Ga direct naar de content

Allocatieve efficiëntie in Nederlandse bedrijfstakken

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 12 2014

Een nieuwe maatstaf geeft inzicht in de productiviteitsverschillen tussen bedrijven en de potentiële productiviteit van een bedrijfstak. Deze geeft beleidsmakers een handvat om de factoren te onderzoeken die de marktwerking binnen een bedrijfstak belemmeren.

ESB Marktordening

marktordening

Allocatieve
efficiëntie in Nederlandse
bedrijfstakken
De gemiddelde arbeidsproductiviteit is een veelgebruikte maatstaf
om de prestaties van een bedrijfstak te beoordelen, maar houdt
geen rekening met de heterogeniteit in arbeidsproductiviteit
tussen bedrijven. Inzicht in de allocatieve efficiëntie op bedrijfstakniveau, gedefinieerd als de mate waarin de meest productieve
bedrijven het grootste marktaandeel verwerven, vormt belangrijke
aanvullende informatie voor beleidsmakers. In Nederland is de allocatieve efficiëntie relatief hoog in industrie en ICT, en relatief
laag in dienstensectoren.

Erik Canton
Econoom bij de
Europese Commissie

364

E

en veelgebruikte maatstaf om de prestaties
van bedrijfstakken te beoordelen is de gemiddelde arbeidsproductiviteit. Deze gemiddelde
waarde verbergt belangrijke productiviteitsverschillen tussen bedrijven en tussen groepen
van bedrijven. Sommige bedrijven hebben een hoge arbeidsproductiviteit, en andere een veel lagere. De literatuur (Ahn,
2002) onderscheidt drie bronnen van productiviteitsverschillen: productieve efficiëntie (een bedrijf kan hier bijvoorbeeld
slecht op scoren ten gevolge van verspilling door dure leaseauto’s), dynamische efficiëntie (innovatie) en allocatieve efficiëntie (inzet van productiefactoren op de meest productieve
activiteiten). Ontwikkelingen in de gemiddelde arbeidsproductiviteit kunnen aldus door verschillende factoren worden
bepaald, en voor een beleidsmaker is het van belang om inzicht te hebben in deze factoren om effectief beleid te kunnen
voeren.
Allocatieve efficiëntie kan refereren aan de allocatie van
productiefactoren binnen bedrijven, tussen bedrijven, tussen

bedrijfstakken, en zelfs tussen landen (denk aan economische
migratie). Allocatieve efficiëntie refereert aan de verdeling
van productiefactoren tussen groepen van bedrijven binnen
een bedrijfstak. Concurrentie zorgt ervoor dat productie
wordt verplaatst van bedrijven met lage productiviteit naar
meer productieve bedrijven (Boone, 2008), waardoor de
meest productieve bedrijven hun marktaandeel vergroten ten
koste van de minder productieve bedrijven. Diverse factoren
kunnen efficiënte allocatie van productiefactoren belemmeren. Matige allocatieve efficiëntie kan duiden op krachten in
de economie die effectieve marktwerking in de weg staan, zoals imperfecte kapitaalmarkten waardoor ook levensvatbare
ondernemingen lastig aan een banklening kunnen komen,
onnodige regeldruk, lobbyisme en gebrekkige aanbestedingspraktijken (Europese Commissie, 2013). De bredere beleidscontext waarin het belang van allocatieve efficiëntie kan worden gezien, betreft dan ook overheidsbeleid gericht op het
beter laten functioneren van product- en dienstenmarkten.
Meetmethode

Vele onderzoeken hebben laten zien dat arbeidsproductiviteit samenhangt met bedrijfsomvang (Kox en Van Leeuwen,
2012). Vanuit de transactiekostentheorie (Williamson, 1975)
worden twee tegengestelde effecten onderscheiden om de optimale schaal te bepalen. Arbeidsproductiviteit stijgt met de
bedrijfsomvang in de aanwezigheid van schaaleffecten in het
productieproces. Maar ook de coördinatiekosten nemen toe
met de bedrijfsomvang. Grote bedrijven met hogere coördinatiekosten zijn dan ook niet per se productiever. In concurrerende markten hebben de bedrijven die op hun optimale
schaalgrootte (de schaalgrootte waarbij de arbeidsproductiviteit het hoogst is) opereren ook een groot marktaandeel.
Als de tucht van de markt ontbreekt of beperkt wordt, dan
zouden bedrijven met relatief lage arbeidsproductiviteit
toch nog hun marktaandeel kunnen behouden. De optimale
schaalgrootte kan wel verschillen tussen bedrijfstakken, afhankelijk bijvoorbeeld van de gebruikte technologie. Zo zal

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 99 (4687) 13 juni 2014

Marktordening ESB

de optimale schaal groter zijn wanneer het productieproces
hoge vaste kosten vereist, bijvoorbeeld bij kapitaalintensieve
productie. In arbeidsintensieve dienstensectoren kan een kleinere optimale schaal worden verwacht. ‘Big is beautiful’, maar
dus niet altijd.
Allocatieve efficiëntie wordt in bestaand onderzoek gemeten met behulp van microdata (Bartelsman et al., 2013).
Dit artikel presenteert een complementaire methode, gebruikmakend van publiek beschikbare bedrijfstakgegevens
van Eurostat. Microdata bevatten gegevens op bedrijfsniveau,
zodat de productiviteitsverdeling van alle bedrijven in de
steekproef binnen een bedrijfstak bestudeerd kan worden.
Deze gegevens zijn daardoor fijnmaziger dan bedrijfstakgegevens. Voordeel van de Eurostat-data is dat allocatieve efficiëntie kan worden gemeten voor vrijwel alle EU-landen, op
bedrijfstakniveau en over de tijd, en dat de methode relatief
eenvoudig is ; er is bijvoorbeeld geen tijdrovende schoonmaak
van grote microdatabestanden nodig.
Eurostat publiceert data over de arbeidsproductiviteit op
bedrijfstakniveau van bedrijven binnen een bepaalde grootteklasse. Ook het marktaandeel van bedrijven is per grootteklasse bekend. Om de allocatieve efficiëntie op bedrijfstakniveau in kaart te brengen, moet gekeken worden naar de
arbeidsproductiviteit en het marktaandeel van de gegroepeerde bedrijven binnen een bedrijfstak. Figuur 1a toont ter illustratie de Nederlandse informatie- en communicatiebedrijfstak over de verschillende grootteklassen (uitgedrukt in aantal
werknemers) in 2011 (het meest recente jaar waarvoor de
data beschikbaar zijn). De grootteklassen waarvan Eurostat
de benodigde gegevens publiceert, komen overeen met de in
Europa gangbare definities van het midden- en kleinbedrijf:
microbedrijven tot 10 werknemers, kleine bedrijven tussen 10
en 49 werknemers, middelgrote bedrijven tussen 50 en 249
werknemers, en grote bedrijven vanaf 250 werknemers.
Ten eerste valt op dat er sprake is van grote verschillen in arbeidsproductiviteit tussen de diverse grootteklassen. Zo zijn
grote bedrijven gemiddeld ongeveer drie maal zo productief als de bedrijven in de categorie tot 10 werknemers. Ten
tweede laat de figuur duidelijk zien dat de meest productieve
bedrijven ook het grootste marktaandeel hebben. Figuur 1b
toont dezelfde data voor de bedrijfstak administratieve en
ondersteunende diensten. Ook hier zijn er grote verschillen
in arbeidsproductiviteit. Opvallend is echter dat de meest
productieve bedrijven niet het grootste marktaandeel bezitten. Het grootste marktaandeel is in handen van de grote
bedrijven, maar hun gemiddelde arbeidsproductiviteit blijft
achter bij de bedrijven in de categorie 10–19 werknemers die
een optimale schaalgrootte hebben.
De allocatieve efficiëntie op bedrijfstakniveau wordt berekend door het marktaandeel van bedrijven in een bepaalde
grootteklasse (berekend als de fractie van de werknemers binnen de bedrijfstak werkzaam in een bepaalde grootteklasse)
te vermenigvuldigen met de gemiddelde arbeidsproductiviteit van deze bedrijven (waarbij wordt gecorrigeerd voor het
ongewogen gemiddelde). Voor de informatie en communicatiesector wordt aldus een allocatieve efficiëntie gevonden van
21 procent in 2011, en voor administratieve en ondersteunende diensten een allocatieve efficiëntie van –17 procent.
Een waarde van de indicator van 21 procent betekent dat de
gemiddelde arbeidsproductiviteit in deze bedrijfstak vanwege
Jaargang 99 (4687) 13 juni 2014

de feitelijke allocatie van productiemiddelen naar de meest
productieve bedrijven 21 procent hoger is ten opzichte van
de situatie waarin bedrijven in de diverse grootteklasse allemaal hetzelfde marktaandeel zouden hebben. Deze methode
is ontwikkeld door Olley en Pakes (1996), in een onderzoek
naar de productiviteitsontwikkelingen binnen de Amerikaanse sector voor ICT-apparatuur.
De indicator biedt de mogelijkheid om een theoretisch
maximum te berekenen, waarbij is aangenomen dat bedrijven
met de hoogste arbeidsproductiviteit een marktaandeel van
honderd procent hebben. Hierbij moet verondersteld worden
dat bedrijven in de diverse grootteklassen binnen een bedrijfstak vergelijkbare producten of diensten op de markt brengen.
Dit zal in de praktijk niet zo zijn, zodat het berekende maximum met de nodige voorzichtigheid moet worden geïnterpreteerd.
Vergelijking tussen bedrijfstakken

Zoals geïllustreerd in figuur 1 kan de allocatieve efficiëntie verschillen tussen bedrijfstakken. Het is aannemelijk
dat in bedrijfstakken die zijn blootgesteld aan buitenlandse
concurrentie (vanwege verhandelbaarheid van goederen en
diensten) de allocatieve efficiëntie hoger is. In afgeschermde

Informatie en communicatie, 2011
160
160
140

figuur 1a

In duizenden euro’s

In procenten

In duizenden euro’s

In procenten

100
100

140
120

75
75

120
100
100
80

50
50

80
60
60
40

25

40
20
20

0

0

25

2-9
2-9

10-19

20-49

10-19
20-49
Arbeidsproductiviteit (linkeras)
Arbeidsproductiviteit (linkeras)

50-249
50-249
Marktaandeel (rechteras)

0

250

0

250

Marktaandeel (rechteras)

Bron: Eurostat

Administratieve en ondersteunende
diensten, 2011
70
70
60

figuur 1b

In procenten

In duizenden euro’s

In procenten

In duizenden euro’s

60
50

75
75

50
40

50

40
30

50

30
20

25

20
10
10
0

0

100
100

25
2-9
2-9

10-19

20-49

50-249

10-19
20-49
50-249
Arbeidsproductiviteit (linkeras)
Marktaandeel (rechteras)
Arbeidsproductiviteit (linkeras)

250
250

0
0

Marktaandeel (rechteras)

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Bron: Eurostat

365

ESB Marktordening

AE-index in Nederlandse bedrijfstakken, 2011
(handel 2009, horeca 2008)

figuur 2

Administratieve diensten
Vrije beroepen
Onroerend goed
ICT
Horeca
Vervoer
Handel
Bouw
Industrie
-0,2

-0,1
AE

0

0,1

0,2

0,3

0,4

0,5

0,6

0,7

AE max

Bron: eigen berekeningen op basis van Eurostat gegevens

AE-index in vergelijking met buurlanden, 2011

figuur 3

0,3
0,2

internationaal perspectief

0,1
0
-0,1
-0,2

geeft de maximaal haalbare AE weer, gebaseerd op de grootteklasse met de hoogste arbeidsproductiviteit.
Een positieve waarde voor de AE-index wordt gevonden
voor ICT en voor industrie. Voor vrije beroepen, horeca en
vervoer ligt de AE-index rond de nul. Negatieve waarden
voor AE worden aangetroffen voor administratieve diensten,
onroerend goed, handel en bouw. Vooral in laatstgenoemde
bedrijfstakken zijn er nog belemmeringen die een efficiënte
inzet van productiefactoren in de weg staan. Denk bijvoorbeeld aan de Winkeltijdenwet en problemen bij de aanbesteding van grote projecten in de bouw.
In termen van groeipotentieel valt op dat in alle bedrijfstakken flinke productiviteitswinsten te behalen zijn wanneer
de meest productieve bedrijven, dus de bedrijven die op hun
optimale schaal produceren volgens het voorbeeld in figuur
1, een groter marktaandeel zouden behalen. In de industrie
bijvoorbeeld is de AE-index 12 procent, terwijl het hypothetisch maximum 55 procent bedraagt. Allocatieve efficiëntie
kan dus in theorie 43 procentpunt hoger liggen.

Industrie

Bouw

Nederland

Vervoer

België

ICT

Duitsland

Vrije beroepen Administratieve
Diensten

Verenigd Koninkrijk

Bron: eigen berekeningen op basis van Eurostat gegevens

bedrijfstakken, zoals dienstensectoren gericht op het binnenland, wordt inefficiënte allocatie van productiemiddelen niet
of minder snel gecorrigeerd door de markt. Dat kan echter
tevens negatief uitpakken op de bedrijfstakken die internationaal moeten concurreren, vanwege onderlinge afhankelijkheden in de productie (diensten die worden ingehuurd door
de industrie). Beleidsmakers zullen daarom inzicht willen
hebben in een vergelijking van allocatieve efficiëntie tussen
bedrijfstakken.
Figuur 2 toont allocatieve efficiëntie op bedrijfstakniveau
voor de Nederlandse bedrijfstakken. De blauwe balk presenteert de AE-index (allocatieve efficiëntie), en de rode balk

Literatuur
Ahn, S. (2002) Competition, innovation and productivity growth: a review of theory and evi-

Figuur 3 toont allocatieve efficiëntie in Nederland in vergelijking met onze buurlanden België, Duitsland en het Verenigd
Koninkrijk. Dit geeft inzicht in hoe Nederland ervoor staat
ten opzichte van de belangrijkste handelspartners. Alleen
bedrijfstakken waarvoor de AE-index kon worden berekend
voor deze landen zijn in de figuur gepresenteerd. Het valt op
dat de Nederlandse industrie achterblijft in termen van allocatieve efficiëntie in vergelijking met onze buurlanden. Vooral
in Duitsland is er sprake van een efficiëntere inzet van productiefactoren. Verder laat de figuur zien dat de administratieve en ondersteunende dienstensector niet alleen in Nederland lage allocatieve efficiëntie laat zien, maar ook in België,
Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. De ICT-sector doet
het in Nederland relatief goed.
Conclusie

Er is een methode geïntroduceerd om allocatieve efficiëntie
op bedrijfstakniveau te meten, die daarna is toegepast op
Nederlandse bedrijfstakken. Bedrijfstakken blootgesteld aan
buitenlandse concurrentie, zoals de industrie, laten relatief
hoge allocatieve efficiëntie zien. In dienstensectoren is de allocatieve efficiëntie onder de maat. De indicator voor allocatieve efficiëntie kan naast de traditionele productiviteitsgegevens interessante inzichten voor beleid opleveren. Er kunnen
meerdere oorzaken zijn voor lage gemiddelde arbeidsproductiviteit van een bedrijfstak, en deze oorzaken vragen om verschillende oplossingen. Zo is innovatiebeleid gericht op het
verhogen van de dynamische efficiëntie, en kan deregulering
van product- en dienstenmarkten overwogen worden om allocatieve efficiëntie te verbeteren.

dence. OESO Working Paper, 317.
Bartelsman, E., J. Haltiwanger en S. Scarpetta (2013) Cross-country differences in productivity: the role of allocation and selection. American Economic Review, 103(1), 305–334.
Boone, J. (2008) A new way to measure competition. The Economic Journal, 118(531), 1245–1261.
Europese Commissie (2013) Product market review 2013: financing the real economy. Brussel:
DG ECFIN.
Kox, H. en G. van Leeuwen (2012) Dynamic market selection in EU business services. CPB
Discussion Paper, 210.

366

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 99 (4687) 13 juni 2014

Auteur