>tatistiek
De doelmatigheid van de
Nederlandse produktie
Naast de hoogte van de lonen en de kosten van kapitaal, is ook de
doelmatige inzet van belang.
Kosten versus doelmatigheid
Kosten van het produktieproces
spelen een cruciale rol in de discussies over werkeloosheidsbestrijding.
Ten eerste is er een debat gaande
over de loonkosten in Nederland.
Vaak wordt beargumenteerd dat Nederland uit de pas loopt met de ons
omringende landen. Een gematigde
loonontwikkeling en het verkleinen
van de wig wordt dan ook door het
kabinet-Kok voorgestaan.
Ten tweede staat er in het regeerakkoord het voornemen de lasten voor
het bedrijfsleven met / 9 mrd te verlagen. Het KNOV en het NCW hebben
in September 1994 gepleit dit voor
het mkb in de vorm van een verhoogde investeringsaftrek te doen. Door
investeringen verder aftrekbaar te maken van de belasting zal een deel van
de kosten van het produktieproces
gereduceerd kunnen worden.
Bij deze discussie over de kosten
wordt echter voorbijgegaan aan de
doelmatigheid van onze produktiemethodiek. Het is denkbaar dat hoge
kosten van arbeid en investeringen
gecompenseerd worden door een
doelmatig gebruik. In dit artikel zal
vooral dit laatste aspect belicht worden. Dit gebeurt aan de hand van
drie kengetallen: de kapitaalcoefficient, de kapitaalintensiteit en de arbeidsproduktiviteit. De betekenis van
deze ratio’s zal worden toegelicht en
verschillende sectoren van de Nederlandse economic zullen worden vergeleken. Ten slotte wordt het Nederlandse produktieproces in een
internationaal perspectief geplaatst
om de vraag te beantwoorden of er
in Nederland nu efficient wordt geproduceerd of niet.
Materiele vaste activa
Om uitspraken over de doelmatigheid van het produktieapparaat te
t^BlH*”
kunnen kwantificeren is informatie
nodig over zowel arbeid, inkomen
als de voorraad materiele vaste activa. Over arbeid en inkomen heeft het
CBS al ruim zeventig jaar informatie.
Sinds het begin van de jaren tachtig
publiceert het CBS jaarlijks de waarde van de materiele vaste activa die
in Nederland in gebruik zijn. Schattingen van de materiele vaste activa van
een land zijn noodzakelijk om:
• berekeningen te kunnen maken
van de afschrijvingen ten behoeve
van de Nationale Rekeningen;
• de produktiecapaciteit in bedrijfstakken te kunnen bepalen;
• inzicht te krijgen in de mogelijkheid van bedrijfstakken te reageren op conjunctuurveranderingen;
• voorspellingen van structuurveranderingen van bedrijfstakken te kunnen maken;
• schattingen te kunnen maken van
opbrengsten van belastingen op
materiele vaste activa.
Uit de Statistiek van de Kapitaalgoederenvoorraad van het CBS blijkt dat
er op 1 januari 1991 in Nederland
/ 2290 mrd aan materiele vaste activa
aanwezig was. Omwille van internationale vergelijkingen is de waarde
van grond en terreinen bij deze berekening buiten beschouwing gebleven. Als grond bij de berekeningen
betrokken wordt dan bedraagt de totale waarde / 2477 mrd. Figuur 1 laat
zien waar in de Nederlandse economic de kapitaalgoederen terug te vinden zijn. Het bedrag van/ 2290 mrd
is de actuele waarde van de Nederlandse materiele vaste activa. Dit is
het bedrag dat nu op tafel gelegd
moet worden om hetzelfde bezit terug te kunnen kopen.
Uit figuur 1 blijkt voorts dat ruim
een derde van alle kapitaalgoederen
in Nederland bestaat uit woningen.
Zij zijn echter primair bestemd voor
bewoning, en spelen nagenoeg geen
rol bij het werkgelegenheidsvraagstuk. Dit artikel spitst zich dan ook
vooral toe op het Nederlandse produktie-apparaat. Per 1 januari 1991 is
in het Nederlandse produktieapparaat/ 1417 mrd geinvesteerd.
Kapitaalcoefficient en
-intensiteit
Het bedrag van/ 1417 mrd materiele
vaste activa wordt samen met arbeid
aangewend om produktie te leveren.
Maar hoeveel kapitaalgoederen worden er per arbeidsplaats ingezet, en
gebeurt dat efficient of niet? Daarin
kan inzicht worden verkregen door
de voorraad materiele vaste activa te
relateren aan de twee grootheden
waarmee het een functioned verband heeft.
Op de eerste plaats is dat inkomen.
De voorraad materiele vaste activa
kan gedeeld worden door het inkomen dat er optimaal mee gegenereerd kan worden. Daartoe wordt de
toegevoegde waarde gecorrigeerd
voor de bezettingsgraad. De berekende ratio is dan equivalent aan het
quotient van de kapitaalgoederenvoorraad en de produktiecapaciteit.
Er wordt in dit geval een bekend economisch kengetal bepaald: de kapitaalcoefficient. Deze geeft aan hoeveel kapitaalgoederen er nodig zijn
om een bepaalde produktiecapaciteit
te bereiken.
De kapitaalcoefficient is een variabele die in veel economische modellen wordt gehanteerd. Is dit quotient
van kapitaal en inkomen laag dan
kunnen relatief weinig kapitaalgoederen veel inkomsten genereren. De
aanwezige materiele vaste activa worden dan dus doelmatig ingezet. Is de
coefficient hoog dan zijn er relatief
veel kapitaalgoederen nodig.
Op de tweede plaats kan de voorraad
materiele vaste activa gerelateerd worden aan arbeid. Arbeid is naast kapitaal de tweede produktiefactor. Het
quotient van beide produktiefactoren
staat bekend als de kapitaalintensiteit. De kapitaalintensiteit geeft een
benadering van de hoeveelheid materiele vaste activa die nodig is per arbeidsplaats. Deze ratio wordt dus
berekend door de voorraad kapitaalgoederen te delen door het aantal arbeidsjaren.
Voor het bepalen van kapitaalcoefficienten en -intensiteiten moeten kapitaalgoederen uitgedrukt worden in
Figuur 1. Voorraad materiele vaste
activa, 1 Jan. 1991, f mrd.
W«dngen873
—sir
vervangingswaarde, en niet in markt-
waarde. Het is immers de bedoeling
een beeld te geven van de kapitaalgoederen in relatie tot de produktiecapaciteit. De produktiecapaciteit van
een kapitaalgoed zal afnemen bij het
vorderen van de leeftijd. Deze technische waardedaling zou kunnen worden ondervangen door corresponde-
rende afschrijvingen. In de praktijk
Arbeid en kapitaal doelmatig
aangewend?
In Maandschrift Economic heeft J.
Frenken in 1989 al een aanzet gegeven tot de berekening van kapitaalcoefficienten met behulp van CBSgegevens1. Tussen 1989 en 1994 zijn
er meer en recentere data ter beschikking gekomen.
De technische aard van een produktieproces is het meest wezenlijk
bij de bepaling voor het niveau van
de quotienten. De figuren 2, 3 en 4
Kap.coefficient – bezettingsgraad * (kap.voorraad/bruto toegevoegde waarde
Figuur 3. Kapitaalintensiteit,
xf 1000
inkomsten per jaar op. Deze hoge
arbeidsproduktiviteit is met name te
danken aan de grote kapitaalinzet.
schat. Ook de kapitaalcoefficient en
-intensiteit zouden dan onderschat
worden.
Figuur 2. Kapitaalcoefficienten
wordt echter afgeschreven om te reserveren voor economische vervanging. Kapitaalgoederen worden derhalve vaak afgestoten op basis van
him economische levensduur, en
halen nun technische levensduur
niet. De aanname dat de produktiecapaciteit gedurende de economische
levensduur gelijk blijft is redelijk. Als
afschrijvingen die niet gerelateerd
zijn aan een produktiviteitsvermindering bij de berekening betrokken
zouden worden, dan wordt de voorraad materiele vaste activa onder-
Transport 174
Per arbeidsplaats is er/ 4,1 mln aan
kapitaalgoederen aanwezig. Dit effect
wordt bovendien versterkt doordat
deze grote hoeveelh’eid kapitaalgoederen behoorlijk efficient wordt aangewend. De kapitaalcoefficient toont
dat met slechts/1800 materiele vaste
activa per jaar al duizend gulden aan
toegevoegde waarde gerealiseerd
kan worden. In de delfstoffenwinning kan dus met relatief weinig arbeid en kapitaal veel geproduceerd
worden. De produktie in deze sector
is echter sterk afhankelijk van grond-
De arbeidsproduktiviteit
Als de kapitaalcoefficienten en -intensiteiten eenmaal bekend zijn, is de
doelmatigheid van het gebruik van
kapitaalgoederen gekwantificeerd. Er
is echter nog geen uitspraak mogelijk
over de efficientie van de inzet van
arbeid. Daartoe zal de arbeidsproduktiviteit bij de analyses betrokken
1
i
K
Kap.intensiteit – kap.voorraad/totaal arbeidsvoliime
Figuur 4. Arbeidsproduktiviteit,
xf 1000
1500
t
tti^
_____HBI^H
Arb.produktiviteit = bruto toegevoegde
waarde tegen factorkosten/arbeidsjaren
ESB 18-1-1995
moeten worden. De arbeidsproduktiviteit geeft aan hoeveel inkomen
een arbeidsplaats in een jaar genereert.
In zekere zin is de arbeidsproduktiviteit de resultante van de kapitaalcoefficient en de kapitaalintensiteit.
De arbeidsproduktiviteit vertegenwoordigt de toegevoegde waarde per
arbeidsjaar. Of een werknemer in
meer of mindere mate produktief is,
hangt onder andere af van de middelen die hem ter beschikking staan.
Dit kan zijn in de vorm van machines, apparatuur en andere hulpmiddelen. Zijn dat er veel en worden die
ook nog eens efficient aangewend,
dan zal de produktiviteit van die
werknemer hoog zijn. Zijn dit er weinig en worden die bovendien zeer
ondoelniatig ingezet, dan zal de produktiviteit van diezelfde werknemer
laag zijn. Er is dus een rechtstreeks
verband tussen de arbeidsproduktiviteit, de kapitaalcoefficient en de kapitaalintensiteit.
tonen dan ook dat de verschillen tus-
sen de bedrijfstakken aanzienlijk zijn.
De bedrijfstak die als eerste in het
oog spring! is de delfstoffenwinning.
Deze bedrijfstak is het meest arbeidsproduktief. Een arbeidsplaats in de
delfstoffenwinning levert/ 1,6 mln
stoffen die in het milieu aanwezig
moeten zijn.
De structuur van de nutsbedrijven
wijkt eveneens af van de overige bedrijfstakken. De arbeidsproduktiviteit
is hoog: / 205.000. Deze hoge arbeidsproduktiviteit wordt met name
veroorzaakt door de kapitaalintensiteit. Per arbeidsjaar is er/ 2,2 mln
aan kapitaalgoederen aanwezig. Dit
positieve effect wordt echter gedeeltelijk weer teniet gedaan doordat deze
kapitaalgoederen relatief weinig inkomen kunnen genereren. Uit de hoge
kapitaalcoefficient blijkt dat er maar
liefst/ 10.000 materiele vaste activa
nodig zijn om per jaar/ 1000 aan inkomsten te genereren. De hoge arbeidsproduktiviteit is dus te danken
aan de grote kapitaalinzet. Het negatieve effect van de hoge kapitaalcoef-
1. J. Frenken, Over kapitaalcoefficienten,
Maandschrift Economie, jg. 53, 1989, biz.
401 e.v.
de aardolie-indus-
land
kapitaalcoefficient
VK
BRD
2,7
1,8
Zweden
2,3
Noorwegen
kapitaalintensiteit3
2,6
2,5
Nederland
230
209
269
276
270
niet te doen.
Bij de landbouw is de arbeidsproduktiviteit aan de lage kant. De kapitaalintensiteit en de kapitaalcoefficient liggen beide iet5 boven dat van
het totale Nederlandse produktie-apparaat. De afwijkingen lijken gering.
De inzet van materiele vaste activa
per arbeidsplaats is slechts iets groter,
en produktiviteit van die materiele
vaste activa iets kleiner dan het totaal. Dit beeld is echter vertekend,
omdat deze berekeningen geen rekening houden met de kapitaalgoederen grond en terreinen. In de landbouw maken grond en terreinen
maar liefst 55% van alle kapitaalgoederen uit. De afwijkingen van de quotienten worden veel groter als die
wel bij de berekeningen betrokken
worden. In dat geval zou de conclusie moeten luiden dat de zeer grote,
maar weinig efficiente inzet van kapitaalgoederen in de landbouw resul-
teert in een arbeidsproduktiviteit die
onder het landelijk totaal ligt.
In de bouwnijverheid en de handel
is de arbeidsproduktiviteit erg gering.
De reden hiervan ligt in de lage kapitaalintensiteit. Per arbeidsjaar is er in
deze bedrijfstakken slechts 67.000 en
93.000 gulden aan kapitaalgoederen
aanwezig. Hoewel de kapitaalcoefficienten laag zijn en deze kapitaalgoederen dus doelmatig in het produktieproces kunnen worden ingezet, is dat
effect niet voldoende om te resulteren in een hoge arbeidsproduktiviteit.
De cijfers voor de industrie liggen
net iets boven die van het totale Nederlandse produktie-apparaat. De berekeningen van de industrie zijn
nauwkeuriger omdat daarvan de bezettingsgraden bekend zijn. Voor de
andere bedrijfstakken is dat niet het
geval. De verschillen tussen de bedrijfstakken in de industrie blijken
slechts marginaal. Er is echter een bedrijfsklasse die er uitspringt, en dat is
H&g&J^HHli
vergt in alle drie de landen de inzet
proces in de aardarbeidsproduktiviteit’1 olie-industrie is erg
kapitaalintensief. De
75
102
103
97
97
a. in duizenden guldens;
Alle berekeningen zijn gemaakt met enige veronderstellingen.
ficient is niet sterk genoeg om dat te-
derland. Die arbeidsproduktiviteit
trie. Het produktie-
Tabel 1. Internationale vergelijking
van evenveel kapitaalgoederen in het
produktieapparaat. In Nederland,
Zweden en Noorwegen worden ar-
kapitaalinzet is er
maar liefst/ 2,3 mm
per arbeidsjaar. Dit
resulteert in een arbeidsproduktiviteit
die meer dan vier
keer zo groot is als
beid en kapitaal even doelmatig inge-
het gemiddelde van
land. Bijgevolg is de kapitaalcoeffi-
het produktieapparaat, ondanks de grote kapitaalcoefficient van 5,1. Identiek aan de nutsbedrijven is het hoge rendement van
een arbeidsplaats in de aardolie-in-
dustrie dus te danken aan de zeer
grote kapitaalinzet.
De arbeidsproduktiviteit van het totale produktieapparaat in 1991 laat
zien dat een Nederlandse arbeidsplaats/ 97.000 aan toegevoegde
waarde genereert. Per arbeidsplaats
is daarvoor de inzet van/ 270.000
aan materiele vaste activa nodig. Die
vaste activa worden dan zo ingezet
dat/ 2500 aan kapitaalgoederen per
jaar een toegevoegde waarde van duizend gulden genereert. Uit nader onderzoek blijkt dat voor de periode
1986 tot en met 1991 de inzet van kapitaalgoederen in relatie tot de produktie nauwelijks fluctueert.
Internationale vergelijking
Uit het voorgaande moge duidelijk
zijn dat de Nederlandse economie
niet bepaald homogeen is. De inzet
van materiele vaste activa per arbeidsplaats en het inkomen dat daarmee
gegenereerd wordt loopt voor de verschillende sectoren behoorlijk uiteen.
Maar om een waarde-uitspraak te
kunnen doen over de doelmatigheid
van het Nederlandse produktieapparaat zijn vergelijkingen tussen sectoren niet toereikend. Daartoe moeten
de cijfers met die van naburige landen vergeleken worden. Om zo een
internationale positiebepaling van Nederland mogelijk te maken zijn er
met enige vooronderstellingen ook
berekeningen gemaakt voor een viertal andere landen: Engeland, WestDuitsland, Zweden en Noorwegen.
Uit label 1 blijkt dat alle drie de
quotienten voor Nederland, Zweden
en Noorwegen vrijwel aan elkaar gelijk zijn. Dus een gemiddelde arbeidsplaats in Noorwegen en Zweden is
ongeveer even produktief als in Ne-
zet. Verder blijkt uit tabel 1 dat WestDuitsland een positieve uitschieter is.
De arbeidsproduktieviteit van WestDuitsland is min of meer gelijk aan
die van Nederland. Nederland is iets
kapitaalintensiever dan West-Duitscient van West-Duitsland lager. Hoewel de inzet van arbeid in Nederland
en West-Duitsland dus nagenoeg
even efficient geschiedt wordt er in
West-Duitsland doelmatiger omgegaan met materiele vaste activa.
Tegenover West-Duitsland staat Engeland als de negatieve uitschieter.
De arbeidsproduktiviteit in Engeland
is laag. Deze inefficientie is te wijten
aan een combinatie van een lage
kapitaalintensiteit met een hoge kapitaalcoefficient. De hoeveelheid ingezette kapitaalgoederen per arbeidsplaats is er het laagst van alle vijf de
landen. De kapitaalcoefficient toont
dat is er/ 2700 aan materiele vaste
activa nodig is om per jaar duizend
gulden aan output te kunnen realiseren.
Uit deze resultaten blijkt dus dat
Nederland wat betreft de produktiviteit van arbeid en kapitaal behoorlijk
in de pas loopt met naburige landen.
Een differentiatie naar sectoren is bij
deze internationale vergelijking met
het gebruikte cijfermateriaal niet mogelijk gebleken. Nederland is geen
uitschieter, positief noch negatief.
Politieke discussies over de bestrijding van de werkeloosheid richten
zich dan ook niet op de produktiviteit maar op het kosten-aspect van
ons produktieproces. Uit recent onderzoek van onder andere de Commissie-Andriessen blijkt dat Nederland wat betreft de wig, en daardoor
de produktiekosten wel een uitschieter is. En als hogere kosten niet
gecompenseerd worden door een betere produktiviteit, is het niet verrassend dat juist die produktiekosten de
aandacht krijgen.
Norbert van den Hove
De auteur is analist bij de sector Conjunctuur en Technologic van het CBS. Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.