ECONOMISCH’STATISTISCHE BERICHTEN
11 december 1968
53e jrg.
No. 2674
Verschijnt wekelijks
COMMISSIE VAN REDACTIE:
–
1
‘
’50
H. C. Bos;
L.
H.
Klaassen;
”
1
H. W.
Lambers; P. J. Montagne; A. de Wit.
Amendementen tot belastingverlaging van Dr. A. M. Lucas.
REDACTEUR-SECRETARIS:
De
Verborgen verleiders
van Vance Packard.
A. de Wit.
Het boerenzo6ns-vraagstuk.
Artikelen van Prof. Dr. H. M. H. A. van der Valk over het onderwijs in de
ADJIJNCr REDACTEUR-SECRETARIS:
Verenigde Staten.
P. A. de Ruiter.
Romme-norm.
Een speciaal nummer van
ESB
over automatisering.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
De encyclopedie voor de zakenman.
F. Collin; J. E. Mertensde Wilmars;
Hulp aan achterblijvende gebieden.
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick
Huren; huurverhoging; huurniveau; huurliberalisatie, huurprijsvorming;
SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES VOOR
huurvraagstuk.
BELGIË:
Wet op de Bedrijfsorganisatie.
–
–
J. Geluck.
Een verplichte loonsverhoging van
5
%, met een maximum van f. 180 per
jaar:
–
De arbeidsinpassing van gerepairieerden uit Indonesië.
•
Bestedingsbeperking.
–
–
-.
–
–
Parkinson’s wetten.
••:r.ui.
Een pleidooi van Drs. P. Gros voor corimerciële exploitatie van een tweede
televisienet.
,,De door de onjuiste politiek van de afgelopen jaren veroorzaakte on-
Jaren
5Ø
……………………
1137
gunstige betalingsbalanssituatie maakt het
onvermijdelijk nu
de rem
enigszins aan te trekken” (Prof. Dr. H. J. Witteveen over de begroting-1959).
Prof. Dr. J.Pen:
–
»
Artikelen over medezèggenschap van Prof. Mr. N; E. H. van Esveld.
De Koninklijke Nederlandsche Jaarbeurs wenst ,,een geheel houten gebouw
Honderd miljoen gulden per blad-
te verkopen”.
zijde……………………..
1138
De Middenstandsnota van
1954.
•
Invoering van de A.O;W.
Drs. J. N. F. Bakker:
Een advies van het Landbouwschap tot beperking van de melkproduktie.
Preadviezen van de Vereniging voor de Staathuishoudkunde.
Onderbesteding bij ontwikkelings- De afwikkeling van de watersnoodschade.
–
hulp?,
met een naschrift van Drs.
375.000 personenauto’s op 1 augustus
1957.
R. K. Teszler en Drs. Y. B. de Wit.
1140
Managersziekte.
»
Verticale prijsbinding.
Prof. Dr. W. Brand: De Rijksdienst voor het Nationale Plan.
De financiering van het eigen-woningbezit.
Revolutie en nog wat
……….
1142
,,Europoort”.
De positie van de Nederlandse rjnvaart.
Dr. W. T. Kroese: ,,De weg naar vrijheid”, besproken door Prof. Dr. J. Zijlstra.
Een Marshall-ballet voor de vezels Artikelen over bezitsvorming voor werknemers.
1 44
Pleidooien voor een Planbureau voor Nederlands Nieuw-Guinea.
Wij willen maar zeggen: ook de economisten van onze generatie hebben
G e 1 d
–
e n k a
p i
t a a 1 m a r k t
1151
te kampen met ,,jeugdsentiment”, ,,ciie dingen uit de jaren ’50waaraan zij
–
een emotionele betekenis toekennen”
1
Recente
publikaties ….
1152
–
dR
1
Vrij geciteerd uit het
Groot gedenkboek van de jaren vijftig,
Thomas Rap,
Amsterdam
1968, 172
blz.,
f. 9,90.
Warm aanbevolen voor allen die in de jaren
vijftig ergens tussen de vijf en de twintig jaar oud waren.
1137
/
t-
Honder*d
–
– _ .miljôén. gulden
per bladzijde
Zojuist verscheen van W. Drees Jr. en F. Th. Gubbi:
Over-
heidsuitgaven in theorie en praktjjk.’
Het is een verhelderend
boek over een verwaarloosd onderwerp. Er wordt na-
tuurlijk wel veel over de overheidsuitgaven gesproken
én in de kranten geschreven, maar de traditionele lite-
• ratuur over de openbare financiën wijdt er slechts onge-
veer 10% van het aantal bladzijden aan. De pure eco-
nomie beschouwt de uitgavenkant van de begroting
vanouds als gegeven. Wat zij er over zegt is dan vaak
nog erg abstract – de sociale indifferentiecurve raakt
de transformatiecurve tussen particuliere en publieke
• bestedingen – ofwel men analyseert de keynesiaanse
koopkrachteffecten van gegeven uitgavenvariaties. Dit
soort boeken gaat gewoonlijk niet in op bijzondere uit-
gavenposten, op het hoe en waarom, op de argumenten
pro en contra de bepleite verhogingen.
Dat doet
Overheidsuitgaven in theorie en
praktijk
nu
juist wel. Het heeft o.a. hoofdstukken zover onderwijs,
landbouw, subsidies, ruimtelijke ordening (,,magneten
voor het Noorden”), salarissen en pensioenen,enpara-
grafen over, defensie, justitie e.d. Er staan ‘öokitheo-
retische stukken in, bijv. over de plateau-theorie van Wise-
man eh Peacock, over het model van Downs (stemmen-
maximalisatie door de regeringspartij), macro-economie
zoals het Haavelnio-effect (niveauverhoging van een even-
wichtige begroting werkt infiatoir), maar de theorie staat
• in dienst van het beleidsoordeel. Op de achtergrond voelt
men telkens vragen zoals: welke additionele uitgaven zijn
verantwoord, welke niet? Hoe moet men in de praktijk de
afweging aanpakken? Welke redeneerfouten worden er
gemaakt die. tot verkeerde beleidsbeslissingen leiden?
Welke ndrmen kan men aanleggen voor de totale uit-
gaven? Hoe hou1en we de pressiegroepen in de hand?
De lezer vergeet geen moment dat een van de beide auteurs
de Directeur van dë Rijksbegroting is (aangenomen dat die
– lezer dat althans wist – het boek vermeldt het nergens,
ook niet op de achterfiap, hetgeen te zeerin strijd is met
het gebruik om toèvallig te zijn);
Het praktische en het actuele karakter van het boek
brengt mee dat vele irgumenten ter sprake komen die in
de krant en in
–
de Kamers worden gepousseerd. Drees en
Gubbi noëmen daarbij man en paard; het gaat dver Lucas,
Peschar, Schmelzer, Vondeling en Witteveen. Het is zo-
doende een zeer Nederlands boek geworden – een buiten-
lander zou er weinig van
begrijpen.
Als er curven worden
getekend van de uiteenlopende waarde-oordelen aangaande
uitgaven en, belastingen dragen ze de namen Burgerrecht,
Joekes en Nieuw Links. De partijpolitiek, in de meeste
geleerde werken kuis verbloemd, wordt hier. ongegeneerd
betast en besnuffeld. De schrijvers gaan bijvoorbeeld na
wat het verschil in uitgavenbeleid is tussen de verschillende
kabinetten – met of zonder PvdA blijkt wel verschil te
1138
maken, maar dat verschil is minder simpel dan de kranten
het plegeû voor te stellen. Na 1958 stegen de rijksuitgaven
sterker dan daarvoor.
Terwijl deze aanpak reeds een zekere levendigheid waar-‘
borgt draagt ook het eigenaardige proza, dat we van Drees
kennen, daartoe bij.Het is een soort brokkelige spreektaal,
doorregen met het puntsgewijze één-twee-drie-vier van het
collegedictaat, en qua stijl nogal achteloos. De droge
zinnen staan stijf van de informatie, maar springen niet
zelden van de hak op de tak, en laten vrij veel aan de lezer
over. Niet ieder zal alle gedachtenwendingen makkelijk
kunnen meemaken. Er zitten kleine sarcastische trekjes in
en hele mooie vondsten: kamerleden die meer van dit en
van dat willen, en toch een lager uitgavenpeil, worden
vergeleken met iemand die zich een auto wenst die van. *
binnen groter is dan van buiten. ,,Topdogs” zijn acâde-
mici met hoge inkomens, en de studenten, die gratis willen
studeren, worden terloops betiteld als ,,toppuppies”.
Wie dit boek open doet hoeft niet baigte zijn voor het
fraai geciseleerde gezeur dat sommige verhandelingen over
de openbare financiën zo kalmerend kan maken. Er
ris
een voortdurend debat aab de gang, waarbij met de argu-
menten van de tegenpartij vaak zéér korte metten wordt
gemaakt. Dat kan een apodictische indruk maken. Voor-
beeld: tot de redenen voor produktie door de overheid – –
behoort
niet
de hulp aan lagere-inkomensgroepen, staat op
blz. 151; zij kunhen beter met geld worden geholpen. Met
erkenning van dit laatste voorkeursoordeel zou men mis-
schien over die ontkennende hoofdstelling nog wel eens
wat verder wiUen discussiëren. Ik bedoel overigens aller-
minst, dat de
schrijvers
proberen er hun opinies bij ons in
te’ hameren; integendeel, de politieke conclusies worden
somsnauwelijks expliciet getrokken. Het is meer of Drees
en Gubbi willen zeggen: wij hebben de pro’s en contra’s
voldoende uitgelegd, conciudeer nu zelf maar. Wél valt
het op dat de schrijvers ‘meer retributies wensen (fikse
collegegelden), en ook dat zij kritisch staan tegenover sub-
sidies (woningbouw, landbouw, cultuur toch ook wel) in
zoverre deze vreemde gevolgen hebben (bij v. averechts
op de inkomensverdeling werken) en het beweerde doel op
twijfelachtige wijze dienen. Soms is het doel zelfs niet
scherp omschreven, en dat wekt’het begrijpelijke mis-
noegen van de auteurs.op.
OPRUIMEN
VAN
MISVERSTANDEN
In feite voeren de auteurs een continu pleidooi voor helder-
heid en consistentie in de betogen dér pressiegroepen. Als
1
Wolters-Noordhoff, Groningen 1968, f.
17,50.
Het boek
is 343 blz. dik. Dat is één bladzijde per f. 100 mln over-
heidsuitgaven. – •
er één advies uit dit boek naar voren komt is het:
wie geld
begeert uit ‘s Rijks kas moet duidelijk miiaken waarom, en
daarbij geen onzin beweren.
Het lijkt een triviale raadgeving,
maar de praktijk kan er nog wat van leren. Over dat
laatste laat het boek geen twijfel bestaan. De door de au-
teurs gesignaleerde misverstanden zijn vele en zij leiden
een taai leven. Eén daarvan: iets moet gesubsidieerd worden
omdat het zo nuttig is (warm ondergoed is 66k nuttig).
Een andere misvatting: de gedachte dat ruimtelijke orde-
ning een kostbare en dus consumptieverminderende
affaire zou zijn. Fout, zeggen Drees en Gubbi, als we er niet
in slagen de mensen en de bedrijvigheid op een verstandige
manier over het land te spreiden, komen we op nog veel
hogere kosten te zitten dan gemoeid zijn niet de veiplaat-
sing van rijksdiensten, het stichten van universiteiten of
soortgelijke maatregelen. Op de denkfout dat de regionale
spreiding een last legt op de consumptie, is, volgens de
auteurs, zelfs een heel nummer van dit respectabele tijd-
schrift gebouwd.
(ESB
van 29 november 1967).
Er is hier geen ruimte om op de verschillende onder
–
delen in te gaan, al spreekt het vanzelf dat veel discussie
mogelijk ware. Jn niijn geval zou dat meestal over nuances
gaan, zelfs als de culturele subsidies in het geding
zijn.
Wat
daarover in dit boek staat is niet zo negatief als sommigen
hadden verwacht! Toch zou ik persoonlijk wat meer de
nadruk hebben gelegd op de zgn. ,,iiierit wants”, of anders
gezegd, op de kwaliteit van het bestaan. Voorts twee
kritische opmerkingen over problemen, die niet behandeld
zij ii.
In de eerste plaats vind ik liet jammer dat wij geen ant-
woord krijgen op de toch wel voor de hand liggende vraag:
hoe moet men beoordelen of een bepaalde begroting, die
met alle cijfers voor ons ligt, in- of deflatoir werkt? Welke
calculaties moeten daartoe worden uitgevoerd? Een kleine
handleiding tot dit vraagstuk heb ik niet aangetroffen;
de structurele budgetruimte, die wél uitvoerig aan de orde
konit, biedt mi. voor
dit
probleem geen afdoende oplos-
sing (en verdient overigens ook nieer kritiek dan Drees en
Gubbï er op leveren)..
in de tweede plaats komen de juridische en de bestuur-
lijke kanten van de begroting er bekaaid af. Wat de rechts-
regels betreft is dat niet erg, want er zijn legio boeken
over
2′
Maar wat gebeurt er in feite in de eerste fase van de
begrotingscyclus, wanneer in Den Haag de ontwerp-
begrotingen worden opgesteld? Dââr, worden de beslis-
singen genomen, niet in liet Parlement. Hoe liggen de
machtsverhoudingen in liet ani btelij ke en ministeriële
overleg? Wat is precies de rol van het Ministerie van
Financiën, en meer in het bijzonder van de Dienst der
Rijksbegroting? Over dat onderwerp zwijgt dit boek in alle
talen. Zelfs het bestaan van deze dienst wordt niet vermeld,
laat staan dat we gewaar worden hoe het er toegaat. Dat
is jammer, want hetgeen aan de leer der overheidsuitgaven
ontbreekt is précies dat onderdeel:
de studie der machis-
verhoudingen binnen liet apparaat.
Dit boek had een mooi
begin kunnen maken niet het vullen van die leemte, en dan
was meteen ook iets duidelijker geworden hoe zwaar de
filosofie, die er in is neergelegd, meetelt in het totale
krachtenveld. Gelukkig-kan alreedr worden verwezen naar
een andere publikatie, vers van de pers, die juist ingaat
op het samenspel tussen de Inspectie en de ,,spending
departnients”
3.
Zoals gezegd, wordt door Drees en Gubbipolitiekcomnien-
taar gegeven. Dat commentaar is steeds zakelijk, om niet
te zeggen: wetenschappelijk. Het geeft wel blijk van een
standpunt (namelijk dat pleidooien voor additionele uit-
gaven consistent moeten zijn) maar niet van een partij-
politiek standpunt. De schrijvers sparen de roede niet,
al, worden er veeleer kleine tikjes dan zwiepende slagen
mee toegediend: ,,Schmelzer prees alle ‘spending ministers’
van de K.V.P. en kritiseerde daarna het financiële beleid”
– blz. 131. De kritiek van de auteurs geldt ook de PvdA
die in de jaren van overspanning de overheidsuitgaven
heeft verdedigd die de particuliere consumptie opjutten
(zoals de melk- en huursubsidies en de bijdragen in de
sociale verzekeringen), terwijl die partij tevens pleit.voor
additionele reële overheidsbested i ngen, en zodoende me.t
zichzelf in de knoop dreigt te raken.
Als er al een soort groepsstandpurit in dit boek door-
klinkt is liet dat van
Wij
van Fimianciën.
Dit zakelijke en
wetenschappelijke karakter mag wel even niet enige
nadruk worden yerrneld, omdat onlangs een kamerlid
aanstoot nam aan een lezing, door een ambtenaar van
Financiën gehouden voor een grop zakenmensen; in die
lezing werd gewezen op het objectieve en vrij bekende feit,
dat het Parlement tegenwoordig minder als bewaker van
de schatkist optreedt dan als pressiegroep voor uitgaven-
verhogingen. Het kamerlid deed zijn beklag bij de niinister.
Ambtenaren nioeten z.i. over dit soort dingen hun mond
houden. •De volksvertegenwoordiger kan, niet dit boek in
de hand, maar weer opnieuw naar de minister lopen om
van zijn gramschap blijk te geven. Hij kan echter zijn
energie beter gebruiken, namelijk door een meer consis-
tente en rationele financiëJe politiek na te streven. Daarbij
kan
Overhiidsuitgavemz in theorie en praktijk
hem, en ons
allemaal, helpen.
J. Peil
2
Bijv. J. M uldcr:
Jnleidiizg lot de leer der openbare
financiën,
Alphen aan den Rijn 1964. L. Koopmans:
De’ beslissii,gen over de ,ijksbeg,oliiig,
Deventer 1968.
(I.M.)
ESB 11-12-1968
1139
Onderbesteding
bij ontwikkelingshulp?
n ESB
van 20 november 1968 komen Drs. R. K. Teszler
en Drs. Y. B. de Wit tot de verontrustende conclusie dat
29% van het totaal der door het Rijk begrote bedragen
t.b.v. ontwikkelingshulp niet wordt besteed’. Zij lichten
hun standpunt toe door het vergelijken van begrote en
gerealiseerde uitgaven voor ontwikkelingshulp (hun tabel 3)
gedurende de periode 1960-1967, waaruit blijkt dat van een
totaal aan begrote uitgaven van f. 2.418 mln., een bedrag
van f. 696 mln. onbesteed is gebleven. Hieraan verbinden
zij de conclusie dat de voornemens van de regering om
in 1971 de ontwikkelingshulp op te trekken tot 1 % van
het netto nationaal produkt tegen factorkosten hierdoor
in een ander daglicht komen te staan. Zij vervolgen dan:
,,Natuurlijk weten wij niet of in de komende jaren het verschil
tusseti begrote en gerealiseerde uitgaven in dezelfde orde van
grootte
(29%
van de begrote bedragen) zal zijn als in de periode
1960-1967.
Indien dit echter wel het geval is ….. zouden de
overheidsuitgaven voor ontwikkelingshulp in
1971
niet I
niaar ongeveer
0,64%
van het nationaal inkomen bedragen,
hetgeen procenlueel nauwelijks meer is dan in
1967″.
Hetdoor dc schrijvers gesignaleerde verschijnsel is stellig
belangwekkend genoeg om een onderzoek. naar de oor-
zaken van de opgetreden verschillen te rechtvaardigen.
Wie zich dan daarmee tracht nuttig te maken en de mutaties
en onduidel ij klieden in de opeenvolgende Miljoenetinôta’s
trotseert, kan tot een volgende verklaring komen van de
genoemde f. 696 mln.:
In de Rijksbegroting 1963 is een bedrag van f. 100
mln, opgevoerd voor Nieuw-Guinea, dat uiteraard niet
is uitgegeven. Dit geldt ook voor een post groot f. 13,5
mln. die werd overgehouden op ae begroting van 1965
voor niét gerealiseerde (assistent-)deskundigen- en fellow-
ship-progçamma’s t.b.v. Indonesië.
In de jaren 1963-1967 is in totaal f. 237,5 mln.
begroot voor de Nederlandse bijdrage aan het Europees
Ontwikkelingsfonds, waarvan f. 13 mln. is opgenomen.
Het restant (dat als een verplichting van het Rijk moet
worden beschouwd) zal, voor zover thans nog niet be-
steed, in 1968 en volgende jaren worden uitgegeven.
Ten laste van de begroting 1966 is voorts f. 185 mln.
(cxci. bijdrage Europees Ontwikkelingsfonds) gebracht die
eveneens nog niet waren besteed, doch dit bedrag ,,is
vrijwel yolledig gecommitteerd voor hulpactiviteiten
waarvoor hetzij bilaterale overeenkomsten zijn afgesloten,
hetzij verplichtingen zijn aangegaan niet internationale
organisaties”
(Miljoenennota
1967,
blz. 42). Het is helaas
niet bekend welk gedeelte hiervan in 1966 en 1967 is uit-
gegeven, doch het is duidelijk dat vertragingen in de be-
stedingen voor ontwikkelingshulp niet al’een bij het
Europees Ontwik kel i ngsfond s hebben plaatsgevonden.
De begrotingscijfers over 1967 en de volgende jaren zijn
ongetwijfeld eveneens geflatteerd. Het gaat hier echter
kennelijk om tijdelijke oorzaken van de achterstand in
de uitgaven.
Door de schrijvers werden abusievelijk de gereali-
seerde uitgaven voor 1959 en 1960 i.p.v. 1960 en 1961
vermeld. Deze laatste bedroegen f. 205 mln. resp. f. 235
mln. (zie
Statistiek der
Rjjksfina,zciën
1963-1968,
blz. 27).
Het hierdoor ontstane verschil bedraagt f. 77 mln.
–
Resumerend krijgen wij dan de volgende specificatie:
Minder uitgegeven voor Nieuw-Guinea en
Indonesië
………………………..f. 113,5 mln.
Nog te realiseren verplichtingen t.b.v. liet
Europees Ontwikkelingsfonds …………f. 224,5 mln.
Verplichtingen voortvloeiend uit begroting
1966
…
…………………………. f. 185
mln.
Correctie gerealiseerde uitgaven 1960/61… f. 77 mln.
Onverklaard verschil ………………..f. 96 mln.
f. 696 mln.
Het blijkt dus dat dc vooruitzichten vaii de Nederlandse
bijdrage in de ontwikkelingshulp wel meevallen.
J. N. F. Bakker
Naschrift
Wij zijn de heer •Bakker bijzonder erkenteljk voor iijn
speurwerk iii’zake het door ons gesignaleerde verschil
tussen geraamde en uitgegeven bedragen voor ontwikke-
lingshulp. Dit geldt wel in de eerste plaats het feit dat hij
een fout signaleert (onder d.) waardoor het bedoelde ver-
schil f. 77 mln, te hoog uitkwam. Deze fout is te wijten
aan onnauwkeurigheid onzerzijds (verkeerde kolommen
gelezen), hetgeen wij zeer betreuren.
Aangezien ook na correctie elk jaar meer blijkt te zijn
uitgegeven dan begroot, en het totaal van het verschil
over de jaren 1960-1967 dan nog f. 619 mln, bedraagt,
heeft onze fout overigens geen invloed op de strekking
van ons betoog. Iii plaats van de vernielde 29% zou er
over de gehele periode
25,6%
van de geraamde bedragen
niet zijn uitgegeven.
De heer Bakker heeft voorts nagegaan uit welke ele-
menten het grote verschil is opgebouwd. Inmiddels hebben
ook wij getracht de door ons vernielde begrote en uitge-
geven bedragen, die wij als totaalbedrageh in diverse be-
grotingsstukken hadden aangetroffen, te specificeren. Een
dergelijke specificatie geeft natuurlijk geen verklaring van
liet niet uitgeven van geraanide bedragen, doch lokali-
seert slechts de posten waarop en de jaren waarin de be-
stedingen zijn. achtergebleven.. De verklaring zal, gezien
liet grote aantal posten waarop de bestedingen bij dc
ramingen zij ii achtergebleven en de sterk uiteenlopende
bedragen waar liet om blijkt te gaan, vermoedelijk per post
en ook per jaar verschillen. Wij beschikken niet over de
gegevens om al deze verschillen te verklaren, en menen dat
dit, zo daar behoefte aan zou bestaan, op de weg ligt van
de bewindslieden.
1
Zie
ESB,
dd. 20 november
1968, blz. 1062/66
en
1075.
1140
Nederlandse ontwikkelingshulp, begote en uitge en bedragen
(lu f. mln.)
1960
1961
1962
1963
1964
1965
–
196
1967
1960-1967
.Begr.
Uitg.
J3egr.
Uitg.
Begr.
Uitg.
Begr.
Uitg.
Begr.
Uitg.
Begr.I
Uitg.
Begr.
Uit.
Begr.
Uitg.
Begr.
Uitg.
Ver-
a)
a)
schil
uriname
+
Ned. A ni t-
26
26
25
25
42
39 63
61
91
91
81
104
39
114
46
556 404
152
led. Nw. Cuines
83
79
94
87
103
110
35 35
315
311
4
.D.A.
……..
. …..
– –
6
6
9
1
9
22
19
8
20
31
20
20
20
32
123
121)
3
iN Fonds voor W.lrian
0
0 36
8
36
–
II
72
19
53
ur.
Ontwikkelings-
en
……………..
44
44 60
57
97
98
48
48
–
13
13
310 212
98
EChuIpaanTurkije..
.
9
–
9
–
0 9
2
9 6 36
8
28
fondsen
………….
AO
Wereldvoedsel-
..—
2
2
5
4
3
3
6
4
7
6 23
19
4
Jrgentieprogr.
Z.
0.
–
—
–
—
—-
–
–
—
–
—
–
—
—
1
17
1
30
59
48
60-12
)eskundigen
+
Fel-
—-
–
Iowshipsetc
2
2
2 2
2
3
5
4
8
7
21
13
25
24
26
26
.•
91
81
10
nstituten en Cursussen
–
–
2
2
2
2
3
3
4
4
6
6
14
10
14
17
45
44
1
1
1
4
2,
6
3
7
6
8
8
26
20
6
‘rojectenprogramma
. .
—
–
—-
–
–
—
—
3
0
7
1
15
4
45
9
45
17
115
31
84
1edefinanciering
……
programma
…….
……………….
5
0
15
•
6
15
10 35 16
19
Azië
……………
– –
–
—
—-
–
—
–
–
–
—
–
–
—
–
—
–
–
–
–
–
55
2
70
41
125
43
82
Dntwikkelingsbanken
5
10
S
5 7
20
12
8
ivp
…………….
……………..
—————-
17
0
2
18
3
2
22 20
2
onsorti’s
………..
.
esearch (-1-evaluatie)
……………………..
0 0
2 0
3
0
5
0
.
5
9.entesubsidies
…….
……………………
……………………
1
4
–
–
1
4
—3
Dverige hulp
36 36
44
Voedselhulpindis
….
…………………..
42
67
……………………
67 22
24
30 30 27
.
27 34 32
33
32
293
290
3
rotaal
…………..
.
191
187
233
221
332
320
201
152
261
151
262 j
168
366
182
415
333
2.261
1.714
1
547
a) Vermoedelijke uitkomsten.
De resultaten van de specificatie zijn weergegeven in
bijgaande tabel. Bij onze naspeuringen is gebleken dat
zowel de begrote als de uitgegeven bedragen die wij in ons
artikel hadden opgenomen, dienden te worden herzier-
Zo blijkt de door de heer Bakker (onder a.) vermelde pos
van f. 100 mln, in 1963
voor
Nieuw-Guinea achteraf niet
op de uiteindelijk vastgestelde begroting voor te komen.
Daarvoor in de plaats is een 16-tal posten voor tezamen
f. 35 mln. begroot en dit bedrag is wel uitgegeven (zie tabel).
Wat befreft de door de heer Bakker genoemde f. 13,5
mln. die werd overgehouden op de begroting voor 1965
ten gevolge van het achterblijven van bestedingen voor
(assistent-)deskundigen en fellowships, vooral voor Indo-
nesië, willen wij er op wijzen dat dit volgens de Miljoenen-
nota 1966 (blz. 52) f. 4 mln. moet zijn. Dit bedrag naakt
deel uit van de in de hiergegeven tabel opgenomen bedragen
overgehouden in. 1965.
De bijdragen aan het EEG-ontwikkelingsfonds voor de
jaren 1963-1967 zijn in 1963 en 1964 gewoon begroot en
in 1965-1967 binnenslijns in de begroting opgenomen. in
de extra-comptabele staten zijn de bedragen voor 1965-
1967 echter wel bij de begrotingstotalen meegerekend. Naar
onze mening is dit niet juist. De wetgever heeft o.i. terecht
de bedragen binnenslijns opgevoerd omdat hij vermoedelijk
verwachtte ze niet in dë betreffende jaren te zullen uit-
geven. In de tabel hebben wij ze daarom niet opgenomen.
Hierdoor wordt het totale verschil tussen geraamde en uit-
gegeven bedragen f. 144 mln. lager. indien deze bedragen
in de toekomst ,worden uitgegeven, zal daarvoor een suppie-
toire begroting moeten worden ingediend. Dit geldt oven-.
gens ook voor de bedragen-die in 1963 en 1964 waren be-
groot, want op deze is art. 24 van de Comptabiliteitswet
niet van toepassing; het recht om er alsno op uit te geven,
is vervallen. Het in 1967 uitgegeven bedrag van f. 13 mln.
– s dan ook inderdaad suppietoir begroot.
Met waf de heer Bakker (onder c.) opmerkt kunnen wij
ons volledig verenigen. Juist met het oog daarop hebben
wij er in
ons
.artikel (op blz. 1064) ook voor gepleit dat
jaarlijks een overzicht wordt gegeven van de stand van de
aangega rie verplichtingen.
Ter toelichting op bijgaande tabel moge het volgende
dienen. Wij hebben als bronnen gebruikt de Rijksrekeningen
voor de begrote bedragen van 1960-1963, de extra-comp-
tabele staten voor de begrote bedragen van 1964-1967
alsmede’de uitgaven’1967, de statistiek der Rijksfinanciën
van het CBS voor uitgaven 1960-1966. Hierop hebben wij
voorts nog de volgende correcties aangebracht:
– Uitgaven na 1960 welke zijn voortgevloeid uit véôr
1960 begrote bedragen zijn niet meegeteld. Dit betreft met
name enkele uitgaven voor het Surinaamse Tienjarenplan
in 1960 en 1961 en de uitgaven in het kader van het zgn.
Ruygersprogramma.
– De door het CBS gesignaleerde lening van f. 30 mln.
welke in 1965 door de Staat is overgenomen van cle Stich-
ting Machinale Landbouw Suriname is buiten beschou-
wing gelaten, zowel bij begroting als uitgaven.
– Voor zover wij de suppletoire begrotingen voor de
periode 1964-1967 hebben kunnen achterhalen, hebben wij
deze volledig verwerkt wanneer ze tot verhoging dan wel
verlaging van het totaal bedrag voor ontwikkelingshulp
hebben geleid. is er echter slechts sprake van een verschui-
ving binnen het totale bedrag dan zijn de begrote bedragen
ongewijzigd gelaten en de uitgaven aangepast. Dit laatste –
verklaart de negatieve versôhilleri voor urgentieprogramma
voor Z.O.-Azië en voedselhulp India. –
Tot slot nog enkële opmerkingen:
in de periode 1960-1967 is 24,2% van de voor die
periode werkelijk begrote bedragen uitgegeven.
Vrijwel alle ,,verschillen” vallen onder art. 24 van de
Comptabiliteitswet. Dit betekent dat elk overzicht van niet
uitgegeven bedragen het karakter draagt van een moment-
opname.
–
Gezien de grote achterstand in de uitgaven bij de bila-
terale programma’s (ruim 70% van de totale achterstand)
zouden voorstanders van multilaterale hulp hierin een
argument kunnen vinden om hun betoog te versterken. –
– R. K.
Teszler
Y.B. de
Wit
ESB 11-12-1968
.
1141
Revolutie en nog wat
Dit opstél berust op notities die ik maakte als deelnemer
aan enige forums in de universitaire sfeer rondom de pro-
bleniatiek van de Derde Wereld. Daarbij werd herhaal-
delijk door diverse sprekers de
wenselijkheid
of nood-
zakelijkheid van revolutie als voorwaarde voor le ophef-
fing van de ontwikkelingslanden bepleit. Mijn opmerkingen
waren en zijn indirect tegen deze woordvoerders gericht.
NIET ELKE REVOLUTIE EEN OMWENTELING
Revolutie betekent letterlijk omwenteling. De term heeft
in de geesteswetenschappen een wijdere strekking gekregen.
Revolutie wordt daarin gezien als een belangrijke verande-
ring in het sociale systeem die zich in een relatief korte
sparine tijds voltrekt. Geweld behoeft hierbij niet nood-
zakelijk op te treden. Wij spreken van de industriële revo-
lutie, die zo omstreeks
1750
begon, en van de agrarische of
groene revolutie, die in de historie van het Westen aan de
industriële voorafging. De meesten van ons vinden dit
bruikbare termen om de breuken met het verleden, die
hebben plaatsgevonden, aan te geven. Er is ook alle reden
om bijv. de verdubbeling van het gemiddeld inkomen per
hoofd, zoals die in West-Europa sinds
1950
valt te consta-
teren, als revolutionair te beschouwen. Rondom deze
inkomensexplosie hebben ziëh zoveel mutaties in de eco-
nomische en beroepsstructuur, in het consumptiepatroon,
enz. voorgedaan, dat zonder overdrjving van en rèVolu-
tionaire verandering kan worden gesproken.
Sommige revoluties gaan met een zekere gewelddadig-
heid gepaard. Het sociale systeem
lijkt
op zeker moment
zijn grens te hebben bereikt. Eén der componenten ver-
toont een afnemende nuttigheid of zelfs een negatieve
produktiviteit. Dit element wordt terzijde geschoven en
een nieuw systeem met een nieuwe dynamiek treedt ervoor
in de plaats. De Franse, Amerikaanse en Russische revo-
.Jutie zijn hiervan voorbeelden. Het is niet altijd gemakkelijk
vast te stellen op welk tijdstip en waarom een bepaald
element als ondraaglijk wordt ervaren. Voor een zinvolle
verandering in het systeem dienen echter nieuwe impulsen
en groepen aanwezig te zijn, die de ontwikkeling een betere
richting kunnen geven. Pas achteraf kan men constateren
of inderdaad een k
lasse bestond, die met nieuwe denk-
beelden was toegerust en ook de kennis en macht bezat
om deze te effectueren.
Vele zogeheten revoluties hebben in wezen een ,,nul-
som” karakter. Ze lijken op een cowboy-film, waarin de
wereld wordt gepolariseerd in helden en boeven, of heiligen
en duivels. Het doel van de revolutie of van de cowboys is
om de booswichten uit te bannen en de deugdzamen aan
de macht te helpen. Men hore wat de Peruaanse militaire
jVnta op 3 oktober 1968 over de ,,schurken” vertelde:
,,Sterke inheemse en buitenlandse economische krachten
niet hun onwaardige Peruaanse medeplichtigen oefenen
onbelemmerd de politieke en economische macht uit,
verhinderen de uitvoering van ingrijpende structurele her-
vorm ingen en houden aldus de bestaande oneerlijke econo-
mische en sociale orde in stand”. in plaats daarvan beloven
de generaals een ,,dynamisch nationale ontwikkeling”,
zonder verdere bijzonderheden te verschaffen. Helaas is
het niet zo eenvöudig om de goeden van de siechten te
onderscheiden. Vele heiligen blijken achteraf schijn-
heiligen. In diverse Latijnsamerikaanse landen, die even-
veel revoluties hebben gehad als ze jaren bestaan, is meestal
de ene groep booswichten door een andere groep scha-
vuiten opgevolgd, hoewel de aflossing van de wacht vrijwel
altijd vergezeld is gegaan van hooggestemde verklaringen
over hoe de dictatuur of tyrannie van een vroeger regime
zou worden vervangen door een nieuw systeem, gebaseerd
op vrijheid, gelijkheid en broederschap.
Vele voorstanders van revolutie hebben een Marxistische
dito op het oog, die met de eerbied verschuldigd aan de
schrijver van het (hun!) Nieuwe Testament meestal niet
Marx isme-Len inisme wordt aangeduid. Door het onteige-
nen van de kapitalisten en het socialiseren van de produk-
tiemiddelen wil men een welvarende en klassenloze maat-
schappij stichten. Dit type van ievolutie heeft een zekere
aantrekkingskracht voor sommige intellectuelen in ont-
wikkelingslanden, omdat ze daardoor menen de bestaande
hinderpalcn voor groei, die een erfenis heten te zijn van
kapitalisme, kolonialisme en imperialisme, opzij te schuiven
en aldus hopen hun eigen economisch lot te kunnen be-
palen. De materiële kosten van een dergelijke revolutie zijn
hoog. Mijn vroegere leermeester in Amsterdam, Prof.
W. A. Bonger, placht te zeggen dat een revolutie een kost-
bare aangelegenheid was enhij doelde hierbij ongetwijfeld
op de Russische revolutie. Een ,,cost-beneflt”-analyse van
deze revolutie, als ze uitgevoerd kon worden, zou wellicht
aantonen, dat de kosten de baten verre overtroffen. Een
ieder, die zich enigszins verdiept heeft in de ontwikkeling
van de Russische economie v66r 1913, zal beamen, dat de
Sowjet-Unie ook zonder de gebeurtenissen van 1917 de
belangrijkste economische macht naast de Verenigde
Staten zou zijn geworden. Dit type van revolutie is overi-
gens gebaseerd op een systematische en effectieve uit-
buiting van de boeren ten gunste van de industrie, het
militaire en het overheidsapparaat of in feite de Commu-
nistische partij, die de lakens uitdeelt. ,,Collectivisation
(of agriculture) is a form of collection” heeft R. Nurkse
terecht gezegd.
Deze vorm van revolutie gaat voorts vergezeld van een
enorme concentratie van de macht. Het bureaucratische
apparaat, dat hiervoor dient te worden geschapen, is
(I.M.)
1142
slechts efficënt naarmate in de maatschappij het element
van rationele calculatie is ingebouwd. Indien dit niet het
geval is – een kenmerk van de meeste ontwikkelings-
landen is juist dat de ,,Rechenhaftigkeit” nog in een embry
–
onaal stadium verkeert – dan is de bureaucratie nog min-
der efficiënt dan de private sector.
Er is nog een reden waarom ik meen dat een Marxistisch-
Leninistische revolutie voor vele ontwikkelingslanden geen
uitkomst biedt. De meeste – ongeveer 80 % – van de arme
landen zijn klein wat bevolkingsaantal betreft, hebben een
beperkt grondstoffenpakket en bezitten slechts een geringe
binnenlandse markt als gevolg van de lage koopkracht.
Deze landen kunnen slechts een redelijke economische
groeigraad bereiken door een optimale participatie in de
internationale handel. Maar de Sowjet-Unie die het corn-
niunistische blok domineert, heeft een economisch stelsel
ontworpen, dat gericht is op zelfgenoegzaamheid. Buiten-
landse handel heeft in hoofdzaak een politiek doel, name-
lijk om de handelspartners voor het communistische
karretje te spannen of om westerse invloeden te onder
–
mijnen. Guinee en Mali in Afrika hebben reeds ontdekt
dat het Sowjet-blok niet geïnteresseerd is in de diversificatje
van hun economieën en trachten thans de aansluiting met
de Vrije wereld te herwinnen. Een zelfde ontwikkeling lijkt
mij voorspelbaar voor Cuba, waarde eerste levensbehoeften
momenteel op de bon zijn en de Sowjet-Unie geen mede-
werking verleent om de eenzijdige afhankelijkheid van sui-
ker als exportprodukt te verminderen. Over een jaar of
vijf zal, dunkt mij, Fidel Castro wel het veld hebben
geni i md.
Men kan intussen iii redelijkheid van het Westen niet
verwachten, dat in landen, waar een communistische
‘coup’ is uitgevoerd, financiële hulp wordt verleend. Al
te goed is buurmans gek. Landen die onomwonden de
vernietiging van de democratische orde in het Westen in
hun iaandel schrijven, gaat men toch niet steunen teneinde
aldus hun streven kracht bij te zetten?
Ter vermijding van misverstand wil ik erop wijzen dat ik
het eens ben met Sir John Boyr Orr, de eerste directeur-
generaal van de FAO, die eens in een rede tot een westers
gehoor heeft gezegd: ,,What you pretend to call ‘corn-
munisrn’ in underdeveloped countries, is hunger becoming
articulate”. In diverse arme landen plakt men het etiket
,,comrnunist’ op een ieder, die kritisch staat tegenover de
gevestigde orde of één van zijn aspecten.
Overigens overschatte men de kans om een revolutie
van het Sowjet- of China-type in een tand te ontketenen,
niet. Het repressievermogen van de staat, belichaamd in
politie en leger, is zelfs in een arm land vaak hoog ont-
wikkeld. Het militaire en politionele apparaat is veelal
beter georganiseerd dan elke andere sector. Kennisover-
dracht op dit terrein blijkt soepeler te verlopen dan bijv.
op het gebied van de industrie of landbouw. Waarschijnlijk
hangt dit samen met liet feit dat ,,rovertje spelen” ons allen
in het bloed zit. Bovendien zijn de discipline, hiërarchie
of tucht, die de ,,ziel” vormen van de militaire dienst,
factoren die een adequate absorptie van modern wapentuig
en nieuwe vechtmethoden bevorderen. De pogingen door
Che Guevara gedaan om in Bolivia een guerilla op touw te
zetten, lijken voor de lezer van zijn dagboek van te voren
tot mislukking gedoemd. Hoe dit zij, het schijnt onzeker of
de bijzondere omstandigheden die verantwoordelijk waien
voor het slagen van de revoluties in Rusland, China en
‘Cuba herhaalbaar zijn 6f kunnen wcfrden gecreëeid in andeie
landen. Alleen verstokte Marxisten hebben hierop een
éënsluidend antwoord. .
Sinds 1917
sinds 1917
STENOGRAFENBUREA’W
…..
W. STEMMER
€
ZN N.V.
Lieven de Keysir. 77, tel. (010) 20 06 86, Rotterdani-14
vervaardigt o.a. de officiële gerneenteraadsversiagen van Arnhem, Baarn, Dordrecht, Eindhoven, Gronin-
gen, Haarlem, Hilversum, Maastricht, Renkum en
Rotterdam.
Wij
leveren nu ook
–
–
NOTULEN VAN -DIRECTIE-EN-‘—
AANDEELHOUDERSVERGADERINGEN’
‘0e jareiilange ‘gedegen ervfiiiï ‘ân bisbiïre’to”
passing van moderne geluidsopnametechnie,k en voor-
al onze eersteklas medewerkers’ garanderen snel en
accuraat werk, uitgevoerd op uiterst betrouwbare. en.
discrete wijze. –
. .
ECONOMISCHE GROEI ALS
VORM VAN REVOLUTIE
Nog een vorm van revolutie zou.ik;willen onderscheiden,
namelijk.die welke zich voordoet in de ontwikkelingslanden
– het zijn er 22 in getal, die 16 % van de totale bevolking
in deze landen vertegenwoordigen’ die een groeivoet
van het nationale produkt, van 6% of meer vertoonden
in de periode 1960-1967; Daarnaast waren er 25 landen,
met 31 % van de totale bevolking mde arme gebieden, die
een groeitempo hadden van tusseii .4 en 6% en helaas
ook 37 landen, waarin 53 % vah de totale bevolking woonde,
die een’oeigraad bezaten van minder dan 4%. Wa onder-
scheidt nu de ,,hazen” van de ,,slakken”? M.i. hebbende
koplopers een aantal genieenschappelij ke keijrnerken.
Het regeringsbeleid is bewust gericht op een-verhoging
van het levenspeil van de bevolking. Er is een zekere poli-
tieke stabiliteit en men streeft naar een communis opinio
omtrent het pad, dat in de toekomst zal worden bewandeld.
Geen bèpaalde ideologie is overheersend, maar wel valt
een zekere nationale, trots te constateren: Het-leiderschap
is niet charismatisch, maar pragniatisch meteen,nuchtere
kijk op de mogelijkhedeii en beperkingen, Men is gepor-
teerd voor een gemengde economie, waarin overhejd en
particuliere sector ieder een eigen verantwoordelijkheid
dragen. Door een rationele keuze van’ projecten en.eeri
mengeling van centraliserende en decentraliserepde maat-
regelen tracht men een optimaal investeringspatroj ,te
realiseren en aldus een zo hoog mogelijke, groeivoet van
de economie te bereiken. Meestal tracht- men.. ook,het
geboortenhiveau te reUuceren,en daarmee de . bevolkings-
groei af te remmen, teneipde het irkomenspeii per hoofd
te kunnen verhogen. Het onderwij.
,
-ii zo praktisch mogelijk
ingericht, d.w.z. gericht pp de. economisçhe. en . sociale
behoeften aan gekwalificeerd personeel,. Men tracht voor-
delige contracten met particulier buitenlands, kapitaal af
te sluiten teneinde nieuweactiviteiteri te entarneren die men
binnenlands door gebrek aan kapitaal en kennis nog piet
kan uitvQeren.
– , –
‘
– –
.
,
Terzijdç moge hier »’orden- opgemerkt dat ij velen een
scheve voorstelling pf onderschatting. bestaat van, de -bij-
drage, die privaat buitenlands kapitaal ,bij de oitwikkeling
kan leveren. Door het Amerikaanse Ministerie van Handel
•
isvoçr, 1955
de volgende berekening gemaakt van wat
ESB 11-12-1968
,F143
Een Marshall-ballet
Amerikaanse, in Latijhs-Amerika gevestigde, bedrijven
binnenlands besteedden:
•
–
.
Lokale uitgaven (in $ mln.)
1.009 1.768
1.onen en salarissen
………………………….
.
Grondstoffit en machines
…………………….
.
m
687
Rente, royalties en dividenden
………………….
46
Inkostenbelasting
………………………….
.
411
Andere belastingen
…………………………..
.
Niet gespecificeerd
…………………………..
.
392
Totaal
…………………………………….
1
4.313
Het netto inkomen op de Amerikaanse investeringen
bedroeg in 1955 $ 697 mln., dus ongeveer 11 °/ van de
geschatte waarde van $ 6.500 mln, van de Amerikaanse
beleggingen in
Latijns-Amerika
in dat jaar. Geen econoom
zal dit een buitensporige beloning achten. Vele arme
landen hebben in de naoorlogse periode geleerd via belas-
tingen en anderszins maximale inkomsten te verkrijgen
van het aanwezige buitenlandse kapitaal. Een goed waar-
nemer heeft in dit verband puntig opgemerkt: ,,The tax
machinery can remove much economic remoteness even
from mineral enciaves”. Ik acht het jammer, dat buiten-
landse ondernemingen, die in ontwikkelingslanden ge-
vestigd zijn, niet regelmatig terwille van hun publieke
imago gegevens als hierbovèn vermeld publiceren, teneinde
de vreemdeling in Jeruzalem voor te lichten.
Terugkerend tot de koplopers in de groeirace, wil ik erop
wijzen dat in deze landen nog geen idyllische toestanden
bestaan. Maar er voltrekken zich veranderingen op het
institutionele en sociale vlak die een steeds groter deel van
de bevolking de kans bieden aan de opgang deel te nemen.
De ervaring, die ook in het Westen is opgedaan, wordt ge-
schraagd, namelijk dat een continue economische groei de
middelen of hulpbronnen verrchaft om groepen en streken,
die dreigen achter te blijven, op te trekken en de span-
ningen, die door het ontwikkelingsproces worden opge-
roepen, te mitigeren.
Het ondersteunen van zulke ontwikkelingsrevoluties,
die zich helaas nog maar in een kleine groep landen voor-
doen, is m.i. een taak bij uitstek van het westen, die voort-
vloeit uit onze beste tradities. Zij bewijzen dat de lessen
die in de Westerse ontwikkeling besloten liggen mutatis
mutandis ook toepasbaar zijn op de problematiek van de
arme landen. Redelijke verlangens, die uiteraard verschillen
naar tijd en plaats, kunnen vervuld worden indien de
economie in een behoorlijk tempo groeit, en zullen worden
bevredigd, indien dit noodzakelijk is om een hoge groeivoet
te handhaven of om de politieke stabiliteit te bewaren.
Hulpverlening aan zulke ontwikkelingsrevoluties is allicht
minder spectaculair dan het propageren van andere typen
van omwenteling, maar wel meer effectief. In de komende
jaren dienen de westerse industrielanden, dunkt mij, door
het hulpbedrag te vergroten en die hulp meer dan tot nog
toe te richten op de economische knelpunten, die bestaan in
de arme landen, ernaar te streven meer en meer ontwikke-
lingslanden in de groep te brengen, waarin het nationale
produkt met 6% of meer per jaar groeit. ,,A rising tide
raises all the ships” is een Amerikaanse zegswijze; als eco-
noom zie ik voorlopig geen alternatief dan een gestaag
groeiende economie zowel op mondiaal niveau als binnen-
lands om de tegenstellingen tussen rijk en arm tot accep-
tabele proporties terug te brengen.
W. Brand
RECENTE ONTWIKKELINGEN: PRIJZEN
VAN GRONDSTOFFEN EN EINDPRODUKTEN;
PRODUKTIECAPACITEITEN
EN HANDELSVERKEER
Bij de afronding van onze terugblik op de gebeurtenissen
gedurende de laatste twee â drie jaren zullen wij ons aller-
eerst beperken tot de invloed van de ontwikkeling der
vezelproduktie op de prjsverhoudi ogen. Daarna ast willen
wij aan de hand van recente publikaties en praktijkgegevens
signaleren hoe de verschuivingen in de industriële capa-
citeiten en bepaalde aspecten van het handeisverkeer in
textiel de aandacht van de ontwikkelingslanden zullen
trekken.
4
Meermalen werd ,in voorgaande artikelen melding ge-
maakt van de stijging der katoennoteringen. Daar tegen-
over werd tevens een daling in de prijzen van bepaalde
man-made fibers geconstateerd. Wat is nu de uitwerking
van deze schaarbeweging op de prijsverhoudingen? Men zou
kunnen proberen dit door prijsvergelijkingen van de ver-
schillende vezels tot uitdrukking te brengen. Een weinig
bevredigende methode daar men meestal niet verder komt
dan het laagste niveau, nI. dat van de grondstoffen. Boven-
dien is het moeilijk gelijksoortige kwaliteiten van natuur-
ijke en kunstmatige vezels tegenover elkaar te stellen.
Bij het belichten van de concurrentie tussen katoen en
man-made fibers (MMF) hebben wij in ons vorige over-
zicht
I
gebruik gemaakt van enkele prijscalculaties van
garens en weefsels. Door deze berekeningen na twee jaar
te herzien en op de nieuwe grondstofprijzen te baseren
krijgen wij een redelijk betrouwbaar beeld hoe de reeds
genoemde schaarbeweging de prijzen van tussen- en eind-
produkten beïnvloedt. In tabel 1 volgt allereerst een verge-
lijking van calculaties van garens en weefsels uit katoen en
rayonvezel op Westeuropees nivea. Deze becijferingen
bewijzen hoe snel de waarschuwingen, die in 1966 aan de
I.C.A.C.-vergadering werden gegeven, door de feitelijke
ontwikkeling werden bevestigd. De kwalitatieve aspecten
in het midden latend, leert ons deze vergelijking hoe garens
en weefsels momenteel goedkoper uit cellulose-vezels
kunnen worden vervaardigd dan uit vergelijkbare katoed-
soorten.
Wat de non-cellulose weefsels betreft, voor dit materiaal
blijven de noteringen hoog. Toch hebben enkele schoks-
gewijs opgetreden prijsdalingen – zo-karakteristiek voor
deze produkten
2
– de verhoudingen tussen natuurlijke
en kunstmatige vezels nog sterker gewijzigd. Dit komt in
de becijferingen van tabel 2 duidelijk tot uiting. Deze
berekeningen mogen – absoluut bezien – voor leken
weinig interessant en voor insiders zelfs hier en daar voor
* (1) en (II) in
ESB
van 27 november, resp.
4
december 1968.
1
,,Het ballet van de vezels”, bijlage bij
ESB
van 15juni1966.
2
,,Het ballet van de vezels”, t.a.p., blz. 25.
1144
/
–
voor. de vezels (III)
*
kritiek vatbaar zij!t; belangrijk is echter te constateren ho6
t
dustrie de capaciteiten heeft zien groeien en inkrimpn.
de lichte stijging van de katoenprijs enerzijds en de forse
Met opzet maakten wij hier een onderscheid in deindus-
daling van de polyesternotering anderzijds de eindprijzen
triële ontwikkeling van de niet-traditionele industrielanden.
ian garens en weefsels al betrekkelijk dicht bij elkaar
De machtige textielindustrie in India werd immers reeds
brengen. Dikwijls doen zelfs kwaliteitsverschillen en meer
in het midden van de vorige eeuw gesticht. De geboorte van
nog eén krachtige begeleiding van de marketing door pro-
de Pakistaanse textielindustrie ligt echter grotendeels na de
niotion campagnes het beeld in het vc,ordeel van de man-
afscheiding,
nog slechts weinig meer dan twintig jaar
made fiber/katoen blends omslaan.
geleden. En in Afrika verkeert de ontwikkeling van de
-•
De vraag- en aanbodsituatie in d
markten voor natuur-
text ieli ndustrie zelfs in een pril begintadium.
-lijke vezels en MMF heeft tot prijsontwikkelingen geleid
–
Hoe denken nu de ontwikkelingslanden die reeds çnïge
– –
die meer dan ooit de aandacht van de oude en nieuwe ont-
ervaring op het gebied van de industrialisatie hebben, over
wikkelingslanderi gespannen houden. Hetzelfde geldt voor
de mogelijkheden die de
klassieke
textielindustrie hun
de wijze en het tempo waarin de klassieke verwerkende in-
verder, biedt? Een zeer duidelijk antwoord op deze vragen
–
is te vinden in de conclusies van het congres van de Inter-
national Federation of Cotton and Allied Textile Tndustries
TABEL 1
–
(I.F.C.A.T.I.), dat van 13 tot 18 november 1967 te Nèw
Veigeljkende calculaties van garens en weefsels uit katoèn
Delhi werd georganiseerd: Wij laten hier de eerste zes pas-
–
en rayonezei
–
sages volgen:.
–
(1) The need for structural adjustment of the cotton and allied
textile industries is no longer confined to the highly industrialized
countries; the problems, with which the textile industries are
faced, are becoming more and more similar in all regiotis of the –
world. –
(2) Action now also appears to be necessary in Asia and the
Far East, where – during the past fifteen years – productive
capacity has been increased by approximately 100%; this in-
crease also applies to the People’s Republic of China.
(3) In some countries of Asia and the Far East there appears
–
to be a degree of obsolescence and surplus capacity; other-
–
countries in that area have probably reached their ceiling,
Bro,,:
Enigszins gefingeerde praktijkgegevens.
whilst in a small number of countries in th area
tllere
may still
a) Prijs in dollarcents per kg.
,
be room for expanslon. It
Is,
therefore; Important that all
‘b) Prijs in dollarcents per meter.
countries in that region should try to determine’the optimurn
C
size of their cotton and allied textiie industries, taking into ac-
TABEL 2
count that most countries of the world, both less and highly developed, wilt want to maintain viable textile industries of
Vergelijkende calculaties lan garens en weefsels uit katoen en
their own. As the worldmarket’s potential for absorbing addition-
polyes/ervezel
.
al exports is limited, any expansion of capacity would lead to
-marketdisruption, if it went beyond the requirements of domes-
Lii.
iIIdlIÇ.OtS.
(4)
The modern multi-fibre, multi-process textile industry is
highly capital-intensive; its machinery must be run as efficiently
as possible. Consequently, textile manufacturing is no longer
the most appropriate method of fostering economic develop-
__________
ment. Efforts to modernize and increase efficiency should not
be hampered by fiscal or social legislation.
(5)
The rapid expansion of textile productive capacity in
Asia and the Far East has increased competition, while at the
same time restricting export outlets. Many markets in the area – are no longer prepared to âccept large-scale imports, as they
beconie self-sufficient. Furthermore, niany newly established
textile mills in the area are seeking to export part of their
production, in direct competition with each other, either within
Asia and the Far East or elsewhere. .
(6),International textile competition is, therefore, likely to
increase. Foreign trade in textiles should be carried out under
orderly and equitable conditions. Importing countries should
kg.
,
avoid unjustified demands for undue protection oftheirdomestic
‘
b) Prijs in dollarcents per meter.
markets; exporting countries should refrain from making exces-
.
.
sive claims for increased shares iii the world’s export trade. – –
E,SB 11-12-1968
–
.
i
1145
–
Katoen
Rayonvezel
966
1968
1966
1
1968
Garens nr. 30 Eng. a) waarvan: grondstoffen
…………’
115 127
95
91
toegevoegde waarde
….
61,5% 59,3% 57,7%
55,0%
9
5,5% 21,4%
18,4%
22,6%
rente/afschrij
,5% 7,2%
.
9,6%
7,6%
12,1
%
14,3%
14,8%
loon
…….
ving
…………..
overige kosten
……….13,5%
Weefsels b) (constructie 68 x 66
–
.
26,1 26,1
23,9
21,5
30/30; gebleekt, breedte 36″)
……
waarvan grondstoffen
…………
.31,1%
31,6%
26,5%
25,7%
–
Katoen
Polyestelvezel
1966
1
1968
1966
1968
la. Garens nr. 30 Eng. a)
200 206
332
251
waarvan grondstoffen
56%
54%
75% 62%
Polyestervczel 65%
Katoen
35%
Ib. Garens nr. 40 Eng. a)
160
176
263
204
waarvan grondstoffen
60% 60% 63,3% (pol.) 51,2% (pol.)
toegevoegde
13,4% (kat.) 16,4% (kat.)
waaide
40% 40%
23,3%
32,4%
Za. Weefsels b) (construc-
tie 129×66
–
40(40;
gebleekt; breedte 36″)
38,6
39,2
63,0
–
49,0
waarvan grondstoffen
30,3% 32,6% 39,2% 36,6%
Zb. Weefsels b) (construc-
tie 94×70
–
40/40;
gebleekt; breedte 36″)
35,3 35,4
54,0 41,8
waarvan ‘grondstoffen
28,6%
1
3 1,2%
1
37,2%
33,4%
Deze onverkorce weergave van dze resoluties voorkomt
een verkeerde interpretatie van de thans heersende opvat-‘
tingen over d.e wereldtextielcapaciteit en haar toekomst.
Het is zeer duidelijk dat hier onrust spreekt over de wijze
en het tempo waarin eventueel verdere capaciteitsverschui-
vingen tot stand zullen worden gebracht. -De praktijk is
hier de wetenschap dus wel wat vooruit ge1pen!
Na nog een tweetal passages gewijd aan het belang van
rust op prijzengebied en aan de opkomst van de MMF in
de General Conciusions te hebben opgenomen, besloot
het I.F.C.A.T.I.-congres niet de volgende zin: ,,The textile
industry has been the first industry to be forced to adjust
itself to the structural change in the world economy. It is
now prepared to meet the challenge of modern times. it
should be able to prosper both in developing and highly
industrialized countries”.
Tot op zekere hoogte is dit een uitspraak die in zijn alge-
meenheid tekenend is voor een slotfanfare. Toch wint
zo’n passage aan betekenis als men zich realiseert dat deze
resolutie niet alleen werd aanvaard door de afgevaar-
digden van West-Europa, de Verenigde Staten, Canada en
Australië, doch’ook door de delegaties van India, Japan,
de V.A.R., Israël en de Franse Geassocieerde gebieden in
Afrika. .
/
In welke mate de nieuwe industrielanden hun capaciteit
hebben ontwikkeld werd gedemonstreerd door de tabellen
12 en 13 in ons tweede artikel. In hoeverre is men er nu in
geslaagd daarmee op de internationale markten te pene-
treren? Om deze vraag te beantwoorden volgt hier aller-
eerst een terugblik op de eerste internationale Buxton
conferentie
(1952)..
Tijdens deze bijeenkomst bespraken
de delegaties van de katoenverwerkende industrieën in
India, Japan, Engeland, de Verenigde Staten en continen-
taal West-Europa de toekomst van de internationale
textielhandel. India kon op dat moment terugzien opeen
schoksgewijs stijgende export van katoenen weefsels en
iaamde daarop een stabiele uitvoer volgens tabel 3.
Aan apparatuur om deze export te bewerkstelligen, heeft
het India sedertdien niet ontbroken. Deze capaciteit steeg
immers van 11,2 mln. spuien in 1952 tot 17,1 mln. spillen
in 1968, terwijl het aantal weefgetouwen weliswaar gelijk
bleef – 208.000 – doch door de modernisering van de
apparatuur ongetwijfeld een aanmerkelijk groter voort-
brengingsvermogen verwierf. Als wij echter de resultaten
van de laatste zes jaar overzien, komen wij tot de conclusie
dat de raming van zestien jaar geleden – die toentertijd
nog niet verder ging dan de naaste toekomst van drie
jaar! – slechts voor gemiddeld 63 % verwezenlijkt werd. De
tendens was de laatste tijd eerder ,dalend dan stijgend
(tabel 4).
Een specificatie van de export in 1967 geeft aan, welke
de voornaamste afzetmarkten voor India zijn. Het is een
weergave van een concentratie op een oud en vertrouwd
afzetgebied. De banden met de Comrnonwealth en de
daaruit voortvloeiende tariefpreferenties spreken duidelijk
uit de cijfers van tabel 5. Daar valt ook op dat de landen van
continentaal West-Europa niet of nauwelijks voorkomen
in de lijst der belangrijkste afnemers. Het zou interessant
zijn dit feit wat nader te bestuderen. Een grondige analyse
van de samenstelling van het exportpakket zou hier echter
wel aan voor.f moeten gaan. Want het volume van 500 â
600 mln. yards is natuurlijk uit een zeer grote verscheiden-
heid van kwaliteiten samengesteld. –
Op sommige facetten kan hier echterdirect reeds worden
gewezen. Het is bepaald niet zo, dat weefséls uit India en
Pakistan op het continent van West-Europa worden ge-
TBEL 3.
Exporten. ez exporfraniingen van katoeiieiz
weefsels
uit India
(1949-1955)
Geëffectucerd
1949
…………………..
466 mln. square yards
1950
…………………..
1.109
1951
…………………..
776
1952
…………………..
592
Ramiug
1953/1955
…………….
1.000
,,
,,,,
perjaar
Bron:
Dr. W. T. Kroese: ,,Londen, Osaka, Buxton en Parijs, Londen,
Amsterdam als ontmoetingsplaatsen voor de internationale en de Westeuropese
katoenindustrie”,
ESB,
26 november 1952.
TABEL 4.
Exporten van katoenen en MMF-fveefsels uit India
1962-1967
–
(in mln. yards)
Katen
MMF
Totaal
1962
…………..
537,9
88,5
626,4
566,4
88,3
654,7
591,4
78,8
670,2
1965
……… …..
638,3
.
..
42,1
680.4
1963
……………
1964
……………
1966
……… ..
…
563,4
44,6
608.0′
1967
……………
526,5
..
4,5
531,0′
Bron:
The Textile Council, Manchester,
Quarterl,v Stolislical Rrrk’w
90,
herfst 1968. Dc cijfers voor katoenen weefsels in 1966 en 1967 luiden in square
yards, met uitzondering van de produkten van dc hancllooms. Gezien het
1
1
cit
dat het merendeel der weefsels in 36″ breedte wordt geëxporteerd, is een ver-gelijking met de vorige tabel gerechtvaardigd. Het gemiddelde van de periode
195311961 bedroeg 760 mln. yds. per jaar.
TABEL 5.
Expor/en van katoenen,
weefsels
uit India in 1967
(mln. sq. yai’ds)
verenigd Koninkrijk
………..
177,4
Nepal
…………………..
57,9
..
v.s…………………….
49,9
Soedan
……………………
45,8
Midden Oosten
…………….
42,0
Verre Oosten
………………
30,6
Australië/Nieuw-Zeeland
…….
26,8
–
Oost-Afrik’t
……………….
19,2
Canada
………………….
15,8
U.S.S.R
.
…………………
6,4
Alle overige markten tezamen
….
54,7
Totaal
…………………..
526,5
Bron:
The Textile Council.
weerd. Wel Eijkt het dat het door velen gewenste Noord-
Zuid-verkeer in textielen doorkruist en daarmee afgegren-
deld wordt door een machtiger Oost-West-gerichte handel.
Wij hebben dit verschijnsel onderzocht en wel voor zover
het zich weerspiegelt in de invoer van katoenen en rayon-
vezel ruwdoek in de EEG en een drietal landen van de
EFTA. Een belangrijke metrage, die, zouden deze importen
alle op India gericht kunnen worden, de tweede plaats in
tabel
5
zou veroveren. Het gemiddelde van de jaren 1964
tot 1968 geeft weer, dat dit ruwdoek, hetwelk na veredeling
voor een belangrijk deel opnieuw geëxporteerd wordt,
slechts voor 10% door de groep der ontwikkelingslanden
wordt ingevoerd. India en Pakistan staan hierbij hoog
geklasseerd
1
.
Het aandeel van de ontwikkelingslanden in het internatiotale
textielverkeer is overigens op niet meer dan 17% te ramen. Dit volume komt hoofdzakelijk voor rekening van India, Pakistan,
V.A.R., Taiwan en Zuid-Korea.
(De Nederlandse Kaloen-
i,(jvel’lieid op de dre,npel van ,no,-gen).
1146
.
Eenzelfde percentage
is
afkomstig uit Japan en Hong-
kong, doch 30% is onmiddellijk traceerbaar als leveranties
uit Rusland, Oost-Europa en China. Het meest veront-
rustend is nog het feit, dat bijna 50 % van het ruwdoek in
West-Europa wordt ingevoerd door zogenaamd ,,neutrale”,
niet nader te definiëren leveranciers. Het zijn de grote par-
tijen die manipulanten, gebruik makend van ,,onduidelijke”
certificaten van oorsprong, boven de markt laten zweven.
De wereld van de vreemde, niet nader te omschrijven ruw-
doekhandel, die vermoedelijk grotendeels Oost-West ge-
richt zal zijn.
Het is niet de eerste maal dat wij erop hebben gewezen
hoe zeer de internationaal gemakkelijk verhandelbare
textielen – zoals het.hier bedoelde ruwdoek – een inter-
nationaal betaalmiddel vormen. Dit gezien de eigen-
schappen als: licht in gewicht, niet aan bederf onderhevig,
redelijk te standaardiseren, zonder service te leveren en,
indien voldoende laag geprijsd, gevrijwaard van mode-
invloeden. Het is deze handel, die menige fraaie poging van
hulp aan ontwikkelingslanden door het verschaffen van
toegang tot bepaalde afzetgebieden verjdelt.
Dc ontwikkeling van de prijzen van katoen en man-
made fibers is, uit het oogpunt van de ontwikkelings-
landen, producenten van de natuurvezel, zorgwekkend.
Bij de industrialisatie van de niet-traditionele industrie-
landen heeft de textielindustrie reeds een grote rol gespeeld.
Toch heeft de penetratie van de nieuwe textielexporteurs in
het handelsverkeer niet de kracht verkregen, die men
er in theorie zo gaarne aan toebedacht. Zijn er nu geen
andere oplossingen denkbaar om hierin verbetering te
brengen dan die welke tot nu toe werden aanbevolen?
Een vraag die aansluit op het probleem hoe ook de pro-
duktie en de afzet van de ruwe katoen te stimuleren.
UTILIZATION RESEARCH
VOOR DE KATOENVERBOUWERS:
MARSHALL-HULP VOOR DE TEXTIELINDUSTRIE
DER ONTWIKKELiNGSLANDEN
Het Ballet-van de Vezels zal zijn repertoire ongetwijfeld
rustig verder blijven brengen. Allereerst in het bekende con-
ventionele genre. De katoen bevindt zich bij het stimuleren
van de afzet in een moeilijke positie. De natuurlijke vezel zal
door de structuur van de uiterst versnipperde produktie
in vele ontwikkelingslanden altijd de mindere blijven van
de grootste concurrent, de in een relatief gering aantal
concerns verenigde chemische industrie: de producenten
der man-made fibers.
Dankzij het coördinerende werk van de J.C.A.C. ont-
wikkelt zich langzamerhand een goed contact tussen de
katoenverbouwers. Het is geformaliseerd in het Committee
ori Cotton Production Research, dat sedert de J.C.A.C.-
vergadering van 1961 in Tokio elk jaar de meest recente
studies bespreekt Zo vormde dit jaar in Athene het
onderwerp ,,Recent developments in methods of impro-
ving fibre quality in cotton” het middelpunt van gesprek.
Toch blijft deze ,,cotton production research” nog te
veel agrarisch gericht. Het volgend jaar zal in Kampala
(Uganda) het onderwerp ,,Breeding for improved yields
in modern commercial varieties of cotton” ter sprake
komen. Het zou zeer belangrijk zijn indien het accent dan
vooral op de woorden ,,improved” en ,,commercial”, en
minder op het kwantitatieve aspect van ,,yields” werd
gelegd. Onder auspiciën van het Internitional Institute
for Cotton (I.I.C.) en het Institut Textile de France zal
verder in april 1969 een conferentie worden belegd welke
voor een belangrijk deel wordt gericht op de mechanische
en chemische zijde van de katoenverwerking. Als co-
sponsors zullen optreden: I.F.C.A.T.J. en het Syndicat
Général de 1’Industrie Cotonnière.
Het is de eerste keer, dat het, uit de I.C.A.C. naar voren
gekomen J.I.C. ‘ zich in zijn taak als verzorger van de
,,utilization research” manifesteren zal. Het contact van de
producenten van katoen met de experts van de verder-
verwerkende industrie – in het bijzonder de chemici –
is zeer belangrijk. Het tempo zal niet hoog zijn, daar de
denkwerelden van landbouw en industrie nu eenmaal in
een ander vlak liggen. Laten wij echter niet verzuimen
kennis te nemen van de opzienbarende vondsten, die de
laatste tijd op het gebied van rijst en tarwe gedaan zijn.
Het lijkt aan te bevelen waarnemers van de Ford Foun-
dation en Rockefeller Foundation het volgend jaar tot het
bijwonen van de symposia in Parijs en Kampala uit te
nodigen.
in aansluiting op de produkten van natuurlijke vezels
en man-made fibers komt de verwerking van dit materiaal
en het daaruit voortvloeiende handelsverkeer. Ook voor de
internationale textielindustrie zal 1969 een belangrijk jaar
worden. Binnen de EEG zal men v66r 1970 gestalte
moeten geven aan een gemeenschappelijke handelspolitiek.
in 1969 zal men daartoe voorbereidingen dienen te treffen
daar een handelspolitiek beleid alleen kan slagen, indien
het wordt geschraagd door een voor alle EEG-landen op
elkaar afgesteld industrieel gedragspatroon. Dat het de
Economische Commissie inderdaad ernst is om dit werk
uit te voeren, blijkt wel uit de indrukwekkende reeks be-
sprekingen welke in de laatste maanden van dit jaar worden
gehouden onder leiding van Prof. Dr. J. de Baadt
1
.
Buiten de EEG zal men het volgend jaar eveneens actief
moeten worden. In 1969 worden immers de voorberei-
dingen getroffen om na te gaan hoe het na de afloop van
de tweede L.T.A. van Genève (oktober 1970) zal moeten
gaan.
Nu de presidentsverkiezing in de Verenigde Staten achter
de rug is, zal een Amerikaans offensief mogen worden ver-
wacht om niet alleen katoen,doch ook andere vezels onder
een soortgelijke regeling te laten vallen
6
Het zal de Ameri-
kanen niet makkelijk vallen dit te verwezenlijken. In de
preambule van het L.T.A. staat immers nadrukkelijk ver-
meld, dat deze, met haar kwantitatieve beperkingen zo
zeer in tegenspraak tot de GATr-beginselen blijvende,
marktregulering niet verder zal mogen worden uitgebreid.
Het is echter de vraag of het verstandig is star aan dit
standpunt vast te houden.
‘ Op het gebied van Cotton Promotion heeft het J.I.C. reeds
veel gedaan. Volgens de laatste ramingen zou voor katoenpro-
paganda in
1969
tenminste $
10,5
mln, worden besteed (tegen
$ 7,5
mln, in
1965).
Door samenwerking met de industrie, con-
fectie en handel wordt dit bedrag in de praktijk altijd minstens
verdubbeld. In bovenstaande cijfers zijn ook de activiteiten van
het U.S. Cotton Producers Institute en andere organisaties
begrepen.
Prof. Dr. J. de Bandt (LuIe) stelt op verzoek van de
Economische Commissie van de EEG momenteel een onderzoek
in betreffende de sector textiel. Zulks binnen het kader van het
derde programma van de economische EEG-politiek op middel-
lange termijn.
6
Het textielspel in de Verenigde Staten – agrarisch zowel als
industrieel – werd gedurende de ambtsperiodes van de laatste
drie decennia sterk politiek gespeeld. Men denke aan het katoen-
beleid sedert Roosevelt (,,Equality for agriculture”), de auto-
limitation van Japan (Eisenhower), de
7
punten waaruit
onder meet het
L.T.A. 1961
naar voren kwam (Kennedy) en de afschaffing van de dual pricing (Johnson).
ESB 11-12-1968
1147
Het doel dat men zich in het begin van de jaren zestig
heeft gesteld,nl. een harmonieus samenleven van de textiel-
industrieën in de ontwikkelingslaiden en de geïndus-
trialiseerde gebieden, is nog bij lange na niet bereikt. Door
in het tweede Ontwikkelinsdecennium wel op het ene
– UNCTAD – front te gaan opereren, doch op het andere
deel van het gevechtsterrein de vrijheid, lees: chaos, voor te
staan, zal men nog verder achterop komen
7.
Naast de tetielacties die binnen de EEG en daarbuiten
in Genève (L.T.A.) ondernomen worden, zal het pro-
bleem der’ tariefpreferenties als uitvloeisel van UNCTAD-li
(New Delhi 1968) in 1969 en volgende jaren ter tafel komen.
Ook dit zal het internationale textieïverkeer beïnvloeden.
Met recht mogen we de.komende maanden dus als be-
• palend voor het textielprobleem in vele delen van de wereld
beschouwen.
Het is daarom een goed gekozen moment zich eens af
• te vragen wat de basis is waarop wordt gestart. Enig cijfer-
materiaal is hiertoe in deze artikelen bijeengebracht. Dat
zal natuurlijk aanmerkelijk moeten worden verdiept om op
vele vragen van dit complexe probleem een antwoord te
– geven. Daarop aansluitend moet worden nagegaan of de
wegen die tot dusverre gevolgd zijn eigenlijk wel naar de
gestelde doeleinden zullen leiden. Het is niet de eerste keer
. dat wij dit in twijfel trekken. Tijdens de laatste I.F.C.A.T.I.-
vergadering waar de internationale textielpolitiek volledig
werd behandeld, hebben wij reeds gewezen op de onbe-
vredigende situatie waarbij ontwikkelingslanden zich onder
het motto: ,,Trade but not aid” forceerden om de hun ver-
leende hulp via industriële export terug te betalen
8
Dit
s
t
reven
is temeer te betreuren omdat deze uitvoer slechts
door dikwijls kostbare subsidies verwezenlijkt kan worden °.
En zelfs dân blijft het resultaat nog bij de prognoses ten
achter
10
Nog meer dubieus lijkt het voortgaan op deze weg als
men beseft dat daarmee bestaande industrieën elders on-
.nodig zwaar worden getroffen. Het gaat daarbij ni. bepaald
niet om een krampachtig in stand houden van verouderde
bedrijven in vroeg geïndustrialiseerde gebieden. Daartoe
spreken de tabellen van ons tweede artikel een te duidelijke
taal.
•
De problematiek van de ontwikkelingshulp op textiel-
gebied zal natuurlijk een katalysator zijn voor de oplos-
sing van verschillende economische vraagstukken van
• mondiale allure. Wij noemen hier de kwestie van de inter-
nationale arbeidsverdeling en de waardering van de factor
arbeid in ontwikkelingsgebieden
11
, demoeilijkheden van
het industriële management in een overwegend agrarisch
klimaat
12,
het onderzoek naar de mogelijkheid om massa-
produkten ,,goedkoop” en Ghandi’s ,,duur” te produceren,
het probleem van de importsubstitutie e.d.
13
Het zou bijzonder nuttig zijn indien deze theoretische
studies aangevuld zouden kunnçn worden door de ervaring
die de leiders van vestigingen in nieuwe industriegebieden
in hun werk hebben opgedaan. Hierbij doelen wij bijv. op
het contrast tussen de werkneurose,. van het Westen en de
veel wijzere levenshouding in het Oosten; het totale gebrek
aan de zo belangrijke schakels tussen arbeiders en manage-
• . ment; de grote opgave vanhet handhaven van het constante
kwaliteitsniveau, en zoveel andere feitelijkheden die norma-
liter buiten het gezichtsveld van de theoretici blijven.
Maar ook indien de discussies over de oorzaken van de
te verwachten weinige ups en de vele downs in de toe-
komstige ontwikkeling der internationale
•
textielindustrie
•
worden voortgezet, blijft het de grote vraag of men niet
eens volledig overstag moet gaan. T-Jet is immers niet de
eerste keer, dat een goed bedbelde hulpverlening volkomen
vast dreigt te lopen, zoals dit vlak na,de tweede wereld-
oorlog gebeurde. De periode 1948-1952 waarin de 17
O.E.E.C.-landen in totaal ruim
S
12,8 mrd. aan Marshall-
hulp ontvingen en daarmee op de been kwamen, i$ een
voorbeeld van het succes van zulk een wijziging
14
Onwille-
keurig komt deze bewogen periode na 1940-1945 in ge-
dachten; de jaren waarin naar geheel nieuwe wegen werd
gezocht om het herstel te bevorderen. De steunverlening
was bij gebrek aan kredietmogelijkheden en deviezen-
reserves vastgelopen in’een star bilateralisme. Alleen door
een via het Marshall-plan geïntroduceerd stelsel van
,,grants” en ,,conditional aid” kon de wederopbouw in
1948 weer met kracht ter hand worden genomen. Nederland
profiteerde voor bijna $ 1 mrd.
15
Belangrijker nog dan de omvang en de methode van de
steunverlening zijn de impulsen geweest die van het Mar-
shail-plan op de internationale samenwerking zijn uitge-
gaan. De O.E.C.D. als opvoljer van de O.E.E.C. is daar
een van de vele bewijzen voor. Al deze en andere aspecten
van de Marshall-hulpverlening moeten we echter verder
buiten beschouwing laten. Interessant is het alleen tot
besluit van dit artikel te signaleren, dat ook anderen op
Dai het altijd ver vooruitziende Amerika zich van een al of
niet verlengen en uitbreiden van .het L.T.A. overigens weinig
zal aantrekken blijkt wel uit de volgende recente uitspraak van
de a.s. President Nixon: ,,The Johnson-Humphrey administra-
tion has failed to carry out the program initiated by president
Kennedy. It has permitted much of the rest of the world to es-
tablish or maintain barriers to the products of our industry while
we have provided foreign textile prodiicing nations virtually
unlimited access to our markets. As president, my policy will
be
to rectify this unfair development and to assure prompt action to effectively administer the existing Long Term International
Cotton Textile Arrangement. Also 1
will
promptly take steps
necessary to extend the concept of international trade agreernents
to all other textile articles involving wool, man-made fibres and
blends”.
Tot zover de a.s. President Nixon in een van zijn verkiezings-
beloften. Bij het waar maken ervan zal hij echter nog wel op
enige moeilijkheden stuiten. Men denkt aan Prato (wol) en aan
het al of niet opnemen van de continu garens en discontinu vezels
van cellulosic en non-cellulosic MMF.
8
J.F.C.A.T.ï.’s annual meeting in Athene (1963). In New
Delhi (1967) concentreerde de aandacht zich voornamelijk op de
textielindustrieën van Azië en het Verre Oosten. Zie verder:
Dr. W. T. Kroese: De eerste internationale industrie en de pro-
blematiek der ontwikkelingslanden,
ESB,
18 september .1963.
A
study on cotton textiles,
Genève 1966.
Uitvoerbevorderefide
maatregelen in Pakistan, India, Egypte en Mexico.
Overgenomen
in bijlage Vïl
van Dr. J. Knoester:
De Nederlandse katoen-
,zjjverheid op de drempel van morgen,
Rotterdam 1967.
10
Zie de vergelijking tussen onze tabellen 3 en 4.
‘ B. Ohlin:
Interregional and International Trade.
Harvard
1952.
12
Drs. J. H. Kraak: ,,Kadervorming in Indonesië”. In een
binnenkort in de
Internationale Spectator
te publiceren artikel
wijst de schrijver onder meer op de problemen van het werken
met industrie-arbeiders voortgekomen Uit de landbouw, de grote
schaal waarop management ,,know how” eigenïijk zou moèten
worden overgebracht, het vraagstuk van het operationeel maken
van Westers gecodeerde management method ieken en het te hoge tenipo der industriële ontwikkeling waardoor academici
in ontwikkelingslanden ,,change agents” moeten zijn.
13
Dr. H. Hesse: ,,Importsubstition und Entwicklungspolitik”,
Zeitschr,ft f.d. Ges. Staatswissenschaft,
124 Band/4 Heft.
14
,,Mrshall Plan 20th Anniversary”,
The O.E.C.D. Observer,
juni 1967. Het totale bedrag omvat zowel de directe dollarhulp
als de conditional aid die in dollars werd uitbetaald, naarmate
het betrokken land volgens vastgestelde spelregels zijn van de
U.S.A. te verkrijgen hulp als krediet aan de overige Europese
landen zou hebben doorgegeven.
5
Fier wonnen welvaart. De betekenis van liet Marshall-plan
voor Nederland en de Europese samenwerking.
Den Haag, 1954.
1148
de gedachte zijn gekomen de nog steeds bestaande contro-
versen over de internationale textielverhoudingen op een
door het Marshâll-plan geïnspireerd& wijze tç doorbreken.
Verleden jaar werd dit punt nl. aan de orde gesteld door
Juvet, de redacteur van het bekende 0E.C.D.-rapport
Modern Cotton Industry, A Copital Jntensive Industry
16
Hij heeft in een artikel, gewijd aan de katoenindustrie en
de wereidhandel, de problematiek aan de orde geteld
welke ontstaat, wanneer nieuwe industrielanden de steun
die zij nodig hebbèn ter ontwikkeling van hun textiel- en
andere industrieën op de een of andere wijze dienen terug
te betalen ‘. Zijn pleidooi komt neer op een financiering
door middel van ,,grants” of kredieten op lange termijn
waarvan de terugbetaling zou moeten geschieden in
nationale valuta’s. Van de stortingen op deze tegenwaarde-
rekeningen zou vervolgens gebruik kunnen worden ge- –
maakt om de nationale economie te verbeteren.
Terwille van de duidelijkheid laten wij enkele passages
uit het betoog van Juvet hieronder volgen, zonder dat wij
alle voorstellen geheel willen overnemen. Daartoe is deze
materie te zeer door emotionele tijdbommen ondergraven.
,,The best means of integrating the textile exports of the
developing countries – and subsequ’ently the trade of other
ïndustrial sectors —would be to exclude them from this inter-national trade, provided the equipment for their industrializa-
tion is supplied to them in the form of long-term credits or
grants. As in the time of Marshallaid, the grants would be allo-
cated to states which would take payment for these machines
in national currency, and these funds could be used to pay for
infrastructure workemploying large quantities of national man-
power. Thus, there would be a much stricter supervision of anti-
dumping practices, producers only being allowed access to the
international market when they could strictly apply the GAT!’
rules.
Finally, such a policy of grants would obviously be in the
interests of the developed countries and of the third world. It would thus be possible to insist upon a certain regional plan-
ning of the industrial development of the poorer countries,
whereas today, in particular in Africa, we see production capacity
being installed in markets too narrow for this equipment to be
16
O.E.C.D., Parijs 1965. Jean Louis Juvet is thans Professor
of Economics aan de Universiteit van Neuchâtel.
17
,,The cotton industry and world trade”,
Journal of World
Trade Law, Vol. 1
nr. 5, sept/oktober 1967.
IN HET
MfflMMfflMfflMMMMMMM
HUIS
MMMMMMMMMMMMMM
ELSEVIER
MUMMMMMMMMMU
• In de Spuistraat 110-112 te Amsterdam-C op de finan-
cieel-economische redactie is plaats voor een –
redacteur-verslaggever
Vereist wordt:
. een brede economische belang-
stelling
• tenminste middelbare schoolop-
leiding
• voldoende kennis van Frans,
Duits en Engels
• enige jaren journalistieke erva-
ring
• leeftijd tot 30 jaar
Geboden wordt: • goede salariëring in overeenstem-
mingmet deze functie
• uitstekende secundaire arbeids-
voorwaarden
• afwisselend werk
Schriftelijke sollicitaties met volledige inlichtingen,
welke vertrouwelijk zullen worden behandeld, te richten
aan de Hoofdredactie van Elseviers Weekblad, Spin-
straat 110-1 12, Amsterdam-C.
–
ESB 11-12-1968
t
1149
1
used’adéquately; but hee again, the western.countries bear a
large share of the responsibility; it is common knowledge that
nowada)’s it is easy to obtain a credit when the operation con-
cerhs exports, thanks to systems giiaranteeing export risks, where-
as itis almost irnpossible to find such credit for domestic trade.
TTV thë’dse of developing countries, the producers of machines
thèrefore run practièally no risk in exporting their production to these regions, afthough there may be absolutely nothing to
show that those salesare really necessary for theirgrowth. Thè chances that such a systematic policy of very long-term crèdits and grants, with the p’ossibilityof repayment in the cur-
renyof the doüntry inipôrting the machines; willb’eapplied
are relatively slight. They would be greater if in attempt were
niad to’shW po1iti6ins thatin thèlongrun, itïs more paying
1han atnediUm-trnl credit policyas a result of which the total
arnount of financial aid from the’richercountries
will
rapidly
îo lönger suffice to cover the interest and répayments of the
poorer countries.
‘.
– Thë exampie
of
the cotton’.industry might well becorne
generalized and create negative reactions vis–vis the deve-
loping countries, whereas itis essential for the western countries
to realize the reciprocal interests of world producers as a whole
and to draw the relevant Conciusions”.
Toch geloven wij, dat het bijzonder nuttig zou zijn deze
benadering nader uit te werken. Wij nienert dat de ontwik-
-kelingslanden op deze wijze een groter profijt van de inter-
nationale hulpverlening zullen verkrijgen. Tegelijkertijd
zou men in combinatie met een nieuwe, meer uitgebreide
L.T.A., de zo nodige rust op de internationale textielmarkt
kunnen verkrijgen. Een ballet kan moeilijk op papier
worden beschreven. Om toch met een slotalinea, die dan
enigszins met de dans verbonden kan worden, te eindigen,
lijkt ons een uitbreiding van het programma van het vezel-
ballet in Genève (1969-1970) het overwegen waard. De
wederopvoering van Der Grilne (Baurnwoll-)Tisch zal on-
getwijfeld een succesnummer blijven. De introductie door
een verstilde weergave van het moderne (MMF-)ballet:
Labyrint kan hier goed op aansluiten.
Rest dan nog het ontwerpen van een nieuw Marshall-
ballet voor de vezels als een synthese tussen de agrarische
en industriële noden der ontwikkelingslanden en de moge-
lijkheden tot leniging ervan door de reeds sterk geïndus-
trialiseerde wereld.
Dr.
W. T. Kroesc
GEMEENTE
UTRECHT
1′
Burgemeester en Wethouders roepen sollicitanten op voor de functie van
.’.
‘CHEF
.:MAN
A
GEMEN
T
BU
RE
Â
U
–
Het bureau is een staforgaan van het.College.van Burgemeester en Wethouders, rechtstreeks
ressortérende onder de gemeente-secretaris.
. –
Het vaiigt zijn werkz&arnheden aan in begin 1969. Tot de voornaamste taken van het bureau
behoren:
het inventariseren en iormuleren van projecten op het gehele terrein van het bestuurvan de gemeente en het doen van voorstellen in verband daarmede aan het College;
hetprogrammérenbu€1étteren en controleren van alle handelingen, nodig voor de uit-
voering van prOjecteru
het signaleren aan dôîojct-managers en het College van feiten en omstandigheden die de
regélmatige uitvoering van projecten in de weg staan, alsmede het zonodig voorbereiden
vanin verband daarmee te nemen beslissingen van de managers en het College;
in het algemeen het doen van alle voorstellen nodig voor een goede functionering van het
management binnen hetrambtelijke apparaat van de gemeente.
De furktionaris geeft op het bureau leiding aan een technisch-, een financieel- 6n een
juridisdh medewerker, waarnaast enige planning-assistenten aan dit bureau verbonden zijn.
VERLANGD wordt een gedegen opleiding en ervaring
op één of meer van bovenomschreven
taken. Sollicitanten 1ienen bereid te zijn zich te onderwerpen aan een psychologisch onderzoek.
AANStELLING zal geschié1en afhankelijk van opleiding en ervaring tot een salaris, dat
vooreerst maximaal zeker
f 36.000.-
zal kunnen bedragen. Gunstige secundaire rbeids-
voorwaarden.
Naderd informaties over-deze-functie-kunnen worden ingewonnen bij de secretaris van de
gemeente Utrecht, telefoon (030) 28511, toestel 230.
Eigenhandig geschreven sollicitaties ontvangen Burgemeester en Wethouders gaarnebinnen
14 dagen na het verschijnen van dit blad.
1150
Geld- en kapitaalmarkt
GELDMARKT
Nog steeds weet cle geldmarkt zich niet aan dc krapte te
ontworstelen, waarin zij nu’ al geruime
tijd
gevangen zit.
1-Jet lag voor de hand, dat de maandwisseling opnieuw een
aanslag op de liquiditeiten van de banken zou doen. mde
week die op 2 december eindigde is de bankpapiercirculatic
met f. 294 mln. omhooggegaan. Van de zijde van de Schat-
kist is deze keer geen hulp gekomen. In de bankkassen zit
al geruime tijd geen elasticiteit van betekenis meer. Dc
Nederlandsche Bank moest de middelen verschaffen die
de markt per saldo tekort kwam. De voorschotten in
rekening-courant liepen op van f. 216 mln, tot f. 588mln.,
de disconteringen stegen met f. 15 mln. Waarschijnlijk
bezitten de banken nauwelijks meer discontabel papier
Jn de afgelopen week stroomde wederom bankpapier
uit het verkeer naar de banken, doch elke verruiming wordt
onmiddellijk gebruikt voor aflossing van bij de centrale
bank opgenomen voorschotten. De rente voor daggeld-
leningen blijft op het bestaande peil gehandhaafd.
KAPITAALMARKT
* Dank zij de beantvoording van een vraag in de vaste
Commissie voor Financiën in de Tweede Kamer beschikken
wij thans over cijfers van het aanbod en het beroep op de
kapitaalmarkt over het eerste halfjaar van 1968. Dit is
vooral van belang voor onze kennis betreffende de gang van
zaken op de ondershandse markt. Anders moeten wij wach-
ten tot de publikatie van het jaarverslag van d&Neder-
landsche Bank, alvorens op dit gebied wat bekend wordt.
Slechts op enkele gebiëden worden andere dan jaarcijfers
gepubliceerd (cijfers in f. mln):
Eflècten
Onders-
Totaal
handse
leningen
Netto aanbod
146
1.026 1.172 277
2.185
2.462
Gezinnen en bedrijven
391
21
412
Geldscheppencic instellingen
174
402
576
3.634
4.622
Totaal binnenland
…………988
Buitenland
…………………
177
.
13
190
Spaarbanken
………………
Fondsen
…………………..
Netto beroep
Rijk
……………………
-22,
476
454
349 313
662 472
..
2.867
3.339
Lagere overheid
……………
Private sector
………………
799
3.656
4.455
Totaal binnenland
…………
uiten
Hland
……………….
.
356
1
357
Spaarbanken, levensverzekeri ngsriiaatschappijen, sociale
en pensioenfondsen hebben zeer waarschijnlijk hun aan-
bod op de markt verder verhoogd. Het aanbod van de geld-
scheppende instellingen is sterk toegenomen, vooral dankzij
een vergrote activiteit van de handelsbanken als aanbieders
op de markt,
t
Ook in het eerste halfjaar 1968 is de ondershandse markt
een aanzienlijk belangrijker deelmarkt dan de effecten-
markt. Het binnenlandse beroep op de eerstgenoemde mark
is vijf maal zo groot geweest alsop de laatstgenôemde.
Wat de Staat betreft is er sprake van een negatief beroep,
d.w.z. dat de aflossingen de nieuwe uitgiften van obligaties
hebben overtroffen. De particuliere sector is verreweg de
grootste klant van de ondershandse markt. Het ziet er
naar uit, dat de f.
5
mrd. in 1968 zal worden overschreden.
KOERSSTAAT
Indexcijfers aandelen 29 dec.
H.
&
L. 29 nov.
6 dec.
(1953
=
100)
1967
1968
1968 1968
Algemeen
………………
374
470 —359
467
461
Internationale concerns
514
695 —495
690
674
Industrie
………………..
357
415-341
403
402
Scheepvaart
……………
109
141 – 102
140 138
Banken en verzekering
……..
185
235 – 179
233
233
Handel enz .
…………….
168
199— 160
191
190
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
Aandelenkoersen
1
Kon. Petroleum
………….
t’. 155,60
t’.
191,20
t’. 189,50
Philips
………………..
t’.
127.40
–
t’.
169,15
t’.
164,40
Unilever, cert.
……………
t’.
108,40
f. 128,30
t’.128,80
Zout’Organon
…….. . …..
t’. 160,—
f. 194,85
t’. 196,80
Hoogovens, n.r.c.
………..
t’. 125,40
t’. 106,80
t’. 103,05
A.K.0.
…………………
t’.
66.—
t’. 127,25
t’.
119,95
AMRO-Bank
…………..
t’.
47,20
,
t’.
65,—
r.
64,10
Nat. Nederlanden
…………
619 770 770
K.L.M
………………….
t’. 276,— t’. 234,75
t’. 224,50
Robeco
…………………
t’. 228,40
t’. 247,50
New York
Dow Jones Industrials
905
–
985 978
Rentestand
Langlopende staatsobligaties’
.
6,27
Aandelen: internalionalen
I
…
4,0
.
6,45
6,47
lokalen
‘
………..
4,2
Disconto driemaands schatkist-
papier
.
……………….
4+
4j.
41,
Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
$ Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.
Prof. Dr. C. D. Jongman
Vraag’ eens
proefnumrners
aan
voor uw kennissen
die ,E.-S.B.” nog niet kennen.
ESB 11-12-1968
115•1-
/
Recente publikaties’
Tj.
S.
Visser:
FED’s
attentieseinen.
Prof. Mr. H. L. Bakels (red.): Neder-
William Diamond
(ed.):
Development
”
Deel III
–
Wet op de
omzetbelasting
jands recht
in
kort bestek. AE.
E.
Finance Companies: Aspects
of Policy
1968 (BTW -‘—’STB 329).
FED, Am-
Kluwer, Deventer, tweede druk 1968,
and Operation. Essays by E. T. Kuiper,
sterdam 1968, 114 b]z., f. 10,75.
,
425 blz., f. 24,50.
Douglas Gustafson, P. M. Mathew.
•Uit de inhoud noemen ‘wij:
Uw
Het is nog nie’t zo lang geleden dat
Published
by
The
Johns
Hopkins
taak
–
De kern der BTW
–
Leuk en
de eerste druk van dit boek in deze
Press
for
the
World Bank
Group.
‘nietleuk in de BTW
De regelings-
kolommen werd aangekondigd.
Het
Baltimore 1968, 119 blz.
bevoegdheden
van
kroon
en
van
zal dus wel veel gebruikt worden als
Verkorte inhoud van deze bundèl,
minister
–
Waar men om verzoeken
studieboek, waartoe ook het feit dat
welke artikelen
bevat
over
elk
der
moet (kan)
–
Lopende conracten
‘
alle auteurs aan diverse universiteiten.
onderwerpen,
behandeld
tijdens, de
rondom 1januari1969
–
Gemeente en
en
hogescholen
doceren
niet
weinig
tweede, door de Wereldbank georgani-
BTW
–
De prijszetting
–
De auto
–
zal hebben bijgedragen.
seerde,
Conference
of Development
Onroerend goed
–
Uw buitenlandse
Verschillende hoofdstukken zijn aan-
Finance Companies:
vrienden
–
Als 0 koopt van P, enz.
gevuld en gewijzigd, voor een belang-
E. T. Kuiper
–
The promotional role
rijk deel het gevolg van door gebruikers
of a development finance company;
H. G. M. Wardenier, H. W. Vermeulen
geuite wensen.
Gustafson -. Promoting broader
en J. van Dijk: De
fiscus geeft terug.
De hoofdstukken van dit boek wer-
ownership of private securities in the Toelichting op
de Teruggaafregeling
den geschreven door Prof. Mr. H. L.
low income countries’
omzetbelasting over voorraaden goede-
Bakels (Enleiding en Materieel privaat-
T. Kuiper
–
Relationshi
p
between
ren op 1 januari 1969. Serie BTW en
recht), Prof. Mr. J. van der Hoeven
a ueveiopment ilnance company an
bedrijf. N. Samsom, Alphen aan den
(Staats- en administratief recht), Prof.
Rijn 1968, 243 blz., f.
14,50.
Mr. Ch. J. Enschedé (Strafrecht en
the
management
of
enterprises
.it.
Dit boek
beoogt de ondernemer
strafvordering),
Prof.
Mr.
W.
L.
promotes, sponsors, or finances;
behulpzaâm te zijn bij de berekening
Haardt (Formeel privaatrecht), Prof.
D. Gustafson
–
Financial policy pro’-
van
de
huidige
omzetbelasting,’
die
Mr. J. van Soest (Belastingrecht), Prof.
blems of development finance compa-‘
aanwezig is in de goederenvoorraad
Mr. N. E. H. van Esveld (Arbeid’srecht),
nies;
,
op 1 januari 1969. Een uitgaaf die
–
Prof. Mr. W. C. L. van der Grinten
P. M. Mathew
–
Relations between
zoals dat heet
–
in een behoefte voor-
(Internationaal privaatrecht), Prof. Mr.
‘
governments and’ development finance
ziet.
B. V. A. Röling (Volkenrecht).
–
companies.
S
‘
NOMIS
Nederlandse Economische
Hogeschool
Hogeschool voor Maatschappijwetenschappen
Bij de Faculteit der Economische Wetenschappen bestaan
vacatures voor
WETENSCHAPPELIJKE MEDEWERKERS
Behoefte bestaat aan een medewerker voor geld-, krediet-
en bankwezen en aan een voor de algemene leer der econo-
mie en zullen o.a. worden belast met het leiden van werk-
groepen.
Salariëring afhankelijk van ervaring overeenkomstig
het rangenstelsel voor wetenschappelijke medewerkers.
Premie AOW/AWW voor rekening van de hogeschool.
Directe opneming in het Algemeen Burgerlijk Pensioen-
fonds. –
Gegadigden die de hoedanigheid van economisch docto-
randus bezitten worden verzocht uitvoerige sollicitaties
te richten aan de secretaris van bovengenoemde faculteit,
Kralingse Dreef 50 te Rotterdam-3016.
-1152
/
/
Bel 020 15 89.55
Als u d
wilt, dat u gee
computer nodi
o
g hebt.
voorrekenen. Hotgeen u de
zekerheid geeft dat u de aanschaf
van ‘n computer baseert op
onweerlegbare feiten. En dat is
heel wat waard. Daarom: Mogen we uw telefoontje snel ontvangen?
inschakeling van ‘n computer.
In zo’n geval adviseren ze u nog
‘n stukje verder. Ze kienen haarfijn
uit welke van de vele computers
uw problemen oplost. En wat
BULL
ze
GEN ERALO ELECTRIC
Wat er na uw telefoontje
gebeurt? Onze specialisten
lichten uw bedrijf helemaal door.
Van directie- tot postkamer.
Van productie of inkoop
tot distributie. Tenslotte adviseren
ze u objectief. Dat advies kan
negatief zijn. Omdat ‘n computer
in uw organisatie niet rendabel is.
Die zekerheid hebt u dan. Maar
ze kunnen u
– [J
een computer
aan te schaffen. Gewon omdat ze
ontdekten dat u tot dan toe niet
snel genoeg kon beschikken over
de gegevens voor uw beleidsbeslissingen. Dat
voorraadbeheer of administratie nôg efficiënter verlopen met
BULL GENERAL ELECTRIC (NEDERLAND) N.V., Vliegtuigstraat 26, Amsterdam-W. Tel. 020-15 89 55.
ESB 11-12-1968
1153
lb
de rijksoverheid vraagt
voor de
Hoofdclirectie van de Waterstaat
t.b.v. de Hoofdafdeling Financieel-Econo-
mische en Planalogische Zaken
hoofd afdeling planning
(Econoom of Ingenieur) –
clie aan de nog op te richten afdling vorm
en leiding zal moeten geven.
De taak van de afdeling zal het coördineren van de werkzaamheden op het gebied van
de planning van Rijkswaterstaatswerken zijn
alsmede het vroegtijdig onderkennen van
die factoren, welke stagnatie kunnen ver-
oorzaken bij de uitvoering der werken.
Vereist: kennis van en ervaring op het gebied
van moderne planningsmethoden (ook in
de civiel-technische sector).
Standplaats: ‘s-Gravenhage.
Salaris tot max. f 2457,- per maand.
Schriftelijke sollicitaties onder vacaturenummer
8-444310936
zenden aan de Rijks Psychologische Dienst,
Prins Mauritslaan 1, ‘s.Gravenhage.
AOW-premie voor Rijksrekening. De sa1issen iijn exclusief’
6%
vakantieuitkering.
Do- EWT
Een naar internationale maatstaven gemeten zeer
grote, modern geleide, snel groeiende Rijnvaartrederij
te Rôtterdam vraagt een
–
econoom
met de bedoeling om hem, indien zijn persoonlijke,
commerciële en organisatorische kwaliteiten
dat rechtvaardigen, over een aantal jaren in aanmerking te laten komen voor
opname –
i n de directie.’
Stijgende koersen?
–
dan eerst GOED oppassen!
Natuurlijk interesseren zich meer mensen voor
de beurs, als er geld te verdienen valt dan
wanneerde koersen alsmaar dalen.
Toch is dit niet de hoofdoorzaak van de wer-
– kelijk overweldigende groei van Beleggers-
Belanen— speciaal de laatste maanden. Deze
wordt in het bijzonder ‘veroorzaakt doordat
Beleggers-Belangen het haar abonnees, dank
zij haar deskundige Redactiestaf – met haar me-
dewerkers – zo gemakkelijk maakt zich éen
volkomen objectief beeld te vormen omtrent
de fdndsen, die onder de huidige omstandig-heden koopwaardig zijn en welke zeker niet.
En wat daarbij zo plezierig is . . . Heel veel
abonnees maken ongevraagd hun/haar ken-
S
nissen attent op Beleggers-Belangen als een
bijzonder goede raadgever.
Overtuigt Uzelf hiervan door een 2-tal
gratis
roefnimmers aan té vragen, die u telkens
direct na deverschilning worden toegezonden.
Administratie ,,BeI-BeI “, postbus 42, Schiedam
Voordien zullén zijn wérkzaamheden zich bevegen op
al die gebieden van economisch onderzoek
die ten nauwste op het directiebeleid betrekking
hebben zoals: investeringen, long-term planning,
marktonderzoek, samenwerkingsvormen,
kostprijzen etc.
Met het toenemen van zijn ervaring zal hij ook een aandeel krijgen in het voeren van
onderhandelingen op nationaal en internationaal
niveau. Voor de hier bedoelde functie is een voltooide
academische studie vereist: sollicitanten
die daarenboven kunnen wijzen op specifieke,
door nadere opleiding en ervaring verkregen,
deskundigheid op bovengenoemd werkterrein
genieten de voorkeur. Leeftijd 30-35 jaar. Bij de selectie van de kandidaten zal worden
gedviseerd door de Nederlandse Stichting voor
Psychotechniek te Utrecht.
Eigenhandig geschreven sollicitatiebrieven met informatie over opleiding, praktijk en leeftijd en
vergeield van èen recente pasfoto, vôôr 22/12 a.s.
te richten aan de Directie van de E.W.T., Westerkade 2, Rotterdam.
1154
c
3
FO
NIEUWE TECHNIEKEN
EIGEN MAKEN…
Het in gebruik nemen van een nieuwe com-
puter is een ingrijpende zaak. Niet alleen
organisatorisch, maar zeker ook psycholo-
gisch. (En dit zijn dan nog maar twee van de
vele facetten.) Veel saai routinewerk gaat tot
het verleden behoren. Een groot brok papieren
rompslomp vervalt. Dit vraagt om voorberei-
ding, om aanpassing en herscholing. Nieuwe
technieken moeten eigen gemaakt worden.
Veranderingen moeten zoveel als mogelijk
geruisloos verlopen.
UNIVAC verzorgt de mensen rondom compu-
ters erg goed. Er zijn kursussen voor systeem-
analisten en programmeurs. Maar ook voor
hen die meer indirekt bij automatisering zijn
betrokken, op alle niveaus. Mensen vertrouwd
maken is mede de taak van UNIVAC. Het is
een belangrijk stuk service.
Het nieuwe UNIVAC-kursusprogramma vertelt
u er alles over. Een telefoontje of brief brengt
het op uw bureau.
JL
RA HLLAND N.V.
NIVAC
Johannes Vermeesrat 7, Arnsterd,jm.Z., tel. 020-733232
ESI3 11-12-1963
1155
:
t
GEMEENTE
UTR’ECHT
Burgemeester en Wethouders roepen sollicitanter
– op voor de functie van
PLANNING-.
INGENIEUR
Deze functionaris zal deel gaan uitmaken van de
staf van het
managementbureau.
Dit bureau is
een staforgaan van het College van Burgemeester
en Wethouders, rechtstreeks ressorterende onder de
gemeente-secretaris. Het vangt zijn werkzaamheden
aan in begin 1969.
Naast een financieel er een juridisch medewerker
in met behulp van enige planning-assistenten dient
de aan te stellen functionaris zijn activiteiten te
richten op het
programmeren en controleren
van de handelingen, nodig voor de uitvoering van
projecten, het voorbereiden van beleidsbeslissingen,
enz. en opde daaruit voortvloeiende communicatie.
In het bijzonder zal hij worden belast met de be-handeling van de
technische aspecten
van de
projecten, voor zover het managementbureau daar
–
mede te doen heeft.
–
VERLANGD ‘wordt een voltooidé ingenieurs-
opleiding.
Gegadigdén dienen te zijn ingevoerd in
plannings-
methodieken.
Sollicitanten dienen bereid te zijn zich te onder
–
werpen aan een psychologisch onderzoek.
AANSTELLING z’al geschieden afhankelijk van
opleiding en ervaring tot een salaris, dat vooreerst
maximaal zeker
f 30.000.-
zal kunnen bedragen.
Gunstige secundaire arbeidsvoorwaarden.
Nadere informaties over deze functie kunnen wor
–
den ingewonnen bij de secretaris van de gemeente Utrecht, telefoon (030) 28511, toestel 230.
Eigenhandig geschreven sollicitaties
ontvangen Burgemeester en Wet-
houders gaarne binnen 14 dagen na
het verschijnen van dit blad.
FA
1
–
Behoeft Uw staf
Verzuimt dan niet E.-S.B. voor Uw oproep
in te schakelen. E.-S.B. biedt U een grote
trefzekerheid, 66k bij aspirant-leidinggevende
uitbreiding?
functionarissen in de commerciele,
admini-
stratieve of aanverwante sectoren.
Adyertenüe-afd. E.-S.B.
–
Postbus 42- Schiedain
1156
1
,.
–
,”•,
,
,
geeftueen.
P,
I.
.
-..
I
I.”
.
‘
computer per telefoon
/
Voor technische bedrijven met veel ,ingewikkeld rekenwerk
betekent RAX snel, goedkoop computergebruik
Het RAX systeem van IBM combineert twee
dat de ‘computer met zijn grote snelheid uw
– geâvarceerde’ teêhnieken: ‘te1épr.oc’essin en ,
problemen praktisch tegelijk friet die’ van
– ‘tih sharing’. ‘Tel’eprocessing betekent, hier dat
aPdere abonnees dplost’U ‘krijgt uw antwoord
u telefonisch in Dusseldorf zelfstandig een grote
binnen seconden alsof u het alleengebruik hebt
iBM computer inschakelt U hebt als invoer-
Ingenieursbureaus, constructiebureaus en de
• apparaat ,een,schrijfmachine en.-ugebruikt.
. ‘ technische afdelingen
4
van bedrijvenkunnen
FORTRAN, een computertaal di voor technici • bijyopbe’èld betekken, eii offertessneller maken
makkelijk hanteerbaar is Time sharing betekent met RAX Vraagt u IBM eens om inlichtingen
Het IBM service-pakket
–
‘Secia1isten-op-uw-gebied
Wereldwijde programmabibliotheek ‘ Uw personeel wordt opgeleid
IBM
advisèurs’ vo6r specifiekè’ : , Ergens ter wereld hebben wij een’ ‘
In het iBM Opleidingscentrum
, –
bedr-ijfstakken ‘benaderen’uw ‘
oortgeljk probleem als het uwe
(2500 ‘ursist’en in 1967) wordt uw
problemèn’met de praktische’ .’ ‘ – waarschijnlijk al opgelost.’ IBM
personeel dpgeleid ‘vöor de
ervaring van vele in Nederland klanten beschikken kosteloos over bediening en programmering van
geplaatste systemen. Ze spreken uw de progra’mmabibliotheek afkomstig informâtieverwerkende systemen.
taal In alle opzichten uit 100 iBM landen
Computers ‘per ûur te huur
‘
•Tijdsparend Voorbereid ingscentrum
10 IBM Sefyice Bureaus – nooit’
]dhet Voorbereidingsntrum lunt
verder weg dan 1 uur rijden – bieden u voordat uw 360720 öf,1130
–
•
‘
, .
. – ” ‘• -.
kleinere
–
bedrijven geautonitiseerde geïnstalleerd is.- onder’d’eskundige
administratie ‘.biiiteii de dêur’. Het – leiding uw progfamma’s
IBM Rekencentrum Rijs’ijk’kunt i voorbereiden,schrjven’ en daarna
inschakelen voor grote’tèchnische
proefdraaien op een zelfde machine.
en wetenschappelijke problemen
Een unieke service
‘
S
,
–
–
,
.-•,
‘
,-.
,
‘
-:
–
-:
–
ESB 1112 1968
1157
–
–
–
‘
,
‘•
–
–
-.
–
‘
t
‘
” ”
”
.”
,
.
” –
” •,-
.
–
.”
.
.
‘
.
,
.
,’
.
.
”
‘
,
‘
-‘
‘
t_
•’
VRIJE UNIVERSITEIT TE AMSTERDAM
Bij de Faculteit der Economische
Wetenschappen wordt gevragd een
wetenschappelijk
medewerker
ten behoeve van het economisch onderzoek
Gegadigden dienen ervaring te hebben in, of
tenminste sterke belangstelling te hebben voor het
uitvoeren van kwantitatief gericht onderzoek op
micro-economisch gebied. Een voltooide
academische opleiding is vereist.
Het salaris wordt bepaald afhankelijk van leeftijd n
ervaring, door inpassing in één der schalen voor
–
wetenschappelijk personeel. De bij dez&inpassing
betrokken schalen lopen van
f1 .325.-
tot een
4
1W’
maximum van
f2.108.-
per maand.
4.
Sollicitaties met vermelding van opleiding en
ervaring te richten aan het Hoofd van de
Personeelsdienst Vrije Universiteit,
De Boelelaan
1115,
postbus 7161, Amsterdam.
Gecombineerde maandstaat Algemene Bank Nederland N.V.
en Hollandsche Bank-Unie N.V.
31 oktober
30 september
1898
1968
Kas, kassiers en daggeldieningen
. .
f
629.613.000
f
526.274.000
Nederlands schatkistp’apier
. . . . .
f
1.388.101.000
t’
1.402.305.000
Ander overheidspapier
………
f
996.322.000
t’
1.099.758.000
Wissels
…………….
f
765.593.000
f
727.013.000
Bankiers in binnen- en buitenland.
.
f
1.870.674.000
t’
1.573.492.000
Effecten en syndicaten
… ……
f
286.459.000
t’
268.695.000
Voorschotten tegen effecten
. . . . .
f
289.006.000
t’
282.177.000′
Debiteuren
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
f
4.032.243.000
t’
4.077.490.000
Kredieten op middellange termijn
. .
f
1.248.650.000
t’
1.172.393.000
Deelnemingen
(mci.
voorschotten)
.
f
32.930.000
t’
28.049.000
Gebouwen
. . . . . . . . . . . . . . .
f
200.808.000
f
199.906.000
31 oktober
30 september
1898
1968
Kapitaal
…………….
f
174.030.000
f
174.030.000
Reserves
……………..
f
223.000.000
t’
223.000.000
Waarderingsreserve gebouwen .
.
f
100.000.000
t’
100.000.000
6
1
/
2
% converteerbare obligatielening
f
43.500.000
t’
43.500.000
Leningen
…..
…
……..
f
151.905.000
f
150.049.000
Depositos op termijn .
. . . . . . .
.
f
3.962.116.000
t’
3.956.691.000
Spaargelden
.
.
.
.
.
.
. . . . . . .
.
f
1.699.581.000
f
1.678.416.000
Crediteuren
.
.
.
.
.
.
.
.
. . . .
.
.
f
5.005.921.000
f
4.777.211.000
Geaccepteerdewisselsi
……..
f
61.140.000
f
54.323.000
Overlopende saldi en
–
andere rekeningen
. . . . . . . . .
.
f
319.206.000
t’
200.332.000
f11.740.399.000
f11.357.552.000
f11.740.399.000
f11.357.552.000
Algernene Bank Nederland N.V.
1158
a6visour.
a6visdart
Eenvoudige rekeningen, duidelijke
rekeningen, dat raadt uw accountant u aan.
Er gaan geruchten, dat de BTW ze
ingewikkeld en duister zal maken..
Maar dat is niet per se noodzakelijk.
Dat hangt af van de wijze, waarop u
zich voorbereidt om straks de nieuwe
boekhoudproblemen het hoofd te bieden.
Dat hangt af van het feit, of u Olivetti
vraagt welke uit haar serie
boekhoud- en faktureermachines
het beste aan uw bedrijfseisen voldoet.
Voor pw BTW b
biedt Olivetti u:
Een grondige analyse van uw administratie-problemen. .
Een complete serie numerieke en alphanumerieke
boekhoud- en faktureermachines, zowel mechanisch als elektronisch. Een volledige technische bijstand met het meest uitgebreide
service-apparaat van Nederland.
J.oIivetti
-.
Olivetti Nederland N.V. Lange Voorhout 86- ‘s-Gravenhage
ESB 11-12-1968
1159
er is in onze staf .
plaats, en toekom
‘st voor
jonge.
registeraccountants’
Onze staf van vakbekwame-medewerkers behöeft versterking.
Indien U de uitdaging van de selectie in deze groep durft te aanvaarden, is.
de kans op een voorspoedige ontwikkeling van Uw carrière in ons beroep
aanwezig.
Als U nog, jong bent en van de mogelijkheden, welke’ bij ons voor U
aanwezig zijn, kennis wilt nemen, schrijft U dan aan één van onderstaande
adressen. Wij zijn gaarne bereid tot een wederzijds vrijblijvend gesprek
vooraf.
.
.
1
FRESE,HOGEWEC, MEYE!
RHNER
– Amsterdam-9; Beethovenstraat 198, tel. 020 – 737555
–
Rotterdam-2; Stadhuisplein 30, tel. 010 – 142288
Breda; Van coothplein 35, tel. 01 600 – 43002
Arnhem – Brussel – Deventer – Eindhoven – ‘s-Gravenhage -, Heérlen – Hengelo (0v.) – Middelburg –
Utrecht.
1
1160
.
–
t
IMN
ISE
BUESS
Dit is een ADDO-X systeemmachine
klasse 7000. Op het gebied van administratie
en Organisatie kan hij vrijwel ieder probleem
aan. Alles hangt af van het gékozen
systeem. Daar hoeft Uzich niet in te
verdiepen. Dat bepaalde systeem, speciaal
voor U, ontikkelen wij – kosteloos.
U koopt dus een machine die doet wat U wilt.
Misschien zelfs méér. En het is soms
vérbluffendwat een bedrijf met een paar
– extra gegevens al kan doen: efficiënt werken
is (66k) zaken doen!
ADDO is een wereldbekend, Zweeds merk
met een verkoop- en service-organisatie
in 130 landen. Technisch vernuft, degelijke
constructie en actieve service zijn bij al
haar producten inbegrepen,
•70
_
VEARS
OF
::I:1•et
•
ADDO NEDERLAND NV
Koningin Emmakadé 193 Den Haag telefoon 070 657823
ESB 111-12-11968
1161
–
BANK VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN
vraagt een
medewerker
die belast kan worden met de leiding van de
op te richten afdeling
STUDIEDIENST.
De werkzaamheden van deze afdeling zullen omvatten
• Het selecteren, bewerken en interpreteren van economische, monetaire en financiële
gegevens voor verslagen van de Bark en de betalirgsbalans van de Nederlandse
Antillen. –
• Het rapporteren over montaire ontwikkelingen die belangrijk zijn voor de economie
van dé Nederlandse Antillen, o.a. aan de hand van betalingsbalansen.
• Het werkterrein zal in de naaste toekomst ook de activiteiten in verband met het tbezicht
op het kredietwezen omvatten.
Voor deze positie wordt gedacht aan een drs. in de economische wetenschappen of een
registeraccouritant.
Goede mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaarligheid, ook in de Engelse taal, is
vereist.
Kennis van overheidsfinanciën of bankzaken en ervaring op bovenomschreven werkterrein
strekken tot aanbeveling. Het salaris is hiervan mede afhankelijk.
Dienstverband 3 of 5 jaar.
Sollicitaties te richten aan
Kabinet van de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen,
Badhuisweg 175, ‘s-Gravenhage, Nederland.
eerste
MORET,
neerlandse
untants
DE JONG&
II
d
accokantoor
STARKE
van 1883
zoekt voor haar afdeling ORGANISATIE
te
Rotterdam
een
ôrganisatie.deskundige
9
De funktionaris zal o.m. worden belast met werk-
zaamheden op het terrein van de organisatie-
structuur, de taakverdeling en de administratieve
organisatie.
Gedacht wordt aan een bedrijfseconoom of iemand
met een vergevorderde accountantsstudie, die op
genoemde terreinen enige ervaring heeft opgedaan.
Leeftijd bij voorkeur niet ouder dan 40 jaar.
sollicitaties
dordrecht
meppel
kantooradres
1
‘avenge
rotterdam
keizerstraat
9
groningen
terneuzen
amsterdam
heerlen
tilburg
rotterdam
apeldoorn
‘s-hertogenbosch
utrecht
(oio) 140266
brussel
leeuwarden
zwolle
1162
[.1111)
0
a
cn
0
Be R van Rendement is doorsiaggevend
voor uw bedrijfsverlichting
Het rendement is bij de keuze van be-
drijfsverlichting van doorslaggevend
belang. Het hoogste rendement bereikt
u bij de juiste onderlinge afstemming
van ,,TL”-lamp, armatuur, voorscha-
kelapparaat en starter. Philips beheerst
alle technieken die daarvoor nodig zijn.
Daarom hebt u met Philips bedrijfs-
verlichting zekerheid. De zekerheid van komen aanpassing aan
elke
bedrijfs-
een zo hoog mogelijk rendement.
situatie.
Gemaakt voor uw bedrijf:
Het bijzonder instructieve boekje ,,Prak-
PHILIPS ,,TL -verlichting
tische wenken voor Bedrijfsverlichting”
Hoog rendement – Blijvend goede wordt u per omgaande toegezonden na
lichtopbrengst • Grote bedrijfszeker- aanvraag bij Philips Nederland nv., Afd.
heid • Minimale wattverliezen • Vol- Bedrijfsverlichting 41, Eindhoven.
Dit instructieve boekje
PHILIPS
ligt voor u klaar bij:
PHILIPSe
Philips Nederland nv.
dh
Aid. Bcdrijfsvcrlichting, Einoven
Bedrijf sverlichting
1
ESB
11-12-1968
1163
STAAT DER NEDERLANDEN
6’/2
pct LENING 1968
IV
uitgegéven krachtens dé Leningwet 1968 (Stb. nr. 373)
LENINGBEDRAG
vast te stellen na sluiting van de inschrijving.
Dit bedrag zal niet lager dan f 225 miljoen en
niet hoger dan f275 miljoen zijn.
KOERS VAN UITGIFTE
wordt na sluiting van deinschrjving vastgesteld en
zal niet beneden 99
% liggen.
SCHULDBE WIJZEN
aan toonder grootnbminaal f1000 en f100. Schuld-
registerinschrjvingen groot ten minste f100.000.
LOOPTIJP TEN HOOGSTE 25 JAREN –
Aflossing in 15 jaarlijke
6 % en 7 % per jaar, zodat telkens in drie opeenvol-
gende jaren 20 % van de lening wordt afgelost.
Eerste aflossing op 2 januari 1980; vervroegde ge-s
deeltelijke of algehele aflossing op of na 2 januari
•
–
1979 te allen tijde voorbehouden.
•
JAARCQUPONS PER 2 JANUARI
INSCHRIJVING
OP.12 DECEMBER 1968 VAN 9-15 UUR
–
bij het Agentschap van het Ministerie van Financiën te
Amsterdam, uitsluitend door bemiddeling van de leden
van de Vereeniging voor den Effectenhandel te Am-
sterdam, de Vereeniging van Effectenhandelaren te
Rotterdam of van de Bond voor den Geld- en Effecten-
handel in de Provincie te ‘s-Gravenhage.
Aanvragen tot inschrijving moeten -zo tijdig worden
opgegeven, dat zij door de Bank of Commissionair op
de inschrjvingsdag
véér 15 uur
kunnen worden inge-
diend bij het Agentschap.
STORTING OP 7 JANUARI 1969
vôér 12.30 uur bij de Nederlandsche Bank, Amsterdam.
1164