ECONOMISCH.=STATISTISCHE BERICHTEN
UITGAVE VAN DE STICHTING HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
12 juni 1968
53e jrg.
No. 2648
Verschijnt wekelijks
Ordelijke mededinging?
COMMISSIE VAN REDACTIE:
L. H. Klaassen; H. W. Lambers;
.-
P. J. Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.
Op
5
juni ii.
werd door de Vereniging van Afgestudeerden der Nederlandse
REDACTEUR-SECRETARIs:
Economische Hogeschool weer een Economistendag georganiseerd. Dit keer
A. de Wit.
is getracht de mededinging in het brandpunt van de belangstelling te plaatsen.
Kennelijk demening toegedaan, dat er over mededinging als zodanig oever-
ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
loos gediscussieerd kan worden, heeft’ het bestuur de concurrentie in een
P. A. de Ruiter.
bepaald kader willen plaatsen. Het onderwerp luidde:
Mededinging en
ordelijk economisch verkeer.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
Men kan zich met de discussieleider, Prof. Drs. H. W. Lambers, afvragen
F. Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
of het bij dit onderwerp gaat om de ordelijkheid binnen het economisch
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick
bestel, dat wij kennen, dan wel om de structurering van deeconomische
orde zelf. Beide sprekers, die waren uitgenodigd om het onderwerp in te
SECRETARIS COMMISSIE VAN ADVIES VOOR
BELGiË:
leiden, Prof. Mr. J. M Polak. en Dr. H. Hoelen, opteerden voor de eerst-
J. Geluck.
genoemde benadering. Polak wenste uit te gaan van de huidige economische
orde, die volgens hem gekenmerkt wordt door vrije mededinging. Beper-,
kingën van en inbreuken op de Vrije concurrentie kunnen terwille van de
•
betamelijkheid en de ordelijkheid noodzakelijk of gewenst zijn. Hier ligt
een taak voor de overheid. Gedacht werd aan regeling van bepaalde mede-
••:
dingingsfacetten, zoals neergelegd in de Wet op het Cadeaustelsel, de
Winkelsluitingswet en soortgelijke maatregelen.
Ik ben het met Polak eens, dat niets in de mededinging, indien zij aan
Drs. A. Berkhout:
Ordelijke mededinging
9
……….
557
zichzelf wordt overgelaten, een ordelijke afloop van het economisch ver-
keer garandeert, indien althans het begrip ordelijk geïnterpreteerd wordt
Prof. Dr. J. Horring:
‘
als in overeenstemming met de doeleinden, die een samenleving voor ogen
Nogmaals:
het
melk- en
zuivel-
heeft. De ruime grenzen van wet en moraal, waarbinnen zich het spel moet
beleid in discussie,
met een naschrift
afspelen, zijn daartoe onvoldoende. Anderzijds is onder bepaalde zeer
van Ir. B. van Dam
………….558
stringente voorwaarden een gedetermineerde oplossing mogelijk. Hierop
werd door Hoelen gewezen, toen hij in de aanvang van zijn betoog nader
Drs. A. J. Bufter:
Economisch
handelen
zonder
inging op de concurrentie als marktvorm. Hoelen wijst de marktvorm, die
schaarste
………………….562
tot deze gedetermineerde.afloop leidt, namelijk de marktvorm van volledig
vrije mededinging, gekenmerkt door een veelheid van marktpartijen en een
Prof. Dr. H. M. H. A. van der Valk:
(nagenoeg) homogene waar, af omdat zij niet overeenstemt met hetgeen hij
,
Het voortreffelijke en onbereken-
onder concurrentie als gedragswijze wenst te Verstaan. In de betreffende
bare gedrag van de Amerikaanse
markt is de ,,lijdelijke” aanpassing die uit dit model voortvloeit geen rivali-
consument
…………………
564
teit in de zin van actief en in zekere mate agressief marktgedrag.
Dr. H. Umrath:
Uit een oogpunt van actualiteit kan ik mij deze afwijzing voorstellen,
Europese woningbouw in cijfers
566
temeer als daarbij in rekening gebracht wordt, dat de gedetermineerde
marktafloop niet bij voorbaat in overeenstemming behoeft te zijn met de
Dr. W. Koster:
–
doeleinden van de samenleving. Indien echter reeds het, ontbreken van
Zuid-Afrika: monetaire stabiliteit
568
private machtselementen in de markt geen garantie biedt voor een ordelijk
M e d e d e 1
i
n g e n
………….. 569
economisch verkeer, welke waarborgen biedt dn een marktgebeuren, dat
doortrokken is van allerlei individuele en collectieve ondernemersinvloeden?
B o e k b e s
p
r e k
i
n g:
Terecht is door de discussieleider gesteld, dat hij het element economische
Dr. F:
W. C. Blom:
Dr. L. Traas,
Het investerings- en financierings-
macht volkomen gemist had in het betoog, terwijl slechts in het voorbijgaan
plan van de onderneming …….570
op een mogelijke rol van de overheid in’ de mededinging ‘werd g&wezen.
Drs. J. Zuidema, die een inleiding hield op de discussie, ging veel verder: R e c e n t e
p
u b Ii
k
a t
i
e
S
….
571
de overheid zal zonodig de spelregels moeten vaststellen. De vraag naar een
G e 1 d
–
e n
k a
p i
t a a 1 m a r k
572
,,goede” marktwerking is
–
aldus Zuidema
–
niet eenvoudig te beant-
woorden. Het antwoord op deze vraag kan per periode en misschien per
bedrijfstak verschillen. Zoveel staat vast, dat mededinging vermengd met
W1’1l
uJ
I1I:I’L.I.];4:I4:[.1’J’]1
.
private mahtselementen kan leiden tot restrictieve praktijken enerzijds
•
–
557
en tot ruïneuze concurrentie anderzijds. Een en ander
hangt wellicht samen met het culturele milieu, waarin een
economische orde functioneert. Eerst zal – hoe moeilijk
ook – bepaald moeten worden, welke resultaten onder
bepaalde omstandigheden gewenst worden. Vervolgens
komt de vraag naar de werking van bepaalde stelsels aan
de orde. Evenals de eerste eist deze vraag een oordeel,
waarover meningsverschil mogelijk is. Dan moeten voor-
waarden gezocht worden om het resultaat waar te maken
en tenslotte moeten er normen geformuleerd worden,
die deze voorwaarden vertalen. Algemeen gesteld: er
moeten gedragingen verkregen worden, die tot aanvaard-
bare uitkomsten leiden. Stellig zal een overheid zich bij
dit alles moeten afvragen, of het ontworpen stelsel past
in een bepaald maatschappijbeeld.
Deze visie stelt mijns inziens de structuur van de econo-
mische orde zelf ter discusie. Ik heb de indruk, dat dit
standpunt de inleiders te ver gaat. Met name Hoelen heeft
zich uitgelaten over handhaving van de bestaande econo-
mische orde. Volgens hem is onze economische orde niet
gemaakt, maar gegroeid. Uit dien hoofde zouden wij haar
zo veel mogelijk met rust moeten laten. Hier valt wel wat
tegen in te brengen. Ook indien uitgegaan wordt ‘ian een
gegroeide orde, wat dat begrip dan ook moge inhouden,
kan ingrijpen van buitenaf allèszins gerechtvaardigd zijn.
Met name valt te denken aan groeiprocessen, die aan
zichzelf overgelaten tot woekeringen zouden leiden. Het
onkruid zullen wij gaarne verwijderen. Daarnaast is echter
onze economische orde zo bezet met instituties die bewust
gecreëerd zijn, dat moeilijk meer gesproken kan worden
van een produkt, dat uit spontane reacties is voortgekomen.
Toegegeven kan worden, dat bij het ingrijpen in de orde
niet altijd consistent gehandeld is. Het is juist daarom,
meen ik, dat Zuidema heeft gepleit voor een bezinning
op de doeleinden en processen, opdat wij inzicht zullen
verkrijgen in wat aan de markt kan worden overgelaten
en wat niet, waar de markt gemanipuleerd moet worden
en waar zij moet worden uitgeschakeld. Op beperkter
terrein, namelijk in het kader van de bestaande mede-
dingingsregels, is het ontwikkelen van een dergelijke totaal-
visie ook door Polak gepropageerd.
Welke doeleinden moet nu de mêdedinging dienen?
Beide sprekers waren het erover eens, dat de concurrentie
een efficiënte economische groei moet bevorderen. Dit is
slechts een deel van de doelstellingen, die een samenleving
voor ogen zullen staan. Over de merites of demerites van
de markt ten aanzien van andere doelstellingen is niet
gesproken. Het bezwaar van Lambers was, dat met de
gegeven doelstelling gewezen is op de dynamiek in het
economisch leven, terwijl helaas geen dynamische situatie
geschapen is om te adstrueren, hoe de mededinging dit
doel kan waar
,
maken. Ook de vraag of de mededinging
als enige in deze beperkte doelstelling kan voorzien en zelfs
of zij daarin op de beste wijze voorziet, is niet beantwoord.
Het is mogelijk, dat zulks niet de bedoeling van het onder-
werp is geweest. Wie echter de gegeven doelstelling aan-
vaardt, moet tolereren, dat inefficiënte vormen van pro-
duktie en distributie worden uitgeschakeld. Dit betekent
niet, dat een zekere mate van compassie met de uitge-
schakelde deelnemers aan het economisch verkeer niet
mogelijk zou zijn. Enerzijds is de mededinging soms
buitengewoon traag in hét uitschakelen van inefficiënties,
anderzijds is zij wreed. In beide situaties kan door een
(vervolg op blz. 565)
Nogrnaals: het melk-
in discussie.
FUNDAMENTEEL FOUT
OF EENZIJDIG GERICHT?
Het commentaar van dR
1)
onder het opschrift ,,Funda-
menteel fout”, op Frietema’s artikel
2),
lijkt mij onjuist
en daarom verwarringwekkend. Als iets fundamenteel fout
is moet het tot de grond toe worden afgebroken. Die con-
clusie kan ik niet trekken uit het artikel van Frietema.
Hij spreekt wel van een principiële fout, ni. dat de produk-
tie-uitbreiding als gevolg van het garantie-prijsbeleid niet
in toom is gehouden. Van Dam
3)
signaleert in feite het-
zelfde verschijnsel als hij schrijft, dat het zuivelbeleid te
eenzijdig gericht is op het inkomen van de veehouders.
Dat betekent evenwel niet dat het garantiebeleid voor een
behoorlijk inkomen in de veehouderij zelf fundamenteel
fout is. Zelfs een principiële fout in de uitvoering (stellig
in dit geval) kan met behoud van het stelsel zelf worden
gecorrigeerd en de eenzijdigheid kan worden aangevuld
door, op het tegengaan van oneconomische produktie-
uitbreiding, gerichte maatregelen, of door een betere afzet-
politiek, zoals Van Dam bepleit.
Het citaat dat dR uit
The Economist (4
mei 1968, blz.
56)
met instemming aanhaalt, past wel goed in de Engelse
kraam, maar heeft buiten dit eiland toch geen bewijskracht.
Vanuit Engeis gezichtspunt is het begrijpelijk dat men het
EEG-landbouwbeleid ,,misconceived in principle” vindt.
Bij toetreding van Engeland tot de EEG zou de Engelse
importbehoefte (diç globaal éénderde van het totale ver
–
bruik bedraagt) immers veel goedkoper verkregen kunnen
worden (nl. tegen wereldmarktprijzen) indien de EEG het
in Engeland in gebruik zijnde stelsel van inkomens-
toeslagen zou hebben ingevoerd. Maar in zijn effect op
de produktieomvang verschilt het Engelse ,,deficiency pay-
ments system” niet van het EEG-stelsel met hoge markt-
prijzen. Of de boer zijn prijs geheel uit de markt ontvangt,
of gedeeltelijk met een aanvulling achteraf uit de schat-
kist,.maakt voor hem geen verschil. Voor de produktie-
uitbreiding hangt de stimulans af van de producentenprjs
en niet van de marktprijs. In feite hebben wij in Nederland
voor melk na de oorlog het Engelse toeslagenstelsel toe-
gepast, waarbij de melkproduktie met bijna de helft is
toegenomen sinds 1956.. Dat Engeland geen zichtbare last
heeft van zijn door garantieprijzen en op het gebruik van
produktiemiddelen gerichte sübsidies kômt door zijn nog
steeds relatief grote importbehoefte, die overigens vooi de
öorlog ruwweg twee keer zo groot was als thans. De
Engelse toeslagen zijn in elk geval geen ,,inkomenstoeslagen
van een meer sociale aard”, maar toeslagen per eenheid
produkt en dus een bestanddeel van de producentenprjs.
Naar mijn mening zou van deze toeslagen ook in de EEG
met succes (in casu voor boter) gebruik kunnen worden
gemaakt; maar de produktie-uitbreiding kan er niet mee
worden gekeerd, wel de afzet vergroot.
Bij de beoordeling van de moeilijkheden is het mi:
overigens zaak de proporties niet uit het oog te verliezen.
558
en zuivélbeleid
Een melkoverschot in de EEG van een procent of vijf is
hinderlijk, maar niet voldoende om van een bankroet van
het beleid te spreken. Dat zou mi. eerder het geval zijn
bij èen flink tekort, waardoor bijv. rantsoenering nodig
zou zijn. Anderzijds wil ik de problemen ook niet bagatel-
liseren, maar het zijn m.i. tenslotte toch ongewenste rand-
verschijnselen van een in wezen gunstige ontwikkeling van
de toenemende produktiviteit.
VERBAND MELKPRIJS,
PRODUKTIE EN INKOMEN
Inderdaad, Frietema heeft gelijk: ,,in het verleden had
moeten worden getracht de overproduktie te voorkomen”.
Maar gedane zaken nemen geen keer en nakaarten heeft
alleen zin voor zover dit in staat stelt voortaan het spel
beter te spelen. Daarom is het goed dat Frietema de aan-
dacht er op vestigt, dat de vergroting van de melkproduktie
niet geheel kan worden toegeschreven aan autonoom wer-
kende technologische factoren, zoals sommigen ons thans
welwillen doen geloven. Ik’stem met het betoog van Frie-
tema in. Voor degene dlie nog niet is overtuigd, kan worden
gewezen op het verloop van de melkproduktie in Dene-
marken (vrijwel constant sinds 1938) en de verdrievoudi-
ging van het eiwithoudende krachtvoerveibruik voor rund-
vee sinds 1957 in de EEG
4).
Het kan mi. niet worden weerlegd dat de hoogte van
de producentenprjs voor een belangrijk deel voor de ver-
groting van de produktie verantwoordelijk is. Maar een
geheel andere zaak is of een verlaging van het prijspeil
de verdere uitbreiding tot staan kan brengen, of – wat
eigenlijk nodig zou zijn – kan doen inktimpen. Het be-
kende verhaal doet weer de ronde, dat een prijsverlaging
juist de produktieomvang zal doeis vergroten. Over deze
averechtse aanbodsreactie in de landbouw is veel geschreven
(nog meer nageschreven), maar een sluitend empirisch be-
wijs is bij mijn weten nooit geleverd. Voor de Nederlandse
landbouwproduktie in totaal heeft empirisch onderzoek
,aangetoond, dat ,,er geen sprake is van een negatieve
aanbodselasticiteit”
5).
En voor melk. geldt dit a fortiori
daar een groot deel (globaal tweederde wat de uitbreiding
betreft) van de kosten uit aangekocht voer bestaat. Een
verlaging van de melkprijs zal m.i. daarom stellig effect
hebben op de omvang van de produktie. Het voorstel van
Mansholt de richtprijs met ongeveer één cent te verlagen
is afgewezen; het lijkt er evenwel op dat toch zodanige
maatregelen zijn getroffen dat in feite deze verlaging van
het prijspeil er wel zal komen. Hoewel dit wel enig effect
zal hebben, kan van een verlaging van ongeveer 3% van
de prijs niet veel worden verwacht. Maar 3
Y.
van de prijs
betekent voor de veehouders reeds globaal dat ééntiende
deel van hun broodje wordt afgesneden. Zonder in ,,brood-
roof” te vervallen, kan van een prijsverlaging niet worden
verwacht dat dit veel zoden aan de dijk zal zetten, die de
produktie-uitbreiding moet keren.
WAT DAN WEL?
Frietema wijst op twee zaken, nI. structuurmaatregelen in
de landbouw zelf en modernisering en rationalisatie van
verwerking en afzet. Om met het laatste te beginnen. Dit
is stellig een nuttige zaak, maar ik zie niet op welke wijze
dit kan helpen de overproduktie van de melk tegen te gaan.
Wat de structuurmaatregelen betreft, zal op de lange
termijn hiervan, meer evenwicht tussen produktie en afzet
bij een lonende prijs kunnen worden verwacht. Dat even-
wicht kan er alleen komen doordat het teveel aan vee-
houders verdwijnt. De uittocht uit de landbouw is evenwel
reeds groot. Sinds 1947 is het aantal personen werkzaam
in de Nederlandse landbouw (zonder tuinbouw) bijna ge-
halveerd
6
). Het tempo van de afvloeiing zal en kan waar-
schijnlijk niet toenemen. Werkgelegenheid buiten de land-
bouw is waarschijnlijk daarvoor doorslaggevend. Daar,,
mankeert het juist aan in vele gebieden. Hierover zijn wij
het waarschijnlijk wel eens.
Maar welke bijdrage leveren de structuurmaatregelen
van het Ministerie van Landbouw (en ook die van de
EEG) nu tot de vermindering van het melkoverschot? De
beëindigingsregeling van kleine landbouwbedrijven be-
werkstelligt een zekere mate van vergroting van andere
bedrijven, maar de vrijgekomen grond blijft in produktie.
Stellig, de Cultuurtechnische Dienst verandert het gezicht
van grote plattelandsgebieden met jaarlijkse investeringen
van rond f.
150
mln. Maar een groot deel van deze inves-
teringen loopt uit op een vergroting van de produktie-
capaciteit van de grond. Subsidies voor de bouw van vee-
stallen maken de aanwas van melkkoeien aantrekkelijk.
Ik weet wel, de bedoeling van al deze maatregelen is ver
–
laging van de kosten, maar het neveneffect (of misschien
zelfs het hoofdeffect) ervan is de vergroting van het produk-
tievolume, hetgeen juist het tegengestelde is van een bij-
drage tot verkleining van de melkproduktie
7).
In
ESB
van 15 mei jI., blz. 461.
In
ESB
van 15 mei jI., blz. 462-465.
In
ESB
van 3 april jI., blz. 304-306.
Rapport van de Commissie aan de Raad over de econo-
mische situatie in de zuivelsector in de Gemeenschap, Brussel,
20 januari 1968, blz. 2. De stijging van het verbruik van 2 mln. ton in 1957 tot 6 â 7,,ml.n. ton in 1967 is al voldoende voor een
boterproduktie van röndweg 350.000 ton per jaar, dus belangrijk
meer dan het jaarlijkse overschot. P. C. van den Noort:
Omvang en verdeling van het agrarisch
inkomen in Nederland, 1923-1963,
Wageningen 1965, blz. 48.
B. H. Perdok:
Het aantal werknemers in land- en tuinbouw
enz.
LEI 1968, blz. 12.
Iemand die het weten kan uit de praktijk (nl. de voorzitter
van de Drents-Groninger Zuivelbond) sprak op de algemene
vergadering van die bond op 20mei jI. als zijn mening uit: ,,dat
die wassende melkstroom niet is tegen te houden als gevolg van
een aantal factoren, die éen autonome stijging tot gevolg hebben.
Deze factoren zijn om. ruilverkaveling, ontsluiting en ont-
watering”. Het wekt overigens enige bevreemding deze cultuur-
technische maatregelen te zien gepresenteerd als
autonome
fac-
toren
(Officieel
Orgaan,
nr. 22, 1968, blz. 594).
ESB 12-6-1968
559
Van Dam wil de
–
prijzen van de zuivelprodukten los-
maken van de richtprjs van de melk, die overwegend is
gericht op het inkomen van de veehouders, maar onvol-
doende op de afzetmogelijkheden: Ik steun hem in zijn
pleidooi voor een verlaging van de boterprjs. Een ver-
laging met één gulden zou vermoedelijk een afzetvergroting
van globaal 100.000 ton betekenen. De producenten zouden
dan één gulden per kg toeslag uit het Landbouwfonds
moeten krijgen, hetgeen ruim f. 1 mrd. zou kosten
8),
maar
een besparing voor het Fonds aan exporttoeslagen (resti-
tuties genoemd) van f. 400 â f. 500 mln, oplevert. De
inkomenssteun moet nu eenmaal worden betaald door
de consument of de belastingbetaler. Een dergelijke maat:
regel helpt het overschotprobleem oplossen, maar is geen
bijdrage tot beperking van de melkproduktie op zichzelf.
OPERATIONELE PRIJZEN
Voor de afzet lijken mij de ,,operationele prijzen”, die
Van Dam wenst, in principe aantrekkelijk. Het hangt er
maar van af hoe hij deze prijzen wil gebruikén; ni. voor de
vergroting van de afzet van zuivelprodukten of voor de
verkrijging van een maximale -marktopbrengst. In zuivel-
kringen is reeds jarenlang de theorie van de maximale
marktopbrengst door gebruikmaking van marktsplitsing en
prijsdiscriminatie populair. Frietema wijst daarop bij zijn
tweede bezwaar tegen de door het Produktschap voor
Zuivel gevolgde politiek. Ik onderschrjf Frietema’s be-
zwaren, maar heb daar• nog iets aan toe te voegen.
Een verhelderende uiteenzetting van deze denkbeelden
is te vinden in een recent artikel van een medewerker van
de Koninklijke Nederlandse Zuivelbond
9),
Ondanks het
enigszins hypothetische karakter van de verhandeling is
het toch kennelijk niet alleen als wetenschappelijk spel
bedoeld. De optimale EEG-boterprijs zou dan volgens
deze theorie op f. 9,20 (op basis van de EEG-richtprjs
voor de melk komt de boterprijs op f. 7,20) liggen. Hij
houdt dan nog wel ruim 200.000 ton meer boter over, die
naar zijn schatting gedeeltelijk f. 1 per kg kan opbrengen
en voor de rest als boterolie bij export ,,hooguit nihil” zal
opleveren. Maar gegeven de vraagelasticiteit van boter is
de totale opbrengst bij een gegeven produktie dan toch
het hoogst. Dit is geen ernstig bedoeld voorstel, maar tegen
deze opvatting als basis van het zuivelbeleid heb ik, behalve
wat Frietema reeds naar voren heeft gebracht dat de
producenten het eigen debiet aantasten, twee bezwaren.
In de eerste plaats is mijn bezwaar dat de monopolistische
maximalisatietheorie niet consequent wordt toegepast. Het
is dezë ni. niet begonnen om de maximale rnarktopbrengst,
maar de maximale winst. Als wij als maximale winst in
dit geval beschouwen de totale toegevoegde waarde van
de Nederlandse (of EEG-) melkveehouderij, dan valt een-
voudig en snel te berekenen dat de toegevoegde waarde
nog groter zal worden als al die melk, die tot boter moet
worden verwerkt van f. 1 per kg of- zelfs niet gratis kan
worden gesleten, niet zou worden geproduceerd. Het uit-
gangspunt ,,gegeven de omvang van de melkproduktie” is
wel gemakkelijk, maar niet passend voor het probleem.
Belangrijker is nog dat de toepassing van de monopo-
listische prijsdiscriminatie, indien dit zou inhouden een
hogere prijs voor een bepaald produkt of bepaalde markt
Hierover heb ik al eens een discussie gevoerd met
Ir.
Spithoven in
ESB
van 24 mei 1967, blz. 547 e.v.
Drs. A. G. Leenders: ,,De financiering van het gemeen-
schappelijk zuivelbeleid (Een oefening in markt- en prijs-
politiek)”,
Officieel Orgaan,
nr. 15, 16 en 17, 1968.
Uw
bedrijf en kantoor
is welkom in Nijmegen,
want Nijmegen heeft:
•
Een nieuw industrieterrein van 100 ha
met havens in aanleg.
–
•
Aantrekkelijke terreinen voor handels-
bedrijven en kantoren in centrum.
•
Goede weg-, trein- en waterverbin-
dingen met binnen- en buitenland.
•
Ruim aanbod van gespecialiseerde en
administratief geschoolde arbeidskrach-
ten.
Maar ook -uw personeel
is welkom in Nijmegen,
want het vindt er:
•
Ruim assortiment van woningen (geen
woningnood!).
•
Stad met een rijk verleden en oud
stedeschpon, gelegen in fraai rivier- en
heuvellandschap.
•
Uitgestrekte natuurreservaten, bossen,
heide in directe omgeving. –
•
Mogelijkhèden tot recreatie in elke
vorm
schouwburg, concertgebouw,
sporthallen, ere-divisievoetbal.
VOOR INLICHTINGEN:
– Wethouder
van Publieke Werken – en
Stadsontwikkeling,
Stadhuis. Tel. (08800) 2 81 00.
560
dan overeenkomt met een lonende prijs, in strijd is met de
-Wet op de Economische Mededinging. En. terecht! Stel
dat de boeren zich zo sterk zouden kunnen organiseren, dat
zij een effectief monopolie konden vormen. Het inkomens-
perspectief voor de landbouw zou dan wel heel gunstig
zijn bij een drastische beperking van de produktie, zoals de
oorlogsjaren hebben geleerd. Het zou wel helemaal dwaas
zijn indien met behulp van publiekrechtelijke regelingen
een dergelijk monopolistische politiek zou worden gevoerd.
DE KOE BIJ DE HORENS VATTEN
Als in het verleden de produktie-uitbreiding doeltreffend
was afgeremd, had in al deze jaren heel wat kunnen
worden bespaard aan deviezenverslindende export (een
groot deel. ervati brengt immers niet voldoende op om de
iivoer van de,grondstof ermee te betalen) en aan over-
tollige investeringen in de uitbreiding van stallen en ver-
werkende industrie. Maar als in het verleden die oneco-
nomische produktie-uitbreiding had kunnen worden voor-
komen, dan kan die nu met dezelfde middelen ook worden
tegengegaan,en zelfs gedeeltelijk ongedaan worden gemaakt
voor zover nodig. Hoewel Fiietema de producentenprijs
we ,,aan de krappe kant” wil houden onder deze om-
standigheden, verwaçht hij toch kennelijk ook niet veel
effect yan deze maatregel. In elk geval is er weinig
ruimte als men de inkomenspositie van de veehouders niet
ernstig wil aantasten.
Naar mijn oordeel blijft er maar één effectief middel
over, nI. prijsdiscriminatie voor de melkprjs van de pro-
ducent, waardoor de extra hoeveelheid (het overschot)
wordt getroffen, maar een basisquanturn wat de prijs be-
treft buiten schot blijft. Dit is geen nieuw denkbeeld. Het
is reeds door de meerderheid van de SER in 1956 in een
advies inzake de prijsvorming van melk aanbevolen
10).
De uitvoering van deze grondgedachte kan op twee wijzen
plaatsvinden, die voor de melk wat het effect op het
produktievolume betreft grotendeels op hetzelfde neer-
komen. De. ene wijze is elke veehouder op .historische
grondslag een basisqua,ntum geven ,waarvoor de gegaran-
deerde prijs geldt, en voor de rest van de produktie alleen
te betalen wat de buitenJandse markt opbrengt. Voor suiker
(suikerbieten) is in enige EEG-landen dit stelsel toegepast.
Voor .de melk is de organisatorische en administratieve
grondslag echter in de andere EEG-landen hiervoor te
zwak of niet aanwezig. Dan blijft mi. niet anders over
dan de andere weg naar hetzelfde doel te begaan, ni. de
aangekochte (en tevens ingevoerde) gondstof, waarop
de produktie-uitbreiding en het overschot voornamelijk
berus,ten, door een heffing duu’r maken. Een heffing, die
de binnenlandse prijs van het eiwitrijke krachtvoer zoVeel
hoger maakt, dat ten naastebij op de binnenlandse markt
dçzelfde prijsverhouding tussen voer en melk ontstaat als
het geval js tussen de invoerprijs van dit voer en de ge-
middelde opbrengst van de melk Pij uitvoer.
Om misverstand te vermijden, zij nog opgemerkt dat
door inkrimping van de melkproduktie, die mi. stellig het
gevolg zal zijn van de, voorgestel4e maatregel, ook het
inkomei’i var de veehouders wordt aangetast. Maar nu
alleen voor een deel van de produktie, ni. dat deel dat in
.10)
Zie
ESB
van
5
december 1956 voor een beknopte inhoud
en commentaar. in. een artikel van mijn hand. In Noorwegen is
juist besloten met ingang van de periode 1juli1968 t/m 30juni
1969 per veehouder een tweeprijzenstelsel voor melk in te voeren,
waarbij yoor elke kg ‘melk, welke wordt geleverd ‘boven het
basisquotum, een korting op de gegarandeerde prijs zal, worden toegepast van 30 öre, hetgeen ruim 15 cent is.
elk geval oneconomisch is om voort te brengen. Ik heb al
.vaker.op dit aambeeld geslagen. Daarom zou ik willen
besluiten met het motto: frappez toujours! Het blijkt nodig.
J. Horring
Naschrift
Inderdaad ben ik an mening, dat het fout (principieel of
fundamenteel) is het marktordenend beleid te gebruiken
uitsluitend voor de realisatie van de voor de veehouders
gewenste melkprijs. Evenzo is het fout een inkomens-
beleid voor de veehouders te voeren uitsluitend door
middel van een melkprijsbeleid. Horring wijst er terecht
op, dat de invloed die uitgaat van de melkprijs op de pro-
duktie onafhankelijk is van de wijze waarop de boer die
prijs krijgt.
De verschillende doeleinden die men in de landbouw:
politiek nastreeft, moet men trachten te bereiken met
onderscheiden, direct op het doel gerichte middelen. Een
politiek die gericht is op een redelijk inkomen van de vee-
houders moet dus neutraal zijn t.o.v. de produktie en de
afzet. Wil men de omvang van de produktie beheersen
dan moet dit niet gaan ten koste van het inkomen van de
veehouders op verantwoord te achten bedrijven. Het markt-
ordenend beleid dient zich voornamelijk op de verwerking
van de melk en de handel in de produkten van de zuivel-
industrie te richten en moet daarbij de omvang van de
melkproduktie als een gegeven nemen.
Ik ga dus in het uiteenrafelen van het beleid voor de
meikveehouderij en zuivelsector nog een stap verder dan
Frietema, die onderscheid wenste te maken tussen melk-
prijsbeleid en marktordenend beleid. ik onderscheid:
inkomensbeleid, gericht op een redelijk inkomen, verkregen
uit het verschil tussen opbrengst en kosten, eventueel aangevuld met een toeslag die zoals ik reeds stelde neutraal moet zijn t.o.v.
de grootte van de produktie;
melkprijsbeleid, gericht op de omvang en de prijs van het zuivelpakket voor de consument op de binnenmarkt. Wat men
op de buitenmarkten nog wil afzetten dient bepaald te worden
door economische en handelspolitieke overwegingen. Ik kan mij
voorstellen, dat in dit verband ook een opzettelijke produktie
ten behoeve van de ontwikkelingslanden overwogen wordt; marktordenend beleid, gericht op het bevorderen resp. het
mogelijk maken van een zo economisch mogelijk produceren en
distribueren vanprodukten.van de zuivelindustrie. Hierbij dient
men niet, alleen rekening te houden met de ogenblikkelijke resultaten maar ook met de noodzaak dat de industr
j
e.en de
handel zich tijdig aanpassen aan de zich snel wijzigende vraag
van de markt.
De realiteit van de zuivelpolitiek in de afgelopen tien jaar
steekt scherp af bij deze door mij gewenste functionele
differentiatie. Uit budgettaire overwegingen van de overheid
en gevoelsoverwegingen van de veehouders en hun orga-
nisaties is een beleid gevoerd op basis van ,,valorisatie
van de melk” en ,,maximalisatie van de melkopbrengst”,
dat door zijn eenzijdige doelstelling geleid heeft tot de
situatie waarin we nu verkeren. We zullen daarom in
4
eerstkomende jaren rekening moeten houden met eenno
verder toenemende melkproduktie, ondanks –
–
eventuele
structuurmaatregelen gericht op beteugeling van die pro-
duktie. De door Horring bepleite verhoging van de prijs
van het krachtvoer kan wat dit betreft alleen dan helpen
indien dit duurdere krachtvoer niet als argument aanvaard
wordt om de melkprijs te verhogen. Bij geljkblijven van de
melkprijs leidt een verhoging van de prijs voor het kracht-
voer immers tot een verlaging van de inkomsten van de
boer, zolang tenminste de regeringen van de EEG-landen
nog niet bereid zijn door middel van een toeslag op het
inkomen van daarvoor in aanmerking komende veehouders
corrigerend op te treden.
I
B.van Dam
ESB 12-6-1968
.
–
561
EhandeIen’
zonder schaarste
Ik stel u voor: de
homo
,ecuniolens.
Waarschijnlijk zult u van bepaalde vormen van consumptie op een zeker tijdstip
niet van hem houden. Hij is geen hoogvlieger. Zijn be-
het grensnut tot nul kunnen reduceren, dan blijven er altijd
hoeften zijn weinig subtiel, met een duidelijke aardse inslag,
nog andere vormen van consumptie over waarvân het
en zijn metafysisch denken is uitgekri stall iseerd in
•
de
grensnut duidelijk groter is dan nul, hetgeen dus ook geldt
visie dat het hem geen ros kan schelen wat er na zijn dood
voor zijn consumptie. als geheel.
met deze wereld en deszelfs bewoners zal gebeuren. Deze
Hij zou kunnen proberen bepaalde vormen van behoefte-
homo pecuniolens is rijk gezegend met aardse goederen;
bevrediging zo ver door te zetten dat ze door hun negatieve
men zou zelfs kunnen stellen dat hij onfatsoenlijk rijk is:
grensnut zouden leiden tot een algebraïsche som nul voor
zijn vermogen levert hem een dagelijks inkomen van een
het grensnut van zijn-totale consumptie, maar dat is duide-,
miljoen, hetgeen een veelvoud is van wat hij per dag ge-
lijk irrationeel: door hardnekkig tegen heug en meug
middeld uitgeeft. Echter, ondanks het gemak waarmee,
sherry te drinken, terwijl hij eigenlijk trek heeft in een bief-
naar Klant
1)
ons onlangs nog voorhield, de eigenaars
stu,k, creëert hij wellicht een nieuwe behoefte aan aspirine
van goed gespekte beurzen zich door het gewoel bewegen,
en doet hij duidelijk afbreuk aan zijn totale bevrediging.
is onze held verre van probleemloos. Hij wordt namelijk
Als wij toegeven dat het grensnut van zijn consumptie
doorlopend geconfronteerd met het keuzevraagstuk van
altijd groter dan nul moet zijn, zitten we dan niet met een
zijn consumptie.
.
paradox? Gelukkig niet: de tweede wet van Gossen hoeft
,,Wirtschaften ist wahlen”
2),
maar is het omgekeerde
hier niet op, te gaan omdat tussen consumptie en sparen
;
,
ook waar
9
Meer in het bijzonder
kunnen wij het keuze
geen afweging plaatsvindt Anders gezegd zijn inkomen is
vraagstuk van onze homo pecuniolensien’alseen eco-‘
‘een
yjgoeci ep hetzelfde .geldvoQrhetresta1i,t
nomisch vraagstuk ja is hij mogelijk een ondersoort van
incomei na aftrek, van zijn consumptieve uitgaven
de homo economicus? Alvorens ons hierin te verdiepen,
..
zullen wij onze hoofdfiguur wat nader observeren. Een fijn’
UITWENDIG EN INWENDIG SPANNINGSVELD
trekje is dat hij niet geobsedeerd wordt door de magie van
S
.
het getal: hij heeft maar een vaag idee van de exacte omvang
Keren wij .n.i terug naar het keuzeprobleem van onze held,
van zijn vermogen en zo hij ooit al geïnteresseerd is ge-
dat bestaat uit een voortdurend tegen elkaar afwegen van
weest in de vergroting daarvan, dan ligt die tijd nu toch
elementen .uit zijn, behoeftenschema die zich niet lenen tot.
wl ver achter hem. Sparen heeft voor heni dus geen posi-
simultane bevrediging en het op grond van die afweging
tief grensnut. Ook is er geen sprake van een negatief
toekennen van prioriteiten. Hij kan niet tegelijkertijd een
grensnut: dank zij moderne betaalgewoonten
–
giro en après-ski-vakantie houden in Inzeil en zich in het nacht-
6etaalcheques
–
loopt hij geen kans ooit geconfronteerd
leven van Tokio storten. Kiest hij vandaag de Cordon
te worden met een schadelijke overmaat van chartaal
Bleu dan zal hij het zonder de Canard â l’Orange moeten’
geld, terwijl hij de ellende van zijn vermogensbeheer heeft
stellen. Zijn tête–tête met het kleine blondje doorkruist
gedelegeerd aan zijn bankiers met de opdracht hem daar-
zijn plannen met de mollige brunette. Zouden u of ik voor
mee nooit lastig te vallen,
deze of analoge problemen zijn gesteld dan zouden wij,
Uit deze beschouwing volgt dat het grensnut van zijn
door de beperktheid van onze middelen, niet aarzelen ze
besparingen nul moet zijn. Desondanks spaart hij: hij ziet
als economische vraagstukken te classificeren. Maar het
namelijk-geen kans gemiddeld per dag meer dan een ton
is duidelijk dat, om binnen zijn tijdhorizon tot optimale
uit te geven. Betekent dit dat, volgens de tweede wet van
behoeftenbevrediging te geraken, ook de homo pecuniolens
Gossen, nu ook het grensnut van zijn consumptie nul is? moet komen tot een rationeel complex van keuzehande-
Het lijkt er niet op. Hoewel zijn behoeften, als gezegd,
lingen.
weinig subtiel zijn en bijvoorbeeld de zucht tot het bezit
Is hier eveneens, sprake van economisch handelen? Dat
van éen verzameling van niet-reproduceerbare unica hem
kunnen wij zien als een kwestie van definitie en doel-
vreemd is, zijn ze toch dermate gevarieerd dat ze niet
matigheid. Gaan wij er van uit dat het behoeftenschema
vatbaar zijn voor simultane, volledige bevrediging. De
van een subject in de meest volstrekte zin een datum is, dan
wandelrit door zijn park maakt hem hongerig, de maaltijd
zetten wij deze hele keuzeproblernatiek buiten deecono-
maakt hem dorstig, de wijn maakt hem agressief en het
mische deur
:
het economisch handelen kan zich dan per
rondje boksen met zijn privé-secretaris maakt hem kort-
-,.
.
definitie alleen afspelen in het spanningsveld tussen het
ademig, waarna hij voor wat frisse- lucht weer hetpark
ingaat Steeds als hij zich bezig houdt met het reduceren
–
-.
‘): J. J.
Klant: -. Kasgeld
n
kasbelegging
–
openbare les dd.
van de intensiteit van een bepaalde behoefte neemt de
,,,
l6deeembet
1967
‘
De Ecoum,st,
1968, nr 2
intensiteit van andere behoeften weer toé; zelfs al zdu’ hij’
-‘
‘.2)
Wig’
f dat
kweii?
562
subject en de schaarse middelen, anders gezegd in het
uitwendige spanningsveld. Wij kunnen echter niet het
bestaan ontkennen van een spanningsveld binnen het
subject, een inwendig spanningsveld, waarin analoge keuze-
problemen leiden tot een analoge vorm van handelen.
Men kan daarover van mening verschillen, maar mij komt
het doelmatig voor ook daarin een vorm van economisch
handelen te zien. Dat vereist een minder absolute inter-
pretatie van het behoeftenschema als datum, te weten: een
gegeven rangorde van behoeften op langere termijn, uiter-
aard niet constant maar wel redelijk stabiel, waarbinnen
het subject, door economisch te handelen, teweeg kan
brengen dat de intensiteit der afzonderlijke behoeften
volgens een zodanig patroon fluctueert dat de totale
behoeftenbevrediging van dit subject binnen zijn tijd-
horizoû optimaal is.
Is het inwendige spanningsveld een exclusiviteit van de
homo pecuniolens? Neen. Ik heb hem alleen ten tonele
gevoerd om dit veld te kunnen isoleren, maar we zijn er
allemaal mee uitgerust. Al onze handelingen worden mede
hierdoor bepaald; Zou het nu zo zijn dat in alle voor de
praktijk relevante omstandigheden het uitwendige span-
nirigsveld zeer veel ‘belangrijker is dan het inwendige,
dan kan het döelmatig zijn het bestaan van dat laatste
te verwaarlozen en buiten de economische wetenschap te
hoüden.- Ik geloof echter dat dit ondoelmatig zou
zijn:
in
onie wereld met haar sterk toenemende materiële welvaart
voor -velen vindt voor de betrokkenen steeds meer een
accentverschuiving plaats in het relatieve belang van de
twee spânningsvelden. Meer dan men op het eerste gezicht
z&i dënken, worden wij in het dagelijks leven geconfron-
teetd met situaties waarin economische goederen in feite
als \’tije goederen’zijn op te vatten. Denk daarbij aan het
èliruik’ dbbrheindiVidü vancollectieve goëderen als
wegen e fftvdrliht1fig.-Eén’ ander vo’orbèeld: als in de
jaren dertig een onsje metworst op tafel kwam, werden in
veel huishbudehs dè plakjes geteld; als u vandaag een boter-
ham belegt, zult u daarbij minder geleid worden ,door de
schaarste van het beleg dan door de eisen van uw smaak
en mbeljk uw- dieet; maar handelt u daarom minder
eôonomisch? Moet het verbruik van materialen uit open
magazijnen in produktiehuishoudingen naar zijn aard als
niét-ecbnomisch \orden bestempeld?.
Het kanzijn dat de opvatting, dat het economisch handelen
uitsluitend’ voôrtkomt uit de alternatieve aanwendbaar-
heid van-schaarse middelen
3),
te beperkt is voor een doel-
matige analyse van de economie van de overvloed. Daar-
naast ka&de suggestie om het behoeftenschema als datum
zô ver térug tedriiigen dat het inwendige spanningsveld
van lét §ubject binnen ons object komt te liggen nog
bèpaald-‘ analytische voordelen bieden. . immers, de
inheiente ‘instabiliteit van preferentieschema’s en nuts-
funôtiës in de absoltite opvatting maakt iedere daarop ge-
basëerdë- statische analyse uitermate bloedeloos en iedere
dynamische analyse tot een logische onmogelijkheid: de
hahdèlingen van het subject wijzigen doorlopend de
g’e-ven
intensiteitsverhoudingen der behoeften, die daar-
door afhankelijk blijken van endogene variabelen.
Kan men het inwendige spanningsveld doen opgaan in het
uitwendige, door de tijd uit het subject los te maken en in
te voegen in het complex der – al dan niet schaarse –
middelen? Naar mijn gevQel kan dat niet omdat we dan
geen subject meer overhouden: een subject is noodzakélijk
vierdimensionaal en zodra wij ons beperken tot een par-
tiële beschouwing van zijn minder-dan-vier-dimensionale
attributen houden wij ons bezig met een tijdloze analyse.
Stappen wij lichtvoetig heen over dit bezwaar, dat de inner-
lijke consistentie van onze gedachtenconstructies raakt,
dan is inderdaad door deze kunstgreep het complex van
keuzehandelingen van de homo pecuniolens te zien als
economisch handelen. Ik geef er echter de’ vôorkeur aan
dit resultaat langs de eerder aangegeven meer natuurlijke
weg te bereiken
4)•
Overigens kan ik voor deze opvatting geen prioriteit
claimen: ze ligt ten grondslag aan de theorie van Wichers
5)
Deze auteur gaat uit van de ,,state of wants” van het sub-
ject, door hem gedefinieerd als een punt in een n-diniensio-
nale ruimte. De veranderingen in de intensiteit der af-
zonderlijke behoeften, voor zover die uitsluitend afhangen
van het verstrijken van de tijd, stelt hij voor door een con-
stante vector, die op de ,,state of wants” werkt in een van
de oorsprong verwijderende richting. De handelingen van
het subject, die overigens in dit model geen keuzehande-
lingen zijn maar mechanische reflexen, worden eveneens
door vectoren voorgesteld, die tenderen de ,,state of
wants” naar de oorsprong te voeren: in de oorsprong zijn
alle behoeften nul, maar dat punt wordt nooit bereikt.
Of de middelen schaars zijn of niet is voor het model niet
van essentieel belang.
Nog afgezien van de wereldvreemde veronderstelling
van continuïteit der handelingen
6)
,
kan het mechanistisch
karakter •van het model van Wichers mij slechts matig
bekoren; toch lijkt het mij dat hier sprake is van pioniers-
werk op een gebied, waarop voortgezette arbeid van groot
belang kan worden voor de verdere ontwikkeling van de
economische analyse: er is zeker plaats voor een ,,volun-
taristic theory of individual behavior”.
A.J. Butter
Prof. Dr. P. Hennipman in
Economisch motief en economisch
principe,
blz. 252: ,,Al omvat het econdmïsch handelen-der af-
zonderlijke subjecten dus meer dan de verdeeling der schaarsche
middelen over alternatieve behoeften,
het blûft waar, dat
uit
oogpunt der maatschappij in haar geheel
alle econo,nische
beslissingen hiertoe kunnen worden herleid”
curs. van mij,A.J.B.).
Mede omdat de tijd niet het enige knelpunt is; ândere
knelpunten zijn: de capaciteit van zijn maag, zijn uithoudings-
vermogen, zijn spierkracht enz. naast allerlei sociaal-psycholo-
gische inhibities: muziek en champagne zijn zeer wel verenig-
baar, maar wie haalt het in zijn hoofd de Negende op te luisteren
door in de concertzaal een fles te ontkurken?
6)
C. R. Wichers:
A mnechanistic theory of individual behavior,
dissertatie Amsterdam, 1968.
6)
Wichers, blz. 32. Meik op dat deze continuïteit alle hande-lingen tevens simultaan maakt, waardoor het model zich verder
van de realiteit verwijdert naarmate meer handelingen worden
geïntroduceerd. –
(I.M.)
ESB 12-6-1968
563
Het
ffelijko”.
en onberekenbare
gedra
g
vân de Amerikainse consument
De omvang van de totale consumptieve uitgaven ‘van een
land hangt af van twee belangrijke elementen:
hèt beschik!
bare nationaal inkomen en het gedrag van de consumenten
met betrekkiig ‘tot de besteding van hun ‘inkomens.
De
toekomstige omvang van ‘het totale beschikbare inkomen
van een land vormt reeds lang het voorwerp van voor-
spellingen. Het gedrag van de consument met betrekking
tot zijn totale uitgaven – in tegenstelling tot zijn bestedings-
‘pafroon – heeft tot dusverre niet een zelfde belangstelling
ondervonden:. De redenen hiervoor zijn waarschijnlijk
dat dit gedrag in normale tijden vrij regelmatig is en dat
het een onderwerp
is,
dat ligt zowel op het gebied van de
pychologie als op dat vande economie, d.w.z; op een
gebied van wetenschappen, die beide inexact zijn.
daarom niet te verwonderen, dat in de Verenigde
t’iâar grote belangstelling bestaat voor ,,behavio-
‘,,erder ,dan in andere landen aan het gedrag van con
–
sinte
‘
n met betrekking tot de besteding van hun in-
1çojnyeel aandacht is geschonken. ‘Sinds jaren worden
in 4it iana de consumentengevoelens regelmatig onder
zoclt. Ëiçj,iiêtes worden gehouden om vast te stellen of de
consument voor de komende maanden optimistisch dan wel
peimi,tisôh,i gestemd ‘). Deindex van de consumenten-
gevceihs is éen niet onbelangrijke economische ‘indicator.
In de periodç van eind 1966 tot begin 1968’heeft ziôh in
dé Verenigde Staten op dit gébiedeen enigszins paradoxale
situatie voorgedaan. Terwijl de prijzen van consumptie-
goederen sterker stegen dan in de zes A zeven voorafgaande
jaren, het gevolg van een zekere mate van inflatie, namen
de consumptieve uitgaven in relatieve zin af, d.w.z.”de
besparingennamen toe. De besparingen
2,)
die— uitgedrukt
als
‘percentage van liet beschikbare inkomen. -. in het
begin van dit decennium ongeveer
‘5,5%
‘bedfo’&gen’;
stegen aan het éinde van 1966 tot 6,5% en aan hét êin’de
van 1967 zelfs tot
7,5%.
Deze hoge spaarquote is, vooral
in de tweede helft van 1967, een uiterst gelukkig ver-
schijnsel geweest omdat in deze ‘periode de infiatoire
krachten in breedte en diepte toenamen
2).
De ‘Amerikaanse
consument heeft in 1967 door beperking van zijn uit-
gaven, d.w.z. door meer dan in de voorafgaande jaren te
sparen, bijgedragen tot demping van de inilatoire krachten.
Zijn gedrag is uit een oogpunt van economiséh ‘beléid vooi-
beeldig,geweest. En dat alles vrijwillig!
DE ANTI-CYCLISCHE CONSUMENT
Het’is niet de eerste keer in de naoorlogse periodedat de
– Amerikaanse consument zich anti-cyclisch gedraagt.
Tijdens de Korea-oorlog steeg de spaarquote eveneens en
wel tot 7,5%. In twee andere p
e
i-i
o
d
e
f
i
:ged
r
oegdeiconsu
ment zich ook anti-cyclisch: :namelijkin ‘de’recessie van: –
1957/1958,ktoen.de spaaqüote iets ‘daalçle, alsmede, inhet
jaar 1959, dat weliswaar geen recessiejaar was, maar wel
een periode van geringe groei. Ook toen daalde de spaar-
quote.
Deze gevallen ‘geven echter geen voldoend& houvast
voor een voorspelling van het gedrag van de consument in
de nabije toëkomst.’De vraag rijst namelijk of de consu-
rhenit oo’k dit jaar ‘zich relatiéf zal ‘beperken in zijn:aan-
kopen, ‘d.w.z. zijn sedert ruim een jaar ‘vergrote ‘spaar-
neiging zal handhaven. Dit is een uiterst belangrijke vraag
omdat verschillende tekenen er op wijzen, dat de inflatie
in de Verenigde Staten zich sedert enige tijd aan het ver-
snellen is.Zouden de consumenten dit jaar het consumptie-
patroon van”enkele jaren geleden weer aannemen, dan staat
vast dat de inflatie, zönder aanzienlijke verlaging van het
federale begrotingstekort, zich krachtig zal voortzetten.
‘Voor-de beantwoording van de in de vorige ‘alinea ge-
noemde vraag kunnen ‘de redenen van de vergrotespaar-
neiging in 1967 niet een beslissende bijdrage leveren. Om
drie redenen. In de eerste plaats bestaat er verschil van
mening over de oorzaken van de vergrote spaarneiging.
Vooits blijft het niet bij één oorzaak die voor dit’verschijn-
sel is aan’te wijzen. Tenslotte
zijn
de’oorzaken van dit ver-
schijnsel in hun’effect niet meetbaar.
Het verschil van mening over de oorzaken van de ver-
groté spaarneigin’g blijkt ‘uit ‘twee rëcente ‘publikaties ‘).
In de eerste wordenals rëdenen gesioemd: het verminderde
percentage van hetbeschikbare inkomen datin 1967:voor
auto’s werd uitgegeven, de verbeterde.nedIcheezzorgiiig
en het herstel van ‘de ,liquiditeitspositie” ‘van ‘gezinnen na
de grote aankopen van obligaties in 1966.1 Oolcwordt
in dit rapport vermeld, ‘dat sommige econonii’S’ten(;rnenen
dat ‘de bespaiingen ‘van het publiek waarschjjilijkoiige-
–
“
t
) De’ bken’dste
iS
die van het Michigan ‘Survoy Research
c,eiateL . ‘.””.
.
,,
2)
Bij het .gebr’uilc van deze grootIeidm9et er
worden gehoudèn, dat deze berekend wôrdt iit hètVersôliil
tnisen het b&schikbre inkomen en de ‘consumptieve uifaveii
Weers ‘de cotrecties, die later v5ak in deze grootheden’worden
aangebracht, is natuurlijk, ‘ook het verschil, aan verbeteingn,
onderhevig. .Om.dezerederi kunnen vooral de kwartaalgegeyés
niet als een precieze indicator worden gebruikt
‘3)
Betwijfeld ‘kan wordën o’f’deze hoge -spaarquote’ ok’ vbOr
dperiodevandeherfst van 1966 tot de lente van 1967 een
voordeel is geweest. De plotseling verhoogde’ spaarquot aan
het einde van 1966 is namelijk een van de belangrijkste oorzaken
geweest van de grote voorraadvorming in die, periode,
die,:
in
het eerste kwartaal vali 1967 zelfs heeft’ bijgedragen tot een
minimale teruggang in’ het’ reële’BNP (nominaal nog:wel ge-
stegen), waardoor wel eens gesproken wordt over een mini-
recessie voor deze korte periode. Het feit dat in die periode de
pfijenevenll dé ai
–
béidskos’ten ll’eker stegen dan vdôr’d’fe’n;
kan een aanwijzing zijn dat toen de inflatie al aan de gang was.
In elk gea1 was het verschijnsel van de ,,cost push” reeds
geruin’ie tijd metreden
1.
4)
The An,zul,RjYort:.ofiîie Couii&l df’Econo,îiic Advisers
((februari196$); llz.’49/50en.het ,grtikel:,,Consui’ier Expend-
.1tures’anl..Sav3ngs rnJlet
ffe4eral,Rcexie ,ijullefin
van maart
1968.
‘564
‘, –
woon groot zijn in tijden onmiddellijk volgende op perioden
van versnelling van de
prijstijging,,zoals
ih’1948, 1951’66.
1952: Hierbij kan worden opgemevkt, dat de vergrote
spaarneiging uit dezen hoofde waarschijnlijk verband houdt
met de neiging van de consumenten om hun reële kaspositie
te herstellen.
Jn de tweede publikatie, wordt als reden voor de ver-
hoogde spaarquote in 1967 gewezen op de onzekerheid
voortvloeiende uit de oorlog in Vietnam. Verder worden
genoemd de reactie van de consumenten op de inflatie,
de aanhoudende en snelle groei van het reëel inkomen in
dit decennium, de grote, voorraad van in de laatste jaren
gekochte duurzame consumptiegoederen, de sterk. ver-
minderde aankopen van niëuwe en oude huizen en môgeljke
ongunstige effecten van veranderingen in’ de inkomens-
verdeling.
DE ONBEREKENBARE CONSUMIENT
De hiërboven genoemde factoren geven waarschijnlijk
nog geen.volledige opsomming van de factoren, die geleid
hebben’ tot een verhoogde spaarneiging in, 1967.
op-
merkelijk is onder meer, dat de hoge rente niet als een
oorzaak van dit verschijnsel wordt genoemd. Ook lijkt het
ons niet,uitgesloten, dat de speculatie in aandelen, die
in
1967 zo markant was, geleid héeft tot minder consumptin’
Jmmërs, de verwachting van velen om snel rijk te worden
k’an een stimulâns geweest zijn om meer te sparen’ en’
beleggen. Tenslotte kan de verwachting van een belasting-
verhoging, die gedurende een groot deel van de betreffende
periode een onderwerp van discussie en wrijving tussen ‘de
uitvoerende en wetgevende macht is geweest, tot een ver-
hoogde spaarneiging hebben bijgedragen. Hoe dit qok ‘zij,
wel blijkt dat een groot aantal factoren tegelijkertijd
iit
de
richting van grotere besparingen heeft gewérkt. Ook’ ‘l
zouden alle oorzaken kunnen, worden gecatalogiseerd,
dan blijft de moeilijkheid dat het gëwicht, dat aan
e
lk
van
hen moet worden toegekend, niet te berekenen is
De beantwoording van de vraag, of de hoge spaarquote
ziêh zal voortzetten, hangt nu juist af van de grootte van
die onderscheiden gewichten. Als de voornaamste reden
de onzekerheid is,’ ‘dan betreft het een factor van politiekè
aard (zowel binnen- ‘als buitenlands), waarover thans
weinig met stelligheid te zeggen valt. He langer’de spaal’-
qüote op dit verhoogde niveau blijft, hoe gun’stiger dit is
voor de terugkeer tot stabiliteit van de Amerikainse ecd-
nomie. Ook zou het zeer-belangrijk zjn’dat, wanneer de
spaarquote aanzienlijk zou dalen,, dit niet in korte tijd’tot
het niveâu van het begin vaii de jaren ‘estig zou terugkerei,
d.w.z. niet, zoals eind”1966 gebeurde, eën plotseiiiige —men
kan bijna zeggen van het ene uiterste naar’ het andere
uiterste omslg te zien zoü geven. ‘1ndien dit wél in de
eerstvolgende vijf â ‘tieli maandén het geval zoû zijn,
zouden ‘daardoor de inliatoire krachten verder worden
versterkt. Dan zal de ,,demand puil” sterker gaan werken
dan tot dusverie het geval is geweest. Een deigeljke wijzi-
gin’ kan zeer belangrijk zijn. Jndien de spaarquote ineen
korté p’iode van 7 % tot
5,5
% zou dalen, zou dit een toe-
i’eming van vraag betekenen vân bijna $ 8 inrd. per jaar,
op ‘basis ‘vi het beschikbare inkomen omstreeks ultimb
1967, waarbij dan nog rekening moet worden gehouden
met het vermenigvuldigingseffect.
Het enige wat met zekerheid gezegd, kan worden, is dat
het gedrag van de consument voor dit jaar onberekenbaar
blijft. UçIgrt.omzetten in, de detailhandel ‘in ,het
eerste. kwartaal van dit jaar is wel afgeleid, dat de spaar.
qiiote zich aan he’t,wijzigen is. Inderdaad is dôsiiâaFq,io’té
vân liet laatste k,vartaal van 1967 tot het éerste kwa’rtaal
van 1968 gedaald van ongeveer
7,5
tot iets beneden 7%.
Wat de reden hiervan is geweest, is nog niet bekend.
Daarom is het niet zeker dat deze tendens zich zal voort-
zetten. Zoals opgemerkt, is op dit tijdstip het gedrag van
de consumenten uiterst belangrijk. Immers voortzetting
van de hoge spaarneiging, gepaard gaande met een sterke
verlaging van het begrotingstekort, zal de inflatie aanzien-
lijk kunnen remmen en de terugkeer tot stabiele verhou-
dingen, waarvan de duur door de economische adviseurs
van de President geschat wordt op ongeveer twee jaar,
kunnen versnellen. Daarentegen zou een terugvallen op
een aanzienlijk lagere spaarquote de inflatieweegschaal,
zonder voldoende fiscale en eventuele andere maatregelen
als tegenwicht, ‘voor vele jaren sterk uit haar evenwicht
kunnen’ hoüden.
1, mei 1968
,v.d.V.
(vervolg van blz. 558)
Ordelijke
‘
mededinging?
geschikt ‘beleid wbrden voorzien. Voorbeelden daarvan
zijn in’ onze maatschappij op meerdere terreinen aanwezig.
Mededingingsbeleid moet kunnen steunen op theoretische
cöncepties, maar heeft tegelijk rekening te houden met de
bijzondere omstandigheden van’elke situatie. Daarenboven
is het bedrijfsleven zeer inventief in het vinden van niiddelen
om de’ gevolgen van een bepaald beleid te ontgaan. Terzijde
zij hier opgemerkt, dat het bedrijfsleven eigen doeleinden
heeft en dat het nâstreven van deze doeleinden in onze
economische oïde volkomen legitiem is. Wil de concur-.
rentie’ echter werkzaam en aanvaardbaar
,
blijven, dan is’
leiding van de mededinging door een met gezag beklede
i’nstan’ti& onvermijdelijk. De ,,rivalry” kan niet worden
overgelaten aan de ,,chivalry”. Zelfs al zou men bereid
zijn in’eerste instantie
vrijwillige
samenwerking van onder-
nemers te’ aanvaarden om onordelijkheden uit de’ mede-
dinging te ‘verwijderen, dan blijft overheidstoezicht nood-
zakelijk. En stellig kan het oordeel over restrictieve prak-
tijken – waarover op deze dag weinig gezegd is niet
aan het bedrijfsleven zelf worden overgelaten. Het zou te
ver voeren hier, nog in te gaan op de vraag, of de burger
lijke rechter, een speciale rechterlijke instantie, een door
de overheid aangewezen commisie, dan wel een minister of
ministers over ‘deze ‘materie moeten oordelen. Alle alter-
natieven doen zich in verschillende landen van de Westerse –
wereld voor. Evenmin behoeft hier te worden ingegaan
op’ de kwestie, of effectieve mededinging een zekere .mate
van agressiviteit vooronderstelt en of deze wellicht moreel
verwerpelijk is. Dat valt buiten het terrein van de. econo
mische .wetenschap. Wel moeten wij ons wachten ‘elke
concurrentiedaad te beoordelen in het licht van een al door
La Foritaine gecritiseerde filosofie Cet ânimal est très
méchant’; 4uand on l’attaque, il se défend.
A.
Berkhout
ESB 12-6-1968
565
Europese woningbouw in’cij ers ‘.
‘..’.
(
Onlangs verscheen het
Annual Bulletin
of
Housing and
Bui/ding Statistics for Europe, 1966,
uitgegeven door
de Verenigde Naties. Het bevat een aantal cijfers die ook
nu nog belangrijk genoeg zijn om ervan kennis te nemen.
Dit is te meer het geval, aangezien de voorlopige gegevens
over 1967 weinig verandering t.o.v. het daaraan vooraf-
gaande jaar te zien geven. De toeneming van de produktie
in Nederland met een kleine S pCt. in 1967 behoort tot de
uitzonderingen. Waarschijnlijk nam in het afgelopen
jaar ons land dan ook wat het aantal gereed gekomen
woningen per 1.000 inwoners betreft ‘na Zweden de tweede
plaats in. Zoals later zal blijken betekent dit vrijwel zeker
dat Nederland ten aanzien van het volume aan de top
staat.
PRODUKTIE PER
1.000
INWONERS
Tabel 1 toont aan dat in West-Europa, niettegenstaande de
algemene vooruitgang tussen 1960 en 1965, een aantal
belangrijke landen in 1966 een nog verdere vooruitgang
hebben geboekt. Dit geldt met name voor Nederland,
Spanje en Zweden en in mindere mate voor Denemarken,
Groot-Brittannië en Frankrijk. Italië, waar de reeds in
1964 op gang gekomen deflatie de woningbouw bijzonder
sterk heeft getroffen, viel van 450.000 eenheden of 8,8
per 1.000 inwoners in 1964 op 288.000 (5,6 per 1.000 in-
woners) in 1966 terug, een dieptepunt dat sedert 1958 niet
meer was bereikt.
Opvallend is dat op Polen en Joegoslavië na alle Oost-
europese landen een achteruitgang te zien geven, hoewel in
de meerjarenplannen van een sterke uitbreiding sprake
was. Uit gesprekken met deskundigen uit deze landen
blijkt dan ook dat men aldaar steeds meer ervan overtuigd
raakt, dat de woningeploitatie op een economisch ver-
antwoord peil moet worden gebracht. Stapsgewijze, soms
zelfs drastische, huurverhogingen en particuliere finan-
ciering moeten hiertoe bijdragen. De groeiende omvang
van de zuiver particuliere of tenminste coöperatieve sector
wijst duidelijk in deze richting.
OPPERVLAKTE EN AANTAL VERTREKKEN
Reeds sedert geruime tijd werd het aantal gereedgekdmen
woningen per 1.000 inwoners als een
maatstaf
beschouwd,
die zich nauwelijks voor internationale vergelijkingen
leent, tenminste indien men zich een beeld van deprestatie
van de bouwsector wil vormen. Vandaar dat het toe te
juichen valt dat de statistische afdeling van de VN.-
commissie te Genève erin geslaagd is voor de meeste
landen gegevens te verstrekken betreffende het aantal
gereedgekomen vertrekken per 1.000 inwoners. Nog belang-
rijker, is misschien dat nu ook de ,,useful floor space’.’
vermeld wordt, d.w.z. de totale oppervlakte binnen de
buitenmuren, maar exclusief trappenhuizen en andere
,gemeénschappelijke ruimten in flatgebouwen.
Met gemiddeld 106 m
2
en 5,2 vertrekken per gereel
gekomen woning staat Nederland volgens tabel 2-‘an dè
spits. Dit is verheiigend maar ook wel noodzakelijk, gëiën
onze uitzonderingspositie in West-Europa wat het aantal
grote gezinnen betreft. Hier is het grote verschil met de
Sowjet -Unie opvallend: hoewel de bevolkingstetiame
in de U.S.S.R. in de periode 1957-1966 met 16,6
pej:
1.000
inwoners gemiddeld per jaar nog hoger was dan d 138
pro mille in Nederland, is de nuttige vloeroppervlakte èt
44,0 m
2
gemiddeld .per woning minder dan de helft vande
onze en lager dan in enig ander Europees land.
Vergelijkt men het aantal in 1965 of 1966 gereed gekomen
vertrekken, dan vindt men in de groep boven 40 per 1.000
inwoners iaar volgorde van grootte: Nederland, Spanje,
Zweden en de Duitse Bondsrepubliek. Tussen 20 en• 40
liggen – eveneens in volgorde – Zwitserland, Frankrijk,
Noorwegen, Groot-Brittannië, Denemarken (30), België,
Oostenrijk, Finland ,en Italië. Alle Oosteuropese landen
bouwen meestal ,,Kleinst”:woningen beneden 65 m
2
met
een of twee vertrekken (Bulgarije
65,5
pCt., Oost-Duits-
land 59 pCt., Roemenië 64,8 pCt., Joegoslavië 78,3 pCt.).
Hongarije en Tsjechoslowakije liggen iets gunstiger;
Polen bouwt ruim 30 pCt., minimale eenheden; de
heeft geen gegevens opgestuurd. –
–
OPDRACHTGEVERS ‘EN WERKGELEGENHEID”
Ten aanzien van de opdrachtgevers doen zich slechts bij
wijze van uitzondering noemenswaardige verschtiivingéh
voor. Het institutionele kader heeft blijkbaar een eker
evenwicht bereikt. In Frankrijk valt op dat bitri’nde
betrekkelijk stabiele particuliere sector – iets n’inder dan
70 pCt. van het totaal – de niet-gesubsidieerde groep
S
opgeklommen van 7 pCt. in 1960′ (van de gehëlé
jiiÈus»-
bouw) tot bijna 20 pCt. in 1966. In Nederland ging de niet-
gesubsidieerde .bouw daarentegen iets achteruit:, na een
hoogtepunt in 1963 met een kleine 34 pCt. daalt het aantal
tot 27,8 pCt. in 1966. Opvallend is in Zweden de regel-
matige stijging van het aandeel van de overheid:. van ruim
30 pCt. in 1960 tot 43 pCt. nu
. .
Over’ hét algemêen waS 1966 n’og eën’ jârf’nérl%oe
werkgelegenheid, ook in de bouw. De – onvolledige –
indexcijfers in het E.C.E.-Bulletin vertonen slechts voor
Nederland en Zweden een belangrijke toename van de
wèrkloosheid ‘) en wel alsvolgt: stelt men het aantal werk-
lozen in 1958 op lOÖ dan waren de indexcijfers in Neder-
land voor 1965 en 1966 tesp. 33 en 64 en in Zweden
55
en
75. Hierbij dient te wordèn opgemerkt dat het indexcijfer
van het aantal werkendë bouwvakarbeiders in Nederland
van 100 in 1958 was opgelopen tot 140 in 1966.
H. Umrath
‘) Gègeiens voorde Duitse Bondsrepubliek ontbreken.
.566
•
TABELI.
.
r1i.TABd.2..
Woningproduktie per 1.009 inwoners *
‘,4atai e?trekken per 1.000 inwoners, gemiddeld aantal
1961
–
1965
1966
vertrekken en gemiddelde oppervlakte per woning van de
woningproduktie 1966
West-Europa
België
………………………..
5,1 a)
–
Denemarken
………………….
7,6
.
8,3 b)
Bondsrepubliek
………………..
10,1
Finland
………………………
8,4
7,9
Frankrijk
……………………..
7,3 8,4
Groot-Brittannië
……………….
..
.
6,5 7,3
Jerland
……………………….
..0,2
..
.
3,4
..
.
7,6
5,6
..
9,8
Italië
………………………….
2
.
,9
8,3
.
0,9′
7,5 b)
Nederland
……………………..7,7
Noorwegen
…………………….
6,0
–
8,5 b)
Zweden
……………………….
12,4
Zwitserland
……………………
9,9
,
9,6
Spanje
………………………..6,7
Oost-Europa
..
..
Oostenrijk
……………………..
Bulgarije
……………………….
6,2′
5,3
Oost-Duitsland
…………………
4;7
3,8
Hongarije
…………………….
5,6
5,5
4,9
55
Roemenië
…..
. ……………….
…..
……
.6,9
6,1
Polen
…………………………..
Tsjechoslowakije
……………….
……
6,4
6,2
…..
…
10,3,
9,7
U.S.S.R
………………………..
Joegoslavië
…………………….
5,9
6,6
1958-1965.
1965.
‘
TABEL3.
Opdrachtgevers en subsidies van de woningproduktie 1966
Opdrachtgevers
Percentage
woning-
bouw- ‘•
gesubsi-
overheid
verenigingen
particulier.
dicerde
–
coöperaties
west-Europa
1
i’
Ii
)
_
•
_
••
t
1
t
–
t
–
•’
56 6a)
Denemarken
……..
,;.ii3l,6*
,
,;.65,6*
Bondsrepubliek
3,0
24,7
72,3
Finland
………..
..2,8
,
53,5
38,6
33,9a)b)
Frankrijk
…………
..7,9
..1,2
30,6 68,0
.
817
Groot-Brittannië
. .
:
4 7,0
0,9
52,1
47,9
Italië
…………..
–
–
– ‘
12,7a)b)
24,9
27,0
,
48,0 72,2
J4 oorwegen c)
3,7
24,5
”
71,8
–
Oostenrijkc)
12,9
30,4
56,7
ca. 60
–
92,3
9
.
Zweden
………….
.
2,8
19,8 37,5
ca. 90 Zwitserland
3,3
11,1
85,6
11,5
.
—
Nederland
…………
Oost-Europa
..
.
Spanje
………….7,7
26,1
‘
–
73,9
..
–
58,6
Oost-Duitsland
59,0
..
28,5
12,5
100
Hongarije ….
……
36,5
–
63,5
‘
81;7
Bulgarije
……………
Polen
…………..
29,2
,
,
26,7
,
93,9
Roemenië
42,1
…
57,9
42,1
Tsjechoslowakije
………..
•27,7
48,8
”
23,5
89,2
Joegoslavië
39,2
.
..
60,8
–
Vertrekken per
Oppervlaktc
1.000
.
in m’
inwoners woning
West-Europa
28,4
3,8
–
30,0 4,4
101,7
Bondsrepubliekc)
…………..
43,7
.
4,3
80,8
België
a)
………….
……….
Finland
…… . …………….
27,4
3,5
66,9
Denemarken b)
……………..
Frankrijk d)
……………….
36,3
..
3,5
73,9- Groot-Brittannië
……………
33,6
..
4,7
–
Ierland
……………………
17,0
4,8 81,9
Italië ……
……
………
.
….
20,8
3,7
–
50,9
..
..
5,2
106,0
Noorwegen b) ………………
35,3
..
..
4,4
79,7
Oostenrijk b)
. ……………..
28,0
4,1
73,5
Spanje b)
……………. . ….
45,6
5,0
67,6
Nederland
.’
…………………
Zweden
…………………..
45,0
3,9
–
Zwitserland
……………….
36,5
..
.. ..
4,2
–
Oost-Europa
..
..
12,4
2,4 61,0 2,4
H
ongarije…………………..
16,9
2,9
,
61,7
16,3
2,9
49,9
Bulgarije
…………………..
Oost-Duitsland
……………..9,2
ië
.
e)
49,8
Polen
………………………
sv
rsjechosloakije
……………
18,6
3,2
59,4,
Roemén
………………….e)
U.S.S.R.
………………….
.
–
44,0
Joegoslavië
………………….-
13,4
2,0
54,1
1964.
1965.
Aantat.vertrekken, excl. vertrekken met minder dan 6 m’ oppervlakte.
Aantal vertrekken, exct. keukens met minder dan 12 ml oppevlakte.
De woningproduktie bestaat voor 65 pCt. uit woningen met een of twee
vertrekken.
‘
TABEL 4. .
*
Werkgelegenheid en werkloosheid in de bouw
(indexcijfers; 1958 = 100)
Werkgelegenheid
Werkloosheid
1965
1966
1965
1.966
België
122
123
–
Denemarken’
125
–
31
35
Bondsrepubliek
101
100
99
–
–
110 110
171
–
Groot-Brittannië
121
123
73
81
118
112
-‘
–
Nederland ………
136
140
33
64.
Frankrijk
………..
Noorwegen
04
105
53
-.
Italië
……………
–
.
Oostenrk ……….
.113
116
51
42
a’)Bro,j:
Sociaal Verslag E.E.G. 1966.
Zwedén …………-
–
55
75
EscI. omvangrijke belastingfaciliteiten.
.
Zwitserland
145
144
12
13
1965.
1′
ESB 12-6-1968
567
Zuid-Afrika:.
monetaire stabiliteit
Het beschikbaar komen van de economische indices van
Zuid-Afrika over 1967 biedt ons de gelegenheid te trachten
antwoord te geven op de vraag of de economische groei
van het land inderdaad het aanzien van stabiliteit heeft
in de zin, zoals wij die voorzagen in het licht van de diverse
monetaire en fiscale voorzieningen, welke in de afgelopen
paar jaar zijn getroffen
1).
HET ANTI-INFLATIEPAKKET
Zuid-Afrika is er in geslaagd de infiatoire ontwikkeling
van de laatste jaren een halt toe te roepen. De ,,policy of
curbing infiation by means of restrictive monetary and
fiscal measures…. met with corisiderable success”
2)
Met de beperkende maatregelen ging gepaard een toe-
nemende liberalisering van de invoer als een van de facetten
van de anti-infiatiepolitiek. De te grote monetaire vraag
welke de grondoorzaak was van de binnenlandse prijsinfiatie
en van de verslechtering van de betalingsbalans op lopende
•
rekening daalde aanzienlijk als resultaat van de beperkende
• maatregelen, waarmee ook de druk op schaarse produktie-
middelen, waaronder geschoolde arbeid, werd verlicht.
Het monetaire en fiscale beleid moest wel leiden tot een
verbetering van de
betalingsbalans.
Terwijl het eerste
halfjaar van 1967 nog een vrij groot tekort op lopende
rekening aangaf, eindigde dat jaar met een surplus. Daartoe
droeg bij: de scherpe stijging van de export, vooral van
voedingsmiddelen (zoals maïs), grondstoffen (zoals diverse
ertsén) en bepaalde categorieën -van industriële half- en
eiridfabrikaten – (variërende van kleding tot gietijzer).
Tegen het einde van 1967 stabiliseerde de totale export-
waarde (zonder goud) zich op een niveau, hetwelk 12 %
hoger lag dan dat op het overeenkomstige tijdstip van het
voorafgaande jaar. De uitwerking van de devâluatie van
het Pond Sterling in november 1967 was toen nog niet
duidelijk (Zuid-Afrika ging niet mee, vooral om nieuwe
infiatoire impulsen te vermijden). De verwachting is dat de
”
-totale uitvoer zich op een hoog peil zal blijven bewegen.
Aan de andere zijde van de handelsbalans vertoonde
de import een daling, welke zich reeds in februari 1967
manifesteerde in verband met de afkoeling van de over-
verhitte binnenlandse economie. In de laatste maanden van
1967 bedroeg de invoerwaarde ongevee
5%
minder dan
een jaar geleden. De meest markante afneming vertoonde
de import yan voedingsmiddelen.
Aidere posten op lopende rekening wijzen op een-
slechts geringe
stijging
van de goudproduktie. Goud blijft
niettemin een belangrijk exportartikel. De ontvangsten.
voor aan het buitenland verleende diensten –onzichtbare
export – stegen niet onbelangrijk, mede ten gevolge ian-,
diensten verleend aan de -om de Kaap varende schepen..
Hier tegenover staat dat de afvloeiing van deviezen voor
door het buitenland verleende diensten eveneens hoger was.
Dit geldt evenzeer voor de betaling van de traditioneel vrije
– transfers van dividenden en andere kapitaalopbrengsten.
Van opmerkelijke betekenis in het betalingsbalansbeeld
• is de vanaf medio
1965
vrijwel voortdurende toevloeiing
van buitenlands particulier kapitaal, in 1967 ten bedrage
van rond f. 1 mrd., waarvan ongeveer tweederde in de vorm
van fondsen voor belegging op lange termijn. Afgezien van
de onzekerheden en risico’s in de internationale wissel-
koersverhoudingen, alsmede t.a.v. de prijs van goud –
waarop wij later terugkomen – tonen de
cijfers
de toe-
nemende belangstelling van buitenlandse beleggers voor
Zuid-Afrika. Tenslotte weerspiegelden de
goud- en de-
viezenreserves
van de centrale bank en het bankwezen de
hiervôôr aangegeven ontwikkelingen. Eind februari 1968
bedroegen zij f.
3,15
nird. (eind 1966 f 2,9 mrd.).
Een verdere indicatie van het welslagen van het eco-
noiriisch-financieel overheidsbeleid vormt het
prjjsverloop.
Het indexcijfe van prijzen van verbruiksgoederen steeg
in de-tweede helft van 1967 slechts met 0,5% tegen 2,6%
een jaar tevoren. Het indexcijfer van de groothandelsprijzen
vertoont een nog meer uitgesproken gunstig verloop,
resulterende in een daling. Het
iL
begrijpelijk, dat onder
deze omstandigheden het
sparen
aanzienlijk toenam.- De
bruto binnenlandse besparingen stegen in één jaar tijds met
20%.
‘
–
De ,,Reserve Bank” spreekt er zijn voldoening over uit,
dat de maatregelen tot beperking van de inflatie en de
bestedingen hebben gewerkt met weinig of geen ont-
wrichting van heteconomisch leven;noch ten nadele van
de economische groei of van de werkgelegenheid hebben
gewerkt. Volgens de voorlopige cijfers is het bruto nationaal
produkt in 1967 met 7% gestegen tegen 6% in 1966, terwijl
het doelwit van het Economische Ontwikkelingsplan
5+%
was. Voor 1967 moet worden gezegddat de stijging vooral
te-danken was aan een uitzonderlijk-sterke
–
toeneming van
de agrarische produktie. – –
Zonder lang stil te staan bij de situatie in het
geld- en
– bankwezen,
mag worden opgemerkt,, dat in deliquiditeit
daarvan ruimte aanwezig bleef. Het kon dus gebeuren, dat
de hoeveelheid primaire en secundaire liquiditeiten steeg
door kredietverlening aan de particuliere sector. De aan-
– wezige overtdlligejiquiditeit bevindt zich voor een groot
deel in de vorm vai gewoonlijk gemakkelijk en snel
realiseerbare activa
De situatie van de
openbare financ:cn
toonde eveneens
een bevredigende Qntwkeling Het was mogelijk de
vlottende staatssçhtildte blDnsolideren dan wel af te lossen.
•- ESB.vin 3
augus;ën. 14 september 1966, blz. 794 e.v.
-. en-944•e.y.. –
-•
2
)Aanhef’an de-
Qua,1-erly Economic Review
van maart
1968 vân
–
4e Zuidafrikiauise., centrale bank, waaraan de
in
dit
arti1-gebfuiktegege’fedsbihi.
zijn
ontleend. –
568
.
–
.
– – •
– – –
Voorts werd het begrotingstekort ongeveer gehalveerd als
resultaat van enerzijds inkrimping van uitgaven, anderzijds
door successievelijke verhogingen vn de directe en indi-
recte belastingen, het verhogen van de gedwongen lenings-
heffing, de uitgifte van speciaal schatkistpapier en ver-.
1’oging van de vereisten voor belegging in overheidspapier
door verzekeringmaatschappijen en pensioenfondsen. Al
deze maatregelen droegen bij tot de verdere contractie
van de hoeveelheid geld in de private sector.
Uit liet voorgaande moge blijken, ‘dat de in de aanhef
gestelde vraag of Zuid-Afrika de financieel-monetaire
stabiliteit heeft hersteld, bevestigend kan worden beant-
woord.
DE VRIJE GOUDMARKT
‘Tot slot willen wij iets zeggen over de positie van Zuid-
Afrika in vrband met het ontstaân ‘an een vrije markt-
prijs van niet-monetair goud, naast de sedert 1934 bestaande
officiële vaste prijs van 35 dollars per ounce. Het besluit
dat geen goud uit de monetaire reserve in de vrije markt
zal worden verkocht, waar ook ter wereld, en dat monetair
goud alleen aanwending vindt voor de afwikkeling van
transacties tussen centrale banken tegen de vaste.prijs van
35 dollars per ounce heeft voor Zuid-Afrika. tot gevolg.
dat de goudproduktie, welke steeds door Zuid-Afrika.
wordt geëxporteerd, wel in dé vrije markt kan worden
verkocht. Zulks gebeurt ongetwijfeld. Zuid-Afrika heeft
gesteld dat het zich, zoals daarvo’or, aan de ‘bepalingen
van het Internationale Monetaire Fonds zal hôuden. Hef
beleid met betrekking tot de vrije afzet van goud zal dus-
dânig zijn, dat daarmee de belangen van het land op lange
termijn worden gediend. De Minister
van
Financiën
deelde voorts mede, dat de regering de extra winst niët ter
gôede zal laten koien aan de goudmijden; althans niet
geheel, maar dat volgens de bestaande normen van belas-
tingheffing de winst zal worden afgeroomd tën voordele’
‘an de schatkist. Voor zover een hciere opbrengst wordt
genoten, zal de regering maatregelen treffen, waardoor
het eventuele infiatoire effect daarvan wordt verminderd
of tenietgedaan. De regering heeft in haar verklaring van
18 maart jI. ook laten weten, dat wordt vastgeh3uden aan
het bij vorige gèlegenheden al ingenomen staid,unt, dât
een’ oplossing van de internationale financiële moëilijk-
lieden obk moet worden gezocht in een formele herWaar-
dering van alle valuta’s ten opzichte van het goud. Re’eds
ten tijde van de Conferentie van Bretton Woods in 1944,
waar het IMF werd opgericht, werd deze mogelijkheid
onder ogen gezien; deze vindt haar weerslag in Art.
lv,
Sec. 7 van de door alle leden getekende Articles of Agree’
ment van het Fonds.
Het is op het moment waarop dit geschreven wordt niet
bekend of en in hoeverre Zuid-Afrika nog gebonden is
aan de goud-overeenkomst’ met de Bank of England,
uit hoofde waarvan de goudproduktie naar Engeland
ging. Verder hangt het er van af hoe de vrije goudprijs
zich zal gedrag6n en’ in welke mate Zuid-Afrika zich van de
vrije markt zal bedienen. Gezi’en de afschaffing’ van de
gouddekking door de Verenigde Staten, de nieuwe trek-
k’ingsrechten op het IMF’ en de drang in de’disCussie
va(ï de Groep van Tien inzake een nieuwe interrationale
reservevaluta, welke gaan in de richting van een’ band van
die eventuele valuta met het goud, komt het ons voor dat
het dogma van een vaste goudprijs niet meer zo sterk staat.
Zuid-Afrika wacht af.
W. Kostr
Mededelingen
–
TWEEDE LEERGANG,
BÜITENLANDSE BET1EKKINGEN
Door het Nederlandsch Genootschap voor Internationale
Zaken wordt, in samenwerking met de Stichting der
Nederlandse Universiteiten en Hogescholen voor Inter-
nationale Samenwerking (NUFFIC) jaarlijks een post-
academiale Leergang Buitenfandse Betrekkingen georgani-
– seerd. Deze zal voor de tweede maal worden gehouden in
het Gebouw van het Nederlandsch Genootschap’ voor
Internationale Samenwerking (Alexanderstraat 2′ –
‘s-Gravenhage) van oktober 1968 t/m 1969 en is open-
gesteld voor hen, die een doctoraal examen (bij voorkeur
rechten, economie, politicologie, sociale geografie, socio-
logie of geschiedenis) hebben afgelegd en die zich vôor-
bereiden op een werkkring gericht op het buitenland.
De leergang is een verplicht onderdeel van de opleiding
van kandidaten voor de buitenlandse dienst, daarnaast
kunnen ten hoogste 15 anderen die aan gestelde eisen
voldoen worden toegelaten.
In grote ijnn bestaat het programma uit de volgende
leerstof:
vre1j kende politieke geschiedenis van de moderne
tijd;
–,,binnenlandse factoren en ontwikkelingen, die vân
invloed zijn op de vorming van het buitenlands beleid van
• enkele belangrijke landen; bondgenootschappélijke samen-
werking en blokvorming;
– problematiek der ontwikkelingslanden;
– opzet en werkwijze van de internationale organisaties;
– internationale economische betrekkingen;
– besprekingen van geselecteerde problémen in discussie-
groepen (seminar);’
– talenpracticum.
Inschrijvingen dienen zo spoedig mogelijk te worden
gezonden .aan de Afdeling, cursussen en conferenties van
de Stichting der Nederlandse Universiteiten en Hoge-
scholen voor Internationale Samenwerking, ,Molenstraat
27 te ‘s-Gravenhage (tel. 070-63 05 50), die gaarne nadere
• .inlichtingen zal verstrekken.
,
De selectie van kandidaten
vindt.op.30 augustus a.s. plaats.
ECONOMISCHE GEOGRAFIE
EN REGIONAL SCIENCE
De Afdeling Sociale en’ Economische Geografie, van het
Koninklijk Nederlands Aardrjkskundig Geno’otschap be-
legt een studiedag over het onderwerp ,,Economische
Geografie en. Regional Science” op vrijdag 4 oktober 1968
in het gebouw voor Geografische Wetenschappen, Dapper-
straat 115, Amsterdam. Het programma ziet er als volgt
uit:
10.30 uur:
ontvargst.
10.45 – 12.30 uur: inleidingen door Drs. M. C. Verburg
en Prof. Dr. F. J. Ormeling.
14.00 – 16.00 uur: discussie.
Degenen die zich opgeven ontvangen vooraf de ‘résumé’s
der inleidingen. Opgaven bij dé secretaris van de Afdeling:
Drs. j: ‘G Lambooy, Ferd. Boistraat 43, Hazerswoud’e
(-dorp).
ESB 12-6-1968
‘
.
569
Boekbespreking
Dr. ‘L. Traas: Het investerings- en financieringsplan ‘vaI de ondérneming.
N. Samsom N.V., Aiphen aan dèn Rijn 1968, 286 blz:, f.27,’50:’
‘• . ” •’
Dr. Traas komt uit de financiële af-
dèling vn Philips en heeft deze disser-
ttié geschreven na een decennium
praktijk in het bedrijfsIeven Zijn boek
is ei opvâllende tegenpool van het
onlangs ‘)’door mij besproken’boek van
D. K: J. Mulder uit A.K.U.-kringen:
Bedrûfseconomische overwegingen inzake
hdt ‘investeringsbeleid in de industrie.
Mulder concentreert zich op prog-
nostiek van de winstvooruitzichten
v66rinvesteringen, met projecties van
kostencurven enz. en elaboreert kost-
prijsm’ethoden op geavanceerde wijze.
Traas daarentegen concentreert zich
dp
.
financiële afwegingen voor ‘zov’er
reeds een prognostiek van de ,,cash
fiows’! gegeven is. Voor Traas is het
centrale probleem de confrontatie van
financieringsplan met investeringsplan.
Zij komen respectievelijk uit de Amster-
damse en de Rotterdamse school, en
studeerden in 1956/57af. Beide schrij-
vers concentreren zich op hun eigen
aspect, bouwen een constructief be-
t’ö’g op ên doen dat eclectisch zondr
iô1e.rische uitvallen.
Traas confronteert de investerings-
en financieringsproblematiek van gro-
tere ondernemingen onder dynamische
‘stdidighedèn bij een imperfecte ver-
6nsniakt’. Hij volgt daarbij de
n{th6de van de afnemende abstractie,
.fzoii’derljk ‘ voo het investerings-
vraagstuk en voor het financierings-
‘rastik,’ en ten slotte voor de con-
frrhatié. Dit is een tour de force, die
flij er dankzij een grote belezenheid en
Sede kennis ‘van de praktijk plus een
geweldige inspanning goed af brengt
Wat betreft het investeringsvraajtuk
.onder dynamische omstandigheden ge
uigt Traas van sterke, verwantschap
met George Terborgh..Zijn.benaderin-
gen ,berusten in hoofdzaak op dezelfde
beginselen. , Voor -. vervangingsinveste-
ringen sluit hij zeer nauw aan bij de
‘MAPI-methodiek. Voor expansie-in-
.vesteringefl verwerpt Traas de kapitaal-
waarde-methoden omdat men onder
dynamische omstandigheden toch niet
voor vele jaren vooruit de ,,cash fiow”
:
sch,erp kan projecteren. Traas geeft de
voorkeur aan-het projecteren van een
,winstprofiel voor de nabije toekomst,
waarbij als kostenelement is afge-
trokken alleen de aniuïteit voor ‘aan-
schaf kosten en voor de contante waarde
van de acumuierende technisch/atmos-
ferische ‘slijtage van het investerings-
object. In de daroor aangenomen
levensduur is al rekenirg gehouden
mét nogelijke veroudering van ‘de te
installeren
,
apparatuur door verande
ringen in de teèhnologie (Traas spreékt
in dat
,
verband ,,van
technologische
slijtage). Die factor is djisati”,’de
kostenkant
verwerkt. Indien er boven-
dien verouderi ngsvooruitzichten aan de
verkoopkant
voor het produkt;zélf zijn
(Traas:
commerciële
slijtage) zal men
dat apart. in aanmer,king moeten
nemen bij de begroting van de
op-
brengsten
in toekomstige jaren:
Indien er aan deinvesteringyooruit-
zichten van een
Vrij
spoedige commer-
ciële produktveroudering vastzitten,
zal het geprojecteerde winstprofiel een
dalend verloop krijgen. Niet alle inves-
teringen hebben “ztllkë vôorüitzichten;
varneer mefièeihStfitg/ridlit
die’/pd&tdekoms voonlit 166t;’is
dat •niet”het geval. Als de invétering
een nieuwe ,tedhniek Wttroducéert die
pas ‘later haar volle ‘ofijt zou af-
werpen, zoû men zêlfs’ tot ‘eenoplopend
winstprofiélkurineri’ komen:
Traas ‘acht ‘deze ‘evaluatie ‘ van het
Winstprôfiel op basis van ondernemers-
oorde’el” van grÖter praktische ‘waarde
voor ±o vérantwoord mogelijke in-
vesteringsbeslissingen dan een ‘één-
dimensionale maatstaf zoals bijv. de
interne rendernentvoet.
De financieringstheorie gaat’ uit van
het Modigliani-Miller-theorema over de
afwegingen van beleggers. Daarna
daalt zij met afnemend’e abstractie’af
tot de vastere grond van ‘de realiteit.
Dankzij het gezond verstand van de
auteur maakt hij die afdaling»uitde
wolken naar de grond zonder te
struikelen.
Ten slotte de cönfrontatie.’Het blijkt
‘dat investeringsplan en financieiings-
plan
interdependent:
zijn en’dât, ‘af-
hankelijk van bepaalde ‘beleidskeuzen,
verschillende varianten in . ,o,rnvang
mogelijk
zijn.
De afkapvoet voor,
:
in’
vesteringen moet wordèn a
.
f,gstçmd
op de externe calculatiev,oe’een groot-
heid die door anderen wel wordt an-
geduid. als .rnarginale cost of capital)
indiende ondernernng expansief is en
haar kapitaalvoorziening elastisch is.
Zijn er echter financieringsknelpunten
te verwachten, dan zou die calculatie-
‘vét ‘nog hoger môeién liggen.’ Nogal
b’eh’oedzaam” suggeréert ‘d’& auteur, dat
interne calculatievoeten zich tussen
11 en 15 % vôér belastingen zouden
kunnen bewegen.
Aanmerkingen op andermans uit-
spraken laat Traas bijna geheel a.chte,r-
wege. Des_te sterker valt op dât hij
enkele aanmerkingen van die aard
maakt. De levensduurtheorie van J. L.
Mey wordt e
y
en aangeroerd en ver
–
worpen omdat zij tot te late vervanging
leidt’ Over wat diëns leèrling Drs. H.
Willems 6ver ,,kritische rentabiliteit”
“heeft geponieerd, laat Traas zich kritisch
uit: naar zijn mening geeft Willems een
-foutieve interpret’atie van.de koten vati
additioneel aan te trekken vermdgen.
Ten slotte wordt ook nog kritiek uitge-
oefend op de rendementsmethode van
Hunt.
Het voorgaande geeft de lezers een
•idee van waarover het boek gaat, maar de
kale conlusies zijn nieUde hoofdzaak;
dê
gedachlenöpboiïw”in .l{et’b’oek»’
In zijn inleiding merkt Traas op, dat
de stroom van publikaties over deze
onderwerper zo is tdegenonien, ,dat
het ook de specialist moeilijk vâlt,,dè
nog geheel te overzien. Een understate-
ment.: Het is ‘een’ onafzienbare zond-
‘vloed: Een groot, deel is alleen .ge-
schreven om. te tonen hoe gecompli-
.:ceerd.’ men, alles kan maken ‘door een
enkel’ aspect buiten, .proportie op te
blazen. Een boek als dit van Traas,
waarin zeer veel literatuurstudie is
‘e’r’rkt, wijst ons tussn bomén het
boi’.
‘Behalve dat dit, bdek een’grote
acht’erstand in de Nederlandse inves-
teringsliteratuur inhaalt, geeft het in
,verscheidene opzichten ook nieuwe
bijdragen aii gedachtenontwikkelin’gen
en benaderingén die een oriirie1e
,bijdrage tot- de ontwikkeling ,vani de
inveserings- wete
. en fiancierings,n-
schip voimen. Hèt is te verwachten,
dat dit boek een standaardwerk, in de
Nederlandse vakliteratuur voor finan-
ciee1-ecn6nen. zal ,worden.
Dr. F. W.
C
Blom
,,,),Zie,:ESB.vani27
maart 1968,b1z.289.
Recente publikaties
J. J. van Raalte:’ Ondernemersbeleid.
Naar éen betere beoordeling van succes
of ‘falen.
Nederlards Centrum van
Directeuren, Amstefdam ‘1967, 20 blz.
Een hearuk van een tweetal artikelen
uit de
Handels en Transport Courant.
Prof. ‘Dr. M. Etiwé, J. W. van Bèlkum
en Prof. Dr. P. A. Verhe yen: Computer
en onderneming.
Uitgave in samen-
werking met het Economisch Instituut
Tilburg. N. Samsom, Alphen aan den
Rijn 1968, 137 blz., f. 9,90.
Inleidingen, gehouden tijdens een cur-
sus ,,omputer en Onderneming”, ge-
organiseerd door het Economisch In-
stituut Tilburg en het, Nederlands
Katholiek Werkgevers Verbond in het
voorjaar van 1967. Inhoud:
Prof. Dr. M. Euwe: De computer, zijn
werkwijze en programmering;
J. W.
van Belkum: De invoering van
de computer bij administratieve infor-
matieverwerking;
van Belkum: De praktijk van de
administratieve informatieverw,erking
rpgt ee
;
copute.
Pqf
)
er.heyen : ,e.çppjpute,r
als hulpmiddel.bij de begroting. ..
G. P. Sijses: Algemene Wet Bijzondere
Ziektekosten.
JE. E. Kluwer, Deventer
198,, 9
.
2» f. 6,50.
Verkorte’inhoud:’:Inleiding – Hoofd-
lijnen – Verzekerden en premie-
plichtigen
t.-
Verstrekkingen. – .Uit-
voering en toezicht.- Financiering en
beheer – Beroep’ – Praeventiefonds
Dr. A.
P.
Wolff-Albers: Evaluatie van
een opleiding: het nut van controle-
gro,epen..
Empirische studies over onder-
wijs-5. Wolters-Noordhoff, Groningen
1968, 141 blz., f. 14,90.
‘Dit”nderzoek is een poging aân te
tnen, dat een opleiding, die in inter-
naatsverband wordt gegeven – i.c. het
bepaalde effecten heeft op
depé’rsoon1jkheidsontwikkeling van de
stiidenten.
Om
dit te kunnen onder-
oeken,’ ,erd van controlegroepen ge-
br’uik géiiiaakt:’ andere ‘,,teftiairè” op-
leidingen, met en zonder internaat.
1, meeste effecten bleken te ver-
dwijnen
bij
vergelijking met de bijbe-
hbreîide controlegroepen; zij
–
‘zijn dus
niet ‘specifiek.’.Vatidaar’ d”ond’ërtitel.
Prof., Mr. M. H. K. van der Graaf en
Drs. F. P. J. van Grunsven (red.): Psycho-
logische aspecten van het bedrijfsleven.
Marka-reeks no. 83. Het Spectrum,
Utrecht 1968, 287 blz., f. 3,90.
Dit boek is geschreven dor eeii aantal,
deels vroegere, inedewerkers van de
AfdeÏing Bedrjfspsychologie der N.V.
Philips’ Gloeilampenfabrieken. Prak-
tijkonderwerperi ‘als selectie èn op-
leiding, aanpassing aan de wefksituatie
en de organisatie van ‘het werk komn
aan de orde, geschreven vanuit de eigen
situatie, die zich beperkt ‘tot één, zij het
een nogal veelzijdig, bedrijf.
Prof. Dr. Z. W. Sneller: Bijdragen tot
de economische geschiedenis.
Aula no,
359. Het Spectrum, Utrecht 1968,
235 blz., f. 3,50.
De heruitgave van negen opstellen van
,,eeTn markant pionier onder de Neder-
landse economisch-historici” (de
samenstellers J. H. Kernkamp en J.
van Hëijst in hun Ten Geleide).
,..nhqud:e eçmomisçhe -geschiede-
ii-ihaari ltiekkirjg. tot economie
:
en
geschiedenis
.,
Nededandiinr’West-
Europa— Economische inzichten van
Maarten Luther – De opkomst der
Nederlandse katoenindustrie – Beurs-
handel in Nederland Het bedrijf, der
Thorbeckes.te Zwolle in de 18e eeuw –
De toestand dçr nijverheid te Amster-
dam en Rotterdam volgens de enquête
van, 1.816 Econonische en s,ociale
denkbeelden in Nederland in, de aan-
vang der 19e eeuw (1814-1 830) -. Ten-
.toonstellingen en jaarmarktçn in
vroeger tijd – Bibliografie van en
publikaties over Prof. Dr. Z.’ W.
Sneller…….
Drs.
J.
Berting en Drs. L. U.
de Sitter
(red.)
:
Arbeidsvoldoening en arbeids-
beleid
Marka no. 87. Het Spectrum,
Utrecht 1968, 222 blz:, f. 3,50.
Dit boek is ontstaan uit de lezingen die
gehouden zijn, op de Bedrjfssociolo-
gische Studiedagen 1967. Het bevat een
grondige herbewerking van de indertijd
gehouden voordrachten.
‘Inhoud:’
Drs. J’.’Berting en Drs: L: U. de Sitter:
Ifi1eding;
‘Berting: ”Arbeidsio1doeni’ng
dieü?;
Drs. J. J. J. van Dijck:. Arbeidsmo-
tieven en waardenoriëntaties in de
arbeid;
Dr. M. R. van Gils: Arbeidsvoldoening
en taakstructurering;
Drs. S. Németh: Promotiekans, teve-
denheid en vervreeiiding in lagere
administratfeve functies;
Dr. P. van Berkel: Beleidsinvloe,d op
Organisatie en arbeidsvoldoening;
Dr. H. Feitsma: Organisatiestructtiur
enarbeidsvoldoening;
Dr. A. L. Mok: Professie en abeids-
voldoening;
Drs. L. U. de Sitter: De maatschappe-
lijke betekenis van de arbeidsvol-
doening; .
Prof. Dr. A. Oldendorif: Slotb”esc
–
liou-
wing;
Noten – namenregister – zaken-
register.
Hans-F. Bobawetzky: ‘Kosten en’ op-
brengst in de reclame
(Werbung sparsam
planen. Vert. en bew. door D. S. M.
Bruijnis-Leppink). Marka no. .98. ‘Het
Spectrum, Utrecht 1968, 160 blz.,
f. 2,90.
De auteur geeft in deze praktische
gids voor de zakenman een gedétail-
leerd schema voor de planning van de
reclame-inspanning.
D. C. M. Platt: Finance,
Tra4e,
and
Politics in British . Foreign, Policy.
Clarendoii Press: Oxforl University
Press, Londen 1968,
4
54 blz., 84
Het eerste boek dat tot in detail’ de
relatie onderzoekt tussen de Britse
financieel-economische kringen en het
Foreign Office in de eeuw van Enge-
lands financiële en commerciële supre-
matje. Verkorte inhoud:
Deel 1 – H. M. Governmentahd
overseasfinance: Introductiôn – .Thë
London Money Market and the
Banks — H.- M. Government and’ the
Bondholders Contracts and Con-
cessiôns – Conclusion.
Deel II – H. M. ‘Gôvernmen’t and
overseas trade: Introduction’ —”Ovër-
seas Trade Policy – BritishCommer
–
dal Diplomacy Conclusidn. ‘ …
Deel III – Finance, trade, ‘nd
British foreign policy: Introduction
– Egypt – Turkey – Persia —Africa
– ‘China and the Far East – Lgtin
America .– Conclusion.
ESB 12-6-1968
571
Geld- en kapitaalmarkt
‘GELDMARKT
De stijging van de bankpapieromloop tegen het einde van
mei is omvangrijker geweest dan wij tot nu toe bij vorige
maandultimo’s in 1968 gewend waren. Dat de banken toch
niet in grote liquiditeitsmoeilijkheden zijn gekomen, kan
ten dele worden toegeschreven aan de financiële transacties
van de Staat, waardoor in de op 4 juni eindigende week
f. 97 mln, in het verkeer is gekomen. Sedert 13 mei heeft de
schatkist zijn tegoed bij de centrale bank met f. 778 mln.
moeten doen dalen. Het beroep van de banken op de
Nederlandsche Bank kon hierdoor beperkt blijven, waarbij
merkwaardigerwijs de saldi der banken nog iets verder
konden verbeteren. De gehele situatie wijst echter op een
kr’appe markt. De mutaties van enkele monetair relevante
balansposten van de geldscheppende instellingen ver
–
schaffen ons onderstaand beeld.(alles in f. mln.):
kijk
………………….
350
386
—122
30
101
60
11
36
Lagere overheid
…………..
539
466 464 497
Private Sector
……………
Kapitaalmarktbeleggingen’
19
–
27
400
357
Bruto actieve binnenlandse
bedrijf
………………..
.659
875
Eigen, op lange termijn aan-
getrokken middelen en
eigenlijke spaargelden 351 , 316
Nettoactieve binnenlands be-
drijf
…………………
.308
559
Jn,de eerste plaats blijkt dat het bruto actieve binnenlandse
bedrijf zich in’ het eerste kwartaal 1968 opnieuw heeft
uitgebreid. Ook thans heeft het handelsbankwezçn daarbij
het leeuwedeel voor zijn rekening genomen (f. 890 mln.
vergeleken met totaal f.
875
mln.). Slechts het’ deel. dat
met eigen,, op lange termijn aangetrokken, middelen en
eigenlijke spaargelden is gefinancierd kan als monetair
neutraal worden beschouwd. Alleen het netto actieve
binnenlandse bedrijf draagt bij tot een wijziging in de geld-
hoeveelheid.
De
cijfers
laten zien, dat in het eerste kwartaal 1968 de
groei weer groter is geweest dan in de eerste drie maanden
van 1967. Dat de binnenlandse infiatoire krachten nog
steeds. actief zijn mag hier wel uit worden afgeleid. Een
mogelijke compensatie door het teruglopen van het bedrag
der secundaire liquiditeiten heeft niet plaatsgehad (eerste
kwartaal 1967 toeneming f.
457
mln., eerste kwartaal 1968
f. 436 mln,).. –
KAPITAALMARKT
Een totaalbeeld van de internationale kapi taalbewegingen
komt uit de volgende cijfers tevoorschijn (in f. mln.):
Eerste kwartaal
Eerste kwartaal
1967
1
1968
Particulier verkeer:
Buitenlndse effecten
.,,,..,,
21
—
120
Binnenlandse effecten
,,,.,,.,,
87
23
Directe investeringen
………”
—195
.
—
85
Kredieten lange termijn
37
153
Overig verkeer
13
—118
Totaal
,,…,,,,..,.,,,,.,..
— 37
– 147
.
Overheidsverkeer:,,,,..,,,,,,
— 17
‘ – 40
Banken,,.,,,,.,,,,,,,..,.,,
— 19
,
—213
Wanneer internationale kapitaa-lbewegingen door rentever
–
schillen zouden worden uitgelokt, zou men mogen’ver-
wachten dat in een bepaalde periode bij alle vormen 6f
import 6f export zou optreden. Dit is niet het geval. Hier
–
voor bestaan verschillende redenen. Bij de directe ihves-
teringen beslissen waarschijnlijk niet de ogenblikkelijke
rendementsversch illen doch , de rendementsvooruitzichten
op lange termijn, met daarnaast nog andere overwegingen,
bijv. de wenselijke opbouw van een internationaal werkend
produktieapparaat of de wens zeggenschap in een onder
–
neming te verkrijgen. Bij de keus tussen aandelen en obli-
gaties bepalen bij eerstgenoemden ook niet altijd huidige
rendementsverschillen het beleggersgedrag. Verder kan
men ons land, niet stellen tegenover het gehele buitenland.
Ten opzichte van het ene land kan kapitaalexport econo-
misch van belang zijn, terwijl tegelijkertijd t.ov. een ander
land juist kapitaalimport voordelig is. Hoewel onze beta-
lingsbalansstatistiek steeds gedetailleerder wordt, zou
splitsing naar land het inzicht zeker verbeteren.
In het eerste kwartaal 1968 hebben onderhandse leningen
de kwantitatief ,belangrijkste rol gespeeld. De handel in
btiitenlandse effecten, heeft tot afvloeiing van kapitaal
geleid dooi aankopen van stukken in het buitenland. ‘De
buitenlandse’ belangstelling voor binnenlandse effecten is
verminderd. Het overheidsverkeer heeft, zoals meestal,
expôrt tot’ gevblg gehad. De banken hebben hun buiten-
landse’uitzettingen in 1968 wederom doen toenemen.
KOERSSTAAT
Indexcüfers aandelen
29dec.
H.
&
L.
31 mei
7 juni
‘(1953
=
100) 1967
1968 1968 1968
Algemeen
………’………..,,
374
,
414-359 –
402
407
Internationale concerns
……
514
‘
611 —495
587
598
Industrie
………,.,.,…,..
357. 360
–
341
354
‘
.,357
Scheepvaart………………..
109
113— 105
107 105
Banken en verzekering
…….
185
‘
201 — 179
1
192
‘
497.
Handel enz………………
168
171-160
165
166
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
Aandelenkoersen’ a)
Kon. Petroleum
f. 155.60
f. 166,50
f. 165,50 Philips
..’ ………
f. 127,40
f. 139,50
f143,35
Unilevér, cert .
……………
f. 108,40
‘
,
f. 132,40.
f. 135,85
Zout-Organon
f. 160
‘
‘
f.171
f. 172,40 Hoogovena, n.r.c .
…………
f. 125,40 f. 115,90 f. 119,90
A.K.0
f.
66
f.
80,90
f.
82,30
AMRO-Bank
………:
f.’
47,20
–
‘
f.
49′
f;
49,40
Nat. Nederlanden
………….
619
–
680.,.
693
K.L.M
………………….
f. 276 f. 194
‘
f. 208
Robeco
………………….
f.228.40 f.235,80
f241
New Ytrk”
Dow Joncs Indutrials
……..
905
–
,
899
9,14
Rentestand
.
Langlopende staatsobligaties b)
6.27
‘
6,45
‘
6;45′
Aandelen: internationalen b),..
4,0
lokalen
b)
………
4,2
.
Disconto driemaanda schatkist-
papier
………. ………….
4
,
–
.45
.4-
a) Aangepas,t voor kapitaaiwi,jzigingen.,
n
b)-Bron:
Asterd’am-ROltei’dgm Bank.
•’
–
T
–ro.
r.
. D.
ongman
Eerste kwarfaal
1967
Eerste kwartaaf
1968
Totaal
Handels-
Totaal
Handels-
geld-
banken
geld-
banken
schep- schep-
pende
pende
instel- instel-
lingen
lingen
572
AH – SuperMart, Buitenveldert
-, ,
•-
r
X
)’
Bij IBM beschiktubver
–.
een wereldwilde
programma
*bibliotheek.
Duizenden winkels met behulp van een computer bevoorraden is
een nieuw probleem vor Nederland. Maar niet voor IBM.
Vanuit het centrale magazijn van een groot-
handel de stroom van tienduizenden artikelen
zo efficiënt mogelijk regelen – bijvoorbeeld naar
supermarkten of drogisterjen – dat is echt een
taak voor de computer. IBM heeft hiermee
een grote ervaring opgedaan; in Europa heeft
vooral Zweden al lang profijt van het iBM
standaardprogramma voor dit probleem.
Fiët IBM service-pakket:
Nu profiteert Nederland van die vergaarde kennis.
U heeft waarschijnlijk een heel ander probleem.
Maar wat het ook is, als iBM klant kunt u altijd
beschikken over de praktijkervaring van IBM in
ruim 100 landen. Van stuklijstprogramma’s tot
programma’s voor verkeersanalyse ligt dat reeds
beproefde denkwerk voor u paraat. Het scheelt u
veel tijd, geld en zorgen. En het kost niets.
Specialisten-op-uw-gebied
IBM âdviseurs voor specifieke
bedîijfstakken benaderen uw
problemen met de praktische
ervaring van vele in Nederland
geplaatste systemen. Ze spreken uw
taal. In alle opzichten.
Wereldwijde programmabiblioheek
Ergens ter wereld hebben wij een
soortgelijk probleem als het uwe •
waarschijnlijk al opgelost. IBM
klanten beschikkeh kosteloed over
de programmabibliotheek afkomstig
uit 100 IBM landen.
Uw personeel wordt opgeleid
In het’ IBM Opleidingscentrum
;(2500 çursisten in 1967) wordt uw
peisonèel opgeleid voor de
bedinning en porammeringvan
informatieverwerkende systemen.
Computers per uurte huur
10 IBM Service Bureaus – nooit
verder weg dan 1 uur rijden – bieden
kleinere bedrijven geautomatiseerde
administratie ‘buiten de deur’. Het
IBM Rekencentrum Rijswijk kunt u
inschakelen voor grote technische
en wetenschappelijke problemen.
1ijdsparend Yôoxbereidingscentruni’
..
.
.. -.
In het Voorbereidingscentrum kunt
u – voordat uw 3 60/20 of 1130
geïnstalleerd is – onder deskundige
leiding uv programma’s
voorbereiden, schrijven en daarna
proefdraaien op een zelfde machine.
• Een unieke service.
IBM
ESB 12-6-1968
573
STAAT DER NEDERLANDEN
•
6
-1
/2
pct LENING-1968- IL
uitgegeven krachtens:.de Leningwet 1967 (Stb. nr. 383)
LENINGBEDRAG
S
.
•
vast .te stellen na sluiting. van. de
inschrijving.
KOERS VAN UITGIFTE 99 %
Telkens en telkens blijkt ons veer
‘hozeer de nog steeds snel grôeien.
de Iezerskring van onze uitgave
ji
deze wegwijzer, speciaal voor de
paFticuliere. belegger, wat inhoud,
,actualiteit en objectiviteit betreft,
waardeert.
Schudbewijzen aan toondèr groot nominaal f iOöO en
f100. Schuldregisterinschrijvingen groot ten minste
f100.000. .
LOOPTIJD TEN HOOGSTE 25 JAREN
S
Aflossing in 15 jaarlijkse termijnen, afwisselend 7%,
6% en 7% per jaar, zodat telkens in drie opeenvolgen-
de jaren 20% van de lening wordt afgelost. Eérste
aflossing op 1 juli 1979, vervroegde gedeeltelijke of
algehele aflossing op of na 1 juli 1978 te allen tijde
voorbehouden.
JAARCOUPONS PER 1 JULI
S
– .
INSCHRIJVING
OP 14 JUNI 1968 VAN 9-16 UUR
bij het Agentschap van het Ministerie van Financiën
te Amsterdam, uitsluitend door bemiddeling ian de
leden van de Vereeniging voor den Effectenhandel te
Amsterdam, de Vereeniging van Effectenhandelaren te
Rotterdam of van de Bond voor den Geld- en Effecten-
handel in de Provincie te ‘s-Gravenhage; .
Aanvragen tot inschrijving m’eten zo tijdig worden o
,
p-
gegeven, dat zij door de Bank of Commissionair op
de inschrijvingsdag
véér 16 uur
kunnen worden inge-diend bij het Agentschap.
STORTING
op 4 juli
.
1968 véör 12.30 uur bij de Neclerlandsche
..
S
Bank te Amsterdam.
Dit heeft vele redenen: het bèvat
wekelijks
10 Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des.
-ç ,kundig behandelen.
2e Een uitvoerig en levendig,)bijna
dynamisch geschreven beursever.
zicht, de stemming goed weer.
gevend.
3. Een chronque scaidaleuse, fair en onderhoudend geshrvon en
uiteraard zonder sensatie.
Een leerzme vragenrubriek, ad.
viezen vorvelen inhoudend.
5e Gegevens öritrentyile fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mei.
den valt.’
6e Mededelingen en aankondigingen
van de Veranigng Effectenbe.
scherming.
•
.
3(j
kostbaarste dat een tijdschrift bezit, is de onafhankelijkheid
van de redactionele inhoud.
Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.
Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.
–
IIIIIIIIIIIIIIIIIlIIIIIIIIIIIllIJJIJIIIIIIIIJJIIIIIIIllIIIIIIIIIIIllhIIl
574
• JP
PMV
d
CENTRAAL INSTITtJU•T-‘VOOR’HET
MIDDEN
EN KLEINBEDRIJF
1
vraagt jonge
j
b
adviseurs
van academisch of daarmee gelijk
stelln niveau.
Goede kennis van administratieve organisaii en in-
richting is gewenst.
De belangrijkste taak zal zijn na een ruime training-
en inwerkperiode, ‘ondernemers in het midden- en
kleinbedrijf te adviseren omtrent bedrijfseconomische
en,aariverwante vraagstukken..
S
Candidaten zullen bereid moeten zijn zich te onder-
werpen aan een psycho-technisch onderzoek
Geboden wordt een verantwoordelijke, ‘ambulante
functie in een Jong en dynamisch iristituût,met goede
primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden.
/
Uitvoerige, met de
hand
geschreven solI’icitties,
te
richten aan het
C.l.M.K.,
Burgemeester Hogguerstraat
ïI83tAMSTERDAM.
t –
Regenten van héj Oude en Niëuwe Gasihuis te’ Delft roepen, in verband met de pénsionering vande admi-nistrateur, sollicitantenop voôr de functie van
E CON 00 M
voor het in maart 196,8 geopend nieu’w algèmeen
ziekenhuis (270 bedden).
De functionaris zal belast worden met de leiding van
en verantwoordelijk zijn voor de administratieve en
economische diensten en het financieel beheer van het
ziekenhuis.
Voor de vervulling van deze functie is een goede eco-
nomische scholing nodig, blijkende uit de voltooide
studie voor economisch doctorandus, dan wel middel-bare 9pleiding S.P.D., M.O. Boekhouden of Hendelswetenschappen.
Salaris nader overeen te komen.
Welvaartsvest pensioen.
Kandidaten moeten bereid zijn zich te onderwerpen aan
een geneeskundig en psychologisch onderzoek.
Schrift&tjkê-ollicitaties
1
aan: de directie, Westlandse-
wg 2 te Delft.
.- –
Het is
-. helemaal
geen
wonder
dat het advertentievolume
van E.-S.B. zo sterk groeit.
Er zijn nameliik weinig
bladen, die zo goed zijn
ingevoerd bij de leiding
van het Nederlandse be-
drijfsleven (en daar nog
terdege gelezen worden
ookl) als E.-S.B.
Dit is geen loze bewering,
maar de keiharde conclusie
van het lezerskringrapport,
dat door een ter zake kun.
dige op grond van
een
uitvoerige enqu&te werd
uitgebracht.
Vraagt u het ons eens ter
lezing (71 pagina’s) en u
weet waar u het zoeken
moet als u Mijnheer zelf
iets to zeggen hebt.
Adm. E.-$.B. – Postbus
42
–
Schiedam.
S-
S
Efficiency
*
lespoedigt
Uw contacten
met gegadigden
‘*
Indien
Uw telefoonnummer
in Uw .annonce
moet wordën
opgenomen
vermeld dan
tevens het
NETNUMMER
t
ESB 12-6-1968
575
S-
1
:
1
Funktie:
–
• De leiding van het ontwikkèlen en
invoeren van een nieuw
budgetteringssysteem, met als doel:
• verdere delegering van
verantwoordelijkheden
• verbetering van de communicatie.
• Het onderhouden van goede
kontakten met vrijwel alle afdelingen
en groepen op verschillende niveaux.
• Nauwe samenwerking met de
cèrifralesfifafdèlftiAdminitratievè»
• Organisatie en Automatisering… –
Vereist:
• Grondige kennis van en praktijk i’n
– bedrijf s-administratieve problematiek
en techniek.
..
• Kwalititen ôm kènnis aanndérerÇ
over te dragen.
• De menselijke eigenschappen die
voor de invoering vanhet nieuwe
systeem noodzakelijk worden geacht.
• Een leeftijd, die verdere promotie-
kansen mogelijk kan maken.
Eigenhandig geschrèyen sollicitaties
rnét uitvoerige gëgevensworder gaarne
ingewacht onder nr. ESB 10-291 bij
BRUYNZEEL NV, Sociale Zaken
te Zaandam.
BRUYNZEEL NV
ZAANDAM
Voor één van de bedrijven van onze groep,
BRUYNZEEL Deurenfabriek en Schaverj NV,
zoeken wij als
assistent voor de Chef van
de afdeling Administratie een
bedrijf s-econoom
4 bonneert U; op
.DE ECOkIOMIS:T
Tweemaandelijks tijdschrift
onder redactie van
Prof. P. Hennipman,
• Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. Th. C. M. J. van de
– •
Klundert,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. F. W. Rutten,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. J. Zijlstra.
*
Erevoorzitter:
Prof. G. M. Verrijn Stuart.
Abonnemeatsptjt36; voor
studenten f.,18.
*
• Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhand1
ei door de uitgevers
• …..!
t
•
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
–
I
576
MEDISCHE FACULTEIT ROTTERDAM
De MEDISCHE FACULTEIT ROTTERDAM vraagt voor de afdeling Financiële Zaken een
MEDEWERKER – ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE
Hij zal worden belast met:
– het onderzoeken en beoordelen van de administratieve organisatie;
– het behandelen van Organisatie- en efficiencyvraagstukken in het administratieve en financiële vlak;
– het opzetten van een systeem, waaruit zo veel mogelijk gegevens voor bedrijfssignalering beschikbaar
komen;
– het beoordelen van de mogelijkheid tot invoering van moderne administratiehulpmiddelen en het mede-
voorbereiden hiervan; –
– het samenstellen van voorschriften betreffende de admiristratieve gang van zaken.
Voor een goede taakuitoefening dient de kandidaat te beschikken over
– middelbare schoolopleiding;
– theoretische scholing op minstens S.P.D.-niveau;
– een ruime bedrijfservaring, bii voorkeur ook in de administratieve Organisatie;
– goede uitdrukkingsvaardigheid in woord en geschrift;
– zelfstandigheid en creatief denkvermogen.
De juiste kandidaat zal een goed salaris worden geboden, overeenkomstig de normen van de Riikssalarisregeling.
Directe opname in het pensioenfonds voor overheidspersoneel.
Schriftelijke sollicitaties te richten aan het Hoofd van de Afdeling Personeelszaken, Wytemaweg 2a, Posjbus 1738,
Rotterdam.
Zakelijke en objectieve vo6rlichting
–
op het gebied van
VREDE, VEILIGHEID en SAMENWERKING
vindt u in het tijdschrift
VREDESOPBOUW
orgaan van de Stichting Vredesopbouw,
tevens mededelingenblad van het Neder-
lands Pugwash Komitee.
Abonnementsprijs
f
5,— per jaar, voor
studerenden
f
3,— per jaar.
Gratis proefnummers aan te vragen bij het
bureau van de stichting, Willinklaan 10,
Oegstgeest. –
Postgiro 552120.
-.
INFORMATIEF
CONSTRUCTIEF
Bij een instelling voor
ECONOMISCH RESEARCH
kunnen worden geplaatst als
WETENSCHAPPELIJK
MEDE WERKER
jonge doctorandi’ in de economiè
met belangstelling voor
wetenschappelijk onderzoek.
Brieven onder No. E.-S.B. 24
7
1, Postbus 42, Schiedam.
Kennen uw kennissen
,,E.-S.B.” al?
VRAAG EENS PROEFNUMMERS AAN
ESB 12-6-1968
577
t
Unilever n.v.
vraagt voor de
effectenafdeling
van
haar pensioenfonds “Progress” N. V. een
junior
beleggingsanalist
Deze functionaris zal tot taak hebben:
• het verrichten van onderzoek op het gebied van beleggingen
in Nederlandse en buitenlandse aandelen (obligaties en
onderhandse leningen);
• het mede uitstippelen en voorbereiden van het te volgen
beleggingsbeleid in de ruimst mogelijke betekenis;
• het in woord en geschrift kunnen uitbrengen van een
verantwoord beleggingsadvies.
De voorkeur gaat uit naar een beleggingsdeskundige met
ervaring op het gebied van aandelenbelegging.
Een economisch gerichte opleiding strekt tot aanbeveling.
Wij nôdigen u uit schriftelijk of telefonisch
contact op te nemen met Unilever N.V.,
Museumpark 1, Rotterdam, Afd. Personeelszaken
Hoofdkantoor, tel. (010)14 14 55, toestel 213
v
oor
‘rec
iiC
kon men
te veel
en ook
te weinig
uitgeven
De meeste mislukkingen
zijn vaak het
gevolg van het laatste
UP 388.3k.130
GEMEENTE ZWOLLE
De gemeente Zwolle zoekt een
STAFFUNCTIONARIS
Belangstellenden voor deze functie wordt verzocht
zich binnen 14 dagen schriftelijk te wenden tot de
directeur van de Gemeentelijke Centrale Personeels-
dienst, Drs. P. Bos, Terpelkwiikpark 18, Zwolle, die
ook gaarne bereid is nadere informatie te verstrekken.
(Telefoon 05200- 13241; na 18.00 uur 05200- 11242.)
Aan Zwolle is een sterke expansie toegedacht
in de regeringsplannen over de ruimtelijke
ordening in Nederland. De economische groei
van de stad heeft in verband daarmee een hoge prioriteit in het gemeentelijk beleid.
De te benoemen functionaris zal in staat
moeten zijn om met een grote mate van zelf-
standigheid een belangrijke rol te spelen bij
de verdere intensivering van dat beleid.
De gedachten gaan uit naar een functionaris
van academisch niveau, bij voorkeur met
kennis van bedrijfsleven. Inventiviteit, zakelijk
inzicht, doorzettingsvermogen, goede contac-tuele eigenschappen, een uitstekende uitdruk-
kingsvaardigheid in woord en geschrift en
beheersing van de moderne talen ziin on-
ontbeerlijk.
De salariëring zal in overeenstemming zijn
met het niveau van de functie.
BehOeft Uw staf
uitbreiding?
–
578
Verzuimt dan niet E.-S.B. voor Uw oproep
in te schakelen. E.-S.B. biedt U een grote
trefzekerheid, ôôk bij aspirant-leidinggevende
functionarissen in de commerciële, admini-
stratieve of aanverwante sectoren.
Advertentie-fd. E.-S.B.
–
Postbus 42- Schledain
Ei
KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.
gevestigd te ‘s-Gravenliage
Uitgifte
van
nominaal US $ 40.400.000
9
–
20-jarige in gewone aandelen converteerbare,
achtergestelde obligaties
in stukken van nominaal US
S
1000,- aan toonder
tot
de koers van 100 pct.
De, nominale rente en de conversiekoers zullen op dinsdag 11 juni 1968 o.m. per advertentie in de Offi-
ciële Prijscourant van de Vereeniging voor den Effectenhandel worden bekendgemaakt.
De Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Financiën hebben aan de KLM medegedeeld, dat zij
voornemens zijn te bevorderen, dat op korte termijn een wetsontwerp wordt ingediend ter verkrijging
van de machtiging om namens de Staat der
.
Nederlanden in te schrijven op nominaal IJS $ 20.400.000,-
obligaties.
Van deze lening is een bedrag van IJS $ 20.000.000,- overgenomen door onderstaande banken:
ALGEMENE BANK NEDERLAND N.V.
–
PIERSON, HELDRING & PIERSON
SMITH, BARNEY & CO., INCORPORATED
(namens het Nederlandse syndicaat, zoals hieronder vermeld)
THE FIRST BOSTON CORPORATION
BANCA NAZIONALE DEL LAVORO
BANQUE NATIONALE DE PARIS
–
DEUTSCHE BANK A.G. – DRESDNER BANK A.G.
–
KREDIETBANK N.V.
Ondergetekenden berichten, dat de inschrijving op IJS $ 20.000.000,- obligaties in bovenstaande lening
openstaat tot
vrijdag 14 juni 1968 te 12.00 uur,
op de voorwaarden van het Bericht d.d. 6 juni 1968 bij hun kantoren te Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gra-
venhage en Utrecht, voorzover aldaar gevestigd.
Berichten en inschrijvingsformulieren zijn verkrijgbaar bij de inschrijvingskantoren.
Amsterdam, 6 juni 1968.
PIERSON, HELDRING & PIERSON
ALGEMENE BANK NEDERLAND N.V.
AMSTERDAM-ROTTERDAM BANK N.V.
H. ALBERT DE BARY & CO. N.V.
HOLLANDSCHE BANK-UNIEN.V.
LIPPMANN, ROSENTHAL
&
CO. N.V.
MEES
&
HOPE
–
NEDERLANDSE OVERZEE BANK N.V.
VLAER
&
KÖL
579
EEN STATISTICUS KAN NIET VÖOR U IN DE
TOEKOMST KIJKEN, MAAR HIJ KAN WEL DIE
TOEKOMST BENADEREN.
Uit uw gegevens kan hij door middel van statistische beslis-
kunde de beste gevolgtrekkingen maken ‘voor
uw
bedrijf.
* .Hij kan beslissen (voor het te laat is) over het al of niet
sluiten van bepaalde ‘onderdelen van uw bedrijf na in-
voering B.T.W.
* HIJ KAN BESLISSEN OF U AL OF NIET EEN COMPUTER
NODIG HEBT, EN ZO JA, WELKE.
* Hij kan beslissen of uw .bevoorradingssysteem wel ver-
antwoord is.
* Hij kan beslissen of uw concurrentiepositie wel opti-.
maal is.
Kortom, hij kan veel meer voor u doén dan u denkt. Gaarne
‘zullen wij uw organisatorische en statistische problemen
met de meeste zorg behandelen.
WLSKUf4DGAD VIES-BUREAU
DRS. C. QWRLJNS
Cannenburg 15.— Amsterdam
Telefoon (020)42 97 64
,
HOOPT U’ VERMOGEND TE WORDEN?
Dan dient u zich wel tijdig vertrouwd te maken met de
kunst van het beleggen
Het populaire weekblad
jj
g
Jgg
gerSil?’
–
kan u daarbij met zijn even deskundige als betrouwbare
voorlichting op dit terrein waardevolle diensten bewijzen.
Studenten-abonnementen per kwartaâl
f
6,50.
Vraagt gratis proefnummer Adm. ,,Bel-Bel”, Postbus 42,’
Schiedam.
-+-+-+—+-+-+-+-+-+’-+–+–+,–+-+-+-
computer-
advies en
programma’s
I
T I E
.
K
–
verwerking
‘Uitgaande van uw basisgege-
‘t
‘t
vens berekenen wij voor u, met
‘t
1
behulp van onze computers,
•1
*
–
–
–
o.a. correlaties, regressies, va-
•.0
,
• 0
riantie analyses, statistische
–
toetsen.
-‘
Op onze electronische teken-
tafel tekenen wij voör u o.a. re-
1 ‘
1
gressielijnen en histogrammen.
Ook bij de advisering en voor-
,’!l ‘tf’
bereiding staan onze specialis-
‘ — –
– –
–
‘!
ten u ten dienste.•
,
A
I
t.
J
r
V
‘n.
–
uw aandeel: basisgegevens
– ons aandeel•
snel eenjuist inzicht
• ‘
–
,
Vraag vrijblijvend inlichtingen endocumentatie bij:
REKENCENTRUM VOOR ADMINISTRATIE, EFFICIENCY
EN
TECHNIEK
Lovinklaan 1, Arnhem,Tel 08300-30711 (toestel 275) van de Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij
580