Het
Aziatische
•
mysterie
China: de strijd tussen
hervormers en planeconomen
De snelstgroeiende regio ter wereld
lijkt opnieuw wonderen te verrichten. Leden de economieën in Zuidoost-Azië in 1993 nauwelijks onder
de trage groei dan wel recessies in
de westerse economieën (inclusief
Japan), nu profiteren zij wel van het
economische herstel. Het zwaard lijkt
niet langer aan twee kanten te snijden. Maar schijn bedriegt. De verklaring voor het mysterie kan gevonden
worden in de onstuimige groei van
de Chinese economie in de afgelopen 2,5 Ã drie jaar. In 1993 groeide
de Chinese economie met 13,5%. De
onafgebroken hoge groei in ZuidoostAzië zorgde vorig jaar voor grote
belangstelling van buitenlandse beleggers voor de verschillende aandelenbeurzen. De beurs van Hongkong
steeg in 1993 met 116%, de Maleise
beurs met 98%, de Thaise beurs met
88% en de Singaporese beurs met
59%.
Wat zal er in Zuidoost-Azië gebeuren als begin volgend jaar zowel de
Amerikaanse als de Chinese economie hun huidige groeitempo niet
zullen volhouden? De Amerikaanse
renteverhogingen en de onzekere
vooruitzichten voor de Chinese economie zorgden in de eerste vier
Figuur 1. Inflatie en industrii!le
duktie in China, %, jaar op jaar
:;:”
~.
I~
~””””
maanden van dit jaar voor een correctie van 15% tot 30% op de Zuidoostaziatische beurzen. De binnenlandse
vraag en de intraregionale handel
zullen de groei moeten gaan dragen.
Met een opkomende Aziatische consument lijken de kansen daarop groter dan ooit. Maar de gevolgen verschillen sterk per land .
,,,.
pro-
Volgens een recent artikel in Far
Eastern Review is het huidige ‘schizofrene’ beleid in China het best te begrijpen als men aanneemt dat Deng
Xiaoping, voor het laatst in februari
in het openbaar verschenen, inmiddels is overleden en dat de machtsstrijd is losgebroken. Natuurlijk is dit
speculatie, maar het zou een verklaring bieden voor het feit dat in het
afgelopen half jaar het monetaire
beleid gekenmerkt werd door het afwisselend open en dicht draaien van
de kredietkraan. Bij hoge inflatiecijfers beloven medewerkers van de
centrale bank de kredietteugels aan
te halen. Maar op het moment dat de
staatsbedrijven massaal lijken te bezwijken onder de krappe kredietrestricties en er werkloosheid dreigt,
laat men de geldgroei weer krachtig
toenemen. De inflatie probeert men
op dat moment te beteugelen door
het invoeren van prijsstops. De economische groei wordt in de hand
gehouden door slechts weinig investeringsprojecten goed te keuren. Bij
protesten tegen de inflatie belooft
men echter weer hogere loonstijgingen. Daarnaast heeft de leiding in
Beijing grote moeite om de snelstgroeiende provincies, zoals Guangdong, in het gareel te houden.
Dit wisselvallige beleid lijkt op het
eerste gezicht precies datgene te bereiken wat de bedoeling is: een zachte landing van de Chinese economie.
De groei in de industriële produktie
zwakte in de eerste helft van het jaar
slechts af tot 15,8% waar de produktie vorig jaar nog met 23,8% groeide.
Op het inflatiefront zijn evenwel nog
geen verbeteringen te melden. In augustus bedroeg de inflatie 25,8%. De
oplopende inflatie is volgens experts
te wijten aan de versoepeling van de
kredietrestricties in het tweede kwartaal. Een opnieuw aanhalen van de
kredietteugels lijkt noodzakelijk.
De rubriek ‘Financiële markten’
ve!$dlijnt elke twee weken in ESB, en
wordt venptgd 000r medaverkeJS. van de
afdéliJl$ tnacro-éconQ~ van het Institute
for Rèsearch anó !nvèstrnent Services, een
saménwerkin’gsverbánd van Rabobank en
. . . .. . “Robeco Groep.
De grootste opgave: de beroorming
van de staatsbedrijven.
Bovendien verhullen de geaggregeerde groeicijfers het dramatische proces dat in de staatsbedrijven gaande
is. De groei in de industriële produktie in de staatsondernemingen
is in
de eerste helft van dit jaar vrijwel stilgevallen (tot 0,9% ten opzichte van
de eerste helft van 1993), waar deze
in 1993 nog 8,9% groeide. De staatsbedrijven zijn goed voor 52% van de
totale industriële produktie en voor
zo’n 70% van de niet-agrarische werkgelegenheid. 46% van de staatsbedrijven draait met verlies. De staatsondernemingen worden gekenmerkt door
veel overbodig personeel en overbodige produktie, voortvloeiend uit de
volledige werkgelegenheid onder het
communisme (de ‘iron bowl’). Tenzij
de overheid bereid is de staatsondernemingen langdurig te subsidiëren,
hetgeen tot nieuwe oververhitting
van de economie leidt die des te harder afgeremd zal moeten worden, zal
zij de hervorming van de staatsbedrijven ter hand moeten nemen. De jongste beleidsintenties uit Beijing lijken
hier ook op te wijzen. Op dit moment staan 18 staatsbedrijven op de
nominatie om failliet te gaan. Maar
zoals we in Oost-Europa hebben kunnen zien leidt het ontmantelen van
de staatsondernemingen
tot een dramatische daling in de produktie en
massale werkloosheid. Sociale onrust
lijkt als gevolg van de dreigende
werkloosheid en de hoge inflatie op
de loer te liggen.
Kortom, het lijkt onwaarschijnlijk
dat de Chinese economie aan een gevoelige terugval in de economische
groei zal kunnen ontkomen. In het
verleden ging dat gepaard met een
krachtige daling in de importvraag.
Na de afkoeling in 1981 daalden de
importen in 1982 met 12,4%, na de
groeivertraging in 1986 nam de importgroei af tot 0,7% in het daaropvolgende jaar en na de harde landing in
1989 werd er in 19909,8% minder ingevoerd vergeleken met een jaar daar-
voor. In de eerste helft van dit jaar
nam de importgroei al af van 29% in
1993 tot 15% in de eerste helft van
het jaar.
Tabel 1. Het toegenomen belang van de consument, gem. jaarlijkse
De opkomst van de consument
In hoeverre zullen de consumenten
in Zuidoost-Azië het komende jaar de
wegvallende exportgroei naar de Verenigde Staten en naar China kunnen
opvangen? Als gevolg van hogere
loonstijgingen deelt de middenklasse
in Zuidoost-Azië in toenemende mate
in de hogere welvaart, hetgeen zich
vertaalt in hogere consumptiegroei.
Studies hebben uitgewezen dat als
het jaarinkomen van een huishouden
de drempelwaarde van $ 8.000 overschrijdt de vraag naar auto’s op gang
komtl. Een mooi voorbeeld hiervan
is Thailand. Tussen 1980 en 1987
schommelden de maandelijkse autoverkopen rond het constante niveau
van 7.500 per maand. Vanaf de tweede helft van 1987 versnelden de
maandelijkse autoverkopen. Vorig
jaar bedroegen de autoverkopen zo’n
37.000 per maand.
Sinds de tweede helft van de jaren
tachtig doet de consument in Hongkong, Singapore, Maleisië, Thailand,
Taiwan en Zuid-Korea steeds meer
van zich spreken zoals blijkt uit de
versnelling in de groei van de consumptieve bestedingen vanaf 1987
(zie tabel). In een aantal landen lag
de consumptiegroei in de afgelopen
zeven jaar zelfs al hoger dan de groei
van het bbp. Indonesië loopt in deze
ontwikkeling wat achter op de andere hoge-groeilanden
in de regio, omdat de lonen nog op een veel lager niveau liggen, maar ook hier lijkt sinds
1990 consumentisme zijn intrede te
hebben gedaan.
Met andere woorden, de kans dat
de groei het komende jaar gedragen
kan worden door de binnenlandse
vraag en de daaruit voortvloeiende intraregionale handel lijkt groter dan
ooit.
Voor aandelenbeleggers
in het Verre Oosten betekent dat evenwel niet
dat de economische vooruitzichten
voor alle landen even gunstig zijn.
Hongkong heeft overduidelijk de
grootste invloed van de ontwikkelingen in China. Van de totale exporten
gaat 29,6% naar China. Daarnaast zijn
de bedrijfsbelangen vanuit Hongkong
in China en van Chinezen in Hongkong de afgelopen jaren sterk opgelopen. En hoewel de consument in
ESB 21-9-1994
3,6
3,6
6,3
8,7
10,4
5,4
11,4
7,4
8,2
6,5
7,0
1990-93
groei, %
8,4
9,3
7,2′
12,4
9,7
8,7
. 1990-93
6,9
Bron: Datastream.
Hongkong op dit moment een impuls
geeft aan de economische groei, mag
verwacht worden dat Hongkong het
zwaarst te lijden zal hebben van de
moeilijke fase waar China nu doorheen gaat, zowel economisch als financieel.
Voor Singapore zullen de gevolgen
van een harde landing in China beperkt blijven daar slechts 2,6% van de
totale exporten naar China gaat. Bovendien blijkt Singapore in toenemende mate marktaandeel te kunnen winnen in de omliggende landen zoals
Maleisië, Thailand en Indonesië. De
bijna afwezige werkloosheid vormt
geen knelpunt voor de economie.
Het bedrijfsleven gaat in steeds sterkere mate over tot automatisering en
het produktenpakket
wordt steeds
meer verschoven naar produktie met
een hoge toegevoegde waarde. De
hoge groei die Singapore blijft vertonen gaat daarom gepaard met slechts
een geringe werkgelegenheidsgroei
en een hoge produktiviteitsgroei.
Daarnaast kan de positie van de consument met een reële loonstijging
van 4,5% in 1995 als gunstig worden
bestempeld. Voorts staan de winstmarges in Singapore minder onder
druk dan in Hongkong omdat het binnenlandse prijspeil en de lonen minder hard stijgen dan in Hongkong.
Beide landen zijn prijsnemer op de
wereldmarkten.
Ook de exporten van Thailand
naar China zijn verwaarloosbaar. Het
valt zelfs niet uit te sluiten, dat het
Thaise bedrijfsleven meer kan exporteren en meer buitenlandse investeringen aantrekken als gevolg van de
problemen in China. Beide landen
produceren gelijksoortige arbeidsintensieve goederen. Bovendien profiteert de Thaise consument van forse
loonstijgingen, belastingverlagingen
en de verlaging van importtarieven.
Zo krijgen ambtenaren in oktober
een loonsverhoging van 14%. Hetgeen zich vertaald heeft in toegenomen bestedingen. Zo stegen de importen van consumentenprodukten
in juni met 17,5% ten opzichte van
een jaar daarvoor. Ondanks dat de
Thaise monetaire autoriteiten de rente sinds april verhoogd hebben van
10,3% naar 11,0% om de hoge geldgroei af te remmen en om de inflatie
die inmiddels meer dan 5% bedraagt
te doen afnemen. Volgens de meeste
.analisten is The Bank of Thailand
hiermee echter ruimschoots op tijd
geweest om oververhitting van de
economie te voorkomen.
Of de Maleise economie niet oververhit raakt is daarentegen nog een
open vraag. Allesoverheersend is de
vraag wanneer De Bank Negara aan
de monetaire rem trekt. De geldgroei
is nog steeds veel te hoog, de loonstijgingen overtreffen de produktiviteitsgroei en de overheid lijkt op het punt
te staan de belastingen te verlagen
om de kiezer voor de aanstaande verkiezingen gunstig te stemmen. Voor
de consument zijn deze zaken op de
korte termijn natuurlijk allemaal gunstig, maar voor aandelenbeleggers
is
het vooruitzicht van een oververhitte
economie een gruwel.
Geconcludeerd kan worden dat de
economische vooruitzichten voor
Hongkong en Maleisië minder gunstig lijken dan die voor Singapore of
Thailand.
MarcelBlom
1. George W. Mallinckrodt, lezing Emerging Markers voor World Economie
Forum 1994, blz. 7.