Ga direct naar de content

Loonmatiging en belastingverlaging

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 9 1982

ECONOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN

Loonmatiging en belastingverlaging
Het beeld dat in het Centraal Economisch Plan 1982
wordt geschetst van de toestand van de Nederlandse economic is niet rooskleurig. Dalende consumptie, dalende
investeringen, teruglopende reele inkomens en een verder
oplopende werkloosheid bepalen het beeld. Weliswaar
wordt ook dit jaar weer enige terreinwinst geboekt op buitenlandse markten, maar de verwachte stijging van de export is niet voldoende om de daling van de binnenlandse
bestedingen goed te maken. Als gevolg daarvan spiraalt
de economic verder omlaag.
Het Centraal Economisch Plan bevat een interessante
label waarin kerngegevens van EG-landen worden vergeleken. Het blijkt dat in 1981 de particuliere consumptie en
de investeringen in vaste activa bijna nergens zo scherp
zijn gedaald als in ons land. Bovendien liepen ook de overheidsinvesteringen en de investeringen in de woningbouw
fors terug. Deze teruggang zet zich dit jaar voort, zij het
minder scherp dan vorigjaar. Men vraagt zich af of bij een
minder deflatoir beleid de inzinking in de Nederlandse
economie niet minder diep had hoeven zijn dan nu het geval is. Het inzakken van de binnenlandse bestedingen
frustreert immers de ontwikkeling van werkgelegenheid
en groei, en ook lukt het onder die omstandigheden niet
het financieringstekort terug te dringen en herstel van de
rendementen te bewerkstelligen. Omdat bpvendien vrijwel alle handelspartners een zelfde restrictief beleid voeren biedt ook de export onvoldoende soelaas.
Natuurlijk moet erkend worden dat de mogelijkheden
tot stimulering van de economie bij de huidige pmvang
van het financieringstekort buitengewoongering zijn. Het
meest effectief zou een internationaal gecoordineerde
aanpak in EG- of OESO-verband zijn, maar zoals ook in
het Centraal Economisch Plan wordt gesignaleerd zijn de
verschillen in uitgangspositie tussen landen zo groot en
hebben regeringen zozeer de neiging hun eigen weg te
gaan, dat moet worden gevreesd dat een internationale
vraagstimulering niet van de grond komt.
Des te belangrijker is het dat dan de binnenlandse vraag
zoveel mogelijk op peil wordt gehouden, want dat bezuinigen en matigen alleen tot economisch herstel zou kunnen leiden gelooft nu vrijwel niemand meer. Evenzeer is
echter duidelijk dat uitbreiding van de collectieve sector
de problemen alleen maar vergroot. Een alternatieve beleidslijn die op dit moment sterk in de belangstelling staat
is het afschaffen van de prijscompensatie in samenhang
met belastingverlaging. Op die manier worden de voordelen van loonmatiging voor de internationale concurrentiepositie gecombineerd met het belang van het in stand houden van de koopkracht. In de SER is druk overdeze mogelijkheid overlegd en ook de directeur van het Centraal
Planbureau, prof. Van den Beld, denkt sterk in deze richting. D’66 wil nog verder gaan en pleit in zijn economisch
herstelplan Perspectief ’86 voor algehele bevriezing van
de lonen (excl. incidenteel) voor vier jaar gepaard met verlaging van de loon- en inkomstenbelasting. Bovendien
moet volgens de Democraten de vennootschapsbelasting
worden gehalveerd (behalve voor de aardgassector) om de
investeringen te stimuleren. Welke vorm ook wordt gekozen, zeker is dat een pakket van loonmatiging en belastingverlaging serieuze overweging verdient als mogelijke
beleidslijn voor het economisch middellange-termijnbeleid dat na de verkiezingen in September door een nieuw
volwaardig kabinet zal moeten worden uitgezet. Vooral in
combinatie met stimulering van de investeringen zijn gunstige effecten voor de werkgelegenheid te verwachten.
Er blijven echter nog vele vragen te beantwoorden. Een
daarvan is hoe acceptabel deze beleidslijn is voorde sociale partners. Zeker is dat de vakbeweging voor een uiterst

ESB 16-6-1982

moeilijke keuze wordt geplaatst. Niet alleen moet zij instemmen met het afschaffen van de prijscompensatie die
steeds met hand en land tegen aantastingdporde werkgevers is verdedigd (denk aan de stakingen in 1977), maar
ook moet zij akkoord gaan met zodanige bezuinigingen in
de collectieve sector — de belastingverlagingen noodzaken daartoe — dat de koppelingen tussen lonen, sociale
uitkeringen en ambtenarensalarissen vermoedelijk niet te
handhaven zijn. Ten slotte laat de beoogde loonmatiging
praktisch geen ruimte meer voor het onderhandelen over
de lonen. Mag van een organisatie die ook op continui’teit
is gericht verwacht worden dat zij vrijwillig nagenoeg al
haar onderhandelingsruimte voor een aantal jaren uit
handen geeft in ruil voor vooralsnog onzekere werkgelegenheidsperspectieven, te meer daar met de werkgevers
geen afspraken zijn te maken over medezeggenschap over
de investeringen of garanties voor de werkgelegenheid?
Zp nee, dan is het alternatief een langdurig overheidsingrijpen in de lonen met alle kwalijke gevolgen van dien
voor het functioneren van de arbeidsmarkt.
Daarnaast blijft een klemmend probleem wat er met het
financieringstekort gebeurt. De belastingverlaging zal in
eerste instantie tot nog verdere verhoging van het financieringstekort leiden. Een aantal kroonleden in de SER is
bereid dat voor lief te nemen omdat zij crop vertrouwen
dat op termijn inverdieneffecten zichtbaar zullen worden,
maardegeschiedenis is niet op hun hand. De president van
De Nederlandsche Bank, Duisenberg, — die uit ervaring
spreekt — vreest dat het politici aan zelfbeheersing ontbreekt om een eenmaal opgelopen financieringstekort later terug te schroeven. Zeker wanneer de koppelingen tussen lonen en uitkeringen onwrikbaar blijven en politici
de hoogste prioriteit blijven geven aan de koopkracht van
de minima, is het gevaar groot dat hij het gelijk aan zijn
kant krijgt.
Een vraag is ook wat het effect van de loonmatiging is
op de wisselkoers van de gulden. Wanneer het moeizaam
verworven voordeel van de loonmatiging voor de concurrentiepositie weer even snel ongedaan wordt gemaakt
door appreciatie van de gulden, is er weinig gewonnen.
Hoogstens zou van de sterke gulden een gunstig neerwaarts effect op de rentestand in ons land kunnen uitgaan.
Aan de andere kant zou het met de appreciatie mee kunnen vallen wanneer de investeringen werkelijkaantrekken
en het overschot op de betalingsbalans als gevolg daarvan
verdwijnt. Maar dan moeten die investeringen ook werkelijk aantrekken. In een markteconomie is daaromtrent
geen zekerheid te verkrijgen.
Dit brengt ons op de hamvraag: komt het investeringsherstel werkelijk tot stand als de besproken beleidskoers
wordt gevolgd? Zoals gezegd is zekerheid niet te bieden.
Gezien de slechte vermogensverhoudingen in het bedrijfsleven moet er rekening mee worden gehouden dat een verbetering van de rendementen niet onmiddellijk in uitbreidingsinvesteringen resulteert, maar dat een eventuele
financiele ruimte eerst wordt benut voor verbetering van
de vermogensstructuur. Wanneer echter de arbeidskosten
zich gunstig blijven ontwikkelen en de afzetperspectieven
op binnen- en buitenlandse markten toenemen, wanneer
daarnaast ook andere investeringsbelemmeringen zoveel
mogelijk worden weggenomen, en wanneer ten slotte de
investeringsgeneigdheid met directe investeringsbevorderende maatregelen wordt ondersteund, mag er een zeker
vertrouwen zijn dat de investeringsbereidheid terugkeert.
Op dat moment zou de Nederlandse economie de weg omhoog weer kunnen inslaan.
L. van der Geest

597

Auteur