J. Pen
De politieke
economic van
het slechte
Economische en statistische berichten
over het criminele gebeuren moeten met
voorzichtigheid worden genoten. De statistici hebben last van een gebrek aan gegevens — dat hebben ze, volgens eigen zeggen, op vrijwel alle gebieden, maar bij de
criminaliteit ligt het voor de hand. De officiele registratie en de echte werkelijkheid
willen nog wel eens een eind uit elkaar liggen. Dat zit in de pakkans, die kleiner is
dan een. Gelukkig kent de misdaadstatistiek ook andere bronnen dan die van politic en justitie; in de Nederlandse winkels
wordt jaarlijks voor een half miljard gestolen en die schatting komt van de bedrijven.
De statistic! hebben het in een opzicht gemakkelijk: ze oordelen niet en dat willen ze
ook niet. Hun onwil neemt soms extreme
vormen aan. Onlangs vroegen twee medewerkers van het CBS zich bezorgd af of ze
wel onderscheid mochten maken tussen geoorloofde en ongeoorloofde transacties.
Ze deden het toch maar 1). Dit lijkt mij
koudwatervrees.
Bij de economen ligt het andersom. Zij
willen niet oordelen, zeggen ze, en vervolgens begeven ze zich graag in seminormatieve bespiegelingen. Over de clandestiene produktie horen we vriendelijke
dingen. Transacties waarbij de omzetbelasting wordt ontdoken kosten de fiscus
weliswaar geld maar ze leiden ertoe dat
,,de optimale allocatie met betrekking tot
ruil en produktie wordt hersteld”. De informele sector is flexibeler en dynamischer
dan de formele. De kwaliteit van het zwarte werk zou vaak beter zijn 2). Er ontstaat
door de illegale initiatieven werk, produktie en inkomen dat anders, gegeven de
heersende verbodsbepalingen en de prohibitieve belastingen, onmogelijk zou zijn
geweest. Sjoemelen, knoeien en oplichten
worden door sommige waarnemers zelfs
gezien als even zo vele vormen van depressiebestrijding. De depressie zou een statistisch misverstand zijn, ontstaan doordat
de officiele waarnemers zich baseren op
off icicle cijfers. Deze laatste diagnose
wordt gesteld door E. Feige 3), behalve dan
dat hij geen uitdrukkingen gebruikt zoals
,,sjoemelen, knoeien en oplichten”, want
dat zou een waardeoordeel inhouden, hetgeen in de wetenschap volstrekt niet mag.
Suggereren dat de informele sector tot hogere welvaart leidt schijnt wel te mogen.
Wie redeneert zoals de hier aangehaalde
economen laadt de verdenking op zich van
schijnheiligheid. Volgens mij is het geen
opzet dat de economische professie de
ESB 19/26-12-1984
smoesjes levert waarmee iedere vrije jongen zijn handel kan goedpraten. Het is een
uitvloeisel van het tautologische uitgangspunt dat individuen doen wat zij doen en
de verleidelijke maar foute conclusie daarvan, dat het wel in orde zal zijn wat zij
doen. Milton Friedman levert het sterkste
voorbeeld: de overheid mag de drugs niet
verbieden, want de gebruiker moet zelf weten welke goederen hij consumeert; wie de
kwaliteit niet vertrouwt moet de stuff maar
laten onderzoeken door een laboratorium
in de vrije markt. De narcoticabrigade ware, samen met de keuringsdienst, af te
schaffen.
Dit type micro-economie lijkt mij wat
beperkt. De redenering veronachtzaamt de
externe effecten van de criminaliteit, en,
belangrijker, de schade aan de rechtsorde.
De rechtsorde is een collectief goed dat
wordt voortgebracht tegen hoge kosten en
dat gemakkelijk kan worden beschadigd.
Wie dit vergeet komt licht tot de bewering
dat, bij voorbeeld, de clandestiene wapenproduktie de welvaart verhoogt – het nationale inkomen wordt er immers groter
door. Dit lijkt een neutraal, waardevrij
oordeel en de halve verdediger van zo’n
misdrijf zal stellig opwerpen dat hij geen
morele uitspraken doet. Op dezelfde manier zou iemand kunnen volhouden dat het
stelen en verhandelen van honderdduizenden fietsen per jaar geen economische
schade meebrengt. Nee, want het nationale
inkomen wordt er niet door verkleind (eerder vergroot) en de bestaande fietsenvoorraad wordt wellicht wat ,,beter” over de
bezitters gespreid: arme mensen kunnen
een goedkoop rijwiel kopen. Maar dit
soort verhalen gaat uit van een fout welvaartsbegrip.
Want welvaart is een psychische grootheid. Knoeien, stelen, door het rode licht
rijden, frauderen, clandestien produceren,
vergroot, net als moorden en verkrachten,
de satisfactie van sommigen en verkleint de
satisfactie van anderen: de slachtoffers.
Hoe het saldo uitvalt tussen daders en
slachtoffers kan een gewetensvol waarnemer niet bij voorbaat zeggen, en vooral
economen kunnen dat niet voor zover zij
zich verzetten tegen interpersonele nutsvergelijking. Maar deze puristen moeten
zich dan ook volledig onthouden van uitspraken over de Pareto-optimaliteit of de
,,kwaliteit van de informele sector”. De
,,kwaliteit” wordt namelijk negatief bei’nvloed doordat de verloedering er aan
kleeft.
En zulks blijkt temeer als we in aanmerking nemen dat de psychische welvaart van
de individuen wordt verkleind door het
schenden van de rechtsorde. Burgers die
niet zelf bestolen of gemolesteerd zijn, ondervinden niettemin de negatieve gevolgen
in de vorm van onvrede en angst. Wonen in
een land met fraude lijkt op wonen op een
gifbelt. Criminaliteit lijkt op milieuvergiftiging. Het milieu is een schaars goed, net
als veiligheid op straat en fatsoen in zaken.
De rechtsorde wordt door de burgers op
prijs gesteld, ook al maken ze er zelf wel
eens inbreuk op.
Dit is geen waardeoordeel mijnerzijds
maar een aanzet tot een researchprogramma. Wat eigenlijk nodig is, is een volledige
kosten-batenanalyse van het slechte. Aan
individuele mensen zou kunnen worden gevraagd hoe hun welvaartsfuncties er uit
zien. Het inkomensoffer dat ze willen
brengen voor het wonen in een moreel
schoon land zou kunnen worden opgespoord 4). Wie over zo’n kosten-batenanalyse nadenkt, en zich realiseert dat dan
onderscheid moet worden gemaakt tussen
verschillende vormen van slechtigheid —
tassenroverij wordt waarschijnlijk door de
burgers anders beoordeeld dan uitkeringsfraude, clandestiene produktie anders dan
vandalisme – laat al gauw het hoofd hangen: zoiets lukt nook. Dat kan zijn. Maar
voordat een begin van een volledige
kosten-batenanalyse is gemaakt moeten
economen geen apologetische uitspraken
doen over de, .kwaliteit” van de, .informele sector”, de ,,verbetering van de allocatie”, het ,,scheppen van werk”, de ,,depressiebestrijding” die uitgaat van wetsovertredingen. Eerst het slechte van de
slechtigheid vaststellen, en dan eens kijken
of er misschien iets goeds tegenover staat.
Dit is dus wel een waardeoordeel. En wel
van methodologische aard: ,,first things
first”. Opdat de economen zich zelf niet in
diskrediet brengen.
1) De informele economic, Preadviezen van de
Vereniging voor de Staathuishoudkunde, 1984,
biz. 47.
2) Idem, biz. 16.
3) E. Feige, Onzichtbare sector en macroeconomic, ESB, 7 oktober 1981.
4) lets voor B.M.S. van Praag en zijn geestverwanten? Zij zijn al met soortgelijk onderzoek
bezig op het stuk van het klimaat, de waardering
van de collectieve sector e.d. Zie b.v.: T. Wansbeek en A. Kapteyn, ,,Tackling hard questions
by means of soft methods”, Kyklos, jg. 36,
1983. Van hier naar de criminaliteit is maar een
stap. Deze stap wordt natuurlijk bemoeilijkt
doordat de burgers een verschillende waardering
hebben voor de diverse elementen van de rechtsorde.
1187