Bezuinigingen op de kwartaire dienstverlening: afbraak of versobering?
DR. H. DE GROOT*
Net huidige kabinet heeft duidelijke opvattingen over de omvang van de collectieve sector. De
collectieve sector zou in de loop der jaren te zeer zijn uitgedijd en thans door zijn omvang een
belemmering zijn gaan vormen voor economisch herstel. Derhalve moet er in de collectieve uitgaven
worden gesneden. De oppositie en de door het ombuigingsbeleid getroffen groepen brengen daar
tegen in dat het regeringsbeleid tot afbraak van de verzorgingsstaat leidt. Of en in hoeverre de
kwartaire dienstverlening werkelijk wordt aangetast, wordt in dit artikel nader onderzocht.
De recente overheidsbezuinigingen blijken voor het eerst sinds het ontstaan van de verzorgingsstaat
te leiden tot een daling van het arbeidsvolume in de dienstverlenende instellingen, met naar
schatting ruim 1% per jaar tot 1986. Maar gezien de intensivering van de dienstverlening in de laatste
jaren, betekent dit niet dat de klok jaren wordt teruggezet. Wanneer de kwaliteit van de
dienstverlening wordt gemeten aan de personeelsinzet per gebruiker of per gebruikseenheid, zou de
kwaliteit van de voorzieningen in de collectieve sector zich in 1986 ongeveer op hetzelfde niveau
bevinden als in 1979.
1. Inleiding
De voorzieningen van de verzorgingsstaat staan onder druk.
Door de overheid wordt zowel bezuinigd op sociale uitkeringen, salarissen van ambtenaren en trendvolgers als op uitgaven van overheidsinstellingen en gesubsidieerde instellingen waarmee diensten
aan de burgers worden gefmancicrd. In dit artikel wordt geprobeerd
na te gaan wat die laatste bezuinigingen betekenen in termen van
werkgelegenheid en voorzieningenniveau.
Is er werkelijk sprake van een afbraak of gaat het om een bescheiden versobering? Een zinvol antwoord op die vraag kan slechts worden gegeven na een analyse van de ontwikkelingen in het verleden.
In de tweede paragraaf wordt daartoe een poging gedaan. Daarin
staan centraal de omvang van het beroep op de verschillende vormen van dienstverlening in het recente verleden en de ontwikkeling
van de personeelsinzet per gebruiker of gebruikseenheid. Met deze
laatste globale maatstaf kan de intensivering van de dienstverlening
worden gemeten. In de derde paragraaf worden de kabinetsplannen, zoals die in het regeerakkoord staan, bekeken op hun mogelijke
consequenties voor het niveau en de intensiteit van de dienstverlening in de jaren tot 1986. Daartoe wordt eerst een becijfering gegeven van de mogelijke gevolgen voor de werkgelegenheid in de kwartaire sector, waar immers de producenten van de diensten van de
verzorgingsstaat meestal worden gevonden 1). Ten slotte wordt in
paragraaf vier een aantal conclusies geformuleerd.
Bij de analyse is uitvoerig gebruik gemaakt van het in September
verschenen eindrapport van de interdepartementale commissie
Harmonisatie ramingen kwartaire sector (het HARK-rapport) 2).
Deze commissie is tussen 1981 en 1983 werkzaam geweest ten behoeve van een meer rationele werkwijze bij de uitbreiding c.q. inkrimping van personeel in de kwartaire sector. In het rapport wordt
er voor gepleit in het beleid expliciet rekening te houden met indicaties van de vraag naar voorzieningen.
2. De ontwikkeling 1975-1981
Bij een beoordeling van de ontwikkeling in het verleden is een
fundamenteel probleem hoe de produktie in de verschillende on1160
derdelen van de kwartaire dienstverlening wordt gemeten. Omdat
meestal sprake is van dienstverlening zonder directe overdracht van
materiele goederen is het meetprobleem aanzienlijk, wat overigens
ook voor bepaalde diensten in de marktsector geldt. Omdat bovendien de kwartaire sector pas recent in de belangstelling is komen te
staan van de gegevensverzamelaars, is er weinig informatie in de
vorm van tijdreeksen.
Wat vaak wel gemeten is zijn aantallen gebruikers van een voorziening, b.v. aantallen leerlingen, patienten, bezoekers enz., soms
aangevuld met gegevens over de intensiteit van het gebruik via indicatoren als de ligduur in een ziekenhuis, het aantal gevolgde lessen
enz. Uiteraard geven deze indicatoren geen rechtstreeks beeld van
het uiteindelijk beoogde produkt van de dienstverlening, zoals verhoging van kennis en vaardigheden in het onderwijs, of een verbetering van de gezondheidstoestand bij de gezondheidszorg. De laatste, ,,echte” produkt- of outputindicatoren, zijn niet of nauwelijks
op bevredigende wijze vast te stellen. Over de methodologische problemen van produktmeting in de collectieve sector zij verwezen riaar
het overzicht van Van de Kar 3).
De inzet van arbeidskracht en geldmiddelen is vaak wel goed te
meten. De personeelsinzet per gebruiker of gebruikseenheid geeft
in beginsel, na correctie voor niet-gewerkte uren door vakantie of
ziekte, een indruk van de intensiteit van de dienstverlening. Maar
ook hier is de interpretatie niet eenvoudig.
Zo hoeft een verhoging van de personeelsdienst per gebruiker
niet te leiden tot een toename van verrichtingen of het beoogde produkt. Het extra personeel kan b.v. gebruikt zijn voor bureaucrati* Medewerker Sociaal en Cultureel Planbureau, afdeling systeemanalyse.
Met dank aan Rene Goudriaan, Evelien Hooymans, Evert Pommer, Leendert Ruitenberg en Frank van Tulder, alien medeproducenten van het
HARK-rapport, en aan Floor van Herwaarden en Flip de Kam voor commentaar.
1) De kwartaire sector omvat de overheid en de dienstverlening op het gebied van o.a. onderwijs, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening,
openbaar vervoer. Voor een afbakening zie noot 2).
2) Ministerie van Binnenlandse Zaken/SCP, Over voorzieningengebruik en
personeel in de kwartaire sector 1983-1987, 1983.
3) H. M. van de Kar, Economische indicatoren ten behoeve van het welzijnsbeleid, Harmonisatieraad Welzijnsbeleid, 1981.
sche structuren die niet leiden tot een verhoging van omvang en
kwaliteit van de diensten aan de gebruiker. Ook kan de toegenomen
Tabel 1. Jaarlijkse procentuele groeicijfers van het gebruik, personeel en personeel per gebruiksindicator, 1975-1981
inzet hebben geleid tot meer verrichtingen ten behoeve van de client
zonder dat de uiteindelijke output vergroot is. Zo kunnen klassen
worden verkleind zonder intensievere individuele begeleiding, zodat de leerprestaties niet noodzakelijk toenemen. Eveneens behoeft
een intensievere medische behandeling niet automatisch tot een be-
Voorziening
Gebruiksindicator
Gebruik
Personeel Personeel/
gebruik
Onderwijs
tere gezondheidstoestand te leiden. Anderzijds hoeft een verlaging
van de personeelsinzet per gebruiker nog geen achteruitgang van
het voorzieningenniveau te betekenen. De inzet van meer materiele
middelen kan, b.v. via automatisering, een verhoging van de pro-
duktie ten gevolge hebben. Te denken valt daarbij aan administratief werk bij het openbaar bestuur, bibliotheken en de uitvoeringsor-
ganen van de sociale zekerheid. Dit betekent dat met enige voorzichtigheid moet worden gekeken naar de indicates van gebruik en
personeel die in deze paragraaf worden geanalyseerd.
Voor 39 voorzieningen is een opstelling gemaakt van de onlwikkeling van het gebruik van die voorzieningen, gemeten aan bepaalde
indicatoren, de totale personeelssterkte en de verhouding van
beide. De gegevens zijn grotendeels afkomstig uit het technisch rapport behorend bij het eerder genoemde HARK-rapport. Aanvullende gegevens over het voortgezet onderwijs zijn afkomstig uit
Lager onderwijs . . . . . . . . . . . . .
Huishoud/nijverheidsonderwijs. . .
leerlingen
leerlingen
VWO/HAVO/MAVO . . . . . . . .
leerlingen
Hoger technisch onderwijs . . . . . .
Middelbaar technisch onderwijs . .
leerlingen
leerlingen
4,1
4,7
– 1,9
– 0,0
1,9
0,6
6,1
1,8
Psychiatrische ziekenhuizen . . . . .
Psychiatrische ziekenhuizen . . . . .
opnamen
dagbehandelingsdagen
3,7
24,2
CBS-statistieken. Alleen die schoolsoorten zijn opgenomen waar-
voorzieningen het totale personeel. Bij de onderwijsvoorzieningen
ontbreekt echter het niet-onderwijzend personeel 5). Bij twee voorzieningen, de algemene, catcgorale en academische ziekenhuizen,
samen aangeduid als ziekenhuizen, en de psychiatrische ziekenhuizen zijn verschillende gebruiksindicatoren gehanteerd. Deze zijn
aan verschillende personeelscalegorieen gekoppeld. Dit om recht te
2,1
4,7
1,7
1,1
Gezondheidszorg
Inrichtingen voor zintuiglijk
0,4
4,1
21,2
– 2,5
2,5
voor vanaf 1975 personeelsgegevens beschikbaar waren. Voor het
wetenschappelijk onderwijs zijn gegevens uit een Heroverwegingsrapport gebruikt 4). De personeelscijfers betreffen in de meeste
0,2
1,6
2,1
2,4
0,5
1,8
–
Openbaar vervoer
reizigerskilometers
1,4
1,2
– 0,1
Sociale werkvoorzieningen . . . . . .
Bedrijfsverenigingen e.a. . . . . . . .
werknemers
uitkeringontvangers
5,2
7,8
3,1
4,0
– 2,0
– 3,5
Overige voorzieningen
Zwembaden . . . . . . . . . . . . . . . .
bezoeken
3,2
1,4
4,8
pleegdagen en het aantal opgenomen patienten is gekoppeld. Details zijn in het technisch HARK-rapport te vinden. De resultaten
Bejaardenoorden. . . . . . . . . . . . .
verzorgden
0,3
1,5
staan in label 1. Per deelsector zijn de voorzieningen geordend naar
Gevangeaiswezen . . . . . . . . . . . .
strafjaren
2,9
1,8
2,1
0,5
4,8
doen aan zowel de klinische als de poliklinische functie van de ziekenhuizen, alsmede aan de verschillen tussen ,,bedgebonden” en
,,palienlgebonden” personeel dat respectievelijk aan het aantal ver-
Spoorwegen . . . . . . . . . . . . . . . .
Uitvoering sociale voorzieningen
–
het tempo waarin het gebruik van de voorzieningen, zoals hier gein-
1,9
2,3
88
diceerd, is toegenomen.
AUe voorzieningen te zamen omvatten een arbeidsvolume van
617.000 arbeidsjaren in 1981, circa de helft van de kwartaire sector.
Belangrijke ontbrekende sectoren zijn het openbaar bestuur bij rijk
bij de keuze en inlerpretalie van de gebruiksindicaloren voordoen.
en lagere overheden, waarover nauwelijks gebruiksgegevens be-
Voor een duidelijk beeld is hel zinvol de voorzieningen te groeperen in een aantal grole deelsecloren. Door weging van de gebruiksindicatoren met de personeel/gebruikverhouding in 1975 onlslaal
schikbaar zijn, en defensie waar uiteraard het zuiver collectieve karakter een probleem vormt.
De label laat hel volgende beeld zien. In vrijwel alle voorzieningen is de personeelssterkte toegenomen. Opvallend is de sterke stijging van de personeel/gebruik-verhouding bij voorzieningen waar
hel gebruik afneemt, zoals hel kleuleronderwijs, pedagogische academies en zwembaden. Voor een deel is dit verschijnsel toe te schrijven aan het meenemen van personeel (b.v. administratie, huishoudelijk personeel) dat niet, of slechis indirect met hel gebruik samenhangt. Overigens geldt dit niet voor de cijfers voor hel onderwijs, die
alleen hel onderwijzend personeel belreffen. De slerke stijging van
de personeel/leerling-verhouding in het kleuter- en lager onderwijs
is een gevolg van opeenvolgende klasseverkleiningen, al dan niel in
hel kader van arbeidsplaatsenplannen 6), en het ontheffingsbeleid
bij de opheffing van kleine scholen. Een meer gedetailleerde analyse
van de onderwijsseclor is elders gegeven 7). Ook in delen van de gezondheidszorg is sprake van relalief grole intensivering van de
diensrverlening.
Opvallend is verder de slerke afname van de personeel/gebruikverhouding bij de uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid. Dit
is een rechtslreeks gevolg van de enorme loename van de werkloosheid in de geschetsle periode – een verdubbeling tussen 1975 en
1981. Dit heeft uileraard geleid lot een navenanle toename van hel
aanlal uilkeringsontvangers en ingeschrevenen bij de arbeidsbureaus. Uileraard kan de vraag gesteld worden of de vraag naar arbeidsbemiddeling niet mede gerelateerd zou moeten worden aan
het (afnemend) aanlal vacalures, waardoor er een ander beeld zou
ontstaan. In hoeverre bij de diverse organen die te maken hebben
met de sociale-verzekeringsuitkeringen sprake is geweest van opvang van de groei door automatisering, is uit deze cijfers niel af te lezen. Deze voorbeelden zijn illustralief voor de problemen die zich
ESB 14-12-1983
een indicator die gezien kan worden als een maat voor het totale gebruik van voorzieningen in een deelsector. Deze Mgebruiksindicator”, analoog aan de volume-index die ontstaat door deflatie van bij
voorbeeld nominate consumptieve bestedingen, geeft aan hoe de
personeelssterkte zich zou onrwikkelen bij een gebruik zoals dat fei-
lelijk heeft plaatsgevonden en een personeel/gebruik-verhouding
op het niveau van 1975. Tabel 2 geeft de resullaten voor een aanlal
deelsecloren. Alleen de voorzieningen uil tabel 1 zijn opgenomen.
Tabel 2. Jaarlijkse procentuele toename van gebruik, personeel en
de personeel/gebruikverhouding in de kwartaire sector, 1975-1981
Deelsector
Gebruik
Persoaeel
Gezondheidszorg . . . . . . . . . . . . . . . . .
1,1
2,8
Uitvoering sociale zekerheid . . . . . . . .
7,0
3,6
Personeel/gebruik
1,7
– 3,2
4) Heroverweging groepsgrootte onderwijs, Tweede Kamer 1981-1982,16
625, nr. 48.
5) Bij het kleuter- en gewoon lager onderwijs zijn bovendien alleen de verplichte leerkrachten opgenomen. Extra leerkrachten voor b.v. anderstalige
kinderen beinvloeden het geschetste beeld dus niet.
6) R. Goudriaan, Arbeidsplaatsenplannen of arbeidsplaatsenplannen, SCPcahier 27, 1981.
7) H. de Groot, Minder kinderen, minder geld voor onderwijs? Openbare
Uitgaven,)g. 15, 1983, biz. 3-11.
1161
Uit label 2 blijkt dat circa de helftvan de groei van de personeels-
sterkte tussen 1975 en 1981 kanwordentoegeschrevenaande groei
Tabel 3. Werkgelegenheidseffecten
kwartaire sector, 1983-1986 a)
van het kabinetsbeleid in de
van het gebruik van voorzieningen, zoals hier ge’indiceerd, en voor
het overige aan de gestegen personeelsinzet per gebruiker. Wanneer
de uitvoering van de sociale zekerheid buiten beschouwing wordt
Deelsector
jaren volgens
regeerakkoord
gelaten blijkt circa 40% van de personeelstoename aan de ontwikkeling van het gebruik te kunnen worden toegeschreven. Een vergelijkbaar cijfer werd door het SCP/CPB al gevonden voor de periode
1973-1978 in een rapport over de kwartaire sector in de jaren lachtig 8). De gestegen personeelsinzet per gebruiker is de resultante
van intensivering van de dienstverlening, toegenomen ,,overhead”,
en mogelijk ook van een daling van de produktieve arbeidstijd door
Mutatie arbeids-
Procentuele
Jaarlijkse procen-
mutatie volgens
tuele mutatie
regeerakkoord volgens basisraming
0,8
Maatschappelijke dienstverlening . . . .
Vorming, cultuur, sport . . . . . . . . . .
Openbaar vervoer . . . . . . . . . . . . . .
– 7.000
– 2.000
– 1.000
– 2,0
– 2,9
– 1,5
1,8
0,8
1,2
toegenomen vakantie en ziekteverzuim. Het laatste effect is waarschijnlijk gering. Zo is tussen 1975 en 1981 het ziekteverzuim gemiddeld zelfs afgenomen 9). De stijging van het aantal vakantieda-
a) Ten opzichte van het niveau 1983 volgens ontwerpbegroting 1983.
b) Gelijkgesteld aan de gemiddelde groei in de overige sectoren.
gen zou bij gelijkblijvende produktiviteit en produktie tot een verhoging van de personeelssterkte met 0,3 a 0,4% per jaar hebben geleid, gelet op de definitie van een arbeidsjaar 10).
wachtingen van de werkgelegenheidsontwikkeling. Per saldo treedt
Op grond van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat het
in de kwartaire sector een daling van de werkgelegenheid met ruim
gebruik van de diensten van de kwartaire sector de afgelopen jaren
1 % per jaar op. Dat zou voor het eerst zijn sinds we spreken van een
globaal met 1% per jaar is gegroeid, terwijl de personeelsinzet per
verzorgingsstaat.
gebruiker of gebruikseenheid met 1 a 1,5% gegroeid is. Een meer
dan gemiddelde groei van het gebruik laten de maatschappelijke
diensten, openbaar vervoer en uitvoering van sociale zekerheid
zien. In het beschouwde deel van het onderwijs neemt het gebruik
De vraag is wat de betekenis is van deze ontwikkeling voor het
voorzieningenniveau. Immers, in sommige sectoren is sprake van
een structurele teruggang, b.v. in delen van het onderwijs, terwijl elders het omgekeerde het geval is. Daarom is in label 3 ook het resul-
per saldo af, vooral als gevolg van het dalend aantal leerlingen bij het
laal van de z.g. basisraming uil het HARK-rapport opgenomen.
kleuter- en lager onderwijs. De intensivering van de dienstverlening
Deze normatieve personeelsraming geeft aan wat de personeels-
is relatief groot bij de gezondheidszorg, zodat daar de personeelstoename relatief groot is. In het openbaar vervoer is nauwelijks
sprake van intensivering, terwijl de uitvoering van de sociale zekerheid met een afnemende personeelsinzet per gebruiker gepaard
slerkle zou zijn bij de irendmatige ontwikkeling van hel gebruik van
voorzieningen – gemeten aan aanlallen leerlingen, palienten enz. rekening houdend met de demografische ontwikkeling en een cons/ante personeelsinzet per gebruiker of gebruikseenheid. Hel laalsle
ging.
Uiteraard heeft de intensivering per deelsector verschillende oorzaken. Zo speelt bij het onderwijs de klasseverkleining een belangrijke rol, in de gezondheidszorg de intensivering van de medische
zorg onder invloed van de medisch-technische ontwikkeling en de
relatief autonome positie van de aanbieders van de diensten.
Per saldo heeft de werkgelegenheid in de kwartaire sector evenwel een groei van 2 tot 3% per jaar ondergaan. Na 1980 treedt een
afzwakking van de groei op; in 1983 zou van een vrijwel gelijkblijvende werkgelegenheid sprake zijn 11). Deze ontwikkeling staat in
scherp contrast met de situatie in de marktsector waar vanaf 1980
een scherpe daling van de werkgelegenheid plaatsvindt met circa
3% per jaar. Ook in vergelijking met de daling van de consumptieve
bestedingen aan (markt)goederen en diensten steekt de nog groei-
uilgangspunl kan globaal worden gezien als een conslant gehouden
kwaliteil van de dienslverlening.
In alle sectoren ligt de basisraming boven de verwachte ontwikkeling. Dat belekenl dal de personeelsinzel per gebruiker of gebruikseenheid zal moelen dalen en/of dal de groei van hel gebruik kleiner
zal moelen zijn dan de basisraming aangeefl. Het onderwijs, en in
mindere mate de gezondheidszorg, wijken hel minsl af van de basisraming. Voor men de jusliliele voorzieningen en de maatschappelijke dienstverlening (gezinsverzorging, bejaardenoorden e.d.) is
hel omgekeerde hel geval. Overigens heeft hel kabinel bij de bijstelling van hel regeerakkoord in februari 1983 de wens uilgesproken
de sector maatschappelijke dienstverlening te ontzien len kosle van
andere sectoren 12). Opvallend is het resultaat van de vergelijking
voor de onderwijssector. Hoewel de absolute leruggang van de
ende consumptie van de (quasi-)collectieve diensten nog gunstig af.
werkgelegenheid in deze sector groler is dan in enige andere sector en daarom wellichl in de media de meesle aandachl heeft gekregen
3. De toekomstige ontwikkeling
indicaties van de vraag naar voorzieningen, toch nog hel gunsligsl.
-, is de relalieve posilie van deze sector, als men rekening houdl mel
Gaan we er van uil dat de in de basisraming per saldo geraamde
De vraag is in hoeverre de nu aangekondigde en gedeeltelijk uit-
groei van het voorzieningengebruik mel 0,6% per jaar inderdaad
gevoerde maatregelen van het kabinet van invloed zijn op werkgelegenheid en voorzieningenniveau in de kwartaire sector. In het regeerakkoord is globaal vastgelegd in welke sectoren bezuinigingen
plaalsvindl, dan belekenl de geraamde personeelsonlwikkeling
over de perode 1983-1986 dal de personeelsinzel per gebruiker of
dienen plaats te vinden en welke de aard van de bezuinigingen zijn.
In februari 1983 heeft nog een bijstelling plaatsgehad waarin de om-
op de in hel verleden opgelreden intensivering van 1,5% perjaar, is
in 1986 de personeel/gebruik-verhouding gemiddeld teruggelopen
tot het niveau van 1979.
buigingen met name in de sector onderwijs verminderd zijn, terwijl
met name de ombuigingen bij het rijk zijn toegenomen, de z.g. 2%operatie.
gebruikseenheid tot 1986 in totaal met 6% zal moeten dalen. Gelel
kwartaire sector zijn becijferd door het Sociaal en Cultured Planbu-
Overigens zij opgemerkl dal de veronderslelde voortzelling van
de groei van het gebruik van voorzieningen niet vanzelf spreekt. Tal
van maatregelen mel name op het terrein van eigen bijdragen beogen een teruggang van hel gebruik van voorzieningen. Maar ook
reau 12) en gedeeltelijk opgenomen in het eerder genoemde
mel vereenvoudiging van de welgeving, b.v. van hel echlschei-
HARK-rapport. De afbakening is, in afwijking van genoemde SCP-
dingsrechl, wordt een vermindering van het beroep op voorzieningen beoogd.
De globale effecten tot 1986 voor de werkgelegenheid in de
publikatie, aangepast aan het HARK-rapport. Bij de maatschappelijke dienstverlening zijn behalve de voorzieningen uit het HARKrapport ook de voorheen via de bijstandswet gefmancierde instel-
De druk van de demografische onlwikkeling op de voorzieningen
zal vooralsnog /ue/groter zijn dan zijn dan in de jaren zevenlig. Hoe-
lingen opgenomen. Er is rekening gehouden met de eerder genoemde bijstelling van het regeerakkoord. De resultaten staan in
label 3.
De definitieve invulling van de bezuinigingen kan overigens nog
wijzigingen van het bovenstaande beeld opleveren. Met name de gevolgen van de bezuinigingen bij de lagere overheden zijn moeilijk te
schatten door gebrek aan gegevens. De interdepartementale com-
missie Planvorming kwartaire sector, ingesteld door de minister van
Binnenlandse Zaken, inventariseert momenteel de recentste ver1162
8) SCP/CPB, De kwartaire sector in de jaren tachtig, 1980.
9) CBS, Diagnosestatistiekbedrijfsverenigingen 1979, 1983.
10) Schatting op basis van CPB-gegevens welwillend beschikbaar gesteld
door R. J. A. M. van den Broek.
11) Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Rapportage arbeidsmarkt 1983.
12) H. de Groot, Regeerakkoord en kwartaire sector, SCP-stukwerk nr. 5,
1983.
wel het aantal bejaarden blijft toenemen, is de groei daarvan tot
rond 2010 niet groter dan in de jaren zeventig 13). Juist in de jaren
tachtig doet zich bovendien het effect voelen van de geboortenda-
wordt deze verlicht door de doorwerking van de geboortendaling in
het begin van de jaren zeventig.
Al met al lijkt de conclusie gewettigd dat de komende jaren eerder
ling tussen 1970 en 1977, met name in de vorm van een dalende
een bescheiden versobering van het voorzieningenniveau in de verzorgingsstaat te zien geven dan een rigoreuze afbraak van de opgebouwde diensten. Dat neemt uiteraard niet weg dat op verantwoorde wijze prioriteiten gesteld moeten worden om de pijn zo eerlijk mogelijk te verdelen.
Daarbij kan niet worden voorbijgegaan aan de nu ook in de kwartaire sector zichtbare negatieve werkgelegenheidseffecten. Juist in
deze in hoge mate door de overheid te sturen sector zou echter door
herverdeling van werk de bescheiden teruggang in arbeidsjaren
kunnen worden opgevangen door een uitbreiding van het aantal
werkzame personen. De mogelijkheden zijn daarvoor, gezien het
omvangrijke arbeidsaanbod gericht op de kwartaire sector, zeker
aanwezig 14). Bij evenredige inlevering van loon zijn ook de besparingen op collectieve middelen niet geringer. Het maatschappelijk
draagvlak voor ingrijpende maatregelen van deze soort zou bovendien groter kunnen zijn dan voor de salarismaatregelen waarvan nu
sprake is.
personeelsbehoefte in het onderwijs.
4. Conclusies
De dienstverlening van de verzorgingsstaat, die geproduceerd
wordt in de instellingen van de kwartaire sector, heeft in de jaren
zestig en zeventig een enorme groei doorgemaakt. In de tweede helft
van de jaren zeventig was nog sprake van een groei van de werkgelegenheid met bijna 3% per jaar. Circa de helft van die groei kan worden toegeschreven aan de stijging van het aantal gebruikers van de
voorzieningen, de andere helft moet op rekening van intensivering
van de dienstverlening, verbetering van secundaire arbeidsvoorwaarden e.a. worden geschreven.
De recente overheidsbezuinigingen betekenen voor het eerst
sinds de expansie van de verzorgingsstaat een absolute daling van
het arbeidsvolume in de dienstverlenende instellingen met ruim 1%
perjaartot 1986. Gelet op de intensivering van de dienstverlening in
Hans de Groot
de laatste jaren betekent dit echter slechts een teruggang tot een niveau van de personeelsinzet per gebruiker of gebruikseenheid als
rond 1979 bestond. Daarbij is dan nog een groei van het gebruik van
voorzieningen met bijna 1 % per jaar verondersteld. De druk van demografische ontwikkeling, zoals de groei van het aantal bejaarden,
is daarbij vooralsnog niet groter dan in de jaren zeventig. Bovendien
13) CBS, Prognose van de bevolking van Nederlandna 1980, 1982.
14) R. Goudriaan, H. de Groot, C. A. de Kam en E. J. Pommer, Korter
werken in de kwartaire sector, SCP, 1983.