Ga direct naar de content

De bruikbaarheid van het Chicago-plan

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 11 2013

Het IMF pleit voor uitvoering van het Chicago-plan, waarbij alleen overheden geld kunnen scheppen. De nadelen zijn echter groter dan de voordelen, en ook met de huidige en aanstaande regelgeving kunnen problemen als procycliciteit en bankruns worden voorkomen.

ESB Monetair

Monetair

Bruikbaarheid
van het Chicago Plan
De laatste jaren wordt gezocht naar wegen om het financiële stelsel
robuuster te maken. In een recente publicatie van het IMF wordt
gepleit om over te gaan op full reserve banking, waarbij banken al
hun uitstaande girale geld met chartaal geld moeten dekken. Dit
zogeheten Chicago Plan staat in contrast met het huidige stelsel
van fractional reserve banking. Full reserve banking brengt echter
meer na- dan voordelen met zich mee.

Wim Boonstra
Hoofdeconoom van
Rabobank Nederland en bijzonder
hoogleraar aan de
Vrije Universiteit
Amsterdam

754

D

e geldhoeveelheid in handen van het publiek heeft overwegend betrekking op giraal geld: de saldi op de betaalrekening.
Dit wordt voor het grootste deel in omloop gebracht door commerciële banken
als uitvloeisel van hun kredietverlening. Banken houden normaal gesproken een liquiditeitsreserve aan die kleiner is dan
de uitstaande hoeveelheid giraal geld. Vandaar dat het stelsel
wordt aangeduid als fractional reserve banking.
De overheden, dan wel de centrale banken, zijn daarbij
verantwoordelijk voor het in omloop brengen van het zogeheten basisgeld. Dit bestaat uit het chartale geld (zowel in omloop als in de kluis bij de banken) en de bancaire reserves (de
saldi van de banken bij de centrale bank). Ook kan de centrale
bank overheidsuitgaven financieren door overheidsreserves te
creëren die, als zij worden uitgegeven, leiden tot een toename
van de hoeveelheid basisgeld en van de hoeveelheid geld in
handen van het publiek (monetaire financiering). Tussen de
hoeveelheid basisgeld en de maatschappelijke geldhoeveelheid bestaat een relatie die wordt aangeduid als de geldmultiplicator (Mishkin et al., 2013; Boonstra, 2013).

centrale banken en commerciële banken

Tussen de geldschepping door commerciële banken en die
door centrale banken of overheden bestaan enkele wezenlijke verschillen. Zo kunnen commerciële banken, anders
dan centrale banken, niet oneindig doorgaan met het scheppen van geld. Aangezien kredietverlening ceteris paribus
leidt tot balansverlenging, zorgen de minimaal vereiste
liquiditeits- en solvabiliteitsratio’s voor een automatische
rem hierop (Boonstra, 2013). Het tweede verschil is dat het
door commerciële banken in omloop gebrachte geld niet
hun eigen bezit is, maar van hun klanten. Vanuit de bank
bezien is het dus een schuld. Commerciële banken incasseren derhalve geen geldscheppingswinst in de gebruikelijke
zin des woords. Wel is het verstrekken van krediet, als het
goed is, winstgevend.
Critici beweren dat de banken op deze wijze als het ware
hun eigen goedkope financiering organiseren (Benes en Kumhof, 2012; Dyson, 2012). Deze redenering gaat voorbij aan
de in de vorige alinea genoemde factoren. De stelling dat de
banken met geldschepping hun eigen funding creëren moge
op systeemniveau in beginsel correct zijn, maar snijdt op het
niveau van de individuele instelling weinig hout (Boonstra,
2013). Een ander belangrijk punt dat de critici negeren, is dat
een bank alleen krediet kan verstrekken als daar vraag naar
bestaat.
Nadelen van fractional reserve banking

Er kleven volgens critici twee nadelen aan het stelsel van fractional reserve banking (Fisher, 1935). Ten eerste is het kwetsbaar voor bankruns en ten tweede bestaat de indruk dat het
procyclisch werkt. Het is inderdaad zo dat als meer mensen
dan gebruikelijk hun geld komen opvragen, een bank in liquiditeitsproblemen kan komen. Het stelsel vereist daarom een
goed functionerende geldmarkt, waarop banken een tijdelijk
liquiditeitstekort kunnen financieren. Als het systeem in zijn
totaliteit een liquiditeitstekort heeft, moet de centrale bank
gezonde banken met een liquiditeitstekort van de benodigde

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 98 (4674 & 4675) 13 december 2013
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Monetair ESB

middelen voorzien. Dit is de lender of last resort functie (Bagehot, 1873).
Fractional reserve banking kan verder inderdaad procyclisch werken. In opgaande tijden is sowieso de vraag naar
krediet groter. Verder kan worden geconcludeerd dat het
toezichtregime Basel II procyclische elementen bevatte. Een
gunstige economische ontwikkeling betekent immers ook
dat de kwaliteit van de kredietportefeuille goed is, waardoor
de risicoweging omlaag kan. Hierdoor vermindert het kapitaalbeslag van de activa en hebben banken meer ruimte voor
extra kredietverlening. In een neergaande conjunctuur speelt
het omgekeerde.
Het Chicago Plan

Het Chicago Plan dateert uit de jaren dertig van de vorige
eeuw. De meest prominente, zij het niet de eerste, voorstander
ervan was Irving Fisher (Hennipman, 1943). Fisher was van
mening dat economische cycli volledig ontstaan door monetaire fluctuaties, in concreto over-indebtedness en deflatie (Fisher, 1935). Volgens Fisher ontstaat het eerste doordat banken in opgaande fases te veel krediet verlenen en het tweede
doordat diezelfde banken in een neerwaartse conjunctuur de
geldhoeveelheid en krediethoeveelheid weer doen krimpen.
Dit duwt de economie verder in depressie, terwijl de hierbij
optredende deflatie de reële schuldenlast van de mensen sneller doet stijgen dan de aflossingen kunnen bijhouden (Fisher,
1933).
Wat betreft de context kan allereerst worden opgemerkt
dat de Verenigde Staten in de negentiende en het begin van
de twintigste eeuw inderdaad het land van de bankruns was.
Het beleid van de Federal Reserve Board in de jaren twintig
en dertig was ten tijde van de boom te ruim en tijdens de depressie (bust) veel te terughoudend. Zij faalde in haar rol als
LOLR (Friedman en Schwarz, 1963; Galbraith, 1975). Hierdoor ontstond een scherpe daling van de geldhoeveelheid en
kredietverlening, met grote schade voor de reële economie.
Fisher heeft het Chicago Plan op de meest transparante
wijze verwoord (Fisher, 1935). Vorig jaar is vanuit het IMF
een geactualiseerde versie van het plan naar voren gebracht
(Benes en Kumhof, 2012). Fisher, die in 1911 nog haarfijn
uiteen had gezet hoe banken via fractional reserve banking
giraal geld in omloop brengen, was in 1935 hiervan een overtuigde tegenstander geworden. De hiervoor beschreven omstandigheden hebben daar ongetwijfeld een belangrijke rol bij
gespeeld.
Fisher stelde voor dat banken voortaan al hun uitstaande
girale geld voor honderd procent moesten dekken met chartaal geld; vandaar de term full reserve banking. Als de mensen dan massaal hun girale geld komen opvragen, heeft dat
uitsluitend als effect dat de samenstelling van de geldhoeveelheid verandert via substitutie van giraal in chartaal geld en
vice versa. Merk op dat full-reserve banking helemaal niets te
maken heeft met de dekking van fiduciair geld met iets dat
intrinsiek waardevol is. Het behelst het laten dekken van fiduciair giraal geld door al even fiduciair chartaal geld.
Kredietverlening mag in dit voorstel uitsluitend worden gefinancierd met (reeds bestaand) spaargeld of het eigen
vermogen van de bank. Dat spaargeld moet voor langere tijd
vaststaan. Spaargeld mag absoluut niet gaan fungeren als een
near money of quasigeld – dat zou het plan onderuit halen.

Direct opvraagbaar spaargeld is onder het plan van Fisher per
definitie niet mogelijk.
Een overheidscommissie moet de optimale geldhoeveelheid vaststellen. De centrale bank moet dan via aan- en verkopen van financiële activa van zowel de banken als het publiek
zorgen dat de geldhoeveelheid op dat niveau blijft. Om van
de bestaande naar de gewenste situatie te komen moeten eerst
de liquiditeitsreserves van de banken naar honderd procent
van het girale geld worden gebracht. De overheid brengt hier-

de overheid gaat bankieren,
trekt veel risico’s naar zich toe maar
weet zich tevens de enige bediener
van de geldkraan

toe extra geld in omloop door activa, zoals staatsleningen of
commerciële leningen, van de banken op te kopen. De geldhoeveelheid stijgt door deze actie niet, omdat de liquiditeitsreserves van de banken niet meetellen bij de maatschappelijke
geldhoeveelheid. Wel is de overheid opeens eigenaar van met
nieuw aangemaakt geld opgekochte activa. Voor zover zij haar
eigen schuld inkoopt nemen de netto-staatsschuld en de daarbij behorende rentelasten af. Als zij andere leningen opkoopt,
ontvangt zij rente, maar loopt zij ook het kredietrisico op de
aangekochte leningen. Kortom, de overheid gaat bankieren,
trekt veel risico’s naar zich toe maar weet zich tevens de enige
bediener van de geldkraan.
De voordelen van het Chicago Plan

Het belangrijkste voordeel van het Chicago Plan is dat de
kans op een bankrun vanuit spaarders wordt geëlimineerd.
Fisher stelt zelfs voor om banken de bevoegdheid te geven
om de looptijd van spaardeposito’s eenzijdig te verlengen als
de omstandigheden daarom vragen. Het liquiditeitsrisico van
de bank wordt op deze wijze verder verkleind, waarbij de risico’s die worden gedragen door de spaarders juist toenemen.
In de meer moderne versies van het plan wordt voorgesteld
dat banken kredieten aan de overheid kunnen doorschuiven
als de hoeveelheid spaargeld tekortschiet (Benes en Kumhof,
2012). De overheid gaat dan wel een in potentie omvangrijk
kredietrisico op de particuliere sector lopen. Een tweede
voordeel is volgens Fisher dat banken als bron van conjuncturele verstoringen wegvallen. In latere versies komt daar bij
dat de overheid kan besluiten de banken van funding van hun
kredietverlening te voorzien (Benes en Kumhof, 2012). Kredietverlening is dan geheel gefinancierd met niet-monetaire
passiva, waarbij het, zoals gezegd, aan de overheid is om te
voorkomen dat deze zich alsnog ontwikkelen tot near monies
die de rol van geld kunnen gaan vervullen. Een derde voordeel
van het Chicago Plan is dat de netto staatsschuld en de rentelasten drastisch afnemen.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 98 (4674 & 4675) 13 december 2013
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

755

ESB Monetair

Kanttekeningen bij het Chicago Plan

Een eerste nadeel bij het Chicago Plan is dat als de looptijd
van het spaargeld niet exact gelijk is aan die van de uitstaande
kredieten, er nog steeds een liquiditeitsprobleem kan ontstaan. Daarmee is althans de Fisher-variant van het Chicago
Plan al niet waterdicht. Dit kan wel worden ondervangen
door de overheid als achtervang in te zetten, wat in het uiterste geval dus monetaire financiering van private schuld
kan betekenen. Ten tweede kan het Chicago Plan evenmin
voorkomen dat er kredietcycli optreden. Het plan redeneert
volledig vanuit de aanbodzijde van de banken, de vraagzijde
wordt geheel over het hoofd gezien. De kredietvraag zal, ook
na invoering van het Chicago Plan, vooral afhangen van de
kansen die ondernemers zien en de risico’s die zij willen lopen.
Ook kan het plan niet voorkomen dat zeepbellen vanuit de
financiële markten worden gevoed. Het plan ziet verder over
het hoofd dat veranderingen in de omloopsnelheid van het
geld eveneens tot procyclische effecten vanuit de monetaire
sfeer kunnen leiden.
Het grootste gevaar dat aan het Chicago Plan kleeft, is
dat er sprake is van een massieve monetaire financiering. Het
is ronduit gevaarlijk om de overheid zo’n doorslaggevende rol
in de geldvoorziening te geven. Dit kan uitmonden in een te
ruime geldcreatie, met uiteindelijk het gevaar van hoge inflatie (Angell, 1935; Boonstra, 2013). Dat de overheid private
schuld met nieuw geld kan opkopen, is eveneens gevaarlijk.
Het kan ertoe leiden dat politieke voorkeuren daarin een belangrijke rol krijgen (Angell, 1935).
Andere nadelen van het Chicago Plan hebben betrekking op de sterke restricties die het plan oplegt aan de keuzevrijheid van de spaarders. Direct opvraagbaar spaargeld mag

Literatuur
Angell, J.W. (1935) The 100 per cent reserve plan. The Quarterly Journal of Economics, 50(1),
1–35.
Bagehot, W. (1873) Lombard Street. A description of the money market, 3rd edition. Londen:
Henry S. King & Co.
Benes, J. en M. Kumhof (2012) The Chicago Plan revisited. IMF Working Paper, 12(202).
Boonstra, W.W. (2013) Geld speelt (g)een rol. Oratie. Amsterdam: VU University Press, 11 oktober.
Dyson, B. (2012) Full-reserve banking (in plain English). A few simple changes to banking that could

niet meer. Spaarders kunnen het liquide deel van hun vermogen alleen aanhouden op een renteloze betaalrekening. Willen zij wel rendement ontvangen op hun financiële vermogen,
dan kunnen zij alleen kiezen uit termijndeposito’s of beleggingen. Eigenlijk maakt het Chicago Plan de banken vooral
veiliger door een groot deel van de risico’s te verschuiven naar
hun klanten.
Ook zullen banken, die een belangrijke bron van inkomsten verliezen, waarschijnlijk substantiële kosten in rekening
gaan brengen voor de afwikkeling van het betalingsverkeer.
Volgens Angell (1935) zouden die kosten aanzienlijk kunnen
zijn. Hennipman (1943) vraagt zich zelfs af of het voor banken onder het Chicago Plan überhaupt nog aantrekkelijk is
om betaaldiensten uit te voeren.
Het Chicago Plan gaat volledig uit van de Amerikaanse
situatie van de jaren dertig van de vorige eeuw, en laat het buitenland geheel buiten beschouwing. Het is dan ook niet goed
voorstelbaar dat het plan kan worden ingevoerd in kleine,
open economieën als de rest van de wereld hierin niet meegaat.
Conclusie

Het Chicago Plan wil bankruns voorkomen, het wil voorkomen dat de bancaire kredietverlening procyclisch uitpakt en
het geeft de overheid het monopolie op geldschepping terug.
De vraag is of de voordelen de nadelen overheersen en of de
gesignaleerde problemen, als zij reëel zijn, ook op een andere
manier kunnen worden opgelost. De antwoorden liggen binnen handbereik. Als banken afdoende gekapitaliseerd zijn en
de kwaliteit van hun activa goed is, zijn de randvoorwaarden
gecreëerd waarbinnen de centrale bank haar rol als lender of
last resort adequaat kan invullen. Het procyclische karakter van fractional reserve banking kan worden ondervangen
door te eisen dat banken in opgaande conjunctuurfasen extra
vermogensbuffers opbouwen. Ook moet worden bekeken in
hoeverre het procyclische karakter van de huidige methodologie van risicoweging kan worden getemperd. Deze aspecten
zijn al verregaand ondervangen door het nieuwe toezichtregime Basel III.
Zo kunnen de belangrijkste doelen van het Chicago Plan
worden bereikt zonder de nadelen ervan. Want spaarders zitten er niet op te wachten dat de banken hun risico’s op hen
afwentelen. Nog prettiger is het dat de weg van de massale
monetaire financiering die het Chicago Plan met zich meebrengt, wordt afgesloten. Want zoals de geschiedenis leert, is
dat een recept voor groot onheil.

end the debt crisis. Artikel op www.positivemoney.org.uk, februari.
Fisher, I. (1911) The purchasing power of money. In: Barber, W.J. (red.) The works of Irving
Fisher. Londen: Pickering & Chatto.
Fisher, I. (1933) The Debt-deflation Theory of Great Depressions. Econometrica, 1(4), 337–357.
Fisher, I. (1935) 100% Money. In: Barber, W.J. (red.) The works of Irving Fisher. Londen: Pickering & Chatto, 1997(11).
Friedman, M. en A.J. Schwartz (1963) A monetary history of the United States 1867–1960. Princeton: Princeton University Press.
Galbraith, J.K. (1975) Money, whence it came, where it went. Boston: Pelican Books.
Hennipman, P. (1943) Het 100% plan. Het voorstel tot volledige dekking van niet bij de centrale bank aangehouden girosaldi. Maandschrift Economie, 92(1), 269–302.
Mishkin, F.S., K. Matthews en M. Giuliodori (2013) The economics of money, banking & financial markets. Harlow, VK: Pearson.

756

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
Jaargang 98 (4674 & 4675) 13 december 2013
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Auteur