Ruud Lubbers was een briljant student economie. We waren jaargenoten in Rotterdam, we begonnen in 1957, maar hij was eerder klaar want hij moest aan het werk. Niet dat hij zich in die jaren alleen met studeren had beziggehouden. Integendeel, hij was actief in het studentenleven, onder meer als praeses van Sanctus Laurentius. Ik was in dat jaar praeses van S.S.R., en onze jaargenoten Onno Ruding en Neelie Kroes waren dat van het RSC en de RVSV. Samen vormden we de Rotterdamse studentenraad – die werd toen nog niet via verkiezingen samengesteld.
Twintig jaar later kwamen we elkaar weer tegen in een aantal opeenvolgende kabinetten, drie daarvan onder zijn leiding. Het was geen Rotterdamse maffia, want we dachten over tal van zaken verschillend. Maar omtrent de relatie tussen economie en politiek deelden we dezelfde uitgangspunten, want we hadden een uitstekende Rotterdamse opleiding met elkaar gemeen: Lambers, Witteveen, Koyck, Tinbergen, Sanders, Drion, Van Doorn en anderen. Het waren leermeesters met verschillende disciplines, want de studie economie was in die tijd niet alleen diepgaand, maar ook breed: bedrijfseconomie, micro-economie en macro-economie, conjunctuur en structuur, geldwezen en handelspolitiek, boekhouden en wiskunde, naast ook nog rechten, filosofie, geschiedenis, sociologie en geografie. Het waren geen keuzevakken, maar onderdeel van een totaalbenadering van het begrip ‘economie’. Lubbers genoot daarvan want hij had een brede belangstelling en hij heeft er zijn hele politieke carrière van geprofiteerd.
Die carrière begon in 1973 als lid van het kabinet-Den Uyl. Formateur Burger zocht een progressieve en liefst jonge KVP’er als minister van Economische Zaken. Een andere jaargenoot, Piet de Ruiter, toen inmiddels Tweede Kamerlid voor de PvdA en tot kort daarvoor hoofdredacteur van ESB, was de eerste die opperde Ruud Lubbers te benaderen. Het klikte tussen hem en Den Uyl. De rest is geschiedenis.
Ik maakte hem mee in dat kabinet en gedurende de eerste maanden stelde Lubbers zich voorzichtig op. Na de oliecrisis van oktober 1973 kon hij zich laten gelden als crisismanager met betrekking tot de energievoorraden en het energiegebruik, en als medevormgever van een geïntegreerd sociaal en economisch beleid, inclusief begrotings-, werkgelegenheids- en inkomensbeleid, om de crisis het hoofd te bieden. In de discussies daarover kon het behoorlijk botsen, niet langs partijpolitieke lijnen, maar tussen kabinetsleden met verschillende beleidsprioriteiten, bijvoorbeeld tussen Lubbers en Boersma. Maar we kwamen er altijd uit, zij het vaak pas diep in de nacht. Dat was meestal te danken aan de vindingrijkheid van Den Uyl: tactiek, bruggen slaan, andere formuleringen kiezen, compromissen voorstellen, tijdrekken en – bovenal – kennis van zaken tentoonspreiden. Ik ben ervan overtuigd dat Lubbers, toen hij eenmaal premier werd, diens voorbeeld heeft gevolgd en vervolmaakt. Toen moest hij zelf leiding geven aan kabinetten die een langdurige crisis het hoofd moesten bieden. Ik was daar getuige van in Lubbers III en bewonderde zijn aanpak: meedenken, managen en soms een fait accompli scheppen. Zo leidt men een kabinet als men slechts primus inter pares is.
Om anderen voor voldongen feiten te stellen was niet mogelijk gedurende de tweede helft van het kabinet-Den Uyl, toen we de gevolgen van de oliecrisis min of meer te boven waren gekomen en (linkse) hervormingsvoorstellen de hoofdmoot van de agenda uitmaakten: een grondpolitiek die ruimte bood aan het publieke belang, grotere invloed voor ondernemingsraden binnen de bedrijven, de invoering van een vermogensaanwasdeling en een selectieve sturing van particuliere investeringen. Al deze beoogde hervormingen raakten Lubbers’ werkterrein. En al is er uiteindelijk niet veel hervormd, Lubbers dacht mee, niet tegen.
Lubbers wist zijn intellectuele interesse politiek te vertalen, dat wil zeggen beleidsmatig, over partijpolitieke grenzen heen. Wat dat betreft bleef hij zijn Rotterdamse opleiding getrouw, ook wanneer het ging om internationaal beleid. De term ‘globalisering’ was nog niet in zwang gekomen, maar het verschijnsel diende zich aan en vereiste een beleidsmatig antwoord. Lubbers deed creatief mee aan internationale discussies over de door ontwikkelingslanden voorgestelde Nieuwe Internationale Economische Orde, werkte in onderhandelingen binnen de UNCTAD constructief mee aan hervorming van de internationale grondstoffenpolitiek en nam initiatieven tot herstructurering van de Nederlandse economie om ontwikkelingslanden meer exportmogelijkheden te bieden. Al deze initiatieven kwamen in de verdrukking na de internationale schuldencrisis van 1982 en werden ten grave gedragen na de opkomst van het neoliberalisme, tien jaar later. Maar Ruud Lubbers bleef de ideeën daarachter getrouw en ging zich na zijn premierschap vanuit de universiteit en het maatschappelijk middenveld bezighouden met vraagstukken rond de globalisering en de slachtoffers daarvan: vluchtelingen en de aarde zelf. Hij was een econoom in de wezenlijke betekenis van het woord.
Jan Pronk