Ga direct naar de content

Aandacht voor de reële economie in het economieonderwijs

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juli 26 2017

Er is volop discussie over de toekomst van het economieonderwijs. Vorig jaar tijdens Week van het Economieonderwijs en in de KVS preadviezen bijvoorbeeld gingen de studenten van Rethinking Economics in debat met onder andere Pieter Gautier.

De studenten vinden dat hun opleiding te veel gericht is op modellen en maar weinig relatie heeft met de reële economie. Om hun kennis en kunde beter aan te laten sluiten bij de praktijk pleiten zij voor meer aandacht voor perspectieven uit andere sociale wetenschappen.

Gautier wijst op een verschuiving van het onderzoek naar een meer empirische oriëntatie, waarbij het verzamelen van data en analyse de kern vormen. Om mee te komen is het noodzakelijk dat de studenten kennis hebben van de economische methodes, en verschillende empirische modellen, om inzicht te krijgen in causale verbanden. Deze kennis kunnen ze vervolgens op een veelheid van terreinen toepassen.

Met de constatering dat er verschillende visies op het universitaire economieonderwijs zijn, stokte deze discussie. Wat zou een logische volgende stap zijn? Afgelopen maand organiseerde Marcel Boumans, directeur van de bachelor van de Utrecht University School of Economics, daarom een bijeenkomst met een aantal internationale experts. ESB doet verslag.

Toekomstbeeld

De belangrijkste vraag lijkt hoe een curriculum eruit ziet dat meer verschillende invalshoeken op maatschappelijke problemen verenigt met de veelheid aan empirische methoden en technieken die studenten moeten kennen om zelf goed onderzoek te kunnen doen. De bij de

bijeenkomst genodigde experts waren gevraagd om een toekomstbeeld te schetsen en als een consultant te kijken naar het economieonderwijs op de universiteit.

Hoofdspreker David Colander is hoogleraar aan het Middlebury College en auteur van het boek The making of an economist. In dit boek volgt hij de opleiding van economen aan Amerikaanse topuniversiteiten en geeft hij hun gedachten weer. In een bevlogen betoog benadrukt hij de geleidelijke overgang van de universiteit als instelling met een unieke bron van kennis, naar een leersysteem waarbij de student informatie uit verschillende bronnen haalt. Het behalen van een diploma wordt steeds belangrijker, maar de manier waarop dat gebeurt – met welk studieboek, en op welke locatie – is van steeds minder belang.

Dit bepleit ook Zohreh Emami, hoogleraar aan het Alverno College en adviseur voor onderwijs en de vormgeving van het curriculum. Haar boodschap is dat universiteiten moeten nadenken over aan wie, wat en hoe er lesgegeven wordt. Ze gebruikt daarbij inzichten uit de neurowetenschap en cognitieve wetenschap. Studenten zijn steeds minder passieve ontvangers van informatie, die kritiekloos hun kennis van de docent ontvangen. Ze zullen informatie vooral verwerken als het kan worden toegepast buiten de gesloten omgeving van de universiteit.

Die nadruk op inbedding in de maatschappelijke context benadrukt ook Bas van Bavel, historicus aan de universiteit Utrecht. Zijn onderzoek is een voorbeeld van hoe een multidisciplinair team tot nieuwe inzichten komt (zie ook zijn artikel in ESB 4743). Volgens Van Bavel kijken niet alleen economen ‘naar binnen’; in alle disciplines van de sociale wetenschap is het belangrijk communicatie te bevorderen en kennis breder te ontsluiten.

David Colander: Drie aanbevelingen voor het onderwijs

De economie verandert. Als de historici van het economische gedachtegoed over vijftig jaar terug­kijken, zullen ze spreken van de ‘complexi­teitsrevolutie’ die de aard van de economie fundamenteel veranderde. De kentering gaat echter langzaam en geleidelijk – er is geen abrupte paradigmaverschuiving, maar veeleer een verzameling kleine veranderingen die slechts op afstand in hun totaliteit waarneembaar zijn.

David ColanderIvar Pel Fotografie

De veranderingen die plaatsvinden, hebben onder economen tot veel discussie geleid over hoe we het economie-onderwijs zouden moeten aanpassen. In die discussie is er de druk om afstand te nemen van wat de pleitbezorgers van verandering vaak de ‘ouderwetse economie’ noemen, en om meer in de richting te gaan van het onderwijzen van de moderne economie, die volgens professor Erik van Damme ten minste vier aspecten omvat: “de homo economicus is vervangen door een realistischer model van de mens (…); de economie is meer interdisciplinair, heeft meer aandacht voor instituties (…) en heeft een grotere reikwijdte.” Ik zou hieraan willen toevoegen dat de economie ook steeds meer data-gedreven is, inductief en empirisch.

Wat betekent deze kentering voor economische opleidingen, die het als hun missie zien om de studenten een perspectief te bieden op een ­realistische wereld. Ik doe drie aanbevelingen als katalysator voor de discussie.

Mijn eerste punt was dat niet alleen de economie aan het veranderen is, maar dat ook zowel de technologie van het onderwijs verandert als de onderwijsinstituten waarin de economische faculteiten en departementen zijn ondergebracht.

Deze veranderingen hebben implicaties voor de structuur en rol van universiteiten, en zullen hoogst waarschijnlijk ook beslissingen over de specifieke aangeboden cursussen – of over de inhoud daarvan – relatief secundair maken binnen de opzet van het grotere geheel. Dit suggereert dat de economische opleidingen voorzichtigheid moeten betrachten wat betreft het zich al te snel aanpassen aan de kortetermijnveranderingen binnen de economie, omdat de grond onder hun voeten waarschijnlijk nog steeds in beweging is. Als je veranderingen wil doorvoeren, ga dan met de stroom mee, niet ertegenin.

Omdat ik van mening ben dat die stroom richting een complexiteitsrevolutie gaat, en omdat Utrecht het voortouw heeft genomen bij het ontwikkelen van een universitair complexiteitsprogramma op MA-niveau, is mijn suggestie dat economie in Utrecht voorop moet blijven lopen en daarom een radicale aanpassing van het MA-programma moet overwegen. Meer specifiek adviseer ik om te werken met het onderzoeksgebied Complex Systems Studies en de andere departementen voor sociale wetenschappen, aan het opzetten van een eenjarige MA Complexiteit in Sociale Wetenschap, met als doel om als eerstejaarsintroductie tot elke PhD sociale wetenschap te dienen.

Op BA-niveau stel ik een veel beperktere benadering voor. De reden voor dit verschil is dat ik de BA Economie niet zie als een voorbereiding van de student om onderzoekseconoom te worden – zoals ik de MA zie – maar veeleer als een voorbereiding om ‘economie-consument’ te worden, waarbij een gebruiker eenvoudige economische redenaties kan toepassen om tot beleidsconclusies te komen. Hiervoor moeten ze leren hoe economische modellen te relateren aan beleidsvraagstukken in de echte wereld. Deze vaardigheid vereist meer dan alleen maar modellen leren, of die nu ouderwets zijn of modern. Momenteel onderwijzen we die vaardigheid in de economie nauwelijks op BA-niveau, en ik vind dat dat wel zou moeten. Meer specifiek zou ik adviseren: voeg een module ‘modeltoepassing’ toe in de bachelor (‘applying the models’ module) van een of twee weken. Zo’n module zou het beperkte kader van het huidige ‘ouderwetse’ of ander formeel beleidsmodel onder de loep kunnen nemen. Het zou voor studenten kunnen onderstrepen dat, binnen de juiste context, formele modellen uiterst relevant en sterk zijn, maar dat zonder context een model niet leidt tot welk beleidsresultaat dan ook.

Ik eindig met te suggereren dat de klassieke economische methodologie, zoals uiteengezet door John Stuart Mill – wat je de ‘ouwe ouderwetse economie’ zou kunnen noemen – meer context verschafte dan de neoklassieke economie ooit gedaan heeft, en dat de beste manier om moderner te worden wel eens een nog veel ouderwetsere manier zou kunnen zijn en dus een terugkeer naar het onderwijzen van een klassieke methodologie.

Zohreh Emami: Waarom het ertoe doet wie, hoe en wat we in de economie onderwijzen

Wat we nu weten over hoe mensen leren uit de cognitieve en neurowetenschappen, en uit de hedendaagse ontwikkelingen in de economie, en ook uit de steeds complexere realiteit wat betreft de diverse interacties die er vereist zijn in de huidige, onderling verbonden samenlevingen – het wijst allemaal op de noodzaak om expliciet het wie, hoe en wat onderling te verbinden in het economie-onderwijs.

Zohreh EmamiIvar Pel Fotografie

Een nieuwe kijk op leren

De wetenschap van de kennisverwerving heeft het bankenmodel, van leren als acquisitie en onder­wijzen als kennisdeposito, ontmaskerd. Dit is vervangen door een constructivistisch begrip van leren als een evolutionair proces ter ontwikkeling van het zelfbewustzijn, het vermogen om samen te werken met verschillende mensen en ideeën, alsmede het vermogen om kennis over te dragen binnen uiteenlopende contexten. Daarom is leren voor de nieuwe kennisverwervingswetenschap meer dan het simpelweg leveren of opslaan van informatie – het is het ontwerpen en faciliteren van de betrokkenheid bij de discipline, zowel wat betreft anderen als zichzelf. En ook van een kwaliteitsevaluatie van deze actieve, multidimensionale betrokkenheid.

studenten zien dat er geen enkele denkrichting is die het ultieme antwoord biedt

De economische discipline heeft van andere disciplines geleerd en hierop voortgebouwd, om zich zo te ontwikkelen van een atomistisch/­introspectief begrip van het menselijke gedrag tot een sociaal ingebed, op anderen gericht ­begrip. De economische methodologie evolueert van een uitsluitend abstracte, axiomatische, deductieve en a-historische benadering tot interdisci­plinaire perspectieven die de complexiteit en ­pad-afhankelijkheid van individuele en institutio­nele interacties ­onderkennen en ­inductie ­combineren met ­dedu­ctie. Ook de criteria om economische ­presta­ties te evalueren veranderen zo, van een exclu­sieve focus op voorkeursbevrediging en efficiëntie, in een vermogen van sociaal-­economische instituties om te voorzien in de capaciteiten die individuen nodig hebben om ­effectief te kunnen functioneren. Aldus is de ­notie van economische ontwikkeling en welzijn aan het veranderen van een vrij zijn van interferentie tot een vrijheid om ­gemeenschappen te creëren en te bevolken die men met rede op waarde weet te schatten.

Een nieuwe kijk op onderwijzen

Wat betreft het onderwijzen van de discipline is echter weinig veranderd. Studenten – die ­immers directe ervaring hebben als het gaat om economie-onderwijs – hebben de weg ­bereid met ­zowel hun kritiek als het oproepen tot w­ijziging van het conventionele curriculum met zijn stomweg uit het hoofd leren. De mate en reikwijdte van het georganiseerde protest van economiestudenten treft men in geen enkele andere discipline aan. Economiestudenten hebben de eenzijdigheid en onuitvoerbaarheid van het curriculum als een fundamenteel probleem geïdentificeerd. Ze zien economische problemen als zaken die vele facetten hebben en in een constante staat van verandering verkeren, en beargumenteren daarom dat er geen enkele denkrichting is die het enige en ultieme antwoord biedt aangaande de oorzaken en oplossingen van de gevarieerde en complexe problemen waarvoor de wereld zich gesteld ziet. Veeleer roepen ze, gezien de omvang en complexi­teit van de economische problematiek, om een ­onbevooroordeelde ­onderwijsbenadering, om zo tegemoet te kunnen komen aan een veelheid van benaderingen. Ze eisen een breder concept van menselijk gedrag dat nauwkeuriger de diversiteit van menselijke relaties weergeeft, en ook de historische en culturele contexten. Ze erkennen de behoefte aan een nieuwe kennistheorie die de normatieve/positieve dichotomie verwerpt, aan een veelheid van analytische benaderingen en methodes qua dataverzameling en analyse die resulteren in het samenbrengen van theorie, empirische claims, narratieve uiteenzettingen, interdisciplinaire dialoog en debat.

Deelnemen in de maatschappij

De opkomende criteria voor sociaal-economisch welzijn en vooruitgang als zijnde meer dan voorkeursbevrediging en groei – want het gaat om de ontwikkeling van het vermogen van het individu om effectief te functioneren – impliceren dat economische vooruitgang deels afhangt van het vermogen van individuen om aan gesprekken en debatten deel te nemen. Daarom biedt het vermogen dat mensen hebben om te participeren in een dergelijk conversatie, en om die dan ook te beïnvloeden, een informatieve basis om het economisch welzijn te begrijpen. Economen hebben een enorme invloed bij het faciliteren van deze conversaties, niet alleen vanwege hun eruditie, maar ook als leraren met de verantwoordelijkheid om economische kennis uit te dragen en om studenten te faciliteren bij het ontwikkelen van de bekwaamheid, die vereist is voor het begrip van feiten en bewijzen en voor deelname aan het economische gesprek en debat.

Uit interdisciplinair onderzoek weten we nu wie degenen zijn die leren, wat ze aan voorafgaande kennis meebrengen, en hoe hun zelfbewustzijn als lerenden hun leervermogen beïnvloedt. We weten ook dat hoe we studenten in staat stellen te leren om het geleerde door te geven vanuit de context van onze colleges naar andere ­contexten, invloed heeft op het feit of hun leren al dan niet beklijft. Ontwikkelingen in onze eigen discipline hebben de rol benadrukt van geschiedenis en context, en ook de complexiteit van individueel en institutioneel gedrag. Op basis van de rijkdom van wat economie te bieden heeft bij het creëren van gespreksruimtes die studenten uitnodigen tot dynamische discussies en debatten, kan men moeilijk ontkennen dat wie de studenten zijn, hoe we ze onderwijzen en wat we ze onderwijzen, voor hen en voor de maatschappij als geheel van groot belang is.

Auteurs