Ga direct naar de content

Lange-termiintrends in de wereldeconomie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 13 1992

Lange-termiintrends in de
wereldeconomie
B. Geurts, A. de Jong en G. Zalm*

I

n het eerste artikel werd een overzicht gegeven van verschillende economische visies
op economische groei op lange termijn. Tegen deze achtergrond is een langetermijnstudie gemaakt van trends in de wereldeconomie. Er zijn zeven thema ‘s
gekozen: demografie, grondstoffenvoorziening,
milieu, wereldvoedselvoorziening,
technologie, internationalisering en marktstructuren, sociale en politieke trends en
tot slot internationale samenwerking. Vooral het laatste is van belang om aan de
groeiende problemen in de eerstvermelde zes gebieden het hoofd te kunnen bieden.

Demografie

Grondstoffenvoorziening

Tussen 1990 en 2015 zal de wereldbevolking naar
verwachting toenemen van 5,3 miljard mensen tot
7,7 miljard. Deze toename vindt voor circa 95%
plaats in de ontwikkelingslanden (zie figuur 1). Het
potentiële arbeidsaanbod in de ontwikkelingslanden stijgt met één miljard mensen – een verdubbeling – terwijl in de geïndustrialiseerde wereld en de
nieuwe markteconomieën de toename niet groter is
dan zeventig miljoen mensen. De omvangrijke economische problemen waar de ontwikkelingslanden
reeds voor staan worden hierdoor verder verzwaard. Als er onvoldoende economische vooruitgang wordt gerealiseerd zullen de gevolgen dramatisch zijn.
Het vergrijzingsprotes waarmee de ontwikkelde wereld te maken krijgt, is in verhouding daarmee kinderspel. Dit proces komt in de meeste landen bovendien pas goed op gang tegen 2015, en valt daarmee
grotendeels buiten de periode die in deze studie in
beschouwing wordt genomen. De belangrijkste uitzondering hierop vormt)apan, dat tussen 1990 en
2015 veel sneller vergrijst dan de andere ontwikkelde landen.
Zelfs bij een relatief voorspoedige economische ontwikkeling in de ontwikkelingslanden zullen de grote welvaartsverschillen aanleiding blijven geven tot
migratie. Als de economische ontwikkeling in de
ontwikkelingslanden en de nieuwe markteconomieën niet goed van de grond komt, kan dit leiden
tot politieke onrust en geweld. Hierdoor kan de migratiedruk een explosief karakter krijgen. Voor WestEuropa komt die migratiedruk behalve uit Afrika,
ook uit Oost-Europa, indien de economische (en politieke) ontwikkeling daar niet naar wens verloopt.
De conclusie lijkt onontkoombaar dat in de ontwikkelde landen de trend naar een multi-culturele samenleving zal doorzetten.

Vanuit het perspectief van de fysieke schaarste zal
de grondstoffenvoorziening in de komende 25 jaar
geen belemmering behoeven te vormen voor de
groei van de wereldeconomie. Deze conclusie is gebaseerd op een inventarisatie van de bestaande reserves en ramingen van het verbruik. Dit sluit echter
niet uit, dat bij voorbeeld door een politieke crisis
in het Midden-Oosten of door het onbenut laten van
besparingsmogelijkheden opnieuw een energiecrisis kan ontstaan.
De groei van het verbruik van de meest schaarse
grondstoffen wordt afgeremd door een (technologische) trend naar miniaturisatie en dematerialisatie,
terwijl reële prijsstijgingen van schaarse grondstof- Figuur 1. Uitfen aanleiding geven tot substitutie naar grondstof- splitsing van
fen die in ruimere mate voorradig zijn, tot recycling de groei van
en tot intensievere pogingen om nieuwe voorraden de wereldbevolking, 1990te exploreren en te exploiteren.
2015

Miljoenen
ICJO
90
80

70
60

sa
40

30
20
10

o
19SO-55

• De auteurs zijn werkzaam bij het Centraal Planbureau.
Dit artikel is een beknopte samenvatting van hoofdstuk 4
van Scanning the futu re.

ESB 13-5-1992

1970-75

1990-95

2010-15

Periode

465

.7
.6
.5

•
•

Potentiële reductie
Technologisch front 1990

4

3.5
3
2.5

.4

2

.3

1.5

.2
.I

.5

o

o
NAM WEU

Figuur 2. Regionale energie-intensiteit
en besparingspotentieel op
basis van huidige technologie, 1990

JAP

OC’s China NME’s Rest Wereld
LOC’s

Dit geldt ook voor energie, zie figuur 2. Op energiegebied is olie de meest schaarse hulpbron. Zolang er
geen stringent beleid bestaat om COz-emissies te beperken, kan olie worden vervangen door kolen (en
aardgas), waarvan overvloedige voorraden bestaan.
Komt er wel een stringent beleid om de COz-uitstoot
te beperken, dan zal de totale energieconsumptie
veel minder snel toenemen, en wordt het fysieke
schaarste probleem sterk in de tijd vooruitgeschoven.
De optimistische conclusie voor de grondstoffenvoorziening laat onverlet dat het grondstoffenverbruik
aanleiding geeft tot het ontstaan van milieuproblemen waarvan de negatieve terugkoppelingseffecten
vaak pas na lange tijd zichtbaar worden.

Milieuproblemen
Op mondiaal niveau zijn de belangrijkste milieuproblemen het opwarmen van de aarde door het broeikaseffect en de aantasting van de ozonlaag, vooral
door het gebruik van CFK’s. Voor de ontwikkelingslanden spelen in het bijzonder: erosie en verwoestijning van landbouwgronden,
problemen met de
(drink-)watervoorziening
en ontbossing. In de ontwikkelde landen zijn het met name bodemvervuiling, zure regen en de daardoor veroorzaakte sterfte
van bossen.
Als de bestaande produktie- en consumptiepatronen, met de schade die ze teweegbrengen
aan het
ecosysteem, worden voortgezet, dan zullen negatieve terugkoppelingen
naar de economische ontwikkeling niet uitblijven, hoewel niet precies bekend is
wanneer, waar en hoe. Toch lijkt het zowel vanuit
technisch als economisch gezichtspunt mogelijk dat
het economische wereldsysteem de voorziene sterke toename van de bevolking absorbeert, alsook de
levensstandaard aanzienlijk verhoogt, zonder zijn
ecologische basis te vernietigen. Het belangrijkste
mechanisme om economie en ecologie met elkaar
te verzoenen is een fundamentele verandering in
het produktieproces
van goederen en diensten. De
kosten van zo’n wijziging in termen van verlies aan
economische groei zouden onder gunstige omstandigheden relatief bescheiden kunnen zijn: 0,25 à
0,5% per jaar.

466

Hoewel deze conclusie aanleiding geeft tot optimisme is het lang niet zeker dat de wereldgemeenschap daadwerkelijk in staat zal zijn de milieuproblemen effectief aan te pakken. De ontwikkelde
landen zijn het nog niet eens over de aard en omvang van de problemen, terwijl ontwikkelingslanden andere zaken dan het mondiale milieu minstens
even belangrijk vinden. Deze situatie baart zorg, omdat de aanpak van de mondiale milieuproblemen
complexe coördinatieproblemen
impliceert. Als één
regio maatregelen neemt ten behoeve van het mondiale milieu zijn de gunstige effecten op het milieu
gering terwijl de economische schade groot kan zijn
(in verband met de verplaatsing van bedrijven). Niet
meedoen aan milieumaatregelen,
terwijl veel andere
landen dat wel doen – ‘free rider’-gedrag – is erg
verleidelijk omdat daarmee voor een afzonderlijk
land grote economische voordelen te behalen zijn.

Wereldvoedselvoorziening
De afgelopen decennia is de wereldvoedselproduktie sterk gegroeid (zie figuur 3). De produktiegroei
(2,3% per jaar) overtrof de bevolkingsgroei Cl,8%
per jaar), waardoor het aantal mensen dat honger
leed met circa 100 miljoen kon dalen tot 500 miljoen. Deze gunstige ontwikkelingen kunnen worden toegeschreven aan een combinatie van factoren
uit alle drie de perspectieven. Uitzonderingen vormden de Oostbloklanden,
met name de Sovjetunie,
en Afrika. De stagnerende voedselproduktie
in het
voormalige Oostblok kan vooral worden toegeschreven aan onvoldoende aandacht voor het vrije-marktperspectief terwijl er in Afrika ook een te zwakke
uitwerking van het coördinatieperspectief
(inadequaat overheidsbeleid)
aan ten grondslag ligt. De situatie in Afrika die nog werd gecompliceerd door
klimatologische omstandigheden
en het frequent
voorkomen van oorlogssituaties, laat zien dat anno
1990 de wereldvoedselsituatie
nog steeds getypeerd
kan worden als een situatie van honger te midden
van overvloed.
Sinds 1985 is er echter sprake van een stagnatie van
de voedselproduktie
per hoofd op mondiaal niveau.
Demografische projecties in combinatie met redelijke aannames over per capita inkomensgroei indiceren tegelijkertijd dat de wereldvoedselproduktie
de
komende 25 jaar nog eens zou moeten verdubbelen.
Is de ‘wereldboerderij’ hiertoe in staat?
Sterker dan in de afgelopen decennia zal de produktiegroei gerealiseerd moeten worden door een verhoging van de produktiviteit per hectare. Alhoewel vanuit technisch-agronomisch
perspectief, op basis van
de huidige technologieën, een verdubbeling zeker
binnen de grenzen van het mogelijke ligt, is het niet
vanzelfsprekend dat deze doelstelling gerealiseerd
zal worden. Integendeel, er zijn een aantal negatieve
trends aan te wijzen. Zo zal bij ongewijzigd beleid zowel de groei van het geïrrrigeerde areaal, als de gemiddelde effectiviteit van kunstmest afnemen, terwijl
door bodemde gradatie de kwaliteit van het bestaande areaal bedreigd wordt.
Om mondiale voedseltekorten te voorkomen en tegelijkertijd de paradox van honger te midden van overvloed te doorbreken, zullen in alle regio’s factoren
uit alle drie de perspectieven versterkt moeten worden, vooral de marktwerking en de hiermee verbonden ‘incentive’-structuren.
Tegelijkertijd dient er

meer aandacht te komen voor een duurzaam gebruik
van de natuurlijke produktiefactoren, en zijn met
name in de ontwikkelingslanden
omvangrijke investeringen in scholing en infrastructuur nodig.
Alhoewel in incidentele gevallen grootschalige voedselhulp kan helpen om hongersnoden te bestrijden,
is op langere termijn economische ontwikkeling de
enige echte oplossing. Wordt er geen antwoord gevonden op de uitdagingen die van de wereldvoedselvoorziening uitgaan dan zal de honger in de wereld
opnieuw toenemen, waarbij met name honderden
miljoenen mensen in Afrika en delen van Azië ernstig worden bedreigd. De ontwikkelde landen zullen
in dat geval geconfronteerd worden met grootschalige migratie en internationale spanningen.

Technologie, internationalisering,

markten

De ongeëvenaarde welvaartsgroei in de Westerse
wereld sinds de industriële revolutie illustreert het
belang van de technische ontwikkeling voor economische vooruitgang. Er is geen reden om aan te nemen dat het proces van technische ontwikkeling in
de komende 25 jaar zal vertragen. Er zijn drie sleuteltechnologieën waarvan de ontwikkeling en toepassing nog volop gaande is: nieuwe materialen,
biotechnologie, informatie- en produktietechnologieën. Vooral informatietechnologie
heeft de potentie om een nieuw tijdperk van technologische dynamiek met zichmee te brengen, vergelijkbaar met de
introductie van stoom- en elektriciteitstechnologieën.
Na de tweede wereldoorlog zijn de regio’s van de
wereldeconomie door internationalisering
van handel en investeringen sterk met elkaar verweven geraakt. Alhoewel protectionisme, of nog erger, het
ontstaan van antagonistische handelsblokken een
verdere internationalisering
kan hinderen, zijn naar
onze overtuiging de achterliggende krachten, met
name op het terrein van de technologie, zo sterk dat
deze internationalisering
zal doorgaan.
Ten aanzien van de marktstructuren is het minder
zeker of de trendmatige ontwikkeling van de jaren
tachtig naar meer concurrentie zal doorzetten. Enerzijds is het mogelijk dat de komende decennia gekenmerkt zullen worden door sterke, of zelfs toenemende, concurrentie als gevolg van de aard en
snelheid en de technologische ontwikkeling, door
het opkomen van een nieuwe vlucht nieuwe industrielanden en/of het terugdringen van protectionistische tendensen. Anderzijds is het ook denkbaar dat
voor een aantal produkten schaalvoordelen ten aanzien van R&D, financiering, marketing en produktie,
van zo’n doorslaggevend belang zijn dat zich nieuwe marktconcentraties
zullen ontwikkelen, zij het
nu op regionaal of mondiaal niveau in plaats van op
nationaal niveau. Er bestaat echter het gevaar dat
dergelijke concentraties degenereren tot minder concurrerende marktstructuren. Opkomend protectionisme kan hier eveneens toe bijdragen. Een dergelijke ontwikkeling zal ook een negatieve uitwerking
op de technologische vooruitgang op lange termijn
kunnen hebben.

Sociale en politieke trends
op sociaal terrein is de gestage afname in de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen een belangrijke
trend; ook in ontwikkelingslanden
is een opmerkelij-

ESB 13-5-1992

Index 1970= I00
170
Ontwikkelde landen
Latijns Amerika
India
China

160

150
140

Afrika

130
120
110
100
90

“”,..

..

;”

..

;”

.””.’-

.,./ ..

,-

.././
..”
.
.,.,
..
;;-;;._ …..,; ‘:;..’ .~’
;

-::.’~.,

……….. .
….~~-.&;::..-:.-,.
– – .””
~
~.~.~._._.~
,

….-.._————

80

1970

1975

1980

1985

ke vooruitgang gemaakt, in het bijzonder op het gebied van onderwijs. Het toenemende onderwijsniveaü in grote delen van de wereld brengt ook een
toenemende mondigheid van de bevolking met zich
mee, hetgeen de kansen op dictatuur verkleint en
die op democratie bevordert. In ontwikkelde landen
leidt die toenemende mondigheid ertoe dat leiding
en gezag hun vanzelfsprekendheid
verliezen, dat
burgers een kritischer houding innemen ten opzichte van de overheid, terwijl uitvoerende instanties
ook eigen opvattingen en doelstellingen meer een
rol laten spelen. De toenemende mondigheid en opleiding nopen tot een herziening van bestaande organisatievormen en besturingsmodellen
binnen ondernemingen en overheid.
Op politiek gebied zal het verdwijnen van het communisme en het beëindigen van de koude oorlog
nog een grote nasleep hebben. Regionale conflicten, veroorzaakt door het streven naar handhaving
of vergroting van de invloedssfeer kunnen worden
opgelost (de Duitse eenwording, Afghanistan, Angola, Namibië en Cambodja vormen hiervan voorbeelden). Het einde van de koude oorlog betekent echter ook de herleving van allerlei nationalistische
sentimenten, die vaak vele decennia onderdrukt zijn
geweest. De voormalige Sovjetunie en Joegoslavië
zijn evidente voorbeelden, maar ook in China is een
dergelijke desintegratie niet uitgesloten als er een
politieke omwenteling zou komen. Ook in India en
Afrika bestaan grote binnenlandse tegenstellingen
gebaseerd op religie, kaste of stam.
Een zeer duidelijke mondiale trend in de sfeer van
de politieke economie is de herwaardering van de
markteconomie en de kritischer opstelling jegens
overheidsinterventie.
Eind jaren zestig, begin jaren
zeventig was de houding jegens de markteconomie,
het ‘kapitalisme’, buitengewoon kritisch, en werd
zelfs het bestaansrecht ervan betwist. De centraal geleide economie werd voor veel ontwikkelingslanden als alternatief ontwikkelingsmodel
gezien, terwijl in de ontwikkelde wereld het gevoel leefde dat
meer sturing van de economie noodzakelijk en mogelijk was. In vergelijking met de opvattingen uit
die tijd is de omslag in denken revolutionair te noemen. Dit geldt niet alleen voor de voormalige Oost-

1990

Figuur 3.
Voedselproduktieper
hoofd, 19701990

467

bloklanden. Ook in veel derde-wereldlanden is een
proces van economische liberalisatie in gang gezet,
terwijl ook in Westerse landen de positieve kanten
van de markteconomie zijn herontdekt.
Men dient er echter voorzichtig mee te zijn deze
trend te extrapoleren naar de komende 25 jaar. Wijzigingen in visies over overheid versus markt en gelijkheid versus efficiëntie vloeien niet alleen voort
uit rationele overwegingen en veranderde omstandigheden maar hebben vaak een moeilijk grijpbaar
politiek, sociaal en psychologisch karakter (‘tijdgeest’). Vaak is een omslag in denken radicaal en ongenuanceerd, waarbij al het oude heeft afgedaan en
het nieuwe wordt omhelsd. Het is zeer wel denkbaar dat teleurstellende ervaringen met de markteconomie, bij voorbeeld op het gebied van inkomensverdeling, werkloosheid en milieu, op enig moment
weer tot een omslag in de stemming leiden.
Overigens zal, als er brede consensus bestaat over
de doelstellingen en de effectiviteit van overheidsinterventie, zoals in West-Europa in de jaren vijftig
en recenter in Japan en Korea, de effectiviteit ervan
ook groter zijn dan in het geval de consensus luidt
dat de overheid juist de veroorzaker van veel problemen is. Stemmingen op dit terrein zijn dus ten dele
zich zelf vervullende voorspellingen.

Internationale samenwerking
Zo’n tien jaar geleden was de internationale samenwerking op een dieptepunt beland. Er was geen
sprake meer van coördinatie van macro-economisch
beleid, er waren spanningen op het gebied van het
veiligheidsbeleid en in de sfeer van de internationale handel ontstonden protectionistische tendensen.
Sindsdien is er weer sprake van toenemende internationale samenwerking. De belangrijkste factor was
het einde van de koude oorlog, resulterend in de
Duitse eenwording, ontwapeningsakkoorden en samenwerking tussen West- en Centraal-Europa. Ook
op economisch gebied herleefde de internationale
samenwerking. Europa 92 was zo’n belangrijk initiatief dat mede inspireerde tot een vrijhandelsverdrag tussen de Verenigde Staten, Canada en Mexico
en discussies over verdergaande samenwerking in
Zuidoost-Azië en Latijns-Amerika, terwijl op het gebied van wisselkoersbeleid ook weer een zekere
coördinatie tot stand kwam (Plaza-akkoord). Ook
op milieugebied kwam internationale samenwer-

king op gang ter beperking van het broeikaseffect
en de aantasting van de ozonlaag. Een dissonant
blijft het voortduren van het protectionisme, vooral
tussen de grote handelsblokken.
Voor de toekomst is er een groot aantal problemen
dat om internationale samenwerking vraagt. Dit betreft in de eerste plaats de problemen van de arme
ontwikkelingslanden en de ineenstortende Sovjetunie. Indien geen economische verbeteringen worden gerealiseerd, en die zijn zonder internationale
hulp niet of nauwelijks mogelijk, ontstaat niet alleen
veel menselijk leed in die regio’s maar is er ook het
risico van massale migratie, politieke onrust en uit
de hand lopende milieuproblemen, hetgeen de Westerse wereld niet onberoerd zal laten.
Een tweede uitdaging is gelegen in het wereldhandelssysteem. Zelfs als de huidige GATT-ronde een
succes wordt blijven er problemen bestaan. Het gaat
onder meer om allerlei vormen van overheidssteun
aan ‘high tech’-industrieën en het risico dat dit uitloopt in een spiraal van protectionistische acties en
reacties eindigend met gesloten handelsblokken.
Een ander probleem is dat de succesvolle doorbraak
van een aantal nieuwe industrialiserende economieën de ontwikkelde landen voor een grote uitdaging zal stellen. Als de ontwikkelde landen die uitdaging niet aankunnen dreigt er voor hen lage groei
en oplopende werkloosheid. Ook dit kan het risico
van protectionistische tendensen versterken. Zoals
gezegd zal ook het aanpakken van de (mondiale)
milieuproblemen een zware wissel trekken op het
vermogen tot internationale samenwerking.
Hoewel de behoefte aan internationale samenwerking duidelijk toeneemt is het de vraag of het vermogen tot internationale samenwerking daarmee gelijke tred houdt. De huidige tendens tot samenwerking op regionaal niveau leidt niet automatisch tot
nauwere samenwerking op mondiaal niveau, maar
kan ook uitmonden in elkaar bestrijdende handelsblokken. Na de tweede wereldoorlog hebben de
Verenigde Staten als politiek-militaire en economische supermacht op allerlei terrein de leiding genomen om tot samenwerking te komen tussen de geïndustrialiseerde landen. Het diffuser worden van de
economische machtsverhoudingen en het wegvallen van de bindende kracht van de Sovjetdreiging
kan internationale economische samenwerking bemoeilijken.

Conclusies
Dit artikel bevat een overzicht van lange-termijntrends die de economische ontwikkeling op mondiaal en/of regionaal niveau kunnen beïnvloeden. In
deze afsluitende paragraaf zullen we proberen deze
trends in perspectief te plaatsen. Hiermee wordt duidelijk hoe en in welke mate deze trends de ontwikkelingen in de mondiale economie en in afzonderlijke regio’s zullen kunnen beïnvloeden.
De geïnventariseerde
trends stellen de wereldeconomie voor enorme uitdagingen. Naar onze overtuiging behoeft echter vanuit een technische en economische invalshoek het oppakken van deze uitdagingen een gemiddelde groei van het wereldinkomen met 3,5 tot 4% per jaar niet in de weg te staan.
Deze positieve conclusie laat onverlet dat het realiseren van dit potentieel niet gemakkelijk zal zijn.
Dit wordt nog onderstreept doordat de economisch
zwakste regio’s geconfronteerd worden met de
grootste problemen.
De demografische, milieu- en voedselgerelateerde
trends vormen vooral voor de minst ontwikkelde
regio’s, met name Afrika ten zuiden van de Sahara,
Azië, Latijns-Amerika en delen van de Sovjetunie,
een enorme uitdaging. Deze uitdaging komt bovenop de uitdagingen die in het voorgaande artikel zijn
beschreven aan de hand van de regionale sterkte/zwakte-analyse. Tegelijkertijd bieden trends in technologie en internationalisering,
met name technologische transfers, mogelijkheden om de huidige problemen te verlichten.
Technologie en internationalisering
vormen ook belangrijke uitdagingen voor de ontwikkelde landen.
Alhoewel een afname van de technologische vooruitgang niet wordt voorzien is duidelijk dat toekomstige technologische vooruitgang naar aard en omvang in hoge mate onzeker is. Zeker is dat om in
deze nieuwe technologieën te kunnen blijven participeren, aan een aantal voorwaarden moet worden
voldoen. Men zal moeten zorgen voor een adequate
incentive-structuur, voldoende inspanningen op het
gebied van R&D en een voortdurende vernieuwing
van de menselijke en fysieke infrastructuur.
Voor de snel groeiende Aziatische economieën
blijkt uit de trends op het gebied van technologie,
dat naarmate het proces van economische ontwikkeling vordert, toegang tot nieuwe technologie belangrijker wordt om de economische ontwikkeling voort
te zetten. Net als Japan begin jaren tachtig zullen
deze landen zich na 2000 meer moeten toeleggen
op eigen technologische kennis en kunde. Tegelijkertijd leidt de snelle industrialisatie (net als in de
ontwikkelingslanden)
tot oplopende spanningen op
milieu ge bied. Ten slotte zal de snelle economische
inhaalmanoeuvre zijn weerslag vinden in een
sociaal-culturele verandering, die tot uiting komt in
een roep tot (verdere) democratisering en emancipatie.
In het voorafgaande artikel werd op grond van een
regionale sterkte/zwakte-analyse
geconstateerd dat
op regionaal niveau veelal de drijvende krachten
achter het vrije-marktperspectief
versterkt dienden
te worden. Hoewel de in dit artikel gesignaleerde
problemen in eerste instantie drukken op de afzonderlijke regio’s zal een voorspoedige, duurzame,
mondiale onwikkeling alleen door internationale samenwerking gerealiseerd kunnen worden. Het tot

ESB 13-5-1992

stand brengen van deze samenwerking, tussen ontwikkelde landen onderling alsook tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden
vormt de grootste uitdaging die duurzame economische ontwikkeling stelt.
Deze uitdaging heeft in grote mate een politiek en
institutioneel karakter, en benadrukt dat op internationaal niveau het coördinatie perspectief versterkt
zou moeten worden.
BenGeurts
Andre de Jong
Gerrit Zalm

469

Auteurs