Ga direct naar de content

Jrg. 53, editie 2661

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 11 1968

ECONOMISCH=STATISTISCHE BERICHTEN

11 september 1968

Be jrg.

No. 2661

Verschijnt wekelijks

Lex i cog raf isc h

Break-even-analyse,

informalogram,

hardware,

featherbedding,

PERT,

maintainability, leasing, two-bin-system, rat race, cabotage, brand image,

COMMISSIE VAN REDACTIE:
beslissingsspel,

cashflow, ‘overhaul,

programmeertalen,

forward

buying,

H. C. Bos; L. H. Kiaassen;
ergonomie. Allemaal (min of meer) nieuwe termen in de ondernemingstaal.

H. W. Lambers; P. J. Montagne; A. de Wit.
Allemaal termen ook die tot uiteenlopende specialismen binnen de onder-

neming behoren. Kortom allemaal termen die tot een zekere spraakver-

REDACTEUR-SECRETARIS:
warring aanleiding kunnen geven tussen de specialisten op de verschillende

A. de Wit.
terreinen binnen één bedrijf.

Spraakverwarring kan vervelende gevolgen hebben voorde rentabiliteit
ADJUNCT REDACTEUR.SECRETARIS:
van het bedrijf. Staffunctionaris A

laten we aannemen dat marketing zijn
P. A. de Ruiter.
vakgebied is

wil niet helemaal een vakidioot worden en tracht ook al-

thans de buitenkant van de terreinen van zijn collega’s een beetje te overzien,
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
zodat hij zich in ieder geval enigszins met hen kan verstaan. Desgevraagd
F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick
is zijn collega B genegen hem enigszins op de hoogte te brengen van de ont-

wikkelingen

op

zijn eigen

(B’s)

terrein,

de

financieringsproblematiek.

SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES VOOR
Maar, hoe gaat dat doorgaans, bekendheid niet je eigen specialisme doet
BELGIË:
je altijd nog te veel van die kennis bij een ander als bekend veronderstellen.
Geluck.
Meneer B maakt daarop geen uitzondering. Hij geeft een uiteenzetting,

waarin hij voor zichzelf dagelijkse termen als cashflow, control en leasing

door zijn betoog vlecht zonder zich te realiseren dat zelfs deze, voor hem vrij

algemene, begrippen bij zijn collega meestal niet meer dan een vage indruk
wekken, geen juist inzicht. Hij zal A bijv. vertellen dat er meerdere soorten

leasing
zijn,
zonder echter het basisbegrip zélf uit de doeken te doen.

Daarentegen roepen bij hem weer termen als brand image, consumenten-

panel, marketing mix en mediumbereik, termen waarmee meneer A zo
•u:r.iui
vaardig (en zonder nadere toelichting) weet om te springen, niet meer dan

een heel algemeen beeld op.

Frustreren

dit soort spraakverwarringsverschijnselen

m.b.t.

het vak-

Lexicografisch ………………..837
jargon reeds de persoonlijke Communicatie, voor een goede gang van zaken

in de interne ,bedrjfscommunicatie zijn’ zij natuurlijk ook weinig bevorder-

De Nederlandse economie: wel of
lijk. Een juiste ‘policy making’ in het bedrijf kan niet goed worden voor-


geen optimisme
9
…………….838
bereid wanneer de betrokken functionarissen althans niet een flau’e notie

hebben van de betekenis van het begrippenapparaat op de aangrenzende


D. Thomas, J. Pangfaykirn enJ. Pan-
vakgebieden. Men moet toch op elkaar en op elkaars vakgebied kunnen

inspelen. Is dit niet voldoende mogelijk, dan bestaat de kans dat uiteindelijk
gestu:
verkeerde beleidsbeslissingen worden genomen.

Indonesia’s economic problems… 840
Het is geen wonder dat men, in een tijd waarin in versneld tempo nieuwe

begrippen hun intrede doen in de bedrijfstaal, steeds sterker de noodzaak

J. Bujjs:
voelt die communicatiestoornissen uit de weg te ruimen dm.v. woorden-


boeken, die het bedrjfsjargon verduidelijken. Zo verscheen
bij
uitgeverij

Goud en valuta

…………….844
Samsom onlangs een losbiadig
Bedrijfskundig Lexicon,
dat een over 22

functie- en vakgebieden verdeelde toelichting op ca.
350
bedrijfskundige

M e d e d e Ii n g e n

…………..847
termen bevat. Door middel van kwartaaisgewijze aanvullingen zal de

inhoud geleidelijk groeien…. én up-to-date gehouden kunnen wordn.

Geld-

en

kapitaalmarkt 848
Aan dit lexicon (prijs eerste aflevering plus band: f. 29,50) werken vele

specialisten mee, onder wie enkelen die ook wel eens in
ESB
publiceren.

Als het niet zo zelfverzekerd klonk, zouden we aan dit laatste willen toe-

voegen: een aanbeeling te meer voor het lexicon.

dR

837

• De Nederiandse economie:

wel of geen optimisme? •

Toch maar goed dat de regering de essentie van de Loon-

nota, het ,,bevriezen” van de lopende CAO’s, heeft laten

vallen. Zou zij dit, ondanks alle aandrang van de zijde

van de Tweede Kamer, niet hebben gedaan, dan zou zij

– naar het er thans uitziet na de uitlatingen van Kloos en

Zijlstra – deze maand min of meer volte-face moeten

maken, d.w.z. de Loonnota alsnog op dit punt moeten

laten vallen. Ditmaal niet omdat het een vooruitlopen op

nog onbekende omstandigheden zou betekenen, maar

omdat die omstandigheden zelf nu kennelijk een keer ten

goede hebben genomen. Waaruit nogmaals blijkt hoe voor-

barig de Loonnota was.

Kloos heeft het eerst de knuppel in het hoenderhok ge-

worpen, in een rede die hij hield voor het congres van de

A.N.M.B. Een samenvatting daarvan is te vinden in het

weekblad van het NVV,
De Vakbeweging.
Enkele citaten

daaruit:

,,Het Planbureau voorspelde 6% groei van het invoervolume.
Het eerste halfjaar gaf een stijging van 11,9% te zien. De uitvoer-
prognose voor 1968 was 8 %, maar de groei was in het eerste
halfjaar 13,6%. De uitvoer die in het eerste halfjaar van 1967
voor
85,5 %
de invoer dekte, doet dat in het eerste halfjaar van
1968 met
87,4%.”
Het Wetenschappelijk Instituut van het
NVV komt vervolgens tot een voorzichtige prognose: ,,Uit-
voerstijging …… 12% in goederenvolume gemeten. De stijging
van het invoervolume voor 1968 wordt op
9V
geraamd.”
,,Uitermate gunstig ontwikkelt zich de industriële produktie.
De prognose van het Planbureau voor 1968 was een stijging
van de industriële produktie op jaarbasis van
6,5%.
Gedurende
de eerste vijf maanden zaten wij al op een stijging van 11 %.
Voor geheel 1968 becijfert ons Wetenschappelijk Instituut glo-
baal een groei van de industriële produktie van
9,5 â
1
0%.”
,,Zou de produktiestijging in dè overige sectoren van ons
bedrijfsleven gelijk blijven……aan de raming van het Plan-
bureau, dan volgt uit deze industriële produktietoename toch
nog een totale produktiestijging in de bedrijven boven de prog-
nose van het Planbureau – die op 4% gesteld was – van
1,5%.
Zelfs wanneer in het derde en vierde kwartaal de perso-
neelsbezetting toeneemt – zeg met 1
%
– dan is er nog een
stijging van de produktiviteit in de industrie te verwachten van
9 â
10%.
De produktie (bedoeld zal wel zijn: de stijging van de produktie. dR) in het totale bedrijfsleven zal dan niet ongeveer
3,5%
bedragen, zoals het Planbureau voorspelde; maar
5 â
6%.”
,,De prognose van het Planbureau van de consumptie voor het
gehele jaar bedroeg
3,5%.
De realisatie over de eerste vier
maanden was
5% ……
In het eerste kwartaal van 1968 stegen
de overheidsinvesteringen met 23% ten opzichte van 1967, het
volume van de investeringen van de bedrijven met 10,5%……
Waarschijnlijk zal de totale loonsom in 1968 1,5% meer toe-
nemen dan het Planbureau voorspelde.”

Tot zover de heer Kloos. Ook Dr. Zijlstra, de President

van de Nederlandsche Bank, heeft nu als zijn verwachting

uitgesproken (in éçn t.v.-interview) dat de Nederlandse

economie in 1968 per saldo beter zal zijn dan eerder in het

jaar werd verwacht. Hij heeft daarbij gèwezen op het feit

dat de balans tussen loonkosten en produktiviteit beter

zal uitvallen dan in vorige jaren, dat mogelijk een overschot

op de lopende rekening van de betalingsbalans zal ont-

staan (Kloos verwacht zelfs meer dan het door het CPB

aanvankelijk geraamde overschot van f. 500 mln.) en dat

er in het algemeen gesproken kan worden van een even-

wichtsherstel in de Nederlandse economie.

Ook de werkgevers hebben in deze ouverture tot Mil-

joenennota en Macro-economische Verkenning hun par-

tijtje meegeblazen. De Nederlandse Onderneming
van 6

september jI. zegt o.a. dat de statistieken van de buiten-

landse handel een voorspoedige groei te zien geven en dat

wij een-graantje hebben kunnen meepikken van de op-

leving van de internationale handel. Daarbij wijst het blad

op de sterk gestegen uitvoer in het eerste halfjaar 1968

naar West-Duitsland (+ 17%) en naar het Verenigd

Koninkrijk (+ 20%, en dat ondanks de devaluatie van het

Pond Sterling!). Het blad waarschuwt echter voor een te

sterk optimisme, daarbij wijzend op het in juli jI. ver-

schenen laatste halfjaarlijkse OECD-rapport
(Economic

Outlook 3)
dat verwacht dat in de loop van de komende

twaalf maanden een uitgesproken vertraging zal optreden

in de groei van produktie en internationale handel, o.a.

döor de betalingsbalanssaneringsmaatregelen van de

Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Deze zouden

– aldus de prognose van de OECD – tot gevolg hebben

dat in het tweede halfjaar van 1968 de produktie in de

OECD-landen met slechts 3% zou toenemen (eerste half-

jaar: +
5%)
en dat de betalingsbalans van de EEG-

landen in totaal met $
2,5
mrd. zou verslechteren. Het

artikel
in
De Nederlandse Onderneming
zégt aan het slot

o.a.: ,,Er is alle reden het beleid in het najaar niet te

baseren op de verheugende cijfers van thans, maar rekening

te houden met de te verwachten afremming van de groei”.

Het algemene beeld dat uit dit drieluik van meningen

oprijst is dus: grotere produktie en produktiviteit dan ver-

wacht, alsmede een voorspoedige groei van de buitenlandse

handel.
Alleen de werkgevers hebben enige reserves, in die

zin dat zij wijzen op de OECD-prognoses, volgens welk

in de komende maanden produktie en internationale

handel weer gaan vertragen.

Vraag: Hoe optimistisch mogen we zijn? Antwoord: niet

al te veel. Toelichting: stel
#dat
inderdaad het evenwichts-

herstel aanhoudt, dat produktie en goederenbalans zich

voorspoedig blijven ontwikkelen, wat houden we dan

nog aan nare dingen over? In de eerste plaats dient dan te

worden opgemerkt dat er nog steeds een aanzienlijke werk-

loosheid bestaat. Het conjuncturele part daarvan is aan

het opdrogen; over blijft echter een flink brok structurele

werkloosheid. Eerste taak van de regering, zoals dat

hopelijk in de Miljoenennota naar voren zal treden, is een

zodanig werkgelegenheidsbeleid, liever nog arbeidsmarkt-

838

Mededeling voor geïnteresseerden

in regionale en stedelijke vraagstukken

Gedureiide de laatste decennia is de belangstelling

voor ruimte!j/ke vraagstukken aanzienlijk toege-

bomen. Deze ontwikkeling valt niet alleen waar te

nemen in de
beoefening
der wetenschappen; ook in de

praktijk van overheid en bedrjjfsleven is zij waarneein-

baar.

De gang van zaken bjj de regioiidile afdeling van het

Nederlandsch Economisch Instituut weerspiegelt dit.

In 1945 op bescheiden wijze begonnen met het ver-

richten van onderzoekingen voor de gemeente Amers-

foort, aanvaardt deze afdeling thans opdrachten voor

een groot aantal Nederlandse gemeentemi. Ook voor
hogere overheden en bedrijven, in binnen- en buiten-

lamid, worden werkâamheden verricht.

De groei van de nationale en internationale kring

van opdrachtgevers van liet N.E.I. en de bestaande

samnenwerkingsverhoudingen met ingenieursbureaus,

stedebouwkundige ontwerpers, verkeersdeskundigen

enz., wijzen erop, dat de perspectieven voor een

verdere expansie van de regionale werkzaamheden

van het N.E.I. gunstig zijii.
Helaas wordt deze ontwikkeling afgeremd door het

probleeln hoe voldoende bek waine medewerkers aan

te trekken. Zowel aan personen die leiding kunnen

geven
of
die zich op een bepaald onderdeel vaii de

werkaainheden willen specialiseren als aan heim, die

pas afgestudeerd zijn, biedt liet N.E.I. goede mogelijk-

heden tot ontplooiing.

Globaal aangeduid houdt” de regionale afdeling

vaii het N.E.I. zich bezig met liet volgende:

– bestudering van de economische ontwikkelings-

,nogeljkhedeii van gemeenten cii regio’s; –

— bijdragen leverentot concrete stedebouwkundige

planning vanuit de economische en sociale weten-

schappeii; –

— het verrichten van een grote variëteit aan studies,

zoals bijv. met betrekkiiig tot de woningbouw, de

stedelijke verkeersproblematiek, de financieel-eco-

nomische planning, de vestigingsplaatskeuze van

bedrijven en instellingen, de lokale onderwjjsvoor-

zieiiingeii enz.

Juist door de grote afwisseling in de aard vaii de

opdrachten en door de ruime kring van opdracht

gevers, bestaat voor de medewerkers van het N.E.I. de

gelegenheid zowel op nationaal als op internationaal

iii veau (binnen. en buiten Europa) een brede ervaring

op te doen. Daarbij wordt niet alleen een beroep

gedaan op onderoekcapaciteiten, maar ook op

‘represèntatieve en contactuele eigenschappen.

Het N.E.I. stelt dadr tegeiiô ver: ruime salari-

eringsmogeljkheden en goede secundaire arbeids-

voorwaarden. Plaatsiiig geschiedt op het instituut

te Rotterdam
of
elders in het land.

Economen en afgestudeerden in de sociale en

technische wetenschappen met belangstelling voor de

hierboven aangeduide problematiek worden uitge-

nodigd zich te wenden tot Prof Dr. L. H. Klaassen,

Dr. A. J. Heiidriks
of
Drs. P. J. Montagne. Adres:

Pieter de Hooch weg 118, Rotterdain-6, tel. 010-

25 65 20.

beleid, te voeren dat deze werkloosheid tot aanvaardbare

proporties zal worden teruggebracht. Dat zal veel over-

heidsinvesteringen gaan kosten in het komende jaar,

hetgeen aan de vraagzijde van onze economie een aanzien-

lijk beslag op .de nationale middelen impliceert. De ge-

wekte winstverwachtingen zullen in het bedrijfslevn

zeker aanleiding geven tot ook daar een stijging van de

investeringen. De particuliere consumptie zal dit ‘jaar ook

iets meer stijgen dan werd verwacht. Weliswaar zegt Kloos

dat de particuliere consumptie sinds 1966 duidelijk achter-

blijft bij de totale stijging van de produktie; dit geldt

echter – als wij ons althans beperken tot 1968 -, slechts

voor de
industriële
produktie. De produktie van het
totale

bedrijfsleven ligt in dit jaar – daarvoor geeft Kloos

trouwens zelf in de hierboven geciteerde rede de cijfers –

qua stijgingstenipo nauwelijks boven de toeneming van de

particuliere consumptie.
En
dat lijkt ons de meest relevante

vergelijking.

Willen we het komend jaar iets wat op een evenwichtige

economische ontwikkeling lijkt (we formuleren het maar

voorzichtig), gecombineerd met een fore aanpak van de

structurele werkloosheid, dan zal er aan de vraagzijde

van onze economie ruimte moeten worden gemaakt voor

investeringen. Als we dat zo anti-infiatoir mogelijk willen

doen, zal de bestedingscomponent particuliere consumptie

enige beperking moeten worden opgelegd. De voor velen

daardoor vaak zo vanzelfsprekende conclusie, dat derhalve

een matiging van de looneisen moet worden betracht

trekken wij echter niet. 1-let ligt in de rede dat een produk-

tiviteitsverhoging in de lonen doorwerkt. Loonsverho-

gingen werken bovendien sanerend, doordat zij een voort-

durende ondernemersprikkel tot diepteïnvesteringen vo-

men.

Bij een loonstijging in 1969, die alleen al vanuit het argu-

ment van produktiviteitsverhoging een procent of vijf, zes

zal moeten bedragen, zal het echter moeilijk zijn – als

men tenminste nieuwe infiatoire tendensen wil voorkomen

– aan de bestedingenkant ruimte te vinden voor de nodige

investeringen, tenzij…..men de stijging van de parti-

culiere consumptie enigszins zal weten in te tomen (zeg

tot een procentje of vier stijging t.o.v. 1968). Wellicht zou

het
spaarloon
toch nog eens de moeite van het overdenken

waard zijn. In bovengeschetste situatie zou het misschien

voor aJle partijen een aanvaardbare oplossing kunnen zijn

en voor onze economie een evenwichtherstellende of

-handhavende factor.

Enfin, nooit zagen zo velen met zoveel belangstelling de

17e september tegemoet.

dR

ESB 11-9-1968

839

In donesia’s

economic problems

Formation of the Development Cabinet on June 6, 1968

sees the return of Dr. Suniitro Djojohadikusumo as

Miniter of Trade. Sumitro served in three cabinets in the

,,tiberal period”
(1950-1957)
before fieeing Djakarta after

continual harassment by the government. Later he joined

the ,,revolutionary Government of Republic of Indonesia”

(PRRI) in Sumatra and after its early defeat he went into

voluntary exile until last year.

A bare thirteen years cover the period of Sumitro’s

absence from the capital, but those years witnessed in

some ways tremendous changes in the Indonesian political

economy. Basic to these changes was the expulsion of the

Dutch from ecônomic control and their replacement by

the Indonesian government itself which, almost overnight,

inherited the modernised commercial-plantation-banking

sector of the economy.
INFLATIÖN

In another sense, however, no fundamental changes took
place in the economie structure. Studying the Indonesian

economy over the past fifteen years or so reminds us of a

dream (or nightmare) which keeps coming back again and

again and again…. When Sumitro became Finance

Minister in August
1955,
he wrote that ,,the economie

system was functïoning under circumstances of disequilib-

rium in all major fields. Prices of basic commodities had

reached levels higher than at any time since
1950″
and

there was an ,,increasing scarcity of raw material for

domestic industry”.

• Sumitro must feel quite at home in the present situation

of infiationary pressures. infiation was considered a major

problem in the early fifties and for the decade as a whole the

rate of infiation averaged some 40 percent a year. Serious

though this was regarded at the time, from mid-1961 the
rate increased rapidly with prices at least doubling every

year. For 1964 an increase of 118 percent was recorded

followed by a considerable upsurge in 1965, when the rate

was 380 percent. The new Suharto-Sultan-Malik trium-

virate headed a cabinet committed to a two-year rehabi-

litation and stabilization programme but even so prices

for 1966 rose at the incredible rate of 860 percent.

The rate of infiation for 1967 was some 170 percent,

considerably in excess of the 60 percent mentioned in the

budget but a marked improvement over the two preceding

years. Up to August 1967, the government succeeded in

holding the inilation in check but from then on it seemed

to lose control, apparently because seasonal fluctuations

in supply were not allowed for in assessing future infia-

tionary pressures. Rice prices refiect this change as they

increased from Rp.
12,56
per kilogtamme in January to

Rp. 13,79 in August (or 10 percent) to Rp. 31,24 in

November (another 350 percent). Rice occupies a key

position in the indonesian economy
as
the major agricul-

tural product, the stapte diet and the most important

element in the family budget (and as wages in kind). As

rice went up in price, it foréed changes throughout the eco-

nomy, especially in the foreign exchange rate. The exchange
rate for exports went up rapidly, and as the prices went up in

one sector after the other, the government was subsequently

obliged to increase the rupiah price at which it sold foreign

credits. Lowerinj the value of the rupiah is equivalent to

increasing the price of imports thus adding to the infiation-

ary pressures. In February 1968 the government was forced

to increase the prices of essential services (rail fares;

electricity, water, gas) in line with the principle of making

the public utilities operate on a ,,cost plus” basis. Soon

after, the price

of petrol was also increased sharply.

This sequence of events, following on the increase in rice

prices was responsible for destroying the base on which

the 1968 budget was founded: an exchange rate of Rp. 150 –

160per SUS..

The extent to which the government was responsible

for the increase in the price of rice is open to debate.

Outside observers, including the 1MF, had warned the

government
early
in the year that rice supplies may not

be adequate and advocated that orders for imports be

submitted quickly in anticipation of shortages at the end

of the year. But some have .pointed out that the government

was facing foreign exchange difficulties at this time and

hesitated to place orders overseas. Sumitro faced a similar

crisis in 1955 and those familiar with the workings of the

Indonesiafi economy have become aware of the way in
which shortages of rice (or even rumours of impending

scarcity) translate themselves into rising prices throughout

the economy. Whatever the reasons for ‘the sharp price’

increases which began at the end of last year, the govern-

ment will undoubtedly endeavour to avoid a similar occur-

rence at the end of this year.

BUDGET DEFICITS

Analysis of infiationary pressures is often linked with

growth and government involvement in the economy

through budget policy. Many underdeveloped countries

have eperienced infiation in the post-war period often

as a result of policies directed towards economic develop-

ment. Indonesian infiation has at no time been related to

attempts to encourage growth. For the most part, govern-

nients since independence were unable to collect sufficient

revenue to cover the expenditures, a large portion of which

was allocated to such routine items as salaries for the civil

service and the armed forces. Budget deficits were the result

at’id, as a consequence, rising prices. Since Suharto entered

the cabinet in March 1966, the government has introduced

two balanced budgets marking a sharp contrast to the

840

everincreasing deficits of previous years. But it is one thing

to balance the budget on paper, quite another to impiement

it. Djuanda’s last budget (1964) almost balanced on paper
but ,a sizeable deficit was the result. Suharto and his col-

leagues ran into sirnilar difficulties with the 1967 budget

but.qven
so
the resultant deficit was only sonie 22 percent

of planned receipts, a commendable performance when
conipared with earlier efforts. By. February-March this

year it was dear that the 1968 budget had.already been

overtaken by events and there is little doubt that the

government will be unable to meet its stabilization target

by July
5,
1968.

To the extent that budget deficits are a prirne cause of

infiation, any stabilization programme would include

measures to reduce the deficits especially if they were not

a result of policies stimulating growth. Government

expenditure on the clvii service and the armed forces bas

long accounted for sorne 60 percent of total outlay. Many

governments paid lipservice to the idea of cutting down

on these items but only one attempted it. In 1952-53 when

the Sultan was Defence Minister (currently-co-ordinating

Minister responsible for ,,economy, finance and industry”)

and Sumitro Finance Minister, the Sultan submitted a

rationalization programme in Parliament proposing the

dismissal of sonie 80.000 from the Defence establishnient.

OpposiUon. within the Army itself and from President

Sukarno defeated this motion. But in spite of this set-

back, Sumitro presented the rest of the retrenchment

programme in an austerity budget which called for the

dismissal of 60.000 civil servants, 60.000 soldiers, and

30.000 policemen.

In this latter episode Sumitro stands out as something

of a trouble shooter. Given the defeat of the Sultan’s plan,

there was littie likelihood that Sumitro’s niore far-reaching

programme would get anywhere. But. the cabinet was

probably more intent on spelling out the type of action

considered necessary for a future development progranime.

And if the size of the government establishment was a
serious economic drain on the government’s resources

in 1952, it is even more so today.

FOREIGN EXCHANGE POSITION

Government control of the budget and infiation are two

major areas which attract attention at the moment, a third

is the foreign exchange position. Crucial to any under-

standing of Jndonesia’s development problems is the fact
that the availability of foreign exchange for imports (raw

materials spare parts and capital equipment) will be a

deciding factor in determining the success of failure of the

drive to increase national income. There are two major

sources of foreign exchange: exports and outside assistance,

and a brief summary of the export sector will give a dear
indication of the course General Suharto has feit obliged

to follow.

Rubber is stili Indonesia’s major export earner, account-
ing for some 47 percent of exports in 1966 (excluding oii).

More than any other factor, trends in world prices will

determine the role the export sector will play in the next

threeor four years or so. Sumitro became Fïnance Minister

in August 1955 when rubber prices were on the increase.

Foreign exchangeearnings in that year were $ 731 million
(excluding oil) and although Indonesia was then suffering

from an acute shortage of foreign currency because of

high import requïrements, a return to those balmy days

would be most welcome Since 1962, earnings have been

below
S
450, million a year Jargely because of the fall in

receipts from rubber. Export volume feil from 737,088

tons in
1955
to 663,066 tons (about —10%) in 1966 but

receipts feil from $ 432 m. to $ 223 m. (about – 50%).

Competition from synthetic rubber has been responsible

for the sharp fali in world prices since 1961 and today

Sumitio and his coileagues are in a less favourable position

than in
1955.
World prices in the latter year averaged 40

cents ib. compared with 17-18 cents early this year. Even

if prices ,,recover” it is unlikely they will rise much above

20 cents.

The volume of rubber exports has tended to falI because

the trees are past their economic age and should bereplaced.

Planting bas been neglected since the early fifties and even

if an ambitious replacement programme were instituted

now, production over the next six years and more is unlikely

to rise. There appears to be’ no product which can offset

the deciine in earnings from rubber. Export capacity may

be as low as $
550
million
1
and new investment on a

broad fleid inciuding the pianting of new trees for various

products, the purchase of new equipment for opening of

new mines (if deposits exist in sufficient quantities)
is
essential to improve the situation.
Contrasted with the export capacity of $
550
mill.ion is

an estimate of $ 650 million for imports. Import require-

ments for an austerity programme drawn up in 1962 came
up with this $ 650 million figure which made no provision

for the establishment of developmental projects. Given our

estirnate for exchange earnings, it is dear that not even

an austerity programme can be financed from internal

source.

The Suharto government has tried to increase export

earnings by permitting the exchange rate to fluctuate freely.

So far this technique bas not been very effective because

of the continued infiationary pressures. Successive devalu

ations have given the exporter more and more rupiah for

his dollar earnings but such devaltiations have been partly

responsible for the rise in the price of imj5orts and of

locally produced goods. On balance the exporter may be

ahead if he is lucky but the cost to the econoniy as a

whole has been considerable. Curbing the rate of infiation

would undoubtedly help particularly if this meant that the

prices of exports were higher relative to the prices of

essentials, e.g., if the rubber producer could seil his rubber

for a price .which enabled him to buy more of the goods

iie needed. But even under the most favourable circum-
stances, we would argue that export ear•nings could not

finance a 1962 type import programme.

AID FROM ABROAD?

Suharto and his colleagues appear to have accepted the
proposition that the export sector is unable to flnance the –

imports required for the stabilization and rehabilitation

programme. Instead they have turned to the deveioped

countries for assistance. In the short run, fresh credits
have been sought while the long run requirements for

1
The arguments on which this estirnate is based may be
found in the authors’
Indonesian Exporis: Performance and
Prospects 195011970,
Rotterdam University Press, 1967. Data
on the export sector are both scanty and unreliable and hopefully
this estimate is far too iow. At present, it may well be wise to
plan policies on the basis of low rather than high expectations,
on assumption that it better to be pleasantly surprised than
the opposite.

ESB 11-9-1968

841

foreign exchange are expected to result from the attempt

to attract foreign investors with the enactment of the

Foreign Investment Law in December 1966.

It has been the wiliingness. to seek aid from abroad

which has set the tone of the new government, apparently

so well set on its objective of stimulating economic develop-

ment. The credits obtained so far have helped to finance

‘imports’ and at the same time have been an import source

of tax revenue. But eventually credits have to be repaid

and so far the government has increased its overseas debts

by some $
575
million. Terms have been generous and

repayment of the loans is not due to cornmence until 1971

at an average of 3 percent a year. in itself, the annual

interest on these loans will be small, but in the early

seventies repayment on the old loans, totalling $2,3 billion,

starts again. For this reason, it is essential that the current

credits be used wisely and export capacity be increased.

Export capacity can be built up by investment on the part

of both nationals and foreigners. The government has been
especially concerned to attract foreign investors, hence the

speed with .which it enacted the investment law. To date,

interest has been shown in Indonesian raw materials

(minerals, forests and the like), only slightly in manufac-

turing. But the amounts involved have been below expect-

ations so far – a trerneridous amount of investment will

be required to expand export earning sufficiently to meet

foreign exchange requirements in the next decade if

development is to proceed in step with repayment of

debts
2

Numerous Indonesians have criticised the government

for what they regard as an undue reliance on outside aid.

Granted the uncertainties in the internal political affairs

of the major donors, and the reluctance of some groups

in. Indonesia to depend so heavily on foreign assistance,

it is pertinent to ask whether Indonesia has any alternative.

ALTERNATIVE FOR FOREIGN AID:

RAISING RICE OUTPUT

Jncluded in the austerity programme was an amount of

some $ 100 million for rice.irnports. 1f dornestic production

of rice could be increased, a considerable saving of foreign

exchange would be achieved. Current imports of rice are

around 1.000.000 tons a year and will continue to rise as

population increases, in the absence of increased home

production. All indonesian governments have advocated

self-sufficiency in rice and the present group is no exception.

With the dramatic increase in the price of rice on the

world market the situation is more pressing today than

ever.

To increase rice production, the government is encour-

aging greater use of fertilizer, the use of selected seeds and

irrigation – all of which have found a place in the
intenhions
of previous cabinets. Hopefully, fertilizer on its own wijl

play an important role because irrigation is costly, even if
it only means repairing existing channels Fertilizer would

have to be imported but if properly used it should .result.

in a net saving of foreign exchange as rice imports are

reduced.

The organisational aspects connected with a policy of

raising rice output should receive special attention. Sound

policies often founder because of bottlenecks in distribution

and marketing. Fertilizer has to- be imported from abroad

and channelled to the villages at the right time and in the

right quantities. And assuming that the farmer can be

persuaded to use the fertilizer, he must then be induced
to seil .a portion of the increase in harvested rice. .This

requires incentives particularly in the form of such,essen-

tials as textiles, foodstuffs and so on. And again.the

marketing organisation must play its part in getting such

items into the village. This two-way traffic in goods from

the niain cities and ports into thevillages -and back along

the chain to the main consuming centres has long, been

the subject of stresses and strains. The Chinese have been

an important link in the chain throughout Indonesian

history and in the post-war period this group has been

harassed continuously. In more recent years, statetrading

conipanies have been assigned a more importanf role

particularly in the importing and wholesale business. Prior

to the coup, state trading was commencing to dominate

the scene. The companies were frequently attacked -for

corruption and inefficiency but while there was undoubt-

edly some truth in the allegations, conditions in the economy

in general were not conducive to sound business practice.

Government regulations relating to the operations ofjthe

state companies werejrequently altered and often contra-

dictory. . . . .

From the beginning, the present government has tended

to turn its back on excessive state interference in economic

affairs, so characteristic a feature of the last years of

Sukarno’s presidency. In particular, it has shown little

inclination to favour the state enterprises. At the. same

time, greater scope is being offered to the private sector.,

But the’ private sector lacks the finance and possibly the

ability at this stage to contribute much to Indonesian

development and it is open to question whether the Chinese

can get very far alone. General Suharto has tried to control

anti-Chinese campaigns but the Chinese community is

often in difficulty in the business sector. In the past, the

Chinese traders have played an important role in the

marketing of. agricultural produts particularly in corn-

bination with the large-scale business houses of the Dutch.

With the expulsion of the latter both the Chinese themselyes
and the state enterprises nioved in to take over the functions

of the Dutch business enterprise. Today, it is possible that

a combination of state trading and private enterprise,

ncluding both indigenous and foreign dornestic capital

and skills, offers the niost likely solution. to marketing

problems. In this case, it seenis inevitable that the govern-

ment should provide the encouragernent and backing for

both groups. .

– A weli-organised marketing system will be essential if
the agricultural sector is to increase .production. But this

is not the only factor which requires consideration. The

majority of Javanese peasant farmers owns very littie land,

and average farm being around,one acre. Such holdings

do not produce enough food for their owners. On- the

other hand, there are those with holdings sufficiently,large

to eriable them to produce a marketable surplus. 1f this

latter group is large enough, there may be no necessity to

introduce Jegislation to encourage the consolidation of

holdings. Too hittie is known about Javanese rice farming

to enable us to be dogmatic about the requirements for

ari increase in production but either of the ways indicated

have political imphications.

We cannot be sure of the land tenure conditions under

which self-sufficiency in rice can be achieved, but the less

change required.in
the present structure the quicker the

goal can be achieved (and with the minimum political

reaction). Other products suitable as candidates for in-

creased production to replace imports might also be

considered, but in all . cases the time element is crucial.

842

Several possibilities therefore suggest theniselves when

considering ways and means whereby the government could

increase its own foreign exchange earnings. In particular,

we have indicated that domestic rice production does ha e

potential for increased output and it may be possible to

reduce the foreign exchange incentive to exporters. To be

successful, both require an efficient marketing organization

and for exports we are reminded of ex-Vice President

Hatta’s’proposai in the niid-fifties that State trading enter

prises be permitted to dominate the export sector. We have
estimated the ,,savings” from these sources at 200 million.

To thiswe can add a further $
50-80
million available to

the government from the export ofpetroleum andpetroleum

products, malçing a total of $ 280 million as a maximum.

Whether or not the government has •the organizational

skills required tocaptûre $ 200 million ôf this amount is

open to question.

STRUCTURAL PROBLEMS TO SOLVE

Those who argue that the Suharto government is relying

unduly on foreign asSistance seem to be implying that

structural changes are either unnecessary ôr can be achievéd

(/uickly
with the minimal dislocation to the economy.

Such a view may be overly optimistic, depending on what

is invohed in measures to increase rice output and on the

extent of re-organisation nëcessary in the exort sector.

1f Suharto and his colleagues are usiiig foreign credits to

buy time to make the necessary adjustments in the economy,

their presen.t strategy may well be justified.
But
if
the loans

are being used merely to avoid difficult decisions, nothing

will be acco,iplished in the long run except a considerable

increase in the foreign debt burden.

Taking outside aid in the form of both credits and

investments does not absolve the government from an
active role in developnient. Encouragement of foreign

private investment and the interest showi in the primary

sector merely repeat the colonial experience. Enciaves do

little to stimulate internal growth – a copper mme in

WestJrian with exceilent transport facilities and harbours,

bauxite mines in Sulawesi, lumber industries in Kalimantan

and Sumatra, noné of these activities will
spul
over into a

host of indigenous supporting industries as the oil industry

and plantation sector in the colonial period bear witness.

Such investment today will earn for indonesia scarce

foreignexchange. What matters is how such exchange is

used»Export earnings were squandered in the fifties and

early sixties, a repetition of that kind would be disastrous.

Two years have elapsed since the Suharto government

started with implementing a rehabilitatiori and stabilisation

programme. In that time, the major policy measures have
tended to concentrate on monetary and fiscal techniques:

an anti-inflationry drive, a credit sueeze, greaterreliance

on the market mechanism, devaluation, balanced budgets

depending on increased taxes from existing sources and

revenues from the sale of foreign credits. Some have
argued that this emphasis is similar to the monetarist

approach as typified in the monetarist-structuralist debate

in Latiri America. But the debate in Soüth America has
been conducted at a rather sophisticated level and there

are important clifferences as between Indonesia and Latin

Arnerica.

President Suharto and his advisers are aware of the

structuralist-type problems, as a glance at the general’s

guidelines for the new Five Year Plan indicates
2
. But it

is easier to implement monetarist-type policies, at least on

paper. Jt may well be that monetarist and structuralist

policies are not mutually exclusive, but rather components

of a package deal. With the advent of the Development

Cabinet it will be instructive to watch for new approaches

to the economic issues we have already outlified. Of special

importance will be the attitudes of the new government

to the role of the state in both trade, industry and

agriculture. –

The economists in the cabinet and in President Suharto’s

special advisory team are able men. Several of them studied

economics under Sumitro and later went on to higher

degrees in American universities. Since the fali of Sukarno;

professional economists have gradually been drawn into

the limelight and are now playihg a key role in the determ-

ination of Indonesia’s economic policies. They inherited a

run-down econorny and face tasks which in many instances

seem insurmountable. Mistakes have been made, and will

be made in the future but for the first time since 1963 the

government is now seriously tackling the economic

problems. In designing their programmes, the economists

in the government operate in a political setting in which

they must rely almost entirely on the backing of President

Suharto. In the near future much will
dei5end
ôn theco-

operation between the new President and his ecbn6mic

advisers. That President Suharto was able to get a five-

year term of office is all to the good since it means that the

economists are given the opportunity to use this period

to develop their policies.
K. D. Thomas
J. Panglaykim

J.
Pangestu

2
For some conirnents on the proposals for the current Fivé
Year Plan, see our ,,Pianning in Developing Countries: The
Indonesian Experience”,
Indonesia’s New Era-Developnien
Ad,ninistration,
South East Asia Trade and Aïd Project, M Series
No. 120, Committee for Economic Development
of
Australia. November 1967.

(I.M.)

ESB 11-9-1968

843

God-.,

efl’,:,
valuta

t…,

De naoorlogse ontwikkeling van het internationale beta-

lihgsverkeer is gebaseerd op de koppeling van de goudprjs

aan de .,sterke”, onderling tegen praktisch vaste koersen

inwisselbare; ‘aluta’s. Dit heeft geleid tot de gedeeltelijke
verdringing van goud uit de functie van algemeen erkend

Waardevast monetair reservemiddel. Niet alleen verloor

goud zijn vroegere monopoliepositie in deze functie, de

band met de ,,sterke” valuta’s was zo nauw, dat het ,,waar-

1evaste” goud de kruipende feitelijke ontwaarding van

deze ,,sterke” valuta’s op de voet volgde en zich in deze

niet ‘van
£,
$, of DM onderscheidde. In feite bleek geen

rnetaal zo weinig waardevast als juist goud! (Die metalen

waarvan de massaproduktie en -toepassing pas na de oorlog

een feit werd buiten beschouwing gélaten.)

Zou deze ontwikkeling zich hebben voortgezet, dan zou

een situatie waarbij de goudproduktie niet langer geab-

sorbeërd zou kunnen worden waarschijnlijk zijn geworden,

en een vertrouwenscrisis in de goudprijs denkbaar. De

totale verdringing van goud als monetair reservemiddel zou

‘de uiterste consequentie van een dergelijk proces zijn ge-

weest: Temeer waar, w9nneer goud en ,,sterke” valuta’s
als reservemiddel even goed zijn, goud in het nadeel is,

omdat goud niet, tegoeden in valuta wél rentedragend zijn

te maken. Bij particuliere beleggers heeft •dit de zeker

relatieve verdringing van goud in de hand gewerkt.

• Tegengestelde factoren hebben de laatste jaren de boven-

geschette ontwikkëling eerst geremd; een, omgekeerde

ontwikkeling behbort nu zeker tot de mogelijkheden. Het

verdwijnen van de jaarlijkse goudproduktie in handen van

particulieren was een van de eerste tekenen van het kerend

getij. De devaluatie van het pond leidde tot de eerste ernstige

naoorlogse crisis, waarbij niet alleen het vertrouwen in het

pond als monetair reservemiddel aan het wankelen werd

gebracht, maar het vertrouwen in de geschiktheid van

alle
valuta’s als monetaire reserve, d.w.z. van het hele na

de oorlog gegroeide monetaire systeem, werd geschokt.

EMOTIES EN GOUDPOLITIEK

Hoewel ik mij goed bewust ben van het verschil tussen de
,’ragen ,,wat is nu wenselijk dat er gebeurt?” en ,,wat gaat

er gebeuren?”, m.a.w. . geen overdreven voorstelling heb

van de mogelijkheden om economische (en maatschap-

pelijke) ontwikkelingen te beïnvloeden, laat staan te be-
heersen, zie ik het toch als taak voor economen, die met

theoretisch-monetaire ‘problemen hebben geworsteld, tot

de slotsom te komen wat nu de meest wenselijke monetaire

politiek is.

In ieder geval heeft het naoorlogse monetaire systeem

zeker niet slechter gewerkt dan welk vooroorlogs systeem

dan ook, en alleen daarom ieeds is de politiek van de cen-

trale banken om dit systeem te verdedigen op meer dan

,,emotionele” overwegingen gebaseerd. Bovendien lijken

me er ook wel betere argumenten voôr te vinden dan

Prof. Dr. H. W. J. Wijnholds in de kolommen van
Business

Week, Time
en
The Wall Street Journal
aantrof
1
. Ver-

moedelijk zelfs in die kolommen, al vormen- deze toch een

vreemde plaats tim er de bronnen van monetaire wijsheid

te zoeken.

Prof. Wijnholds pleit, of laat ik liever zeggen meent,

omdat pleiten een rationeel betoog met een conclusie

vooronderstelt dat alleen een drastische devaluatie van de

dollar tot 50-30% van de huidige (goud)waarde een oplos-

sing kan bieden. Niet duidelijk is of alle andere valuta’s

deze devaluatie moeten volgen, en zoja in dezelfde mate,f

dat Prof. Wijnholds meent dat wanneer allelandendegoud-

prijs in dezelfde mate verhogen er in feite geen devaluatie
heeft plaatsgevonden. Wanneer de devaluatie niet gelijk-

matig zou zijn, hoe ziet Prof. Wijnholds dan de problemen,
samenhangend met de gewijzigde concurrentieverhoudin-

gen? Zowel die problemen die direct met de onderlinge

betrekkingen van de landen samenhangen, als die, welke

ontstaan in de verschillende landen ten gevolge van de

totaal gewijzigde concurrentieverhoudingen? Vragen die

niet aan de orde zijn gesteld en die we ook maar laten

rusten.

In ieder geval zou een dergelijke, al dan niet algemene

devaluatie tot het volledig opzeggen van het vertrouwen in

welke valuta dan ook betekenen. De rol van valuta’s als

monetair reservemiddel zou eerst internationaal zijn uitge-

speeld, maar als logische, consequentie ook nationaal
sterk verminderen, omdat goud ook in de particuliere

sfeer een toenemende betekenis zou krijgen als beleggings-

vorm, en iedere andere vorm van geld in betekenis zou af-

nemen. Verderé devaluaties zouden zeer wel het begin

kunnen zijn van een sneeuwbalproces met inflatie en af-

braak van het volledig kredietsysteem, of m.a.w. met een

absolute financiële en economische crisis als eindresultaat.

WAT IS EEN JUISTE GOUDPRIJS?
Jedere geldcirculatie, d.w.z. elk betalingsverkeer met geld

als betalingsmiddel, vereist een bepaalde hoeveelheid
geldbezit, reserve in de geidvorm verdeeld (zij het bij

lange-na niet gelijkmatig) over alle economische eenheden.

De ,,waarde”, de totale koopkracht, zal bij een dynamisch

in evenwicht verkerende economie en bij een bepaalde

omloopsnelheid van het geld in een bepaalde verhouding

staan tot de som der waarden die bij alle betalingen wordt

gerealiseerd. Niet de som der geldeenheden, of dit nu

ounces goud of aantallen munteenheden zijn, bepaalt de

waarde of beter de koopkracht van deze som, maar omge-

– keerd ‘wordt de prijs, de koopkracht van deze eenheden

-bepaald door hun evenredig deel van deze totale koop-

kracht: De feitelijke koopkracht van alle geldbezit, ook

‘wanneer. dit niet âan de geldcirculatie heeft deelgenomen,

wordt’ door dit circ’ulatieproces bepaald.
Een ernstige financiële crisis zou tot gevolg hebben, dat

alleen goud de functie van internationaal monetair reserve-

‘middel zou moeten vervullen. De totale ,,waarde”, koop-

kracht van de gecombineerde deviezenpotten, zou door

1
Zie,o.a. de bijdragen van Prof. Wijnholds in
ESB
van
3 en 24juli, alsmede 7 augustus ji.

844

dezelfde loeveelheid goud, die nu maar een deel van deze

deviezenpotten uitmaakt, moeten worden gerepresenteerd,

omdat de nu nog sterke valuta’s dan niet meer geschikt zijn

om als algemeen monetair reservemiddel te dienen. Alleen

reeds uit dien hoofde zou de in de nu ,,sterke” valuta’s geno-

teerde goudprijs tot een veelvoud kunnen stijgen (de ver-

dringing zou natuurlijk niet volledig zijn, omdat het werke-

lijke betalingsverkeer in de verschillende valuta’s blijft

plaatsvinden, en daarvoor uiteraard ook reserves nodig zijn.

Slecht geld verdrjft goed geld, i.c. goud, uit de circulatie-

sfeer, omdat goed geld slecht geld uit de reservefunctie

verdrjft).

Handelstransacties zouden weer werkelijk en niet alleen

theoretisch in goud genoteerd moeten worden, zeker

wanneer de afwikkeling wat meer tijd vergt. Bilateraal

handeisverkeer zou weet in betekenis toenemen. Ook in
de particuliere sector zou de betekenis van goud als be-

Jeggingsobject toenemen, en hier de respectieve nationale

valuta’s verdringen. Het zou een illusie zijn te geloven

dat op den duur afvloeiing van goud uit de nationale

reserves te voorkomen zou zijn.

Tot nu toe hebben we een constante behoefte aan mone-

tair reservemiddel, althans een constante hoeveelheid koop-

kracht aangenomen. Een van de fundamentele oorzaken

van de monetaire moeilijkheden schuilt echter juist in de

wisselende vraag naar betrekkelijk liquide middelen bij een

rehtief gelijkblijvende koopkracht. Deze vraag hangt

mogelijk af van het verloop van de conjunctuur. Ont-

trekking van kapitaal aan het economisch reproduktie-

proces in de vorm van monetair reservemiddel versterkt

in een wisselwerking de crisistendensen.

Samenvattend: er is geen natuurlijk niveau voor de goud-

prjjs, waarbij automatisch alle monetaire problemen zj/n

opgelost. Anderzijds sluit in principe geen enkel niveau een

evenwichtig internationaal monetair systeem uit. Dit

evenwicht zoi steeds slechts het resultaat kunnen zijn van

een ontwikkeling waarbij -het vertrouwen in de in wissel-

baarheid Van de voornaamste valuta’s is hersteld, een ver-

trouwen dat met de hele economische ontwikkeling samen-

hangt.

BETALINGSBALANS EN VALUTA

Men is stërk geneigd een nauw en haast wel exclusief ver-

band te leggen tussen betalingsbalans en valutakoers.

Toch moeten ook hier vraagtekens worden geplaatst. Een

betalingsbalans is een tamelijk willekeurige momentopname

van een tamelijk willekeurig deel van de nationale reserves

en zelfs van de nationale bezittingen en verplichtingen.

Geen rekening wordt gehouden met, om slechts enige

belangrijke factoren te noemen:

– de stand van de (internationale) vorderingen en schulden

van de handelsbanken, laat staan van de exporterende

en importerende bedrijven;

– de totale vorderingen van buitenlandse circulatie-

banken op het betreffende land (grote dollarbedragen

maken bijv. deel uit van de officiële reserves van

nationale banken; schattingen waarvan -de waarde

moeilijk te beoordelen is spteken zelfs voor de -Ver-

enigde Staten van een bedrag dat -de göudr&serves

overtreft
2)
;

/

– goudbezit in particuliere handen;

— veranderingen in voorraden die ingevoerd moeten

worden;.

.

– het saldo van het effectenbezit;

– het saldo van de directe investeringen in het buiten-

• land en van de buitenlandse investeringen in het eien

land. Deze laatste factor doet bijv. dé glans van de -West.

duitse deviezenpot verbleken. Overigens is di-t Sâldo
moeilijk te bepalen. Deze kapitalen leiden hun eige.ii

leven, nemen deel aan het accumulatieproces, zullen

enerzijds in het algemeen dus aangroeien. Anderzijds

integreren ze in de respectieve itationale economieën,

en kun.nen zacht uitgedrukt niet als middelen van de
eerste liquiditeit van- het moederland worden aange-

merkt.

Nog sterker geldt dit voor het nationaal produkt, dat,

hoe groot het op zich zelf ook mag zijn, toch ineen bepaaldé

fase niet in staat blijkt de betalingsbalans in de gewenste

richting te sturen.

Ook het verband tussen wisselkoers en betalingsbalans is

niet zo eenvoudig en direct als het theoretisch zou moeten

zijn. We zien dit duidelijk in het geval van de Engelse

devaluatie. Het gunstige effect dat de nieuwe wisselkoers

op de Engelse concurrentiepositie zou moeten hebben is

niet zo duidelijk in het werkelijk verloop van de handels-

balais af te lezen. Anderzijds heeft Jenkins’ bestedings-

beperking (misschien na de juli-cijfers) meer invloed op de

handelsbalans dan de veel ingrjpender devaluatie.
Een recente Westduitse studie van
de verhouding tussen

reële koopkracht en officiële wisselkoers,
gebaseerd op een

verbruiksgoederenpakket, leidde tot een opstelling
I
die

mij in de eerste plaats verbaast om de grilligheid van de

volgorde (cijfers goeddeels afgeleid van een beeldstatistiek;

het gaat ook om de globale verhoudingen, niet om de

absolute juistheid van de cijfers die toch nooit op-eeh een-
heid bij dit soort vergelijkingen te bepalen is).

Japan

……………
67
Turkije

…………-
102
Ver. Staten, Canada
68
Denemarken, India
103
Venezuela
…………
69
Tunesië

………….
104
Ghana

………….
78 Zuid-Afrika

………
106
Zweden, Peru

…….
82
Brazilië

………….
108 Zwitserla6d
.
………
87
Nederland

…………
109
Finland.-
…………..
89
Spanje, Luxemburg
110
Italië

……………
91
Groot-Brittannië

…..
lii
Frankrijk, Uruguay
92
Kenya

……………
113
Noorwegen

………
93
Argentinië, Ceylon
. . .
114
België

…………….
94
Australië

………..
119
Oostenrijk, Israël, Kon-
Columbia,

Nieuw-Zee-
garje
…………..
97.
land
…………….
123
Mexico, Portugal
…..
98
Joegoslavië
………..
143
West-Duitsland, Chili
100

Verschil in produktiviteit, in vertrouwen munteenheid,

de produktie van voedsel voor de wereldmarkt, de mate

van inegratié van de plâttelandseconomie kunnen-achteraf

bepaalde posities verklaren. Blijft het feit, dat in de praktijk

grote verschillen in concurrentiepositie bestaan zonder

dat dit noodzakelijk tot een crisis van de betalingsbalanspo-

sitie leidt.

Verschillen in produktiviteit, afhankelijkheid van één of

weinige aan prjsschommelingen onderhevige produktén,

structurele moeilijkheden door technische en economische

Ontwikkelingen, al deze factoren die internationaal tot

verschuivingen in de onderlinge posities van de verschillende

landen leiden, en verstoringen in de handelsbalans zo ge-
makkelijk verklaren, komen in praktisch ieder land vooi

Welke problemen ze ook opwerpen,- er is er geen bij die

lijkt op betalingsbalansproblemen. Kennelijk lossen deze
2
Zie bijv.
The Econoinist
van
20
juli jI., blz. 56.
Internarionaler Vergleich Ver braucherpreisën. S.
Guckes,
Statist. Bundesamt. Heft
6,
juni
1968, .blz. 292/298.

ESB 11-9-1968

.

845

zich_bij een. voldoende geïntegreerd monetair. systeem

eruis1oos op.

Duidelijk is, wanneer .we dit probleem van de côncrete

kant benaderen, d.w.z. de verschillende economieën op-

vatten als goederen- (en diensten)producerende eenheden,
dat de hele buitenlandsehandel een marginaal verschijnsel

wordt (wat ze ook is voor de meeste landen, zeker de gro-

tere of de minder ontwikkelde landen), waarbij uiteindelijk

waren tegen waren worden geruild en de prijsverhoudingen

de nationale importmogelijkheden natuurlijk beïnvloeden,

maar voor het proces an sich geen beslissende rol spelen.

Zo exporteerden Rusland en Roemenië van 1860-1910

graan dat naar de grootgrondbezitters vloeide en ,,over”

was, onafhankelijk van de wereldmarktprijzen. Met de

prijzen wisselden slechts de importmogeljkheden van de

grondbezitters, of de snelheid van hun schuldtoename.

Ook centraal geleide landen wikkelen op deze wijze hun

internationale handel af. De minder centraal geleide

landen bereiken eenzelfde effect door steun aan industrieën

(nationaal gezien meestal goedkoper dan massa-werkloos-

heid), als zodanig een noodzakelijk middel tot nationale

ontwikkeling. Deze tendens van nationale autonomie is

zeker ook een van de storende factoren voor het ,,mecha-

nisme” valutakoers-netto -handeissaldo.

Het is niet noodzakelijk deze kwestie uitputtend theo-

retisch te belichten. Ik zou er niet toe in staat zijn. Maar

wel meen ik dat los van alle theoretische beschouwingen,

de hedendaagse werkeljjkheid tot enige terughoudendheid

noopt bij het leggen van een al te nauw verband tussen wissel-

koers en handelsbalans, laat staan bef alingsbalans.
Diezelfde

terughoudendheid is dus noodzakelijk om het effect van een

devaluatie te schatten.

DE PRAKTISCHE MAATREGELEN

Wat moet er gebeuren? Het is natuurlijk onzinnig te menen

dat met wêlke maatregelen dan oôk dé monetairë crisis snel

op te ‘lossen zou
zijn.
Het gaat er orn bepaalde processen

zdals deze concreet zijn ontstaan, zo goëd mogelijk te

begrijpen en door bepaalde maatregelen te proberen deze

zich in een meer gewenste richting te laten ontwikkelen.

De centrale banken vôeren zoals bekend een verdedigende

politiek. Zij namen daarbij de volgende maatfegelen:

– Ontwikkeling van internationaal- krediet, d.w.z. van

de centrale banken onderling. Ongetwijfeld liggen hier

• nog mogelijkheden, al lijkt het er in de praktijk op dat

hier geen sprake is van een systematische politiek,

doch dat de schuldeisers hun vorderingen iiën als het

onder de gegeven omstandigheden minst slechte, als

een onvermijdelijk kwaad.

– De splitsing vaif de goudmarkt in een officiële bevroren

markt en een Vrije markt die onder de druk van de jaar-

lijkse goudproduktie zou moeten komen te staan, is

een nieuw element. Door het instellen van een termijn-

markt voor goud zou de feitelijke effectiviteit van het op

de Vrije markt aanwezige goud nog aanzienlijk toe-

nemen. Het grote gevaar hier ligt in de mogelijke aan-
tasting van de verschillende nationale valuta’s. De ge-

schiedenis en het heden van Frankrijk maken dit

duidelijk. Blijken de maatregelen om het vertrouwen

in de valuta’s te herstellen minder effectief op de lange

termijn, dan zou deze vrije markt ongetwijfeld als een

boemerang gaan werken.

De uiteindefijke erbetering moet iiatuurljk komen van

een stabilisatie van dè verschi!lende najionale ecno-

,mieën, -zowel-door. maatregelen van de huidige deviezen
verliezers als van de deviezenverdieners. Daarbij geloof ik

niet in algemene, ongedifferentieerde maatregelen dje er

op gericht zijn globaal het consumptiepeil of de produktivi-

teit te beïnvloeden. Deze maatregelen sorteren hoogstens

effect op langere termijn, en dan nog vaak tegenge’steld

aan de eigenlijke opzet.

Het is, uitgaande van ons concrete model, trouwens

moeilijk in te zien dat vervanging van een binnenlandse

produktiesector, ook al is deze technisch achtergebleven,

door import, ook al is deze laag geprijsd, tot een ver-

betering van de handelsbalans leidt. Consumptieve be-

perking van goederen die deviezen eisen, of van die pro-

dukten waar reeds een behoorlijke export van is, door

gerichte invoerheffingen en omzetbelastingverhogi ngen,

vormt een sneller werkend, beter te hanteren en te doseren

middel. Gelijktijdige vermindering van kostprjsverhogende

heffingen op goederen met per saldo weinig in- of uitvoer

kunnen voor een constante belastingdruk ‘zorgen (ook

eventueel prijsvermindering van directe levensbehoeften

met een weinig elastische vraag). Uiteraard dienen tegen-

overgestelde maatregelen te worden genomen bij ëen

aanhoudende positieve betalingsbalans. Prijsverlaging van

veel geëxporteerde goederen, naast verlaging van invoer-

heffingen, zouden het evenwicht weer zo snel mogelijk

moeten herstellen.

Door de overdreven betekenis
t
die men internationaal

aan een zeer positieve handelsbalans hecht en de
q
ver-

schatting van het effect van algemene maatregelen om de

produktiviteit te verhogen of de consumptie te verlagen

op de handelsbalans, is er een situatie ontstaan waarbij

directe en tijdelijke maatregelen om ‘deze balans te beïn-

vloeden internationaal niet gewaardeerd worden. In inter-

nationale overeenkomsten wordt hier 6f weinig aandacht

aan besteed, omdat dergelijke maatregelen als een voor-

lopig onvermijdelijk kwaad worden beschouwd waar men

maar beter over zwijgen kan, 6f ze orden min of meer

uitgesloten. Door een actieve in- en uitvoerpolitiek die
zich echter beperkt tot ‘de minimale behoeften van éen
betalingsbalansevenwicht, met als tegenpool een op de

concrete bedrijfstakken gerichte politiek van alzijdige ont-

wikkeling, onder handhaving van volledige werkgelegen-

heid en een rationeel geleid toenemend verzorgingsniveau,

individueel zowel als collectief, kan onmogelijk het inter-

nationaal handelsverkeer worden geremd. Een dergelijke

politiek is bovendien een goed kader voor de ontwikkeling

van landen niet welk ontwikkelingspeil en welk olitiek

systeem dan ôok: •

J. Buijs

(1.M.)

846

Mededelingen

F. DE VRIES-LEZINGEN 1968

Het College van Regenten van de Professor F. dc Vries

Stichting deelt mee dat op 8 en 9 oktober a.s., beide dagen

om 10.00 en 11.00 uur, Dr. Edward Mishan (London

School of Economics and Political Science) op uitnodiging

van de Stkhting een viertal lezingen zal houden over het

onderwerp: ,,The present use of welfare economics”.

Dr. Mishan is o.a. de schrijver van het voor lezers van

ESB
niet onbekende boek
The Costs
of
Economic Growth

(zie daarvoor de gelijknamige speciale nummers van
ESB
van 20 maart en 24 april ji.).

De lezingen zullen plaatsvinden in het gebouw van de

Universiteit van Amsterdam, Oudemanhuispoort 4,

Amsterdam.

Aanvragen voor toegangskaarten te richten tot de

Prof. F. de Vries Stichting, P. de Hoochweg 118, Rotter-

dam-6, tel. (010) 25
65
20.

CURSUSSEN BEDRIJFSBELEID

EN PERSONEELSTIJDSCHRIFTEN

De Federatie van de Katholieke en Protestants-Christelijke

Werkgeversverbonden organiseert dit jaar een
Cursus
Bedrjjfsbeleid,
die ten doel heeft directieleden, toekomstige

directieleden en staffunctionarissen een wetenschappelijk

verantwoorde en aan de praktijk getoetste bijvorming te

geven. De lessen worden ‘door hoogleraren, in

het bedrijfsleven werkzame deskundigen en medewerkers

van het secretariaat van de Federatie van de Katholieke

en Protestants-Christelijke Werkgeversverbonden.

De cursus vangt aan op
donderdag 3 oktober 1968
en
bestaat uit 18 bijeenkomsten (waarvan 1 excursie), waarin

telkens- twee onderwerpen op het gebied van bedrjfs- en

personeelsbeleid worden behandeld. De bijeenkomsten

worden elke veertien dagen op donderdag in het gebouw

van de Katholiek6 Hogeschool, Hogeschoollaan 225 te

Tilburg gehouden, van
14.30-19.45
uur, onderbroken door

een gezamenlijke koffiemaaltijd. –

Dezelfde Federatie organiseert dit najaar een
Cursus voor
redacteuren van personee/sIj,jdschr,ften.
Deze cursus beoogt

de hoofd- en eindredacteur en zijn voornaamste mede-

werkers, bijv. de leden van de redactieraad, een zodanige
journalistieke bijvorming te geven dat het personeelstijd-

schrift op meet doelmatige en voor de lezers meer
interessante wijze zal kunnen zijn: een instrument

bij de voorlichting over de eigen onderneming en

een hulpmiddel ter verbetering van de communicatie

en van de onderlinge verhoudingen in de onderneming.

onroerend goed

• beheer

• beoordeling van bouwplannen

• controle op uitvoering

AOXKAPITAALSGOEDEREN

• advies bij koop én bouw

MAATSCHAPPIJ VOOR
N.V.

Keizersgracht 634-Amsterdam-C. Telefoon 020-237133

(I.M.)

In de cursus zullen tevens tijdschriften van de deelnemende

redacteuren geregeld aan een kritische bespreking worden

onderworpen.

De cursus, die één dag per vier weken in Den Bosch

wordt gehouden, bestaat uit 7. bijeenkomsten en zal’ op

24
september 1968
een aanvang nemen.

Aanmelding
voor beide cursussen kan geschieden bij het

sédetariaat van de Federatie van de Katholiéke’en Pro-

testants-Christelijke Werkgeversverbonden, Raamweg 32,

‘s-Gravenhage, tel. 070-183 160, toestel 2, Mej. ter Marsch.

Nadere inlichtingen worden daar gaarne verstrekt.

HARKNESS FELLOWSHIPS

De Commonwealth Fund is een Amerikaans fonds, dat

in 1918 met kapitaal van de familie Harkness gesticht werd.

Hieruit wordt o.a. een zeer breed opgezet internationaal

beurzenprogramn-ia gefinancierd, dat in de afgelopen jaren

reeds een aantal begaafde Nederlanders in staat stelde in

de Verenigde Staten hun kennis te verrijken door studie

of onderzoek. Voor Nederland zullen voor een studie-

periode van 12 tot 21 maanden, ingaande september 1969

twee â drie beurzen beschikbaar komen.

Met uitzondering van de studie in de medicijnen komen
alle mogelijke studiegebieden in aanmerking, dus ook die,

waarin in Nederland geen universitaire opleiding mogelijk

is, zoals bijv. schone kunsten, journalistiek é.d. Wel wordt

uiteraard verwacht dat men in die vakken, evenals het

geval is met universitaire opleidingen, de daarvoor be-

staande hogere opleiding heeft voltooid. Zeer hoge eisen

worden gesteld wat betreft deskundige kennis en persoon-

lijke capaciteiten; leeftijd van ca. 25 tot ca. 30 jaar.

Zij, ‘die naar deze beurzen wiJlen solliciteren, kunnen

zich, onder- opgave van leeftijd, opleiding en eventuele –
huidige werkkring, tot 30 oktober 1968 voor nadere in-

lichtingen wenden tot het Nederland-Amerika ,Jnstituut,

Museumplein
4,
Amsterdam, tel. (020) 72 22 80.

ESB 11-9-1968
847

Géli- en kapitaalmarkt

GELDMARKT

Hoewel op de tweede september de markt verruimd we’rd

met ca. f. 60 mln, aan vervallend schatkistpapier en ca.

f. 100 mln. an
rente- en aflossingsbetalingen van lietRijk,

t’erwijl voorts yerkoop van deviezen voor een bedrag van

r’uim’ f.’ 47 tnln. aaii de Nederlandsche Bank voor enige

iiimte orgde, hadden verkrappende fa’ctoren toch verre

de overhand. De positie van de banken tegenover de cen-

tralébânk wijzigde zich met een kleine f. 300 mln., deels

via een teruggelopen tegoed (f. 124 mln.), deels via stijging

van opgenomen voorschotten (f. 173 mln.). Voor deze

situatie was ten dele de normale ultimostijging van.de

bankbiljettencirculatie verantwoordelijk (ditmaal met f. 215

mln.). Daarnaast echter zorgden de banken zelf voor ver-

krapping door afname van zeer grote bedragen aan schat-

kistpapier: reeds de eerste dag waarop de Agent de af-

gifte hervatte, werd voor bijna f. 190 mln, geplaatst –

grotendeels biljetten, een bedrag dat de orde Van grootte

van een Staatslening benadert: Bijna een derde hiervan

betrôf overigens herbelegging van het hierboven reeds ge-

noemde vervallende schatkistpapier. De indruk bestaat,

dat ook in de week’ volgend ôp de tweede nog voor ten

minste
f.
50 mln, is geplaatst.

De haast van de banken zovëel. mogelijk af te nemen
tegen – in vergelijking tot de periode voor 20 augustus –

onveranderde condities, bleek juist gezien: met ingang van

de negende september werden de afgiftecondities voor de

schatkistbiljetten met/
16
% verlaagd tot resp. 5118,
51/4
en

voor resp. 3-, 4- en 5-jaars papier. De 4-maands-

promessen worden echter nog onveranderd tegen %

disconto afgegeven.

KAPITAALMARKT

Na de eerste6’B.N.G.-1ening is ook de uitgifte vande

tweede tranche, eveneens groot f. 100 mln., eén groot

succes gebleken. Dat de eerste notering het reeds tot

100, 1 %Ç boven de uitgiftekoers, kon brengen spreekt

in dit opzicht duidelijke taal. Niet alleen het ingeschrèven

bedrag, maar – wat belangrijker is – ook de reële vraag,
moet voor beide leningen een flink stuk boven het ge-

vraagde kapitaJ hebben gelegen. De lichte verdere ont-

spanning op de kapitaalmarkt heeft ook de afgelopen week

zich geuit in een kleine daling van het rendement voor lang-.

lopende leningen, een situatie die goed past bij het vrij’

optimistische beeld, dat de president van de Nederlandsche

Bank dezer dagen ten aanzien van de Nederlandse econo-
mie schetste en waaruit een tendens tot evenwichtsherstel

naar voren kwam.

Op de aandelenmarkt is van evenwicht allerminst

sprake. Hier lijkt de vraag thans lang niet altijd reële

achtergronden te hebben, doch in vele gevallen voor-

TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN

De Technische Hogeschool Eindhoven vraagt voor de

DIENST FINANCIËN EN ADMINISTRATIE

– ‘

een

(

PLAATSVERVANGEND HOOFD

Tot de voornaamste taken van de Dienst behoren

– het voorbereiden en uitvoeren van het financiële beleid (begroting, krediettoewijzingen en -bewaking,
jaarrekening, het meerjarig financiële schema, en incidentele financiële adviezen);
– het voeren van de centrale administratie (financiële hoofdadministratie, salarisadministratie, inventaris-
en magazijnadministratie, kostprijsadministratie, studentenadministratie en post- en archiefzaken);
– de centrale inkoop.

In verband met de omschakeling van de huidige mechanische administratie – naar een automatische
informatieverwerking, zal de nieuwe functionaris aanvankelijk een deel van zijn aandacht moeten besteden
aan een heroriëntering met betrekking tot de coördinatie en integratie van de diverse administraties der
hogeschool.

Geleidelijk aan zal de functionaris bij de leiding van de gehele dienst worden betrokken. Bij gebleken
geschiktheid bestaat de mogelijkheid te zijner tijd tot opvolger van het huidige hoofd van dienst te
worden benemd.

Voor een goede vervulling der functie is vereist dat kandidaten beschikken over
– een grondige kennis en ervaring op het gebied van de overheidsfinanciën en -administratie;
– kennis van de toepassingsmogelijkheden van de moderne informatieverwerkende apparatuur;
– leidinggevende en goede contactuele eigenschappen. . –

., -.

, Gezien de eisen gaan degedachten uit naar een écondm of ëccoûntnt-.i,. de leeftijd van 35 lot 45 jaar.

• Schriftelijke sollicitaties, onder vermelding van nummer V.l744 +e rici,ten aan het ho’ofd va’de centrale
personeelsdienst van de technische hogeschool Insulindelaan 2, Eindhoven

1

848

namelijk te berusten op speculaties op overnemingen, die

overigens – naarmate de koersen verder worden opge-

dreven – juist daardoor uiteraard minder aantrekkelijk

worden voor de overnemers. Een voor Nederlan.d onge-

woon schouwspel was de touwtrekkerij tussen het Rijn-

Schelde concern en de V.M.F. om Wilton-Fijenoord-

Bronswerk. De escalatie eerder deze zomer van geruchten,

aangekondigde en ingetrokken communiqués, officiële

ontkenningen en verstrekte communiqués, werd in de afge-

lopen dagen voortgezet met biedingen, tegenbiedingen,

advertenties en communiqués waarin zelfs onvoorwaarde-

lijk gedane toezeggingen na enkele uren weer werden inge-

trokken. Het is duidelijk, dat het evenwicht in de onder-

linge verhoudingen hier nog niet gevonden is. De houders

van aandelen en converteerbare obligaties Wilton-Fijen-

oord-Bronswerk, de ondernemingen waar het tenslotte om

begonnen was, voeren er intussen wel bij. Hun collega’s vtn

de twee overnemende ondernemingen zullen wat meerge-

duld moeten hebben voor zij de vruchten van dë over-

neniing zullen plukken, nu voör Wilton belangrijk meer is

betaald dan oorspronkelijk in de bedoeling lag. Niet goed

gevaren in de overnemingsgeruchtenkoorts hebben aan-
deelhouders Nievelt-Goudriaan, waar een relatief .hoog

overnemingsbod, werd afgewezen en vervangen door een

onderhandse kapitaaluitbreiding met ca.
45%.
Curieus

hierbij was, dat twee gebruikelijke instituten, om invloeden

van derden te weren – niet-royeerbare certificaten ën

prioriteitsaandelen – hier blijkbaar ontoereikend waren.
Hoogovens IJmuiden vraagt voor de hoofdafdéling

Deelnemingen een

.

••.••

beddifseco’noo
M
,

Deze hoofdafdeling heeft als stafafdeling van de raad van bestuur

onder meer tot taak het onderhouden van de contacten met de
dochterondernemingen van Hoogovens, het analyseren.van de gang

van zaken aldaar en het opstellen van adviezen aan de raad van

bestuur over het ten aanzien van deze ondernemingên …..

te voeren beleid.
De gevraagde bedrjfseconoom zal in het kader van deze taak

worden belast met de zorg voor een aantal van genoemde

dochterondernemingen, deels zelfstandig, deels als medewerker

van een van de andere functionarissen van de hoofdafdeling.

Voor een goede vervulling van deze functie, die vele contacten
met zich brengt met de directies en functionarissen van diverse

dochterondernemingen en met medewerkers van Hoogovens,

is noodzakelijk:

• ervaring in het analyseren van resultatenoverzichten en

balansen en in het beoordelen van investeringsvoorsteilen

• belangstelling voor organisativraagstukken,

Leeftijd ca. 30tot 35 jaar.

Sollicitaties met beschrijving van opleiding en ervaring worden, onder vermelding van ons nummer ‘ED 237, ingewacht bij de afdeling Management Development Nadere inlichtingen kunnen telefonlsch worden verkregen bij de heer
E: Boersma, tel. 02510-91284.

HOOGOVENS IJMUIDEN.
1

Ie

1′

ESB 11-9-1968

849

13

KOERSSTAAT

lndexcijters aandelen
29dec.
(1953

100)
1967
Algemeen
……………….
374
Internationale concerns
………
514
Industrie
………………..
357
Scheepvaart
……………..
109
Banken en verzekering
……..
185
Handel enz .

……………..
168

H. &L

30aup. 4sept.
1968

1968

1968

433 – 359

426

433

624 – 495

607

621.

390 -341

389

390

118-102

116

117

210-179

210

210

190- 160

181

190

Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
Aandelenkoersen
1

Kon. Petroleum

………….
f. 155.60
Philips

……….. . ………
f. 127,40
Unilever. ccli
……………..
f. 108.40
Zout.Organon
……………
f. 160,-.-
Hoogovens, n.r.c .

………….
f. 125,40
A.K.0
………………….
f.

66,-

f.181,20 f. 18490
f. 141,05 f. 144,80
f.130,20 f. 132,50
f. 179,90 f. 182,50
f. 114,10 f. 117,-
f. 88,45 J. 92,10

29 dec.
H.
&
L.

30 aug.
4 sept.
1967
1.
1968


.1968
1965
AMRO-Bank

……………
f.

47,20
.


f.

58,40
f.

58,80
Nat. Nederlanden
…………..
619
-.

718

1
700,5
K.L.M
……………….
..
f. 276,-

f. 178,60f 182,50
Roheco

………
……….
….
f.228,40
f. 249,45 f. 252,50

lew York
:
-•

Dow Jones Industrials
……..
905
924-825

896
921
Rentestand
Langlopende staataobligaties
6,27
6,50
6,46
Aandelen: internationaleis
1

4,0
3,71
3
,
74

lokalen

.

………
4,2
.

4,1e
3,8′
Disconto driemaands schatkist.
papier

………………..
41
4
1
/1

1
Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
* Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.

Drs. R. L. Boissevain
28 itni.
30 augustus.

de rijksol

vraagt

voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken

t.b.v. de Directie Integratie Europa

jonge academici
vac. nr
. 8-4735/0936

die betrokken zullen worden bij-de fôrmulerinq en uitwerking van het Nederlands beleid t.a.v. de Europese integratie, met name in de EEG. Zij zullen worden belast met de behandeling van verschillende politieke, luridische en andere beleidsvraagstukken die
zich bij de Europese eenwording voordoen. De werkzaamheden brengen veelvuldige
contacten met zich mee zowel interdepartementaal als in het buitenland.

Vereist: voltooide’academische opleiding in de juridische, economische of politicologische
wetenschappen. Voor een der vacatures strekt bovendien kennis van het Europese recht
tot aanbeveling, aangezien de betreffende medewerker mede zal worden belast met de
behandeling van juridische en institutionele vraagstukken.

Leeftijd max. 35 jaar.

Standplaats ‘s-Gravenhagé.
Salaris, afhankelijk van leeftijd en ervaring, tussen f1265,- en f 2108,. per maand.

voor het Ministerie van
Volkshuisesting en Ruiritelijke Ordening

-.

.

t.b.v. de afdeling.Financiering.Wo.ningbouwvan de Centrale Directie van de

– Volkshuisvesting en deBou nijverheid

.

– stafmedewerker financiering woningbouw
voc. nr. 84740/0936

– die het hoofd van de afdeling terzilde zal staan bij de voorbereidende behandeling van
beleidsvraagstukken betreffende financiële steun van de overheid vo’or de

volkshuisvesting. De functie brengt vele contacten binnen en buiten het departement
met zich mee.

Vereist: doctoraal-examen Ned. Recht df Economie; leeftijd tot ca. 35 jaar.

.. –

Standplaats s-Gravenhage.

y

alarism. f2108,- perriiaand; promotiimogelijkheid niet uitgesloten.

Schriftelijke sollicitaties onder het bij de gewenste functie vermelde vacafurenummer
(voor elke vacature
een afzonderlijke brief) zenden aan de Rijks Psychologische Dienst,
Prins Mauritslaan 1,
‘s.Gravenhage.

AOW-premie voor’ Rijksrekening. De salarissen zijn exclusief 6% v

akantie-uitkering

850

L.

t

r,

••

p7r

-:’•

-s

Als Uw ADDO rekenmachine niet meer voldoet,

ligt dat niet aan ons. Dat ligt dan aan 0:

Uw bedrijfgroeit. Gefeliciteerd!

U hebt een ADDO nodig die opnieuw met de

groei méé kan. Er desnoods op voöruit loopt.

Zon ADDO is er natuurlijk.

Neem bv het nieuwe model 4683. Niet alleen

biedt hij onverwachte, volkomen nieuwe
mogelijkheden – hij heeft ook eén andere
vormgeving. U ziét dat Uw bedrijf groeit.

Aan Uw nieuwe ADDO rekenmachine.

ADDO introduceert dit jaar ook een
schrijvende- en drie modellen van een niet-

schrijvende electronische rekenmachine .-.-•- •— •- •

!

a
f
mi

YEARS

SERVICE

t

•,

.

ADDO NEDERLAND NV
Koningin Emmakade 193 Den,Haag telefoon 070 657823

ESB 11-9-1968

851

HH

T

…….. 0 i 0 0 0 S.••II •I•S

roept sollicitanten op voor de vacature

SOC. ECONOMISCH MEDEWERKER
INTERNATIONALE DIENST

(mnl. of vn.) .

Zijn/haar taak zal bestaan Uit :

– het leiding geven aan de internationale afdeling van het verbond;
– het bestuderen van nationale en internationale ontwikkelingen op algemeen en sociaal-
economisch terrein;
– het voorbereiden van het beleid t.a.. actuele onderwerpen in internationaal verband,
met name in E.E.G.-verband.

Vereist wordt :

– een goede kennis van de internatiônale’ sociaal-ecoitomische problematiek;
– zeer goede kennis van de vreemde talen.
Inzicht iA de stricturen van de nationale en internationale vakbweging strekt tot
aanbeveling.

Geboden wordt

– salaris volgens CAO;
– 20 dagen vakantie en 8 procent vakantietoeslag;
– premievrij pensioen;
– gunstige ziektekostenverzekering

Reflectanten voor deze functie dienen bereid te zijn zich te onder-
werpen aan een phycho–technisch onderzoek.
Sollicitatiebnieven te richten aan het Hoofd van de afdeling Perso-
neelszaken van het NVV, Plein ’40
2
45, nr. 1 te Amsterdam.

Behoeft Uu staf

uitbreiding?

Verzuimt dan niet E.-SB. voor Uw oproep

in te schakelen. E.-S.B. biedt U een

0.

trefzekerheid, 66k bij aspirant-leidinggevende

functionarissen in de commerci8le, admini-

stratieve of aanverwante sectoren.

Adyertentie-afd. E.-S.B. – Postbus 42- Schiedam

852

Ir,
oJ
0

Reken voor uw bedrîjfsverlichting ook

met
de W van Wattverliezen

1-let voorschakelapparaat van een ,,TL”

lamp moet aan hoge technische eisen

voldoen. Dit eist de toepassing van

technieken, die Philips als weinigen

beheerst. Geringe watt-verliezen, kleine

afmetingen en een lange levensduur

zijn daarom de kenmerken van Philips

voorschakelapparaten. Minimale watt-

verliezen kunt u moeilijk controleren.

Maar niet Philips bedrijfsverlichting

hebt u zekerheid.

PHILIPS ,,TL”-verlichting:

Hoog rendement – Blijvend goede

lichtopbrengst • Grote bedrijfszeker-

heid • Minimale wattverliezen • Vol-

komen aanpassing aan elke bedrijfs-

situatie.
Gemaakt voor uw bedrijf:

1-let bijzonder instructieve boekje ,,Prak-
tischc wenken voor Bedrijfsverlichting”

wordt u per omgaande toegezonden na
aanvraag bij Philips Nederland nv., Afd.

i3edrijfsverlichting 41, Eindhoven.

Jll!lJ

j
3)1 i,structicve boekje
ligt voor u klaar bij
Philips Nederland nv.
Ard. Bedrijisverlichting, Eindhoven
PHILIPS

PHILIPS

Bedrijf sverlichting

ESB 11-9-1968

853

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS vanAMSTERDAM

roepen hiermede gegadigden op voor de per 1 januari 1969 vacant komènde funtie van

GEMEENTESECRETARIS

Vereist worden een universitaire opleiding, een zeer ruir,e ervaring op het gebied van het
openbaar bestuur, kennis van en ervaring met organisatievraagstukken en het vermogen om

aan een groot personeel leiding te geven.

Salaris van f3674,— tot f4544,— per maand met8 periodieke verhogingen.

Geschreven sollicitcities met vermelding van opleiding, levensloop en huidige betrekking binnen
een maand na verschijnen van deze advertentie te richten aan Burgemeester en Wethouders,
Stadhuis, Amsterdam.

Een psychologisch onderzoek kon een onderdeel van de selec’tie zijn.
Persoonlijk bezaek alleen na uitnodiging.

NUTSSPAARBANK GRONINGEN

Ter opvolging van de huidige directeur, die een andere werkkring
in het spaarbankwezen heeft aanvaard, roept het bestuur van de

Stichting Nutsspaarbank Groningen sollicitanten op voor de functie
van


DiRECTEUR

Gegadigden dienen acadernisch gevormd te zijn (jurist of. econoom),
niet ouder te iiin dan 45 jaar en over een behoorlijkeervaring in

een leidinggevende functie in het spaarbankwezen of bankwezen
te beschikken.

Geboden wordt een zeer afwisselende en interessante werkkiing
bij een van de grootste Bondsspaarbanken (obligo thans
f
248 mln.),
welke zich sterk ontplooit en werkzaam is in de provincies Groningen
en Drenthe.

Salaris in averenstemming met de belangrijkheid dezer functie.
Premievrije pensioenregeling.

Dienstwoning eventueel beschikbaar.

Schriftelijke sollicitaties worden tot 15 oktober as. ingewaht bij

de secretaris vn het bestuur, de heer S. P. Onnes, Emmasingel 3,
Groningen.

854

Addressograph

unIgrauI’

DEN HAAG 85 53 00
AMS1ER0AM 44
03 33
EINDH0V 6 43 28
HENGELO (0)
t 01 68

Addressograph

Muutigrauk

DEN HAAG 85 53 00
AMSTERDAM 44
03 33
EINDHOVEN
6
43 28
HENGELO (0)
t 01 68

ËFFICIENCY BEURS

STAND 82

ADDRESSDGRAPH • MULTUGRAPH

ESB 11-9-1968

0

855

m ~’ “

,

a
rw
ar’M

GEMEENTE S-GRAVENHAGE

In het kader van personeelsplanning bil de
GEMEENTESECRETARIE,
het apparaat, dat het Gemeentebestuur in bestuurlijk en beleidsvormend opzicht ter zijde staat,
worden gevraagd:

enige

JONGE ACADEMICI

die te zijner tijd met hogere leidinggevende of staffuncties zullen worden belast.

Gedacht wordt aan JURISTEN, ECONOMEN en CANDIDAAT-NOTARISSEN.

Aan hen, die zich bij de plaatselijke overheid een interessante werkkring willen verwerven,
biedt de Secretarie van een grote gemeente als ‘s-Gravenhage een uitgebreide scala van
mogelijkheden.

Aanvangssalaris ten minste f1.295,— per maand.

De gunstige secundaire arbeidsvoorwaarden van de overheic. zijn van toepassing (vakantie-
toelage, geen inhouding AOW-premie, welvaartsvaste pensioenvoorziening).
Een psychologisch onderzoek zal deel uitmaken van de selectieprocedure.

Schriftelijke sollicitaties met opgave van volledige personalia en vermelding van de naam van
dit blad, ONDER NO. R 233 te zenden aan de Directeur van het Gemeentelijk Bureau voor
Personeelsvoorziening, Burgemeester de Monchyplein 10, ‘s-Gravenhage.

-+-+-+-+–+-+—+–+-.+-+–+-+-+-.+-+–

snelle
computer-

E
N
QUE
T
ES
verwerking programma

De vragenlijsten worden over-
genonen op ponskaarten, die
door onze computer snel wor-
den verwerkt. De mogelijkheden
van ons computerprogramma
,PARAET” zijn hierbij prak-
tisch onbeperkt zodat o.a. kruis-
tabellen, selecteren op meer
kenmerken, statistische bere-
keningen, toetsen op signifi-
cantie efficiënt uitvoerbaar zijn.
Ook bij de indeling van de
vragenlijsten kan ons advies
tot besparingen in de verwer-
kingskosten leiden.

AMAET

ons aandeel uw aandeel
meer informatie

Vraag
vrijblijvend inlichtingen en documentatie bij:

REKENCENTRUM VOOR ADMINISTRATIE, EFFICIENCY ENTECHNIEK
Lovinklaan 1, Arnhem,TeI. 08300-30711(toestel 275) van de Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij

856

Auteur