Economisch beleid in de
jaren negentig
Na zes jaar van matiging en ombuigingen, met het eind van de jaren tachtig in zicht, lijkt zich nu en dan een zekere matheid van ons land meester te
maken. Aan de ene kant valt in sommige kringen bezuinigingsmoeheid waar
te nemen, aan de andere kant heerst
ook verontrusting over het feit dat de
overheidsfinancien na al die bezuinigingsronden nog steeds niet op orde
zijn. Het zou echter van weinig wilskracht getuigen om aan deze aanvallen
van voorjaarsmoeheid toe te geven, nu
de eerste tekenen van de naderende
zomer al zichtbaar zijn. De Nederlandse economie zal de jaren negentig nog
met enkele hardnekkige problemen ingaan, maar tegelijkertijd dienen zich
nieuwe uitdagingen en mogelijkheden
aan.
De nog steeds te hoge werkloosheid
is het meest schrijnende probleem
waarmee Nederland ook in het begin
van de jaren negentig zal worden geconfronteerd. Dank zij het opmerkelijke
economische herstel sinds 1982 is de
frictiewerkloosheid weliswaar stevig
gedaald, maar de structurele werkloosheid onder met name laaggeschoolden
blijft zeer hardnekkig.
Een ander probleem vormen, zoals
gezegd, de nog steeds onevenwichtige
overheidsfinancien. Zowel het financieringstekort als de collectieve lasten en
uitgaven zullen in 1990 nog op een te
hoog niveau zijn. Voortgaande sanering
van de overheidsfinancien wordt des te
klemmender in het licht van de toenemende eisen die het magische jaar
1992 aan de Nederlandse economie
zal stellen. De versnelling van de Europese integratie is de belangrijkste nieuwe uitdaging waarvoor de Nederlandse
economie zich in de jaren negentig geplaatst ziet. Zoals de Nederlandsche
Bank onlangs nog heeft beklemtoond
lopen de overheidsfinancien ernstig uit
de pas met die van de overige lidstaten.
De Nederlandse overheidsuitgaven zijn
zelfs die van Zweden in omvang gepasseerd. Het staat ons natuurlijk vrij om
ons niets aan te trekken van de Internationale tendens tot economische liberalisering en terugdringing van de collectieve sector. We lopen dan echter een
gerede kans om, net als voor 1982, de
aansluiting te verliezen bij het toch al
niet hoge groeitempo van de overige
Europese economieen.
460
Een tweede uitdaging waarop wij ons
in de jaren negentig moeten voorbereiden is die van de vergrijzing, die vooral
na het jaar 2000 veel van de draagkracht van de Nederlandse economie
zal eisen. Gezien het kapitaaldekkingsstelsel van onze aanvullende pensioenregelingen zijn wij in principe beter op
de vergrijzing ingesteld dan het buitenland, dat zijn pensioenvoorzieningen in
het algemeen op een ‘pay-as-you-go’wijze financier!. Omdat bij ons de particuliere besparingen grotendeels zijn
opgeslokt door het begrotingstekort,
hebben wij de vergrijzingsproblematiek
echter ook in belangrijke mate naar de
toekomst verschoven. Door verdere beleidsaanpassingen in de jaren negentig
zullen wij moeten voorkomen dat we de
rekening later op harde wijze krijgen gepresenteerd.
Wat zijn de belangrijkste taken voor
de overheid in het economische beeld
dat ik tot nu tot van de jaren negentig
heb geschetst? Ten eerste dient de
overheid door een proces van gelijktijdige uitgavenbeheersing en lastenverlichting de voorwaarden te scheppen
voor een aanzienlijke verlaging van de
werkloosheid.In het verleden werd de
effectiviteit van lastenverlichting te laag
ingeschat omdat men slechts oog had
voor macro-economische effecten als
bestedingsimpulsen en loonkostenmatiging. Er ontstaat de laatste tijd echter
ook steeds meer aandacht voor de micro-economische gevolgen van lastenverlichting. Door verkleining van de in
ons land zeer grote marginale wig tussen totale loonkosten en het netto loon
kan de werking van onze arbeidsmarkt
sterk worden verbeterd. Recente tentatieve berekeningen van het CPB hebben aangegeven dat een gelijktijdige
vermindering van de collectieve lasten
en uitgaven met 1% van het nationale
inkomen tot een groei van de werkgelegenheid met 20.000 arbeidsjaren kan
leiden. In deze berekeningen is met zowel macro- als micre-effecten gerekend, en ze doen het instrument van
lastenverlichting dan ook meer recht
dan de modellen die nog werden geregeerd door Koning Macro-economie.
In dit verband is het ook interessant
op te merken dat bij de recente besluitvorming overde omzetting van de WIRgelden alle grote politieke partijen grote waarde bleken te hechten aan de
werkgelegenheidseffecten van wigverkleining. Dit opmerkelijke collectieve
enthousiasme voor wigverkleining werd
waarschijnlijk mede veroorzaakt door
het feit dat zij niet werd gefinancierd
door het snoeimes in consumptieve uitgaven te zetten. Omdat de WIR maar
een keer kon worden afgeschaft, zal dit
feest echter niet kunnen worden herhaald. Het is te hopen dat in de jaren
negentig alle grote partijen zich zullen
scharen achter de voor verdere wigverkleining zo noodzakelijke terugdringing van de collectieve uitgaven.
Overigens zal lastenverlichting alleen niet voldoende zijn om de harde
kern van de werkloosheid te laten verdwijnen. Scholing en actieve arbeidsbemiddeling zullen belangrijke taken
voor overheid en bedrijfsleven samen
blijven. Waarschijnlijk zal het ook nog
geruime tijd nodig blijven de stijging van
het minimumloon te laten achterblijven
bij de algemene loonontwikkeling om
laaggeschoolde werkzoekenden een
betere kans op arbeid en sociale mobiliteit te geven.
Een doelstelling die in de jaren negentig binnen bereik komt, is de terugdringing van het begrotingstekort tot
een aanvaardbaar niveau. Waar dat
precies zal liggen, is moeilijk aan te geven, maar het zal in ieder geval nog
ruim beneden de 5,25% van het netto
nationale inkomen liggen die als doelstelling voor 1990 geldt. Met de terugdringing van het begrotingstekort tot
een acceptabel niveau wordt het tijd om
weer een tekortnorm te ontwikkelen die
als richtsnoer voor het begrotingsbeleid
op langere termijn kan dienen. Ik heb
begrepen dat de studiegroep begrotingsruimte zich binnenkort voor de
achtste keer in zijn bestaan over deze
kwestie gaat buigen. De beleidsaanbevelingen van de studiegroep zullen
mede als basis kunnen dienen voor de
politieke meningsvorming over dit onderwerp.
Mijn voorkeur gaat in eerste instantie
uit naar het standpunt van de Teldersstichting. Deze heeft in 1987 een pleidooi gehouden voor een tekortnorm die
overeenkomsten vertoont met de gulden financieringsregel. Volgens deze
regel is de overheid verplicht de lopende uitgaven sluitend te financieren en
mag zij alleen ten behoeve van renderende investeringen leningen afsluiten.
Een herstel van het onderscheid tussen
de gewone dienst en de buitengewone
dienst schept een heldere norm die niet
alleen voor economen, maar ook voor
de leek begrijpelijk is. Bovendien heeft
een dergelijke norm als voordeel dat de
voor de infrastructuur benodigde overheidsinvesteringen beter kunnen worden afgeschermd tegen de neiging om
bij bezuinigingen vooral uitgaven in de
consumptieve sfeer te ontzien. Voor de
concurrentiekracht van ons land, die in
de jaren negentig meer dan ooit op de
proef zal worden gesteld, is dit van
groot belang. Toepassing van deze
norm heeft ten slotte het voordeel dat
het tekort moet worden teruggebracht
tot ongeveer 2 a 3% van het nationale
inkomen, hetgeen het groeitempo van
de staatsschuld tot redelijke properties
zou terugbrengen.
Naast de noodzaak tot voortzetting
van het financiele saneringsbeleid zullen toch ook duidelijke verschillen tussen de jaren tachtig en negentig waarneembaar zijn. Verdere ombuigingen
zullen nodig blijven, maar het startpunt
verschiltfundamenteel. De uitbouwvan
de collectieve voorzieningen in de jaren
zeventig Net pas in de jaren tachtig volledig zijn dramatische financiele consequenties zien. Op dezelfde manier zullen we in de jaren negentig nog de
vruchten kunnen plukken van de ombuigingen van de kabinetten Lubbers I
en II. De financiele ramingen van het
laatste Centraal Economisch Plan geven aan dat er in de jaren 1991-1992
zo’n / 6 mrd. beschikbaar zal komen
voor lastenverlichting en tekortreductie.
Hierbij is tevens van belang dat aan het
einde van de jaren tachtig een daling
van de aardgasbaten van meer dan 3%
van het nationale inkomen budgettair
zal zijn verwerkt. Een pijnlijke, maar op
den duur waarschijnlijk heilzame ervaring. Een van de oorzaken van de
‘Dutch disease’, een wat minder geslaagde Nederlandse bijdrage aan de
internationale economie, zal hiermee
zijn verwijderd.
Een ander wezenlijk verschil is dat in
de jaren negentig ombuigingen van de
collectieve uitgaven waarschijnlijk in
toenemende mate gepaard zullen gaan
met lastenverlichting. Wat dit betreft is
de cesuur eigenlijk al gelegd tijdens het
recente Paasdebat, waarin bezuinigingen van ongeveer / 3,5 mrd. werden
begeleid door een lastenverlichting van
meer dan / 2 mrd. Tevens zal er in het
komende decennium, en vooral vanaf
het midden van de jaren negentig, meer
ruimte ontstaan voor beleidsintensiveringen. Last but not least zal de overheid, bij welslagen van de operatie
Oort, over een aanzienlijk eenvoudiger
en billijker fiscaal instrumentarium beschikken. Het financiele saneringsbeleid zal om deze redenen de maatschappelijke tolerantiegrenzen in de jaren negentig minder op de proef stellen
dan bij tijd en wijle in de jaren tachtig is
gebeurd.
F.H.G. de Grave
De auteur is lid van de Tweede Kamer voor
de VVD.
ESB 11-5-1988
461