ECONOMISCH=STATISTISCHE BERICHTEN
20 maart 1968
53e jrg.
No. 2636
Verschijnt wekelijks
Ten geleide
COMMISSIE VAN REDACTIE:
L. H. Klaassen; H. W. Lambers;
,,.4llprofessional economists are,
of
course, aware
of
the role played bv exiernal
diseconomies in iiie system; though alas, all to’, nzany
of
them tend to look al
P. J. Montagne;
J. Tinbergen;
A. de Wit.
suci: effecis merely as one
of
the chief obsgacles to facile iheorizing
……
rather than as an exisling social menace
……
.4 good deal
of
the interest
in
……
external effects may be insputed go the i,ttellectual fascination ivitit
REDACTEUR-SECRETARIS:
optimality probleins
—
not, alas, to unirersal alarm al what is hapPening to our
A. de Wit.
entironment”.
ADJUNCT REDACTEUR-SECRETARIS:
Dit kan natuurlijk nooit een gekwalificeerd gelegenheidsstukje worden, als
P. A. de Ruiter.
het niet wordt Voorafgegaan door een passend citaat. Dât immers kan zo’n
stukje pas een aureool van eruditie en belezenheid geven
–
zelfs al wordt COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
het uit een citatenboek gehaald. Zulks wil dan wel eens zoeken worden.
F.
Collin;
J.
E.
Mertens
de
Wilmars;
Gelukkig niet in dit geval. We ontieenden de bewuste regels namelijk heel
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.
simpel aan
The
Costs of
Economic Growth,
het geruchtmakende werk van
Dr. E. J. Mishan, reader aan de London School of Economics. Het onder-
AR1SCOMMISSIE VAN ADVIES VOOR
werp van Mishans boek vormt het uitgangspunt voor de Economen Confe-
J. Geluck.
rentie 1968 (8, 9 en 10 april 1968 in Rotterdam), zo ook voor dit speciale
nummer van
E.-S.B.
dat tevens aan alle studenten economie (ongeveer
9.000) wordt gestuurd.
Het citaat geeft duidelijk aan waartegen Mishan ten strijde trekt, tegen
de directe koppeling van economische groei en welvaart, tegen de neiging
van de professionele economist
—
,,Jongens, het spijt me; ze zullen wel
Ten
geleide……………………..241
belangrijk zijn, maar ik weet er theoretisch geen raad mee- ik kan ze niet
.
in het model inpassen
–
de ,,overlasteffecten
van de economische groei
Dr. E. J. Mishan:
met een voetnootje af te doen. En dat terwijl deze overlasteffecten een
De rechten van de mens en de aantas-
steeds groter bestanddeel van onze concrete welvaartsbeleving gaan uit-
ting van zijn omgeving …………..
242
maken. Natuurlijk wordt er over de ongunstige nevenverschijnselen waar-
Prof. Dr. J. Pen mee de economische groei gepaard gaat, veel gepraat en geschreven (… en
Groeipessimisme
……………….246
gezeurd). Nu is echter een hogepriester van de groeigod zélf, een econo-
mist, opgestaan, die tot bezinning oproept en de kwalijke kanten van deze
Prof. Dr. P. Hennipman:
religie vertaalt in termen die een discussie onder het Michael-legioen van
De externe effecten in de hedendaagse
de groeigod, de economisten, mogelijk maken. Het dogma raakt in dis-
welvaartstheorie
……………….250
cussie onder de dogmatici. Dat Mishan dan wel eens in een ander uiterste
Drs. S. E. Pronk:
vervalt en die god dood verklaart
i.c. een invers verband tussen econo-
.
.
.
Economische groei,
ruimtelijke orde-
mische groei en welvaart gaat leggen, is o.i. ietwat ,,overdone”. Het stimu-
ning en
,,separate facilities
..
………254
leert de discussie in ieder geval wel. Daartoe wil ook dit nummer een bij-
drage leveren.
Dr. L. A. Clarenburg:
Na een artikel van Mishan zelf, dat een globale indruk van diens denk-
De relatie overheid-bedrijfsleven bij de
beelden geeft, plaatsen Prof. Dr. J. Pen en Prof. Dr. P. Hennipman enige
bestrijding van de milieuverontreiniging 257
filosofische
resp.
welvaartstheoretische
kanttekeningen
bij
de
Mishan-
Prof. Dr. J. Tinbergen:
approach. Drs. S. E. Pronk, stafmedewerker van de Rijksplanologische
Moet de groei van rijke en arme landen
Dienst neemt het door Mishan geïntroduceerde begrip ,,separate facïlities”
op elkaar afgestemd zijn
9
…………
260
onder de loep. Dr. L. A. Clarenburg, staffunctionaris voor milieuhygiëne
Drs. R. Hueè’ing:
van het Openbaar Lichaam Rijnmond, laat zien hoe een der overlast-
Welvaartsparadoxen …………….263
effecten
–
in concreto: de luchtverontreiniging in het Waterweggebied
—
kan worden gemeten; economisten leren daar o.a. uit dat emissie niet alleen
J. F.
Huncl en J. Ltntjer:
een zaak van aandelen en obligaties is. De heren J. F. Hünden J. Lintjer
Het
van Pareto en de wet- 264
n7imum
hebben ondanks de vele beslommeringen, die hun werk als leden van de
Commissie Economen Conferentie 1968 dezer dagen met zich brengt, nog
Sarnenvattingen
referaten
Economen
gelegenheid gevonden een kleine, door een concreet voorbeeld van Mishan
Conferentie 1968
……………….266
geïnspireerde, theoretische exercitie uit te voeren. Bijdragen voorts van
Mededelingen……………………268
Prof. Dr. J. Tinbergen en Drs. R. Hueting. De redactie is veel dank ver-
schuldigd aan Drs. W. Siddré, die enige waardevolle suggesties deed bij
p’
de programmering van dit nummer.
dR.
241
De .. rechten van de mens
en de aantasting van AJn omgeving*
Een blauwdruk voor een vreedzame revolutie
Stansed
1)
is hard op weg een cause célèbre te worden.
Terecht, de denkende mens leert er door zien hoe onbe-
schermd hij staat tegenover een aantal, de materiële voor-
uitgang op de voet volgende, rampzalige repercussies voor
zijn bestaan. Er schijnt een tijd te zijn geweest toen het
huis van een Engelsman zijn kasteel was. Wel, dat moet dan
in ieder geval v66r het midden van de twintigste eeuw zijn
geweest. Toen ongeveer ging hij bemerken dat hij kon
worden gebbmbardeerd met lawaai, dat veroorzaakt werd
door vliegtuigen boven zijn hoofd, het voorbij daverend
verkeer en het gemotoriseerde tuingereedschap, dat zijn
buurman toebehoorde. Dat alles zonder enige praktische
verhaalmogelijkheid.
Natuurlijk geschiedt dit zeer onschuldig. Machines die
gebruikt worden om diensten voor dé een voort te brengen
produceren ,,ondiensten” voor de ander. De ontvangers
van de diensten erkennen de waarde ervan door hun bereid-
heid ervoor te betalen: Een symmetrische redenering zou
impliceren dat de ontvangers van de ondiensten een betaling
zouden ontvangen voor het ondërgaan van deze ondiensten.
Zo blijken de zaken echter niet te liggen. Ongetwijfeld
zouden dergelijke leuke berekeningen niet veel om het lijf
hebben in een maatschappij met een slechts rudimentair
ontwikkelde technologie en een overvloed aan land in
verhouding tot de bevolkingsomang: maar zo is de toe-
stand in Engeland nu eenmaal niet. Met de naoorlogse
technologische en bevolkingsgroei lopen deze ondiensten
of ,,overlasteffecten” – lawaai, stank, luchtverontreiniging
en andere schadelijke
bijprodukten
van het industriële
produktieproces – teveel in het oog om nog langer door
beschaafde naties te worden genegeerd. –
Zij variëren van de verstikking door het verkeer van
steden, vakantieoorden en eens rustige gehuchten tot de
uitroeiing van in het wild levende dieren door het onge-
limiteerd gebruik van landbouwgiften; van de alomtegen-
woordige straaljagers tot de snel om zich heen grijpende
plaag van de draagbare radio’s op het strand; van de ver-
nietiging door het massatoerisme van ‘s werelds geslonken
rijkdommen aan natuurschoon tot de gemotoriseerde
grasmaaimachine van de buurman. Inderdaad, alles bij
elkaar vertegenwoordigen deze overlasteffecten het meest
sprekende voorbeeld van tot dusver gerealiseerde naoor-
logse groei.
Wat, dan, kan er worden gedaan om deze steeds sneller
verlopende ontwikkeling af te remmen en wellicht in haar
tegendeel te doen verkeren? Het is misschien verbazing-
wekkend, maar er zijn nog altijd voorstanders van het
laissez-faire die geloven dat, gegeven voldoende tijd en,
vermoedelijk, geduld, alles zichzelf wel zal regelen. Hun
redenering ontleent in feite haar basis aan het verschijnsel
van de ,,bescherming” door de georganiseerde misdaad
op plaatsen waar de politie hetzij corrupt hetzij onbekwaam
is. Door de overeengekomen steekpenningen te betalen aan
de bende .wordt het mogelijke slachtoffer ongehinderd ge-
laten – een regeling welke het voordeel biedt dat zowel
hijzelf als de bende er beter op worden dan wanneer hij
in plaats daarvan zou weigeren te betalen. Zo kan het ook
met de overlasteffecten. Ik zou bijvoorbeeld mijn buurman
kunnen omkopen opdat hij niet zijn dieselzaag gebruikt
op zondagmiddag. Zo ook zou de eigenaar van een fabriek,
die het water van een beekje benut bij de voortbrenging
van frisdranken, kunnen trachten de eigenaars om te
kopen van een fabriek die zeep produceert en die anders
haar afvoerwater in de beek zou laten stromen.
Wij geven grif toe dat de schade aan anderen eerder bij
toeval dan opzettelijk wordt toegebracht. Maar daarom is
het niet minder onbillijk dat in zulke gevallen de slacht-
offers de keuze hebben tussen 6f de volle omvang van de
schade te dragen 6f deze te beperken door een of ander
passend geldsbedrag te betalen. Het is nog erger; de
methode verschaft hen die verantwoordelijk zijn voor de
overlastèffecten geen stimulans om deze te beteugelen.
Integendeel, aangezien de afkoopsom die kan worden
bedongen afhankelijk is van de omvang van de overlast, is
er alles bij gebaat om de laatste op slinkse wijze te doen
toenemen.
Het bezwaar tegen dit grillig mechanisme reikt echter
verder. In de hierboven genoemde eenvoudige gevallen was
het ‘oor het slachtoffer tenminste doenlijk om zich enige
verlichting van de overlast te kopen. Dat wordt minder uit-
voerbaar wanneer het aantal slachtoffers toeneemt. Het
zou weleens kunnen dat de bedragen, die alle gezinnen in
het gebied rond Stansed maximaal zouden willen betalen
om de luchthavenautoriteiten te bewegen het vliegveld
ergens anders te vestigen, een totaalsom zouden opleveren
die meer dan genoeg zou zijn om zowel de luchthaven-
autoriteiten te compenseren voor de verwachte verliezen
als gevolg van het kiezen van de op een na beste vestigings-
plaats, als de verwachte winsten van architecten e.a. te
vergoeden. Inderdaad zou het totaalbedrag wel eens groter
kunnen zijn dan welke denkbare winst dan ook die de
luchthavenautoriteiten redelijkerwijs hopen te verdienen.
* Een vertaling van het artikel ,,The rights of man, and the
rape of his environment: a blueprint for a peaceful revolution”,
The Spectator, 14 juli 1967,
blz.
44-45.
1)
Stansed is de plaats waar Londens derde vliegveld is ge-
projecteerd. Een grote protestactie heeft onlangs tot gevolg ge-
had dat is toegezegd het project opnieuw te bekijken. Noot
vertaler.
242
Maar onder de bestaande instituties is het initiatief voor
het treffen van zo’n regeling niet denkbaar en zelfs al was
zulks wel het geval, dan zouden de kosten van het ramen
en het verkrijgen van een redelijke bijdrage van elk van
enige duizenden gezinnen zo’n initiatief zeker doen sran
den. Bijgevolg worden dergelijke potentiële verbeteringen
niet doorgevoerd.
Moeten we dan een volledig politieke oplossing zoeken?
Een studie, onlangs aangeboden aan het Amerikaanse
Ministerie van Volksgezondheid, somt een encyclopedische
hoeveelheid milieukwalen op en stelt – en dat is ken-
merkend – een veelomvattend federaal uitgavenprogram-
ma voor, om deze te bestrijden en de benoeming van een
raad van ecologische adviseurs om gestalte te geven aan
een nationale politiek van milieubeheersing. De kolossale
bedragen, die men denkt te moeten gaan uitgeven, en de
mogelijke uitbreiding van het bureaucratisch controle-
mechanisme in aanmerking genomen, stel ik voor dat
we twee alternatieve doch verwante benaderingen van
het vraagstuk onderzoeken: 1. het instellen van
,,leefbaar-
heidsrechten”
(,,amenity rights”) en 2. het instellen van
,,afzonderljjke voorzieningen”
(,,separate facilities”) voor
verschillende gebieden.
LEEFBAARHIEIDSRECHTEN
Het systeem van vrij6 mededinging is lange tijd door eco-
nomisten beschouwd als een goedkoop en redelijk efficiënt
mechanisme voor de allocatie van goederen en diensten.
Het schijnt ernstig te hebben gefaald toen de produktie
van goederen gepaard begon te gaan met de vootbrenging
van slechte of schadelijke overlasteffeclen. Maar gefaald
heeft niet zozeer het marktmechanisme doch veeleer het
wettelijk kader waarbinnen het functioneert. In het bij-
zonder dienen wij ons te bedenken dat voor een commer-
ciële onderneming de inhoud van het
,
begrip kosten af-
hankelijk is van de wet. Als de wet slavernij toestond dan
zouden de arbeidskosten niet meer bedragen dan die
welke nodig zijn om een man te vangen en daarna te zorgen
dat in zijn eerste levensonderhoud wordt voorzien.
Hoe kan de wet dan zodanig worden gewijzigd dat zij
bestaande ongeljkheden elimineert en terzelfder tijd het
simpele economische feit erkent dat privacy, rust en zuivere
lucht schaarse goederen zijn – veel schaarser dan vöér
de oorlog – en zeker schaarser zullen worden in de afzien-
bare toekomst? Het spreekt vanzelf dat als de wereld zo
ingericht was dat zuivere lucht en rust materieel gestalte
zouden krijgen, in een vorm ook waardoor de mensen
deze aan elkaar zouden kunnen overdragen, we zouden
kunnen bemerken of het aandeel van een bepaald per-
soon in het betreffende goed ontvreemd of aangetast was,
en in staat zouden zijn dienovereenkomstig gerechte-
lijke stappen te ondernemen. Het feit dat het universum
het ons in dit opzicht er niet gemakkelijker op maakt,
doet niet in het minst af aan het betrokken rechtvaardig-
heidsbeginsel of aan het economisch principe met be-
trekking tot de aanwending van schaarse goederen. Men
behoeft zich slechts een land in te denken waarin de mens
door de wet zou zijn uitgerust met eigendomsrechten op
privacy, rust en schone lucht – simpele zaken
;
maar voor
velen onmisbaar voor de beleving van hun levensgeluk –
om te erkennen dat de omvang van de schadeloosstellingen,
die het industriële bedrijf, het gemotoriseerde verkeer en
het luchtvervoer zouden worden opgelégd, velen zou
dwingen orii te sluiten of te werken op een schaal die ver
ligt beneden die, welke zou bestaan wanneer zo’n wet
afwezig zou zijn. Op zijn minst totdat industrie en transport
economische wegen zouden ontdekken om hun eigen
schadelijke nevenprodukten onder controle te houden.
De consequentie van het erkennen van zulke rechten in de
een of andere vorm – laat ons deze
,,leefbaarheidsrechten”
noemen – zou verreikend zijn. Uitvindingen als bijv. de
onzichtbare elektronische foefjes, die de laatste tijd in trek
zijn in de Verenigde Staten bij mensen die er dol op zijn
de gesprekken van anderen af te luisteren, zouden wettelijk
verboden kunnen worden als uitvloeisel van deze rechten.
De vervolging tegen het gebruik ervan zou heel eenvoudig
berusten op het feit dat de gebruikers van zulke apparaten
niet in staat zouden zijn de slachtoffers, inclusief alle
potentiële slachtoffers, te compenseren voor hun bestaan
in een toestand van onbehagen of angst. Zo’n nederige
uitvinding als de op benzine lopende grasmaaimachine en
ander aldus aangedreven tuingereedschap, zou 66k in
strijd komen met zulke rechten: De door één man gepro-
duceerde herrie wordt constant door dozijnen gezinnen
gehoord – die natuurlijk ook enthousiaste tuiniers kunnen
zijn. Dus: als zij allemaal tevreden zijn met de bestaande
situatie, of met elkaar tot overeenstemming kunnen komen,
des te beter. Maar wanneer eenmaal leef baarheidsrechten
wettelijk zouden worden vastgelegd, zou althans niemand
kunnen worden gedwongen tegen zijn zin schadelijke bij-
produkten van de activiteiten van anderen te consumeren.
Natuurlijk kan de compensatie, welke het slachtoffer
tevreden zou stellen (steeds aangenomen dat hij de waar-
heid vertelt), overtreffen wat de overtreder zou kunnen
betalen. Onder dergelijke omstandigheden zou de enthou-
siasteling genoegen moeten nemen met een door eigen
spierkracht aangedreven grasmaainiachine totdat de
fabrikant wegen zou ontdekken om het lawaai effectief te
doen verstommen. De fabrikant zou uiteraard elke stimu-
lans ondervinden om zulks te doen, aangezien onder een
dergelijke wetgeving de mate van geluidsvoorkoming
beschouwd zou worden als een factor bij het meten van de
technische efficiency. De commerciële vooruitzichten voor
het produkt zouden dan afhangen van de mate waarin men
zou slagen lawaai te voorkomen.
Ik geef toe dat er moeilijkheden zullen rijzen, steeds
wanneer concrete compensatiebetalingen moeten worden
gedaan aan, zeg, duizenden gezinnen die door vliegtuig-
lawaai worden gehinderd. Wanneer echter eenmaal het
principe van leef baarheidsrech ten in de wet is vastgelegd
,
E.-S.B. 20-3-1968
243
zou éen ruwe schatting van de omvang der compensatie-
uitkeringen, die’ nodig zouden zijn om de welvaart van het
be’reffend aantal gezinnen op peil te houden, uiteraard
worden betrokken jri de berekening van de sociale kosten.
En tenzij deze compensatie-aanspraken op de •een of
andere wijze ook uit de opbrengsten van de luchtlijn zouden
kunnen worden voldaan, zou een rechtszaak tot handhaving
van de luchtlijn, waarop rechtsingang zou worden verleend,
geen haalbare kaart zijn. Als daarentegen compensatie-
uitkeringen zouden kunnen worden uitbetaald (en als deze
betalingen de onderneming minder zouden kosten dan welke
technische vinding ook die op effectieve wijze het lawaai
zou doen verdwijien) zou, een of andere conipensatie
methode moeten worden ontworpen.
Het is waar dat de gerechtshoven zo nu en dan de stelling
hebben verkondigd, dat men bij normale industriële voor-
uitgang ‘een redelijke mate vin ongemak moet gedogen.
De erkenning van ‘leefbaa’rheidsrechten doet 6enwe1 niet
meer dan een economische interpretatie aan het- woord
,,redelijk” en daardoor ook aan het woord ,,onredelijk”
verlenen, door de kosten van de overlast op de schouders
van degenen die hem veroorzaken ,af te wentelen. Als
door het werkelijk compenseren van de slachtoffers of
– ten einde het ongerief te verhelpen – door de goed-
koopst mogelijke technische voorziening een bestaande
dienstverlening niet kan worden gecontinueerd (omdat
de markt niet’ genégenis ôm de toegenomen kosten te
betalen) moet het ongerief, dat tot dusverrewerd verdragen,
âls onredelijk worden beschou’vd. En aangezien degenen
die het ongerief veroorzaken, nu gedwongen zijn om de
gestegen kosten te drgen moet’ het niet’ moeilijk zijn hen
ervan te overtuigen dat het ongemak onredelijk is en zij de
dienstverlening in kwestie beter kunnen stâken.
Een wet welke dit principe zou erkennen, zou drastische
gevolgen hebben voor industrie en handel, welke te lang
de schade hebben genegeerd, die door de voortbrenging
van hun produkten aân de maatschappij in haar totaliteit
wordt toegebracht. Vele tientallen jaren lang hebben
bedrijven, zonder er ook maar bij na te denken, de lucht
verontreinigd die wij inademen, meren en rivieren met hun
afvalprodukten vergiftigd en apparaten geproduçeerd die
de rust van miljoenen gezinnen hebben verstoord, apparaten
die variëren van gemotoriseerde grasmaaimachines en
motorfietsen tot draagbare radio’s ‘en privé-vliegtuigen.
Wat wordt voorgesteld, kan zodoende worden beschouwd
als
een om vorming van liet wettelijk kader, waarbinnen
particuliere ondeinemingen opereren, ten einde deze bedrijven
op doeleinden ‘te doen afstemmen die meer in overeenstem-
ming zijn met de belangen van de maatschappij.
Concreter:
het zou de industrie de stimulans verschaffen ‘velke nodig
is om voortgezet onderzoek te doen naar methoden die
de potentiële leef baarheid-aantastende aspecten van zo
vele der hedendaagse produkten en diensten zouden weg-
werken.
Het sociale voordeel van het in werking stellen van een
wetgeving welke leefbaarheidsrechten behelst, wordt nog
versterkt wanneer men de regressieve aard van vele van deze
ongunstige externe ëffecten beschouwt. De rijken genieter
een wettelijke bescherming van hun eigendom en hebben
tegenwoordig minder bescherming tegen de door anderen
veroorzaakte dnleefbaarheid van node. Hoe rijker iemand
is, des te meer buurtkeuze hij heeft. Als het terrein dat hij
besloot te kiezen wat leefbaarheid betreft dreigt achteruit
te gaan, kan hij, zij het ten koste van enig ongemak, nair
een rustiger, streek verhuizen. Hij kan ook een geschikt
huis in de stad kiezen, wat afgelegen misschien, of geheel
geluidwerend gemaakt, en zijn vrije tijd doorbrengen op
het platteland of in het buitenland
op
het tijdstip van zijn
eigen keuze. Hoe armer daarentegen het gezin is, des te
minder gelegenheid -het heeft uit zijn huidige woonplaats
te verhuizen. in elk opzicht is het aan zijn domicilie ge-
klonken en moet het genoegen nemen met welke onleef-
baarheid’dan ook vaarmee het in aanraking komt.
Zich baserend op de algemene ervaring van ongeveer’
de laatste tien jâar, kan men ervan op aan dat het de buurten
van de arbeidende ‘en lagere middenklasse zullen zijn
welke het meest te lijden zullen hebben van de toegenomen
bouw van viaducten, tunnels en van wegverbredingsprojec-.
ten, die bedoeld zijn om het onrustbarend snel toenemende
wegverkeer steeds sneller te doen gaan, verkeer dat prak-
tisch de lucht vergiftigt. Het erkennen van leefbaarheids-
rechten heeft dus ook gunstige verdelingseffecten. Het zou
niet alleen een stijging van het gehalte van de omgeving
in het ‘algemeen bevorderen: het zou deze het meest ver-
hogen voor de lagere-inkomensgroepen die meer dan enige
andere groep te lijden hebben ‘van de teugelloze ,,ont-
wikkeling” ‘en de groei van het gemotoriseerd verkeer
sinds de oorlog.
AFZONDERLIJKE VOORZIENINGEN
Hoewel een wettelijke erkenning van compensatie voor
aangerichte schade zowel op gronden van verbeterde
allocatie als van sociale gelijkheid onbetwistbaar is, zullen
er in vele gevallen praktische moeilijkheden rijzen bij het
bepalen en opleggen van de compensatie-uitkeringen,
moeilijkheden die toenemen met het aantal mensen dat
erbij betrokken is en de uiteenlopende wijzen waarop zij
kunnen reageren. Er is echter – en dat brengt mij tot mijn
tweede voorstel – een alternatief ten einde tot wederzijds
bevredigende regelingen
binnen een bepaald gebied te•
komen. Het is dat hetwelk
afzonderlijke gebieden
verschaft
aan groepen met tegenstrijdige belangen. Zelfs als blijkt,
wat ik betwijfel, dat personen die een hoge waarde hechten
aan schone lucht, rust en een aangename omgeving, zich
in de minderheid bevinden in dit land, dan nog waarborgt –
het principe van leefbaarheidsrechten de schepping van
afzonderlijke gebieden.
Elke regering, die de welvaart van haar burgers ook maar
enigszins ter harte gaat, kan er niet onderuit om een begin
te maken met het scheppen van grote woongebieden waar
het aan gemotoriseerd verkeer niet is toegestaan doorheen
te rijden en aan vliegtuigen om overheen te vliegen, of met
het verbieden van motorboten op de meren in bepaalde
(I,M.)
244
streken en verkeer in het algemeen in zull(e merendistricten.
Gemeenten zouden in staat moeten zijn om éen begin
te maken met het verschaffen van stukken strand, Vrij van
het lawaai van draagbare radio’s (deze overigens wel toe-
staand op andere delen van het strand), met het weghouden
van het gémotoriseerd verkeer uit bepaalde winkelbuurten,
uit nauwe straten, van kerkpleinen en andere plaatsen die
mooi zijn of van historisch belang en waarvan alleen in een
rustige omgeving, vrij van elk verkeer, kan worden genoten.
Geen enthousiaste ,,gangmaker” behoeft zich te kort
gedaan te voelen als sommige streken van Engeland woden
afgezonderd voor de rustlievende minderheid – is het -wtl
ëen minderheid? Evenmin behoeven al zulke gebieden
dezelfde kenmerken te vertonen; er is voldoende ruimte voör
een brede schaal van sociale experimenten in samenleven.
Men hoeft in het geheel geen bezwaar te hebben tegen
afgelegen gebieden die speciaal bedoeld zijn voor de en-
thousiaste motorrijders, voor hen die ,,jong van hart” zijn
eh voor de would-be jongeren, gebieden waarin zij uren
kunnen rondrijden zonder onvermijdelijk hen, wier gmaak
naar andere dingen uitgaat, lastig te vallen.
1-let andere uiterste is dat keurige woongebieden kunnen
worden gereser”eerd voor die ,,achterlijke” lieden diegraag
het gebruik van alle machines buitenshuis zouden af-
schaffen en voor excentriekelingen die er de voorkeur aan
zouden’ geven in streken te wonen viaar alleen paarden en
door paarden getrokken voertuigen als transportmiddelen
zouden zijn tôegestaan. Als zij bereid zijn ervoor te betalen
– er is geen enkele reden waarom zo’n regeling meer zou
kosten in de toepassing ervan; eerder minder, dan de be-
staande moderne regelingen heeft de rest van het land
er geen enkel voordeel aan hen deze behoeften te ont-
zeggen. Daartussenin zou een grote variatie aan mogelijk-
heden moeten liggen; sommige streken met alleen maar
grote voetgangerswijken of verkeersvrïje winkelcentra,
andere die alleen openbaar of elektrisch aangedreven ver
–
voer op hun wegen zouden toestaan, weer andere die alleen
alle soorten gemotoriseerd verkeer (eventueel slechts op
bepaald& tijdstippen) zouden verbieden en vele die vliegtuig-
compénsatie zouden weigéren ten einde van alle vliegtuig-
overlast verschoond te blijven.
•Met bijna alle ierieflijke en a1ngename gebieden dicht
bij de metropolis en Vele andere aangename steden en
dorpen al aangepast aan een gemotoriseerde samenleving,
is het mogelijk dat men zware kapitaallasten op zich zal
moeten nemen om geschikte plaatsen opnieuw tot ,,leef
–
bare” gebieden te maken. Ingevolge de ontwikkelde prin
cipes echter worden, als de waarde van zo’n leefbare streek
voor potentiële bewoners – gemeten als het minimum
bedrag dat nodig is om hen te compenseren voor het af-
zien van h6n wettelijke rechten op leefbaarheid – de
kapitaalkosten var het omvormen van de streek overtreft,
maatschappelijke welvaart en gelijkheid door het scheppen
van zo’n gebied bevorderd.
ECONOMISCHE GROEI
MEER KEUZEMOGELIJKHEDEN?
Economen weten altijd haarfijn te vertellen dat econo-
mische groei gelijk is aan een uitbreiding van het aantal
keuzemogelijkheden waarmee de individuele mens krijgt
te maken; zij zijn er niet in geslaagd waar te nemen dat
wanneer het vloerkleed der ,,toegenomen keuzemogelijk-
hëden”.voor onze voeten wQrdt uitgerold, het achter ons
neteen weèroprolt. inalles, wat opfrivilë wijzëbijdraajt
tot zijn tfiteiridelijke behoeftenbevrediging, de zaken wiarin
de moderne industrie uitblinkt – nieuwe auto- en
transistormodellen, vôôrbereide levensmiddelen en plastic
künstvoorwerpen, elektrische schoenborstels en een toe-
nemend aantal technische grapjes – heeft de mens keuze
genoeg. In alles, wat direct de geneugtén van zijn bestaan
vernietigt, heeft hij geen enkele keuze.
De strëek om hem heen kan worden bedorven. Vanwege
‘het ,,nationale belang” mag zijn gehoororgaan door
supëtsonische knallen wôrden .niishandelden als hij een
eindje rondgaat, kunnen rook en smerige gassen ovei zijn
pér’soon worden uitgebraakt. Hij kn in een plaats wonen
waairi hij thuis geen nachtrust genietönderdât er vlieg-
tuigén over zijn hoofd gieren. Of hij. nu onverschillig staat
tègenover deze omstandigheden of hen hetzij stoïcijns
hetzij in machtelbze woede. ondergaat, hij kan er bij de
•bestaande strûctuur praktisch niets aan doen.
Al met al is dus een uitbreiding van de kezemogelijk-
heden met’ betrekking tot de”omgeving de.enige werkelijk
belangrijke bijdrage tot de sociale welvâart die onmiddellijk
uitvoerbaar is. Zoals wij reeds aangaven;. is het echtér niet
waarschijnlijk dat zoiets tot stand kanworden gebracht
door marktkrachten binnen het gegevën wettelijk kader.
Daarentegen zou wettelijke’erkenning van leefbaarheids-
rechten zowel initiatieven van regeringszijde als van parti-
culierenop gang brengen, waardoor een grote verscheiden-
heid van woongebieden zou kunnen worden geschapen,
welke alle mensen die vitale keuzemogelijkheden zouden
verschaffen die zij reeds te lang hebben moeten ontberen.
E. J. Mishan
E.-S.B. 20-3-1968
–
245
Groei pessimisme
Zo lanjzamerhand weet iedereèn wel, dat een stijgende
produktie eneen ‘ioortschrijdende techniek niet alleen roze-
geur en maneschijn meebrengen. Het naïeve geloof in de
onvermengde zegeningen van dé ecoiomische groei is zeld-
zaam gewordeh, en het komt ons eigenlijk alleen nog maar
tegemoet uit abstracte beschouwingen over neo-klassieke
leerstukken (zoals die geheimzinnige State of Steady
Growth). Misschien zouden sommigen van ong het een
prettig idee vinden als deze scepsis was veioorzaakt door
de erljreiding van kritische inzichten van economen, maar
dat is niet zo. De mensen zijn op de schaduwzijderi van de
groei gaan letten, niet doordat zij de werken van Galbraith
enMishan hebben be&tudeerd, maar omdat luchtvervuiling
en verkeersopstoppingen zich aan iedereen opdringen. Ook
op. het platteland weet men, zondè’r
Silent Spring
van
Rachel Carson te hebben gelezen, drommels goed dat de
moderne landbouwchemie nadelig is voor de vogels en
soms levensgevaarlijk voor de mens. Bovendien voelen
velen zich niet behaaglijk bij de gedachte aan computers
en ruimtevaart, waarbij de militaire technologie voor een
sinistere achtergrond zorgt. Kritiek op de economische
groei is er altijd geweest, maar terwijl zij vroeger kwam
van zeer hpoggestemde en ook wél enigszins reactionaire
geesten (Santyana) is zij thans vrij alg’ehieen verbreid.
Er blijft hier niettemin een duidelijke taak voor de eco-
nonien over: het scheppen van enige orde in de discussie,
het toetsen der argumenten pro en contra de groei, het
afwegen van de voor- en nadelen, het zinnen op middelen
om de evidente positieve effecten van een grotere welvaart
te combineren met het vermijden van al te nare negatieve
effecten. Kortom, wat van dè economen in hun politieke
en commentariërende functie ge,’raagd wordt, is een uit-
gebalanceerd oordeel. De moeilijkheid is evenwel, dat
sommige vakgenoten zich heben laten meeslepen door hun
eigen argumentatie (of misschien ook vel door hun wal-
ging ,yan de verzadigde .werçld om hen heen), waardôor
zij zijn vervalleh inweliswâar rneelepende maar toch sterk
overdreven betogen céntra de groei. Een voorbeeld daar-
van levert E. J. Mishan die de kosten van de voortgezette
produktiestijging te hoog acht, en zich per saldo ontpopt
als een tejenstander van een verdere e*pansie. Hij gooit
het.kind van een groeiende welvaart weg met het vervuilde
water. Zijn geval staat in opmerkelijke tegénstelling met
dat van dç oude aanhangers van het ,optimurntheorem’a,
die meenden dat
•
de on’zichtbare hand er wel voor zal
zorgen dat het groeipr&es in, de door de consumenten
gewenste banen wordt geleid. Onçlerstaande aantekeningen
beogen, al
1
wa hej.maar langs de weg van classificatie, de
systematiek van de argumenten tegen de grôei in herinne-
ring te roepen.
Wellicht is het daarbij nuttig een drietal gevallen te
onderscheiden waarin de traditionele opvatting (de pro-
ducenten, geleid door prijssigiialen en gedreven door hun
winststreven, brengen datgene voort wat strookt met de
gegeven voorkeuren der consumenten) geen hout snijdt.
Het eerste geval betreft de onvolkomen werking van het
prijsmechanisme; het tweede slaat op onevenwichtigheden
die tussen de verschillende sectoren optreden en vooral
tussen de particuliere en de overheidssector; het derde
trekt de ,,gegeven” behoeften in twijfel, vreest voor nieuwe
hebzucht, materialisme, verkwisting en vergroving. Vooral
deze derde kritiek kan worden uitgebouwd tot een diep-
gaand groeipessimisme.
ONVOLKOMEN PRIJSVORMING
De economen zijn zelden te kort geschoten in hun ver-
oordeling van een onvolkomen prijsvorming. Zij zijn in
principe, geneigd alle marktsituaties die afwijken van de
volkomen concurrentie met argwaan te bezien.
Prijzen
die
hoger liggen dan de marginale kosten, leiden volgens de
leerboeken tot een te geringe produktieomvang en dus tot
een verwringing van het patroon van de voortbrenging.
Meer praktisch ingestelde waarnemers hebben deze kritiek
vaak als overdreven aangevoeld. Het is immers waarschijn-
lijk dat een te. hoge prijs hiei zal worden gecompenseerd
door een te hoge prijs ginds – het oligopolie en het kartel
zijn haast alomtegenwoordig – zodat het euvel van de
allocatieverstoring binnen de particuliere sector beperkt
blijft. Trouwens, in de loop van het groeiproces, met zijn
vaak stormachtige technische ontwikkelingen, vormen deze
statische allocatieverstoringen eigenlijk de minste van onze
zorgen.
Veel belangrijker zijn de afwijkingen van het optimum
die optreden doordat de prijzen geen zuivere afspiegeling
vormen van het maatschappelijk nut en de maatschappelijke
kosten. Sinds Pigou kunnen de economen die verstoringen
zonder moeite begrijpen; zij zijn het gevolg van het feit,
dat de consumptie baten en lasten (maar vooral lasten)
meebrengt, die door de individuele consument niet over de
toonbank worden betaald. Het verkeer, met zijn opstop-
pingen en vooral met zijn ongelukken, levert daarvan de
meest sprekende voorbeelden. Degeen die de kosten ver-
oorzaakt, draagt ze niet en dat leidt tot een partiële over-
produktie. De ;,external diseconomies” nemen helaas toe
naarmate de techniek verder gaat en naarmate de produktie
per hoofd stijgt. Alle narigheid van de dichte pakking der
mensenmenigten, de urbanisatie, de vervuiling, kan door
dergelijke, aan Pigou ontieende, gedachtengangen worden
begrepen. En ook de remedie ligt in beginsel voor de hand:
zorg dat de
prijzen
inderdaad de offers weerspiegelen.
Dat kan gebeuren door parkeermeters (maar de ingeworpen
bedragen zullen dan wel hoger moeten zijn dan de kwartjes
die nu van de parkeerders worden gevergd!), door retri-
buties, door belastingen. Als de weggooifles zodanig wordt
belast, dat het leed van de kinderen die op het strand in
de scherven trappen, door de weggooier wordt gevoeld in
een hogere prijs, zal de animo tot het achteloos laten
246
slingeren wel afnemen; en, wat belangrijker is, de ver
–
pakker zal naar substituten gaan zoeken.
De openbare financiën kunnen doelbewust worden ge-
hanteerd om de sociale baten en lasten tot uitdrukking te
brengen, en zo de prijsvorming dichter te brengen bij het
ideaal van het optimumtheorema. Op dit terrein is nog veel
te doen, al zal men het ideaal nooit bereiken en ook al
zullen andere maatregelen (rantsoenering, verboden) niet
mogen worden versmaad. Helaas vereist een op de ideale
prijsvorming afgestemde interventie een meer gerichte fis-
cale techniek dan wij tot nog toe kunnen opbrengen. Er
zit ook vaak iets perfect i oni stisch in de voorstellen; men
denke aan de plannen die met behulp van elektronische
apparatuur willen differentiëren tussen autorijden op Stille
en drukke wegen, tussen stad en platteland. Maar het
principe, dat de cönsumptieve daad de lasten moet dragen
die zij oproept, is gezond.
Dit zijn, onder economen, bekende dingen. iets minder
bekend zijn de vertekeningen, die door de onvolkomen
prijsvorming optreden in onze statistieken. De stijging van
het reële nationale inkomen per hoofd van de bevolking –
de meest voor de hand liggende maatstaf voor de groei
overschat in zekere zin de werkelijke vooruitgang. Zij houdt
immers te weinig rekening met de externe effecten. De uit-
breiding van het autopark geldt als produktie. De onge-
lukken worden niet meegeteld; integendeel, voor zover zij
werk geven aan politie, artsen, ziekenhuispersoneel worden
weer nieuwe bijdragen aan het nationale inkomen geregis-
treerd. Dat is misleidend. Goederen zoals frisse lucht,, die
aanvankelijk vrij waren en het daarna niet meer zijn, worden
niet als negatieve posten in rekening gebracht; çn ook hier
dreigt de luchtzuiveringsinstallatie wèl aan’ de positieve
kant te worden bijgeschreven
1).
Dergelijke systematische
fouten in de nationale boekhouding worden, ook door
economen, nog onvoldoende onderkend. Men weet het
wei, maar vergeet het vervolgens weer.
Overigens mag ook bij deze kwestie van de door de groei
teweeggebrachte schaarste een kleine kanttekening van
relativerende aard niet ontbreken. In een aantal gevallen
is namelijk het aanvankelijke ,,vrje” karakter van de
goederen helemaal niet zo’n schone zaak als sommigen
ons willen doen geloven. Neem het geval van het on-
bedorven natuurschoon dat door bromfietsers en dagjes-
mensen wordt verziekt. De landelijke dreven waren vaak
alleen maar zo puur omdat de mensen die in de buurt
woonden over onvoldoende middelen beschikten om érvan
te profiteren. In die situatie verrijkt de lege natuur en het
stille strand het bestaan van een klein aantal welgestelden
(alsmede, dat geef ik toe, van enkele sterk gemotiveerde
liefhebbers met meer bescheiden middelen). Als het in-
komen en daarmee de complementaire voorzieningen toe-
nemen, wordt de natuur toegankelijk voor velen. Dat wordt
door de aanvankelijk kleine groep van liefhebbers als
natuurbederf bestempeld. Terecht, maar nu worden althans
de genoegens meer gespreid. In deze zin is qen aantal van
de klachten over de nadelen van de groei toe te schrijven
aan de relatieye achteruitgang van de welgestelden. Zij
moeten hun vroegere voorrechten delen met vele tijdge-
noten, en dat inspireert soms tot een weinig respectabele
vorm van pessimisme. Ook een stuk van’ de kritiek op de
lage culturele uitingen van de massa moet, helaas, in deze
zin worden begrepen. Het is het gemopper van een oude
elite, die meent dat de welvaart de opstand der horden in
de hand werkt.
ONEVENWICHTIGE GROEI
1
•
1′
‘
,”
eh
r
•
Reeds door e scheefgetrÖkken rijsvormiigkinnep sea.
toren, al expanderende, met elkaar uit depas raken. Maar
daarnaast is er de technische ontwikkeling, die evenzeer
tot een dergelijke onevenwichtigheid kan leiden. Nieuwe
produkten en nieuwe produktieprocessen komen vaak niet
tot stand doordat de consument er om vraagt; de impuls
ligt bij de aanbodzijde en gaat uit van de autonome tech–
nische ontwikkeling. Zo worden bedrijfstakken plotseling
sterk vooruitgestoten, zij maken zich los uit het subtiele
evenwicht dat de economen zo graag zien, en andere voor-
zieningen blijven achter. Vooral wanneer dit complemen-
taire voorzieningen’ zijn, kan éen pijnlijke groist’ooriis
optreden. Een vo6rbeeld: ‘sôfn’s’schie’t het’ amacht’tekort
om de eparaties en ht onderhôud te veizdrgeri, die dbor
de snel expardeiendë \oorraad van• diititzame’ apparât’en
worden vereist. Auto’s efi télevisietoestellen wordénin zb’n
situatie slechts met een zekère ‘vertrdgirig jereparée’id:’ Er
is dan nauwelijks een timmerman te vinden dm ‘kleiiie
doch drinjende klusjs te ‘verrichten. ‘En” vôoral als dé
loodgieter of de centrale verwarmingsmonteur op zich laten
wachten, kunnef’ï ziëh onaârigenaniè situaties vooidöe?i die
de mensen abrupt een inzicht gvdr in’ de kwttsbare
positie, waarin de technische vooruiijang hèn’ heeft ‘ge
bracht Op zulke momenten komt de twijfel aan de or
uitg’ang op: Weliswaar ‘heeft dé ondeiirsge’wijè’o-
duktie de ‘bemoedigende eigencha,, de meeSt dpvallen’de
bottlenecks in de particuliere sector te verhelpn.’ Wacht
tijden bij dè reparatie zijn ii de regel ‘S’16chti beperkt,’ en
in geval van no’o’d is de redding doogans snel”(niet bij
collectieve rampen of uitzonderlijke’ individüele gevallen,
maar daar gaat het hier niet ovr). Deze oneve’nwiclitg-
heden zijn dan ook, als theoretisch géval, interësânter
voor de econoom, die ‘zich begeeft in bespiegelingen over
het optip
–
iumtheorema en moet’ concluderen ddt’dyiiamische
verstôringén eigeiiljk voortdurend optreden(en worden
verholpen) dan voör de feiteljkè slâchtoffers van de groei-
stoornis. Alleen in di6 gevallen vaarin sociaal zwakké
groepen, zoals ouden van dagen, met ‘deze ötievenwichtig-
heden worden geconfronteerd, tieden regelmatig schèrpe
conflicten op. ‘ – ‘ ,” ‘
Veel belangrijker en systematischer zijn dé oneven-
wichtigheden tussen de partiètiliere en de overheidssector.
Zij zijn, sinds Galbraith, algémeen bekend, en waarèmpel
niet alleen bij vakmensen: de ervaren krafttelezer kent wel
ongeveer de krachten die zicHverzetten tegen &n adéquat
aanpassing van de collectievé voo)zieningen aan ‘de be
hoeften, die ddox de prtiéuliére bstedingen worden op
geroepen. ,,The Convènti6nal Wisd6iii” – dat’is de –
vatting dat alles wat het bedrijfsleven’ doet produktief is,
terwijl de overheid slechts
lstén
op ons legt – komt
zeker nog voor, maar niet op grote schaal Vooral aig men
de woningbouwsector erbij bétrekt (dât’ mag dangeen
echte collectieve voorziéning zijn, maar er zijn’gèmeén-
schappeljke kenmerken) ontmoet mèn nog slechts zélden
mensen die blind zijn voor de misllocaties.
De tegenkrachten Çvorden ôjgeroéperi door”éeri anti-
conventionele ijsheid (die ovérigens in’de mond ian som-
migen zelf ook weer’eei onventioneel karakter dFéigt te
krijgen: vat dé overhéid besteedt iswélbsteed, maai ioordl
‘)Ik dank dit inzicht vooral aan gesprekken ‘met Drs., R.
Hueting. Elders
in
dit nummer, gaat hij nog wat nader in, op
dit aspect.
E.-S.B. 20-3-1968
247
ook door het onbehagen dat onvermijdelijk’ voortvloeit
uit de volle wegen, het gebrek aan.parkeerruimte, het ge-
dra’ng’om de recréatiemogelijkheden, de te grote klassen
enfir de’reeks der. achtergebleven gebieden die ieder kant
ô’pzeggon. fIn we’rwil. van deze tegenkrachten blijft de’
collective’sector op veel iiunten achter; niet door’ een
samenzwering der reactibnaire krachten ;’wél door de.tegen-:
zin in nog weer hogere belastingn, en vooral door de.
snelle groei van de particuliere produktie. die complemen-.
taire voorzieningen in zeer hoog tempo verg’t. Voeg daarbij
de snèlle groei van de bevolking,’van de aantalien scholieren;.
studenten, e.d. en de misallocatie is wélhaast onvermijdelijk:
De’ze scheeftrekking van het groeiproces zalnog wel lange
tijd ‘bij, ons blijvén. Zij kan gemakkelijk.leiden tot cumu-
lâti,e achterstanden, omdat: de verleiding voor’ de staats-
lieden gÖot.is, de beprkte budgettaire ruimte te gebruiken
voor körte-te’rmijnopldssingen, waardoor de investeringen
op lâng zicht meer’en meer in de knel raken. Dan ontstaan
er-noodsituaties, zoals die aan de Sorbonne; omstreeks
1900 gebouwd -voor -3,000 studenten tracht deze eerbied-
waardige .instelling thans meer dan het tienvoud onder
haar dak te ontvangen. Koren op de molen der pessimisten
De onevenwichtigheden t
7
ssen sectoren hebben nog een
andere oorzaak. De produktiviteit stijgt in’ ongelijk tempo,
maar de snelgroeiende bedrijfstakken geven bij. de loon-
vorming de tôon aan.
Dus
worden sommige sectoren peper-
duu’r. Dat wreèkt ziCh juist daar, waar de arbeid ambach
telijk, intel1ectueel,4unstzinnig wordt toegepast. Bij het
toieel.kn’6’te’n.’de’ arbeidsl5roduktiviteit niet verhogen
• zônder dat dè’ k\?alitèit’ van de uitvoeting er onder lijdt.
Hoewel sornmigehiidrs .tdgenwoordig erg snel werken,
wöjdefi’5childije”tocli relatiéf dutirder en d,uurder. Ook
de tina?lciël&Téköitëi’ bij de grote steden vinden mede hun
6ôraak’ ihdezitèetlôpènde’poduktiviteitscntwikkeling,.
en dat köitdë;jééfbaarh’îd”niet tën goede.De groei brengt
j’ufst di éêtônhin.a vërdrûkking, die wij zo graag extrâ
snel ;hadden zien ‘expanderen om een tegenwicht te bieden
tegenhet versterkte materialisme, dat door velen als êen’
nieuw bezwaar van de commerciële expansie wordt gezien.
HET- CULTURELE ASPECT
Een ‘toegénomen produktie schept. ruimte, voor keuze,
schépt vrijheid. Op het eerste gezicht lijkt dat alleen maar
gunstig; maar juist hier’ .’ordt de melancholiekste vorm
“an het groeipessimisme aangetroffen. De nieuwe vrijheid
wordt; volgens sommigen, misbrüikt. Het eenvoudigste
aangrijpingspunt, althans voor econbmen, ligt bij de be-
hoeften; deze zijn niet,,gegeven”, zoals de’leerboeken ons,
inprenten, maar zij ontwikkelen zich onder invloed van
hét toenemend aanbod van nieuwe produkten. De be-
hoeften
–
groeien mee, ën ‘zo blijft het welvaartstekort ons
vergezellen. We-worden rijker, en toch kan er yoor ont-
vikkeIinshulp maar met moeite een enkel procentje af.
Misdhien neemt het welvaartstekort door detoenemende
inkotnens wel toe! Als dat niet geb’e’urt”al het niet aan de
reclame liggen; de voortdurende aanprijzingen zijndan wel-
licht niet instaat, Cen bndéugdelijk produke’diiurzaam
ingang te ‘döen vinden. –‘ dat is het argurnënt van het be-
d’rjfsleveri ‘–‘ fflaar ‘zij’ maken ons ‘hebberig: De’ reclame
s’piégelt ons. voort dat wij gelukkig zullen”worden door
steeds meer dode dingen te consumeren. De enige tevreden
ifiénen dië we op de televisie zien, wordèn door de STER
,op de buis gebracht. Zo wordt een illusie gekweekt. Als
wij daaringaan geloven -en
‘
er wordt, alleen al in Neder
land, jaarlijks een miljard gulden uitgegeven om deze
illusie.in
stand te houden – zijn we rijp voor de teleur-
stelling en de ontevredenheid. –
Zo ontstaat hetzwartgallige beeld van de mens die door
het groeiproces wordt meegesleept als een willoos slacht-
offer. Hij jaagt voortdurend naar meer,’ ervaart dat het
hem nergens brengt en zoekt steeds grover prikkels. De,
industrie gaat onder verspilling gebukt
–
‘
t
–
niet alleen kost
dereclame veel geld, maar dure veranderingen in het uiter-
lijk. ‘der produkten leggen ons lasten op waar we van
schrikken, als ze eens, zoals bij de auto-industrie is gebeurd,
wdrden gekwantificedrd. De onbevredigde, genotzuchtige
consument vervalt tot excessen. Op die weg stuwen de
vermaaksindustrie en de mssamedia hem maar al te graag
vort. De cultuur verwordt tot asfaltcultuur, waarin de
verveling heerst. De ,,kunst”, die door het marktmécha-
nisme wordt gehonoreerd – dat zijn de Beatles en Jan
Çremer. Het toenemende nihilisme leidt tot jeugdmisdadig-
heid. De vrije tijd vormt een ernstige bedreiging. Het
sociale weefsel wordt beschadigd. De welvaart maakt de
mensen nerveus en ongelukkig; erger, zij stuurt de westerse
cultuur naar de ondergang.
Op deze doem – die hier niet minder eenzijdig is af-
geschilderd dan door sommige pessimisten wordt gedéan –
wordt verschillend gereageerd. Eén reactie is het onvrucht-
bare heimwee naar oude tijden, toen het simpele leven nog
niet door andermans welvaart was ‘vergald. Een andere,
nauwelijks minder onpraktisch, is de wens tot het stop-
zetten van de groei, het blokkeren van de technische ont-
wikkeling. Ook is onlangs bij ons de gedachte geopperd,
de uitingen van wancultuur aan banden te leggen; een
college van wijze lieden zou toezicht moeten houden en
den vetorecht uitoefenen. Dat voorstel heeft velen verbaasd
en geschokt. Het werd er niet beter op doordat het werd
aangeprezen naar analogie met het overheidsingrijpen –
daarmee de vijanden van dat overheidsingrijpen een nieuw
argument in handen spelend! – en doordat er duidelijke
toespelingen werden gemaakt op de erotische literatuur als
eerst in aanmerking komend object voor de censuur.
Schokkend in heel andere zin, zij het 66k wel weer be-
grijpelijk, is de reactie van de cynici, die zich in de zinloze
wreedheid van de industriële ‘maatschappij verkneukelen
en er, zoals Godard deed met zijn film ,,Le Weekend”,
nog artistieke en commerciële ‘munt uit weten te slaan.
Al deze reacties zijn weinig behulpzaam.
Een doeltreffender houding lijkt die van de relativering.
Het kwaad van de’ asfaltçultuu.r weegt niet zwaarder dan
men het zelf neemt, en over dat gewicht kan heel verschil-
lend worden gedacht. Een deel van de culturele bege-
leidingsverschijnselen van de economische groei is mis-
schien weinig esthetisch – voor sommigen – maar men
vergete toch vooral niet dat in de moderne literatuur, de
pop-art, het hit- en beatwezen een heel stuk bevrijding
schuilt, evenals de toeneming van de produktie éen be-
vrijding van de fysieke armoede heeft teweeggebracht. De
massamedia hebben stellig hun zeer constructieve kanten.
De commercie bevordert ook positieve uitingen. Er worden
meer boeken en muziekinstrumenten verkocht dan ooit.
Hier en daar zijn kleine tekenen merkbaar, dat het be-
drijfsleveri zich voor de cultuur gaat interesseren. Onder
de jeugd zijn heel interessante dingen gaande, minder in-
getögen dan de uitingen van de vroegere jeugdbeweging,
maar even vitaal en veel breder van aangrijpingsvlak. De
groei brengt de maatschappij in een permanente staat van
overgang; in die evolutie werken positieve en negatieve
krachten tegelijk, en het gaat erom de positieve krachten
t versterken.
249
Welvaart en vrije tijd vereisen een cultuurbeleid – een
zin die makkelijk is neergeschreven, al wordt zij moeilijk
waargemaakt. Gelukkig zijn de mogelijkheden en de ideeën
voor zo’n beleid ruimschoots aanwezig. Juist in de moderne
kunst liggen ifrime(s
v9lë
aanknopingspuntën voor part-
cipatie en populaire verbreiding. ivlaar daartoe moet ert
de gedachte worden doorbroken dat de kunst er is voor
en door de selecte groep, en dat de cultuur een methode is
om de mindere man op zijn plaats te houden. Er moet ge-
broken worden met paternalisme en bevoogding, met puri-
tanisme en traditionalisme. Het is een onderwerp dat in
deze kolommen slechts kan worden aangeduid; zoveel is
echter zeker, dat de sombere .visie opde culturele aspecten
van de economische groei eenzijdig is en blijk geeft van
een te gering vertrouwen in de menselijke mogelijkheden.
CONCLUSIE
Het . bovenstaande overziende zou ik willen concluderen..
dat het groeipessimisme toch ook een nuttige functie heeft.
Deze sombere theorieën herinnerenons an de kwalijke
kanten van de produktiestijging, zij systematiseren de ver-
spreide waarnemingen die ieder op dit terrein kan doen ei
leveren een bijdrage tot de discussie. Naar mijn mening
vormen zij een waardevol tegenwicht tegen andere een
zijdige opvattingen, en dan valt vooral te denken aan de
neo-klassieke groeitheorie waarvan de suggestie uitgaat dat
automatische aanpassingsproÇessen de produktiestijging in
de juiste, banen zullen leiden. Er bestaat een analogie tussen
dit groei-ôtimisme
I
en de ontwikkeiingstheorie van Teil-
hard de Chardin, die ons op en
duiit’in
het punt Omega
zegt te zullen brengen. Bij Teilhard kan de atoombom niet
vallen wânt dan zou het doel van deevolutie niet worden
bereikt. Bij de groei-optimisten worden de misallocatie’en
de decadentie buitengesloten. Als we dat gaan geloven,
zijn we nog verder van huis dan met de neerslachtige
groeitheorie â Ja Mishan.
Wij noeten er ons van bewust blijven dat prijssignalen
en marktmechanismen onvolkomen werken, dat oneven-
wichtigheden tussen sectoren kunnen optreden en dat er
onaantrekkelijke en missçhien zelfs wel gevaarlijke ver-
schijnselen op het culturele vlak kunnen opduiken. Pas
als over het hoofd wordt gezien dat deze constateringen af
en toç geïnspireérd zijn door de teloorgegane privileges
der welgestelden of als zij ,leiden tot defaitisme, tot het
willen blokkeren van de groei of het censureren van de
cultuur, kortom in alle gevallen van steriele overdrijving,
wordt het groeipessimisme zelf tot een negatieve factor.
Helaas zit deze overdrijving er, bij een aantal commenta-
toren, wel in. Maar de kritiek der groeipessimisten moet
worden verwelkomd in zoverre zij leidt toteen positieve
actie om de schadelijke kanten te neutraliseren en te com-
penseren, tot een beleid dat de economische ontwikkeling
ondersteunt en in harmonie brengt met de humanitaire
ende esthetische eisen van de welvaart.
J.Pen
F
Programma economen conferentie
1
Maandag 8 april:
Hilton, Rotterdam
14.00 uur: Opening der conferentie door Zijne Excellentie
– de Minister van Financiën, Dr. H. J. Witteveen.
Voordracht door Dr. E. J. Misha: ,,The Costs
of Economic Growth”.
Voordracht door Prof. Dr. A. Heertje, naar
aanleiding van de door Dr: E. J. Mishan ge-
stelde problematiek. .
avond:
Forumdiscussie onder ‘vorzitterschap van
Prof. Drs. C. J. van Eijk. Forumleden: Dr. E.
J. Mishan, Prof. Dr. Al Heertje, Prof. Dr. F.
.W. Rutten (Groei en planning) en Prof. Drs.
–
H. W. Lambèrs (The weak link. between
expanding chdice and welfare)
Dinsdag 9 april:
Hilton, Rotterdam
ochtend: Voordracht door Prof. Dr. L. J. Zimmerman:
,,is op lange termijn ontwikkelingshulp nood-
zakelijk voor onze groei?”.
Voordracht door Drs. B. Goudzwaard, lid van
de Tweede Kamer voor de A.R.P.: ,,External
economies or disecon’bmies in consumption”.
middag: Excursie naar een aantal industrieën in Rotter-
dam en omgeving. De lunch zal ter- plaatse
worden aangeboden.
avond:
Social evening.
Woensdag 10 april:
De Doelen, Rotterdam
ochtend: Voordracht door Prof. Mr. J. M. Polak:
. ,,Amenity.Rights.
•
Voordracht ‘doQr’Drs.’ S. E. Pronk, facet-
plahôloog voor industrie en diensten: ,,Concept
of Separate Facilities”.
Voordrachrdoor Ir. J. A. Beukers, Stichting
Europoort: ,,In hoeverre houdt de chemische
industrie rekening met external diseconomies”.
middag: Voordracht doof Drs. J. M. den
‘uyl,
lid
Twëede Kamer voor de P.v.d.A.: ,,Achter-
gronden van het groeibeleid in Nederland”.
Forumdiscussie onder voorzitterschap van
Prof. Drs. H. W. Lambers. Forumleden: Prof.
Mr. J. M Polak, Prof.. Dr. L. J. Zimmerman,
Prof. Dr. F. W. Rutten, Ir. J. A. Beukers,
Drs. S. E. Pronk, Drs. J. M. den Uyl.
avond:
Slotmânifestatie aan boord van m.s. ,,Erasmus”
door de verlichte havens van Rotterdam. Aan –
boord zal het cabaret Tingel-Tangel alsmede
feestrnuziek de vaart veraangenamen. Beperkte
introductie toegestaan tegen f.
5
per int roducé(e)
Ten overvloede zij vermeld dat de conferentie in de
Neder-
landse taal
zalworden gehouden, behoudens de voordracht
van Dr. E. J. Mishan.
De deelnemersrjs bedraagt
f.
25, inclusief alle maaltijden,
excursie, social evening en slotavond
1
). Studenten aan een
Nederlandse Universiteit of Hogeschool kunnen, op ver-
toon van hun toegangsbewijs en een spoorkaartje, de helft
der reiskosten 2e klas N.S. boven f.
7,50
vergoed krijgen.
De congrescommissie verzoekt de deelnemers, die zelf
logiesmogelijkheden in Rotterdam hebben, daar gebruik
van te maken. Bestaat diè mogelijkheid niet dan zal de
commissie voor onderdak zorgen.
Het inschrijvingsformulier treft u aan op blz. 261.
1)
Eventueel f. 20
exclusief
slotavond, of 13.50
exclusief
slot-
avond en maaltijden.,
..
E.-S.B. 20-3-1968
, .
.
.
249
De externe effecten
in-de hedendaagse welvaartstheorie
Het werk van de eminente beoefenaar van de welvaarts-
theorie
1),
dat deze bijzondere aflevering van
E.-S.B.
heeft geïnspireerd, is een van de vele bewijzen uit de recente
literatuur, dat dit wel eens dood verklaarde of als een
nutteloos gedachténspinsel gedoodverfde onderdeel der
economie vol leven is en licht kan werpen op belangrijke
praktische vraagstukken. Het hoofdonderwerp van Mishans
studie, de externe effecten, is een van de gebieden waar de
vitaliteit en de vruchtbaarheid van de welvaartstheorje
in de laatste tijd het sterkst tot uiting zijn gekomen.
In de moderne welvaartstheorie – en dienovereen-
komstig ook door Mishan – wordt de term externe
effecten veelal in het bijzonder gebruikt voor de buiten
de markt om werkende positieve of negatieve invloed, die
als een nevengevolg van economische handelingen uitgaat
op de produktievoorwaarden of het bevredigingspeil van
andere huishoudingen. Meer rechtstreeks zijn zij door-
gaans verbonden aan de technische processen, die uit de
economische beslissingen voortvloeien dan wel aan de
goederen, die object of resultaat van het handelen zijn, als
in het ook door Mishan gebruikte voorbeeld van een
gebouw dat het uitzicht belemmert. Dat zij zich buiten
de markt om doen gevoelen houdt in, dat zij niet aan het
prijsvormingsproces zijn onderworpen; degene dierze in
het leven roept ontvangt of betaalt hiervoor geen ver-
goeding in de vorm van een marktprijs. De studie van
Mishan richt zich, zoals uit de titel blijkt, voornamelijk
op hun negatieve verschijningsvorm.
De externe effecten in deze zin zijn, nader aangeduid
als de directe, technische of reële, .dikwijls beschouwd als
een der categorieën van de externe voor- en nadelen
(,,external economies and diseconomies”) in een ruimere
betekenis. Deze omvatten daarnaast de indirecte of gelde-
lijke, die bestaan uit de gevolgen welke het optredèn op de
niarkt voor andere marktsubjecten dan de ruilpartijen met
zich brengt en die, in tegenstelling tot de directe, in eerste
aanleg in marktgrootheden tot uitdrukking komen.
Ondanks een zekere analogie tussen deze twee groepen
van verschijnselen zijn zij naar hun aard en gevolgen zo-
danig verschillend, dat het niet zonder bezwaar is ze in één
begrip samen te vatten. Zo ligt het door Scitovsky
2)
aangenomen verband tussen dë indirecte externe voor-
delen en de economische groei op een geheel ander vlak
dai de door Mishan besproken negatiee effecten van de
groei. Wegens dit uiteenlopend karakter en omdat de
directe effecten voor de in de welvaartstheorie behandelde
problemen de belangrijkste zijn, is de beperking van het
begrip tot de reële tegenwoordig het meest gangbaar. In
de Engelstalige literatuur worden zij ook
externalities,
neighbourhood effects
of
spillo
ver effects
genoemd. Omtrent
de nauwkeurige afbakening van het verschijnsel bestaat
overigens nog vrij veel onzekerheid, zoals om, blijkt uit
een uitvoerig opstel dat Mishan enkele jaren geleden aan
de begripsbepaling heeft gewijd
3),,
DE CLASSIFICATIE DER EXTERNE EFFECTEN
Externe effecten komen zeer veelvuldig voor. ,,The world
is
full of unpaid costs and unappropriated services” heeft
J. M. Clark reeds lang geleden geschreven
4).
Ook al is
het onmiskenbaar, dat hun betekenis, zoals Mishan
duidelijk in het licht stelt, door de groei waarin de wereld
zich thans verheugt sterk is toegenomen, zij kunnen in
het algemeen geenszins uitsluitenck.’hieraan worden toe-
geschreven. Theoretisch is van belang, dat zij kunnen be-
staan in een evenwichtstoestand, ook indien zij door de
groei zijn opgewekt. Zij plegen danook in de regel met
behulp van de statische theorie te-worden onderzocht,
hoewel .zij stellig ook een plaats inde groeitheorie ver-
dienen
5).
In de welvaartstheorie zijn de externe effecten oude
bekenden, vooral sedert de als klassiek geldende behande-
ling, ervan door Pigou in zijn grote standaardwerk. Tot
betrekkelijk korte tijd geleden lagen zij echter enigermat
aan de periferie van de belangstelling. Tekenend is, dat zij
in Mishans overzichtsartikel uit 1960 slechts terloops ter
sprake komen
6),
De jaren vijftig hebben evenwel reeds een
opleving van de aandacht voor deze effecten te zien ge-
geven, o.m. in de reeds genoemde publikaties van Kapp en
Scitovsky en het artikel van Meade met het befaamde
voorbeeld van de boomgaard en de imker . In de laatste
jaar of tien zijn de externe effecten een der meest besproken
thema’s van de welvaartstheorie geweest, in ongeveer de-
zelfde tijd dus waarin zij zeer actueel zijn geworden en in
de openbare discussie een grote plaats zijn gaan innemen.
Deze benaming verdient de voorkeur boven het pleonastisch
klinkende ,,welvaartseconomie”.
T. Scitovsky: ,,Two Concepts of External Economies” in
The Journal
of
Political Economy,
april 1954, herdrukt in T.
Scitovsky:
Papers on Welfare and Growih,
Londen 1964.
E. J. Mishan: ,,Reflections on Recent Developments in
he Concept of External Effects” in
The Canadian Journal
of
Econon7ics and Political Science,
februari 1965, ook opgenomen
in E. J. Mishan:
Welfare Econo,nics, Five Introductory Essays,
New York 1964.
Preface to Social Econoniics,
New York 1936, bLz. 45. Het opstel waarin deze uitspraak voorkomt dateert uit 1915.
Aldus ook Mishan: Welfare Econo,nics,
blz. 102: ,,the
concept of external effects is rooted in comparative statics”. Dat een zuiver statische analyse van de externe effecten on-
toereikend is, wordt betoogd in de fraaie studie van P. Bohm:
External Economies
of
Product ion,
Stockholm enz. 1964, hfdst. 3.
E. J. Mishan: ,,A Survey of Welfare Economics, 1939-
1959″ in
The Economic Journal,
juni 1960; herdrukt in Mishan:
Welfare Economics
en in
Surveys
of
Economic Theory,
Prepared
for the American Economie Association and the Royal Economie
Society, dl. T (Money, Interest and Welfare), Londen enz. 1965.
J. E. Meade: ,,External Economies and Diseconomies in
a Competitive Situation” in
The Economic Journal,
maart1952;
een beknoptere behandeling in J. E. Meade:
Trade and Welfare,
Londen enz.
1955,
afd. T, hfdst. 2.
250
De analyse van het verschijnsel is in vele tijdschriftarti-
kelen en enkele monografleën aanmerkelijk verdiept en
verfijnd. ,,The entire subject was re-exaniined from its very
foundations”, aldus Baumol
8),
die zelf een werkzaam
aandeel in deze herziening heeft gehad. De zich voort-
durend uitbreidende casuïstiek heeft telkens nieuwe compli-
caties aan het daglicht gebracht en toepassing gevonden
op een steeds ruimere kring van problemen, waarbij de
uitstraling naar die betreffende de politieke besluitvorming
een der opmerkeljkste ontwikkelingen is. Zij komen ge-
regeld ter sprake in de leer van
•
de met de externe effecten
nauw verwante collectieve goederen en in studies over de
analyse van maatschappelijke kosten en baten (,,cost-
benefit analysis”), de nieuwe, empirisch-praktisch ge-
oriënteerde loot van de welvaartstheorie. Door deze
nieuwe bewerking is het onderwerp boeiender, maar ook
onoverzichtelijker en minder gemakkelijk toegankelijk
geworden. Het leerstuk is nog steeds volop in beweging en
toont de hierbij passende verscheidenheid van methoden
(waaronder moderne technieken als speltheorie en Iineaire
rogrammering en, in een der meest recente bijdragen, de
behandeling van de externe effecten als stochastische
grootheden
9))
en tegengesteldheid van meningen, gepaard
gaande met levendige discussies. Die veelomvattende be-
drijvigheid kan in deze korte schets uit de aard der zaak
niet meer dan een flauwe afschaduwing vinden.
EXTERNE EFFECTEN –
IN DE PARETIAANSE WELVAARTSTHIEORIE
De belangrijkste factor in dit proces van vernieuwing en
vooruitgang is de integratie van de externe effecten in de
Paretiaanse welvaartstheorie geweest. Tevoren hadden zij
alle een plaats in de Marshalliaanse theorie en in niet
strikt welvaartstheoretische geschriften. De verklaring
hiervan is dat het centrale probleem betreffende de externe
effecten, hun invloed op de allocatie, onverbrekelijk ver-
bonden is met de belangentegenstellingen op het stuk van
de verdeling, die de Paretiaanse theorie wegens het ver-
werpen van i nterpersonele nutsvergelijking terzijde laat,
terwijl daarentegen de ,behandeling van de verdelings-
problemen op basis van een dergelijke vergelijking een
integrerend bestanddeel van de Marshalliaanse tak van
de welvaartstheorie uitmaakt. Deze beschouwingswijze
heeft echter steeds meer het veld moeten ruimen voor de
Paretiaanse. Ten aanzien van de externe effecten schijnt
dan als enige uitweg over te blijven zijn toevlucht te nemen
tot de Bergsoniaanse welvaartsfunctie
10).
Positieve uit-
spraken over de invloed van de externe effecten op de
welvaart der gezamenlijke subjecten worden aldus echter
niet verkregen, terwijl bovendien de beoordeling van de
effecten uit welvaartsoogpunt los komt te staan van de
analyse der overige allocatieproblemen. Het is daarom van
groot belang, dat een bevredigender oplossing mogelijk
is gebleken.
In de traditionele analyse van de invloed van de externe
effecten op de allocatie komt de nauwe samenhang met de
verdeling duidelijk naar voren. Volgens de sedert Pigou
in zwang zijnde inkleding zullen bij economische beslis-
sinen met externe effecten de individuele kosten of op-
brengsten niet gelijk zijn aan de maatschappelijke. Het
gevolg hiervan is, dat de allocatie wordt scheefgetrokken
in dier voege, dat de activiteiten met de externe voordelen
een te geringe en die met externe nadelen een te grote om-
vang hebben. Dat het prijsmechanisme aldus niet een
optimale allocatie tot stand brengt is een oud argument
tegen het
laissez-faire
en voor corrigerend ingrijpen van
de overheid. Pigou en vele anderen hebben hiertoe het
middel van subsidiëring en belasting aanbevolen om de
maatschappelijke marginale kosten en opbrengsten aan
elkaar gelijk te maken. Deze correctie betekent klaar-
blijkelijk een verchuivingin de verdeling, maar bovendien
berust de gehele redenering op het vergelijken en samen-
voegen van welvaartscomponenten van verschillende groe-
pen van subjecten, bijv. bij het bepalen van de maatschap-
pelijke grenskosten.
In tegenstelling met een nogal eens voorkomende, maar
niet logische terminologie dienen de maatschappelijke
kosten en opbrengsten zo te worden geïnterpreteerd, dat
zij de individuele mede omvatten
11).
Het onderscheid
tussen kosten en opbrengsten is echter in zoverre eniger-
mate willekeurig, dat men in vele gevallen de externe na-
delen hetzij als kosten, hetzij als negatieve opbrengsten kan
behandelen en ten aanzien van de externe voordelen ana-
loog te werk kan gaan. Ook Mishan gebruikt het begrip
kosten van de groei ineen ruimere dan de gewone betekenis.
Voor een deel althans bestaan ze niet uit offers, die terwille
van de groei moeten worden gebracht, op één lijn staande
met de consumptiebeperking in het heden, maar veeleer
uit als gevolgen of begeleidingsverschijnselen van de groei
optredende negatieve opbrengsten.
De invoeging van de externe effecten in het Paretiaanse
denkschema is merkwaardigerwijze het resultaat van de
zeer ernstige moeilijkheden, die verbonden zijn aan de
welvaartsmaatstaf van Pareto in zijn oorspronkelijke vorm,
volgens welke van een welvaartsvergroting van een groep
slechts gesproken kan worden als geen van haar leden er
in welvaart op achteruitgaat. Aan deze voorwaarde is bij
veranderingen in de economische situatie, met inbegrip
van aanpassingen van de allocatie, slechts uiterst zelden
voldaan. Er blijkt te dien aanzien dus geen principieel ver-
schil te bestaan tussen de externe effecten en de overige
allocatieproblemen.
Ten einde niet in een algeheel nihilisme te vervallen,
heeft de Paretiaanse theorie zich genoopt gezien genoegen
te nemen met een minder stringente naatstaf, de op grond
van de ,,compensatietoets” vastgestelde mogelijkheid de
welvaart van allen, dan wel die van een deel, zonder achter-
uitgang van de overigen, te vergroten. Deze neo-Paretiaanse
maatstaf levert in het geval van tegengestelde verdelings-
effecten dus slechts aanwijzingen betreffende potentiële
welvaartsveranderingen in de strikt Paretiaanse zin op.
W. J. Baumol
Welfare Economics and the Theory
of
the
State,
tweede ed., Londen 1965,
blz.
24.
De in
1952
verschenen
eerste uitgave van dit boek was een van de voorboden van de
sterke opbloei van de theorie der externe effecten.
Resp.: 0. A. Davies en A. Whinston: ,,Externalities,
Welfare, and the Theory of Games” in
The Journal
of
Political
Economy,
juni 1962; B. T. McCallum: ,,Relevant Technological
Externalities in the Linear Production Model”, in
Economica,
februari
1967; 0.
E. Williamson e.a.: ,,Externalities, Insurance,
and Disability Analysis” in
Ecomica,
augustus
1967.
In deze geest F. Hartog:
Toegepaste welvaartseconomie,
Leiden
1963,
bLz.
20
e.v. Vgl. voor deze problematiek voorts
o.m. K. Heinemann:
Externe
Effekte
der Produktion und ihre
Bedeutung für die Wirtschaftspolitik,
Berlijn
1966,
hfdst. E.
Aldus o.m. ook D. W. Pearce en S. G. Sturmey: ,,Private
and Social Costs and Benefits: A Note on Terminology” in
The Econornic Journal,
maart
1966.
E.-S.B. 20-3-1968
251
Om niet in onoplosbaar gebleken moeilijkheden verwikkeld
te geraken; is het bovendien nodig bij
•
de toepassing van
deze toetssteén af te zien’van de wijzigingen in de allocatic
en de hierdoor veroorzaakte verdere verdelingseffecten, die
uit een eventuele feitelijke compensatie zouden voort-
vloeien. Door deze restricties heeft het driterium een nog
meer betrekkelijke waarde dan er op grond van verschil-
lende overwegingen reeds in zijn oorspronkelijke vorm aan’
‘kan worden toegekend. J-let kan daarom niet dienen ,om
onvoorwaardelijk geldende, iechtstreeks op te volgen voor-
chriften voor de economische politiek’ af te lèiden. De
ambitie dergelijke p’raktische gedragsregels op te stellen
heeft de welvaartstheorie .wegens het partiële en hypothe-
tische karakter van haar uitkoniten reeds lang prijs-
gegeven. Ook het moderne onderzoek betreffende de ex-
terne effecten, heeft zelfs wanneer het zich op de econo-
misch-politieke kant van het vraagstuk richt niet de be-
doeling, volstrekte no’rmen of paskiare oplossingen voor
de praktijk te bieden, maar inzicht dat voor doelmatige,
beslissingen’nodig is. Uit dit oogpunf ishet neo-Paretiaanse
criterium ondanks zijn beperkte strekking een nuttig ana-
lytisch instrument. –
Met behulp van deze gewijzigde versie van het criterium
van Pareto kan de welvaartstheorie op pseudo-Marshal-
liaane wijze welvaartsoordelen afleiden door het saldo te
•
bepalen van .tegengestelde veranderingen in de welva’art
van verschillende subjecten, zij het niet de
reservalio
inenta/is
dat’ deze operaties geen interpersonele nuts-
vergelijking impliceren. Met deze methode kunnen de ex-
terne effecten op dezelfde voet als de andere allocatie-
..problemen worden behandeld, waarbij de traditionele
optimum-voorwaarde, de gelijkheid van marginale maat-
schappelijke kosten en opbrengsten, gehandhaafd kan
blijven. De theorie van de externe effecten wordt ‘tégen-
woordig zeer dikwijls op deze grondslag beoefend.en oök
Mishan past in zijn boek deze vorm van analyse.en be-
oordeling toe
12)
DE AANPAK YAN COASE
Het opnemen van de externe effecten in de Pâretiaanse
theorie heeft echter meer betekend dan het aanbrengen van
een nieuw etiket op de oude zakken met de oude wijn.
Het heeft de weg geopend naar een meer diepgaand onder-
zoek dat niet. alleen tal van interessante positieve inzichten
heeft opgeleverd, maar ook veel bezwaren tegën de oer-
geleverde, in hoofdzaak van Pigou afkonistige theoretische
en economisch-politieke denkbeelden over de externe
effecten naar voren heeft doen komen. Deze kritische stro-
ming vindt haaroorsprong voornamelijk in een baan-
brekend artikel van Coase uit 1960
Het uitgangspunt van zijn beschouwing, die zich beperkt
tot de nadelen die uit de produktie voortvloeien voor andere
produktiehuishoudingen, is dat het onjuist is bij de eco-
nomische beoordeling’ hiervan, waarvoor hij als-maatstaf
de waarde van produktie gebruikt,’eenzijdig het negatieve
effect in aanmérking te nemen. Met het belang van de
produktie die de nadelen doet ontstaan dient evenzeer
rekening te worden gehouden. De oorspronkelijkheid van
zijn bijdrage is er vooral in gelegen, dat hij laat zien hoe
langs de weg van een ruil tussen de bij de externe effecten
betrokken partijen een voor beide bevredigende en uit een
oogpunt .van allocatie optimale oplossing kan worden
verkregen. Deze is naar zijn mening onafhankelijk van het
feit, of al dan niet de juridische vrijheid bestaat de externe
effecten 7onder schadeloosstelling voor de benadeelden
in het’ leven te roepen; de lesbetreffende ‘ettelijke rege-
lingen van het eigend&msrecht zijn wel van invloed op de
verdeling van de produktievergroting, mair niet op de
alloca iie.
Deze’stelling geldt echter-slechts onder het voorbehoud,
dat de transacties met betrekking tot de externe nadelen
geen kosten met zich brengen. Deze voorwaarde zal in de
werkelijkheid niet zijn vervuld, te minder, naarmate nieer
subjectenbij deze effecten belang hebben: Deze omstandig
heid schept de mogelijkheid, dat overheidsmaatregelen een•
meerefficiënte allocatie kunnen bewerkstelligen. Coase is
evenwel ‘van oordeel, dat de voordelen hiervan veelal zijn
overschat, om, doordat de kosten, van de overheids-
bemoiing zijn verwaarloosd. Het achtervege laten van
interventie kan’daaroni de voorkeur verdienen. Hij waar-
schuwt er daarenboven tegen, de lasten.van de corrigerende
maatregelen in alle ‘gevallen te leggen op degene, die de
nadelen veroorzaakt, daar zij, die de nadelen ondervinden,
mede verantwoordelijk kunnen zijn, bijv. door de ‘keuze
van devestigingsplaatsof het nalaten’van voorzieningen,’
die de.nadelen kunnèn beperken. Zijn verhandeling heeft
de strekking aan te tonen, dat van een uniforme institu-
tionele regeling op het stuk van de éxterne effecten geen
optimaal resultaat is te verwachten. Hij adstrueert zijn
betoog met een aantal rechtszaken, waaruit de verwant-
schap van het vraagstuk met het juridische leerstuk van de
onrechtmatige daad op sprekende wijze naar voren komt.
Op de door Coase ontwikkelde gedachtengang is door
velen voortgebouwd, terwijl anderzijds zijn cofclusies
niet onweersproken zijn gebleven
14)
Zijn bezwaren tegen
de economisch-politieke voorstellen van Pigou zijn aan-
gevuld met, het argument, dat deze bij de overheid een
gedetailleerde feitenkennis veronderstellen waarover zij
infeite niet zal beschikken
15)
Hiernevens is door Bucha-
nan, een der belangrijkste vertegenwoordigers
,
van deze
richting en een der meest actieve en originele auteurs op
het gebied
–
van de externe effecten, aangevoerd-dat zich
ook bij de politieke besluitvorming afiijkingen tussen
individuele, en maatschappelijke kosten en opbrengsten.
zullen voordoen, die evenzeer een beletsel zullen zijn voor
liet bereiken van een optimum
16).
In de theorie van de externe effecten .heeft de door
Coase ingevoerde gedachte van een’ ruil inzake de externe
effecten veer navolging gevonden, waarbij zij mede is uit-
gebreid tot de door hem niet besproken vormen. De voor-,
•
stelling van een ,,markt voor externe effecten” is tegen-
woordig zeer gangbaar. Deze uitdrukking,’ die een con-
tradictio in terminis schijnt, moet uiteraard zo wordén ver-
staan dat wanneer externe effecten het voorwerp van een
ruil zijn geworden, zij of verdwijnen of hun karakter als
zodanig veiliezen. In de door de ruit tot stand gebrachte
.12)
Reeds eerder in E. J. Mishan: ,,Welfae Criteria for
External Effects”
in
The American Economic Review,
september
196!,
‘) R. H. Coase: ,,The Problem of Social Cost” in
The Jourizal
of
Law and Economics,
oktober 1960.
Zie voor een beknopt samenvattend overzicht in R.
Turvey: ,,On Divergences. between Social Cost and’ Pnivate
Cost” in
Econornica,
augustus 1963. Een kritische beschouwing
geeft S. Wellisz: ,,On External Diseconomies and the Govern-
ment-Assisted Invisible Hand” in
Economica,
november 1964;
een antikritiek in 0. A. Davis en A. B. Whinston: ,,On Extern-
alities, Informatiôn, and the Government-Assisted Invisible
Hand” in
Econo,nica,
augustus 1966.
Davis en Whinston, t.a.p.
56)
J. M. Buchanan: ,,Politics; Policy, and the Pigovian
Margïns” in
Economica,
februari 1962,
252
optimale situatie kan echter een deel der externe effecten
blijven bestaan. Dergelijke niet een optimuni verenigbare
effeten zijn als niet ,,Pareto-relevant” gekarakteriseerd
17).
Deze redenering leidt tot de gevolgtrekking dat het be-
staan van externe effecten op zichzelf niet altijd corrigerende
maatregelen rechtvaardigt
18).
Hoewel deze marktconstructie slechts een beperkte
praktische betekenis heeft – de illustraties betreffen veelal
,,neighbourhood effects” in de letterlijke zin tussen twee
partijen – is haar heuristische waarde aanzienlijk. Zij is
een instructief middel om zonder de schijn van inter-
personele . nutsvergelijking te wekken een Paretiaans
optimum af te leiden, waarvan de ver’ezen1jking voor de
verschillende bij externe effecten betrokken subjecten
voordelig is
19)
Op deze wijze wordt de analogie met de
andere allocatieproblemen op zeer treffende wijze ge-
demonstreerd.
DE IDEEËN VAN MISHAN
Deze ideeën zijn de directe achtergrond van de behandeling
van de extene effecten.door Mishan, zowel in zijn boek
als in een daarop aansluitend belangrijk artikel, wâarin de
theoretische grondslag van zijn opvattingen meer in details
is uitgewerkt’
20
) en dat in een andere bijdrage tot deze
aflevering nader wordt besproken. Ook hij maakt met –
vrucht gebruik van de conceptie van ruilovereenkomsten
betreffende de externe effecten, o.a. ten bewijze van zijn
stelling dat subjecten met uiteenlopende preferenties, bijv.,
rokers en niet-rokers, liefhebbers van stilte of van rumoer,
allen gebaat kunnen zijn met afzonderlijke ruimtelijke
voorzieningen. Hij bestrijdt echter de door hem als deter
–
ministisch bestempelde stelling van Coase en zijn volge-
lingen, dat het allocatie-optimum in alle gevallen onafhan-
kelijk is van de juridische regelingen betreffende de externe
effecten
21).
Eveneens wijst hij de door Coase aangenomen
wederzijdse verantwoordelijkheid voor negatieve effecten
af. Hij bepleit deze steeds te leggen bij de partij die ze
veroorzaakt, zowel op gronden van billijkheid als van
efficiency, o.a omdat op deze wijze het sluiten van over-
eenkomsten wordt vergemakkelijkt en een grotere prikkel
bestaat de kosten in de vorm van de externe nadelen te
verlagen. Zijn scherpzinnige argumentatie is een in menig
opzicht verhelderende bijdrage tot de problematiek vai
de externe effecten, ook al is er mede in het licht van ver
–
schillende door Coase besproken gevallen reden te menen,
dat hij in zijn verdediging van de eenzijdige verantwoor-
delijkheid iets te ver gaat.
De omstandigheid, dat de voorstelling van een markt
veelvuldig is toegepast voor de externe effecten in de sfeer
van de consumptie, heeft als een belangrijke consequentie
gehad dat de welvaart dikwijls in een ruimere zin is op-
gevat dan tot kort geleden in de welvaartstheorie het meest
gebruikelijk was. Herhaaldelijk, om, ook door Mishan
in verscheidene van zijn illustraties, zijn ,,immâteriële”,
niei rechtstreeks op geld waardeerbare of het reële inkomen
wijzigende effecten in de analyse betrokken. Kenmerkend
is bijv., dat terwijl Pigou in zijn schoolvoorbeeld het nadeel
van de fabrieksrook voor de consumenten afmeet aan hun
grotere uitgaven voor zeep, in een recente studie de invloed
van rook op de gezondheid als het welvaartseffect wordt
gezien
22
). Deze ruimere interpretatie is niet anders dan
logisch, daar hier duidelijk sprake is van de gevolgen 0,an
het gebruik van economische goederen voor de behoeften-
bevrediging, die bovendien, naar uit de ruiltheorie van de
externe effecten blijkt, zeer wel voor in .geld uitgedrukte
waarderingsoordelen vatbaar zijn. De gelijkstelling van
,
economische en ,,materiële” effecten is daarom hoogst
willekeurig. Het is derh’alve ook onjuist, de vernietiging van
het natuurschoon – door Mishan terecht een uiterst
belangrijk economisch goed genoemd – ten behoeve van
industrievestiging als een niet-economisch offer te stellen
tegenover het economische belang van de groei.
Mishans weisprekend protest tegen de opperheerschappij
van de roei reikt echter nog
–
aanzienlijk verder dan de
,,immateriële” externe nadelen voor de
,
welvaart. Het in
donkere kleuren geschilderde ,,onbehagen in de welvaart”
(om mèt Freud te spreken) is niet het resultaat van de
aanwending van bepaalde economische goederen; het is
eên tekort aan welzijn, aan ,,weIl-being’ of ,,social welfare”
in de termen van Mishan. Zijn sombere visie op de ont-
wrichtende werking van het grbeiproces op het menselijke,
maatschappelijke en culturele leven berust dan ook niet
op economische waarderingsoordelen. Ook verscheidene
yan zijn meest radicale voorstellen, als het verbieden van
particuliere auto’s en van het luchtverkeer, zijn niet wel-
vaartstheoretisch gefundeerd maar de uiting van eigen
voorkeuren, terwijl zijn verdediging van een paternalis-
tische beïnvloeding van,de preferenties door het beperken
van keuzemogelijkheden
23)
eveneens de grenzen van de
welvaartstheorie overschrijdt. De persoonlijke waarderin-
gen en overtuigingen, die zijn boek doortrekken, stempelen
het tot een getuigenis en een in zijn eenzijdigheid
t”
)
boeiend en provocerend strijdschrift tegen de ,,geest der
eeuw”.
Het boek heeft de grote verdienste, de groei te hebben
geplaatst
–
in een ruimer economisch •en niet-economisch
perspectief dan waarin het veelal wordt gezien. Het is niet
aan de economie te- beslissen over de alternatieven, die
Mishan ons voor ogen stelt. Zeer terecht heeft hij erop
gewezen, dat de groei als doelstelling van de economische
politiek niet met zuiver economische overwegingen kan
worden gemotiveerd
25)
en voor het afwijzen van dit doel
geldt uiteraard hetzelfde. De welvaartstheorie kan zelfs de
economische offers en resultaten van de groei, waarbij
mede de welvaart van toekomstige generaties in het ge-
ding is, niet objectief tegen elkaar afwegen. Maar als
gekozen moet worden tussen een wat geringere stijging
van het sociaal produkt en een bewoonbaar blijvende
wereld, is het wellicht geen al te gewaagde hypothese dat
althans een groot deel van het nageslacht deze laatste
erfenis het meest op prijs zal stellen.
P. Hennipman
17)
J. M. Buchanan en W. Craig Stubbiebine: ,,Externality”
in
Econoniica,
november 1962; ald. bLz. 375: ,,What vanishes in
Pareto equilibrium are the Pareto-relevant externalities”.
10)
Buchanan en Craig Stubblebine, t.a.p., blz. 381.
Hierop is in het bijzonder de nadruk gelegd door 0. A.
Davis en A. B. Whinston: ,,Some Notes on Equating Private
and Social Cost” in The Southern Economic Journal,
oktober
1965.
E. J. Mishan: ,,Pareto Optimality and the Law” in
Oxford
Economic Papers,
november 1967.
Deze opvatting ook bij F. T. Dolbear Jr.: ,,On the Theory
of Optimum Externality”
in
The American Economic Review,
maart 1967.
Davis en Whinston:,,Some Notes on Equating Private
and Social Cost”, t.a.p., blz. 114.
The Costs of Economic Growth,
blz. 118 e.v.
Zie voor de keerzijde van het door Mishan getekende beeld
F., Hartog: ,,De kosten van economische groei” in
E.-S.B.
van
1 november 1967.
T.a.p., blz. 37.
E.-S.B. 20-3-1968
253
Economischekrôéi, rüimtelijke ordening
en• ,separate f
Enige kanttekeningen
In de oude Walt Disney-film
Fantasia is
aan Mickey Mouse
de rol toebedeeld van de tovenaarsleerling uit
/’Apprenti
Sorcier
van Paul Dukaz. Mickey weet de hoed van zijn
meester te bemachtigen, schept een waterdrager uit een
bezemsteel, kan vervolgens de opgeroepen krachten niet
meer beteugelen en zou jammerlijk zijn verdronken als
zijn meester niet op het laatste moment had ingegrepen.
Dreigen we door de ontwikkelingen van de laatste de-
cennia in de positie van de tovenaarsleerling te geraken?
Boerwinkel maakt gewag van de cascadische versnellingen
welke de geschiedenis van de mensheid tegenwoordig
doormaakt. Zijn conclusie is dat we daarop moeten ant-
woorden met een ingrijpende mentaliteitsverandering,
willen we als genus homo sapiens dit tijdperk overleven.
Onze tijd, een tijd als nooit tevoren, maakt een nieuw
denken noodzakelijk: inclusief denken
1).
Het is duidelijk dat ook op het terrein van de produktie
zich grote versnellingen voordoen: Over de laatste zeven
jaar nam in ons land het reëel inkomen per hoofd van de
bevolking met 30 pCt. toe. Dat is weinig minder dan in
het gehele tijdvak van 1900 tot 1939
2)
.
De economisten
hadden alle reden zich te verheugen over de sterke econo-
mische groei. Er zijn immers zoveel consumptieve tekorten
te bestrijden. Er moet gedacht worden aan de werkgelegen.
heid voor een groeiende bevolking in een steeds verder
geautomatiseerde wereld. Voor beide elementen is econo-
mische groei onmisbaar. Het jaarlijkse groeipercentage
kwam steeds meer in de belangstelling te staan, het sta-
tistisch materiaal van de landen werd geharmoniseerd
zodat betrouwbare vergelijking kon plaats hebben. Het
was immers ook van belang om zoveel mogelijk in de pas
te blijven bij de ontwikkeling van partnerlanden in E.E,G.-
en O.E.S,O.-verband
3).
Los van de grootte en de veranderingen van het groei-
percentage begon zich echter in de economistenwereld een
zeker gevoel van onbehagen te ontwikkelen. Galbraith
ging wijzen op het gevaar, dat een te groot deel van de
produktiefactoren werd ingeschakeld bij de voortbrenging
van individuele welvaart, op de moeilijkheid hierin ver
–
andering te brengen door de institutionalisering van het
ondernemingswezen
4).
Ook van andere zijden komen
waarschuwingen, welke – direct of indirect – betrekking
hebben op de consequenties van de economische groei.
Technici betonen zich verontwaardigd over de commer-
ciële pervertering van hun werk, over de verspilling’ van
energie, grondstoffen, materiaal, arbeid en tijd zonder
zorg voor de toekomst
5).
Biologen zoals Rachel Carson
in de Verenigde Staten en Briejèr hier te lande verheffén
hun stem tegen de ongeremde toepassing van insecticiden
6).
Ons nationale paradepaard van economische groei – Rot-
terdam – wordt in het lijf blad van de Nederlandse econo-
misten als een ,,biologisch monstrum” gekwalificeerd
7).
Hoog is de prijs die we voor onze grotere materiële wel-
vaart moeten betalen. Te hoog? Ons welzijn lijdt er onder,
maar misschien is het nog erger en zijn we bezig met de
afbraak van de mogelijkheden van de mensheid
8).
ECONOMIE EN PLANOLOGIE
Voor de ruimtelijke ordening is het tot ontwikkeling komen
van de hiervoor aangestipte denkbeelden van veel belang.
Zij houdt zich in het bijzonder bezig met het fysieke milieu.
Zij heeft daarbij bepaald geen gering doel op het oog:
het welzijn van de bevolking, de mens en zijn geluk zelfs,
staan in het middelpunt. Zij is er zich van bewust dat de
individuele materiële welvaart daar een belangrijk deel
van uitmaakt. . Ook elementen in de immateriële sfeer
vormen er evenwel essentiële componenten van
9)
Dat
deze laatste veelal niet zijn te kwantificeren wil nog niet
zeggen, dat het om onduidelijke belangen gaat. De laatste
decennia eiste de economische ordening -. in hoge mate
zich beperkend tot de vergroting van de materiële welvaart
– veler aandacht op. Welzijnscomponenten voortspruitend
uit een betere verdeling van die welvaart – althans binnen
onze landsgrenzen – kwamen door de sociale ordening
tot hun recht. De welzijnscomponenten welke te maken
hebben met het fysieke milieu van de mens, bleven echter
bij dit alles grotendeels in de schaduw. Het is daarom
wel enigszins begrijpelijk dat, in de eerste grote conceptie
van ruimtelijke ordening niet getoond wordt hoe een betere
ruimtelijke ordening eventueel bijdraagt tot het bereiken
ook van een hogere materiële welvaart, zoals wel werd
‘)
Inclusief denken
door F. Boerwinkel, Hilversum/Antwerpen
1966.
Rijksbegroting voor het diensijaar 1968,
Hoofdstuk XIII –
Economische Zaken, Memorie van Toelichting, no. 2, blz. 6. Nota inzake groei en structuur van onze economie,
‘s-Graven-
hage 1966, blz. 7. –
J. K. Galbraith:
The new industrial state,
Londen 1967.
Wijzigingen in dit opzicht zullen misschien toch tot stand
kunnen komen omdat het management sterk in verandering is.
Als er een ,,professionalisering” van management optreedt, is
met name van belang, of de jonge manager tot een beroeps-
beoefenaar moet worden gevormd, die net als een arts of advo-
caat aan een strakke beroepsethiek en aan een service-ideaal
gebonden is. Zulks merkt H. A. Becker op in
Management als
beroep,
Rotterdam 1968.
C. J: Dippel: ,,Techniek en humaniteit” in
Wijsgerig
perspectief op maatschappij en wetenschap,
november 1965, blz.
94 e.v.
C. J. Briejèr:
Zilveren sluiers en verborgen gevaren,
Leiden
1967.
?) H. B. Goettsch: ,,Rotterdam, biologisch monstrum” in
E.-S.B.
van 6juli 1960. Van dezelfde schrijver: ,,Groei of woeke-
ring?” in
E.-S.B.
van 6 januari 1965.
,,De mensheid werkt hard aan de ondergang van de wereld”,
verslag van de jaarlijkse vergadering van de American association
for the advancement of science, in de
N.R.C.
van 29 december
1967.
Tweede nota over de ruimtelijke ordening in Nederland,
‘s-Gravenhage 1966, blz. 2 en 182. Vgl. voorts: ,,Ruimtelijke
ordening” door S. E. Pronk in
Economisch Kwartaaloverzic/it, Amsterdam-Rotterdam Bank N.V., no. 9, juni 1967, blz. 27.
24
verwacht
10).
Het inclusieve denken is immers iets wat we
allemaal nog moeten lerën
11).
Bovendien is zeer terecht
opgemerkt dat juist een van de grote moeilijkheden is,
dat op dit moment nog onvoldoende bouwstenen kunnen
worden aangedragen om verantwoorde kwantificering
van de economische gevolgen van een bepaald ruimtelijk
beleid te kunnen geven
12)
Op verschillende punten komt de discussie omtrent het
overgangsgebied van economie en planologie thans op
gang. Dat de economisten de aandacht nu richten op de
kosten van de economische groei kan het gezamenlijk
doordenken van de weg naar een leefbare toekomst voor
ons land alleen maar ten goede komen. Bij de ruimtelijke
ordening valt er niet aan te ontkomen dan een vrij lange
periode in beschouwing te nemen. Dat ook de moed is
opgebracht ruim drie decennia economische ontwikkeling
te overzien is evenzeer van de grootste waarde. Niet alleen
vanwege het bijeengebrachte cijfermateriaal, dat inmiddels
dienstbaar werd gemaakt aan een raming van de omvang
van het Nederlandse zeehavenareaal in 2000. Zeker is ook
van belang de nuchtere constatering, dat de ontwikkeling
van morgen resulteert uit de knelpunten van vandaag
13).
Wat zijn die knelpunten? Een ervan is dat in weerwil
van onze nationale economische groei, de werkloosheid
in bepaalde delen van het land wel een erg grote omvang
heeft aangenomen. Afgezien nog van de sociale aspecten
betekent zulks dat bepaalde
groeimogelijkheden
niet
geheel worden benut
14)
.
Een ander, dat we met onze grotere
materiële welvaart in een wereld zijn terechtgekomen,
welke zich meer en meer aan ons voordoet als de chaos
van de jungle, beheerst door het brute recht van de sterkste,
de suprematie van beklemming, stank, vuil en lawaai.
Zo ongeveer drukte een Nederlands planoloog zich eens
uit
15).
Te emotioneel? Als de economist Mishan de aard
van de ,,external diseconomies” behandelt, spreekt hij van
,,industrial noise, dirt, stench, ugliness, urban sprawl,
and other features that jaf the nerves and impair the
health of many” en van een ,,existing social menace”
16).
Als er iets bevorderlijk is voor een discussie is het wel dat
de deelnemers dezelfde taal spreken. Wat dat aangaat is
er nu een grote vooruitgang gemaakt. Zulks wil niet
zeggen dat we daarmee een pasklaar antwoord hebben op
de problemen met betrekking tot het milieu. Wel leveren
de beschouwingen van Mishan over de ,,separate facilities”
naar het voorkomt daarvoor een belangrijke bijdrage.
PLANOLOGIE EN ,,SEPARATE FACILITIES”
Wat wordt met ,,separate facilities” bedoeld? Mishan stelt
dat mensen eenvoudigweg recht hebben op ,,privacy, quiet
and clean airsimple things, but for niany indispensable to
the enjoyment of life”
17).
Op de een of andere manier
zou dit recht eigenlijk moeten worden erkend. Men kan
er vervolgens over denken degenen die daarop inbreuk
maken te verplichten tot schadeloosstelling van degenen
die dan gaan lijden. De compensatie zou zodanig moeten
worden vastgesteld, dat een algemene optimale situatie
met betrekking tot het welzijn ontstaat, welke dus voor
iedereen geldt maar waaraan iedereen dan ook gebonden
is. Theoretisch bezien moge dit een oplossing zijn, prak-
tisch uitvoerbaar is ze uiteraard niet. De vaststelling van
de compensatie, de regeling van de invordering en de uit-
betaling zeker bij een wat groter aantal daarbij betrokken
personen moet tot de onmogelijkheden worden gerekend
18).
Bovendien zal het zelden nodig zijn om tot een oplossing
te komen waarbij een voor iedereen geldend optimum wordt
bereikt
19).
Er is evenwel de mogelijkheid ,,separate loca-
tions, or separate facilities, for the conflicting groups” in
overweging te nemen. Door naast een ,,transistorized
beach” ook een rustig strand aan te wijzen is het mogelijk
zowel de lawaal-minnende als de lawaai-verfoeiende groep
tevreden te stellen. Hoe groter het deel van de bevolking
is, dat een van de overige afwijkende zienswijze heeft, des
te praktischer en juister is de olossing door ,,separate
facilities” °).
.
.
Van planologische kant kunnen op dit moment over de
,,separate facilities” slechts opmerkingen van voorlopige
aard worden gemaakt. Er zal verder moeten worden dodr-
gedacht o.a. over de economische toepassingsmogeljk
heden, maar niet minder over de vraag of dit dan tevens
aanvaardbaarheid of zelfs wenselijkheid impliceert. In prin-
cipe gaat het bij de ,,separate facilities” om de vraag wat voor
vorm we aan onze wereld geven, hoe we willen wonen en
dat wil zeggen hoe we willen leven. Tellegen heeft een aantal
indringende beschouwingen geleverd over dit onderwerp.
Daarbij merkte hij op ,,Waar de mens woont, kan hij met
de zijnen veilig en behaaglijk leven” en: ,,aan het formele
‘zich vestigen’ beantwoorden vele vestigingsvormen,
materiële gestalten van menselijk wonen”
21).
Met de vorrn
geving zijn we steeds gebonden aan een historisch bepalde
situatie, een situatie welke zich nooit eerder voordeed en
zich ook nooit meer zal herhalen. Wat goed is in periode A
behoeft niet hetzelfde gunstige effect in periode B op te
leveren. Dat geldt ook ten opzichte van verschillende
landen. Essentieel is wat men met een bepaalde vormgeving
beoogt. Dat is beslissend voor de vraag of er van een mense-
lijke of een onmenselijke samenleving sprake is.
10)
,,Ruimtelijke ordening in Nederland” in E.-S.B.
van 29
november
1967.
“) Eigenlijk kan dit alleen maar tot zijn recht komen in een
integrale planning, waarvan de ruimtelijke ordening – naast
de economische, de sociale en wie weet ook de culturele orde-
ning – een onderdeel vormt. De ruimtelijke ordening wordt
thans in feite belast met de alomvattende planning zonder daar-
toe uitgerust te zijn. Vgl.: ,,Het tekort bij de ruimtelijke ordening”
door Th. M. 1. Post in
Stedebouw en Volkshuisvesting,
jrg. 1967,
blz.
443-446.
Het probleem is niet nieuw. Al in
1947
werd op-
gemerkt, dat het ordeningsstreven als één geheel moet worden
beschouwd, ,,waarbij economische, sociale en ruimtelijke orde-
ning door de onderlinge wisselwerking zo zeer verweven zijn,
dat zij, gezien tegen de culturele achtergrond vanuit één cen-
traal punt geleid moeten worden”, ,,Ruimtelijke planning” door
F. Bakker Schut in
De Economist,
jrg. 1947,
blz.
482. ,,De ruimtelijke ordening in Nederland en de invloed van
de (buitenlandse) economische ontwikkeling” door E. H. van
de Poll in
E.-S.B.
van 29
november
1967.
De Nederlandse economie in het jaar
2000″
door C. A.
van den Beld in
De Nederlanders in het jaar 2000,
Haarlem
1967,
blz.
35.
Nota inzake groei en structuur van onze economie,
t.a.p.,
blz.
45.
Stedebouw en volkshuisvesting,
jrg.
1967,
blz
328.
E. J. Mishan:
The costs
of
economic growth,
Londen
1968,
blz.
55/56.
E. J. Mishan, t.a.p., blz.
71
e.v.
‘) Op de beperktheid van de methode reeds bij de opstelling
van een kosten-batenanalyse van een betrekkelijk overzichtelijk
onderwerp wijst M. C. Verburg in zijn artikel ,,Economische
balans van het Deltaplan” in
E.-S.B.
van
8
november 1967:
Men kan zich ook afvragen of algemeen geldende optima
de wereld waarin wij leven niet zouden doen verarmen door het
veroorzaken subs. bevorderen van een verwerpelijke uniformi-
teit.
Hier dient zich de vraag aan hoe het verder moet niet
groepen zo gering in aantal, dat de ,,separate facilities”-oplos-
sing niet praktischer is. Het zingen van ,,We shail overcome”
zal op den duur wellicht geen voldoçnleçompenSatie blijken te
zijn.
E.-S.B. 20-3-1968
255
De term ,,separate facilities” is wel verttald met ,,ge’-
scheiden leefmogelijkheden”
22).
Men zou wellicht ook’ aan
,,onderscheiden mogelijkhede’n” kunnen denken. We be-
hoeven er niet geweest’te zijn om toch hèt voorbeeld van
,,gescheiden leefmogelijkheden” te kennen: die welke ont-
staan uit de bij de Group Areas Act van .1950 aan “de
regering van Zuid-Afrika verleende bevoegdheid om aparte
woongebieden aan te wijzen en dwang uit te oefenen tot
verhuizing daarheen
23
). Aan de andere kant is ook te
wijzen op een voorbeeld van ,,onderscheiden mogelijk-
heden” in het plan voor de verkeersstructuur van Lelystad.
Dat voorziet in afzonderlijke voet- en fietspadenroutes,
zodanig ontworpen ,,dat Lelystad een plaats zal zijn, waar
een moeder haar kind weer met een gerust hart lopend naar
school kan laten gaan” s”). Waârmee gezegd wil zijn dat
,,separate facilities” kunnen worden gebruikt tot onder-
drukking maar ook tot bescherming van de zwakkere groep..
Wanneer ,,separate facilities” worden geboden aan indus-
• . trieën, welke het milieu sterk verontreinigen,kan dit leiden
tot een’sltuering in afzondering,waafdoor ae mens geen
directe hinder ondervindt. Wel kurnen dan in de omgeving
van de betrokken vestigingsplaats ,,geruisloos” velë andere
organismen worden vernietigd. Er ontstaan .,,woestijnen”
waar verschillende vormen van leven onr1iogelijk worden
25)
De economisten zien in een zodanige situering wel mogelijk-
heden. ,,High capital expenditure is often necessary to
overcome the problem of pollution. Consideration of
• costs arising in this connection may in fact be a deter-
mining factor when selecting a site for the erection of new
-‘
plants”
26)
Het is duidelijk dat ecologen dit echter’als,een
bedenkelijke gang van zaken zullen beschouwen. In zulke
• gevallen zal steeds zorgvuldig moeten worden afgewogen,
welke oplossing de voorkeur verdient: industrieën ver-
– plichten tot ,,high capital costs”, het scheppen van ,,separate
facilities” of een combinatie van deze beide. ‘De betekenis
•
van belangen ,,in the long run’ zou daarbij niet uit het
oog mogen worden verloren.
.
MEER KEUZE
Een algemene trek van het toekomstig levenspatroon zal
een verlangen naar grotere keuzemogeljk1eden zijn. Een
van de hoofdelementen van de ruimtelijke toekomstvisie
voor Nederland is het scheppen-van zulke friogelijkhèden.
De rijke verscheidenheid van het natuurlijk milieu die ons
land op een kleine oppervlakte biedt is daarvoor eeh be-
langrijke basis. De afwisseling van sterke en minder sterk
verstedelijkte gebieden – neergelègd in de ruimtelijke
structuurschets voor Nederland omstreeks ‘2000 – is een
tweede grondslag tot het bereiken van grotere keuzevrij-
heid
27)
Ook in dit ontwerp komen ,,onderscheiden moge-
lijkheden” tot uitdrukking. Het geeft de bewoner van de
stadsgewesten, levend in een uiteengelegde wereld, de
mogelijkheid zowel de vOordelen van het land als die van
de stad te proeven. ,Zulks komt tegemoet âan de twee
intenties die in ,het menselijk bestaan gegeven liggen:
landwonen -als gericht op natuurlijke geborgenheid en
stadsworien als gericht op de meer kunstmatige groeps-
handhaving
28).
De mens, die behalve werken, ook echt wonen en zich
recreëren wil, moet deze aspecten in zijn dagelijks leven
kunnen integreren. Daarvoor is nodig dat de keuzemogelijk-
heden realiteitswaarde bezitten. Wereidsteden’ zijn vaak
centra van boeiende culturele ontwikkelingen. Degroei van
grote steden leidde er echter ook toe dat zij op hun in-
woners het effect hebben van een kooi, waar de bevolking
leeft ,,op de zenuwen”
29).
Het gaat niet aan, recreatie-
ruimten voor rustzoekenden zodanig tè situeren, dat er in
de praktijk van alledag geen gebruik van kan worden ge-
maakt. De ruimte zo te dimensioneren en te rangschikken
dat dit wordt voorkomen; is een moéilijke opgave. De ruini
telijke ordening heeft ten opzichte van de samenleving
dan een taak welke tot op zekere hoogte vergelijkbaar is
met die van de bedrijfsorganisatie ten opzichte van de
onderneming. Door op doordachte wijze vorm te geven
aan de ruimte kan wellicht tevens worden’bereikt, dat de
,,onderschciden mogelijkheden” zo min mogelijk worden
gerealiseerd door ge- en ‘verbodsborden, doch eerder op
min of meer vtnzelfsprekende wijze ontstaan. Recreatie-
gebieden welke zijn gesitueerd als een vluchtheuvel in een
maaistroom van verkeer zullen van geringe wezenlijke
betekenis zijn!
Voor dimensionering en rangschikking van’ de toe-
ko’mstige verstedelijking van ons land ging de voorkeur
uit naar’gebundèlde deconcentratie
30),
Dat zal naar ver-
wachting een maximum aan keuzemogelijkheid, bieden
voor het wonen, het werken, de recreatie, hçt verker enz.
Deze keuze wordt wellicht mee verklaard door de om-
standigheid ‘dat groepsgewijze samenlevende mensen,
geslachtenlang verbondèn, herkenbaar en nader te bepalen
zijn aan hun eigen ,,wereld”, aan een omgeving, die als
geheel te1keis karakteristiek is voor, een groep
31
). Neder-
land, volgens Huizinga ,,een staat, opgebouwd uit.wel-
varende. burgerijen van matig grote stëden en uit tamelijk
‘tevreden boerengemeerÇten; is geen kweekbodem voor het-•
geen meh het heroïsche noemt”
32
). Daarom zal waar-
schijnlijk hier te lande evenmin een hang naar immense
.agglomeraties bestaan. Het historische urbanisatiepatroon
van Nederland kenmerkt zich door spreiding van steden,
ook in het westen van het land. –
Planologie – zo. is eens gesteld – is te belangrijk om
aan, de’planologen te worden overgelaten.’ De inrichting
van’ons land is inderdaad een aangelegenheid, welke ons
allen aangaat. De typiste net zo goed als de verpleegster,
de bakker zowel als de pasfodr, de archivaris en de operator.
Deze kanttekeningen – voorlopig als ze zijn – toonden
wel aan, dat het idee van’ ,,separate facilities” te veel-,
bmvattend is om alken aan de economisten te worden
overgelaten.
Drs. S:E, Pronk
F. Ph. A. Tellegen:
Wonen als levensvrag,
Amsterdam
1965, blz. 50.
.
,,De kosten var economische groei; enkele notities nâar
aanleiding van een opmerkelijk boek” door F. Hartog in
E.-S.B.
yan 1 november 1967.
Apartheid, feiten en commentaren,
Amsterdam z.j., blz. 96.
– 24)
C. van Eesteren:
Stedebouwkundig ô1a,z voor Lelystad,’
‘s-Gravenhage 1966, blz.’ 37.
,,Luchtverontreiniging door de’industrie” door H. Eilers
in Kerstnummer
Groenten en Fruit,
1966, blz. 1006/1007.
T/ze cheinical industry in some European countries,
rapport
van de Economie Research Group of the Amsterdam-Rotterdam
Bank enz., Amsterdam enz. 1967, blz. 17.
Tweede Ilota oie, ‘de ,’uimtelj/ke o,’de,zi,,’ in Nederland,
t.a.p., blz.
5, 57
en 86.
F. Ph. A. Tellegen, t.a.p., blz.
75.
–
Lewis Herber:
Stikkende stede,,,
bewerking van A. Hugue-
not van der Linden, Amsterdam 1967.-
‘
30
) Het midden-alternatief tussen ‘vérgaande concentratie en
vérgaande deconcentratie in het urbanisatiepatroon. Vgl.
Tweede nota,
t.a.p:, blz. 86/87.
,,De heelwording van het leven” door F. Ph. A. Tellegen
in
Bouwen, wone,,, leven,
Amsterdam 1966,,blz. 66.
J. Huizinga:
Nederland gee,tres,nèrk,
Verzamelde werken
VII,- Haarlem 1950, blz. 85,
-• –
256
De relatie ‘overheid-bedrijfslevéfl
bij de bestrijding
vân de milieuverontreiniging
INLEIDING
Overheid en bedrijfsleven hebben een gemeenschappelijk
belang – om geheel verschillende redenen overigens – bij
het zo schoon mogelijk houden van het leefmilieu. Stel
dat het uitgangspunt”an de industrie ingegeven zou worden
door de overweging alléén de produktiekosten zo laag
mogelijk te houden, dan zouden kostenverhogende, on-
rendabele investeringen, noodzakelijk voor het binnen
het bedrijf houden van verontreinigingen, wellicht achter-
wege gelaten kunnen worden. Zelfs zonder overheids-
ingrijpen zou een dergelijk uitgangspunt geen stand kunnen
houden. Gedurende de laatste decennia werd het binnen-
klimaat van een bedrijf een factor van betekenis voor de
produktie. Het werd hoe langer hoe moeilijker niensen te
vinden die bereid waren in een sterk vervuild& omgeving
te werken; ook werd een direct verband gevonden tussen
arbeidsklimaat en produktiviteit.
Op dit moment voltrekt zich de ontwikkeling dat ook
dc vervuiling van het leefmilieu een ,,produktiéfactor” van
betekenis aan het worden is. Hoe langer hoe minder zal
de bereidheid gevonden worden zich in een gebied met een
hoog verontreinigingsniveau te vestigen, en dit wel in ver-
snelde mate door stéeds intensiever opinievorming door pers
en andere publiciteitsmedia. Hieruit kan tot een gemeen
schappelijk belang van overheid en bedrijfsleven worden
geconcludeerd: de overheid in verband met haar taak
ten aanzien van de volksgezondheid e.d., het bedrijfsleven
om redenen van produktié.
Betekent het bovenstaande nu dat het bèdrijfsleven zich
dan maar elke investering moet getroosten ter bescherming
van het leefmilieu? Ongelukkigerwijze zijn installaties,
waarmee verontreinigingen binnen het bedrijf gehouden
kunnen worden bijzonder kostbaar, en wel dés te duurder
naarmate eén hogere graad van perfectie wordt nagestreefd.
Hier ziet men de taak van de overheid als vanzelf naar
voren komen: het vaststellen van de mate van perfectie
die moet worden bereikt.
DE HINDERWET
Eén van de weinige middelen die de overheid ten dienste
staat in de strijdtegen de milieuverontreiniging is de Hinder-
wet, waarvan de uitvoering gelegd is bij de gemeentelijke
overheden. Dit betekent, dat de voorwaarden, die aan de
bedrijven gesteld worden, van gemeente tot gemeente ver-
schillen kunnen en ook verschillen zullen. Immers, in een
gebied niet een reeds hoge voorbelasting, zoals het Rijn-
mond-gebied, zullen strengere voorwaaden gesteld moeten
worden dan in een relatief ,,schoon” gebied. En principe
kunnen deze voorwaarden zodanig streng gesteld worden
dat de concurrentiepositie, van een bedrijf in het geding
komt. Landelijke normen en een uniforme toepassing ervan,
als verwacht mag worden te zijn vastgelegd in de Wet
op de Verontreiniging Oppervlaktewateren en in de Wet op
de Luchtverontreiniging, lijken daarom dringend gewenst.
Toepassing van deze normen zou in bepaalde gevallen tot
ernstige moeilijkheden voor bestaande bedrijven kunnen
leiden; in die gevallen zouden fiscale of ândere tegemoet-
komingen overwogen dienen te worden.
Naast landelijke wetgeving zoûden m.i. ook op inter-
nationaal niveau afspraken gemaakt moeten worden; door
het eenzijdig stellen van strenge normen zal Nederland als
investeringsgebied aan aantrekkelijkheid inboeten niet alle
consequenties van dien.
VERONTREINIGINGEN
EN VERONTREINIGINGEN
Bij liet nu volgende wil ik mij tot de
Ii,c/,ieron1reinigi,zg
beperken. Hoe ontstaat de industriële luchtverontreiniging?
In de eerste. plaats door emissies •bij normale bedrijfs-
voering van dampen en vaste deeltjes uit schoorstenen.
Dit soort emissies bestaat veelal uit voor de volksgezond-
heid schadelijke stoffen; het zijn tevens de soort emis-
sies die het gemakkelijkst bij de bron te bestrijden zijii.
In een Wet op de Luchtverontreiniging zullen voor een
aantal van deze stoffen grensconcentraties in de buiten-
lucht zijn vastgesteld. Uitgaânde van deze grenswaarden
en de voorbelasting in een gebied kunnen dan de voor-
waarden die aan een bedrijf gesteld moeten worden bepaald
worden. –
In de tweede, maar niet minder belangrijkeplaats, door
lekken in leidingen, afsluiters en pompen, door verdamping
uit opslagtanks, bij verlading, doo( slordig werken enz.
Dit soort emissies ontstaat op vele plaatsen, veelal onbe-
langrijk, op zichzelf, maar tezamén aanleiding gevend tot
hinderlijke overlast door stank. Meestal in zulke lage con-
centraties dat de volksgezondheid er niet door in gevaar
wordt gebracht, maar die, doordat ze voortdurend hinder
veroorzaken, vermoedelijk hun psychische uitwerking niet
missen. Het i duidelijk dat het hier,’ in een groot industrie-
administratie-
–
ponskaart- en pons-
Besteedt
UW
1
bandinvoer. En met administratieproblemen
magneetband eenheden i Bedrijfsadministratie-
problemen?
Uit. Aan Bedrijfs-
en verwisselbare
kantoor Holland
N.V.,
admi0istratiekantoOr
l schijvenpakketten.
Coolsingel 49. Rotterdam
•
Holland
N.V.
Daar staan i Efficiënt voor
uf
l Tel. 010-116155. Cen-
cit ze tiit
2 computers tot
UW
1
WijzullenhetugraagUit-
trum voor Elektronische
b estee
• beschikking. Met
..
1
leggen en voorrekenen.
lnforrnatieverwerkin9.
E.-S.B. 20-3-1968
257
gebied, om tientallen misschien wel honderden verschil-
lende stoffen gaat.
In een rede, gehouden in het voorjaar van 1967, stelde
de wethouder van Rotterdam voor sociale zaken en volks-
gezondheid, de heer De Vos, vast dat gedurende de jaren
1963-1966 goede resultaten bereikt waren op het punt van
de luchtverontreiniging in het Rijnmond-gebied. Voor
zwaveldioxyde noemde hij een absolute teruggang van
36 pCt., tegenover een toename van de verontreinigings-
potentie van 100 pCt., relatief een enorme verbetering dus.
Ook voor het roetgehalte van de buitenlucht kon hij op
een gunstige tendens wijzen. Hiertegenover stelde de
burgerij
(Reine Lucht,
Orgaan van de Vereniging ter
bestrijding van de luchtverontreiniging in en om het
Waterweggebied, februari 1967):
,,Komaan genoeg gemeten aan roet en zwaveldioxyde, dat
weet iedereen nu wel. Maar wat het in dewoonwijken onhoud-
baar maakt bij tijd en wijle is en blijft de stank. Dat was al zo
in 1950, in 1960 en nu wordt het nog steeds maar beroerder. De
nonsens dat de luchtverontreiniging minder wordt zoals wet-
houder de Vos op losse gronden beweert kan iedereen speciaal
in Vlaardingen aan de kaak stellen”.
Mijn instemming aan.de
in dit citaat vervatte insinuatie
ontijoudend, bewijst het dat de burgerij de stank als grootste
euvel van de luchtverontreiniging beschouwt. Het voor-
kémen van deze stank laat zich m.i., door de vele en onge-
controleerde
wijzen
van het ontstaan ervan, nu juist niet
onder enige wettelijke regeling brengen; stankbestrijding
kan alleen effect sorteren bij een nauwe samenwerking
tussen overheid en bedrijfsleven.
In dit artikel zal verder aan dit belangrijke facet van de
luchtverontreiniging, de stankbestrjding, aandacht worden
besteed.
EEN MEETSYSTEEM
Daar stankoverlast het woongenot in een gebied bederft,
is het de taak van overheid en bedrijfsleven de frequentie
waarmee deze stankoverlast optreedt tot een minimum te
beperken. Bij een constante emissie van stankverwekkende
stoffen is de veroorzaakte overlast niet steeds dezelfde.
Alle verontreinigende stoffen hebben één eigenschap
gemeen, namelijk dat hun concentraties op leefniveau
oplopen als de atmosfeer ,,stabiel” wordt. Door de at-
mosfeer zelf wordt dan het proces, waarbij de veront-
reiniging over een groot volume schone lucht verspreid
wordt, in sterke mate tegengegaan. Daar elke veront-
reiniging pas overlast gaat geven als haar concentratie
boven een bepaalde drempelwaarde uitkomt, volgt hier-
uit dat bij het stabiel worden van de atmosfeer de kans op
overlast voor de bevolking door stank in sterke mate toe-
neemt. Een systeem, waarmee het optreden van dergelijke
stabiele toestanden vroegtijdig aangetoond zou kunnen
worden, zou het mogelijk maken in een vroeg stadium
voor deze toestanden te waarschuwen, waardoor het
bedrijfsleven ruim op tijd in staat zou worden gesteld
maatregelen te nemen om stankveroorzakende emissies
tot een minimum te beperken, met als resultaat dat veel
van de overlast door stank vermeden zou kunnen worden.
Een meetsysteem waarmee dit mogelijk zal zijn, is thans
voor het Rijnmond-gebied in een vergevorderd stadium
van voorbereiding.
Hoe moet nu zo’n meetnet, met zulk een bijzondere
doelstélling, technisch worden opgezet? Doordat het sta-
biel worden van de atmosfeer de concentraties van
alle
luchtverontreinigingen op leefniveau beïnvloedt, behoeft
er, om dit stabiel worden te kunnen vaststellen, slechts
één
verontreiniging bémonsterd te worden. Om twee redenen
werd hiervoor het zwaveldioxyde gekozen, omdat dit de
meest algemeen voorkomende luchtverontreiniging is en
omdat betrouwbare analyse-technieken voor deze stof
bekend zijn.
Zeer globaal redenerend kan men stellen dat de stabili-
teit van de atmosfeer een golfbeweging doorloopt met
een periode van 24 uur; in de vroege morgenuren omstreeks
zonsopgang zal de stabiliteit groter zijn dan op het midden
van de dag, terwijl na zonsondergang de stabiliteit weer
zal toenemen als gevolg van warmte-uitstraling van het
aardoppervlak. Indien het er om gaat juist deze stabili-
teitsfluctuaties te volgen, dan moet de monsterduur aan-
merkelijk korter zijn dan 24 uur, stel in de orde van grootte
van 1 uur. Dit heeft dan echter wel tot consequentie, dat
de monsterapparatuur volkomen automatisch, dat wil
zeggen zonder dat enige menselijke bemoeiing noodzakelijk
is, moet kunnen werken. Daarenboven zal men moeten
eisen, dat zoveel monsterapparaten in het gebied worden
geplaatst, dat een op grond van de meetresultaten afgegeven
waarschuwing een hoge mate van betrouwbaarheid heeft.
Berekeningen hebben geleerd dat voor het Rijnmond-
gebied ongeveer 30 apparaten nodig zijn om met een kans
van
95
pCt. een goede waarschuwing te geven.
Nu moeten echter, voor het hebben van een goed
overzicht over de situatie en voor het
tijdig
hieruit trekken
van conclusies, de meetresultaten van alle 30 meetposten
elk uur op één centraal punt bekendzijn. Maar dit betekent
dat ook de transmissie van de meetsignalen van de meetpost
naar het centrale punt volledig geautomatiseerd moet zijn.
Uitgaande van deze eisen werd een apparatuur gekozen,
die bij de N.V. Philips in samenwerking met het Rijks
Instituut voor de Volksgezondheid in ontwikkeling is.
Met behulp van deze apparatuur is het mogelijk de meet-
signalen per telefoon naar het centrale punt door te seinen.
Na afloop van elk uur zijn op deze wijze de uur-gemiddelde
concentraties van alle 30 meetposten op het centrale punt
beschikbaar.
VERWERKING DER MEETGEGEVENS
Op de centrale post echter treedt een grote moeilijkheid
op. Het blijkt dan dat de 30 concentratiewaarden van
geheel verschillende grootte zijn. Hoe moeten deze meet-
resultaten bewerkt worden opdat elk uur een werkelijk
overzicht verkregen wordt van de verontreinigingstoestand
van het gebied? Laat ons daarom nagaan wat de oorzaken
zijn van het zo verschillend van grootte zijn van deze
30 meetresultaten, aannemende dat de emissie van zwavel-
dioxyde normaal voortgang heeft.
De monsterapparatuur wordt op vaste plaatsen in het
gebied opgesteld. Door de gecompliceerdheid van de
industriecomplexen, annex woongebieden, betekent dit
dat de verschillende apparaten op ongelijke afstanden
van de belangrijkste zwaveldioxyde-bronnen staan en
derhalve ongelijke concentraties aangeboden krijgen.
Voorts is gemakkelijk te
begrijpen
dat de windrichting in
hoge mate bepalend is voor de concentratie die een appa-
raat aangeboden krijgt; een apparaat onder de wind van
een belangrijke bron krijgt natuurlijk een veel hogere
concentratie dan een apparaat bovenwinds ervan. Ten
slotte spelen de stabiliteitsveranderingen van de atmosfeer
en de leefgewoonte van de bevolking een belangrijke rol.
258
Immers, tussen 6 en 8 uur ‘s ochtends wordén gedurende
de winter in de meeste gezinnen de kachels opgestookt,
met als gevolg een sterk oplopende zwaveldioxyde-con-
centratie.
Om de invloed van deze factoren, die de gemeten con-
centratiewaarden onderling onvergelijkbaar maken, te
elimineren, moet een kunstgreep worden toegepast. Hiertoe
gaan we de gemeten concentratie van een meetpunt ver-
gelijken met de voorgeschiedenis van datzelfde meet-
punt. Door dit voor elk meetpunt afzonderlijk te doen,
is de invloed van de plaatsing van de meetpunten reeds
geëlimineerd. Uit deze voorgeschiedenis selecteren we uit-
sluitend die gevallen, die betrekking hebben op dezelfde
windrichting als degeen waarbij de voôrliggènde concen-
tratie gemeten werd, aldus de invloed van de windrichting
eliminerend. Ten slotte wordt een verdere selectie gemaakt
door alleen die gevallen euit te kiezen die ook nog op
dezelfde monsterperiode betrekking hebben, daarmede de
laatste factor eliminerend. De aldus geselecteerde meet-
gegevens uit de voorgeschiedenis van een neetpunt worden
gemiddeld en vergeleken met de zojuist gemeten concen-
tratiewaarde; dezelfde procedure vindt plaats voor elk
van de 30 meetpunten.
Uit het voorafgaande zal voldoende duidelijk zijn, dat
een administratie-, selectie- en verwerkingsprobleem van
een dergelijke omvang alleen dân efficiënt en snel kan
worden opgelost, indien over een computer beschikt kan
worden. Doordat voor het welslagen van het waarschu-
wingssysteem het snel beschikbaar zijn van een volledig
overzicht van de verontreinigingstoestand essentieel is,
zal een computer in de centrale post worden opgesteld.
Met behulp van-deze computer wordt de boven beschreven
selectie verricht, het gemiddelde van de geselecteerde waar-
den bepaald, waarna elke gemeten concentratie gedeeld
wordt door haar eigen gemiddelde. De aldus verkregen
,,gereduceerde concentraties” zijn onderling wel vergelijk-
baar, doordat alle systematische beïnvloedingen werden
geëlimineerd.
Door ten slotte de 30 gereduceerde concentraties te
middelen wordt één getal verkregen waarmee de veront
–
reinigingstoestand van het gehele gebied gekarakteriseerd is
en waarvan de waarde uitsluitend nog afhankelijk is van
de meteorologische toestand.
De kunstgreep heeft dus hieruit
bestaan, dat gemeten veröntrei nigingsconcentraties omge-
rekend zijn tot een variabele meteorologische grootheid.
Met behulp van deze gebiedsgemiddelde gereduceerde
concentratie kan het optreden van stabiele meteorologische
toestanden vroegtijdig worden onderkend. Onder ,,nor-
male” omstandigheden is de gereduceerde concentratie
nul of zelfs negatief; zodra de atmosfeer zich gaat sta-
biliseren wordt zij positief. Een waarschuwing
zal
per
telex of anderszins worden verzonden, zodra de gebieds-
gemiddelde gereduceerde concentratie een kritische waarde
overschrijdt en bovendien de weersverwachting zodanig is,
dat op korte termijn geen verbetering van de ingetreden
toestand te verwachten is. Deze waarschuwing, die geba-
seerd is op de meting van
één enkele
luchtverontreiniging,
is geldig voor
alle
soorten emissies. Vandaar dat de waar-
schuwing naar
alle
bedrijven zal uitgaan, opdat alle
emissies zover als mogelijk beperkt zullen worden. Dezelfde
waarschuwing zal uitgaan naar de tuinbouwbedrijven,
opdat deze door het tijdig treffen van maatregelen schade
aan gewassen kunnen voorkomen.
HOOPT U VERMOGEND TE WORDEN?
Dan dient u ±ich wel tijdig vertrouwd te maken met de
kunst van het beleggen
Het populaire weekblad
18/ogeps ..figlange
kan u daarbij met zijn even deskundige als betrouwbare
voorlichting op dit terrein waardevolle diensten bewijzen.
Studenten-abonnementen per kwartaal
f
6,50.
Vraagt gratis proefnummer Adm. ,,Bel-Bel”, Postbus 42,
Schiedam.
—
J
–
Het hierboven beschreven meetnet zal in het voorjaar
van 1969 operationeel worden.
VERWACHTING
Het succes van het meetsysteem hangt af van de maat-
regelen, die de bedrijven in het Rijnmond-gebied aan een
waarschuwing voor kritieke meteorologische toestanden
willen verbinden. Daar het systeem in de eerste plaats de
verbeiering van de leefbaarheid van het Rijnmond-gebied
beoogt, zullen de bedrijven na waarschuwifig er dan ook
in de eerste plaats op moeten toezien de emissies van sterk
riekende stoffen te vermijden. Dit kan voor een belangrijk
deel reeds bereikt worden door bepaalde handelingen,
waarbij dit soort sterk riekende stoffen vrijkomt, tot na de
kritieke meteorologische toestand uit te stellen. Meer alge- –
meen gezegd, belangrijke effecten zijn reeds te bereiken met
het doorvoeren van weinig kostbare maatregelen.
De Kamers van Koophandel en Fabrieken voor Rotter-
dam en voor de Bneden Maas zullen (of hebben reeds bij
het verschijnen van dit nummer) de bij hun aangeslotèn
bedrijven onderwerpen aan een schriftelijk proefalarm. –
Hierbij wordt uitgegaan van een ingetreden kritieke meteoro-
logische situatie; aan elk bedrijf wordt gevraagd zich nu
reeds te willen bezinnen op de maatregelen die men straks,
bij het operationeel worden van het meetsysteem, denkt
te gaan nemen en hiervan aan de Kamers schriftelijk mede-
deling te doen (Algemeen Dagblad, de Volkskrant,
8maart
1968).
Gelet hierop mag worden verwacht dat door een goede
samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven één van de
moeilijkste problemen van de luchtverontreiniging, die
van de stankbestrijding, met goedkope middelen tot een
oplossing zal worden gebracht.
Dr.
L. A. Clarenburg
E.-S.B. 20-3-1968
259
Moet de groel
van
Hike
en arme lAnden
op elkaar afgestemd zijn?
Dc rijke landcn groeien snel, veel sneller dan ten tijde van
het ,,ongebreidelde kapitalisme” van de negentiende eeuw.
Toen was een groei van het reëel nationaal inkomen van
3 pCt. per jaar min of meer normaal; nu ligt de groei voor
de westerse landén dichter bij de
5
pCt. per jaar en voor
de communistische landen bij 7 pCt. Japan overtreft alle
percentages. Wij zijn.erg bezig met onze groei; we hebben
ernstige problemen, nog ernstiger dan het parkeerprobleem.
Andere schrijvers .in dit nummer hebben daarover ge-
schreven. Aan mij is gevraagd de externaliteit nog wat
verder te zoeken dan gebruikelijk is in de meeste econo-
mische analyses: zijn er ook externe effecten van onze
groei bij de arme tweederden van de wereidbevolking?
Onze intense activiteit brengt’ inderdaad mede dat wij
wijdere samenhangen vergeten die, door de snellere groei,
eerder tot onverwachte terugwerkingen op onze eigen toe-
-stand kunnen leiden. In het klein weten we dat het snelle
op elkaar volgen van nieuwe middelen tot verhoging van
de landbouwproduktie het ecologisch evewicht soms ver-
stoort op een pas later onaangenaam blijkende wijze.
Door het gebruik var grote hoeveelheden chemische
stimulantia worden soms organismen gèdood waarvan
de gunstige nevenwerking ons hielp zonder dat we er ons
van bewust waren. De vervuiling van water en lucht zijn
andere, soortgelijke, voorbeelden. Zo zijn wij waarschijnlijk
op allerlei gebied zo bezeten van onze problemen van
investeringen, onderzoek en bpleiding. dat wij veèl’ laten
scheefgroeien.
Zuiver economisch is er geen noodzaak om de arme
landen te laten meegroeien met de rijke. Er is een mogelijk-
heid om zonder enig economisch ,evenwicht t verbreken
zeer verschillende groeitçmpi te verwezenlijken voor de
welvarende en de ellendige wereld. De rekening wordt op
andere wijze gepresenteerd. De frustratie van de over-
bevolkte Aziatische landen of van de vastgelopen Lâtijns-
amerikaanse landen behoort tot de kosten van onze
snelle ontwikkeling. Spanningen groeien, waar de afstand
in welvaartspeil steeds groter wordt, in een wereld waarin
we elkaar vaker dan ooit ontmoeten. Eigenlijk konden we
het weten uit onze eigen geschiedenis. Het is voor geen
gemeenschap mogelijk dat de afstand tussen rijk en, arm
steeds groter wordt. Binnen elk onzer landen is die afstand
dan ook stelselmatig onderwerp van maatregelen om hem
te verminderen en wij. zijn daarin ook enigszins geslaagd.
Wé hebben op nationale schaal het sociale vraagstuk en
zijn bezig om te proberen het op te lossen. Wij zijn daarbij
wel een zeker eind gekomen. We beginnen nu het söcïale
vraagstuk op wereldschaal te ondervinden, maar we han-
delen er nog niet erg naar.
Onze investeringen geschieden nog in ‘een steeds toe-
nemend gedeelte ten gunste van onze eigen gemeenschap.
Jn het bijzonder het wetenschappelijk onderzoek’ geschiedt
nog in zeer overwegende mate voor onze eigen behoeften.
We hebben ontdekt dat we prioriteiten motcn stellen
voor wetenshappelijk onderzoek, maar op internationale
schaal zijn de pogingen om prioriteiten te stellen nog maar
in een beginstadium. Er wordt nog veel meer gewerkt aan
onderzoek dat voor de ontwikkelingslanden onver-
schillig of schadelijk is dan aan onderzoek dat gericht is
op hun problemen. Er zijn gelukkig enkele duidelijke uit-
zonderingen, zoals het Rijst-instituut op de Philippijnen,
waarvoor de Ford Foundation. de grondslagen heeft
gelegd.
Ook de opleiding in de breedste yorm geschiedt nog voor
een overwegend deel in het belang van onze eigen landen.
Maar het appel door de Rijksuniversiteit van Utrecht
gedaan om alle instellingen van wetenschappelijk onderwijs
een deel van hun middelen in dienst te doen stellen van de –
ontwikkelingslanden is een der tekenen van een tegen-
kracht.
In .de welvaartstheorie voor onze eigen gemeenschappen
worden wij al erg gehinderd door het gebrek aan kwanti-
tatieve gegevens over de sociale kosten’of d externe
fecten. Hoeveel erger is het als wij voor de taak gesteld
wôrden om de kosten van onze groei gelegen in de weer-
slag op de ontwikkelingslandèn te .nioeten schatten.
Schrijver dezes kan de uitdaging gelegen in deze probleem-
stelling alleen maar signaleren en op de korte termijn,
waarmee weekbladen hun auteurs vragen mee te werken,
geen enkele stap ondernemen om zelfs dok maar een orde
van grootte te schatten. Vandaar de zelfs voor deze schrijver
ongebruikelijke kortheid van zijn bijdrage. Hij wil echter
wel besluiten met een beantwoording van de vragen die
dé redactie hem oorspronkelijk had voorgelegd. Het
waren de volgende : 1. is economische groei een voor-
waarde tot het geven van ontwikkelingshulp, en 2. is ‘op
lange termijn ontwikkelingshulp weer voorwaarde voor
onze groei?
Wat vraag 1 betreft, hebben de ,,growthmen” (voor de
derde wereld) gewoonlijk betoogd dat liet opbrengen van
de bekende 1 pCt. (of ook 2 of 3 pCt.) van ons nationaal
inkomen voor, ontwikkelingshulp niet moeilijk moet zijn
als ons inkomen per hoofd met meer dan 3 pCt. per jaar
groeit. Dan zijn wij na vijf jaar meer dan 15 pCt. beter af,
wat ons inkômen betreft, en daar is dan zelfs de 3 pCt.
voor ontwikkelingshulp maar een vijfde deel van. Een
duidelijke illustratie van een bevestigend antwoord op
vraag 1. Wat vraag 2 aangaat, hierop’is het antwoord,
zuiver economisch gedacht, neen; maar men moet over
deze zaak niet ,,zuiver economisch” denken, doch breder.
In het voorgaande heb ik enkele lijnen van dat bredere
denken aangegeven. Dan is het antwood: ja, op langere
termijn zal ontwikkelingshulp onze eigen ontwikkeling
helpen door het gevaar van conflicten te verminderen.
J. Tinbergen
260
INSCHRIJVINGSFORMULIER ECONOMEN CONFERENTIE ROTTERDAM ’68
8, 9ÈN 10 APRIL 1968
–
ONDERGETEKENDE (NAAM EN VOORNAAM):
–
ADRES:
WOONPLAATS:
TELEFOON:
– geeft zich hierbij op als deelnemer aan de Economen Conferentie Rotterdam ’68 en schrijft in voor het
volledig programma (f. 25)/programma
exclusief
slotavond (f. 20)/programma
exclusief
slotavond en
maaltijden (f. 13,50) (voor programma zie blz. 249)
– wenst wel/niet logies tijdens de conferentie
DEZE FACILITEIT GELDT ALLEEN VOOR INGESCHREVENEN AAN EEN UNIVERSITEIT OF HOGE-
SCHOOL BUITEN ROTTERDAM
–
– wenst
extra introductiekaart(en) voor de slotavond è f. 5 per stuk
– stelt noch de Economische Faculteitsvereniging Rotterdam, noch haar leden aansprakelijk voor schade,
in welke vorm dan oôk, tijdens of door de conferentie geleden
– verklaart de verschuldigde geldenovergemaakt te hebben op girô 1494910 t.n.v. de penningmeester
Commissie Economen Conferentie te Rotterdam
(inschrijfgeld f. 25, eventueel
x
maal f. 5 voor extra toegangsbewijzen slotavond)
HANDTEKENING,
Voor 30 maart zenden aan: Commissie Economen Conferentie, Haringvliet 36, Rotterdam-1.
AAN DE RUIM 8.000 STUDENTEN ECONOMIE DIE DIT SPECIAAL NUMMER
ONTVANGEN DOCH NOG NIET OP ,,E.-S.B.” ZIJN GEABONNEERD
Waarom bent u er nog niet aan toegekomen een abonnemert op dit weekblad te
nemen? Toch niet omdat het te duur zou zijn; de prijs van een studentenabonnement
bedraagt f. 27,50 per kalenderjôar (normale abonnementsprijs f. 39), d.w.z. f. 0,54 per
nummer. Voor zo’n bedrag kurt u, student in de economie, toch niet in de (sociaal-
economische) kou blijven staan
?tWelbeschouwd
is ,,E.-S.B.” voor u, wiens belangstelling
voor het maatschappelijk en edonomisch gebeuren niet beperkt mag.blijven tot het
•
studieprogramma sec een ,,must”. Daarom denk er eens over na. Misschien vult u dan
onderstaande bon in.
–
• ONDERGETEKENDE, •
–
NAAM:
–
-.
ADRES EN WOONPLAATS:
Stud. aan:
.
Collegekaartnr.:
s
–
•
1
abonneert zich met ingang van 1 april 1968 op het weekblad ,,Economisch-Staistische Berichten” tegen
de speciale studentenprijs van f. 27,50 per kalenderjaar/f. 7 per, kwartaal.
–
HANDTEKENING,
L
___
.
._____–__.
‘
• __.
Zenden aan: Nederlandsch Economisch Instituut, Pieter de Hoochweg 118,, Rotterdam-6.
(S.v.p. op de enveloppe vermelden: ABONNEMENT E.-S.B.).
E.-S.B. 20-3-1968
,.
261
-t
VAN
.
AVOND
O
.
M UUR
DITIS DEMAN DITIS ZWBIER
t
..MSTEL
262
Welvaartsparadoxen..
Het begint op te vallen, dat regelmatig de juichtonen over
de groei van ons nationaal inkomen – in de handel en
wandel betiteld als economische groei – luid opklinken,
terwijl tegelijkertijd de sombere mineurklanken over de
schaduwzijden van het fenomeen welvaartsstaat niet van
de lucht zijn. De Nationale Rekeningen laten ons zien,
dat het nationaal inkomen per hoofd tussen 1920 en 1966
meer dan verdubbelde, terwijl de stijging tussen
1959
en
1966 30 pCt. bedroeg. Dat stemt tot tevredenheid; er zit
blijkbaar een versnelling in de groei van onze rijkdom.
Maar tegelijkertijd horen we de biologen waarschuwen
voor de gevaren van verstoring van het biologisch evenwicht,
ontwaren we waarschuwingsborden voor olie langs de
stranden en lezen we in de krant dat je in Tokio voor
50 yen zuurstof kunt happen uit een automaat. We voelen
ons rijker dan onze ouders en grootouders, omdat wij
auto’s hebben, die zij niet hadden. Maar op een zonnig
week-end merken we dat wij met een auto in tijd gemeten
verder verwijderd zijn van recreatiemogelijkheden dan zij
destijds zonder auto.
Al dezë paradoxen worden opgelost wanneer we ons
realiseren dat 1. de produktiemachine van een welvaarts-
staat niet alleen schaarse goederen minder schaars maakt,
maar ook vrije goederen schaars, en 2. het nationaal inkomen
een goede maatstaf is voor onze economische activiteit
maar een slechte indicator voor de groei van onze welvaart.
Nu zijn de Nationale Rekeningen ieder jaar weer voor-
zien van een uitvoerige inleiding, waarin duidelijk staat
omschreven hoe en wat er gemeten wordt; kortweg komt
dat neer op de (netto toegevoegde) waarde van de in een
jaar geproduceerde goederen en diensten. Maar zoals zo
vaak het geval is bij statistieken, zijn de uitkomsten van de
Nationale Rekeningen een eigen leven gaan leiden, los
van de nauwgezette omschrijving die er aan vooraf gaat.
In politieke debatten, in krante- en tijdschriftartikelen en
in het dagelijks spraakgebruik wordt de groei van het
nationaal inkomen – de economische groei – vereen-
zelvigd met vergroting van onze welvaart. En aangezien
eenmaal ingeburgerde gebruiken moeilijk zijn af te wennen
lijkt het nuttig om, ter’ wille van een’ zuiverder inzicht,
in ons eigen belang te komen tot een correctie van het
nationaal inkomen in die zin, dat het een zo goed mogelijke
benadering geeft van de ontwikkeling van onze welvaart.
Om tot een dergelijke çorrectie te komen, willen we aan-
knopen bij twee belangrijke uitkomsten van het hoofdstuk
Welfare Economics, t.w.de sociale kosten van produktie
en consumptie van goederen kunnen afwijken van de
individuele, en: het optimale punt.van welvaart zal zijn
bereikt, wanneer door een verandering in de allocatie van
de produktiefactoren de welvaart van een deel der sub-
jecten nog slechts kan worden vergroot ten koste van een
vermindering van de welvaart van andéren. Plaatsen we de
hierboven aangehaalde ,,diseconomies” tegen deze achter
–
grond, dan laten zich drie groepen 1,onderscheiden.
De eerste groep omvat de ,,diseconomies” waar kat
aan gedaan wordt door de veroorzakers ervan. Gesteld
kan dan worden, dat de totale sociale kosten zijn gecal-
culeerd in de prijs van het produkt. De verbruikers van het
goed genieten een nut, waarvan de grootte door hen ten-
minste gelijk wordt geacht aan de prijs. Deze laatste is
gelijk aan de som van de toegevoegde waarden, welke
worden opgeteld in ons nationaal inkomen. En omdat de
welvaart van anderen niet wordt verminderd, vertegen-
woordigt dit part nationaal inkomen een reëel stuk welvaart.
De tweede groep omvat de ,,diseconomies”, welke zijr
opgeheven door anderen dan de veroorzakers ervan.
Hiertoe behoren o.a. de ziekenhuiskosten van verkeers-
ongevallen; de kosten van de Directie Hygiëne van het
Milieu; de kosten van aanleg van speelplaatsen, daar waar
je vroeger zomaar op straat kon spelen; de kosten van
aanleg van een recreatiebos, daar waar eerst een bos is
gekapt (N.B. bij het kappen van een bos groeit het nationaal
inkomen; het vermogensverlies wordt niet geboekt). Al
deze kosten worden gemaakt om de ,,disutilities” weg
te nemen, die door de economische groei zijn ontstaan.
Het is duidelijk dat, willen we het nationaal inkomen
bruikbaar maken als indicator voor de ontwikkeling van
onze welvaart, deze uitgaven niet mogen worden mee-
geteld.
De derde groep omvat alle ,,diseconomies”, waar niets
aan is gedaan. De kwantificering hiervan komt grosso
modo neer op de calculatie van de kosten van de voor-
zieningen die moeten worden getroffen om van schaars
geworden goederen weer vrije goederen te maken. Althans
voor zover we van het schaars worden merkbaar last hebben
of last zullen krijgen; we zullen voor een criterium te rade
moeten gaan bij de bestaande aandrang tot herstel in de
oude toestand, bij de biologen en de medici. Een paar voor-
beelden: water- en luchtzuivering, opheffen van geluids- en
verkeershinder, récreatiegebieden op bereikbare afstand.
De bedragen aan gecalculeerde kosten van de niet opge-
heven ,,diseconomies” hadden in feite moeten zijn afge-
trokken van het nationaal inkomen van de jaren waarin
ze zijn ontstaan. Y is als welvaartsindicator in die jaren
steeds overschat. Voor de toekomst geldt dat, voor zover
deze groep ,,diseconomies” wordt opgeheven, de hieraan
bestede uitgaven niet mogen worden bijgeteld bij de (wel-
vaarts-) Y van het desbetreffende jaar.
Tegenover deze immens grote post die niet bij het nationaal
inkomen mag worden opgeteld (groep 2) resp. ervan moet
worden afgetrokken (groep 3) om een zuiverder inzicht in
de ontwikkeling van onze welvaart te krijgen, staat een
aantal positieve posten. De belangrijkste hiervan lijkt ons
de winst aan Vrije tijd, welke zich makkelijk laat calculeren
tegen een gemiddeld uurloon.
Stel dat wordt overgegaan tot een berekening van het
nationaal inkomen in de hierboven voorgestelde trant.
En stel – for the sake of argument – dat uit de ramingen
blijkt, dat we een punt hebben bereikt waarop we al werkend
en ploeterend en ondanks al onze produktiviteitsverbete-
ringen in feite in welvaart achteruit gaan (È ,,diseconomies”
– L ,,economies”
> A
Y). Wat doen we dan met die
2
E.-S.B. 20-3-1968
263
• He
‘t optimum van Pareto
en de wetgeving
.
I
De economist die zich bezig houdt met het verschijnsel
,,groei”, dient zijn aandacht ook te richten op de ongun-
stige neveneffecten van de groei, die door de bestaande
wetgeving mogelijk gemaakt worden. Dit is een gedachten-
gang die door Dr. E. J. Mishan nader is uitgewerkt in een
artikel
1
). Wij zullen trachten een samenvatting te geven
van zijn hierin vervatte ideeën. Wij zijn ons er wel van
bewust dat ons artikel geen nieuwe aanknôpingspunten
biedt, doch het is het wellicht waard om een en ander in het
kader van ,,de kosten van economische groei” eens te
menioreren.
INLEIDING
Indien het niet mogelijk is enig individu in een betere
situatie te brengen, zonder dat dit’ ten koste gaat van de
welvaart van een ander indvidu, spreekt men van een opti-
male situatie ten aanzien van’ de aanwending van de
produktiemiddelen en de verdeling van de” geproduceerde
goederen, ‘van een ‘Pareto-optimum. ‘Mishan spreekt in
zijn artikel speciaal over de volgende drie stellingen:
de optimale allocatie hangt van de wetgeving af;
de kosten en de praktische uitwerking vân een politiek
ter verkrjging van een optimale allocatie hangen van de
wetgeving af;
het optimurn hangt tevens af van de mate waarin groepen
met tegenstrijdige blangen onder de bestaande wetgeving
gebruik moeten maken van hetzelfde territoir.
1-Let navolgende voorbeeld impliceërt een aantal ver-
‘onderstellingen, ‘waarvan met name genoemd worden:
-‘ eventuele netto overschotten van de diverse compen-
satiebetalingen vloeien naar de overheid;
– de aanwezigheid van dergelijke netto overschotten
houdt een verbetering van de allocatie in.
–
OPTIMALE BESLISSINGEN
IN EEN GEVAL VAN GELUIDSHINDER
Stelt ‘u zich voor een strand op een warme zômerdag. Het
is vol mensen die, merendeels liggend, van hun transistor-
radio genieten. Indien wij veronderstellen dat niet iedereen
hetzelfde station opzet, gaat het génieten in deze drukte
gauw over in ergenis, een ergernis die groter wordt naârmate
er ‘door meer radio’s herrie wordt geproduceerd. Stel nu
dat het mogelijk is de mensen te overreden hun radio af
te zetten door hen een compensatiebedrag te betalen.
Hierbij wordt een afnemende marginale waardering van
rust verondersteld, d.w.z. het maximum bedrag dat een
individu bereid i te betalen om één radio extra af te laten
zetten’ neemt absoluut gezien af. Tevens bedingt ieder
individu een bepaald minimum compensatiebedrag om zijn
eigen radio af te zetten.
Ter vereenvoudiging beschouwen we in het volgende
cijfervoorbeeld viër strandbezoekers: W, X, Y en Z, die
ieder hun radio duidelijk hoorbaar voor de anderen-laten
spelen op verschillende golflengtes. De diverse compen-
satiebedragen kunt u aflezen uit tabel 1.
TABEL 1,
Ccinpensatiebedragen
Te
Te betalen
Saldo
ontvangeni
W
1
—14
1
6
1
1
(
.
3
.
—14
–
—35
—__
16 15 10
‘
6
Z
—25,
10.1
9
8-
2
Uit kolom 1 is 14 het minimumbedrag dat W wil ont-
vangen om zijn eigen radio af te zetten, 6 is het bedrag dat
hij wil betalen om één radio af te-laten zetten,
5
om eën
tweede radio af te laten zetten enz. Het saldo van alle
compensaties is 1. W heeft er dus 1 geldeenheid voor over
om van de sitüatie waarin alle radiô’s spelen te komen tot
een situatie van volkomen rust. In het vervolg zullen wij de
wet, waarbij.’ de radios mogen spelen, noemen: L-wet
en de wet, die het radiogeluid verbiedt, noemenE L-wet.
W wil dus één geldeenheid betalen om de L
1
.wet in te voeren.
Zo hebben ook de overige drie mensen hun voorkeur.
1)
Dr. E. J. Mishan: ,,Pareto optimality and the law”,
Oxford Economic Papers,
november 1967.
wetenschap? Het antwoord op ‘deze vraag ligt al in het
voorgaande besloten. 0.1. zal een dergelijk – inzicht een
(politieké) aansporing betekenen om tot een betere kosten-
calculatie van onze produktie te komen. Het adagium is,
dat de preferenties van de subjecten dienen te zijn uitge-
drukt in het produktiepatroon. In de gedachtengang van
de Welfare Economics betekent zulks het belasten van de
produktie met de totale sociale kosten. Wanneer we ernst
zouden maken met een op deze simpele regel gebaseerde
(economische) politiek, kunnen we verwachten dat zich
een nieuw evenwicht zal vormen in dè allocatie .van de
produktiefactoren. Er zal produk’tievermogen vrij komen
uit de thans tegen te lage kosten calculerende industrieën.
Die ruimte zal dan wellicht worden besteed aan zaken,
waarvan we nu zeggen dat ze bitter-noodzakelijk maar
niet haalbaar zijn (ontwikkelingshulp). Misschien krijgen
we oog voor de ,,diseconomies’ van de bevolkingsdruk
en schaffen we kinderaftrek en kinderbijslag af. Waar-
schijnlijk laten een aantal subsidieproblemen, het probleem
van de grondkosten en het daarmee verband houdende
probleem van de ruimtelijke ordening zich makkelijker
oplossen. Naar het nieuwe evenwicht zijn wij even benieuwd
als ieder ander. Ma
T
ar’één ding staat voör ons vast: we
zullen reëel in welvaart vooruit gaan.
Drs. R. Hueting
264
We laten de individuen nu beslissen onder velke Wet
ze willen vallen. Dit kan op een viertal manieren gèbeuren:
W, X, Y en Zgaan erover stemmen.
De stemmen worden gewogen met het uiteindelijke
compensatiebedrag.
Eén of meer individuen kunnen van de bestaande
wet worden vrijgesteld.
Het Pareto-optimum wordt bèschouwd in geval van
gescheiden gebieden, resp. één met de L-wet en één met de
L-wet.
Ad A. W,
Y en Z stemmen voor
L:
de uitkomst is dus
3 tegen 1 voor
L
(het voorbeeld is zodanig gekozen dat de
stemmen nie( staken omdat zulks mde praktijk vanwege
het grote aantal stemmers niet realistisch lijkt).
Ad B.
De weging geeft als resultaat —14 t.o,v: 9. Men
preféreert dus de oude situatie met de L-wet. In dit geval is
er een hoger optimum in de zin van Pareto dan in geval A.
X wil nI. voor de overgang naar de L-wet 14 ontvangen,
.ter.vijl W, Y en Z slechts 9’willen betalen. In geval A komt
men 5 geldeenheden tekort om X te compenseren, terwijl
men in geval B
5
geldeenheden overhoudt.
Ad C.
Uit tabel 1 kunnen we onderstaande matrix op-
stellen:
—
w
.,z
x_j__
W
Z
.• —14
6
—25
5
8
4
2
—14
10
1
9
x
2
16
7
—33
3
15
10.-35
21
1
3
—9
—20
—5
Het is mogelijk op deze wijze nog’23 andere matrices op
te stelleri. Het kolomtotaal voor individu W (21) geeft aan
de compensatiebedragen, die resp. Z, X en Y willen be-
talen om W als eerste zijn radio af te laten zettèn, ver-
minderd met het bedrag dat W zelf wil ontvangen indien hij
van de bestaande wet wordt uitgesloten. Het rijtotaal
correspondeert met dat uit tabel 1 en geeft dus aan het totale
compensatiebedrag voor de 4 mensen wanneer zij van de L-
wet worden uitgesloten. 21 is het totale geldsbedrag’ dat be-
schikbaar komt als W uitgesloten wordt van de L-wet.
Het blijkt dus dat alleen W en Z uitgesloten dienen te
worden van de L-wet. Dit geeft een positief netto voor-
deel van 24.
Ad D.
Wij introduceren 2 gescheiden gebieden, één waar
de L-wet heerst en één waar de L-wet heerst. Alle mensen
zijn gebonden door de.wet van het gebied waarin zij wonen.
W en Z, met hun positieve netto voordeel, bevinden zich
dan in het L-gebied en X en Y in het L-gebied. Om W en
Z uit te sluiten van de L-wet moeten X en Y een compen-
satie betalen van 14-10+25-6 is 23. Bij de veronder-
stelling van twee gescheiden gebieden vervalt deze ver-
plichting voor X en Y, zodat zij t.o.v. uitkômst C een voor-
deel van 23 hebben. W en Z willen zelf 3 betalen om in het
gebied met de L-wei te komen. Ook dit is nu niet nood-
zakelijk meer omdat zij zich reeds in dit gebied bevinden.
Het totale netto voordeel wordt dus 23+3 is 26.
Indien vordt uitgegaan van een situatie dat het spelen van
radio’s verboden is,’ kan een zelfde redenering met boven-
genoemde uitkomst worden opgezet.
De diveise kosten kunnen geinakkeljk geïncorporeerd
worden in de analyse. Wij zien hiervan af. Als kosten
kunnen worden genoemd: kosten van verplatsing van
de ene situatie naar de andere, kosten van administratie en
1.-S,B. 20-3.1968
toezicht, kapitaalkôsfen enz. Tevens komt hier niet nader
aan de orde de vraag of mensen wel beeid zijn naar een
afzonderlijk gèbied te verhui7en.
RAAKVLAKKEN
MET HEDENDAAGSE LEEFGEWOONTEN
Vaak worden consumenten gedwongen om bijv. zeep te
gebruiken dat komt uit fabrieken die met hun af’alproduk-
ten de welvaart aanzienlijk verminderen. Als men verplicht.
zou worden om compensaties te betalen voor de nadelen
die men’ met de fabricage de bevolking aandoet, kan dit
tv/ee effecten hebben:
– dc produktie wordt verminderd en de iotale kosten,
.dus de marktprijs, wordt verhoogd. Het resultaat zal
een lagere optimale ,,output” zijn. De invloed van de
wetten op het Pareto-optimum is dan ook evident.
– De overgang naar een gebied waar men gen compen-
saties hoeft te betalen, kan om twee redenen geschieden:
1. efficiency, 2. rechtvaardigheid.
Ad 1. a. Een onderneme, die zich in een gebied bevindt
waar men geen compensaties hoeft te betalen, maakt
•
vaak hogere winsten.
Is de fabriek gevestigd’in een gebied waar men
wel compensaties moet betalen, dan zal de onder-
•
nemer vaak geneigd zijn te verhuizen naar het andere
gebied, hetgeen niet extra kosten gepaard gaat.
Hoe groter de bevolkingsgroep die gevoelig is.
voor de last die de ondernemer veroorzaakt, hoe
hoger liet bedrag aan compensaties dat de onder-
nemer
,
‘zal moeten betalen. Het voordeel vöor de
ondernemer om zich in een afzonderlijk gebied’ te
vestigen wordt dan steeds groter.
‘Ad 2. Dat de wetgeving niet neutraal is t:o.v. het Pareto-
optimum moge blijken uit het volgènde voorbeeld
dat ontleend is aan een hedendaags gebruik.
Meheer A amuseert zich met het gooien van
roökbommen door de ruiten van ambassade B en
is tegelijkertijd bereid f. 25 per bom te betalen aan B.
Anderzijds is B bereid f. 25 te betalen om A te
weerhouden één bom te gooien.
In de zin van Pareto zijn beide situaties optimaal. De
wetgeving zal echter -geval b, verwerpen om ethische
redenen. Het is nl. een geval van afpersing. Hier tast de
wetgeving het optimum van Pareto aan. Endien gescheiden
gebieden worden gecreëerd, één waar het gooien van
rookbommen is toegestaan (afpersing is niet meer mogelijk)
en één waar men geen rookbommen gooit, zal de wet-
eving het optimum in stand houden, terwijl ze in het
eerste geval, dus zonder gescheiden gebieden, juist het
optimum verstoort.
Economisten stellen zich ten onrechte neutraal op t.o.v.
de invloed van wetten op de allocatie. Een afwijken hier-
van zou de mogelijkheid openen om bijv. woongebieden
te creëren zonder motorlawaai, hetgeen door de markt-
werking onder de bestaande wetten onmogelijk is. Indien
de last van• de compensaties op de veroorzakers van de
welvaartsverlagende elementen wordt gelegd, is er een
mogelijkheid van optreden tegen de veroorzakers, een
mogelijkheid die in de huidige situatie niet aanwezig is.
‘Als economisten zich dan ook bezig houden met de groe
van de welvaart kunnen ze de effecten van de wetgeving
op. het Pareto-optimum niet buiten beschouwing laten.
•
J. F.
Hünd
J. Lintjer
265
Samenvattingen referaten
Economen Conferentie 1968
Ten gerieve van hen, die de Economen Conferentie 1968 zullen bijwonen,
zijn hieronder, in volgorde van het programma, de – al dan niet stellings-
ge wijs geformuleerde – hoofdlijnen van de referaten der sprekers op de
conferentie weergegeven. Een van hen, Drs. S. E. Pronk, werkte deze hoofd-
ljjnen reeds zover uit, dat zij meer liet karakter van een artikel kregen. Dit
is op
de blz. 254-256 afgedrukt.
Mishan-problematiek
door Prof Dr. A. Heertje
1. Enkele dogmenhistorische en methodo-
logische opmerkingen naar aanleiding van
Mishans boek ,,The Costs of Economic
Growth”. Nadere bezinning op de begrip-
pen economische groei, welvaart en welzijn.
De noodzaak naast de individuele prefe-
renties van consumenten, producenten en
bezitters van produktiefactoren, de over-
heids- en collectieve preferenties te onder-
kennen. Uitbreiding van het marktbegrip,
2. Illustratie van de sub 1 ontwikkelde
gedachtengang aan de hand van een con-
creet geval: ,,Moet Voorne-Putten onge-
rept blijven?”.
4. Betekenis van de ontwikkelde gedach-
tengang voor de economische politiek.
Aanduiding van het te enge kader van de
traditionele doelstellingen van de eco-
nomische politiek. Suggestie de potentiële
werkingssfeer van de economische politiek
te verruimen door de formulering van
enkele nieuwe doelstellingen.
Economische groei en ontwikkelingshulp
door Prof Dr. L. J. Zimmerman
Gezien het feit, dat het Centraal Plan-
bureau onlangs heeft becijferd, dat ont-
wikkelingshulp een – zij het ook gering –
negatief effect op de produktie en dus op
de groei uitoefent
(Varianten voor de ont-
wikkelingshulp door de Overheid,
6
oktober
1967), doet de vraagstelling: ,,In hoeverre
ontwikkelingshulp groeibevorderend
werkt” ietwat vreemd aan.
Ik meen in het algemeen te mogen stellen,
dat door de ontwikkelingshulp de groei in
ons land
1)
niet wordt bevorderd. Wél kan ik me een systeem van ontwikkelingshulp
voorstellen, dat conjunctuur-egaliserend
zou kunnen werken. Dit zou namelijk het
geval zijn, indien men in perioden van
1)
Het is niet uitgesloten, dat dit voor
een groot land iets anders ligt.
onderbezetting zich op bilaterale hulp zou
concentreren, in perioden van overbe-
steding daarentegen op multilaterale hulp.
Met ietwat goede wil zou men dan de
stelling kunnen gaan verdedigen, dat een
dergelijke conjunctuurstabilisering indirect
toch nog groeibevorderend zou kunnen
zijn.
Men kan ook de vraag stellen in hoe-
verre snelle economische groei ontwikke-
lingshulp stimuleert. Ik meen, dat naar-
mate de groei groter is, het, economisch
gesproken, gemakkelijker wordt ontwikke-
lingshulp te geven. Ik behoor echter niet tot de optimisten die menen, dat daarom
dan ook meer ontwikkelingshulp zal wor-
den gegeven.
door Drs. B. Goudzwaard
De oorzaken van de huidige af-
bakeningsproblemen rond het begrip ,,ex-
ternal (dis)econornies of consumption”
zijn voor een deel terug te voeren op een
onvoldoende onderscheid tussen oorzake-
lijkheidsreeksen van psychische en van
economische aard.
Een meer beperkte, maar in theoretisch opzicht wellicht scherpere afbakening dan
gebruikelijk wordt verkregen, wanneer men
de externe effecten in de consumptiesfeer
typisch ziet ontstaan als consequentie van het fenomeen van economische goederen,
die naar hun economische gebruiksmoge-lijk heden
– ofwel sociaal-complementair of ,,dis”
–
complementair zijn,
– ofwel een sociaal-meervoudig gebruik
toelaten. Daarbij is speciale aandacht ver
–
eist voor de eventuele interactie tussen
deze gebruiksmogelijkheden en het natuur
–
lijk milieu (inclusief de culturele vorm-
geving daarvan).
De economische groei werkt – middels
de daaraan ten grondslag liggende tech-
nische vooruitgang, maar ook middels de
toeneming der discretionaire koopkracht –
zowel de sociale complementariteit als de
sociale discomplementariteit van de eco-
nomische goederen in de hand. Hierbij
blijkt het aanwezige, cultureel gevormde,
milieu als een elastische randvoorwaarde
te fungeren.
De invloed van verschuivingen in de
inkomensverdeling voltrekt zich primair
op indirecte wijze, namelijk via de mutaties
in de economische gebruikswaarde van de
consumptiegoederen in eigen en ander
bezit.
Vergoeding en toerekening van kosten
van economische groei
door Prof Mr. J. M. Polak
De beschouwingen van Mishan over ,,The
Costs of Economic Growth” mogen op
het eerste gezicht aantrekkelijk lijken, zij
blijken bij nader inzien, tenminste voor
wat de rechtskundige uitwerking betreft,
zeer aanvechtbaar. Met name geldt dit
voor de op blz. 71 van zijn boek genoemde
,,amenity rights”, die recht geven op
compensatie en schadevergoeding aan
allen die hinder ondervinden van activi-
teiten van allen die aan de economische
groei medewerken. Onduidelijk is al
dadelijk welke rechtsgrond voor deze
vèrgaande aanspraken aan te voeren is.
De indruk bestaat dat de schrijver beurte-
lings heeft gedacht aan pogingen om het
prijsmechanisme te herstellen, aan her-
verdeling van het nationaal inkomen en
aan sociale rechtvaardigheid.
Het betoog is ook in strijI met het
stelsel zoals dat in Nederland en andere
landen bestaat en op de essentiële punten
zijn bruikbaarheid heeft bewezen. Kort
gezegd komt dit neer op het volgende.
Uitgangspunt is dat de schadealleen wordt
vergoed als van een onrechtmatige daad
sprake is. Onder invloed van technische en
economische ontwikkelingen is een ver-
ruiming van aansprakelijkheid uit on-
rechtmatige daad duidelijk aanwijsbaar
(bijv. de produktenaansprakelijkheid).
Daarnaast neemt ook toe het aantal ge-
vallen waarin de overheid bereid is een
schadevergoeding of een tegemoetkoming te betalen ook als het optreden, dat schade
heeft veroorzaakt, rechtmatig is. Een
algemene regeling voor de vergoeding van
schade uit rechtmatige overheidsdaad
wordt echter tot dusver door rçgermg en
parlement niet bepleit. De voorkeur wordt
gegeven aan incidentele regelingen die
3. Enkele opmerkingen over de technische De invloed van economische groei
ontwikkeling en de kosten van economische en inkomensverdeling op de externe effecten
groei.
in de consumptiesfeer
266
overigens wel zoveel mogelijk worden
gestroomlijnd. Zo vindt men in verschil-
lende wetten een formulering als in art. 49
van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (1962): ,,Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de
bepalingen van een bestemmingsplan
schade lijdt of zal lijden, welke redeljker-
wijze niet of niet geheel te zijnen laste be-
hoort te blijven en waarvan de vergoeding
niet of niet voldoende door aankoop, ont-
eigening of anderszins is verzekerd, kent
de gemeenteraad hem op verzoek een naar
billijkheid te bepalen schadevergoeding
toe. De schadevergoeding kan worden
bepaald in geld of op andere wijze”.
Dit stelsel is aanvaardbaar omdat en in
zoverre overheid en wetgever bereid zijn
schadebeperkende algemene maatregelen
te treffen waardoor bijzondere schade-
toebrenging uitzondering kan blijven. In het algemeen mogen wij in Nederland in
dit opzicht niet klagen; alleen het tempo
laat zo nu en dan te wensen over, maar deze
tol aan de democratie moeten we willen ,betalën. De kosten van die schadebeper
–
kende maatregelen zullen doorgaans door de overheid (Rijk, provincie, gemeente of
ander openbaar lichaam) worden betaald.
In enkele gevallen is het mogelijk de kosten
op de een of andere manier toe te rekenen
(door te berekenen) aan andere veroor-
zakers, zoals in het aanhangige wets-
ontwerp omtrent de verontreiniging van
oppervlaktewateren de vervuilers worden
onderworpen aan heffingen ter bestrijding
van de kosten van zuivering van veront-
reinigd water. Op die weg zal in de nabije
toekomst wel worden voortgegaan, o.m.
bij de beteugeling en regeling van de lucht-
verontreiniging en de geluidshinder. Men
doet er echter goed aan zich de beperkte
betekenis van deze toerekening terdege te
realiseren. Uit het geheel van schade-
•
veroorzakende factoren is de oorzaak
waaraan wordt toegerekend, nimmer exact
los te maken. Blijven dergelijke pogingen
mitsdien steeds betrekkelijk willekeurig, zij
brengen bij de uitvoering een administra-
tieve rompslomp mee die én kosten-
verhogend én frustrerend werkt.
De betekenis van
,,external diseconomies”
voor de procesindustrie
door Ir. J. A. Beukers
Getracht zal worden de betekenis van
,,external disecononiies” voor de proces-
industrie aan te tonen door over ver-
schillende onderwerpen een beschouwing
te geven, die in het bijzonder is afgestemd
op Nederlandse toestanden. Dit bréngt
beperkingen met zich mee; zo zullen bijv.
vergelijkende fiscale aspecten niet worden
behandeld.
De procesindustrie heeft de laatste jaren
een belangrijke en snelle uitbreiding
ondergaan, die nog niet tot een stationaire
toestand heeft geleid. De groei gaat dus
nog voort. Hierdoor kunnen gemakkelijk
conflictsituaties ontstaan; bijvoorbeeld:
zwaardere eisen aan nieuwe industrieën
en aanpassingsmoeilijkheden voor reeds
sedert lange jaren gevestigde bedrijven.
Dit geldt in het bijzonder voor milieu-
hygiënische vraagstukken, zodat bepaalde
invloeden die de procesindustrie op bodem,
water en lucht kunnen uitoefenen, niet
onbesproken kunnen blijven.
De wijze waarop de procesindustrie in
steeds grotere mate moet trachten om de
hinderlijke tot schadelijke invloed op
welke materie dan ook te bepêrken, valt
onder het te behandelen thema. Voorts
komen talrijke onderwerpen ter sprake,
die in een kaleidoscopisch verband be-
handeld worden, daarbij een Grieks
spreekwoord volgend: ,,Het geheel is
altijd meer dan de som der delen”.
Door de ongelijksoortigheid van de
onderwerpen kan de geidswaarde niet
gegeven worden, maar alle factoren zijn
van belang voor de bepaling van het
industrieel klimaat, waarop zij een niet
te verwaarlozen invloed hebben. De
ruimtelijke ordening, met de daaraan ver-
bonden indelingen en bestemmingen, geeft
consequenties voor de te overbruggen
afstanden, niet alleen voor het bedrijfs-
leven, maar ook voor het leefmilieu in het algemeen. Voor het bedrijfsleven heeft dit economische consequenties, bijv. door het
ontbreken van weinig tijdrovende rivier-
kruisingen en snelle toe- en afvoerwegen.
Het beschikbare assortiment van woningen
De achtergronden
van het Nederlandse groeibeleid
door Drs. J. M. den Uyl
De beste schets van de achtergronden van
het Nederlandse groeibeleid vind ik nog
steeds aanwezig.in de bladzijden 7-43 van
de
Nota inzake groei en structuur van onze
economie,
die het licht heeft gezien tijdens
de demissionaire status van het kabinet-
Cals in het najaar van 1966. Hoewel deze
schets allerminst uitsluitend uit gemeen-
plaatsen bestaat, heeft ze door,m,ysterieuze
oorzaken nauwelijks tot discussie geleid.
Toch bevat ze allerlei betwistbare uit-
spraken, met name over de kosten van
economische groei. Enkele van deze uit-
spraken worden hieronder van aanvullende vragen voorzien.
1. Het is gebruikelijk, groei direct te rela-
teren aan de stijging van de produktie.
Daarbij dient van meet af aan te worden
verdisconteerd dat de consumptie en de
vrije tijd hun eigen welvaarts- en welzijns-
eisen stellen. Er is een zeker evenwicht
odig tussen groei van de consumptie op korte termijn en meer sparenterwille van
de consumptie op lange termijn. So far,
50
good. De problemen rijzen als het op
de praktijk aankomt. Een hogere spaar-
quote is wenselijk. Geschiedt dit sparén
door de onderneming dan zijn er geen of
te weinig waarborgen .aanwezig, dat de
grotere besparingen resulteren in grotere consumptie van de werknemers op lange
termijn. De keuze tussen meer vrije tijd
of hogere consumptie is ondoorzichtig.
Verkorting van de arbeidstijd gaat gepaard
met een lager uitgekeerd loon, maar (zie
1961) evenzeer met druk op de investe-
ringen en dus met geringere groei. In de
afzonderlijke onderneming of in de be-
drijfstak wordt dit zéker niet doorzichtig
gemaakt. Conclusie: een redelijke keus
tussen consumptie op korte termijn en uit-
gestelde consumptie, tussen consumptie en
meer Vrije tijd Vraagt veel meer inzicht en
inspraak van de werknemers op het niveau
van onderneming en bedrijfstak.
kan een nadelige invloed uitoefenen,
terwijl bij. alle facetten van het leefmilieu
ook andere ongunstige toestânden genoemd
zullen worden, bijv.: onvoldoende open-
baar vervoer tussen woon- en werkgebied.
Hoewel de zorg voor de veiligheid van
ieder bedrijf een belangrijk element vormt,
komen er eisen voor van overheidsinstan-
ties die overtrokken genoemd worden .en
als zodanig op grond van de financiële
consequenties tot deze beschouwing be-
horen. Aandacht zal worden besteed aan
de tarieven van de utiliteitsbedrijven,
–
zoals
energievoorziening. Voorts is het beschik-
baar zijn van voldoende industriewater, dat
zowel een ongunstige als een onzekere
factor kan vormen, een factor van belang.
Worden de utiliteitsbedrijven in de regel
beheerst door overheidslichamen, ook de
grondpolitiek der overheid is van invloed,
nI. de mogelijkheden voor het bedrijfs-
leven van terreinaankoop in vergelijking
met uitsluitend het verkrijgen in huur of
erfpacht van de betreffende industrie
terreinen.
De ‘groei van de arbeidsproduktiviteit
is meegevallen, zowel in de periode 1960-
1965 met eenkrappe arbeidsmarkt als in
‘het jaar 1967 met een ruimere arbeids-
markt. Verklaring: vrucht van diepte-in-
vesteringen. Conclusie: als wij zo fors in de diepte hebben geïnvesteerd, dan moet
daarin een reserve schuilen om nu iets
meet in de breedte te investeren terwille
van volledige werkgelegenheid.
Het aandeel van de overheidsinveste-ringen is in ons land vergeleken met het
E.E.G.-gemiddelde aan de loge kant: Dat hangt samen met sterke bevolkingsgroei,
grote bevolkingsdichtheid, geografische lig-
ging. Daartegenover staat de’ relatief hoge toegevoegde waarde, die resulteert uit een
produktie onder de gunstige werking van
de agglomeratievoordelen. Wanneer is het
moment aangebroken, dat de bedrijven,
die profiteren van het agglomeratievoor-
deel in evenredigheid gaan betalen voor
die hoge overheidsinvesteringen, met name
in weg- en waterbouwkundige werken?
Eén van de vormen, waarin onder-
nemingen kunnen bijdragen in de ,,social
costs of’private enterprise”, is de extra
belasting op academisch gegradueerden.
Zij, die in het bedrijfsleven werkzaam zijn,
zullen deze extra belasting wel afwentelen
op de onderneming; ze worden duurder
voor de onderneming – hun opleiding is
bijzonder kostbaar voor de overheid.
Hoe gfoot moet’ het saldo lopende reke-
ning betalingsbalans zijn op middellange
termijn? De huidige deviezenreserve is
redelijk groot en in een periode van recessie
gebruiken we ze toch niet of nauwelijks.
Wie willen we een tekort bezorgen met ons
overschot in een periode van een tekort
aan internationale liquiditeiten? Eén pro-
cent van het bruto nationaal produkt ten
behoeve van ontwikkelingshulp? Ja, maar
dan alleen voorzover het gaat om giften.
Met leningen, die per saldo geheel in de
donorlanden worden besteed, ligt de rélatie tot het overschot op lopende rekening aan-
‘zienlijk genuanceerder.
E.-S.B. 20-3-1968
,
267
Mededelingen
EXAMEN OPERATIONELE
–
RESEARCH ANALIST 1968
Het door de Vereniging voor Statistiek ingestelde examen
voor het diploma Operationele Research Analistzal dit
najaar wederom worden afgenomen. Het examen bestaat
uit twee delen. Het eerste deel is een statistische propae-
deuse in de vorm van het examen Statistisch Analist
Algemeen Gedeelte, of eventueel een andere in het examen-
reglement van het examen Operationele Research Analist
nader, gespecificeerde prestatie. Het tweede deel betreft
de eigenlijke operationele research. De schriftelijke zitting
van dit tweede deel zal in principe op
8 oktober 1968
en de
mondelinge zitting omstreeks half november
plaatsvinden.
Het voor het examen vereiste werkstuk dient véôr 1 juli
1968
te worden ingeleverd.
Een volledig beeld van de eisen voor en de gan’g van
zaken bij het- examen geeft de uitgave ,,Examen Operatio-
nele Research Analist, Examenreglement en Examenpro-
gramma” dat verkregen kan worden door f. 4 over te
maken op girorekening 202091 ten name van de Vereniging
voor Statistiek, Weena 700 te Rotterdam.
Aanmelding
voor het tweede deel van het examen Operationele Research
Analist dient te geschieden vddr 1 juli 1968 door een in-
schrijiformulier, dat verkrijgbaar is bij de secretaris van
de Vereniging voor Statistiek, Weena 700 te Rotterdam
ingevuld te fetourneren.
Het Bestuur van de
STICHTING HOMOEOPArHISCH ZIEKENHUIS
te Utrecht, welke in begin 1969 het door haar gestichte nieuwe
Protestants- Christelij ke Ziekenhuis Oudenrijn (ca. 300 bedden) in
exploitatie zal nemen, wenst over te gaan tot aanstelling van een
ECÖNOM!SCH DIRECtEUR
die in teamverband zal samenwerken met de medisch directeur en
de adjunct-directrice. Zijn verantwoordelijkheid zal- zijn het al-
gehele economische en administratieve beheer van het huis, waarbij
hij aan het hoofd zal staan van alle niet-medische en niet-verple-
gende diensten, waarvan het beleid als geheel gecoördineerd dient
te worden. In het kader van deze werkzaamheden zal deze func-
tionaris naast organisatorische en leidinggevende kwaliteiten, repre-
sentatief- naar buiten moeten kunnen optreden. Tevens zal hij de
bestuurscolleges dienen te adviseren bij de verdere ontwikkeling
van het huis. Vooi de vervulling van deze functie gaat de voorkeur
uit naar een academisch geschoold econoom, die reeds over ervaring
in een soortgelijke functie beschikt.
Met de hand geschreven sollicitatiebrieven vergezeld van een
recente pasfoto voor .1 april a.s. te richten aan de Nederlandse
Stichting voor Psychotechniek, \Viftevrouwenkade 6, Utrecht,
onder nummer ESB 23837.
– 268
ONDERZOEK
VAN
ARBEIDSVERHOUDINGEN
heffen door belangstellenden op dit gebied bijeen te brengen.
De vereniging Stelt zich voor het onderzoek en de studie
Op 19 januari 1968 is opgericht de Nederlandse Vereniging
van arbeidsverhoudingen te stimuleren en te coordineren
voor het onderzoek van Arbeidsverhoudingen (N.V.A.). De
om: door-het organiséren van congrèssen en t.z.t. het uit-
vereniging stelt zich onder meer ten doel: ,,het bevorderen
gevenan een eigen tijdschrift of andere publikaties. Het
van onderzoek van en het verspreiden van kennis over
bestuur is voorlopig als volgt samengesteld: Prof. Dr. W.
arbeidsverhoudingen”. Hoewel de arbeidsverhoudingen in
.Alb.voorzitter (N.E.H. Rotterdam), Drs. R. P. Have-
Nederland onderwerp zijn geweest van studies van juristen,
nin,br. C de Galan (R.U. Groningen), Drs. H. Wallen
econorneb, soçiologen en social-psycho1ogen, ontbreekt
burg (RU. Leiden), Mr. W. R. van den Bos (V.U. Amster-
hier de geïntegreerde benadering zoals deze in de Angel-
dam). Voor inlichtingen kan men zich wenden tot de
saksische landen tot ontwikkeling is gekomen in de theorie
secretaris, Drs. R. P. Haveman, Meidoornstraat 10,
der ,,industrial relations”. Deze nieuw opgerichte vereniging
Dordrecht. De jaarlijkse contributie bedraagt f.
25
(studen-
wil de in Nederland op dit terrein bestaande lacune op-
ten f.
Uwilt
mijnheer
:zelf
spreken?
en liefst in zijn vertrouwde
stoel? Dat kan!
Een zeer zorgvuldig voor-
bereid lezerskringonder-
zoek heeft namelijk niet
alleén geconstateerd dat
E.-S.B. bij de leiding van
het Nederlands bedrijfs-
leven bijzonder goed is in-
gevoerd, maar ook dat het
blad zeer algemeen ge-
lezen wordt.
De sterke toename van
het advertentievolume van
E.-S.B., is dan ook niet
,,zomaar” tot stand ge-
komen.
Wij. zenden u dit lezers-
kringrapport (71 pagina’s)
gaarne ter inzage, in de
overtuiging dat u zich dan
E.-S.B. zult weten te her-
inneren als u iets te zeggen
heeft, wat mijnheer zelf
moet weten.
Adm. E.-S.B. – Postbus 42
Schiedam
Al
.
Kuïistzijdè
le
11M
ei
Voor het Secretariaat van de aad van Bestuur
vragen wii een
ECONOOM of JURIST
Wij geven de voorkeur aan een academicus
die niet ouder is dan 3O jaar en- die al enige
ervaring heeft- opgedaan bijvoorbéeld :in een
funktie bij het bedrijfsleven.
Na een inwerkperiode zal hij de taak van
adjunkt-
secretaris
moeten kunnen vervullen. inschakeling
bij het behartigen van de externe betrekkingen
behoort mede tot de moge!ijkheden: –
Deze funktionaris moet daartoe beschikken over
goede stilistische gaven en bijzonder goed met
anderen kunnen samenwerken.
Als internationaal concern hechten wij aan talen-
kennis boven het middelbare school-nivèau grote
waarde.
Sollicitaties, voorzien van pasfoto en onder vermeîding
van nummer 36.68 te zenden aan het adres Velperweg 76
te Arnhem.
E.-S.B. 20-3-1968
269
UJ
TECHNISCHE HOGESCHOOL EINDHOVEN ,’
q
1p,
AFDELING DER- WERKTUIGBOUWKUNDE
In het laboratorium voor
Werkplaatstechniek
:kan worden geplaatst een
HTS-er (werktuigbouwkunde)
die zal medewerken aail de inrichting van een practicim op het terrein van de wérk-voorbereiding en de programmering van gereedschapswerktuigen. Het practicum is
bedoeld voor studenten in het derde jaar van het studieprogramma voor bedrijfskundig
ingenieur.
VEREIST bedrijfservaring op het terrein van arbeidsanalyse, tijdstudie en werkmethode-
verbetering of werkvoorbereiding.
Ervaring met technische opleidingen strekt tot aanbeveling.
Nadere inlichtingen kunnen worden verkregen bij Prof. Ir. C. de Beer (tel. 040 – 3 32 22
toestel 2649 of 2667).
.
Schriftelijke sollicitaties, onder vermelding van nummer V1662
1
te riehten aan het hoofd
van de centrale personeelsdienst van de Technische Hogeschool, Insulindelaan 2,
Eindhoven. –
Algemene Bank Nederland N.V.
gevestigd te Amsterdam
uitgifte van’
‘f
–
nominaal f 43.500000
5
–
.
61/2
pct. in gewone aandelen
converteerbare obligaties
in stukken van f100,- en f1000,- aan toonder
tot de koers van 100 pct.
Met verwijzing naar het prospectus d.d. 18 maart 1968
bericht ondergetekende, dat zij de inschrijving op
bovengenoemde obligaties uitsluitend voor houders
van claims openstelt op
donderdag 28 maart 1968
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 3 uur,
bij haar kantoren, alsmede bij de kantoren van de
Hollandsche Bank-Unie N.V.,te Amsterdam,
Rotterdam en ‘s-Gravenhage.
Prospectussen en inschrijvingsbiljetten zijn
verkrijgbaar bij de kantoren van inschrijving.
Algemene Bank Nederland NV.
Amsterdam, 18 maart 1968 –
Abouncérf U op
DE ECONOMIST
Twe’emaandelijks tijdschrift
onder redactie van
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. Th. C. M. J. van de
Klundert,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. F. W. Rutten,
-Prof. J. Tinbergen,
Prof.- J. Zijlstra.
*
Erevoorzitter:
Prof. G. M. Verrijn Stuart.
—
*
Abonnementsprijs f. 36; voor
studenten f. 18.
*
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandél
en door de uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
270
• , Beleggings-voorlichting:
aan hen dië zich thuis willen oriënteren stelt de
AMRO Bank de volgende publicaties kostloLs ter
beschikking:
• AMRO Beursnieuws (wekelijks, met veertien-
daagse bijlage)
• Kerngetallen van Nederlandse effecten
• De Obligatiegids.
Beleggings-adviezen:
de honderden kantoren van de AMRO Bank staan
te uwer beschikking voor individuele heleggings-
adviezen en pörtefeuilleonderzoek.
1hi
AMRO BANK.
AMSTERDAM-ROTTERDAM BANK
‘0
• H.BRONSJr
MAKELAAR IN ASSURANTIËN
TELEFOON (010) 11.19.80
MAURITSWEG 23
ROTFERDAM-2
Kennen uw kennissen
E-SB” I’
.
.
S
•
VRAAG EENS PROEFNUMMERS AAN
N.V. Nederlandsche Kabetfabrieken
–
te Delft
De Concern-Diretie van de N.V. Nederlandsche Kabelfabrieken, gevestigd
te Delft, wenst over te gaan tot aanstelling van een
1
BEDRIJFSECONOOM
(econ. drs. of accountant)
–
Hij zal in eersté instantie als staffunctionaris rechtstreeks aan de Concern-
Directie verantwoording zijn verschuldigd en deze adviseren ten aanzien
van het beleid oî administratief, financieel en bedrijfseconomisch gebied in
de meest uitgebreide zin en met betrekking tot alle vestigingen van het
concern.
Tevens zal hij belast zijn met de consolidatie, de verwerking en de analyse
van de financiële gegevens van het gehele concern.
Voor deze belangrijke functie zoeken wij contact met geïnteresseerden
tussen 35 en 45 jaar met bovenvermelde opleiding en een gedegen ervaring
op de genoemde gebieden. Een goede beheersing van de Duitse en Engelse
taal is tevens noodzakelijk om in aanmerking te kunnen komen.
Het NKF-concern heeft verscheidene vestigingen in Nederland, Duitsland
en Zuid-Afrika.
Onder het produktie-programma vallen kabels voor de overdracht van elek-
trische energie, telecommunicatiekabels, staal- en plasticprodukten.
Schriftelijke sollicitaties -. die uiteraard strikt vertrouwelijk worden be-,
handeld – bij voorkeur voôrzien van een recente pasfoto, kunnen worden
gericht aan de Directie van de
N.V. Nederlandsche Kabelfabrieken, Schie-
weg 9 te
Calft.
E.-S.B. 20-3-1968
271
• D”. HÜ’DIG & CO
Ao.1825
MAKELAARS IN
–
ASSURANTIN
ROTTERDAM-
Telefoon (010)
13 08
00
Wijnhaven 61
Telex 21103
Postbus 518
VAN DER KOOP, OFFERS & ZOON
•
Ao. 1807
:BANKIERS
ROTTERDAM
Telefoon 11 4620
Westerstngel 88
Telex22199
Postbus 502
LIMPERGj DIJKER, NIJST & CO.
Accountants
Wij vragen voor ons kantoor te Rotterdam
een
–
le Assistent-Accountant
Vo:or ht. vervullen van deze functie komen
zijin aanmerking, die met de N.l.V.r.A.-studie
gevorderd zijn t/m Bedrijfseconomie
1
en
reeds op een accountantskantoor werkzaam
zijn, cln wel over eeh ruime administratieve
ervaring beschikken.
. -In aanmerking- komen ook zij, die het voâr-
nemen hebben langs universitaire wg het
accountantsdiploma te behalen. Zij dienen het
. . doctoraal examen’ bedrijfseconomie met goed
gevolg te hebb’en afgelegd, dan wel binnen-
kort hun doclorale studie te beëindigen.
Voor laatstgenoemde categorie is ervaring
niet strikt vereist.
–
Wij bieden interessant en gevarieerd werk,
goede honorering en promotiekansen.
Studiekostenregeling aanwezig.
Sollicitaties te richten aan het kantoor
•
adres:
Westblaak
117,
Rotterdam. Teleföon
(010)120420.
•1
GEMEENTE NIJMEGEN
Bij de dienst
Publieke Werken en Volkshuisvesting
wordt gevraagd een
–
STEDEBOUWKUNDIG
ONDERZOEKER-
De te benoemen functionaris zal worden belast mêt het
zelfstandig verrichten van onderzoek in de ruimste zin
ten behoeve van structuur- en bestemmingsplannen.
Vereist:
doctoraal examen in de Economie of in de
Sociale Wetenschappen (keuzevak Planologie) dan
wel diploma M.P.O.
Salariëring:
afhankelijk van opleiding en ervaring tus-
– sen f 1247,— en f 2077,— per maand exclusief
6 procent vakantietoelage.
De premie AOWIAWW komt voor rekening van
de gemeentè.
Sollicitaties binnen 10 dagen jn te zenden aan het
Hoofd van de centraleAfdeling Personeelszaken, Stad-
huis, Nijmegen.
• Met ingang van september 1968 bestaat bij de
Stichting Nijenrocle, Nederlands Opleidings Instituut
voor’ het -Buitenland (N.O.l.B.)
te Breukelen een
– vacature –
WISKUNDE en/of
STATISTIEK
in volledige betrekking. –
Aangezien een deel der studenten een HBS-A – voor-
opleiding heeft, zal de ‘docent alleen met succes kun-
nen werken indien hij erin slaagt deze groep studenten
over hun drempelvrees voor de wiskunde en de sta-
tistiek heen te helpen.
Een tweede vereiste is de bereidheid om de stof te co-
ordine’ren met economen, sociolgen en psychologen.
Aanstelling zal geschieden als wetenschappelijk mede-
werker. –
Schriftelijke sollicitaties, voorzien van een curriculum
vitee en pasfoto, te richten aan de Adjunct-Directeur
Onderwijszaken, Drs. J. G. Gever.ink, N.O.I.B., Breu-
kelen.
272
co
c’l
0
‘0
Be B van Bedrijfszekerheid
is belangrijk voor uw bedrijfsverlichting
Betrouwbare bedrijfsverlichting wil zeg-
gen: geringe storingskansen, lange
levensduur, blijvend goede lichtop-
brengst. Om dit te bereiken moet de
combinatie van lamp, voorschakel-
apparaat en armatuur feilloos functio-
neren en is ieder detail belangrijk. Zo
zijn bij de elektroden de constructie en
de niateriaalkeuze in hoge mate be-
palend voor levensduur en blijvend
goede lichtopbrengst van de lamp.
Daarom besteedt Philips de uiterste
zorg aan constructie en materiaalkeuze
van deze elektroden.
U kunt zeker zijn van een bedrijfs-
zekere verlichting met Philips bedrijfs-
verlichting.
PHILIPS ,,TL”-verlichting:
o
Hoog rendement – Blijvend goede
lichtopbrengst • Grote bedrijfszeker-
heid • Minimale wattverliezen • Vol-
komen aanpassing aan elke bedrijfs-
situatie.
Gemaakt voor uw bedrijf:
Het bijzonder instructieve boekje ,,Prak-
tische wenken voor Bedrijfsverlichting”
wordt u per omgaande toegezonden na
aanvraag bij Philips Nederland n.v., Afd.
Bedrijfsverlichtng 47, Eindhoven.
PHILIPS
Bedrijfsverlichting
273
:II! I-
Dit inslructievcboekjc
ligt voor u klaar bij:
Philips Nederland nv.
Afd. Bcdrijfsverlichting, Eindhoven
LEI
E.-S.B. 20-3-1968
voor
rec ‘.ie
kon men
te veel
en ook
te weinig
uitgeven
De meeste mislukkingen
zijn vaak het
gevolg van het laatste
ACADEMISCH ZIEKENHUIS BIJ DE
LU
UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
7′
WILHELMINA GASTHUIS
In verband met de in de naaste toekomst te ver-
krijgen rechtspersoonlijkheid voor ons Acade-
misch Ziekenhuis zal worden overgegaan tot
aanstelling van een –
administratieve
toptunctionaris
Gegadigden dienen een accountants-opleiding of
een universitaire studie in de economische weten-schappen met een administratief-organisatorische
specialisatie te hebben voltooid en over een ruime praktijkervaring te beschikken.
Het aan deze functie verbonden salaris is minimaal
f2.157.-
en maximaal
f3.192.-
bruto per maand.
De premie AOW/AWW wordt door het ziekenhuis
betaald. Aanstelling boven het minimum is –
mogelijk.
Schriftelijke sollicitaties te richten tot de heer J. Kraayenhof,
Voorzitter van het Bestuur a.i., Spui
21
te AMSTERDAM-Centrum.
VMF I STORK I WERKSPOOR
Voor één van de tot het VMF-concern behorende
ondernemingen zoeken wij de medewerking van
een
bedrifteconoom
(drs economie)
De aktiviteiten die tot zijn verantwoordelijkheid
behoren, hebben betrekking
Op:
• bedrijfseconomische normstelling
• berichtgeving over de financieel-economische gang
van zaken
• analyse en evaluatie van de bereikte resultaten.
Samenhangend met de eisen van snelle
•
bericht
geving is kennis van de mogelijkheden van elek-
tronische informatieverwerking vereist.
De geschikte kandidaat zal naast inventiviteit en
analytisch vermogen moeten kunnen bogen op
meerjarige ervaring in een industriële onderneming.
VMF/STOFIK- WERKSPOOR
23.000 werknemers,
Neerland’s grootste fabrikant
en exporteur van zware kapitaal-
goederen.
Leeftijd tot 35 jaar
Sollicitaties en/of verzoeken om een mondeling
onderhoud te richten aan het VMF-Stafbureau
Algemene Personeelszaken: Weesperplein 4 te
Amsterdam, telefoon 020 – 226111.
274
.
*
NMB
HELLER
FACTORING
Kromme Nieuwe Gracht 6, Utrecht telefoon 030-13143
GEMEENTE EDE
(±
70.000 inwoners)
Burgemeeser en wethouders van Ede roepen sollicitanten op
voor de betrekking van
SOCIOGRAAF
die als staffunctionaris in secretarieverband werkzaam zal zijn.
Taak : het verrichten van onderzoeken op sociografisch terrein
en het dienen van advies m.b.t. onderwerpen, die de ont-
wikkeling der gemeente raken.
Ede – bijzonder gunstig gelegen en met veel natuur-
schoon – is een gemeente die door de snelle groei met
vele problemen wordt geconfronteerd.
Vereist : voltooide academische opleiding alsmede ruime prak-
tische ervaring.
De aanstelling zal, afhankelijk van bekwaamheid en ervaring,
geschieden in een der volgende rangen:
referendaris A
f 1750,— tot f 2273,— per maand;
administrateur
f 2012,— tot f 2585,— per maand.
Aanstelling boven het minimum is mogelijk.
De gebruikelijke rechtspositieregelingen, waaronder het l.Z.A.
en het Verplaatsingskostenbesluit, zijn van toepassing.
Sollicitaties gaarne binnen 10 dagen in te zenden aan Burge-
meester en Wethouders van Ede.
LL
Al g
–
eipi Re
Kiinstzijde
Unie
Me.
Arnhei&&
In onze onderneming is plaats voor
JONGE ECONOMEN
ter opleiding voor staf- en lijnfuncties op het
terrein van kosten en kostenbewaking, finan-
ciering en computerorganisatie.
Academische opleiding vereist; enige
laren
er-
varing gewenst.
I
Gegadigden verzoeken wij hun brieven onder vermelding
van nummer 37.68 te richten aan de afdeling Personele
a u
Zaken, Velperweg 76, Arnhem.
F1. 1.e S.
z.g.0
k49 –
.
dps.wS is .ijIk
275
econoom/
adjunct directeur
De taak van de gezochte’functionariszal liggen op het
gebied van de financieel-economische, administratief-
organisatorische, en de commerciële problematiek. Hij zal
werkzaam zijn naast een technische topfunctionaris.
De voorkeur gaat uit nar een afgestudeerde bedrijfseco-
noom van 35 â 40 jaar met ervaring op bovengenoemde
terreinen, maar ook anders opgeleiden met de vereiste
kennis komen in aanmerking. Een goede kennis van de
moderne talen is noodzakelijk.
Èr worden in het bijzonder eisen gest&d aan leidinggevende
capaciteiten en ondernemingszin.
Geïnteresseerden kunnen zich voor het verkrijgen van
nadere inlichtingen wenden tot onderstaand bureau.
Hun namen zullen niet dan na uitdrukkelijke toestemming
aan de onderneming worden doorgegeven.
Met de hand geschreven brieven worden onder nr. 349
ingewacht bij onderstaand bureau.
Psychologisch Adviesbureau L. Deen
Westersingel 41, Rotterdam, telefoon 010-132711.
Groot bedrijf
te
Rotterdam
Het is
helemaal
geen
,•wonder
dat het advertentievolume
van E.-S.B. zo sterk groeit.
Er zijn namelijk weinig
bladen, die zo goed zijn
ingevoerd bij de leiding
van het Nederlandse be-
drijfsleven (en daar nog
terdege gelezen worden
ook!) als E.-S.B.
Dit is geen loze bewering,
maar d’e keiharde conclusie
van het Iezerskringrapport,
dat door een ter zake kun-
dige op grond van een
uitvoerige enquête werd
uitgebracht.
Vraagt u het ons eens ter
lezing (71 pagina’s) en u
w’eet waar u het zoeken
moet als u Mijnheer zelf
iets te zeggen hebt.
Adm. E.-S.B. – Postbus 42
Schiedam.
Voor één van onze relaties, een nationaal bekende industrie met het
zwaartepunt in Rotterdam, zoeken wij een capabele
interne accountant
Men denkt aan een register-accountant van ongeveer 35 jaar, die ervaring
heeft opgedaan op een accountantskantoor of bij een interne accountants-
afdeling van een flinke onderneming.
De aan te trekken interne accountant zal worden belast met de leiding
van de in opbouw zijnde afdeling interne accountancy en zijn taak zal,
in samenwerking met de externe accountant, bestaan uit:
• interne administratieve controle van een aantal vestigingen en dochter
ondernemingen
• bewaking van de periodieke verslaggeving
• controle en bewaking periodieke en jaarlijkse consolidatie van de
financiële gegevens
• analysering en verbetering van bestaande werkmethoden
• behandeling fiscale aangelegenheden.
Eigenhandig, liefst niet inkt geschreven brieven, met opgave van leeftijd
en uitvoerige vermelding van opleiding en ervaring, worden onder de
letters Kw gaarne ontvangen door
W. VERSCHOOR en Drs J. C. OUDSHOORN
Psychologisch Adviseurs
Coolsingel 57 – Rotterdam
—
276