Ga direct naar de content

De verdeling van arbeid en inkomen onder druk

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 14 1983

De verdeling van arbeid en
inkomen onder druk
DRS. H. A. VAN STIPHOUT*
De verdeling van arbeid en inkomen vindt in onze samenleving plaats via twee mechanismen. De
primaire verdeling komt tot stand via de markt; vervolgens vindt een herverdeling plaats via
collectieve besluitvorming. Ondanks spanningen heeft deze organisatiewijze een tijdlang redelijk
stabiel kunnen functioneren. De vraag is of het systeem ook in de toekomst bestand zal zijn tegen
ontwikkelingen die thans optreden. De toenemende individualisering resulteert in een steeds grotere
vraag naar zelfstandige inkomens en arbeidsplaatsen. Dit noopt tot een zeer vergaande herverdeling.
Op een zeker moment kunnen echter de grenzen van de loyaliteit worden bereikt. Dan loopt de
stabiliteit van het systeem zelf gevaar.
Inleiding
Het schrikbeeld van ,,1984″ is niet helemaal uitgekomen. Big
Brother wordt aan alle kanten getild en staat er enigzins ontredderd
bij. Toch is de invloedsfeer van politick en bureaucratic groot. De
respons van de burgers mag er echter ook zijn. De bestuurlijke constellatie is eigenlijk uiterst geraffmeerd. Er is immers in het kader
van de verzorgingsmaatschappij een grote verscheidenheid aan regimes tot stand gekomen met elk een particle werking. Bestaande
institutes voor inkomensverwerving en inkomensbestcding (markten) zijn op die manier gehandhaafd. Maar door het inwilligen van
eisen van sociale rechtvaardigheid zijn o.a. gezondheidszorg en
woonruimte ook beschikbaar voor degenen die de marktprijs niet
kunnen betalen. De bescherming van de minderbedeelden betekent
echter niet dat er voor de beter gesitueerden dispositieruimte verloren gaat.
De economische groei heeft de eventuele inkomensnivellerende
effecten meer dan gecompenseerd. Men moet er dan ook niet aan
denken dat die nieuwe noden, die uit het oogpunt van sociale rechtvaardigheid gehonoreerd dienen te worden in een periode van
economische stagnatie, zouden moeten worden bevochten. Het is
Wilensky geweest die heeft aangetoond dat economische groei zowel in de westerse als de communistische wereld een noodzakelijke
voorwaarde is voor het tot ontwikkeling komen van de verzorgingsstaat. 1) Juist omdat de herverdeling uit de groei kon plaatsvinden,
hoefden de instituties niet te worden gewijzigd. Aanspraken en pretenties op (hoog) inkomen en (ruime) consumptie hoefden niet te
worden prijsgegeven. Integendeel, zij konden als vanzelfsprekend
worden gehandhaafd. Verzet is dan overbodig. Te meer omdat het
aantal deelnemers aan de wedstrijd enorm kon toenemen (werkgelegenheid), en doordat buiten het nonnale circuit ook nog een
handicaprace werd georganiseerd (sociale zekerheid).
Mocht iemand nog willen wijzen op de hoge gemiddelde en marginale tarieven in de loon-en inkomstenbelasting waardoor de bestaande inkomensverhoudingen zouden zijn aangetast, dan zijn er
geschriften voorhanden van auteurs als Halberstadt en De Kam 2),
Merrett en Monk 3), en Pechman en Okner, die wijzen op de verandering van de inkomstenbelasting: van een progressieve naar een
proportionele heffing. Het grote aantal dispensaties in de vorm van
de enorme verscheidenheid aan buitengewone lasten hebben deze
transformatie bewerkstelligd. Elegante fiscale ontwerpen voor wetgeving plegen in het proces van parlementaire besluitvorming te
worden gemaltraiteerd onder invloed van een verscheidenheid aan
belangengroeperingen die de hen convenierende dispensatiemogelijkheden weten te legaliseren 4). Complexe regiems zowel in de fiscale als in de uitkerings- en subsidierende sfeer leiden ertoe dat er
heel wat meer arrangementen tot stand komen dan met de wet- en
regelgeving is bedoeld. M.a.w. er zijn nogal wat legitieme ontsnappingsmogelijkheden. En wat de illegitieme vormen betreft, is het zo
dat men zijn geweten kan sussen omdat de gepercipieerde laakbaarheid van bepaalde misdragingen relatief gering is (zoals van belastingontduiking, zwartrijden, frauduleus ziekteverzuim). Bovendien
ESB 21/28-12-1983

is de legitimiteit van allerlei vormen van actie vrij groot. Zelfs staken
tegen verlaging van sociale uitkeringen vindt vrij grote bij val (35%),
het blokkeren van kerncentrales scoort 43%, het kraken van een
pand wordt door 44% van de bevolking goedgekeurd. Het geweldmonopolie van de overheid is danig aangetast, zowel in de zin dat
niet iedere vorm van optreden met geweld door de politic door het
publiek wordt getolereerd als in de betekenis dat geweld van de zijde
van burgers in een aantal gevallen als gerechtvaardigd wordt gezien.
Twee stelsels
Zoals gezegd wordt onze samenleving gekenmerkt door instituties van de marktsector die nauwelijks zijn aangetast, terwijl er toch
in de verzorgingssector een verscheidenheid aan regimes tot stand is
gekomen. Op deze wijze zijn er twee stelsels gecombineerd, namelijk een systeem dat functioneert door middel van financiele prikkels
voor inkomensverwerving en inkomensbesteding en een systeem
(dat bestaat uit een verscheidenheid aan regimes) voor toedeling
van inkomen en voorzieningen in natura (sociale zekerheid), inkomensafhankelijke regelingen (subjectsubsidies) en in de vorm
van vraagprijs verlaagd aanbod (in het algemeen de z.g. wmerit
goods”).
In de verzorgingssector is hiermee duidelijk gekozen voor een
pragmatische aanpak: beperkte regimes gericht op het oplossen van
begrensde problemen. Ondanks het geweeklaag van sommige sociologen dat de verzorgingsmaatschappij geen ideologische verankering heeft, lijkt het toch zo te zijn dat er voldoende loyaliteit bij de
begunstigden tot stand is gekomen; een loyaliteit met een maatschappij die luwten kent buiten de sfeer van de doorgaans stevige
bries van de markt. Tegelijkertijd kunnen niettemin de prestatiegerichten zowel inkomen als satisfactie ontlenen aan arbeid en consumptie onder een regime van de markt. Weliswaar is deze maatschappij vol spanningen, maar ze pleegt toch redelijk stabiel te
functioneren. Dat komt omdat er nog net voldoende zelfregulatie
aanwezig is; zowel in de sfeer van de markt als door middel van sociale controle- in de verzorgingsregimes.
Om stabiel te kunnen functioneren moet een samenleving aan ten
minste twee eisen voldoen. Ze moet mensen voldoende uitdagen en
(individuele) satisfactie bieden, maar zij is ook genoodzaakt een beroep te doen op altruisme en loyaliteit. In de gedaante van charitas,
armenzorg en sociale zekerheid is dat ook steeds gebeurd om te
voorkomen dat te weinigen zich nog verbonden voelen met die samenleving waarvan de institutionele basis niettemin gelegen blijft in
prestatiegerichtheid.
* Lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
1) H. Wilensky, The welfare state and quality, Londen, 1975.
2) V. Halberstadt en C. de Kam, Belasting- en inkomensverdeling, Leiden,
1975.
3) A. J. Merrett en D. A. G. Monk, The structure of UK taxation 1962-63,
Oxford Bulletin of Statistics, augustus 1966.
4) H. J. Hofstra, Herziening in het belastingrecht, Rechtsgeleerd Magazine,

nr. 5/6, 1978.

1193

De vraag is of deze constellatie is te handhaven. Het beste toekomstonderzoek ter zake lijkt dat te zijn dat de problemen van de ei-

loosheid zou worden teruggebracht, vereist een arbeidsduurverkorting van 7% per jaar en resulteert in een extra daling van het be-

gen tijd zo scherp mogelijk analyseert. Dit betekent dat we vooral

schikbare loon per werkende van 22%. Gewezen zij hier slechts op

oog moeten hebben voor de zaken die we vanzelfsprekend vinden
en die daardoor ook vooral tot uitdrukking komen in de wijze
waarop de maatschappij is georganiseerd; arbeid, ontplooiing en

de inkomenspolitieke grenzen die wellicht zullen worden gesteld

consumptie zijn dan belangrijke trofeeen.
Individualisering

De wellicht gewichtigste sociale ontwikkeling, die voor de toekomst de functie van arbeid, ontplooiing en consumptie zal beinvloeden, is de tendens tot individualisering. De aanspraken op indi-

viduele autonomie verbreiden zich en worden algemeen. Verschil in
leeftijd, sexe, bijdrage aan gezinsinkomen (kostwinner) tenderen

minder relevant te worden voor deze aanspraak. Met name de drang
tot economische zelfstandigheid qua inkomensverwerving en beste-

ding doet zich gelden. De consumptieve aspiraties zijn daarin nog
het meest verbreid. Jonge mensen worden immers in consumptief

opzicht heel wat eerder voor vol aangezien dan als werknemer of als
vrije-beroepsbeoefenaar. Gelijkheid in onze maatschappij heeft
zich in de eerste plaats gedemonstreerd in consumptie. (Wel-

stands)klasse gebonden gedrag kan dan in het openbare leven het
gemakkelijkst worden gemaskeerd. Consumptie heeft aldus een be-

vrijdende werking en zelfs zodanig dat verschillen in levensstijl de
door welstand bepaalde consumptie kunnen gaan overheersen.
Ontplooiing in kennis en cuituur is veel minder algemeen verbreid. Aantasting van het consumptieniveau door autonome ontwikkelingen als verminderde economische groei dan wel door beleid om de marktsector in een voordelige positie te brengen t.o.v. de
collectieve sector stuit dan ook op een tot nu toe ongekende mobilisatie van belanghebbenden.
Individualisering leidt eveneens tot toeneming van aanspraken
op arbeid. Volgens prognoses van het Sociaal en Cultureel Planbureau en de Emancipatieraad komt de groei van het arbeidsaanbod
tot 1990 voor een half miljoen personen voort uit demografische
oorzaken en voor 270.000 uit individualisering in de vorm van
werkaspiraties van gehuwde vrouwen. Waar de vraag naar arbeid zo
sterk tendeert achter te blijven bij het aanbod, dreigt arbeid als bron
van inkomsten uiterst schaars te worden. De algemene prioriteit in
de westelijke wereld voor industrieel herstel boven werkgelegenheid geldt 66k in ons land. Op basis van ongewijzigd beleid van begin 1983 resulteert dan in 1990 en 2000 een werkloosheid van respectievelijk 1,5 en 1,8 mln. De grote gevoeligheid van onze economie voor het niveau van de wereldhandel zou betekenen dat indien deze 2% bedraagt in 1990 (i.p.v. 4%) de werkloosheid zelf 2,3
mln. beloopt 5). ,,Industrieel herstel” houdt immers in dat Nederland nog opener gaat worden; deze openheid neemt dan ongekend
grote vormen aan. De waarde van de uitvoer loopt dan op van 62%
van het bruto nationaal produkt tot 115% in het jaar 2000; bij ongewijzigd beleid zou een cijfer van 86% gelden. 6)
Ons sociale-zekerheidsstelsel lijkt niet bij uitstek in staat een dergelijk zeer groot bestand aan werklozen van een uitkering te voorzien dat de gangbare consumptieve aspiraties kunnen worden gevolgd. De verzorgingsmaatschappij is gebleken genereus te zijn
waar voorzieningen functioneren om de werkenden te ontlasten van
verplichtingen t.o.v. bloedverwanten. In een consumptiemaatschappij waarin zoveel individuele aspiraties kunnen worden gerealiseerd, voelt de mens zich niet bezwaard door de arme werklozen
maar wel door de behoeftigheid van ouders of kinderen. De instinctief bepaalde drang om daarvoor te zorgen veroorzaakt een
moreel dilemma. In het verleden is dat opgelost door in de naoorlogse periode de oudedagsvoorziening en de kinderbijslagen bij
voorrang in te richten respectieveh’jk te verbeteren. In dit licht lijken
de werkloosheidsuitkeringen van de toekomst tot de posterioriteiten te behoren. Een gevaarlijke ontwikkeling omdat dan voor een
omvangrijke categoric aan geen van de beide eisen van maatschappelijke stabiliteit wordt voldaan: geen satisfactie te putten uit deze
samenleving en geen loyaliteit met deze samenleving.

aan een beleid van herverdeling van arbeid. Een dergelijke herverdeling met genoemde inkomensreductie van 13% plus 22% zou
verwezenlijk een rantsoenering van arbeid betekenen en daarmee
een rantsoenering van inkomen per werkende binnen de bestaande
inkomensstratificatie. Big Brother ligt hier op de loer voor de bewaking van overwork en bijverdiensten. Er zou een ongekend groot
zwart inkomenscircuit ontstaan, alsook voor ruilverkeer van diensten en goederen in natura. De vereiste controle zou zeer omvangrijk moeten zijn en diep in de privacy van mensen ingrijpen. Dat zouden we ons gelegen moeten laten liggen als we vasthouden aan een
maatschappij waarin in beginsel iedereen (die aanspraak maakt op
sociale zekerheid) bereid moet zijn d.m.v. arbeid de kost te verdienen. Zo’n maatschappij heeft grote voordelen, omdat dan afgezien
kan worden van ingewikkelde en omvangrijke inkomensoverdrachten.
Deze inkomensoverdrachten gaan in het algemeen met veel rancune gepaard bij de werkenden t.o.v. de niet-actieven (negatieve
beeldvorming ondanks het feit dat de niet-werkende best wel zou
willen werken). Zulks werkt duidelijk destabiliserend. De actieven
voelen zich rancuneus indien hun inkomenssurplus te gering is t.o.v.
niet-actieven; de langdurig werklozen hebben weinig reden tot loyaliteit, uitgesloten als zij zijn van de opbrengsten van arbeid in materiele en immateriele zin.
Verschillende complicaties kunnen zich verder voordoen. Gezinsvorming met een kostwinner lijkt bij de gereduceerde inkomensniveau’s slechts voor weinigen mogelijk. Partnerkeuze op
grond van verliefdheid zoals dat in de moderne industriele maatschappij is ge’institutionaliseerd, zal worden aangetast. Als je een gezin wilt vormen kan een relatie die enkel stoelt op verliefdheid te riskant blijken omdat het noodzakelijke inkomenscomplement niet
kan worden gemist. Het werken van de gehuwde vrouw pleegt te leiden tot uitstel van huwelijk, uitstel van krijgen van het eerste kind en
daling van het geboortenaccres. In landen met een hoge participatiegraad van vrouwen aan de arbeidsmarkt neemt de premiering van
kinderen krijgen soms absurde vormen aan, zoals gedeeltelijke
kwijtschelding van schulden uit hoofde van consumptief krediet
(zoals in de DDR). Het is overigens niet Big Brother die aandringt
op het elimineren van de wisselvalligheden des levens, maar juist de
individuele hang naar economische zelfstandigheid laat niet meer
toe met deze wisselvalligheden te leven of keuzen te maken waardoor deze zelfstandigheid wordt prijsgegeven. De vrijwillig getoonde sterilisatiebewijzen voor het verkrijgen van een hypotheek
geven aan dat de prijs daarvoor niet gauw te hoog wordt gevonden.
Voortiitblik
Wat de toekomstige verdeling van arbeid en inkomen betreft,

kunnen we wellicht niet meer doen dan deze bezien in het licht van
de spanningen die zich momenteel aftekenen. Dit betekent dat niet

alleen eisen van voortschrijdende individualisering t.a.v. arbeid en
inkomen moeten worden beschouwd maar ook eisen van stabiliteit.
Realisering van economische zelfstandigheid van het individu zou

betekenen dat de komende decennia de vraag naar arbeid — in de
zin van aantal arbeidsplaatsen — met bijna 50% zou moeten toenemen. De inkomensvermindering die bij herverdeling zou gaan gepaard, zou velen noodzaken om gemeenschappelijke huishoudingen te vormen zolang men althans de huidige consumptieve aspiraties zou willen realiseren.
Daarmee zou de individualisering tegen haar eigen grenzen aan-

lopen. De gedragsbeheersing die voor deze rantsoenering vanwege
de overheid nodig zou zijn lijkt nogal weerzinwekkend. Big Brother
verschijnt dan eerst echt ten tonele. Het huidige type arbeidsbestel

zal dan zijn tijd wel gehad hebben. Zo leuk is immers arbeid voor velen ook weer niet. Het betekent wel dat het niet eenvoudig is om een

maatschappij zoveel mogelijk in zelfregulatie te laten functioneren
en tevens pretentieuze opties — zoals individualisering van arbeid

Herverdeling
Het beeld wordt gecompliceerder wanneer we de mogelijkheden
van herverdeling van arbeid d.m.v. arbeidstijdverkorting erbij betrekken. Bij een (ongewijzigd) beleid met een arbeidsduurverkorting van een 0,5% per jaar leidt zulks voor de periode 1983-1989

tot een daling van het beschikbaar loon per werkende van 13 %; ccn
beleid waarbij de werkloosheid tot op het niveau van de frictiewerk1194

en inkomen — te verwezenlijken.
H. A. van Stiphout
5) G. den Breeder, J. A. M. Heyke en J. de Koning, De arbeidsmarkt tot
2000: een verdelingsvraagsruk, ESB, 2 en 9 november 1983.
6) Maatschappelijke Discussie Energiebeleid, Eindrapport Adviescommissie Scenario’s, Den Haag, 1983.

Auteur