Ga direct naar de content

Het gelijk van variëteit

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 3 2005

Het gelijk van variëteit
Aute ur(s ):
K. Frenken, F.G. van Oort en Th. Verburg (auteur)
De auteurs zijn allen verbonden aan het Urb an and Regional research centre Utrecht (URU) van de Universiteit Utrecht. Van Oort is tevens
verb onden aan het Ruimtelijk Planb ureau (RPB) in Den Haag. Dit artikel is geb aseerd op een onderzoeksrapport van Frenken et al. (2004),
gefinancierd door het ministerie van Economische Zaken. k.frenken@geo.uu.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 90e jaargang, nr. 4462, pagina 247, 3 juni 2005 (datum)
Rubrie k :
Ruimtelijke economie
Tre fw oord(e n):

Op regionaal niveau blijkt variëteit van groter belang te zijn voor economische groei dan clustering. Daarom kunnen vraagtekens
worden gezet bij recente pleidooien voor een sterke specialisatie op regionaal niveau. Brede coherente clusters met gerelateerde
activiteiten zijn beter.
In het spoor van Michael Porter menen veel beleidsmakers dat regionale clustering van economische activiteiten de economische groei
bevordert. Clustering zorgt voor positieve externe effecten voor nabije bedrijven in dezelfde sector (lokalisatievoordelen). Dergelijke
voordelen zijn kennis-spillovers, het ontstaan van gespecialiseerde arbeidsmarkten en de nabijheid van gespecialiseerde toeleveranciers.
1 Anderen, zoals Glaeser et al. (1992), vragen juist aandacht voor de positieve externe effecten van variëteit in een regio. Innovaties
komen immers vaak tot stand door kennis-spillovers vanuit verschillende sectoren (Schumpeters Neue Kombinationen). In de literatuur
worden deze voordelen ook wel ‘Jacobs-externaliteiten’ genoemd. 2 De vraag die centraal staat in dit artikel is of clustering of variëteit
voor economische groei zorgt.
Onderzoek
Onderzocht is of clustering en/of variëteit een positieve bijdrage levert aan regionaal-economische ontwikkeling in Nederland. Als regio’s
hebben we gekozen voor de veertig COROP-gebieden omdat deze indeling in grote mate overeenkomt met arbeidsmarktgebieden. 3 De
reden voor deze keuze is dat spillovers (via clustering of via variëteit) met name plaatsvinden tussen personen. Personen bewegen zich
voornamelijk binnen arbeidsmarktgebieden. Regionaal-economische ontwikkeling is geoperationaliseerd middels drie afhankelijke
variabelen: werkgelegenheidsgroei (1996-2002), arbeidsproductiviteitsgroei (1996-2001) en werkloosheidsgroei (1996-2002). De waarden
voor de drie afhankelijke variabelen zijn in figuur 1 in kaartvorm weergegeven voor de veertig COROP-gebieden. Waar
werkgelegenheidsgroei zich voornamelijk concentreert langs de A2-as, ontbreekt een duidelijk geografisch patroon voor
productiviteitsgroei en werkloosheidsgroei. Wel is duidelijk dat industriegebieden in perifere gebieden, zoals Terneuzen en Delfzijl, een
hoge arbeidsproductiviteitsgroei laten zien.
Clustering en variëteit
In het onderzoek zijn clustering en variëteit aangemerkt als belangrijkste onafhankelijke variabelen die regionaal-economische groei
kunnen verklaren. Voor het vaststellen van de mate van clustering per regio is gebruik gemaakt van wat we de Los-index noemen. Aan de
hand van een maat van Los (2000) hebben we voor elke COROP-regio gemeten in hoeverre in de regio van dezelfde technologie gebruik
wordt gemaakt. Met input-output-data kan er worden vastgesteld in hoeverre twee sectoren in een regio van dezelfde inputs gebruik
maken hetgeen duidt op gelijksoortige technologie. Zo kan voor elke regio een proxy worden geconstrueerd die aangeeft in hoeverre een
regio technologisch gespecialiseerd is, en dus, in hoeverre een regio kan profiteren van lokalisatievoordelen verbonden aan kennisspillovers binnen een technologiegebied.
Variëteit wordt gemeten met de entropiemaat die de mate van spreiding van sectoren in een regio aangeeft (Theil, 1967). Bij variëteit
maken we een onderscheid tussen gerelateerde variëteit en ongerelateerde variëteit. De eerste vorm van variëteit is gebaseerd op het idee
dat variëteit bijdraagt aan innovatie via spillovers tussen verschillende sectoren in een regio (Jacobs-externaliteiten). Nu vinden
spillovers veelal plaats tussen sectoren die economisch gerelateerd zijn aan elkaar. Daarom hebben we gerelateerde variëteit gemeten als
de entropie van de regionale werkgelegenheidsverdeling op 5-digit niveau binnen elke 2-digit sbi-sector. 4 Ongerelateerde variëteit
daarentegen wordt gemeten als de entropie van de regionale werkgelegenheidsverdeling tussen 2-digit sbi-sectoren. Ongerelateerde
variëteit kan om een heel andere reden gunstig zijn voor regionaal-economische ontwikkeling. Analoog aan hedging kan de regionale
sectorstructuur op 2-digit niveau worden opgevat als een regionale portfolio. Een hoge ongerelateerde variëteit beschermt een regio dan
voor externe schokken op sectorniveau. Op deze wijze kan in de statistische analyse het ‘Jacobs-effect’ (gerelateerde variëteit)
losgekoppeld worden van het ‘portfolio-effect’ (ongerelateerde variëteit). Dat dit onderscheid van belang is, blijkt visueel al uit de kaarten
in figuur 2 waarin de regio’s met een hoge gerelateerde variëteit niet hetzelfde zijn als de regio’s met een hoge ongerelateerde variëteit.
Gerelateerde variëteit is met name hoog in randstedelijke regio’s, terwijl ongerelateerde variëteit hoog is in meer perifere regio’s.
Controlevariabelen

Ten slotte is een aantal controlevariabelen meegenomen. Ten eerste is gecontroleerd voor bevolkingsdichtheid. Door deze variabele op
te nemen in de analyse kunnen we de effecten van kennis-spillovers onderscheiden van de algemene agglomeratievoordelen zoals de
kwaliteit van fysieke en immateriële infrastructuur. Andere controlevariabelen die zijn meegenomen betreffen investeringen in
kapitaalgoederen en r&d-uitgaven die traditioneel een belangrijk deel van economische groei verklaren. Voor het verklaren van
productiviteitsgroei en werkloosheidsgroei is ook gecontroleerd voor de groei in de kapitaal-arbeid-ratio. Productiviteitsgroei wordt sterk
door deze ratio beïnvloed aangezien een stijging van de ratio een toename van de hoeveelheid kapitaal per werknemer inhoudt. Tevens
kan een stijging van de ratio duiden op arbeidsbesparende technologische veranderingen die mogelijk werkloosheid creëren. Ten slotte
wordt bij de analyse van werkloosheidsgroei ook het loonniveau meegenomen om te controleren voor het mogelijke effect dat hogere
lonen tot hogere werkloosheid leiden. figuur 1 tabel 1

Figuur 1. Grafische weergave van de afhankelijke variabelen, in procenten

Tabel 1. Regressieresultaten
(1)
werkgelegenheidsgroei
1996-2002
constante
0,081
(0,581)
ongerelateerde variteit
-0,040
(-0,248)
gerelateerde variteit
0,627**
(3,836)
los-index
-0,131
(-0,779)
bevolkingsdichtheid
-0,263
(-1,400)
investeringen
0,361**
(2,903)
r&d-uitgaven
0,194
(1,443)
kapitaal-arbeid-ratio groei

(2)
productiviteitsgroei
1996-2001
-0,075
(-0,678)
-0,044
(-0,342)
-0,300**
(-2,335)
-0,112
(-0,822)
-0,040
(-0,272)
0,178*
(1,825)
0,282**
(2,665)
0,684**
(5,704)

loonniveau
N
R2
ADJUSTED R2

40
0,502
0,412

40
0,611
0,526

(3)
werkloosheidsgroei
1996-2002
-0,008
(-0,056)
-0,392**
(-2,241)
0,012
(0,064)
0,130
(0,673)
-0,521**
(-2,209)
-0,148
(-0,940)
0,299**
(2,062)
0,286*
(1,743)
0,383*
(1,751)
40
0,298
0,117

* significant op 10 %niveau, ** significant op 5 %niveau; t-waarden tussen haakjes

Resultaten
In tabel 1 worden de resultaten gepresenteerd voor regressiemodellen voor de drie afhankelijke variabelen werkgelegenheidsgroei,
arbeidsproductiviteitsgroei en werkloosheidsgroei. We hebben gebruikgemaakt van gestandaardiseerde waarden (z-waarden) om zo het
relatieve belang van elke onafhankelijke variabele onderling te kunnen vergelijken.
De tabel laat zien dat gerelateerde variëteit, oftewel Jacobs-externaliteiten, inderdaad een positieve invloed heeft op
werkgelegenheidsgroei. Clustering, uitgedrukt in de Los-index, heeft geen effect. Investeringen dragen ook bij aan de groei in
werkgelegenheid, maar in mindere mate dan gerelateerde variëteit. Opvallend is dat bevolkingsdichtheid juist niet bijdraagt aan de creatie
van banen. Stedelijkheid op zich heeft dus geen effect op werkgelegenheidsgroei. Gerelateerde variëteit is bepalend. Deze variëteit is
doorgaans (maar niet zonder meer) hoog in de stedelijke gebieden.
Bij arbeidsproductiviteit zijn het de klassieke variabelen als investeringen, r&d-uitgaven en met name de groei in de kapitaal/arbeid ratio
die bepalend zijn voor de groei. Wederom hebben lokalisatievoordelen (de Los-index) geen effect op arbeidsproductiviteitsgroei. Deze
uitkomst wordt overigens ook gevonden wanneer we lokalisatievoordelen met een traditionele specialisatiemaat meten. Voor de gedachte
dat clustering in bepaalde technologieën of sectoren externe effecten met zich mee brengt, wordt dus geen bewijs gevonden.
Wat betreft werkloosheidsgroei kan worden geconcludeerd dat ongerelateerde variëteit negatief hiermee samenhangt. Hoe meer
ongerelateerde variëteit, hoe lager de werkloosheidsgroei. Dit bevestigt de gedachte dat ongerelateerde variëteit als een portfolio werkt
die een regio beschermt tegen externe schokken die tot werkloosheid kunnen leiden. Voor een deel hangt het gunstige effect van een
ongerelateerde portfolio samen met arbeidsmobiliteit tussen sectoren, en voor een deel met een stabiele vraag in dienstverlenende

sectoren. Bevolkingsdichtheid blijkt ook een gunstig effect te hebben. Een verklaring hiervoor is dat dichtbevolkte stedelijke regio’s meer
baanmogelijkheden bieden voor tijdelijke werklozen. Een hoge bevolkingsdichtheid heeft dan een dempend effect op
werkloosheidsgroei. De verhogende effecten van r&d-uitgaven en de kapitaal-arbeid-ratio op de werkloosheid suggereren dat
technologische verandering in Nederland ook een arbeidsbesparend effect heeft gehad in de onderzoeksperiode. Ten slotte blijken
regio’s met een relatief hoog loonniveau ook een hogere werkloosheidsgroei te hebben. figuur 2

Figuur 2. Grafische weergave van de belangrijkste onafhankelijke variabelen
Conclusie
Variëteit blijkt van groot belang voor de regionaal-economische ontwikkeling. Voor clustering is hiervoor geen bewijs gevonden. Het
onderscheid tussen gerelateerde en ongerelateerde variëteit is hierbij van belang. Gerelateerde variëteit stimuleert werkgelegenheidsgroei
terwijl ongerelateerde variëteit een dempend effect heeft op werkloosheidsgroei. Eerdere studies naar variëteit, waaronder de inmiddels
klassieke studie van Glaeser et al. (1992), hebben variëteit enkel als de spreiding tussen 2-digit of 3-digit sectoren gemeten. Achteraf
gezien kunnen deze studies dus beter worden beschouwd als studies naar portfolio-effecten in plaats van naar kennis-spillovers à la
Jacobs. Door zowel gerelateerde variëteit en ongerelateerde variëteit te meten, kunnen beide effecten worden onderscheiden.
Een beter begrip van de waarde en effecten van variëteit kan dienen als input voor een gebalanceerd regionaal economisch beleid. De
resultaten duiden op positieve effecten van gerelateerde variëteit op werkgelegenheidsgroei. Dit zou betekenen dat specialisatie in
clusters vooral wenselijk is wanneer binnen het cluster een hoge variëteit aan gerelateerde activiteiten aanwezig is. Voor ruimtelijk beleid
betekent dit dat men niet zo zeer moet streven naar verregaande specialisatie zoals dit doorklinkt in het beleidsplan Pieken in de Delta
(Ministerie van Economische Zaken 2004). In plaats daarvan zou het verbreden van bestaande economische activiteiten de voorkeur
moeten genieten. Een dergelijk beleid zou starters en spin-offs kunnen stimuleren in subsectoren die gerelateerd zijn aan bestaande
bedrijvigheid in een regio. Kennis die reeds bestaat in een regio wordt dan nog beter benut. Dit ‘evolutionaire’ perspectief van geleidelijk
verbetering en verbreding van bestaande kennis in regio’s houdt tevens in dat het economisch beleid meer aan de regio’s zelf
overgelaten kan worden. Decentralisatie kan bijvoorbeeld vorm krijgen door een grotere rol voor kamers van koophandels en regionale
ontwikkelingsmaatschappijen. Hiermee zou het ministerie van Economische Zaken meer recht doen aan haar eigen motto ‘decentraal wat
kan, centraal wat moet’.
Koen Frenken, Frank G. van Oort en Thijs Verburg
Literatuur
Frenken, K., F.G. Van Oort, T. Verburg & R.A. Boschma (2004) Variety and Regional Economic Growth in The Netherlands. Ministry of
Economic Affairs Research Series, 24 december, www.minez.nl.
Glaeser, E.L., H. Kallal, J. Scheinkman & A. Shleifer (1992) Growth in cities. Journal of Political Economy 100 (6), 1126-1152.
Jacobs, J. (1969) The Economy of Cities. New York: Vintage.
Jaffe, A.B., M. Trajtenberg & R. Henderson (1993) Geographic localization of knowledge spillovers as evidenced by patent citations.
Quarterly Journal of Economics 108 (3), 577-598.
Los, B. (2000) The empirical performance of a new inter-industry technology spillover measure. In: P.P. Saviotti & B. Nooteboom (red.),
Technology and Knowledge, Cheltenham: Edward Elgar.
Ministerie van Economische Zaken (2004) Pieken in de Delta. Gebiedsgerichte Economische Perspectieven. Den Haag: Ministerie van
Economische Zaken.
Theil, H. (1967) Economics and Information Theory. Amsterdam: North-Holland.

1 Spillovers treden vooral op regionaal niveau op en niet zozeer op nationaal of internationaal niveau, blijkt uit empirisch onderzoek naar
de geografische reikwijdte van spillovers (zie met name Jaffe et al., 1993).
2 Grondlegger van dit begrip is Jane Jacobs (1969) die variëteit als belangrijkste bron van creativiteit, innovatie en economische
vernieuwing zag.
3 De indeling naar COROP-gebieden is een standaard regionale indeling die gebaseerd is op arbeidsmarktgebieden die kunnen worden

onderscheiden op basis van pendelstromen.
4 Sbi staat voor standaard bedrijfsindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Copyright © 2005 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteurs