Enkele aspecten van
witteboordencriminaliteit
MR. DRS. C.H. BRANTS*
Is de z.g. witteboordencriminaliteit toegenomen of is er slechts een grotere belangstelling voor
ontstaan, waardoor het als maatschappelijk probleem zichtbaarder is geworden? Dit is een van de vele
onbeantwoorde vragen rond het verschijnsel van de witteboordencriminaliteit. Volgens de auteur van
dit artikel is witteboordencriminaliteit nog goeddeels een witte vlek op de criminologische kaart,
onder meer omdat de sociale definiering en/an grote problemen oplevert. Wel lijkt er de laatste tien
jaar een zekere verschuiving merkbaar waardoor witteboordencriminaliteit duidelijker een
misdaad-,,issue” is geworden dat om bestrijding en preventie vraagt. In de praktijk echter blijken in
veel gevallen de sanctiemogelijkheden zeer beperkt te zijn.
Inleiding
Het concept witteboordencriminaliteit lijkt zich blijvend te
hebben genesteld in het begrippenapparaat van de Nederlandse
criminologie. Maar ook buiten deze hybride wetenschap, die tot
doel heeft de bestudering van het fenomeen misdaad en die zich
dientengevolge op de grens bevindt van vele andere takken van
wetenschap (strafrecht, psychologic, sociologie, economic, om
er maar een paar te noemen), is de belangstelling voor het onderwerp de laatste tijd hevig te noemen.
Was ,,white collar crime” een verschijnsel dat men voorheen
vooral in de Verenigde Staten situeerde, sinds het begin van de
jaren tachtig is duidelijk geworden dat ook Nederland dit soort
criminaliteit in vele verschijningsvormen kent. Dagelijks berichten de media over belastingontduiking, frauderende bankdirecteuren, koppelbazerij, criminele notarissen en ga zo maar door.
Van de kant van de overheid is er een verhevigde waakzaamheid
merkbaar: gespecialiseerde officieren van justitie, samenwerkingsverbanden tussen bij voorbeeld de Fiscale Inlichtingen en
Opsporingsdienst (FIOD) en politic, ,,misbruik”-commissies,
nieuwe wetgeving. Het zijn allemaal symptomen van een misdaadbestrijding die zich nu eens niet richt op de marginalen in de
samenleving, maar juist op veelal gerespecteerde leden daarvan.
De wetenschap blijft ten slotte niet achter. Steeds meer wetenschappers, vooral (strafrechts)juristen en criminologen, houden
zich met het verschijnsel bezig. Het aantal publikaties op dit gebied, tot voor een paar jaar – in Nederland in ieder geval – te
verwaarlozen, stijgt dan ook gestaag.
Ondanks al deze belangstelling is het begrip witteboordencriminaliteit nog steeds een van de witte vlekken op de criminologische kaart, zeker wat theorievorming betreft, maar ook in empirische zin. Om verschillende redenen, die later ter sprake zullen
komen, is het bijzonder moeilijk exacte cijfers te verzamelen.
Wat moet er precies onder worden verstaan, is de eerste, vrijwel
niet te beantwoorden vraag die rijst. Hoeveel geld is ermee gemoeid, wie zijn de slachtoffers en hoe groot is hun schade?
Neemt het toe, of lijkt dat alleen maar zo? Hoe deze vorm van
criminaliteit te bestrijden, en willen we dat eigenlijk wel; zagen
we daarmee niet de poten onder de stoel van een deels op zwart
geld drijvende, economie vandaan? Allemaal problemen die witteboordencriminaliteit tot een boeiend maar controversieel verschijnsel maken.
1218
In dit artikel wil ik proberen een overzicht te geven van de belangrijkste aspecten van witteboordencriminaliteit. Ik moet
daarbij, binnen het kader van een inleidend artikel, summier
blijven en ik neb zeker geen pretenties tot volledigheid. Over alle
problemen die aan de orde komen valt veel meer te zeggen en is
ook, meestal door anderen, veel meer gezegd 1).
Definiering
Vrijwel ieder artikel over witteboordencriminaliteit vangt aan
met de opmerking dat het maar een moeilijk te definieren verschijnsel is. De kwestie van een sluitende definitie speelt al tientallen jaren en is nooit bevredigend opgelost 2). Het begrip werd
voor het eerst gelanceerd in 1939 door de Amerikaanse socioloog
Edwin Sutherland. Hij omschreef white collar crime als:,,crime
committed by a person of respectability and high social status in
* De auteur is verbonden aan het Criminologisch Instituut ,,Bonger”
van de Universiteit van Amsterdam.
1) De gei’nteresseerde lezer zij daarom voor meer uitgebreide informatie
verwezen naar de geciteerde literatuur en de volgende boeken en artikelen
die het terrein in brede zin bestrijken en daarom een goede inleiding vormen: H.G. van Bunt en Th. de Roos, Zwarte toga’s contra witte boorden, Recht en Kritiek, 1983, nr. 1, biz. 6-50; W.J. van Bijsterveld, Aangepaste versie van het verslag van een onderzoek naar de aard en omvang
van de belastingfraude, uitgebracht in april 1979 aan de minister en de
staatssecretaris vanfinancien, Den Haag, 1980; J.E. Conklin, Illegal but
not criminal, business crime in America, Englewood Cliffs (NJ), 1977;
M.D. Ermann en R.J. Lundman (red.), Corporate and Governmental
Deviance: problems of organisational behavior in contemporary society,
New York, 1978; P.O. DekkerenR.N.J. Kamerling, Deflscuscontra het
zwarte circuit, Arnhem 1982; S. Hall e.a., Policing the crisis; mugging,
the state and law and order, Londen, 1978; M.B. Clinard e.a. (red.), filegal corporate behavior, Washington, 1979; G. Geis en E. Stotland (red.),
White-collar crime; theory and research, Londen, 1980; M. Kravitz
(red.), White-collar crime, a selected bibliography; compiled by J.T.
Skip and M. Kaplan, Washington, 1980; en A.C. Berghuis e.a. (red.),
Witteboordencriminaliteit, Nijmegen, 1984.
2) C.H. Brants, Over het begrip white collar crime, Tijdschrift voor Criminologie, 1981, biz. 224-235; enM.A. Zwanenburg, Voorbij witteboordencriminaliteit: de criminologische identiteit, in: A.C. Berghuis e.a.
(red.), Witteboordencriminaliteit, Nijmegen, 1984, biz. 23-39.
the course of his occupation” 3). Deze definitie, die zeer omstreden is maar die nog steeds eigenlijk de basis vormt voor alle andere definities, heeft een groot voordeel: hij is vaag (wat is bij
voorbeeld ,,a person of respectability”?), maar hij biedt wel een
mogelijkheid om het, naar mijn mening, essentiele kenmerk van
witteboordencriminaliteit te verduidelijken — de ambivalentie,
naliteit, waarover geen twijfel bestaat. Stereotypering is een sociaal mechanisme waardoor een van de f uncties van criminalise-
ring — het aangeven van de grens tussen goed en kwaad — nog
eens wordt benadrukt. De definiering van bepaald gedrag als criminaliteit houdt tevens de bestempeling in van de dader als slecht
en afwijkend, en, omgekeerd, een bevestiging van het niet-
niet alleen van het concept zelf, maar ook van de maatschappe-
criminele als goed en normaal, categorieen waartoe een ieder
lijke reactie erop. Ik laat daarom de definitiestrijd voor wat zij
is, om achtereenvolgens de implicaties van concepten als ,,crime”, ..respectability”, ,,high social status” en ,,occupation”
onder de loep te nemen.
zich graag rekent. Wanneer, zoals bij witteboordencriminaliteit
doorgaans het geval is, gedrag in het geding is dat weliswaar
Wat is criminaliteit? Op het eerste gezicht een niet al te moei-
of wanneer zulk gedrag zeer veel voorkomt, treedt als het ware
lijke vraag, althans voor zover het moord en doodslag, brandstichting en inbraak betreft. Moeilijker wordt het wanneer er gedrag in het geding is dat wel strafbaar is gesteld, maar waaraan
toch niet het stigma ..crimineel” kleeft: ..rechtsaf door rood”,
rijden zonder gordel, in een cafe de asbak bij wijze van souvenir
in je zak steken. Aan de andere kant zijn er gedragingen die niet
strafbaar zijn, maar waarvan velen vinden dat ze het etiket ,,misdadig” verdienen: misleidende reclame voor babyvoeding in de
kortsluiting op in de definitie ervan als crimineel. ,,Immers, twee
van de belangrijkste elementen — het aangeven van de grenzen
van het normale en de daarnee samenhangende Stereotypering
— komen geheel op losse schroeven te staan” 4).
derde wereld, gebruik maken van je voorkennis als parlementslid om je eigen financiele belangen veilig te stellen.
Criminaliteit blijkt dan niet een, aan bepaald gedrag, inheren-
te kwaliteit te zijn, maar vooral een kwestie van (sociale) definitie. Daarin speelt het strafrecht een onmisbare rol; het is de strafbaarstelling die criminaliteit onderscheidt van andere deviantie,
maar strafbaarheid is maar een aspect van het totaalbegrip criminaliteit. Men zou kunnen stellen dat het hier om een bijzonde-
strafbaar is maar dat door mensen wordt begaan die voor het
overige als normaal of misschien zelfs begerenswaardig gelden,
Nauw verwant aan het begrip respectabiliteit is dat van status,
waarbij vooral van belang is de macht die status verschaft, en,
specifiek voor het vraagstuk van witteboordenoriminaliteit, de
macht die in staat stelt om aan processen van sociale definiering
deel te nemen. Die definiering speelt zich op vele niveaus af, niet
in de laatste plaats, wat het strafrecht betreft, op het wetgevende. Daar kunnen statusrijke personen en groeperingen – de status wordt vaak ontleend aan de beroepspositie die zij bekleden
– zich toegang verschaffen tot de besluitvorming door middel
van lobbies en z.g.,,interlocking directorships” en commissariaten, maar ook op grond van de grote economische belangen die
zij vertegenwoordigen 5).
re vorm van deviantie gaat, omdat de maatschappelijke reactie
Voorts spelen in sociale definieringsprocessen de media een
vooruitloopt op de gedraging door middel van strafbaar stalling,
grote rol; zij zijn het die ingewikkelde gebeurtenissen in alledaagse begrippen vertalen en toegankelijk maken. Mede door
wat (en hoe) de media schrijven worden bepaalde zaken tot probleem, of blijven het non-problemen. En ook hier geldt dat statusrijke personen meer kans hebben om via de media hun opvattingen kenbaar te maken en zo bij te dragen tot de vorming van
de publieke opinie. Een klein voorbeeld dat betrekking heeft op
witteboordencriminaliteit: het zal zelden gebeuren dat een junk
een pagina van NRC Handelsblad ter beschikking krijgt om uit
te leggen dat de handel in heroine voor hem een noodzakelijke
voorwaarde is om te overleven. Toch zijn er voorbeelden te over
en erop reageert met openlijke en formele afkeuring door middel
van strafrechtstoepassing, althans die kans bestaat in theorie altijd. Tegelijk moet in de publieke opinie (tot uitdrukking gebracht in de media, de wetenschap, het parlement, opiniepeilingen, maar ook in ,,borrelpraat”) het te bestrijden gedrag als be-
dreigend en afkeurenswaardig worden beschouwd en de reactie
erop als legitiem worden ervaren.
Nemen we een paar voorbeelden van witteboordencriminaliteit bij de kop (steeds strafbaargestelde gedragingen) dan blijkt
onmiddellijk waarom zich juist hier problemen voordoen in de
definiering als criminaliteit. Zwart geld als onderpand accepteren door een bank: criminaliteit, of noodzakelijke voorwaarde
om het hoofd boven water te houden? Chemisch afval dumpen:
crimineel of onvermijdelijk, een handeling van overmacht nu er
een structureel tekort is aan legate verwerkingsmogelijkheden?
van witteboordencriminelen die in diezelfde krant een analoog
verhaal vertellen wat hun overtreding van de strafwet betreft.
Die verhalen staan alleen niet op de pagina die doorgaans voor
misdaadverslaggeving wordt gereserveerd, maar op de opiniepagina, of op de pagina’s ,,Mens en Bedrijf”.
Het betalen of accepteren van smeergeld: criminele (uitlokking
Ten slotte is er het door Sutherland gesignaleerde verband tus-
tot) corruptie, of een geaccepteerde manier om de eigen concur-
sen witteboordencriminaliteit en beroep. Dit kan men op twee
rentiepositie te versterken? Het verzwijgen van (kleine) bijver-
manieren uitleggen: of wel het strafbare gedrag vindt plaats als
diensten voor de belastingen: belastingontduiking of een baga-
onderdeel van de legitieme beroepsuitoefening (chemisch afval
dumpen, smeergeld), of wel het beroep verschaft de mogelijkheid om criminaliteit te plegen (de frauderende bankdirecteur
die op zelfverrijking uit is, de notaris die met gelden van clienten
tel, want ,,iedereen doet ‘t”?
Sutherland wees erop dat de criminaliteit die hij voor ogen had
weliswaar strafbare gedragingen betrof, maar dat deze maar zelden door middel van het strafrecht werden aangepakt en diis niet
als ,,echt” crimineel werden gepercipieerd. Voor zover er van
optreden tegen witteboordencriminaliteit sprake was, gebeurde
dit met name met behulp van administratieve en civiele sancties,
zodat van openbare afkeuring weinig zichtbaar werd, laat staan
dat de daders als crimineel werden gestigmatiseerd, want dat
stigma werd bewaard voor de ,,gewone” misdadigers.
Hoewel de laatste jaren zowel bij justitiele autoriteiten als in
de publieke opinie een kentering lijkt op te treden in Nederland
wat betreft de geldigheid van rationalisaties als ,,het hoofd boven water houden” en ..iedereen doet ‘t”, blijven grote meningsverschillen over de grenzen van legitimiteit een rol spelen
bij de beoordeling van dergelijk gedrag, want verreweg de
meeste witteboordencriminaliteit speelt zich juist af in het schemerige gebied waar de spanning tussen wettelijk geoorloofd
en economisch voordelig het grootst is. Vaak zal het een kwestie
van nuance zijn, en zijn bovendien de doeleinden die men
nastreeft — uitbreiding van het bedrijf, veiligstellen van de
winst, minimalisering van het verlies — alom als legitiem
erkend.
Zoals reeds door Sutherland onderkend, verschillen bovendien de daders over het algemeen sterk van de stereotiepe crimineel – welk stereotype juist gebaseerd is op de ,,gewone” crimiESB 19/26-12-1984
speculeert, de programmeur die de computer zijn eigen bankrekening laat spekken). Niet alleen speelt zulk gedrag zich veelal in
het verborgene af, het is ook vaak moeilijk als zodanig te herkennen, juist omdat de structuur waarin het plaatsvindt een legitieme is. En ook hier geldt weer dat de grenzen vaafe buitengewoon
moeilijk te trekken zijn. Waar eindigt bij voorbeeld slecht beheer en waar begint het frauduleuze faillissement? Wanneer gaat
belastingontgaan over in belastingontduiking. De kleine boekhouder die een deel van zijn bijverdiensten niet opgeeft is strafbaar; de directeur die door middel van een ingewikkelde
constructie met dochterondernemingen zijn salaris op Cyprus
laat uitbetalen ten einde aan de greep van de Nederlandse fiscus
te ontkomen, is dat niet. Het zou gemakkelijk zijn om dit tot
3) E. Sutherland, White collar crime, New York, 1961, biz. 9 (zie ook
1970, 2e dr. met inleiding van R. Cressey).
4) C.H. Brants en K.L.K. Brants, Fraudebewustzijn in Nederland; over
de sociale constructie van witteboordencriminaliteit, in: A.C. Berghuis
e.a., op. cit., Nijmegen, 1984, biz. 53-74.
5) Zie b.v. over de totstandkoming van een strafbaarstelling op economisch gebied R.C.P. Haentjens, De ontwikkeling van een strafbaarstelling, diss. Amsterdam/Nijmegen, 1978.
1219
Fraude met valse paspoorten en Eurocheques ter waarde vanf.2mln. (ANP-foto)
,,klassejustitie” te bestempelen, maar helaas, het ligt niet zo eenvoudig. Juist de wisselwerking tussen de verschillende aspecten
een bijkantoor van een bank. Tijdens het proces tegen (de directeuren van) het afvalverwerkende bedrijf Uniser Week dat voor
van witteboordencriminaliteit, die bepalend is voor de wijze
miljoenen was gefraudeerd; het grootste deel van het geld is
waarop de sociale definiering ervan verloopt, verleent het ambivalente karakter eraan. Ik ben er lang bij stil blijven staan, omdat het juist dezelfde ambivalentie is die ook in de praktijk veel
problemen oplevert.
nooit teruggevonden. Gezien de overweldigende hoeveelheid
mankracht en tijd die met het qpsporen en vervolgen van een
beetje ingewikkeld witteboordendelict gemoeid is, stellen de
opsporingsdiensten zich zelf veelal een grens: is een deel van het
geld achterhaald, dan laat men de rest maar zitten. Zodoende
Omvang en ontwikkeling
Nog afgezien van de vraag hoe witteboordencriminaliteit
moet worden gedefinieerd, waardoor onduidelijk is welke gedragingen er wel en niet onder vallen, is – zelfs bij een beperkte
definitie – de omvang ervan bijzonder moeilijk te bepalen. Een
van de belangrijkste redenen hiervoor is de grote onzichtbaarheid ervan. Deze wordt in de hand gewerkt door het verband met
de legitieme beroepsuitoefening (zie hierboven), maar ook door
het gebrek aan zichtbare slachtoffers. De schatkist, een van de
vaakst getroffenen, is een abstract begrip; slachtoffers van milieucriminaliteit, bij voorbeeld, weten niet altijd dat ze slachtoffer zijn, want de gevolgen van een milieudelict komen pas vele
jaren later aan de oppervlakte.
Gegeven die onzichtbaarheid is het evident onmogelijk de omvang van de schade te bepalen. Niet zelden zal het om financiele
schade gaan, maar noodzakelijk is dat niet. Wat die geldelijke
schade betreft, sinds enkele jaren doet het cijfer van f. 15 mrd.
aan gederfde inkomsten voor de schatkist de ronde 6). Dit is niet
veel meer dan een „well-informed guess”, maar dat het in de
miljarden loopt, daarover is een ieder het wel eens. Bij een kraak
in een van de bijkantoren van Slavenburgs Bank, geen groot
kantoor, maar wel in een ,,nette” buurt, lag naar schatting 20
miljoen aan voornamelijk zwart geld in de kluis. Dat is dus bij
1220
komt dus zelfs bij de delicten die worden vervolgd, maar gedeeltelijk aan het licht om hoeveel geld het gaat. Aangezien, enkele
jaren geleden, de verdiensten van een koppelbaasje dat maar 20
man exploiteerde (en dat is echt mini-koppelbazerij) op f. 7.000
schoon in de week werden geschat, laat het zich wel raden hoeveel er omgaat bij stevige bouwfraudes.
En dan is er, zoals bij alle criminaliteit, het z.g. ,,dark number”, de delicten die nooit ter kennis van opsporings- en vervolgingsinstanties komen. ,,Gegeven de onzichtbaarheid van vele
gedragingen, de lage aangiftebereidheid (omdat het slachtoffer
niet weet dat hij slachtoffer is), de pas op gang gekomen organisatie van politic en Openbaar Ministerie (…) en het astereotiepe karakter van daad en dader dat herkenning van gedrag als crimineel belemmert, lijkt de veronderstelling gewettigd
dat het dark number bij witteboordencriminaliteit bijzonder
hoog zal zijn” 7).
Hiervoor werd reeds aangegeven dat er verandering lijkt te komen in de situatie rond witteboordencriminaliteit in Nederland.
Ongeveer vanaf 1972 is fraude als maatschappelijk probleem
6) H. Sleurink, Hoe fraude de samenleving bedreigt. Het JSMOrapport, Arnhem, 1982.
7) Berghuis e.a., op. cit., Inleiding.
steeds zichtbaarder geworden 8). Fraude is weliswaar niet synoniem met witteboordencriminaliteit, maar het gebruik door de
media van deze term waaronder bijna het hele scala aan witteboordencriminaliteit blijkt te vallen, heeft het tot een ingeburgerd begrip gemaakt. Het aanpakken van ,,fraude” begon met
toenemende aandacht van de kant van parlement, justitie en media voor het fenomeen van de z.g. werknemersfraude (grofweg:
zwart werken). Al spoedig werd echter duidelijk dat deze criminaliteit een keerzijde heeft: waar zwartwerkers zijn heeft ook
iemand mensen zwart in dienst, en juist bij de werkgeversfraude
Week het vaak om gigantische bedragen te gaan. Bij de opsporing kwamen hele netwerken van criminele praktijken aan het
licht, waarmee niet alleen koppelbazen en andere, spoedig tot
randfiguren bestempelde, figuren gemoeid waren, maar ook gerenommeerde aannemers, banken, notarissen, accountants.
Was in eerste instantie de opsporing vooral een zaak van jonge, actieve officieren van Justitie, de overheidsreactie op deze
,,nieuwe” vorm van criminaliteit werd geleidelijk gestructureerd. In 1980 werd de Interdepartementale Stuurgroep Misbruik en Oneigenlijk Gebruik (ISMD) geinstalleerd, die tot taak
kreeg gegevens te verzamelen en beleidsadviezen te doen op het
gebied van de fraude; in datzelfde jaar werd de fraudeafdeling
van de Centrale Recherche Inlichtingendienst (CRI) opgericht;
op de verschillende parketten werden fraude-officieren benoemd en werden overlegstructuren tussen de parketten onderling (Refraucom) en tussen de verschillende opsporingsdiensten
in het leven geroepen. Ook de wetgever ontplooide de nodige activiteiten, uitmondend onder andere in de Wet ketenaansprakelijkheid om misstanden in de bouw tegen te gaan en in een reeks
van ,,misbruikontwerpen”, gericht tegen het misbruik van
rechtspersoonlijkheidsconstructies 9). Intussen haalden steeds
meer sensationele zaken de voorpagina’s van de kranten: Uniser, Booy Clean, Slavenburg, het ABP, de Tilburgsche Hypotheekbank, notaris S. en heer O., het is maar een kleine greep uit
de vele schandalen.
Een veel gehoorde vraag in dit verband is of witteboordencriminaliteit nu toeneemt, een vraag die, zoals de meeste die betrekking hebben op dit onderwerp, niet eenvoudig te beantwoorden
is. In ieder geval is zonder meer de zichtbaarheid toegenomen,
maar dat zegt nog niets over de vraag of, en hoe vaak, dit soort
delicten ook vroeger voorkwam. Niet onaannemelijk is dat er
ook in absolute zin sprake is van een toename, waarbij vooral de
invoering van de BTW in 1968 en van de BV in 1971 als criminogene factoren worden genoemd: deze wettelijke innovaties bieden in ieder geval ruime mogelijkheden tot fraude en er is geen
van offers aan de bevolking in het kader van, als noodzakelijk
geafficheerde, bezuinigingen een moeilijk te verkopen zaak
wanneer niet ook tegelijkertijd zichtbaar die anderen worden
aangepakt.
Een ander aspect van de verslechterende economische situatie
en vooral de instortende huizenmarkt aan het einde van de jaren
zeventig, vormen de beroepsgroepen die ook vuile handen blijken te hebben gemaakt. Niet alleen de dubieuze handelaren in
onroerend goed hadden zich verrijkt, ook notarissen, makelaars
en banken werden meegesleurd in de val van menig onroerendgoedimperium. (Zo bleek Slavenburgs Bank miljoenen te heb-
ben gestoken in de praktijken van de Rotterdamse ,,krottenkoning” Fennis, viel notaris S. door de mand na verliesgevende
huizentransacties en speelt natuurlijk de ABP-affaire zich ook
af in de onroerend-goedsfeer.) Het ongebruikelijke spektakel
van de criminele notaris verhoogde de nieuwswaarde ervan, zodat de media de zaak breeduit op de voorpagina brachten (de
keerzijde van het probleem van de a-stereotiepe dader als de bal
eenmaal aan het rollen gaat).
Bestrijding en preventie
Hoe het ook zij, witteboordencriminaliteit is een misdaadissue geworden in Nederland. Daarmee zijn we bij de vraag van
de bestrijding en preventie ervan aangeland; hoewel we van wittebooTdencriminaliteit spreken, is het de vraag of het strafrecht
hiertoe wel het geeigende middel is.
Aan de ene kant vereisen normen van rechtvaardigheid en
rechtsgelijkheid dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen criminelen met en zonder witte boord. Te meer daar, zoals hiervoor
werd uiteengezet, juist de toepassing van het strafrecht een belangrijke rol speelt in de definiering van wat wd en niet als toe-
laatbaar kan worden beschouwd. Bovendien zitten daardoor
aan die definiering tegelijk preventieve aspecten.
Aan de andere kant is het strafrecht maar slecht uitgerust om
dit soort criminaliteit te bestrijden. In principe is het een machtig
wapen in handen van een machtige overheid, tegenover wie een
zwak en onmachtig individu als verdachte staat. Vandaar dat die
verdachte een aantal processuele waarborgen is toegedacht opdat hij zich in een ,,fair” proces zal kunnen verweren en opdat
het strafrechtelijke machtsgebruik niet in misbruik omslaat. Bij
witteboordencriminaliteit is echter lang niet altijd sprake van
een zwakke verdachte en processuele waarborgen worden niet
zelden gebruikt als middel om het proces eindeloos te rekken 10).
reden om aan te nemen dat daar niet op ruime schaal gebruik van
Daarnaast bemoeilijkt de aard van witteboordencriminaliteit
wordt gemaakt. Daarnaast is niet uitgesloten dat de aandacht
voor en de berichtgeving over witteboordencriminaliteit een zekere voorbeeldwerking bevorderen. Wat milieucriminaliteit betreft moeten de oorzaken van een toename ook worden gezocht
in het feit dat de rotzooi letterlijk nu pas komt bovendrijven.
Een moeilijk punt daarbij is dat het,,delict” nog geen delict was
toen het, in de jaren zestig, werd gepleegd. De meeste strafbaarstellingen op milieugebied dateren van veel later.
Bij dit alles bedenke men echter dat hoe meer er opgespoord
wordt, hoe meer er aan het licht komt en hoe meer er aan het licht
komt, des te groter wordt het probleem waarvan de opsporing
noodzakelijk wordt geacht enz. In dit licht beschouwd zou de
toename weleens gedeeltelijk een artefact kunnen blijken.
Interessant is de vraag waarom een, voorheen weinig opzienbarende, zaak in de loop van enkele jaren tot een maatschappelijk probleem wordt. Het antwoord daarop is noodzakelijkerwijs speculatief, want het vraagstuk is nog volop in ontwikkeling
en aan onderzoek op dit gebied heeft het tot nu toe vrijwel ontbroken. Naast de reeds genoemde redenen voor een, al dan niet
absolute toename van witteboordencriminaliteit die hier natuurlijk ook een rol spelen (waarbij de milieuproblematiek vooral tot
grotere bewustzijn bij het publiek heeft geleid), valt op dat de belangstelling ervoor groeit naarmate het economisch slechter
de opsporing en vervolging. Een van de belangrijkste processuele waarborgen is dat de officier van justitie buiten iedere twijfel
het feit en de schuld – in geval van misdrijf meestal ook opzet
– van de verdachte moet bewijzen. Ingewikkelde netwerken,
waarbij niet duidelijk is wie welke verantwoordelijkheid heeft
gedragen en dus ook ter verantwoording kan worden geroepen,
of waarbij verschillende mensen tegelijk verschillende onderdelen van het delict begingen, bemoeilijken die bewijslast in hoge
mate.
Nog grotere probleem ontstaan wanneer het een gedraging betreft die in het ,,grijze” gebied is begaan, zodat de officier van
gaat. Toenemende belangstelling voor criminaliteit in het algemeen is in tijden van economische recessie een bekend verschijnsel. Wat witteboordencriminaliteit betreft speelt hier mogelijk
bovendien een legitimatieprobleem bij de overheid: wanneer
blijkt dat tientallen miljoenen worden ,,weggemoffeld”, door
handige lieden aan de schatkist onttrokken, wordt het vragen
ESB 19/26-12-1984
justitie eerst duidelijk moet aantonen dat het een strafbaar feit
betreft en ook dat de verdachte strafbaar is. In zulke gevallen
krjjgt de rechter niet zelden te oordelen over een zaak met politieke of economische aspecten die door de verdediging worden
aangevoerd als strafuitsluitingsgrond. Zo werden bij voorbeeld
in de Uniser-zaak de structurele misstanden in de afvalverwerking en het aandeel van de overheid daarin aangevoerd, en de
8) P.C. van Duyne, 10jaar fraudebeleid, een inleidend artikel, Justitiele
Verkenningen, nr. 3, 1983, biz. 5-59; en H.O. van de Bunt en P.C. van
Duyne, Een beeld van de fraude-aanpak door het OM, in: H.G. van de
Bunt e.a. (red.), De macht van het OM, Nijmegen, 1983, biz. 278-309.
9) Zie het elders in dit nummer opgenomen artikel van Berghuis.
10) Vgl. N. Jorg, Gelijke rechtsbedeling, een weerbarstig verschijnsel bij
witteboordencriminaliteit, in: C. Kelk e.a. (red.), Grenzen en mogelijkheden; opstellen over en random de strafrechtspleging, Nijmegen, 1984,
biz. 234-247.
1221
verdachten als zondebokken geportretteerd. De Uniser-zaak
stronger worden en wanneer de curator meer bevoegdheden
werd verder gecompliceerd door het feit dat het delict was be-
Naar algemeen wordt aangenomen gaat het in verreweg de
meeste gevallen bij witteboordencriminaliteit om z.g. instru-
krijgt, zal mogelijk het misbruik afnemen zonder dat het strafrecht eraan te pas hoeft te komen.
Ten slotte mag in deze kleine greep uit de buiten-strafrechtelijke middelen niet onvermeld blijven dat steeds meer aandacht
wordt gericht op de zogenaamde ,,faciliterende derde”, degene
zonder wiens hulp het delict niet had kunnen worden gepleegd,
hoewel hij zich niet aan strafbare feiten schuldig maakt: de notaris, de bank, de belastingadviseur enz. Binnen deze beroepsgroepen wordt druk overlegd hoe de dilemma’s die voortvloeien uit
geheimhoudingsplicht, vertrouwensrelatie enz. kunnen worden
opgelost zodat de client op maximale privacy-bescherming kan
rekenen, zonder dat men in strijd komt met andere plichten, bij
voorbeeld tegenover de fiscus of opsporingsambtenaar.
Het welslagen van al deze pogingen hangt niet in de laatste
plaats af van de politieke wil om op dit gebied tot actie over te
gaan. Als iedere andere beleidszaak, is criminaliteitsbestrijding
een kwestie van afweging van prioriteiten. Een grote inzet op dit
gebied zal ten koste gaan van de inzet elders. Daarenboven
wordt erop gewezen dat het aanpakken van het zwarte circuit
weleens meer nadelen zou kunnen hebben dan voordelen 12).
Sterks waarschuwt er zelfs voor dat een bedrag aan zwart geld,
dat hij niet op f. 15 mrd. maar op f. 25 mrd. schat,’weleens ,,op
drift” zou kunnen raken (kapitaalvlucht) als de opsporingsactiviteiten toenemen, waarbij een eventuele verhoogde opbrengst
voor de fiscus in het niet zal vallen 13).
Ook het afwegen van dergelijke voor- en nadelen is een beslissing die in het politieke krachtenveld zal vallen. Als criminoloog
kan men aan die beslissing weinig veranderen, behalve er voortdurend op te wijzen dat criminaliteit, ook witteboordencriminaliteit, niet alleen een kwestie is van geld.
mentele criminaliteit; dat wil zeggen dat de dader bewust de risico’s van pakkans en strafkans afweegt tegen de voordelen van
C.H. Brants
een overtreding. Dat de pakkans gering is, is algemeen bekend en
het ontgaat natuurlijk ook niemand dat de boetes niet moorddadig hoog zijn. Aan de andere kant is natuurlijk de publiciteit die
met een strafrechtelijke vervolging gepaard gaat niet prettig
11) Zie hierover het artikel van Berghuis.
12) Zie b.v. A. Heertje en H. Cohen, Het officieuze circuit; een wit boek
voor individuen, noch voor bedrijven. Bij witteboordenzaken
over zwart en wit geld, Utrecht, 1980.
wordt echter veel gebruik gemaakt van de mogelijkheid van
transactie: de verdachte koopt als het ware de vervolging af door
van tevoren een transactiebedrag te betalen. Deze mogelijkheid
bestaat reeds vele jaren bij zuiver economische delicten; sinds
kort is transactie bij misdrijven ook bij gewone strafzaken toegestaan. De Slavenburg-zaak is in dit opzicht geruchtmakend
13) C.G.M. Sterks, Zwart geld, in: Berghuis e.a., op. cit., biz. 233-244.
gaan door een rechtspersoon. Het Nederlandse strafrecht, in
principe op individuen en schuld toegesneden, kent wel een be-
paling (artikel 51 Sr.) op grond waarvan een corporatie zelf als
dader kan worden aangemerkt. De officier heeft dan de keus om
hetzij de corporatie te vervolgen, hetzij degenen die leiding hadden bij of opdracht gaven tot het delict. Het zal duidelijk zijn dat
problemen die voortvloeien uit een netwerk van verantwoordelijkheden, maar ook uit het feit dat het delict in het kader van
een, op zich legitieme, bedrijfsvoering is gepleegd, in het geval
van ,,corporate crime” des te zwaarder wegen.
Naast complicaties die bij de opsporing en vervolging van wit-
teboordencriminaliteit kunnen voortvloeien uit bovenstaande,
enigszins aan het strafrecht inherente, problemen, is het ook nog
maar de vraag of dat strafrecht wel afdoende sanctiemogelijkheden biedt. Nederland wordt, gelukkig, gekenmerkt door een betrekkelijk mild strafrechtelijk klimaat. Zeker in vergelijking tot
de ons omringende landen zijn de gevangenisstraffen kort en
wordt veel gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een vrij-
heidsstraf in een vermogensstraf om te zetten. Nog afgezien van
de vraag of een gevangenisstraf in het algemeen wel nut heeft,
wordt ons bijna dagelijks door de minister van Justitie voorgehouden dat de gevangenissen overvol zijn. Wat vermogenssancties betreft,- de boetemaxima staan meestal in geen verhouding
tot de bedragen die met witteboordencriminaliteit gemoeid zijn,
of tot de vermogensrechtelijke positie van de dader, zeker wanneer deze een rechtspersoon is. Boetes zijn bovendien fiscaal
aftrekbaar.
geweest.
Transactie heeft voor beide partijen voordelen. De verdachte
vermijdt de publiciteit, de officier van justitie hoeft de zaak niet
voor de rechter onomstotelijk te bewijzen. Hoewel hiermee veel
meer zaken kunnen worden afgedaan dan wanneer alles voor de
rechter zou worden gebracht, en hoewel de transactiebedragen
niet mals zijn, vervalt hierdoor wel een van de preventieve aspecten van de straf. Het is maar de vraag of de transactie op zich ook
preventief werkt, zeker wanneer een bedrijf het bedrag op tafel
legt, soms ook voor werknemers die als leiding- of opdrachtgever verdacht zijn. (Bij de zaak-Slavenburg werd de nieuwe eigenaar van de bank, Credit Lyonnais, bereid gevonden voor ver-
schillende employees, de ,,afkoopsom” te voldoen. Daarmee
kwam tenminste een eind aan veel slechte publiciteit.)
Gezien het bovenstaande zal het niet verwonderen dat er een
tendens waarneembaar wordt om, naast het strafrecht dat als
stok achter de deur blijft, andere mogelijkheden te beproeven
om witteboordencriminaliteit in te dammen. Zo wordt in de Wet
Ketenaansprakelijkheid de (onder)aannemer aansprakelijk gesteld voor de af te dragen belastingen en premies van alle onderaannemers die onder hem staan in de keten van bedrijven die
werkzaamheden ver rich ten. De ratio is dat men dan wel zal uit-
kijken om met notoir onbetrouwbare of fiscaal-dubieuze (onder)aannemers in zee te gaan. Zo wordt de bouwwereld gedwon-
gen zelf orde op zaken te stellen. Hoewel nog niet precies bekend
is of deze opzet wel is geslaagd, lijken de eerste berichten erop te
wijzen dat dat inderdaad het geval is.
Voorts zullen de nieuwe ,,misbruikwetten” op het misbruik
van rechtspersonen (vooral b.v.’s) worden losgelaten 11). Wanneer de bestuurder van de b.v. niet zonder meer vrijuit gaat bij
faillissement, wanneer de eisen om een b.v. te kunnen oprichten
1222