Meer mar let, meer
pensioen?
M.M.H. Kraamwinkel*
A
I enige tijd speelt er een discussie over de mogelijkheid van liberalisering van de
markt voor aanvullendepensioenen. Flexibilisering en meer maatwerk van
aanvullende pensioenvoorzieningen zijn wenselijk. In een vrije markt zal dit echter
gepaard gaan met hogere transactiekosten en informatieproblemen. Dit kan warden
vermeden metjuist de tegengestelde maatregel, namelijk volledige verplichtstelling
van aanvullende pensioenen in een vorm die variatie naar verschillende leefstijlen
toestaat.
In de jaren zestig en zeventig streefden overheid en
sociale partners naar een algemene pensioenplicht
voor werknemers. Met de Pensioennota van het derde kabinet-Lubbers is dit voornemen onderin de la
terecht gekomen. Toch heeft zo’n 85% van de Nederlandse werknemers een verplichte pensioenverzekering. Door allerlei wettelijke regels bestaat er voor
veel werknemers namelijk een feitelijke pensioenplicht. Over die wettelijke regels – die nu ‘knellend’
worden genoemd – is een discussie gaande. Voor de
aanvullende pensioenen wordt meer marktwerking
nagestreefd. In dit artikel wordt nagegaan welke problemen er op de markt voor pensioenen bestaan en
wat de gevolgen kunnen zijn van meer marktwerking.
Knellende regels?
De regelgeving op het gebied van de aanvullende
pensioenen is tweeledig. Allereerst is er een wettelijk
kader geschapen, waarbinnen de sociale partners
hun afspraken kunnen maken. Dit kader wordt gevormd door de Pensioen- en spaarfondsenwet (Psw).
De Psw geeft een aantal regels waaraan de pensioenuitvoerders en werkgevers moeten voldoen. Het doel
van de Psw is de pensioengelden veilig te stellen en
los te maken van het welvaren van de onderneming.
Zo verplicht de Psw tot het scheiden van de pensioengelden van het vermogen van de onderneming.
Op deze manier wordt als het ware een bodem in de
markt gelegd. Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot
verplichtstelling van een pensioenregeling voor een
gehele bedrijfstak op grond van de Wet betreffende
verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds
(Wet Bpf)1.
Door twee specifieke regels is er een pseudo-pensioenplicht ontstaan. Ten eerste wordt in art. 2 tweede lid van de Psw bepaald dat een pensioentoezegging door een werkgever aan een werknemer geacht
ESB 16-8-1995
wordt gedaan te zijn, als de werknemer behoort tot
een groep van personen, voor wie in de onderneming een pensioenregeling geldt. Dit betekent in
veel gevallen dat het in dienst nemen van een werknemer ook inhoudt dat deze werknemer opgenomen
wordt in de pensioenregeling van het bedrijf .
Ten tweede kan de minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid deelname in een pensioenregeling
verplicht stellen voor alle of voor groepen van werknemers in een gehele bedrijfstak op grond van art. 3
van de Wet bpf. Dit kan geschieden op verzoek van
een representatieve vertegenwoordiging van de werkgevers- en werknemersorganisaties in de betreffende
bedrijfstak. Van deze verplichtstelling wordt enthousiast gebruik gemaakt. In 1992 waren 66 bedrijfspensioenfondsen verplicht gesteld en 16 niet3.
* De auteur is werkzaam als universitair docent arbeidsrecht bij de vakgroep Sociaal Recht en Sociale Politick van
de Katholieke Universiteit Brabant. Zij bedankt Antoine
Jacobs, Antje Kuik en Joop Schippers voor hun kritische
opmerkingen bij een eerdere versie van dit artikel.
1. Het doel van de verplichtstelling was aanvankelijk – net
als bij de algemeen-verbindendverklaring van de cao – het
beperken van concurrence tussen bedrijven in dezelfde
bedrijfstak. Werkgevers die niet aan een cao of bedrijfspensioenregeling gebonden zijn kunnen door lagere arbeidskosten lagere prijzen berekenen. Met de verplichtstelling en de algemeen-verbindendverklaring wordt dit tegengegaan. Vooral bij grote werkloosheid en bij zaken die
werknemers weinig interesseren zoals bij voorbeeld pensioenregelingen blijft een dergelijke maatregel van belang.
Zie E. Lutjens, Pensioenvoorzieningen voor werknemers. Juridiscbe beschouwingen over het ouderdomspensioen, Zwolle, 1989.
2. Dit is slechts anders als de pensioenregeling de deelnemer nader definieert. Op deze wijze werden onder andere
(gehuwde) vrouwen en deeltijdwerkers uitgesloten van
deelname aan de pensioenregeling.
3. Jaarverslag Verzekeringskamer 1992, biz. 39.
Voor werkgevers is in een aantal gevallen dispensatie van de verplichtstelling mogelijk (art. 16 Wet
BpO, voorwaardelijk en onvoorwaardelijk. Er is dus
voorzien in een ontsnappingsclausule. Er wordt een
beperkt vrijstellingsbeleid gevoerd door de bedrijfspensioenfondsen.
Van een vrije pensioenmarkt is geen sprake. Vrije
toetreding voor aanbieders wordt beperkt door de
wettelijke regelingen. Zo kunnen door de verplichtstelling verzekeringsmaatschappijen aan werkgevers
geen op het bedrijf toegesneden aanbod voor een
pensioenregeling doen. Het aanbod van pensioen
door de werkgever is in veel gevallen – art. 2 lid 2
Psw – niet vrij maar verplicht. Werknemers kunnen
niet kiezen waar hun ouderdomspensioen onder te
brengen. Zij kunnen slechts naast de collectieve pensioenvoorziening een eigen pensioenverzekering afsluiten bij een verzekeringsmaatschappij.
Meer clientgericht handelen en het uitbreiden van
keuzemogelijkheden hangen onderling nauw samen.
De werknemer bestaat niet meer . De verschillende
levensstijlen kunnen niet meer afdoende worden bediend met een standaardpensioenpakket. Werknemers hebben behoefte aan keuzemogelijkheden en
vragen dit ook aan de pensioenverzekeraar. Meer individuele keuzemogelijkheden en het individueel
overnemen van wettelijke verzekeringen zal – nog
steeds volgens Linschoten – leiden tot een groter kostenbewustzijn bij werknemers.
Samengevat moet meer marktwerking dus leiden
tot versobering en vergroting van keuzemogelijkheden. Het stelsel van verplichtstelling staat niet ter discussie. Wel wordt een ruimer dispensatiebeleid onmisbaar geacht om meer op de behoeften in de
markt in te kunnen spelen.
Problemen op de markt voor pensioenen
Meer marktwerking
Zoals ‘meer marktwerking’ door Linschoten ingevuld
Bind 1994 kondigden minister Zalm van Financien en
staatssecretaris Linschoten van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid aan, dat er onderzoek gedaan zou
worden naar de verbetering van de marktwerking op
werd in zijn rede voor de Vereniging Bedrijfspensioenfondsen, moeten binnen de bestaande kaders van
verplichte verzekeringen de problemen in de pensi-
oenvoorziening worden opgelost. Er valt nog heel
het terrein van de aanvullende pensioenvoorzieningen. Hoe die marktwerking vorm moet krijgen werd
niet duidelijk. Aanvankelijk werd gedacht dat bij
voorbeeld de verplichtstelling van de bedrijfspensioenregelingen ter discussie stond. Dit blijkt niet het
geval te zijn. Wel pleitte Linschoten in een rede voor
wat te doen.
de Vereniging van Bedrijfspensioenfondsen voor een
Een nadeel van deze wijze van organiseren ten opzichte van de algemene pensioenplicht blijkt uit het
soepeler dispensatiebeleid. Inmiddels wordt lang-
De witte vlekken
Een positief effect van de pseudo-pensioenplicht
blijkt uit het grote percentage werknemers dat voor
een aanvullend ouderdomspensioen verzekerd is: 85.
zaam duidelijk welke doelstellingen worden nagestreefd. Het gaat om meer clientgericht handelen, het
vergroten van het kostenbewustzijn bij de burgers en
bestaan van z.g. witte vlekken: de werkgevers en
werknemers zonder pensioenregeling7. In nieuwe
het uitbreiden van individuele keuzemogelijkheden .
Doelstellingen, die neerkomen op het bereiken van
meer marktgerichtheid. Maar of de markt om dat te
weinig pensioenregelingen voor. Van alle vrouwelij-
bereiken ook volledig vrij moet worden, is de vraag.
Zover zijn de bewindvoerders ook nadrukkelijk niet
gegaan.
Het streven naar versobering van pensioenregelin-
sectoren zoals de ‘overige dienstverlening’ komen
ke werknemers had in 1987 40% geen pensioenregeling, van alle mannelijke 10%8. Tot eind jaren tachtig
waren veel deeltijdwerkers van deelname uitgesloten. Flexwerkers kunnen vaak nog steeds niet deelnemen in aanvullende pensioenregelingen. De luxe van
een via de werkgever verzekerd aanvullend pensioen
gen hangt nauw samen met de beperkingen die in de
wettelijke regelingen voor sociale zekerheid worden
doorgevoerd. Die mogen volgens Linschoten niet
automatisch door de verplicht gestelde aanvullende
regelingen worden opgevangen, omdat dan het effect teniet gedaan wordt. Het meest bekende voorbeeld hiervan is de wijziging van de WAO. De daaruit volgende lagere aanspraken zijn door veel
pensioenregelingen soepeltjes opgevangen door de
verzekering van het WAO-hiaat. Het verschil is dat
werknemers nu zelf moeten beslissen of ze die extra
verzekering willen, en daar apart premie voor betalen. Wat de overheid wilde afbouwen is bijna automatisch door de aanvullende pensioenregelingen
overgenomen . Dat was niet de bedoeling van de
overheid, vandaar dat de versobering van de aanvullende regelingen nu hoog in het vaandel staat. Zeker
als de AOW beperkt zou worden, zou de verleiding
voor de pensioenverzekeraars om in dat gat te sprin-
gen groot kunnen zijn.
4. Het onderstaande is gebaseerd op de hierboven genoemde rede van Linschoten voor de VB. Deze is gepubliceerd
in VB-contact, nummer 108, april 1995.
5. Een extra probleem bij de WAO vormt dat het doel van
de bezuinigingen onder andere ook het terugdringen van
arbeidsongeschiktheid was. Dit wordt teniet gedaan bij het
mogelijk maken van een aanvullende verzekering. Bij
ouderdomspensioenen ligt dat anders, het terugdringen van
ouderdom lijkt ondanks de toenemende vergrijzing een wat
merkwaardig beleidsdoel.
6. ‘De arbeider’ is inmiddels zelfs uit het ontwerp van wet
over het arbeidsovereenkomstenrecht verdwenen.
7. Deze term is ontleend aan het Witte vlekken onderzoek
uit 1987 van de Pensioenkamer. Met witte vlekken worden
de sectoren bedoeld waar geen pensioenregeling van toepassing is. Witte werkgevers zijn werkgevers die geen pensioenregeling in het leven hebben geroepen, witte werknemers werknemers zonder pensioenregeling. Zie Witte vlek-
ken op pensioengebied, Onderzoek naar het ontbreken van
aanvullendepensioenvoorzieningen, Rapport van de Pensioenkamer, ‘s-Gravenhage, februari 1987.
8. Idem, biz. 31.
komt vooral voor in de traditionele bedrijfstakken en
der negatief tenzij de eis van gelijkwaardigheid van
bij traditionele werknemers9. Het systeem van aanvul-
de pensioenpakketten strikt gehandhaafd wordt.
lende pensioenvoorzieningen was bij zijn opzet namelijk geent op het traditionele beeld van een mannelijke kostwinner die met een volledige baan de
zorg draagt voor de oudedagsvoorziening.
De uitsluitingen van bepaalde categorieen werknemers, zoals deeltijdwerkers en vrouwen, worden
Doordat aanvullende pensioenen over veertig
jaar opgebouwd worden, zullen de vroeger opgelopen nadelen nog lang effect blijven hebben. Pas vanaf 2030 zullen de eerste groepen werknemers met
pensioen gaan, die niet in pensioenopzicht benadeeld zijn doordat zij van baan veranderd zijn, tijdelijk zijn uitgetreden of vrouw zijn. Reparatie van vroeger opgelopen schade lijkt niet meer dan redelijk. De
in het verleden opgelopen pensioenschade wordt
door de voorstellen echter niet geraakt.
als gevolg van de implementatie van Europese regelgeving en na felle juridische strijd langzamerhand ongedaan gemaakt, met uitzondering voorlopig van de
flexwerkers. Maar ook hier lijkt een streven te be-
staan om stap voor stap meer groepen werknemers
op te nemen in pensioenregelingen.
Sinds de laatste wijziging van de Psw moeten bij
voorbeeld deeltijdwerkers op gelijke voet met voltijd-
DeAOW
Ten derde zakt door het niet koppelen van de Aowuitkeringen langzamerhand de bodem van het staats-
werkers pensioen gaan opbouwen. Hiermee is de
pensioen onder het aanvullende pensioengebouw.
strijd van veel in deeltijd werkende vrouwen om een
Linschoten heeft aangegeven dat hij het niet wense-
recht op pensioen beslist. Deze strijd is gevoerd op
lijk acht dat de aanvullende pensioenregelingen de
grond van het concept indirecte discriminatie: een
eventuele Versoberingen’ in de AOW gaan overnemen. De kracht van het Nederlandse stelsel ligt in de
combinatie van het staatspensioen dat door een omslagstelsel gefinancierd wordt en het aanvullend pensioen dat door een kapitaaldekkingsstelsel gefinancierd wordt. Deze combinatie zorgt voor een zekere
maatregel die – kort gezegd – meer vrouwen dan
mannen benadeelt, wordt vermoed discriminerend te
zijn en kan strijdig zijn met de discriminatieverboden
als er geen objectieve rechtvaardigingsgrond voor is.
Voor oproepkrachten kan een vergelijkbare redenering gevolgd worden. Het lijkt wat omslachtig om
flexibiliteit in de financiering, die echter door de rela-
dit via een beroep op het gelijkheidsbeginsel te
doen. Met de verdergaande flexibilisering van de arbeidsmarkt zullen ook steeds meer mannen in flexi-
tieve verlaging van de AOW-uitkeringen steeds meer
op de helling komt. Handhaving en eventueel versterking van de AOW lijkt dan ook belangrijk om deze
bele banen terecht komen en wordt het voor alle
flexibiliteit te garanderen. Dit is echter een taak van
werknemers van steeds groter belang dat ook werknemers met een flexibel contract in aanmerking ko-
de pensioenen staat daar los van.
men voor een aanvullend ouderdomspensioen. Om
dan steeds de weg via gelijke behandeling van man-
Een markt voor pensioenen?
nen en vrouwen te moeten volgen, waar de relatief
eenvoudige deur van de algemene pensioenplicht en dus ook een algemeen recht op pensioen — opengezet kan worden, lijkt een overbodige exercitie.
Pensioenbreuk
Naast het opnemen van nieuwe groepen werknemers in de regelingen – zoals vrouwen, deeltijdwerkers en flexwerkers – is ook meer flexibiliteit een
de overheid en meer marktwerking in de aanvullen-
Hierboven werd duidelijk dat de markt voor pensioenen niet vrij is. De band met de arbeidsrelatie en de
werkgever blijft immers bestaan11 en daardoor is een
geheel vrije keuze uit pensioenpakketten van ver-
schillende aanbieders voorlopig niet in zicht. Daarnaast werd duidelijk dat in de pensioenvoorziening
flinke hiaten voorkomen.
Met de uitbreiding van de pensioenregelingen
wens van velen. De gemiddelde pensioenuitkering in
over meer groepen werknemers lijkt in de praktijk de
Nederland is relatief laag vanwege – naast de ge-
weg naar een algemene pensioenplicht opengesteld,
noemde uitsluitingen – de pensioenbreuk als gevolg
van het veranderen van baan. Waarde-overdracht
was niet mogelijk10. Indexering van pensioenen van
zij het dat dat in de pensioenwereld het predikaat onbespreekbaar heeft gekregen. Gezien het hoge percentage voor een aanvullend pensioen verzekerde
gewezen deelnemers zoals werklozen en vrouwen
werknemers en de uitbreiding hiervan is dat tamelijk
die tijdelijk uittreden in verband met kinderzorg ont-
raadselachtig. Binnen de Stichting van de Arbeid is
brak.
men het ook eens over het bestrijden van de witte
De gevolgen van de pensioenbreuk bij het veranderen van baan worden voor de toekomst tegengegaan, nu er een wettelijk recht op waarde-overdracht
is ingevoerd. Ook moeten sinds 1 januari 1992 de
pensioenen van de uitgetreden deelnemers (slapers)
op gelijke voet met die van de gepensioneerden gei’ndexeerd worden. De indexering is echter lang niet
voldoende om de gevolgen van inflatie volledig tegen te gaan en de waarde-overdracht van vroeger opgebouwde pensioenen is (nog) niet geregeld. De
schade uit het verleden wordt dus niet gerepareerd.
Dit wordt niet beinvloed door een ruimer dispensatie-
beleid. Als er al een effect is, is dat vermoedelijk eer-
ESB 16-8-1995
9. Dit is overigens redelijk te verklaren uit de theorie van La-
zear over het aanbod van pensioen. Zie M.M.H. Kraamwinkel, Pensioen, emancipatie en gelijke behandeling, Uitgeverij FED, 1995, biz. 81-85 en 92-98.
10. Bij de bedrijfspensioenfondsen speelt dit niet omdat de
werknemers vaak binnen een bedrijfstak van baan veranderen en bij het zelfde bedrijfspensioenfonds voor een ouderdomspensioen verzekerd blijven.
11. Deze zal naar het zich laat aanzien zelfs nog verduidelijkt worden. Linschoten heeft plannen om in de definitie
van pensioen in de zin van de Psw de band met de arbeidsrelatie expliciet op te nemen.
vlekken en het uitbreiden van de aanvullende pensioenen12.
Gezien de uitbreiding van de aanvullende pensioenverzekering over verschillende groepen werknemers, worden witte werkgevers een steeds belangrijker oorzaak van het bestaan van de witte vlek. Dat
probleem los je niet op met minder regels of meer
marktwerking, maar ook en vooral met een algeme-
van het ouderdomspensioen, terwijl dat laatste voor
de uiteindelijke hoogte van het pensioen zeer veel
kan uitmaken.
Bovendien wordt de vraag naar pensioenen getroffen door verschillende vormen van ‘bijziendheid’ . Met de houding “wie dan leeft, dan zorgt’
kunnen werknemers de waarde die zij later aan een
goed pensioen hechten flink onderschatten, met als
gevolg dat zij een sub-optimale, namelijk te lage pensioenvoorziening afsluiten. Het kan hier ook om een
ne pensioenplicht. Linschoten heeft in zijn toespraak
tot de Vereniging Bedrijfspensioenfondsen aangegeven, dat meer marktwerking niet mag leiden tot meer
vorm van free rider-gedrag gaan; men verwacht na
witte vlekken en dat de verplichtstelling niet in gevaar komt .
Afgezien van het (paternalistische) principe dat
het goed is dat iedereen een goede oude-dagsvoor-
pensionering of in tijden van financiele nood onderhouden te worden door vrienden, verwanten of de
overheid.
Met de invloed van vakbonden op de aanvullen-
ziening opbouwt, zijn er ook een aantal economische argumenten die eerder pleiten voor volledige
verplichtstelling in plaats van het volledig vrij laten
van de markt.
de pensioenregelingen (Wor, cao), de Psw en de verplichtstelling worden de gevolgen van de informatieasymmetrie enigszins beperkt. Het vergroten van de
Ma rktwerking
Er zijn nog twee belangrijke problemen die op de
markt voor pensioenen bestaan, waar de voorstellen
voor meer marktwerking direct invloed op hebben.
Dit betreft transactiekosten bij aanstelling en de informatie-asymmetrie tussen werkgever en werknemer.
Deze zaken beinvloeden het functioneren van de
markt en zijn medebepalend voor de aspecten van
kostenbeheersing en vergroting van keuzemogelijkheden.
Als een werkgever met iedere nieuw aan te stel-
keuzevrijheid kan leiden tot een grotere kennis van
de aanvullende pensioenen en zo de informatieasymmetrie beperken.
Omdat werknemers uit zichzelf een te lage pensioenvoorziening kunnen afsluiten, is het handhaven
van de verplichtstelling om een pensioen op te bouwen geen slechte zaak. Ook lijkt de verplichtstelling
een rationed antwoord te zijn op de vraag hoe in
een sector die uit vele kleine bedrijven bestaat, een
aanvullend ouderdomspensioen eenvoudig georganiseerd kan worden.
Meer markt — en het pensioen dan?
len werknemer moet gaan onderhandelen over de
pakket, inclusief de pensioenvoorziening, zijn de aan-
Het opheffen van de verplichtstelling zou de markt
voor pensioenen meer vrijgeven. Door de stijging
stellingskosten hoog. Standaard-arbeidsvoorwaarden
van de transactiekosten, die dat tot gevolg heeft, de
zoals de collectieve arbeidsovereenkomst en pensi-
bestaande informatie-asymmetrie en het ‘bijziende’
oenregeling beperken deze transactiekosten. Stan-
gedrag van sommige consumenten zal dit kunnen lei-
daardcontracten zijn een bekende manier om transactiekosten te reduceren. Een grotere keuzevrijheid
voor clienten zal leiden tot minder standaardisering
den tot een daling van het aantal verzekerden. Daar-
precieze inhoud van het gehele arbeidsvoorwaarden-
en daarmee tot hogere transactiekosten. Daarmee
wordt niet gezegd dat de huidige eenvormigheid
daarom maar gehandhaafd moet worden, maar wel
dat aan het verminderen van de standaardisering ook
een prijskaartje zit en wel dat van een verhoging van
transactiekosten. Deze kosten zullen tot uiting komen in hogere premies of lagere aanspraken.
Een indicatie van de hogere transactiekosten kan
afgeleid worden uit het volgende. Gebleken is dat de
uitvoeringskosten 6,6% van het premie-inkomen van
mee wordt afbreuk gedaan aan het relatieve succes
van het Nederlandse stelsel, namelijk dat grote aantallen tegelijk relatief goedkoop zijn te verzekeren1 .
Slechts het vergroten van keuzemogelijkheden wordt
op die wijze relatief eenvoudig bereikt.
12. Jacobs noemt het dan ook “geen revolutionaire daad”
om de pensioenplicht in het BW op te nemen. Zie A.T.J.M.
Jacobs, De arbeidsovereenkomst in het NEW, Nederlands
Juristenblad, 2 September 1994, afl. 30, biz. 1038.
13. Alleen al vanuit een oogpunt van kostenbeheersing zou
de bedrijfspensioenfondsen bedragen, terwijl die
dat laatste onverstandig zijn. De bedrijfspensioenfondsen
voor verzekeringsmaatschappijen varieren tussen de
hebben het laagste percentage administratiekosten in verge-
10 en 15%14.
De informatie-asymmetrie tussen werkgever en
lijking met de andere pensioenverzekeraars. Dit wordt onder andere veroorzaakt door de economy of scale, die de
werknemer op het gebied van de aanvullende pensioenen is groot. Pensioenregelingen zijn veelal onleesbaar en een mix van juridisch en actuarieel jargon.
14. Dit laatste cijfer geldt voor de kleinere contracten. Zie
Marktwerking op pensioenterrein, Rapport van de Vereniging Bedrijfspensioenfondsen, 1995.
De complexiteit van de regelingen maakt begrip voor
leken bijna onmogelijk. De informatie-asymmetrie tezamen met het vergroten van keuzevrijheid kan leiden tot slecht ge’informeerde en slecht overwogen
15. Zo pleit Weiss op grond van de vele vormen van ‘bijziendheid’ die zij onderscheidt voor een ‘paternalistisch’
pensioenbeleid. Zie Deborah M. Weiss, Paternalistic pension policy: Psychological evidence and economic theory,
keuzes. Een nabestaandenpensioen voor samenwonende partners zal bij voorbeeld meer tot de verbeel-
16. Zie in het algemeen over dit punt: F. van Waarden,
Breekt Nederland zijn dijken door?, ESB, 18 januari 1995,
ding spreken dan de precieze wijze van berekenen
biz. 52-57.
vaak zeer grote bedrijfspensioenfondsen zeker hebben.
Chicago Law Review, 1991, biz. 1275-1319.
Keuzemogelijkheden vergroten is op zichzelf een
nuttig doel, als daarnaast werknemers goed geinformeerd worden over de gevolgen van de gemaakte
keuzes zodat er weloverwogen keuzes gemaakt kunnen worden. Hierbij dient rekening gehouden te wor-
den met de zwakkere groepen op de markt voor pensioenen. Deze zijn beter af met opname van meer
soorten werknemers in aanvullende pensioenregeling dan met versobering en flexibilisering. Om de
witte vlekken echt te bestrijden blijft ook vanuit hun
gezichtspunt een algemene pensioenplicht het overwegen waard. Het uitbreiden van het deelnemersbe-
grip is dan met een operatic geregeld.
De voorstellen voor meer marktwerking zoals tot
nu toe geformuleerd hebben nauwelijks invloed op
de problemen die op de markt voor pensioenen spelen. Transactiekosten en informatie-asymmetrie zullen niet van de markt voor pensioenen verdwijnen.
Flexibilisering zal kunnen leiden tot een groei van
transactiekosten en zal de informatie-asymmetrie kunnen doen toenemen. De verdwijning van ‘de’ werknemer betekent niet dat deze in alle gevallen door de
mondige burger die door flexibilisering vooronder-
steld wordt, vervangen is. Waarom ‘meer marktwerking’ ge’introduceerd wordt, is mij vooralsnog een
raadsel. Meer pensioen lijkt het zeker niet op te leveren.
Margriet Kraamwinkel