Levensloopfiasco
In de marge van het debat over vut en prepensioen
wordt gestaag gewerkt aan de invoering van de
levensloopregeling. Dit project dreigt uit te lopen
op een stevig fiasco omdat de politiek onvoldoende
inzicht heeft in de praktische aspecten van deze
regeling.
D
W.W. Boonstra
De auteur is chef-econoom van Rabobank
Nederland en docent
Geld- en Bankwezen aan
de Faculteit der Economische Wetenschappen
en Bedrijfskunde van
de Vrije Universiteit
Amsterdam. Daarnaast
is hij bestuurslid
van de Koninklijke
Vereniging voor de
Staathuishoudkunde.
w.w.boonstra@rn.rabobank.nl
26
e levensloopregeling is begonnen
als een regeling voor mensen ‘in
het spitsuur van het leven’. De
bedoeling was het Âcreëren van een
spaarmogelijkheid om in de drukste jaren van
het leven verlof op te nemen. Zo kunnen werk
en zorg beter worden gecombineerd en kan
iemand een studie volgen of een sabbatsverlof
opnemen. Door even gas terug te nemen, slijt
een mens minder en kan hij langer mee in
het arbeidsproces. Een sympathiek idee dat
dermate simpel is dat de praktische uitÂvoering
niet al te ingewikkeld hoeft te zijn. Vorig jaar
september lag er echter een wetsvoorstel waar
een paar lelijke haken en ogen aanzaten. De
levensloopregeling zou een typisch voorbeeld
moeten zijn van publiek private samenwerking. De financiële sector zou de regeling
moeten uitvoeren. Niemand in het Âambtelijke
circuit heeft echter de moeite genomen eens
vooraf met de beoogde uitvoerders op technisch niveau over de uitÂvoeringsaspecten te
overleggen.
Los daarvan heeft niemand in politieke en
ambtelijke kringen zichzelf de vraag gesteld
of er iemand op zo’n regeling zit te wachten.
Er is slechts uiterst geringe animo voor de
bestaande verlofspaarregelingen. De politiek
wijt dit aan het feit dat deze regelingen eerst
door de werkgever moeten worden afgesloten.
Met de levensloopregeling, die rechtstreeks
door de werknemer wordt afgesloten, zou dit
geheel anders zijn. Deze verklaring doet echter
geen recht aan de inzet van de werkgevers.
Dankzij de contracten die zij met banken
hebben afgesloten, kunnen honderdduizenden
medewerkers meedoen aan de bestaande ver-
ESB november
2006
lofspaarregelingen. Uit interne cijfers van de
Rabobank, de grootste aanbieder, blijkt, dat
de feitelijke animo na enkele jaren nog geen
vier promille bedraagt. Het is duidelijk dat de
doelgroep geen interesse heeft.
Om met verlof te kunnen, moet er eerst
worden gespaard. Daarbij mag men jaarlijks
maximaal twaalf procent van het brutoloon
opzij zetten. Weinig mensen van tussen de
twintig en de dertig jaar kunnen zich echter
permitteren twaalf procent van hun brutoloon
te sparen. Zij hebben veelal ook al moeite een
huis te kopen en moeten de nodige kosten
maken om een gezin te stichten. Van meet af
aan hebben fiscalisten er dan ook al op gewezen dat de enige substantiële interesse voor de
levensloopregeling valt te verwachten van de
gesettelde vijftigplussers, die via deze regeling
alsnog een stukje prepensioen kunnen opbouwen (Jansen, 2003). Ook het storten van
reeds voor Âprepensioen opgespaarde gelden
in de nieuwe regeling zal hier een impuls aan
kunnen geven. Met het spitsuur van het leven
heeft dit niets meer te maken. Over een paar
jaar zal naar Âverwachting dan ook de discussie
over het ‘oneigenlijk gebruik’ van de levensloopregeling oplaaien.
Verder zou de nieuwe levensloopregeling
moeten concurreren met de spaarloonregeling,
waarbij de werknemer niet aan beide regelingen tegelijk mag deelnemen. Het probleem
is dat deze laatste regeling fiscaal veel meer
voordelen biedt. Bij het spaarloon spaar je
uit het brutoloon en komt het volledige bedrag uiterlijk na vier jaar helemaal vrij. Bij de
levensloopÂregeling geldt de omkeerregel en is
het fiscale voordeel dus veel kleiner, terwijl je
ook nog eens alleen na toestemming van de
werkgever bij je geld kunt komen.
Er is daarbij weinig oog voor de uitvoeringstechnische Âkanten van de regeling. De politiek
wil graag dat men voor de levensloopregeling
verlofdagen kan opsparen. Hierbij ontstaat een
probleem als een werknemer van baan verandert. De opgespaarde dagen moeten daarbij
direct worden omgezet in geld. Anders ontstaat het probleem dat de alternatieve kosten
(opportunity cost) van een vrije dag hoger
liggen naarmate het inkomen stijgt. De waarde
van een vrije dag gespaard aan het begin
van de loopbaan is na een paar jaar carrière
maken opeens veel hoger. Niet duidelijk is wie
dit verschil bij moet passen: de werkgever,
de overheid of de werknemer. De financiële
dienstverlener zal het zeker niet doen.
Een jaar na het eerste wetsvoorstel ligt er nu
een vrijwel ongewijzigd voorstel. Inmiddels zijn
politiek, sociale partners en ambtenarij uitvoerig ingelicht over wat wel en niet technisch
haalbaar is. Banken hebben concrete voorstellen gedaan om tot een eenvoudiger regeling
te komen, die beter aansluit bij de behoeften
van de klanten (Van Schijndel, 2003b).
Desondanks is gestaag doorgewerkt aan een
voorstel dat nog steeds verregaand gespeend
is van realiteitszin. Blijkbaar is er in het
politieke krachtenveld niemand die de levensloopregeling écht belangrijk vindt, waardoor zij
inmiddels is ondergesneeuwd in het publicitaire geweld rond vut en Âprepensioen.
Zo is er straks een levensloopproduct waar
niemand op zit te wachten. Financiële
dienstverleners zullen vanuit hun zorgplicht
de enkeling die wel in levensloopsparen
geïnteresseerd is, adviseren hier vooral niet
aan deel te nemen. De spaarloonregeling is
immers veel interessanter. Zo moet worden
gevreesd voor een spoedige wiegendood van
de levensloopregeling.
Literatuur
Bovenberg, L (2003) Het wordt zeker iets met de levensloopregeling. Pensioen Magazine, december 2003.
Dietvorst, G. (2003) Wordt het iets of niets met de
levensloopregeling. Pensioen Magazine, december 2003.
Jansen, J.J.M (2003) De levensloopregeling speeltje voor
financiële planners. Weekblad Fiscaal Recht, 2 oktober
2003.
Schijndel, P. van (2003a) Te weinig oog voor praktijk
levensloopregeling gevaarlijk. Het Financieele Dagblad,
8 september 2003.
Schijndel, P. van (2003b) Gebruik spaarloon voor uitbouwen levensloopregeling. Effectieve en eenvoudige
regeling is mogelijk. Het Financieele Dagblad, Â29 oktober
2003.
ESB november
2006
27