Ga direct naar de content

De locomotief weer op stoom

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 7 1990

De locomotief weer op stoom
De economie van de Bondsrepubliek in 1990
De Bondsrepubliek heeft de laatste jaren een opmerkelijk gunstige economische
ontwikkeling doorgemaakt. Ook de verwachtingen voor 1990 en 1991 zijn gunstig. In dit
artikel schetst de auteur de achtergrond van het economische herstel van de
Bondsrepubliek sinds de terugslag aan het begin van de jaren tachtig en analyseert hij de
ontwikkelingen in de economie van de DDK. De monetaire unie en de uiteindelijke
vereniging van de BRD en de DDK hebben belangrijke gevolgen voor de Duitse economie.
Ook al lijkt de Bondsrepubliek sterk genoeg om de kosten van een dergelijke
ontwikkeling te kunnen opbrengen, het blijft vooralsnog onduidelijk of er een tweede
‘Wirtschaftswunder’ zal optreden.

DR. C.W.A.M. VAN PARIDON*
De Bondsrepubliek is terug van weggeweest. Deze constatering lijkt niet alleen op te gaan voor de politiek en de
media, maar evenzeer voor de economische ontwikkeling.
Terwijl de laatste tien jaar de aandacht tamelijk beperkt
was, lijkt men nu, in het tijdperk van grate veranderingen
in Oost-Europa, weer terdege te beseffen welk belang de
beleidsdaden in Bonn voor de verschillende economieen
kunnen hebben.
Vijftien jaar geleden werden Japan en de Bondsrepubliek in een adem genoemd, als landen met een opmerkelijk hoge groei, een sterke export en een gunstige betalingsbalans. Juist de twee landen die de tweede wereldoorlog
hadden ontketend en verloren, maakten na die oorlog een
ongekend snelle ontwikkeling door. In de jaren zeventig
werden ze beschouwd als de ‘locomotieven’ die na de
oliecrisis de Westerse landen er weer boven zouden kunnen helpen.
Japan is er sindsdien in geslaagd haar positie en faam
nog verder uit te bouwen. Die van de Bondsrepubliek is in
de tussentijd echter toch enigszins verbleekt. Stagnerende
groei en oplopende werkloosheidscijfers deden een beeld
ontstaan dat ook de Bondsrepubliek besmet was geraakt
door het Eurosclerose-virus, met alle negatieve gevolgen
van dien. Als er over de Bondsrepubliek gesproken werd,
dan betrof het vaak al dan niet vermeende, negatieve
punten als de sterke regelgeving op velerlei terrein, de
omvangrijke ondersteuning van talloze bedrijfstakken, de
invloed van de vakbeweging, en meer algemeen het ontbreken van een duidelijk perspectief in het economisch
beleid. Mede door deze punten raakte de Bondsrepubliek
enigszins uit de belangstelling.
Ten onrechte, zo is het laatste jaar op dramatische wijze
gebleken. Gedeeltelijk is dit terug te voeren op de opmerkelijk gunstige ontwikkeling die de Bondsrepubliek de laatste jaren heeft doorgemaakt, waardoor zij weer tot de

ESB 7-3-1990

OESO-landen gerekend kan worden met de hoogste groeicijfers. Nog belangrijker echter zijn de ontwikkelingen in
Oost-Europa, en met name die in de DDR, die de Bondsrepubliek weer midden in de publieke discussie hebben
gebracht. Hereniging van Duitsland, ondersteuning van de
DDR in enigerlei vorm, hulp voor Polen, Tsjecho-Slowakije,
Hongarije en nu ook Roemenie, steeds weer kwam in deze
discussie de centrale positie van de Bondsrepubliek duidelijk naar voren.

Van sclerose naar herstel?____________
De wereldeconomie is in de jaren tachtig gekenmerkt
geweest door twee opvallende gebeurtenissen: een zware
economische crisis en vervolgens de langste opgaande
fase na de tweede wereldoorlog. Sommige landen, met
name Japan, leken hierdoor nauwelijks beTnvloed. In de
Verenigde Staten en in Europa zijn crisis en herstel beter
waarneembaar geweest.
Ook de Bondsrepubliek vertoonde dit patroon1. Terwijl
de economische groei in de jaren zestig uitkwam op 4,5%
en in de jaren zeventig nog op 2,7%, daalde dit cijfer tot 2%
in de jaren tachtig. Dit laatste cijfer wordt daarbij zeer
positief beTnvloed door de resultaten in 1988 en 1989.
Zonder deze twee jaren kwam de groei op nauwelijks 1,5%
* De auteur is als stafmedewerker verbonden aan de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
1. Gebruik is gemaakt van de volgende publikaties: Sachverstandigenrat, Weichenstellungen fur die neunziger Jahre, MetzlerPoeschel, Stuttgart, 1989; Bundesministerium fur Wirtschaft,
Jahreswirtschaftsbericht 1990, Bonn, 1990; en OESO, Germany,
economic survey, Parijs, 1989.

229

Tabel 1. De economie van de Bondsrepubliek in de laatste
Wjaar
1979-82

Groei bnp
Groei particuliere consumptie
Groei investeringen in machines
Groei overheidsbestedingen

Groei binnenlandse vraag
Bijdrage van het buitenland
Investeringen in machines (% van bnp)

Totale investeringen (% van bnp)
Arbeidsproduktiviteit

Inflatie
Brutoloonkosten per werknemer
Groei aantal arbeidsplaatsen
Werkloosheid
Uitgaven overheid (% van bnp)
Financieringssaldo (% van bnp)

0,2
-0,2
-2,9
1,2
-1,2
1,3
8,2
22,0
0,8
4,4
5,2
-0,4
5,1
49,0
-3,1

’82-87

3,1
2,6
7,4
1,0
3,0
3,5
8,9
20,5
2,1
1,9
3,1
0,9
7,6
47,3
-1,6

Bron: Sachverstandigenrat, Weichenstellungen fur die neunziger Jahre,
Metzler-Poeschel, Stuttgart, 1989.

uit. Alhoewel er sinds 1983 weer sprake was van een
opgaande lijn, bleven de groeicijfers, net als in de meeste
Europese economieen, aanvankelijk achter bij het OESOgemiddelde. Tabel 1 bevat de gegevens van een aantal
belangrijke variabelen over de periode 1980-1989.
De recente opleving in de economische groei van de
Bondsrepubliek is vooral teweeggebracht door investeringsuitgaven en door export. Voor 1986 werd de groei
voornamelijk door de export gestimuleerd. De binnenlandse vraag werd sterk afgeremd door een restrictief monetair
beleid van de Deutsche Bundesbank, zoals dat vanaf 1979
was doorgevoerd om de versnellende inflatie te kunnen
beteugelen. Daarbij zorgde de dalende DM, tegenover de
dollar, in de periode tot 1984 niet alleen voor een reele
inkomensdaling, maar ook voor veel onzekerheid bij financiers. De hieruit volgende hogere risicopremie deed de
investeringen nog verder afnemen. Ten slotte ontbraken
ook vraagimpulsen van de overheid. Dit was een gevolg
van het streven van de regering-Kohl, aan het bewind sinds
1982, om de overheidsuitgaven weer beter onder controle
te krijgen, maar ook van een voorkeur voor een ‘supplyside’-politiek waarin economische groei via een verbeterd
functioneren van allerlei relevante markten werd nagestreefd in plaats van een verdere verhoging van de overheidsuitgaven.
Dit pakket van maatregelen zorgde voor een terughoudende opstelling bij consumenten en investeerders. Daaraan kon een nog steeds toenemende export aanvankelijk
niets veranderen. De omslag kwam eigenlijk pas goed op
gang toen het economische herstel ook in de andere
landen van de Europese Gemeenschap doorbrak. Het
gevolg was een sterke stijging van de investeringen in die
landen, waardoor de export van de Bondsrepubliek, vanouds sterk op investeringsgoederen georienteerd, een extra impuls kreeg. Tegelijkertijd vond in 1986 de eerste ronde
plaats van een herziening van de inkomstenbelasting in de
Bondsrepubliek, waardoor de particuliere consumptie begon op te lopen. De beschikbare produktiecapaciteit werd
steeds beter benut, wat ondernemers aanzette tot uitbreidingsinvesteringen . De winstgroei in de daaraan voorafgaande jaren maakte deze beslissing ook veel gemakkelijker.
De terughoudende investeringsontwikkeling in de
Bondsrepubliek dateert al van de jaren zeventig, zoals
overigens in de meeste OESO-economieen. Japan echter
heeft in de recente jaren juist een enorme toeneming in de
investeringen laten zien3. Momenteel ligt de totale investeringssom, in procenten van het bnp, in Japan op ongeveer
230

Werkenden Werklozen Openstaande Werkloos(in mln.) betrekkingen
(in mln.)
heid
(in mln.)
(in %)

’87-89

1,7
2,3
4,8
1,8
1,6
3,9
8,1
20,4
1,9
2,5
3,2
0,2
8,9
49,3
-2,0

Tabel 2. Arbeidsmarktsituatie in de Bondsrepubliek Duitsland

mrt. 1987
sept. 1987
mrt. 1988
sept. 1988
mrt. 1989
sept. 1989
Jan. 1990

27,09
27,15
27,24
27,35
27,61
27,70
27,89

2,24
2,24
2,27
2,23
2,03
2,01
1,97

0,17
0,18
0,18
0,18

7,6
7,6
7,7
7,5

0,22
0,28
0,32

6,8
6,8
6,8

Bron: Bundesanstalt fur Arbeit, Arbeitsmarktzahlen, december 1989, Nurnberg, 1990.

36%, tegenover 20% in de Bondsrepubliek en de Verenigde Staten. Investeringen betekenen niet alleen een uitbreiding van de produktiecapaciteit, ze vormen vooral het
medium, waardoor technologische vernieuwingen in produkten en produktieprocessen doorgevoerd kunnen worden. Juist door dergelijke structurele veranderingen wordt
de concurrentiepositie op de langere termijn fundamenteel
beTnvloed. Het moge duidelijk zijn dat dit in de toekomst
Europa en de Verenigde Staten nog voor ernstige verrassingen kan plaatsen.
De concurrentiepositie van de Bondsrepubliek lijkt, ook
gelet op het zeer grote overschot op de lopende rekening,
vooralsnog niet dramatisch afgenomen4. Ze werd zeker
begunstigd door een gematigde prijsontwikkeling5. Dit
werd veroorzaakt door een gematigd restrictief beleid van
de kant van de Deutsche Bundesbank, een sterke muntten
tijde van sterke internationale prijsbewegingen, en een
gematigde loonontwikkeling.
De gematigde loonontwikkeling heeft zeker ook bijgedragen tot het recente herstel op de arbeidsmarkt. Daar
heeft het lange tijd niet naar uitgezien. In het begin van de
jaren tachtig nam het aantal arbeidsplaatsen sterk af en
steeg de werkloosheid naar ongekende hoogte. Het aanvankelijk prille economische herstel gaf nauwelijks respijt
op de arbeidsmarkt. Terwijl in de Verenigde Staten het
aantal banen explosief toenam, volgde de Bondsrepubliek
het gemiddelde Europese patroon. Pas in de recente jaren
is het aantal arbeidsplaatsen weer beduidend gaan stijgen,
met gunstige consequenties voor de werkloosheid. Deze
ontwikkeling frappeert te meer, daar juist in de laatste jaren
de toestroom van ‘Aus- und Ubersiedler’ enorm is toege2. Wellicht zijn deze investeringen mede teweeggebracht door
verwachtingen aangaande Europa 1992. Zie in dit verband ook
C.W.A.M. van Paridon, De Duitse economie en Europa 1992. Ook
voor de Bondsrepubliek een uitdaging, Internationale Spectator,
jg. 43, biz. 564-571.

3. Zie ook het eerste hopfdstuk in de OESO, Economic outlook,
nr. 46, Parijs, 1989, waarin uitgebreid aandacht wordt besteed aan
het investeringsverloop in de grotere OESO-economieen.
4. Dit standpunt wordt onderschreven door Macharzina, in K.

Macharzina, Die Wettbewerbsfahigkeit der Bundesrepublik
Deutschland im internationalen Vergleich, Betr/ebswirtschaftliche
Forschung und Praxis, vol. 41,1989, biz. 472-488. Stihl, president

van de invloedrijke DITH, is dezelfde mening toegedaan, maarziet
wel wolken aan de hemel. Zie H.P. Stihl, Der Standort Bundesrepublik Deutschland im gemeinsamen Europaischen Markt – Perspektiven fur das Jahr 1993, Betriebswirtschaftliche Forschung
und Praxis, vol. 41, 1989, biz. 449-459.

5. Opmerkelijk in dit verband is de visie van Flassbeck, die stelt
dat de lage inflatie in de Bondsrepubliek ten opzichte van andere
landen ook ten koste is gegaan van de winstgevendheid van
Duitse investeringsprojecten. Voor kapitaalverschaffers was het
buitenland niet zelden aantrekkelijker. Zo werden minder investeringen dan mogelijk gerealiseerd. Zie H. Flassbeck, Die Standortqualitat der Bundesrepublik Deutschland, Konjunkturpolitik, vol.
34, 1988, biz. 255-267.

nomen. In 1989 trokken naar schatting 700.000 mensen
onder deze noemer naar de Bondsrepubliek, waarvan naar
schatting 200.000 direct een baan vonden. Met aantal
Ubersiedler, mensen afkomstig uit de DDR, bedroeg ongeveer 380.000. In november 1989 bedroeg de totale instroom 180.000, in december 1989 80.000. Tot nu toe lijkt
de arbeidsmarkt van de Bondsrepubliek deze toestroom
redelijk verwerkt te hebben. label 2 beschrijft de globale
arbeidsmarktontwikkelingen van de laatste drie jaar.
Nog meer dan in andere landen vormt inflatiebestrijding
een van de voornaamste doelstellingen van de economische politiek in de Bondsrepubliek. De ervaringen van
1922 zullen hierbij zeker een rol bij spelen. Het is dan ook
niet verwonderlijk dat de Bundesbank bij de oplopende
inflatie van 1979 direct een restrictief beleid doorvoerde.
Deze situatie is tot 1985 blijven bestaan. Op dat moment
was de inflatie zodanig afgenomen, dat meer ruimte ontstond om ook de doelstelling van een stabiele DM-koers te
realiseren. Ondanks de ruimere geldgroei heeft dat niet
geleid tot inflatie. Integendeel, de afgelopen jaren lag de
inflatie beneden de 2%. In 1989 werden de monetaire
teugels echter weer wat aangehaald. Enerzijds gebeurde
dit om een dreigende oververhitting van de economie te
voorkomen. Anderzijds kon de liquiditeitengroei afnemen
doordat de overheid alsnog besloot de per 1 januari 1989
ingevoerde rentebelasting weer te annuleren. De hierdoor
veroorzaakte geldvlucht werd zo weer tenietgedaan.
De overheid is er in geslaagd haar uitgaven onder controle te krijgen. De uitgaven van de overheid, waaronder
begrepen de federale overheid, de Lander, de gemeenten
en de sociale zekerheid, daalden in procenten van net bnp
van 49,5 naar 47,3. Dat was vooral te danken aan dalende
kosten voor de gezondheidszorg en voor de sociale zekerheid. Ondanks de doorgevoerde inkomstenbelastingherziening, slaagde ze er in om het financieringstekort te doen
afnemen. De overheidsinvesteringen konden recentelijk
zelfs weer iets toenemen. Naast terughoudendheid bij de
uitgaven werd dit ook veroorzaakt door een verhoging van
de verbruiksbelasting en door de gunstige conjuncture^
ontwikkeling. Pels en Frohlich zijn van mening dat de
Duitse regering wel in moest grijpen door middel van
bezuinigingen. Daarmee is ze geslaagd in het nastreven
van een gematigde inflatie en een terugdringing van het
overheidstekort, alsmede van een stabiel EMS . Hellwig
en Neumann stellen daartegenover dat de werkloosheid
zeker nog niet is opgelost. Integendeel, zij stellen dat
handhaving van de rigide loon- en arbeidsmarktstructuur,
in combinatie met allerlei vormen van interventionisme het
noodzakelijke proces van structuurveranderina heeft vertraagd, met alle ongewenste gevolgen van dien . De kritiek
op het functioneren van de Duitse economie, op de inflexibiliteit, op de subsidies8, op de soms ingrijpende regelgeving en interventies van de kant van de federale en de
Landeroverheid, op de macht van de vakbonden en/of de
banken, lijkt daarmee ondergraven. Niet iedereen is overigens die mening toegedaan. Met name het beleid om
bepaalde sectoren te subsidieren of anderszins een ‘nieuwe’ industriepolitiek te willen voeren, is ook recentelijk nog
bekritiseerd .
Al met al lijkt de Bondsrepubliek zich opmerkelijk hersteld
te hebben van de terugslag aan het begin van de jaren
tachtig. Een forse economische groei, sterk oplopende investeringen, een dalende werkloosheid, een nog steeds fors
overschot op de lopende rekening, en een gematigde prijsontwikkeling duiden zeker op een gunstige ontwikkeling.
Niet verheeld kan worden dat de Bondsrepubliek in dit
decennium economisch minder gepresteerd heeft, ten opzichte van eerdere perioden en ten opzichte van concurrenten. Gahlen stelt dat juist de jaren tachtig duidelijk de
lange-termijnsamenhang laten uitkomen tussen marktstructuur en economische ontwikkeling, tussen groei en

ESB 7-3-1990

Tabel 3. Prognoses voor de Bondsrepubliek, 1989-1991
1989
Groei bnp
Groei particuliere consumptie

Groei investeringen in machines
Groei overheidsbestedingen
Groei binnenlandse vraag
Bijdrage van het buitenland
Investeringen in machines (% van bnp)

Totale investeringen (% van bnp)
Arbeidsproduktiviteit
Inflatie
Brutoloonkosten per werknemer
Groei aantal arbeidsplaatsen

Werkloosheid

1990

1991

4,3
1,8
11,2
0,0
2,8
4,5

3,2
3,5
6,9
1,0
3,2
4,5

3,1
3,0
5,0
0,3
2,9

9,6
21,0
0,8
3,3
3,7
1,4
7,3

21,5
1,9
2,6
4,1
1,2

22,5
2,1
2,6
4,2
0,7
7,2

7,1

Bron: OESO, Economic Outlook, nr. 46, Parijs, 1989.

verandering10. Dit onderstreept het belang van voldoende
investeringen, van voldoende mogelijkheden tot structuurverandering. Of, en zo ja in welke mate, de concurrentiepositie ten opzichte van Japan is aangetast als gevolg van
de achterblijvende investeringen, is vooralsnog nog niet
aan te geven.

1990 en 1991: zeer gunstige vooruitzichten
“Dieser Jahreswirtschaftsbericht ist ein erzeugendes
Nachweis fur die Leistungsfahigkeit einer marktwirtschaftlichen Wirtschaftsordnung”. Met deze aanhef begint het
onlangs verschenen Jahreswirtschaftsbericht 199011. De
economische verwachtingen voor de Bondsrepubliek zijn
dan ook zeer behoorlijk te noemen.
De groei van het bnp zowel als van de binnenlandse
vraag van de Bondsrepubliek zullen volgens de OESO bij
de grote economieen alleen door Japan overtroffen worden. Het overschot op de lopende rekening overtreft sinds
kort dat van Japan. De inflatie is slechts marginaal hoger
dan in Japan. Alleen bij de werkloosheid wil het nog niet
echt lukken. Hier scoren Japan en ookde Verenigde Staten
duidelijk beter.
6. Zie G. Pels en H.-P. Frohlich, Germany and the world economy:
a German view, Journal of policy modeling, vol. 11, 1987, biz.

178-195. Blanchard merkt in een commentaar op dat er meer
bezuinigd is dan nodig was, waardoor het economische herstel
van West-Europa te laat op gang kwam en de werkloosheid in de
Bondsrepubliek zelf niet is opgelost. Zie O. Blanchard, A US view;
comment on paper Pels and Frohlich, Journal of Policy Modeling,
vol. 11, 1987, biz. 195-200.

7. Zie M. Hellwig en M.J.M. Neumann, Economic policy in Germany: was there a turnaround?, Journal of Policy Modeling, vol.
11, 1987, biz. 105-145.

8. Deze bedroegen, volgens de Sachverstandigenrat op.cit. in de
statistische bijlage, in DM 1988 47,7 mrd., wat neerkomt op 2,25%

van het bnp. Ongeveer DM 15 mrd. is bestemd voorde landbouw,
bosbouw en visserij, DM 8 mrd. voor de energiewinning en de
energieproduktie, en DM 5 mrd. voor de Bundesbahn.

9. Zie bij voorbeeld het rapport van de Sachverstandigenrat,
op.cit., 1990; de OESO, op.cit., met name hoofdstuk II; L Lipschitz, J. Kremers, Th. Mayer en D. McDonald, The Federal

Republic of Germany; adjustment in a surplus country, IMF Occasional Paper nr. 64, Washington, 1989, en W. Fuest en P.-R. Put,
Erfahrungen mit ‘derneuen Industriepolitik’, Wirtschaftsdienst, vol.
21, biz. 454-459. Zie voor een gedegen internationale vergelijking
R. Ford en W. Suyker, Industrial subsidies in the OECD economies, OECD Working Paper, nr. 74, 1990.
10. Zie B. Gahlen, Zur wirtschaftlichen Wachstum in der Bundesrepublik Deutschland in den 80er Jahren, Jahrbucher fur Nationalokonomie und Statistik, Band 206, 1989, 347-356.
11. Zie Bundesministerium fur Wirtschaft, Jahreswirtschaftsbericht 1990, Bonn, 1990.

231

label 3 bevat de voornaamste gegevens voor de Bondsrepubliek, afkomstig uit de laatste Economic outlook. Deze
prognoses komen sterk overeen met die van de Sachverstandigenrat en van 8 (acht!) andere onderzoeksinstituten.
Met uitzondering van de werkloosheidsdoelstelling, zijn bij
alle variabelen de verwachtingen tamelijk positief.
Hoe zien de verwachtingen er nu gedetailleerder uit12?
De consumptie blijft naar verwachting sterk doorgroeien.
Dat is op de eerste plaats te danken aan de derde ronde
van de inkomstenbelastingherziening, waarbij de belastingopbrengst met ongeveer DM 22 mrd. zal afnemen.
Daarnaast zullen naar verwachting de nominale brutolonen
met 7% stijgen, wat bij een prijsstijging van 3% een reele
inkomensgroei van 4% betekent. Ten slotte zorgt ook de
toestroom van immigranten voor een consumptie-impuls13.
De verwachtingen omtrent de investeringen blijven onverminderd gunstig. De Sachverstandigenrat oordeelt dat
de druk tot modernisering, vanwege de technologische
vooruitgang en de voortschrijdende internationalisering,
alsmede de zeer hoge capaciteitsbenutting hierbij van
grootbelang zijn. De produktiecapaciteit zal naar verwachting met 2,5% groeien. Ook voor investeringen in de bouw
zijn de vooruitzichten goed. Juist de laatste jaren is de
woningbouw weer sterk aangetrokken, vanwege forse
huurstijgingen en omvangrijke renovatie- en nieuwbouwplannen. De forse immigratie is hierbij van groot belang.
De verwachtingen over de buitenlandse handel wijzen
op een afnemende groei van het handelsoverschot. Enerzijds komt dit door een lichte daling van de wereldhandelsgroei, anderzijds lijkt de laatste maanden de import sterk
aan te trekken. Desondanks zal naar verwachting in 1990
een nieuw record geboekt worden, met een handelsoverschot van DM 160 mrd. Daarbij zal ook het overschot op
de lopende rekening dat van Japan overtreffen.
De werkgelegenheidsgroei zal volgens de prognoses
uitkomen op ongeveer 400.000 nieuwe banen. De toeneming van het arbeidsaanbod wordt geschat op ongeveer
310.000. Daarbij heeft men de eventuele toestroom van
mensen uit de DDR, gelet op de vele onzekerheden, niet
meegerekend. De werkloosheid daalt hierdoor slechts zeer
licht. Tevens merkt men op dat ondanks de hoge werkloosheid er op tal van deelmarkten een niet onbelangrijke
schaarste aan goed gekwalificeerd personeel is ontstaan,
die ook door de immigratie uit Oost-Europa niet wordt
opgelost. Dit betekent dat er op de arbeidsmarkt een
gerede kans op forse loonstijgingen bestaat. Men benadrukt dat het bedrijfsleven bij de huidige loononderhandelingen een sleutelrol vervult voor het conjunctuurverloop in
de nabije toekomst.
Door de Sachverstandigenrat worden twee scenario’s
geschetst, een met een beheerste en een met een fors^e
loonstijging. In het eerste geval worden geen problemen
verwacht met de inflatie, en dus ook niet met het monetaire
beleid. De gunstige conjunctuur zal zich in dit geval ook in
1991 voortzetten. Zijn de loonstijgingen echter fors, dan
verwacht men een conjunctuuromslag aan het einde van
dit jaar. De inflatie zal oplopen vanwege de loonstijgingen,
waardoor de Bundesbank genoodzaakt wordt in te grijpen.
De hogere rente doet de investeringen afnemen alsmede
de werkgelegenheidsgroei. Wat betreft de inflatie wordt
nog opgemerkt dat de verwachte loonstijging gemitigeerd
wordt door dalende prijzen voor gei’mporteerde grondstoffen en halffabrikaten.
De conjuncturele verwachtingen voor de Bondsrepubliek zijn daarmee tamelijk gunstig. Of ze echter gerealiseerd worden, is de laatste maanden toch wel onduidelijker
geworden. In normale tijden zijn voorspellingen al met
enige onzekerheid omgeven, maar in de huidige toestand
lijkt het haast onmogelijk om tot enigszins betrouwbare
voorspellingen te komen. De mogelijke vereniging van de
DDR en de BRD en de daaraan voorafgaande economi232

sche en monetaire unie zijn dermate extreme gebeurtenissen dat niemand weet hoe de nabije toekomst zal verlopen.

De BRD en de DDR: enige observaties______
Een artikel over de Bondsrepubliek kan in het huidige
tijdsgewricht niet om de DDR heen. Het is echter een
bijzonder moeilijk onderwerp. De kans is groot dat wat men
opschrijft over te verwachten ontwikkelingen of maatregelen, op het moment van publikatie al weer achterhaald is14.
Duidelijk is dat de economie van de DDR in grote problemen is komen te verkeren. Hoe groot die problemen zijn,
is eigenlijk alleen maar bij benadering aan te geven. Het
ontbreken van betrouwbare data, niet alleen over de huidige situatie maar ook over de ontwikkelingen in het verleden, maakt iedere beoordeling twijfelachtig en ieder ingrijpen bijzonder gecompliceerd . Duidelijk is dat het vertrek
van 380.000 mensen in een jaar desastreus is geweest,
zeker als dat de beter opgeleiden betreft16. Maar de beelden van bedrijfscomplexen met machines van voor de
eerste wereldoorlog, van de verschrikkelijke milieuvervuiling van water, grand en lucht, van de slechte woningsituatie, en van de volstrekt verouderde infrastructuur spreken
eigenlijk voor zich. Wat volgt zijn enkele observaties over
de economie van de DDR, die een eerste indruk geven van
de huidige stand van zaken17.
De arbeidsparticipatie in de DDR ligt bijzonder hoog, niet
alleen hoger dan in de Bondsrepubliek maar ook hoger dan
in Zweden. In 1985 bedroeg de beroepsbevolking, in procenten van de groep tussen 15 en 65 jaar, voor de DDR
89% en voor de BRD 63%. Het verschil tussen beide
landen is vooral groot bij de vrouwen. De oorzaken voor
deze hoge uitkomst voor de DDR zijn velerlei: een geringe
mate van automatisering, veel gesubsidieerde banen, en
de aanwezigheid van voorzieningen als kinderopvang. De
sectorale verdeling van de werkgelegenheid verschilt niet
sterk tussen de BRD en de DDR. In beide landen is het
aandeel van de industrie zeer groot. Opvallend is verder
dat de verdeling van de werkgelegenheid binnen de industrie tussen beide landen vrij gelijk is. In beide landen nemen
de machine- en auto-industrie, de chemische industrie en
de elektrotechniek alsmede de lichte industrie 70% van de
totale werkgelegenheid voor hun rekening. De landbouw in
de DDR verschaft nog 10% van de werkgelegenheid. Bij
de economische groei wordt het statistische moeras betreden. De gepubliceerde gegevens laten zonder uitzonde12. Gebaseerd op Sachverstandigenrat, op.cit., 1989, en Bundesministerium fur Wirtschaft, op.cit., 1990.
13. Zie W. Nierhaus, Eastern immigrants boost consumption
growth, IFO-Digest, nr. 4/89, 1989, biz. 23-25.

14. Het meest treffend werd deze snelheid van ontwikkeling
ge’illustreerd door de uitspraken van Pohl, president van de Bundesbank, over de perspectieven van een ‘Wahrungsunion’. Over
het algemeen wegen dergelijke personen iedere uitspraak omtrent
monetaire zaken op een goudschaaltje. Des te opmerkelijker is
het dat Pohl op 6 februari een mogelijke ‘Wahrungsunion’ als pure
fantasie en als een illusie kenschetste, om 2 dagen later te stellen
dat een dergelijke ontwikkeling een eerste stap is op weg naar de
volledige Duitse hereniging.
15. Statistische data werden in de DDR tot de geheime staatszaken gerekend. Cijfers over het overheidsbudget en over de betalingsbalans werden nooit gepubliceerd. Cijfers die wel gepubli-

ceerd werden, betroffen vaak alleen gebruikte of geproduceerde
hoeveelheden, zonder indicatie over prijs of kwaliteit, of de methodiek was zo anders dat vergelijking met gebruikelijke data zeer
moeilijk was.
16. Hierover zijn overigens nog geen betrouwbare gegevens
bekend.
17. Daarbij is gebruik gemaakt van een publikatie van het Bundesministerium fur Innerdeutsche Beziehungen, Zahlenspiegel: Bundesrepublik Deutschland/Deutsche Demokratische Republik; ein
Vergleich, Bonn, 1988.

ring veel hogere groeicijfers zien voor de DDR dan voor de
BRD. Overde periode 1960-1985 ligt het groeipercentage
van eerstgenoemde op 4,4, van de tweede op nauwelijks
3. Deze verschillen zijn voor de Industrie nog pregnanter
(5,4% versus 2,8%). Alleen bij de diensten scoort de BRD
gunstiger. Ook al was de uitgangssituatie in 1960 tussen
beide landen zeer verschillend, het is duidelijk dat deze
groeipercentages zich in de praktijk niet voorgedaan hebben. Een gedetailleerde vergelijking voor 1983 leert dat het
bnp per hoofd in de DDR ongeveer 76% bedroeg van dat
van de BRD, per werkende zelfs maar 49%18. Het totale
bnp van de DDR komt daarmee uit op ongeveer 17,5% van
dat van de BRD, bij een 1 op 1 -koers. Daarbij heeft men
gerekend met BRD-prijzen. Gelet op de kwaliteit van de
produkten uit de DDR, is de kans op overschatting hierbij
zeker aanwezig. De investeringsquote lag in de DDR op
ongeveer 22%, vergelijkbaar met die in de BRD.
De verdeling van de investeringen over de verschillende
sectoren loopt wel sterk uiteen. Terwijl in 1985 in de BRD
de aandelen van diensten- en kwartaire sector, van woningbouw en van Industrie uitkomen op 32%, 28% en 24%,
liggen deze percentages in de DDR op respectievelijk 11,
13 en 57. Enerzijds wordt er in de DDR weinig ge’fnvesteerd
door de overheid, in infrastructuur, ziekenhuizen, scholen
enzovoort, en zijn ook de investeringen in de woningbouw
betrekkelijk laag, de Industrie daarentegen laat een zeer
hoog aandeel zien. Gelet op de gerealiseerde arbeids- en
energieproduktiviteit zijn deze investeringen betrekkelijk
improduktief geweest.
Uitgedrukt in zogenaamde steenkoolequivalenten, bedroeg het verbruik aan energie in de DDR in 1985 7,8 ton
SKE en in de BRD 6,3 ton SKE. Wordt rekening gehouden
met de feitelijke produktie, dan zijn de verschillen dramatisch. Een opvallend verschil hierbij is verder dat in de DDR
79% van de energieproduktie uit het binnenland afkomstig
is (vooral bruinkool), terwijl dat percentage in de BRD snel
daalt en nu op 39 uitkomt.
Een van de gevolgen van de planeconomie in de DDR
is de aanwezigheid van een beperkt aantal vrij omvangrijke
bedrijven. Sinds het einde van de jaren zeventig zijn de
meeste bedrijven organisatorisch in zogenaamde ‘Kombinate’ opgegaan. In 1985 bestonden 133 nationale Kombinate, met gemiddeld 25.000 personeelsleden, en 93 regionale Kombinate met gemiddeld 2.000 personeelsleden.
Voorde hele Industrie kwam het gemiddelde aantal personeelsleden per bedrijf uit op 925, tegenover 151 in de
BRD19. De omvang van de werkgelegenheid in de grootste
Kombinate komt met 70.000 mensen overeen met die van
bedrijven als Philips in Nederland.
Volgens berekeningen lag de koopkracht per hoofd in de
DDR in 1985 op 50% van die in de Bondsrepubliek. Deze
schatting is gebaseerd op een vergelijking op basis van
koopkrachtpariteiten. Een andere indicatie van de koopkracht, en van de prijs van afzonderlijke produkten, is de
omvang van de arbeidstijd met een gemiddeld loon om een
bepaald produktte kopen. Globaal gesproken is in de DDR
meer arbeidstijd nodig om industrieprodukten te kopen dan
in de BRD en lets minder voor allerlei diensten. Bij de
voeding ontlopen de twee landen elkaar niet zoveel. Extreme verschillen zijn te vinden bij personenauto’s (in DDR
4.375 uur, in BRD 694 uur) en bij kleurentelevisies (in DDR
1.009uur, in BRD 81 uur).
Bij de Internationale economische betrekkingen doet zich
het probleem voor dat er geen officiele cijfers over de lopende
rekening gepubliceerd zijn. Er zijn alleen geaggregeerde
gegevens over de export en import, uitgedrukt in valutamarken. Vooralsnog is niet duidelijk hoeveel de buitenlandse
handel in procenten van het bnp bedraagt. In die buitenlandse handel vormen de Comecon-landen de voornaamste
handelspartners. In 1987 had 66,6% van de handelsomzet
betrekking op deze landen. De Sovjetunie (met 39%) en

ESB 7-3-1990

Tsjecho-Slowakije (met 8%) zijn de belangrijkste landen. Op
de derde plaats komt de Bondsrepubliek, met 7,1% van de
totale handel. Nederland neemt hierbij de elfde plaats in, met
een aandeel van ruim 1%. De Bondsrepubliek lijkt aldus een
minder belangrijke handelspartner, dan op het eerste gezicht
vermoed zou worden. Hierbij moet echter worden aangetekend dat de waarde van de gegevens dubieus is.
Ook voor de Bondsrepubliek was het belang overigens
zeer beperkt. Van de totale buitenlandse handel van de
Bondsrepubliek in 1988 had ongeveer 1,5% betrekking op
de DDR . Ter vergelijking, voor Nederland lag dit percentage op ongeveer 12,5. Onlangs publiceerde de Bundesbank gegevens over het betalingsverkeer tussen de
Bondsrepubliek en de DDR21. Uit dit artikel valt af te leiden
dat het saldo van de lopende rekening en van de lopende
rekening en kapitaalrekening vanaf 1975 tot 1988 voor de
Bondsrepubliek negatief is geweest. Dit werd met name
veroorzaakt door betalingen van de BRD aan de DDR voor
het gebruik van de transitroutes naar West-Berlijn en voor
betalingen aan bezoekers uit de DDR.
Samenvattend kan gesteld worden dat de economie van
de DDR zich op een veel lager ontwikkelingsniveau bevindt
dan de DDR, dat ondanks de inzet van veel arbeid en
energie de uiteindelijke produktie kwantitatief en kwalitatief
zeer mager is, dat er sprake is van een sterk verouderde
produktie-uitrusting en, nauw daarmee verbonden, van
een laag technologieniveau en dat de vervuiling dramatische vormen heeft aangenomen. Het is duidelijk dat iedere
vorm van confederatie, integratie of vereniging gepaard zal
moeten gaan met enorme investeringen, in bedrijven, woningen, infrastructuur en milieuvoorzieningen, om de economie van de DDR ook maar bij benadering weer vergelijkbaar te krijgen met de Bondsrepubliek.

Afronding
Met deze conclusie is tegelijkertijd de onzekerheid geschetst die over de economische perspectieven van de
Bondsrepubliek hangt. Duidelijk is dat de momenteel in gang
gezette ontwikkelingen hun invloed zullen doen gelden op
de Bondsrepubliek. Of er sprake zal zijn van oplopende
rentestanden, instabielere DM, oplopende overheidstekorten en verhoogde inflatie, of dat er een tweede ‘Wirtschaftswunder’ zal ontstaan, is momenteel niet te zeggen. De
omvang van de Bondsrepubliek ten opzichte van de DDR,
gemeten naar bevolking en bnp, het overschot op de lopende
rekening van de Bondsrepubliek, de omvangrijke kapitaaluitstroom en de gezonde overheidsbegroting lijken er op te
duiden dat de Bondsrepubliek bij het proces van economische integratie zijn hand niet hoeft te overspelen. De noodzakelijke investeringen in de DDR in bedrijven, in woningbouw, in infrastructuur en in milieubehoud zijn echter bijzonder moeilijk te schatten. Ook de readies van bedrijven en
bewoners, in BRD en DDR, zijn nog onvoorspelbaar. De
mogelijke integratie van de Bondsrepubliek en de DDR
betekent voor de Duitse locomotief een forse uitbreiding van
het net. Of dit tot hogere snelheden of tot ontsporing zal
leiden, zal de toekomst uit moeten wijzen.

C.W.A.M. van Paridon
18. Zie Bundesministerium fur Innerdeutsche Beziehungen,
op.cit., 1988, biz. 56.

19. In de landbouw zijn de verschillen nog grater, namelijk 166
mensen per bedrijf in de DDR en 1,2 in de BRD. In de bouwnijver-

heid zijn de verschillen gering, 39 in de DDR en 19 in de BRD.
20. In de statistieken van het Statistisches Bundesamt staat de
handel met de DDR niet onder het hoofdstuk ‘Internationale handel’, maar onder ‘handel’.
21. Zie Deutsche Bundesbank, Monatsberichte der Deutschen
Bundesbank, vol. 42, januari 1990.

233

Auteur