Ga direct naar de content

Cultuurbeleid en Kaderwet

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 9 1982

Cultuurbeleid
en Kaderwet
Onze cultuur in ruime zin, als levensstijl, heeft in en door de laatste dertig jaar
verzorgingsstaat een interessante ontwikkeling doorgemaakt. Met het ontstaan van een indrukwekkende materiele
welvaart is de daarvoor beoefende Calvinistische arbeidsgerichte ootmoedige
overlevingskunst bij grote groepen weggeebd en vervangen door iets vrijmoedigers. Meer welvaart en zo meer vrijheid
brachten aan velen (voortgezette) emancipatie. Daarmee kwam institutionele en
mentale democratisering, daarmee weer
een impuls tot decentralisatie, vandaar
vaak desintegratie en privatisering. Zo
ontstond een anders geaarde bestaanscultuur in een wereld met veel beweging(en) en verminderde ideologische en
institutionele stabiliteit. Daarmee zien
we de wereld, zoals die door Albeda is
getekend in deze column van 12 mei jl.
aan de hand van Touraine en Habermas:
oude en nieuwe politiek.
Het Nederlandse overheidsbeleid is
dat van een verzorgingsstaat. D.w.z.
vanuit een alomvattend verantwoordelijkheidsgevoel moet die overheid zich
belast achten met een macro-herverdelingsbeleid op lange termijn. Dit houdt
in herverdeling van produktie A naar
produktie B, van kapitaal naar arbeid,
van consumptie naar produktie, en alle
bijbehorende vice versa’s. Dat beleid
staat in nauwe wisselwerking met de cultuur in ruime zin, onze levensstijl, onze
relatie met arbeid, vrijheid, solidariteit,
zelfontplooiing en evenzeer met cultuur
in enge zin, een beleid voor kunstproduktie, kunstconsumptie, kunstspreiding
en kunstenexperiment. Het vermogen
van de overheid om werkelijk een planmatig beleid te voeren in algemene zin is
in dat zelfde nummer van ESB door
Moerman in zijn artikel „ Planning in
bedrijfseconomie en macro-economie:
een vergelijking” sterk in twijfel getrokken. Het wordt daar in ongunstige zin
vergeleken met de verstandige regels, in
gebruik verondersteld bij beleidsplanning in de grote bedrijven.
Hiermee is het thema van deze beschouwing gegeven: hoe ge(de)centraliseerd kan/moet/mag het kunstcultuurbeleid zijn in een samenleving die wat de
ruimere cultuur als levensstijl betreft
pluriform is geworden. Zowel Galbraith
(The age of uncertainty)as Bell (Contradictions in capitalism) wijzen crop dat in
de huidige maatschappij in diverse sectoren (economic, cultuur, politiek) ideologieen worden beleden die slecht op een
noemer te brengen zijn.
Zo dit ergens geldt, is dat bij het cultuurbeleid. Natuurlijk, er is niet zoveel
aan de hand bij een goedwillende cultuurspreidingsactiviteit die crop uit is
steeds grotere groepen vertrouwd te maESB 16-6-1982

ken met macrame, batikken> Goethe,
Mozart, Rodin, de Haagsche School en
het Paleis op de Dam. Anders staat het
waar de kunst met het voorhoede-experiment de mens en de wereld van vandaag belicht en die van morgen in zicht
probeert te krijgen. Ook die boodschap
staat vanzelfsprekend in het teken van
het hiervoor geschetste verloop van
emancipatie tot privatisering. Een deel
van het wereldje van de Nederlandse
kunstcultuur heeft het decentralisatiebeleid van CRM dan ook toegejuicht en gezocht. Een beleid weg van de centrale
bureaucratic en dichter naar de geliefde
basis, misschien zelfs de beurs met goudstukken direct naar de kunstenaar zelf,
of op zijn minst naar zijn impressario,
galeriehouder of uitgever. Zo te zien, met
Albeda, op de grens van oude en nieuwe
politiek; zo te zien, met Moerman, aan
het eind van elk planmatig overheidsbeleid.
De duiding van het decentralisatiebeleid bij CRM, dat niet alleen bij de M,
maar ook bij de C aan de gang is, is niet
eenvoudig. Blijft er achter de schermen
toch nog heel wat centraal? Is het toch
alleen maar een ideologisch verkapt bezuinigingsbeleid? Laten we het in de
eerste plaats bezien op wat het waarschijnlijk ook is: een oprechte poging in
een pluriforme cultuur in ruime zin het
kunstcultuurbeleid in enge zin aan te
passen aan ,,the mood of the day”. Een
decentralisatiebeleid als een zo goed mogelijk compromis tussen de door Bell geconstateerde spanning tussen een individualistische cultuur en een rationed
planmatig overheidsbeleid.
Zelfs bij deze positieve aanname ben
ik bezorgd over de uitkomst van zo’n beleid. Wel te verstaan, mijn bezorgdheid is
hier een andere dan die van Moerman. In
zijn artikel klinkt vaag de hoop door dat
als de overheidsambtenaren zijn artikel
boven hun bureau zouden hangen, ze beleerbaar zouden kunnen blijken. Er is
immers, zo wordt systematisch uiteengezet, elders een goede planmethode in gebruik, dus waarom die niet eens geprobeerd?

Eerlijk gezegd, ligt daar het probleem
niet. Er zijn voor ambtenaren goede
boeken en PAO-cursussen over planning
beschikbaar en in gebruik. Ook is de gemiddelde topambtenaar als uitvoerder
niet per se dommer dan de gemiddelde
topemploye. Maar laat Moerman maar
eens afwachten wat er planningsgewijs
gebeurt met de Shell, als die wordt omgebouwd tot een burgerlijke democratic.
Hoe dat ook zij, ik wil aandacht vragen voor twee andere factoren die een gedecentraliseerd kunstcultuurbeleid minder gewenst maken 1). In de eerste plaats
dan de verplaatsing van het beleidszwaartepunt van Rijswijk naar Roodeschoolen Rilland-Bath. Dat beleid blijkt
daar niet in handen te komen van de
plaatselijke Elly Ameling, Andre Volten
of W. F. Hermans. Het komt bij de
plaatselijke wethouder. Een belangrijk,
niet onbekwaam, maar veel geplaagd
man. Ook hij moet bezuinigen. Een nog
goed Calvinistische plaatselijke ,,social
control” kan hem zelfs verbieden ooit het
plaatselijk theaterke te betreden. Inieder
geval is kunst voor hem steeds een bijzaakje, vergeleken met de belangrijker
dingen waarover hij de wet moet houden. Een sluitpost, een leuke majorette
bij mooi weer, maar een jonge Werther
als het gaat regenen. De plaatselijke
kunst(enaar), voor zover er in onze mobiele wereld nog zo iets werkelijk
,,deeply rooted “aanwezig is, lijkt mij vele malen veiliger bij de Rijswijkse paus,
dan bij de Rucphense pastoor.
In de tweede plaats is het waar dat men
veel kan decentraliseren, maar is dat nu
ook waar voor een goede kunstcultuur?
Van Ovidius af zijn we gewend aan de
relatie grote stad en kunst. In onze burgerlijke cultuur geldt dat meer dan ooit,
de Muiderkring was vrijwel geheel bevolkt door Amsterdammers. Kunst gedijt in een grote stad, zeker experimentele voorhoedekunst. Dat geldt voor haar
produktie, voor haar entourage en voor
haar publiek. Hoe weinig de Nederlandse nationale overheid mij vermag te inspireren, toch… als voor een moedig
cultuurbeleid een stimulerende overheid
moet worden gezocht, als die dan niet
meer in Rijswijk mag wonen, la ten we
haar dan toch niet veel verder de provincie in sturen dan b.v. Rotterdam.
Op langere termijn, zou ik toch willen
hopen, dat bij het gezochte compromis
tussen de realiteit van de kunst in de
enge culturele zin en het politiek planbeleid van de cultuur in de ruimere zin, de
kaderwetillusie weer wat wordt losgelaten ten behoeve van een gestructureerder
beleid volgens een meer Moermanniaans
model.
P. Thoenes

1) Toen ik deze column geschreven had, las ik

dat Pen op het ,,Congres on Cultural Economics and Planning” in Maastricht dezelfde be-

denkingen heeft geuit.

599

Auteur