nir
C. A. de Kom
Onbemiddeld?
Tot en met het dienstjaar 1977 maakte
een afzonderlijk ontwerp van wet o p d e
middelen deel uit van het pakket wetsontwerpen, dat samen de rijksbegroting
vormt. De Middelenwet gaf een overzicht van het vermoedelijke beloop van
de rijksinkomsten (belastingen e n nietbelastingmiddelen), uitgesplitst naar de
bronnen waaruit deze naar verwachting
zouden vloeien. Sinds 1978 worden de
middelen per begrotingshoofdstuk in
afzonderlijke wetsontwerpen geraamd
en zijn ze niet langer in een apart verzamelontwerp opgenomen.
Zonder twijfel was de Middelenwet
een van de meest verwaarloosde onderdelen van de rijksbegroting. Dat is niet zo
verwonderlijk. Het uitgavenbeleid stond
en staat in het brandpunt van de belangstelling van parlementaire sectorspecialisten, belangenorganisaties en pressiegroepen. Aan de bekostiging van d e vele
fraaie voorzieningen diede overheid treft.
wordt daarentegen traditioneel zelden
systematisch aandacht besteed. Ik geef
een voorbeeld. Najaar 1976 stelde de
Tweede Kamer ter voorbereiding van d e
behandeling van de C R M – en Onderwijsbegroting 1977 a a n d e verantwoordelijke
bewindslieden 125, resp. 237 schriftelijke vragen. Dat jaar werd voor het
laatst verslag over de Middelenwet uitgebracht. Het was blanco.
Sinds toen is er weinig ten goede veranderd. Over dezelfde hoofdstukken van
de rijksbegroting voor het dienstjaar
1980 werden vorig najaar maar liefst 350
( C R M ) en 344 (O&W) schriftelijke vragen geformuleerd. Van die stroom vragen had e r nauwelijks één betrekking
op de geraamde middelen. Ten dele is
dat misschien verklaarbaar doordat genoemde departementen een relatief lage
procentuele middelen-uitgaven-verhouding (MUV) hebben I) (zie ook d e tabel).
Toch schiet deze verklaring te kort.
omdat juist het ontbreken van eigen
middelen van enige betekenis vragen zou
kunnen oproepen. Het is in dit verband
wel aardig o m d e ontwikkeling van d e
M UV van enkele belangrijke departementen nader te bezien. Dat Financiën
ESB 1-10-1980
\erwaarl«ii\d.
d e rijksuitgaven (in Miljoenennota 1980)
kan voor het gehele onderwijs een M UV
van 1,5% worden berekend. Voor het
lager onderwijs blijkt d e MUV verrassend genoeg 1,35%; voor het wetenschappelijk onderwijs ligt de MUV nauwelijks hoger: 1,85%. ‘t Zijn maar drie
leerzame cijfers uit de vele belangwekkende gegevens die bij een wat grondiger
analyse van de rijksmiddelen boven water komen.
Misschien betekent zo’n MUV-exercitie ook een vingerwijzing in welke richting de geplaagde bewindsman van
O & W een gedeeltelijke oplossing kan
vinden voor zijn financiële perikelen.
waarover ten tijde van het kabinetsberaad over de begroting 1981 zoveel uitlekte in een groot ochtendblad. waaraan
diezelfde minister in (voor hem) veel
gemakkelijker tijden als stukjesschrijver
was verbonden. Maar dit terzijde.
Hopelijk vormen de hiervoor gegeven
overwegingen een aansporing voor enkele kamerleden o m dit najaar nu eens niet
alleen naar d e uitgaven te kijken. maar
ook een beetje aandacht te besteden a a n
de ,,muffewmiddelenkant van d e rijksbegroting. Dit lijkt o p het eerste gezicht een
onaantrekkelijk werkterrein voor stemmenmaximaliserende politici. ‘t Kan echter snel verkeren. Als de voortekenen niet
bedriegen zou het komende jaar wel eens
kunnen gelden: onbemiddeld maakt onbemind.
Economische Zaken(door het staatsaandeel in d e aardgaswinsten, voor zover
niet via d e heffing van vennootschapsbelasting gerealiseerd). O o k de MUV van
Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is flink opgelopen. Dit hangt vooral
samen met het toegenomen belang van
aflossingen o p in het verleden verstrekte
woningwetleningen.
Het kwantitatief belangrijkste begrotingshoofdstuk (O&W) heeft d e laagste
MUV. In verhouding is deeigen bijdrage
van gebruikers van via d e rijksbegroting
gefinancierde onderwijsvoorzieningen
sinds 1960 aanzienlijk teruggelopen. O p
basis van d e functionele classificatie van
I ) De cijfers in het tabelletje voor de jaren
l960 en 1970 zijn ontleend aan een interne
onderzoeknotitie van het Instituut voor Onder7oek van Overheidsuitgaven. I k dank drs.
N.C.M. van Niekerk. directeur van het Instit u u t . voor rijn toestemming dere gegevens
over te nemen.
met veruit d e hoogste M U V uit d e bus
komt, wekt weinig verbazing: d e opbrengst van d e rijksbelastingen wordt
immers onder d e middelen van dit departement verantwoord. Interessant is dat
het aandeel van Financiën in het totaal
van de (lopende) rijksinkomsten is teruggelopen van 93% (in 1970) tot 81% (in
1979). Deze ontwikkeling houdt nauw
verband met de dramatische stijging van
d e MUV van het Ministerie van
Tabel. Middelen van de rijksbegroting in
procenten van de uirgaven van her desherrclffende hoqfdsruk (MU V ) a )
Buitenlandse Zaken
Just~tie
. . .
Onderwilsen Wetenxhappen
Financien
. .
Volkshuisvestingen Ruimtelijke O r d e n ~ n g
Verkeer en Waterstaat
..
Economische Zaken
Landbouw e n Vissen!
CRM
.
..
4
I2
5
447
2
26
35
.
.
4
R
1
10
1
794
5
26
36
4
R
a ) Het \ e r d ~ e n ide r a n d a c h t d a t in de loop b a n dc t ~ j di n de
heproting~hoofd~iuklrnindeI~ng
Iichtc \ c r \ c h u n i n g e n 111n
opgetreden I k z e rijn
aangenen het algemene
hceld daardoor niri uordt hciniloed.