Ga direct naar de content

Boekengedoe

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 23 1980

Boekengedoe
Er is een aantal redenen waarom het
lezen van en economieboek stomvervelend is.
1. De meeste economisten kunnen
niet duidelijk en plezierig schrijven. Dat
zal wel met het onderwijs te maken hebben. Tijdens de economie-opleiding
wordt er te weinig aandacht besteed
aan het schrijven van artikelen en rapporten. Daarna hoeft het niet meer, want
een afgestudeerde is veelal te eigenwijs
om juist op dit, voor hem onbelangrijke
terrein, iets te willen leren. Gelukkig
zijn er uitzonderingen. Nederland kent
een aantal economisten die voortreffelijk
schrijven (b.v. Pen, Tinbergen, Van den
Doel, Klant, Hartog). Hun populaire
geschriften lezen als een kronkel.
2. Het lezen van een boek kost meestal
veel tijd. De economist die over weinig
vrije tijd beschikt, zal niet gauw naar een
economieboek grijpen om het helemaal
uit te lezen. Hij wordt reeds dagelijks
overspoeld met stapels literatuur en zal
zich daardoor veelal beperken tot het
lezen van tijdschriftartikelen en brochures. Een dergelijke handelwijze zou wel
eens effectiever kunnen zijn dan het lezen
van een boek. Immers, artikelen zijn
veelal bondiger geschreven, handelen
slechts over een specifiek onderwerp,
terwijl vaak in een oogopslag te zien is
(b.v. aan de voetnoten, tabellen en
samenvatting) of het lezen ervan de
moeite waard is. Daar komt nog bij dat
artikelen veel vaker nieuwe ideeën en
theorieën bevatten dan boeken. Dit aspect is overigens niet voor elke lezer relevant, want velen grijpen het liefst naar
boeken en artikelen waarin zij hun eigen
kennis bevestigd zien. Voor de lezer die
efficiënt met zijn tijd omspringt kan dat
echter een gruwel zijn. Een auteur die dit
heel goed aanvoelt is Tinbergen. In één
van zijn bekendste boeken schreef hij in
het voorwoord: ,,In view of the overproduction of scientific literature it
seems desirable to the author that each
writer should himself indicate, in a foreword or a summary of any kind of
publication, what he considers new in
his work. This may facilitate reading to
a large extent” I). Helaas, slechts weinig
auteurs volgen dit advies op. Dat zal de
reden zijn waarom er goede economisten zijn die er trots op zijn zelden een
boek op hun vakgebied te lezen en nooit
een boek helemaal uitlezen.
3. Veel auteurs doen totaal geen
moeite het de lezer gemakkelijk te maken. Hun doel is vaak het ten toon spreiESB 16-4- 1980

den van zoveel mogelijk kennis. Biedt de
hoofdtekst daarvoor onvoldoende ruimte, dan wordt er graag gebruik gemaakt
van het voetnotenapparaat, dat vele
pagina’s vaak op te grote voet laat leven.
Dit verschijnsel wordt nog verergerd
door de uitgevers die om efficiencyredenen alle voetnoten naar het eind van
een hoofdstuk of boek verplaatsen. Een
boek krijgt evenwel niet louter het predikaat wetenschappelijk door de voetnoten. Er zijn nog twee instrumenten
waarvan vele auteurs graag gebruik
maken. Het eerste instrument is de wiskunde. Het gebruik van veel wiskundige
hiërogliefenschijnt een werk wetenschappelijk te maken. Endezemoetendanliefst
zo gepresenteerd worden dat het de lezer
uren kost om erachter te komen hoe de
auteur een bepaalde formule heeft afgeleid. Hiermee kweek je geen belangstelling bij de lezer, laat staan kennis, en de
verbale economist krijgt er slechts een
minderwaardigheidscomplex door. Het
tweede instrument is het taalgebruik.
Economisten verwijten ,,gogenWvaakdat
ze zoveel moeilijke woorden gebruiken,
waarvan de betekenis in geen enkel woordenboek staat. Echter, ook de economisten kunnen wat dit betreft hun partijtje
meeblazen. Daarnaast achten zij het gebruik van citaten, liefst in een andere taal
dan waarin het boek geschreven is, een
welkome versiering, niet beseffend dat
de meeste citaten uit hun verband worden
gerukt en vaak de lijn van een betoog
doorbreken.
4. Het begint er steeds meer o p te lijken dat een boek pas echt goed wetenschappelijk is als het in een vreemde
taal is geschreven. Zo’n 35% van de economieboeken die jaarlijks in Nederland
verschijnen, is in de Engelse taal geschreven. Het Engels biedt grote voorielen voor zowel de schrijver als de uit;ever. Economie is steeds meer een
4merikaans vak aan het worden, dus tel
e als economist pas mee als je werk in de

Amerikaanse bibliotheken prijkt. Voor
de uitgever is het aantrekkelijk omdat
het mogelijke afzetgebied wordt vergroot. De gemiddelde oplage van 1500
exemplaren van een boek in de Nederlandse taal wordt voor hem steeds minder rendabel, ook al maakt hij gebruik
van de modernste zet- en druktechnieken. Toch vraag ik mij af of de consument ermee gediend is. Hij mag dan wel
internationaal georiënteerd zijn, Engels
leest toch moeilijker dan Nederlands.
Bovendien vraag ik mij af wat het nut is
van het uitgeven van analyses over puur
Nederlandse onderwerpen in een vreemde taal, zoals steeds meer gebruikelijk
is. Zelfs het oerdegelijke blad De Economist is hiertoe overgegaan. Ik denk niet
dat dit veel te maken heeft met het feit
dat daardoor de oplage mogelijk kan
worden vergroot. De vrees is gerechtvaardigd dat dit een symptoom is van het
steeds meer irrationeel verwerpen van
het Nederlandse produkt. Een prachtig
voorbeeld van overdreven verheerlijking
van het Engels stond onlangs in ESB
van 5 maart jl.: in een recensie bekritiseert de Rotterdamse economist A. S.
W. de Vries drie Tilburgse economisten
omdat zij een boek over groeitheone in
het Nederlands publiceerden. Hij vond
het wel een goed boek, maar het gebruik
van de Nederlandse taal was toch wel
een handicap 2).
Ik besluit dit zwartgallige verhaal en
ga niet in op de hoge prijzen van de
economieboeken en op de niet zo efficiënte wijze van economisten hun publikaties te versnipperen over een aantal,
vaak noodlijdende, vakbladen. Deze aflevering van ESB dient bovendien de
verkooppromotie van het boek. Daarom
wil ik ten slotte het bovenstaande nuan:eren. Er verschijnen ook veel goede
>oeken en er zijn meer goede auteurs
lan ik hierboven noemde. Aan hen mijn
:xcuses. Bedenk echter wel dat je beter
let goede dan het nieuwe kunt lezen,
~ o o r a omdat lezen denken met een anl
lermans hoofd is in plaats van dat van
ezelf 3).

) J. Tinbergen, Economic policy; principles
rnd design, Amsterdam, 4e druk, 1967.
!) Dit sloeg op: W. M. van den Goorbergh,
t. J. de Groof en H. W. G. M. Peer, Hoojdijnen van de moderne groeitheorie.
i)

Vrij naar Schopenhauer.

Auteur