Ga direct naar de content

Sturen op de toekomst

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 9 2014

Om hoge aanpassingskosten van hervormingen te vermijden moet beleid continue op veranderingen inspelen. Op de arbeidsmarkt zouden werknemersvoorzieningen die zelfstandigen uitsluiten plaats moeten maken voor een basisvoorziening voor alle werkenden.

ESB Nieuwjaarsartikel

nieuwjaarsartikel

Sturen op de toekomst
Noodzakelijke hervormingen worden vaak te lang vooruit geschoven. Daarna volgt veelal een inhaalslag. Zo heeft de economische
tegenwind Nederland geholpen taboes te doorbreken op het terrein van arbeidsmarkt, woningmarkt en pensioen. In een continu
veranderende wereld kan het beleid echter nooit stilstaan. Daarom
is het van belang dat we blijven nadenken over de hervormingen
van morgen.

Maarten
Camps
Secretaris-generaal
bij het Ministerie
van Economische
Zaken

6

D

e Nederlandse economie groeit weer. Na
vier kwartalen van krimp laat de economie
sinds het derde kwartaal van 2013 tekenen
van conjunctureel herstel zien. Voor 2014
wordt een bescheiden bbp-groei van een
half procent verwacht (CPB, 2013a; DNB, 2013). Het herstel van de Nederlandse economie wordt grotendeels gedragen
door de export. Daarmee volgt dit het voor Nederland gebruikelijke patroon waarin eerst de export aantrekt en in een latere
fase de binnenlandse bestedingen en de werkgelegenheid.
Het is begrijpelijk dat het einde van de derde recessie
in vier jaar tijd gepaard gaat met een zeker optimisme. Dit
verhult echter niet het feitelijke, broze economische herstel.
Want hoewel de verwachte werkloosheid in 2014 met circa
7,5 procent internationaal vergeleken laag is, blijft de snelle
oploop sinds medio 2011 zorgwekkend. Het Nederlandse
bbp-herstel is bovendien sterk afhankelijk van de internationale ontwikkelingen. De wereldeconomie staat er weliswaar
beter voor dan vier jaar geleden, maar ook in 2014 blijven er
significante neerwaartse risico’s die zich kunnen manifesteren
in een tragere groei van de wereldhandel dan voorzien (IMF,
2013).
Nederland kampt met de nasleep van een balansrecessie.
De balansen van Nederlandse huishoudens en financiële instellingen zijn internationaal vergeleken lang. Enerzijds zijn
er in de afgelopen twee decennia relatief veel schulden opgebouwd, met name hypotheekschuld. Anderzijds is er veel

bezit in de vorm van woningen, vermogenstitels en een aanzienlijke kapitaalgedekte oudedagsvoorziening. Hierdoor is
de Nederlandse economie relatief kwetsbaar voor financiële
schokken (SER, 2013a). Overheid, burgers en banken brengen hun financiële balansen nu op orde. Dit drukt op korte
termijn de economische groei, omdat zowel het aflossen van
schulden als het versterken van de vermogenspositie ten koste
gaat van investeringen en consumptie. Onderliggend is er bovendien sprake van een lagere potentiële groei dan in de vorige decennia, voornamelijk vanwege een structureel kleinere
toename van het arbeidsaanbod. Een gemiddelde jaarlijkse
groei op middellange termijn tussen de 1 en 1,5 procent is
daarom een reëel scenario (CPB, 2012).
Hervormingsagenda doorbreekt taboes

De directe urgentie van de crisis en de onderliggende onevenwichtigheden hebben ertoe geleid dat de afgelopen jaren in
Nederland een omvangrijke sociaal-economische hervormingsagenda is opgesteld (kader 1). Het betreft maatregelen
die tot voor kort golden als taboes in de polder, zoals verkorting van de WW-duur, modernisering van het ontslagrecht,
stapsgewijze verlaging van de hypotheekrenteaftrek, verhoging
van de pensioenleeftijd en het gerichter inzetten van langdurige zorg op zware zorgbehoefte. De hervormingen zoals opgenomen in het begrotingsakkoord van het voorjaar 2012 en het
regeerakkoord Rutte 2 dragen niet alleen bij aan een forse verbetering van het structurele EMU-saldo met 3,6 procentpunt
(CPB, 2012), ze leiden ook tot een beter werkende economie.
Zo komt de verkorting van de WW-duur van 38 naar
24 maanden de dynamiek op de arbeidsmarkt ten goede. De
modernisering van het ontslagrecht kan bijdragen aan een
eenvoudiger en transparanter ontslagstelsel, waarbij de aandacht wordt verlegd van behoud van de oude baan naar het
vinden van een nieuwe. De koppeling van de pensioenleeftijd
aan de levensverwachting stimuleert oudere werknemers om
langer actief te blijven op de arbeidsmarkt. Bovendien leidt
deze maatregel tot een stabielere ontwikkeling van pensioenpremies. Door de langdurige zorg nadrukkelijker te richten
op de zware zorgbehoefte, worden mensen gestimuleerd om
eerst zelf een oplossing te vinden, voordat zij een beroep doen
op het collectief. De stapsgewijze verlaging van de hypotheekJaargang 99 (4676) 10 januari 2014

Nieuwjaarsartikel ESB

renteaftrek en het volledig aflossen van nieuwe woningschulden dragen bij aan meer macro-economische stabiliteit. Zij
leiden tot minder vreemdvermogenfinanciering en een minder volatiele prijsontwikkeling op de woningmarkt (Andrews,
2010). De afbouw van de renteaftrek geeft ook minder fiscale
subsidies op de woningmarkt, vermindert daardoor verstoringen in de woonkeuze en verkleint het rondpompen van belastinggeld (Commissie-Van Dijkhuizen, 2013).
Focus op groeiherstel

Voor Nederland is het van groot belang om de hervormings­
agenda met kracht door te zetten, maar hierbij past een aantal
noties. Ten eerste moet er evenwicht zijn tussen de maatvoering van de hervormingen en de actuele economische situatie. Het is van belang om onderscheid te maken tussen het
gewenste eindbeeld en de noodzakelijke transitiemaatregelen.
Zo draagt een verdere beperking van de maximale leenratio
bij woningaankoop van honderd procent van de koopprijs
naar tachtig procent – zoals voorgesteld door de commissieWijffels (2013) – bij aan meer stabiliteit op lange termijn.
Maar zolang de vrije huursector onvoldoende alternatief
biedt voor starters, leidt een dergelijke verdere verlaging van
de loan to value-ratio op korte termijn tot additionele prijsdruk op de koopmarkt. Ook drijft het private besparingen op,
omdat huizenkopers meer eigen middelen moeten inbrengen.
Beide effecten zijn ongunstig voor de binnenlandse consumptie, die de komende jaren nog fragiel zal zijn.
In de afgelopen jaren is er veel aandacht geweest voor het
structureel op orde brengen van de balansen van de overheid
en burgers. Balansherstel was in de storm van de schuldencrisis noodzakelijk om financiële risico’s te beperken. Als gevolg
van de maatregelen uit het begrotingsakkoord van het voorjaar van 2012 en het regeerakkoord Rutte 2 is het forse houdbaarheidstekort van begin 2012 omgebogen in een houdbaarheidsoverschot. Verdere vraaguitval kan het prille herstel
echter in de knop breken. Hysterese en achterblijvende investeringen zijn reële risico’s die het toch al lage groeipotentieel
verder drukken. Voor de komende periode dient daarom het
beleid te worden gericht op groeiherstel en versterking van het
verdienvermogen. Afgesproken maatregelen moeten worden
doorgezet, maar verdere lastenverzwaringen dienen te worden
voorkomen. Voor de versterking van het verdienvermogen is
het van belang onderscheidend te blijven van andere landen.
Dat betekent niet alleen inzetten op de bewezen sterktes van
onze economie, zoals de Nederlandse exportsector (denk aan
het agro-foodcomplex, chemie en high-tech) de logistiek en
zakelijke dienstverlening. Maar ook blijvende aandacht voor
onderwijs, innovatie en het breed toepassen van kennis om
ook op de markten van morgen en overmorgen onderscheidend te kunnen zijn. Het vraagt tevens om een voortdurende
herijking van het beleid.
Consistent beleid is geen stilstaand beleid

Het decor waartegen dit groeibeleid vorm zal krijgen, verandert steeds sneller. Dat is allerminst een bedreiging, maar wel
een cruciale factor om rekening mee te houden. De sterke opkomst van economieën als China, India en Turkije is daarvan
een goede illustratie. Onderzoek, ontwikkeling, productie, assemblage en marketing van producten vinden steeds meer los
van elkaar en in verschillende landen plaats. De samenleving
Jaargang 99 (4676) 10 januari 2014

staat niet stil; naast traditionele verbanden ontstaan nieuwe,
vaak ad-hoc-, netwerken van betrokken burgers en bedrijven.
Wendbaarheid en vernieuwingsvermogen zijn essentieel om
in te spelen op de veranderende wereld en om talent en kapitaal zo productief mogelijk te benutten. De WRR (2013)
spreekt in dit verband over responsiviteit: het vermogen om
snel en adequaat aan te passen. De overheid schept de randvoorwaarden, zorgt voor collectieve arrangementen en geeft
instituties zo vorm dat bedrijven en burgers goed geëquipeerd
zijn en zich gestimuleerd voelen om in te spelen op de veranderende omstandigheden.
Het snel veranderende decor onderstreept de noodzaak
om bestaande stelsels en overheidsbeleid tijdig aan te passen.
Kenmerkend voor veel hervormingen is dat er lang wordt gewacht met het in gang zetten van robuuste wijzigingen. De
ernst van het probleem wordt meestal ruim op tijd onderkend, maar het maatschappelijk draagvlak is veelal te smal om
tijdig noodzakelijke aanpassingen te doen. Vaak wordt eerst
volstaan met incrementele beleidswijzigingen. De beperking
van de hypotheekrenteaftrek is een voorbeeld waarbij te laat is

Hervormingsagenda

Kader 1

Arbeidsmarkt

– Per 1 januari 2013 wordt de AOW-leeftijd stapsgewijs verhoogd tot 67 jaar in
2021, waarna deze wordt gekoppeld aan de levensverwachting. In dat kader
wordt met ingang van 2014 het fiscale pensioenopbouwpercentage verlaagd
van 2,25 procent naar 2,15 procent, waardoor de verplichte pensioenopbouw afneemt. Verdere verlaging tot 1,875 procent per 2015 is voorzien.
– De collectief gefinancierde WW wordt met ingang van 2016 gefaseerd ingekort
tot maximaal 24 maanden. De opbouw wordt na tien gewerkte jaren beperkt tot
een halve maand per gewerkt jaar. Tevens worden het ontslagrecht en het flexrecht gemoderniseerd.
– De bijstand, een deel van de Wajong en de WSW (sociale werkvoorziening)
worden vanaf 2015 geïntegreerd in de Participatiewet, waarvoor de gemeenten
verantwoordelijk worden. De nadruk komt te liggen op het arbeidsvermogen. De
Wajong en beschutte werkplekken blijven bestaan voor degenen die dat nodig
hebben.
Zorg

– De langdurige en curatieve zorg worden hervormd met het oog op een betere
kwaliteit en betaalbaarheid. Zo wordt per 2015 de AWBZ meer gericht op de zware zorgbehoefte en gedeeltelijk gedecentraliseerd naar gemeenten.
Woningmarkt

– Sinds 1 januari 2013 komen alleen nieuw afgesloten hypotheken die binnen dertig jaar minimaal annuïtair worden afgelost in aanmerking voor hypotheekrenteaftrek. Vanaf 2017 mag maximaal honderd procent van de waarde van de woning
als lening worden opgenomen. Met ingang van 2014 wordt het aftrektarief voor
hypotheekrente in jaarlijkse stappen van een half procentpunt verlaagd naar 38
procent.
Onderwijs

– In het hoger onderwijs is invoering van een sociaal leenstelsel voorzien, ter
vervanging van de basisbeurs. Onderwijsinstellingen krijgen in een aantal gevallen de mogelijkheid om de collegegelden te differentiëren.

7

ESB Nieuwjaarsartikel

ingegrepen, ondanks eerdere aanbevelingen zoals bij de laatste grote herziening van het belastingstelsel in 2001 (Cnossen
et al., 1998; Caminada et al., 1999). Tussentijdse maatregelen
zoals het verkorten van de aftrekperiode tot dertig jaar (in
2001), de wet-Hillen (in 2005) en het aanscherpen van de
hypotheekleennormen (in 2011) zijn maar beperkt effectief
geweest om de fiscale prikkels tot schuldmaximalisatie in te
dammen. Het beperken van de renteaftrek in de huidige laagconjunctuur werkt weliswaar procyclisch, maar verder uitstel
van deze maatregel was niet geloofwaardig. Ongeveer de helft
van de consumptiedaling sinds 2008 houdt verband met de
prijsdalingen op de koopmarkt (CPB, 2013b). De dure les
voor het te lang wachten met een grondige herziening van het
beleid op de koopmarkt wordt betaald door bijna één miljoen
huiseigenaren die inmiddels met de hypotheek ‘onder water’
staan.
De Nederlandse samenleving was ook lange tijd niet
klaar om de statutaire pensioenleeftijd te verhogen. Bij de
invoering van de algemene ouderdomswet in 1957 werd al
voorzien dat de pensioenleeftijd op termijn zou moeten stijgen. Lange tijd stond de AOW-leeftijd echter niet ter discussie. De effectieve pensioenleeftijd daalde zelfs vanaf de jaren
zeventig tot begin jaren negentig. In de periode 1990–2005
gingen Nederlanders gemiddeld rond hun zestigste met pensioen. In 1998 werd een AOW-spaarfonds opgericht om de
toekomstige kostenstijgingen op te vangen. Dit fonds bleek
echter een surrogaatoplossing: het bestond alleen op papier
en het heeft de betaalbaarheid van de AOW niet daadwerkelijk dichterbij gebracht. Al met al heeft de wettelijke AOWleeftijd ruim vijftig jaar geen onderhoudsbeurt gehad, terwijl
de levensverwachting in die jaren aanzienlijk is gestegen. Wel
werden vanaf 2001 stapsgewijs de vroegpensioenregelingen
versoberd, waardoor de effectieve uittreedleeftijd tussen 2006
en 2012 steeg van 61 naar 63,6 jaar (CBS, 2013a). Nadat in
2010 na veel discussie werd besloten om de AOW-leeftijd te
verhogen, is het snel gegaan. Zo is het tempo waarin de pensioenleeftijd wordt verhoogd meerdere keren versneld en zijn
er concrete afspraken gemaakt over de koppeling van de pensioenleeftijd aan de levensverwachting. Vorig jaar zagen we
de eerste groep die met 65 jaar plus één maand AOW kreeg.
Dit jaar komt er weer een maand bij. Ook dat is een kenmerk
van hervormingen in Nederland: na een lange aanloop volgt
meestal een sprint en verloopt de invoering soepel.
Met een lagere potentiële groei in het verschiet kan Nederland zich een lange reactietijd op een snel veranderend decor niet permitteren. Globalisering vraagt om andere vaardigheden van de beroepsbevolking. De trend van flexibilisering
zet verder door en de noodzaak om duurzamer te produceren
en te consumeren zal groter worden. De werknemer en het bedrijf van de 21e eeuw zullen er anders uitzien dan in de achterliggende eeuw. De verhouding tussen werknemers en bedrijven is aan verandering onderhevig, denk bijvoorbeeld aan de
groei van het aantal zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers).
Door de ICT-ontwikkeling is de allocatie van productiefactoren steeds meer versnipperd. Dat heeft implicaties voor de
bedrijvigheid en het vestigingsplaatsbeleid. Het aantrekken
van activiteiten met een hoge toegevoegde waarde, zoals onderzoek, ontwikkeling of marketing, zal aan belang winnen.
E-commerce is tussen 1999 en 2011 verdrievoudigd (CBS,
2013b). Wat betekent de opkomst van het webwinkelen voor
8

onze binnensteden? Deze worden geconfronteerd met nieuwe
dynamiek in de detailhandel, zoals niet alleen leegstand, maar
ook pop-up shops die deze leegstand tijdelijk opvullen.
Dit alles vergt dat we vandaag nadenken over het beleid
van morgen en daarnaar handelen. Zoals een bedrijf bijtijds
moet innoveren om marktkansen te grijpen en een werknemer moet investeren in zijn duurzame inzetbaarheid ten behoeve van een volgende baan, zo moet ook de overheid steeds
klaar zijn voor nieuwe ontwikkelingen. Tijdige aanpassingen
en een helder perspectief verschaffen burgers en bedrijven vertrouwen. Vertrouwen dat zij nodig hebben om bijvoorbeeld
te beslissen over het volgen van (bij)scholing, het starten
van een bedrijf, langer werken, investeren in R&D, veranderen van baan, het aannemen van personeel of het plegen van
meerjarige investeringen in schone-energieproductie. Het
vergt dat we voortdurend nadenken over morgen, uitgaande
van ontwikkelingen die al aan de gang zijn – waarvan we weten dat ze zullen doorzetten – en voorbereid zijn op veranderende omstandigheden. Twee beleidsthema’s worden hier ter
illustratie uitgelicht: voor welke vragen worden wij gesteld bij
de noodzaak om de energievoorziening te verduurzamen en
bij de verdere groei van het aantal zzp’ers?
Investeren in energie

We staan midden in de transitie naar een duurzame samenleving, met de verduurzaming van de energievoorziening als
onmisbaar onderdeel. Dit vergt substantiële investeringen van
bijvoorbeeld energie-intensieve bedrijven en energieproducenten. Gegeven de grote omvang en de lange investeringshorizon
is het bieden van een helder, meerjarig perspectief cruciaal. Dit
brengt inherent een dilemma met zich mee: hoe zekerheid te
bieden in een wereld die continu verandert? Het onderstreept
het belang van het Energieakkoord van september jongstleden.
Hierin hebben ruim veertig organisaties zich gecommitteerd
aan een omvangrijke investeringsagenda voor de korte en middellange termijn (SER, 2013b). Dit brede draagvlak is nodig
om bijvoorbeeld de doelstelling van zestien procent duurzame
energie in 2023 te behalen. Gelet op het huidige aandeel van
4,5 procent wordt daarmee een forse inspanning geleverd. Het
illustreert wederom dat wanneer partijen eenmaal gecommitteerd zijn aan hervormingen, er vaart wordt gemaakt.
Het uitvoeren van het Energieakkoord vergt continuïteit van het overheidsbeleid. Maar juist vanwege de lange
tijdshorizon is het van belang om nu al te denken over de
duurzaamheidsdoelstellingen – en daarmee dus ook over de
samenstelling van de energievoorziening ná 2023. Vast staat
dat de ambities en noodzaak om duurzamer te produceren en
te consumeren alleen maar groter worden.
Dit heeft ontegenzeggelijk consequenties voor de toekomstige mix van beleidsinstrumenten. Dit betekent dat het
nieuwe Europese emissiehandelssysteem per 2020 ambitieuzere marktprikkels zal moeten bevatten. Maar ook dat het
stimuleren van nieuwe, innovatieve technieken voor energiewinning en opslag meer aandacht moet krijgen. De bakens
van het energie- en duurzaamheidsbeleid zullen daarmee
worden verzet. Het is zaak om dit op een voorspelbare wijze
te doen. De discussie over de doelen en de contouren van het
beleid van na 2023 zal dan ook de komende tijd al moeten
worden gevoerd.

Jaargang 99 (4676) 10 januari 2014

Nieuwjaarsartikel ESB

De werkenden van morgen

Conclusie

Arbeidsrelaties zijn in beweging. Het aantal zelfstandigen
zonder personeel is de afgelopen tien jaar met gemiddeld
25.000 per jaar gegroeid, tot inmiddels ruim tien procent van
de werkzame beroepsbevolking. Deze groep laat zich lang
niet altijd vangen in het traditionele beeld van de ondernemer. De klassieke ontwikkelingsfase van bedrijven (gekenmerkt door groei in omzet en personeel) is op het gros van de
zelfstandigen niet van toepassing. Expansie van bedrijvigheid
krijgt vaker op een andere manier gestalte. Bijna een vijfde
van de zzp’ers gaf in 2010 aan structureel samen te werken
met andere zzp’ers (Sakkers, 2010). Deze netwerken veranderen voortdurend. Op deze manier voegen zij een nieuwe
dimensie van flexibiliteit toe aan de economie. Schattingen
van het CPB wijzen erop dat het aantal zzp’ers de komende
decennia blijft groeien (Bosch et al., 2012). De grootste groei
zal plaatsvinden door zelfstandigen die werkzaamheden verrichten die normaliter overwegend in dienstverband worden
gedaan. De scheidslijn tussen ondernemerschap en werknemerschap wordt daarmee steeds meer fluïde. Deze ontwikkeling wordt in de politieke discussie soms negatief uitgelegd.
Het aantal schijnzelfstandigen blijkt echter beperkt te zijn
(SEOR, 2013). De opkomst van het zzp-schap lijkt juist aan
te sluiten bij de voorkeuren van een steeds groter deel van de
beroepsbevolking.
Het is echter de vraag of de huidige instituties voor arbeidsmarkt en ondernemerschap voldoende zijn ingespeeld op
de dynamiek van de zzp’ers. Die instituties – bijvoorbeeld op
terrein van pensioenen, arbeidsongeschiktheid, maar ook voorzieningen in cao’s – zijn volledig ingericht op de klassieke relatie tussen werkgever en werknemer. Zij stellen een hoge mate
van collectiviteit en solidariteit centraal. De uitdijende groep
zzp’ers past niet binnen deze traditionele instituties, waarmee
die collectiviteit en solidariteit onder druk komen te staan.
De primaire beleidsreactie op de uittocht uit de traditionele arbeidsrelatie redeneert vanuit bestaande instituties.
Zzp’ers worden bijvoorbeeld verleid binnen hun oude pensioenfonds actief te blijven, of zich aan te sluiten bij sectorale
scholingsfondsen. Dit is echter geen duurzaam antwoord op
de toenemende populariteit van het zzp-schap. De traditionele uitgangspunten, met als basis de relatie tussen werkgever en
werknemer, blijven hiermee overeind, evenals het hoge niveau
van solidariteit waartoe die instituties verplichten.
Een fundamentelere reactie is noodzakelijk. Zo kan er
worden nagedacht over een stelsel van voorzieningen voor
arbeidsongeschiktheid en pensioen waarin niet de werknemer, maar de werkende centraal staat. Dit vergt een omslag
in het denken. De arbeidsmarkt van de toekomst vereist
een stelsel dat mobiliteit niet belemmert maar bevordert en
waarin ruimte is voor enige keuzevrijheid. Dat betekent ook
dat de bestaande niveaus van collectiviteit, solidariteit en risicodeling ter discussie kunnen komen te staan. Concreet kan
hierbij gedacht worden aan een basisvoorziening voor alle
werkenden op een lager niveau (met een verzekeringsplicht),
waarbij op individueel en sectorniveau aanvullende afspraken gemaakt kunnen worden. Bij een fundamentelere reactie
past ook dat het niveau van de huidige fiscale faciliteiten voor
zelfstandigen, zoals de zelfstandigenaftrek, opnieuw wordt
bezien.

Het is van belang vroegtijdig oog te hebben voor trends en
na te denken over de vraag hoe beleid daarop kan inspelen.
Zo sturen we op de toekomst. De (ook recente) ervaringen
leren echter dat hervormingen vaak worden uitgesteld tot het
laatste moment. Hierdoor lopen de aanpassingskosten op. De
economische situatie van nu mag de blik op de toekomst niet
in de weg staan. Of zoals secretaris-generaal van Economische
Zaken Rutten het veertig jaar geleden verwoordde in zijn eerste nieuwjaarsartikel: “Bij een verandering in het economische beeld zijn vele ‘economische deskundigen’ vlug geneigd
van een ‘trendbreuk’ te spreken. (…) Intussen moet men wel
oog hebben voor geleidelijke veranderingen in de structuur
van de economische verbanden. (…) Een keerpunt is moeilijk
te dateren.†(Rutten, 1974). Zijn woorden hebben al die jaren
niets aan zeggingskracht ingeboet. Hoogstens kan worden
opgemerkt dat het tempo en de intensiteit van de veranderingen alleen maar is toegenomen.

Jaargang 99 (4676) 10 januari 2014

Literatuur
Andrews, D. (2010) Real house prices in OECD countries: the role of demand shocks and
structural and policy factors. OECD Economics Department Working Paper, 2010(831).  
Bosch, N., G. Roelofs, D. van Vuuren en M. Wilkens (2012) De huidige en toekomstige groei van
het aandeel zzp’ers in de werkzame beroepsbevolking. Den Haag: Centraal Planbureau.
Caminada, K., K. Goudswaard en H. Vording (1999) De eigen woning anders belast. ESB,
84(4228), 814–815.
CBS (2013a) Ruim 40 procent van de werknemers bij pensionering 65 jaar of ouder. Artikel op
www.cbs.nl.
CBS (2013b) ICT, kennis en economie. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Cnossen, S. en A.L. Bovenberg (1998) Belastingen in de 21e eeuw. ESB, 83(4141), 161–165.
Commissie-Van Dijkhuizen (Commissie inkomstenbelasting en toeslagen) (2013) Naar een
activerender belastingstelsel. Rapport op www.rijksoverheid.nl.
Commissie-Wijffels (Commissie structuur Nederlandse banken) (2013) Naar een dienstbaar
en stabiel bankwezen. Rapport op www.rijksoverheid.nl.
CPB (2012) Actualisatie analyse economische effecten financieel kader Regeerakkoord. Den Haag:
Centraal Planbureau.
CPB (2013a) Decemberraming. Den Haag: Centraal Planbureau.
CPB (2013b) De Nederlandse woningmarkt – hypotheekrente, huizenprijzen en consumptie. Den
Haag: Centraal Planbureau.
DNB (2013) Economische vooruitzichten en ontwikkelingen. Amsterdam: De Nederlandsche Bank.
IMF (2013) World economic outlook. Hopes, realities and risks. Washington: Internationaal
Monetair Fonds.
Rutten, F.W. (1974) Bij het wisselen van de wacht. ESB, 59(1), 4–5.
Sakkers, J. (2010) Samenwerken met collega-ondernemers. Noordbeemster: ZZP Barometer.
SEOR (2013) ZZP tussen werknemer en ondernemer. Rotterdam: SEOR BV.
SER (2013a) Nederlandse economie in stabieler vaarwater: een macro-economische verkenning.
Den Haag: Sociaal-Economische Raad.
SER (2013b) Energieakkoord voor duurzame groei. Den Haag: Sociaal-Economische Raad.
WRR (2013) Naar een lerende economie. Investeren in het verdienvermogen van Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press.

9

Auteur