In dit ESB-themanummer over de arbeidsmarkt hebben we twee soorten artikelen bij elkaar geplaatst die meestal niet samen voorkomen. De eerste soort zijn studies over wat werkt om mensen aan de slag te krijgen, de tweede soort zijn studies die onderzoeken of mensen een baan hebben die aansluit bij hun vooropleiding of vaardigheden.
We hebben deze studies niet bij elkaar gezet omdat ze dezelfde techniek zouden gebruiken. Studies die kijken naar wat werkt om mensen aan de slag te krijgen, volgen twee vergelijkbare groepen mensen vaak een aantal jaren en bepalen dan wat een interventie op een van de groepen doet, terwijl studies die onderzoeken of mensen passend werk hebben, op basis van enquêtes een momentopname maken van aansluiting op de baan.
We hebben dat ook niet gedaan omdat ze door dezelfde mensen worden uitgevoerd. Studies die kijken naar wat werkt om mensen aan de slag te krijgen, worden verricht door klassieke economen bij het CPB en aan de universiteiten, terwijl studies die onderzoeken of mensen passend werk hebben, uit de koker van het ROA, het SCP of het CBS komen.
En dat hebben we, ten slotte, ook niet gedaan omdat ze antwoord geven op dezelfde vragen. Studies die kijken naar wat werkt om mensen aan de slag te krijgen, richten zich op een specifieke beleidsinterventie, bijvoorbeeld het aanbieden van een cursus, terwijl studies die onderzoeken of mensen passend werk hebben, knelpunten op de arbeidsmarkt kunnen signaleren.
Maar we hebben deze studies naast elkaar gezet omdat ze elkaar een spiegel voorhouden. Het is enerzijds belangrijk dat beleid dat bedoeld is om mensen aan de slag te krijgen niet los gezien wordt van de vraag of mensen door dat beleid op een voor hen geschikte plek terechtkomen. Beleid is niet automatisch geslaagd wanneer iemand werk gevonden heeft. En anderzijds is het vreemd dat de vraag of mensen een geschikte baan hebben, vaak niet beschouwd wordt als een met meetbare en testbare beleidsinspanningen te bereiken doel. Ook in de internationale literatuur en onder experts lijkt de samenhang tussen deze twee vragen te ontbreken.
Het eerste artikel in dit themanummer is een overtuigende meta-analyse naar de effecten van verschillende maatregelen om mensen aan het werk te krijgen. Melvin Vooren, Carla Haelermans, Wim Groot en Henriëtte Maassen van den Brink vinden dat het aanbieden van gesubsidieerd werk in de private sector en om- en bijscholing de kans op een baan vergroten, terwijl gesubsidieerd werk in de publieke sector een negatief effect heeft op de kans op een baan en uitgebreide hulp bij het vinden van een baan weinig oplevert.
Het tweede artikel in dit themanummer schat de effecten op het vinden van werk in van een van de strengere programma’s die we in Nederland kennen voor bijstandsgerechtigden: WerkLoont uit Rotterdam. Jaap de Koning, Paul de Hek, Elisa de Vleeschouwer, Menno Fenger en Lieske van der Torre combineren een gerandomiseerde experimentele aanpak met een kwalitatieve benadering uit interviews en vinden dat de effectiviteit van het programma dat publieke dienstverlening – in de praktijk straten vegen – combineert met hulp bij het zoeken naar een baan, met de jaren afneemt.
Uit het kwalitatieve deel komt naar voren dat met name de werkcomponent onaangenaam wordt. De auteurs concluderen: “WerkLoont geeft dus wel prikkels, maar deze leiden niet altijd tot het vinden van een baan. Daardoor is het effect (van WerkLoont) op het uitkeringsgebruik groter dan op de arbeidsparticipatie.” Ook vinden zij bij mannen een zwak significant negatief effect op het uurloon van de gevonden banen. Onze interpretatie: mensen in de bijstand nemen een slecht betaalde baan om van het stigma van straatveger af te zijn.
De vraag die aanvullend gesteld zou moeten worden, is wat voor banen de deelnemers aan deze programma’s vinden. Passen ze bij hun opleidingsniveau? Passen ze bij hun vaardigheden? En heeft de vormgeving van het activerende arbeidsmarktbeleid hier invloed op? Activerend arbeidsmarktbeleid levert alleen dan een betere arbeidsmarkt op als er ook rekening gehouden wordt met de kwaliteit van werk.
De vier artikelen die volgen, gaan over de mismatch tussen baan en werknemer. Zowel de werknemer als de werkgever kan ervaren dat de kennis en vaardigheden van de werknemer niet aansluiten bij de baan. Cijfers van het SCP laten zien dat het aandeel werkgevers dat een mismatch ervaart de afgelopen decennia fors is afgenomen, zie figuur 1. Melline Somers en Sofie Cabus tonen dat deze afname verklaard kan worden door het toegenomen opleidingsniveau van de Nederlandse beroepsbevolking.
Het aandeel werknemers dat een mismatch ervaart, is daarentegen, op een conjuncturele trend na, al twee decennia constant, volgens cijfers van het ROA. Figuur 1 toont als proxy daarvoor het aantal mbo- en hbo-afgestudeerden dat anderhalf jaar na afstuderen aangeeft een baan onder hun niveau te hebben. Een baan onder hun niveau komt vaker voor onder arbeidsgehandicapten, zo laten Davey Poulissen, Linda Fernandez Beiro, Annemarie Küenn-Nelen en John Michiels zien. Waarschijnlijk is dit een van de redenen waarom werknemers die niet volledig kunnen meedraaien in het arbeidsproces er vaker voor kiezen als zzp’er aan het arbeidsproces deel te nemen, zie het artikel van Joyce Murre op basis van het recent uitgekomen Interdepartementale Beleidsonderzoek.
Een baan onder hun niveau komt ook vaker voor bij mensen met een migratieachtergrond, zelfs als het om de tweede generatie gaat. Swantje Falcke, Christoph Meng en Romy Nollen laten zien dat de gevonden effecten voor mensen met een migratieachtergrond ook aanwezig blijven als voor allerlei andere persoonskenmerken gecorrigeerd wordt. Zij schrijven dit toe aan discriminatie.
De vraag die hier gesteld zou moeten worden, is of beleid deze mismatch kan terugdringen en, zo ja, wat voor beleidsmaatregelen daar dan toe in staat zijn. Studies met een goede controlegroep zullen hier lastig zijn, maar zijn toch nodig. Poulissen et al. en Falcke et al. stellen verschillende aanpassingen voor om mismatch terug te dringen – van aanpassing van de werkplek tot bewustwording van discriminatie en additionele opleiding – maar we weten niet of deze ingrepen echt helpen omdat experimentele studies ontbreken. Dit probleem is het bestuderen waard: al naar gelang hoe het gemeten wordt – zie daarvoor de column van Pierre Koning – treft mismatch ruim een derde van de beroepsbevolking.
Auteur
Categorieën
1 reactie
Met de theorie over mismatch ben ik het volledig eens. Momenteel ben ik een plan aan het uitwerken voor een organisatie die personen met een justitiële achtergrond aan het werk moet helpen. Ik ben van mening dat marktconform gewerkt moet worden. Daarmee bedoel ik dat eerst geïnventariseerd wordt wat de talenten en interesses zijn van de deelnemers. Vervolgens zoeken wij naar vacatures die aansluiten bij de ontdekte talenten en interesses van onze doelgroep. Mijns inziens heeft het geen zin om iemand een cursus te laten volgen terwijl er geen vacatures zijn op dat terrein waar hij/zij die cursus voor volgt.
Gericht zoeken en opleiden en inzetten.