Ga direct naar de content

Afschaffen doorsneesystematiek wenselijk maar kostbaar

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 9 2014

De doorsneesystemiek in aanvullende pensioenen heeft in sommige gevallen aanzienlijke herverdelingseffecten. Vanwege de financiële situatie bij pensioenfondsen is het momenteel echter niet opportuun om een alternatief systeem te introduceren.

ESB Pensioenen

pensioenen

Afschaffen
doorsneesystematiek
wenselijk maar kostbaar
De doorsneesystematiek in de aanvullende pensioenen leidt in
sommige gevallen tot een aanzienlijke herverdeling tussen deelnemers. Dit past niet meer bij een moderne arbeidsmarkt die steeds
mobieler wordt en een toenemende diversiteit aan werknemers
kent. Afschaffen is niettemin kostbaar en vergt een lange transitieperiode indien bestaande generaties worden gecompenseerd.

Jan
Bonenkamp
Wetenschappelijk
medewerker bij het
Centraal Planbureau
Ryanne Cox
Wetenschappelijk
medewerker bij het
Centraal Planbureau
Marcel Lever
Programmaleider
macro-analyse
bij het Centraal
Planbureau

26

I

n de meeste collectieve regelingen voor aanvullend
ouderdomspensioen betalen alle deelnemers een
gelijk percentage van het pensioengevend salaris als
pensioenpremie en bouwen hiermee ook eenzelfde
percentage van het salaris als pensioenaanspraak op.
Voor bedrijfstakpensioenfondsen is deze zogenoemde doorsneesystematiek zelfs wettelijk verplicht. Hiermee geven collectieve regelingen blijk van solidariteit tussen de verschillende
deelnemers: er wordt geen onderscheid gemaakt in pensioenpremie en -opbouw naar individuele kenmerken van de deelnemers, zoals leeftijd, levensverwachting of carrièrepatroon. Het
gebruik van de doorsneesystematiek stamt veelal uit de tijd dat
pensioenregelingen zijn vastgesteld, in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Door de pensioenopbouw voor ouderen te subsidiëren, waren zij in staat om in korte tijd een redelijk pensioen op
te bouwen. Het doorsneesysteem zorgde voor gelijke premiekosten voor werkgevers binnen eenzelfde bedrijfstak en sloot
goed aan bij de toen geldende arbeidspatronen en tijdgeest.
Solidariteit tussen deelnemers aan een pensioenregeling
maakt het mogelijk om wederkerige risico’s te delen, zoals het
langlevenrisico of financiële risico’s. Indien een pensioenregeling deelnemers met sterk uiteenlopende kenmerken heeft
dan kan solidariteit er echter ook toe leiden dat er, onbedoeld, structureel wordt herverdeeld tussen deelnemers. Er is
sprake van structurele herverdeling als deelnemers al bij voorbaat (kunnen) weten dat de regeling naar verwachting voor
hen gunstig of juist ongunstig zal uitpakken.

Oorzaken herverdeling

Structurele herverdeling tussen deelnemers aan pensioenregelingen met een doorsneesystematiek wordt in de eerste plaats
veroorzaakt doordat op individueel niveau geen rekening
wordt gehouden met de tijdswaarde van de premie-inleg.
Dit wil zeggen dat de premie van een jonge deelnemer in het
doorsneesysteem dezelfde pensioenopbouw geeft als de inleg
van een oudere deelnemer, hoewel de inleg van de jongere
langer kan renderen. Een jongere betaalt dus te veel premie
voor de opbouw die daartegenover staat, een oudere te weinig
(Verbon, 2011).
Jongeren betalen dus mee aan de pensioenopbouw van
oudere generaties en ontvangen als compensatie hiervoor, wanneer ze zelf ouder zijn, een gesubsidieerde pensioenopbouw van
de generaties die dan jong zijn. De pensioenregeling is hierdoor
deels omslaggefinancierd. Deze impliciete afspraak tussen generaties is niet zonder kosten. Het rendement op overdrachten
tussen jongere en oudere deelnemers wordt namelijk bepaald
door de loon- en bevolkingsgroei. Deze groeipercentages liggen
onder normale economische omstandigheden lager dan het
rendement op de kapitaalmarkt. Met andere woorden, een gegeven premie-inleg levert, ceteris paribus, in een pensioencontract met de doorsneesystematiek een lagere pensioenuitkering
op dan in een regeling zonder omslagelement.
Afgezien van dit omslagelement vallen de subsidies die
deelnemers als jongere betalen weg tegen de subsidies die zij
als oudere ontvangen, wanneer zij tijdens hun volledige loopbaan pensioen opbouwen binnen de doorsneesystematiek. In
de praktijk is dit niet voor elke werkende het geval. De herverdeling is gemiddeld aanzienlijk groter wanneer een deelnemer slechts gedurende een deel van de loopbaan pensioen
opbouwt in het doorsneesysteem. Ook wanneer deelnemers
op verschillende momenten gedurende de loopbaan pensioen
opbouwen, en een verschillende inkomensontwikkeling hebben, kan dit in het doorsneesysteem leiden tot herverdeling.
Als vuistregel kunnen we stellen dat in het doorsneesysteem
pensioenopbouw in de eerste helft van de loopbaan ongunstig
is, en in de tweede helft van de loopbaan gunstig.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 99 (4676) 10 januari 2014

Pensioenen ESB

De tweede bron van structurele herverdeling in het doorsneesysteem is dat op individueel niveau in de financiering
geen rekening wordt gehouden met verschillen in de levensverwachting tussen deelnemers. Dit is ongunstig voor deelnemers
met een gemiddeld lagere levensverwachting (laagopgeleiden,
mannen) en gunstig voor degenen met een hogere levensverwachting (hoogopgeleiden, vrouwen). Een deelnemer met een
lage levensverwachting zal immers gemiddeld korter een pensioenuitkering ontvangen, hoewel hij of zij dezelfde premie
heeft betaald (in procent van het pensioengevend salaris) als
een deelnemer met een hoge levensverwachting.
Institutionele houdbaarheid onder druk

De afgelopen jaren hebben zich enkele ontwikkelingen voorgedaan waardoor met name de subsidiëring van ouderen
door jongeren vanwege het doorsneesysteem minder vanzelfsprekend is geworden. Zo legt de toenemende vergrijzing
de financieringslast van subsidies aan ouderen bij een steeds
kleinere groep jongere werknemers neer. Daarnaast wordt de
arbeidsmarkt tegenwoordig gekenmerkt door een veelvoud
aan carrièrepatronen – veel werknemers werken gedurende
een periode in deeltijd of onderbreken hun carrière voor zorg
voor kinderen – waardoor waardeoverdrachten vanwege het
doorsneesysteem gemiddeld groter worden. Ook door de
toename van het aantal zzp’ers en de opkomst van beschikbare-premieregelingen krijgen werknemers op latere leeftijd
vaker te maken met een verlies aan gesubsidieerde opbouw.
Toenemende transparantie in pensioenregelingen en mondigheid van deelnemers leiden ertoe dat zulke subsidies steeds
meer worden herkend en als een probleem worden ervaren.
Niet-wederkerige herverdeling kan daarmee een bedreiging
vormen voor de institutionele houdbaarheid van het pensioenstelsel, zoals al eerder is geconcludeerd door de commissie-Goudswaard (Goudswaard et al., 2010).

tot halverwege de loopbaan pensioen opbouwt in het doorsneesysteem, ontvangt gemiddeld al gauw een derde te weinig
pensioen gegeven de ingelegde premies. Een deelnemer die
juist in de tweede helft van de loopbaan pensioen opbouwt in
het doorsneesysteem, ontvangt gemiddeld een subsidie op de
ingelegde premies van bijna twintig procent.
De omvang van de herverdeling van deelnemers met een
lagere levensverwachting naar deelnemers met een hogere
verschilt sterk per deelnemersgroep. Als uitgegaan wordt van
een deelnemersbestand dat representatief is voor de Nederlandse beroepsbevolking, ontvangen laagopgeleide mannen
vanwege dit levensverwachtingseffect ruim dertien procent
te weinig pensioeninkomen, gegeven de omvang van de ingelegde premies. Hoogopgeleide vrouwen, echter, ontvangen
juist bijna zes procent te veel pensioeninkomen in relatie tot
de ingelegde premies.
De herverdeling van laag- naar hoogopgeleiden in de
aanvullende pensioenen is overigens beperkt vergeleken met
de (omgekeerde) herverdeling van hoog- naar laagopgeleiden
in de AOW (Bonenkamp et al., 2013). Dat neemt niet weg
dat de onbedoelde herverdeling in de tweede pijler de herverdelende functie van de eerste pijler deels kan ondermijnen.
Wat de herverdeling van mannen naar vrouwen in de aanvullende pensioenen betreft, vindt er bovendien enige compensatie plaats via het nabestaandenpensioen, waarin de herverdeling eerder andersom loopt.
Alternatieven

Doordat werknemers minder vaak gedurende een volledige
loopbaan pensioen opbouwen op basis van een doorsneepremie en -opbouw, en een gemiddeld pensioenfonds een grotere
diversiteit aan deelnemers heeft dan vroeger, is de herverdeling in het doorsneesysteem gemiddeld groter geworden. De
maatschappelijke discussie concentreert zich daarbij vooral
op de overdrachten tussen jongeren en ouderen. Deze her-

Omvang herverdeling

De mate van herverdeling die verband houdt met de doorsneesystematiek is bepaald met een model dat pensioenpremies en -uitkeringen voor huidige en toekomstige generaties
berekent. Het Centraal Planbureau geeft een uitgebreid overzicht van deze effecten (Lever et al., 2013). Het netto-profijt
van deelname aan de pensioenregeling is het verschil tussen
de ontvangen uitkeringen en de betaalde premies, teruggerekend naar de datum van toetreding tot de regeling. Het netto-profijt van deelname aan de pensioenregeling, uitgesplitst
naar geslacht en opleidingsniveau, is weergegeven in tabel 1
en heeft betrekking op een nieuwe toetreder die nog geen verleden heeft opgebouwd in het fonds.
Het netto-profijt van volledige opbouw binnen de pensioenregeling met de doorsneesystematiek is negatief voor
alle sociaaleconomische groepen, als gevolg van de gedeeltelijke omslagfinanciering. Door de vergrijzing loopt dit effect
de komende decennia op tot gemiddeld acht procent van het
aanvullende pensioeninkomen, waarbij moet worden aangetekend dat dit percentage erg gevoelig is voor vergrijzing, loonen bevolkingsgroei en de rentestand. Het vervallen van de
omslagfinanciering leidt tot lagere pensioenpremies, maar gaat
gepaard met overgangskosten, die later worden beschreven.
Onvolledige loopbanen leiden tot forse overdrachten
tussen de sociaaleconomische groepen. Een deelnemer die
Jaargang 99 (4676) 10 januari 2014

Netto-profijt bij volledige en onderbroken opbouw, tabel 1
als percentage van het aanvullend pensioeninkomen
Mannen
Vrouwen
opbouw opbouw
opbouw opbouw
volledige
tot 46
vanaf volledige tot 46
vanaf
opbouw
jaar
46 jaar opbouw
jaar
46 jaar

Opleidings­
niveau
Laag
Netto-profijt
–18,7
– Tijdswaarde
–5,4
– Levensverw.
–13,3
Laag middelbaar
Netto-profijt
–16,8
– Tijdswaarde
–5,7
– Levensverw.
–11,0
Hoog middelbaar
Netto-profijt
–13,8
– Tijdswaarde
–6,7
– Levensverw.
–7,1
Hoog
Netto-profijt
–3,3
– Tijdswaarde
–5,4
– Levensverw.
2,1

–53,6
–39,1
–14,5

8,0
20,4
–12,4

–13,0
–7,1
–5,9

–44,7
–38,2
–6,5

13,5
18,9
–5,4

–49,9
–38,4
–11,4

9,4
20,1
–10,7

–10,1
–10,9
0,8

–37,1
–37,7
0,6

17,9
16,9
1,1

–44,3
–37,1
–7,2

11,8
18,8
–7,0

–3,9
–9,6
5,7

–31,1
–36,6
5,5

22,7
16,8
5,9

–30,5
–32,6
2,1

19,0
16,9
2,1

–0,4
–6,2
5,8

–28,2
–34,0
5,9

23,1
17,4
5,7

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

27

ESB Pensioenen

Premie- en opbouwpercentages naar leeftijd in de doorsneesystematiek,
degressieve opbouw en progressieve premies
1a Premie

1b Opbouw

In procenten van het aanvullend pensioeninkomen

30

Figuur 1

4,0

In procenten van het aanvullend pensioeninkomen

3,5

25

3,0

20

2,5
2,0

15

1,5

10

1,0

5

0,5

0

20

25

30

35

40
45
50
55
60
Leeftijd in jaren
Doorsneesysteem

65

70

0,0

20

25

35

40

45

50

55

60

20

15

In procenten van het aanvullend pensioeninkomen

10

10

0

5
0

–10

–5

–20

–10

–30

–15
–20
1916

1936

1956

Geen compensatie

28

Figuur 2

2b Generatie-effecten met en zonder onderdekking

2a Generatie-effecten onder verschillende compensatiescenario’s
20

70

beroepspensioenregelingen gehanteerd. Buiten de kaders van
het collectieve contract kan worden gedacht aan individuele
regelingen. In al deze alternatieven is het mogelijk de overdrachten tussen jongeren en ouderen, en herverdeling tussen
deelnemers met afwijkende carrière- en inkomenspaden te
elimineren. Herverdeling wegens verschillen in levensverwachting blijft echter ook in deze alternatieven bestaan.
Een overgang van een doorsneesysteem naar een van deze
alternatieven elimineert overdrachten in de pensioenopbouw,
maar zal ook andere effecten met zich meebrengen. Zo verschuift bij degressieve opbouw en rendementindexatie het
zwaartepunt van de pensioenopbouw naar voren, waardoor de
opbouw gevoeliger wordt voor inflatierisico’s en de arbeidsparticipatie van de werknemer vroeg in de carrière. Progressieve
premies leiden tot hogere premiekosten voor de werkgever
bij oudere werknemers, wat mogelijk nadelig kan zijn voor de
arbeidsmarktpositie van ouderen. Jongere werknemers betalen
bij progressieve premies juist lagere premies. Waarschijnlijk
sluit dit beter aan bij het inkomen en het bestedingspatroon
van jongeren. Wanneer de doorsneepremie wordt omgezet
naar een stelsel van progressieve premies, valt daarnaast de solidariteit tussen werkgevers in dezelfde bedrijfstak weg: werkgevers met een jonger werknemersbestand gaan dan gemiddeld een lagere premie betalen dan werkgevers met een ouder

Generatie-effecten bij overstap op degressieve opbouw, naar geboortejaar
In procenten van het aanvullend pensioeninkomen

65

Leeftijd in jaren
Progressieve premies

Degressieve opbouw

verdeling speelt niet meer wanneer de premie-inleg voor elke
leeftijd in evenwicht is met de waarde van de verkregen pensioenaanspraak.
Waardeoverdrachten wegens de tijdswaarde van de premie-inleg kunnen worden voorkomen door de combinatie
van een doorsneepremie en -opbouw te vervangen door een
sterkere koppeling tussen premie-inleg en latere pensioenuitkeringen. Een manier om dat te bewerkstelligen is om vast te
houden aan de doorsneepremie, maar de doorsneeopbouw
te verruilen voor een leeftijdspecifiek opbouwpercentage dat
daalt naarmate de deelnemer ouder wordt (degressieve opbouw; de rode, ondoorbroken lijn in figuur 1b). Een andere
mogelijkheid is om juist de doorsneeopbouw te behouden en
de premie te laten toenemen met de leeftijd van de deelnemer (progressieve premies; zie de blauwe stippellijn in figuur
1a). Een sterkere actuariële link tussen premie en uitkeringen
kan ook binnen het huidige systeem van doorsneepremie en
-opbouw worden bereikt door meer gewicht te geven aan de
indexatie. In het vergaande geval dat de indexatie gekoppeld
wordt aan het verwachte rendement (rendementindexatie),
komt deze variant in wezen neer op degressieve opbouw. Om
de premielast niet te doen stijgen, kan een dergelijke maatregel gecombineerd worden met een lager opbouwpercentage.
Deze opbouwmethodiek wordt momenteel al in een aantal

30

1976

1996

2016

2036

Compensatie met premie
Compensatie met staffel

2056

2076

Nullijn

– 40
1916

1936

1956

1976

1996

2016

Degressieve opbouw plus onderdekking
Nullijn

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

2036

2056

2076

Degressieve opbouw

Jaargang 99 (4676) 10 januari 2014

Pensioenen ESB

werknemersbestand. Bij een eventuele overgang op individuele regelingen vervalt de mogelijkheid tot intergenerationele
risicodeling. Intergenerationele risicodeling stelt pensioenregelingen in staat om schokken uit te smeren over een langere
periode en over meerdere generaties deelnemers.
Herverdeling binnen pensioenregelingen door verschillen in levensverwachting tussen deelnemers van een pen­
sioenregeling lijkt maatschappelijk minder als een probleem
te worden gezien. Mogelijke alternatieven om deze herverdeling te beperken zijn denkbaar, maar zijn veelal lastig uitvoerbaar vanwege praktische en juridische belemmeringen.
Overgangsproblematiek

Het afschaffen van de doorsneesystematiek is nadelig voor
deelnemers die al een deel van hun pensioen onder deze systematiek hebben opgebouwd. Immers, deze mensen hebben de
lasten van de doorsneesystematiek al volledig ondervonden
(lage opbouw, gegeven de ingelegde premie aan het begin van
de loopbaan), maar profiteren niet meer van de baten (hoge
opbouw, gegeven de ingelegde premie aan het einde van de
loopbaan). Het verlies van deze impliciete pensioenrechten
vertegenwoordigt een waarde van bijna honderd miljard euro,
wat overeenkomt met circa negen procent van het totale aanvullende pensioenvermogen.
Een pensioenregeling is een zero-sum game: een voordeel
voor de ene generatie is een nadeel voor een andere generatie.
Figuur 2a illustreert de generatie-effecten van een overstap
van doorsneeopbouw op degressieve opbouw. De generatieeffecten zijn hierbij gedefinieerd als de mutatie in het nettoprofijt als gevolg van de overgang naar degressieve opbouw,
uitgedrukt in procent van het aanvullend pensioeninkomen
in de uitgangssituatie (van de doorsneesystematiek). Een transitie naar degressieve opbouw stelt alle huidige en toekomstige
deelnemers in staat een hoger rendement op hun pensioenpremie te genereren vanwege het wegvallen van het omslagelement. Dit geldt uiteraard ook bij een overstap op progressieve
premies of rendementindexatie. Dit voordeel voor toekomstige generaties loopt uiteindelijk op tot circa acht procent van
het aanvullende pensioeninkomen (blauwe lijn). Bij overstap
op degressieve opbouw staat hier echter direct de afschrijving
van de impliciete pensioenrechten tegenover, die noodzakelijkerwijs neerslaat bij de huidige actieve deelnemers die (een
deel van) de gesubsidieerde pensioenopbouw mislopen. Zonder compenserende maatregelen kunnen huidige deelnemers
van tussen de dertig en zestig jaar al gauw tot ongeveer tien
procent minder aanvullend pensioen tegemoet zien.
Het is de vraag of een dergelijke transitielast volledig bij
de huidige deelnemers gelegd moet worden of dat er (enige
vorm van) compensatie verschaft moet worden. Hoe een
eventuele transitielast moet worden verdeeld, is een politieke
afweging. Als de oorspronkelijke – onder de doorsneesystematiek – nog te behalen pensioenopbouw van bestaande
generaties wordt gerespecteerd en deze compensatie wordt
betaald uit de premie, dan drukken de transitielasten zwaarder op de huidige jongere generaties die nog lange tijd zullen
worden geconfronteerd met extra premieopslagen (rode lijn).
Een nog gelijkmatigere verdeling kan worden bewerkstelligd
door deze transitielast via indexatiekortingen uit te smeren
(groene lijn). De transitielast komt dan ook voor een deel te
liggen bij de reeds gepensioneerde deelnemers.
Jaargang 99 (4676) 10 januari 2014

Breder perspectief

Afgezien van een eventueel verlies aan toekomstige pensioenopbouw bij overstap op een alternatieve financieringssystematiek, zal die opbouw de komende jaren sowieso worden belast
met de kosten om de buffers aan te vullen. Figuur 2b geeft een
decompositie van de generatie-effecten in het verlies aan pensioenopbouw door afschaffing van de doorsneesystematiek
(blauwe lijn), gecombineerd met het extra verlies door herstel
van de buffer (rode lijn). Hierbij is aangenomen dat de doorsneesystematiek wordt vervangen door degressieve opbouw
en dat bestaande generaties niet worden gecompenseerd. Het
pensioenfonds heeft initieel een reële dekkingsgraad (dus inclusief de kosten van indexatie) van tachtig procent (dat is in
nominale termen ongeveer 110 procent) en met behulp van
korten op indexatie herstelt het fonds zich geleidelijk aan
weer tot honderd procent reële dekking. Het effect van de indexatiekortingen in het verlies aan pensioeninkomen is voor
alle generaties groter dan het effect van de overgang op degressieve opbouw. Het verlies voor de verschillende generaties
vanwege indexatiekortingen in combinatie met de overgang
naar degressieve opbouw loopt maximaal op tot ongeveer 25
procent van het aanvullende pensioeninkomen. Deze cumulatie van effecten kan voor deelnemers pijnlijk zijn.
Conclusie

In het licht van de toegenomen arbeidsmobiliteit en een
grotere diversiteit aan deelnemers is het wenselijk om de
pen­ioenopbouw voor elke leeftijd (meer) in evenwicht te
s
brengen met de pensioenpremie. De transitielast van een dergelijke overgang zou echter bovenop de kosten komen (in de
vorm van premieverhogingen, dan wel indexatiekortingen)
die deelnemers nu en in de nabije toekomst ondervinden om
de financiële situatie van de pensioenfondsen te verbeteren.
Het is daarom de vraag of een meer fundamentele overstap
op een alternatief systeem op dit moment opportuun is. Tegelijkertijd leiden deze omstandigheden er mogelijk toe dat
deelnemers juist nu kritischer kijken naar wat hun pensioenregeling hun oplevert. Daar komt bij dat een mogelijke overstap niet los kan worden gezien van andere discussies over de
houdbaarheid van het pensioenstelsel. Een eventuele overstap
op een nieuw pensioencontract, waarin de indexatie hoger of
minder onzeker wordt, biedt op de kortere termijn alvast een
mogelijkheid om een meer actuarieel evenwichtige pensioenopbouw vorm te geven.

Literatuur
Bonenkamp, J., J. Mackenbach, W. Nusselder en H. ter Rele (2013) Herverdeling door pen­
sioenregelingen. Netspar Design paper, 16.
Lever, M., J. Bonenkamp en R. Cox (2013) Voor- en nadelen van de doorsneesystematiek. Den
Haag: Centraal Planbureau.
Goudswaard, K., R. Beetsma, T. Nijman en P. Schnabel (2010) Een sterke tweede pijler, naar
een toekomstbestendig stelsel van aanvullende pensioenen. Rapport van de Commissie Toekomstbestendigheid aanvullende pensioenregelingen. Den Haag: Ministerie van SZW.
Verbon, H. (2011) (On)gewenste herverdeling en het pensioenakkoord. Tijdschrift voor Openbare Financiën, 43(2), 58–68.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

29

Auteurs