Scheefgroei op de arbeidsmarkt?
Aute ur(s ):
Dur, R.A.J. (auteur)
Schans, P. van der (auteur)
Werkzaam b ij, respectievelijk, het Tinbergen Instituut aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, en Ocfeb.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4216, pagina 607, 27 augustus 1999 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt
De arbeidsmarktperspectieven van laag opgeleiden zijn gedurende de laatste twee decennia in de meeste OESO-landen sterk
verslechterd. Naast een enorme toename van de werkloosheid onder laag opgeleiden, is het loon van laag opgeleiden in sommige landen
achtergebleven bij het gemiddelde loon.
Twee ontwikkelingen worden hiervoor vaak verantwoordelijk gehouden. Ten eerste is dat de liberalisatie van de wereldhandel en de
daarmee samenhangende toename van de handel met ontwikkelingslanden. Het wegnemen van handelsbelemmeringen heeft in westerse
landen de prijs van producten die met relatief veel laaggeschoolde arbeid geproduceerd worden, onder druk gezet. Dit heeft de vraag
naar laaggeschoolde arbeid doen dalen. Technologische ontwikkeling is de andere veelgehoorde verklaring. Computers hebben
routinematige werkzaamheden overgenomen. Bovendien passen hoog opgeleiden zich doorgaans sneller aan aan nieuwe, vaak
complexere, werkmethoden.
De wijze waarop liberalisatie van de wereldhandel en technologische ontwikkeling de arbeidsmarktperspectieven van laag opgeleiden
beïnvloeden, hangt sterk af van de institutionele vormgeving van de arbeidsmarkt. In landen met lage werkloosheidsuitkeringen, een laag
wettelijk minimumloon en een marktconforme wijze van loonvorming zullen deze twee ontwikkelingen voornamelijk een gevolg hebben
voor de lonen: het loon van laag opgeleiden zal achterblijven bij de algemene loonontwikkeling. Dit heeft zich voorgedaan in de VS en
het VK waar de loonongelijkheid sterk is toegenomen. Als een genereus sociale zekerheidssysteem, een hoog minimumloon of rigide
loonvorming een neerwaartse aanpassing van het loon van laaggeschoolden verhinderen, zullen vrijhandel en technologische
vooruitgang vooral resulteren in een stijging van de werkloosheid onder laag opgeleiden. Dit laatste is het geval in continentaal Europa,
maar ook in de VS en het VK valt – ondanks de toegenomen loonongelijkheid – een stijging van de werkloosheid onder laag opgeleiden
waar te nemen.
Recent is voor een aantal OESO-landen onderzocht in hoeverre er sprake is van ongelijke ontwikkeling van lonen en werkloosheid 1.
Nadere bestudering van de data leidt tot verrassende conclusies. Hoewel de werkloosheid onder laaggeschoolden fors is toegenomen, is
hun positie op de arbeidsmarkt in veel landen niet buitenproportioneel verslechterd. Ook de arbeidsmarktperspectieven van
hooggeschoolden zijn verslechterd, en in sommige landen zelfs in sterkere mate dan die van laaggeschoolden. Zo geldt voor Nederland
dat de werkloosheid onder laaggeschoolden zowel midden jaren zeventig als midden jaren negentig twee keer zo hoog was als onder
hooggeschoolden. Ook is er geen scheefgroei ten nadele van laaggeschoolden in de lonen te ontdekken. Integendeel, het loon van laag
opgeleiden in Nederland is zelfs iets sterker gestegen dan dat van hoog opgeleiden gedurende de afgelopen twintig jaar. Voor andere
continentaal Europese landen worden gelijkluidende conclusies getrokken. Alleen in de VS en het VK zijn laag opgeleiden er ten opzichte
van hoog opgeleiden fors op achteruitgegaan, zowel wat betreft lonen als werkloosheid.
Toch betekent dit niet dat de liberalisatie van de internationale handel en de technologische ontwikkeling geen effect hebben gehad op
de arbeidsmarkt. De vraag naar laaggeschoolden is in alle OESO-landen sterk afgenomen en de twee voornoemde ontwikkelingen hebben
daar ongetwijfeld hun aandeel in gehad. Dat dit in de meeste landen niet tot uitdrukking is gekomen in de relatieve werkloosheid en/of
het relatieve loon komt doordat het arbeidsaanbod zich in dezelfde richting heeft ontwikkeld. Meer jongeren leren langer door, waardoor
het aantal laaggeschoolden op de arbeidsmarkt sterk is afgenomen. Deze trend heeft de effecten van vrijhandel en technologische
verandering in veel landen vrijwel gecompenseerd.
Een vraag die onderbelicht blijft in de genoemde studies is in hoeverre de overheid een rol heeft gespeeld bij het tegengaan van
scheefgroei op de arbeidsmarkt. Het verstrekken van gerichte loonsubsidies en het creëren van banen voor laag opgeleiden bij de
overheid kunnen een onevenredige stijging van de werkloosheid onder laaggeschoolden hebben voorkomen. Daarnaast speelt de
overheid uiteraard een belangrijke rol bij de toename van het scholingsniveau van de beroepsbevolking. Anderzijds kan het beleid ook
hebben bijgedragen aan een kunstmatige afname van het arbeidsaanbod van laag opgeleiden. In Nederland zijn de WAO en de VUT
jarenlang een alternatief geweest voor werkloosheid. Bestudering van de werkloosheidsstatistieken, zoals in bovengenoemde studies,
geeft daarom geen compleet beeld van de werkelijkheid.
1 S. Nickell en R. Layard, Labour market institutions and economic performance, te verschijnen in O. Ashenfelter en D. Card, Handbook
of Labor Economics, North Holland; M. Manacorda en A. Manning, Just can’t get enough: More on skill-biased change and
unemployment, gepresenteerd tijdens het tiende Villa Mondragone International Economic Seminar , Rome, juli 1998; M. Manacorda
en B. Petrongolo, Skill mismatch and unemployment in OECD countries, Economica, mei 1999, blz. 181-207; R.A.J. Dur, Mismatch
between unemployment and vacancies in the Dutch labour market, Applied Economics, februari 1999, blz. 237-244.
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)