Ga direct naar de content

Jrg. 51, editie 2530

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 23 1966

Om de immitsj van de reclame

Sinds Packards
Verborgen verleiders
— en voordien
eigenlijk ook al — is het reclameva’k’ beladen met ste-

reotypen. Het zou louter èein aangelegeniieiid voor

hard-boiled, clean-shaven, zich (indachtig de woorden

van één hunner grote vooiima&men en voorbeelden:

,,At sixty miles an hour the loudest noise in the new
Rolls Royce comes from the electric clock”) in ge-

ruisloos lopende automobielen voortbewegende, in goed-

gesneden maatkostuums gestoken, een voor buitenstaan-

ders onbegrijpelijk vakjargon sprekende, naar vreemd-

soortige beroepsnamen iads koppie-koppie-reiter ), ekount

ekseikjoetif en mursjendeising sjoeperfeiser luisterende,

gladde jongens tussen dertig en vijftig jaar zijn. De man-
nen uit het reclame- en advertising-vak zelf, moe gewor-

den van het voortdurend verdedigen van hun sta.ndje,

maken zich over dergelijke cliché-voorstellingen niet

meer druk en zijn dan ook geneigd hun schouders op

te halen over gene ,,oubollige leuteraairs”, die waairschijn-

lijk nog nooit een reclamebureau vast binnen hebben

gezien.

Imniérs, de niaatkostuums
lijken
veelal slechts op

maatkostuums e.n met het verbrgene van de verleiders

valt het in de regei nogal mee. Is de tegen de reclame

opgeworpen bedenking, dat zij het produkt alleen maar

duurder zou maken, wel steekhoudend? Het is van de

kostenstructuur van een bedrijf afhankelijk of
de
re-

claute op de lange duur kostprijsvenhogend dan wel -ver-

lagend werkt; dikwijls blijkt het laatste het geval te

zijn. Fin als men weer tegenwerpt dat deze kost-

prijsverlagingen zo zelden worden doorgegeven in de

verkoopprijs van het produkt, dan ziet men voorbij aan

de hoofdtaak van de ‘reclame-afdeling van het bedrijf,

die niet de zorgen van de piijspolitiek behelst. Heeft

ten slotte niet iedere beroepssfeer haar eigen cultuur,

de militaire hiërarchie, de clerus, de bureaucratie? Is

juist het naar buiten treden — en
1
daarmede haar ,,ap-

peal” in ruime kring — niet inherent aan het wezen

van de reclame?

Bovenstaande ontboezeming werd ons ingegeven door

de resultaten van een
door
de Nederlandse Stichting

,,Een hoop larie Wat de produkten
alleen maar duurder maakt”.

voor Statistiek ingesteld onderzoek, waaraan ook het
motto van de titel is ontleend
2)
Deze stichting heeft

vorig jaar 1.122 mannen en vrouwen van 18 jaar en
ouder geïnterviewd, ten einde na te gaan hoe de pu-

blieke opinie luidt over het nut en de werking van de

reclame en welke eisen het publiek aan reclame stelt.

Het begrip reclame werd door 31 pCt. van de onder-

vraagden geassocieerd met ,,voordeei, goedkope aan-

biedingen” en door 21 pCt. met oingunstiige zaken als

,,winsuhejag, reclame maakt artikelen duurder”. Dit laat-

ste percentage is vrij hoog, zeker indien men het ver-

gelijkt mat een soortgelijk, in 1959 uitgevoerd, onderzoek.

Toen aissocieerden minder mensen het woord reclame

met iets ongunstigs, nI. ca. 10 pOt. Daarentegen bleek

men in hetzelfde jaar aan dit begrip ook minder de

hierboven aangehaalde positieve aspecten als ,,voorde-

lige aanbiedingen” e.d. te onderkennen (ca. 20 pCt.).

Men zou dus kunnen stellen dat er in die zes jaren

een zekere polarisering heeft geivonden in de oor-

deelsvormirtg over het ,,appeal” van het begrip reclame.
De geënquêteerden van
1965
moesten ook antwoord

geven op de vraag hoe zij een wereld zonder reclame

zouden ervaren: ’44 pOt. achtte een ireclameloze maat-
schappij saai, somber, ongezellg; 18 pCt. ‘zou de infor-

matieve taak van de reclame missen; voor slechts 9

pCt. zou het geen enkel verschil maken.

Ten einde na te gaan in hoeverre diverse vormen

van reclame in de ogen van het publiek geschikt wor-

den geacht ten behoeve van specifieke produkten, is de
geïnterviewden ook gevraagd welke van een 11 -tal re-

clamevormen zij zouden kiezen voor resp. wasmachi-

nes, sigaretten of soep. Het dagblad bleek de grote

overwinnaar; het kwam voor wasmachines en sigaret-

ten op de eerste plaats en voor soepen op de tweede

plaats, direct na het damesblad. Een ruggesteuntje dus

van het publiek voor de dagbladpers, die immers met

gemengde gevoelens de televisiereclame afwacht.

dR

-‘) Met dank aan een alias van Elias.
2)
Mensen, reclame, meningen,
Nederlandse Stichting voor
Statistiek, Amsterdam 1966.

Blz.

Blz.

Om de immitsj van de reclame …………….203

B o e k b e s p r e k i n g e n:
Vier vliegen in één klap,
door Dr. J. Kaufmann ..
204

Koude sanering en sociale bewogenheid,
door

Dr. J. D. de Haan, m.b.a. ………………
205

De toekomstige ontwikkeling van het aantal huis-

houdingen in Nederland (1),
door P. L. F. de Jong
207

Haventarieven,
door J.
Hasper
……………
211

Sinaasappelen in de E.E.G.-marktordening voor

groenten en fruit (II),
door Drs. H. Kraaj/eveld
213

Natuurbescherming
1964-1965, bespr. door

Mr. J. A. Freseman Gratama …………..
217

W. C. Fiege: De kern van de Europese zaak,

bespr. door Drs. P. A. de Ruiter …………
218

Recente publikaties …………………….218

Geld- en kapitaalmarkt,
door Prof. Dr. C. D.

Jongman …………………………….
219

E.-S.B. 23-2-1966

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

203

vr

i
Vier vliegen n een klap

Een concreet voorstel voor handelspolitieke en eventueel

financiële hulp aan ontwikkelingslauden

Het gehele beeld van hulp aan en handel met ontwikke-

lingslanden is niet rooskleurig. Aan de financiële kant

neemt de hulp in absolute cijfers wel toe, doch als percen-

tage van het nationaal inkomen van de ontwikkelde landen

af. Op het gebied van de handelspolitiek is de situatie nog

ongunstiger. De UNCTAD is weliswaar als gigantesk

pressiemiddél het wereldtoneel def internationale organi-

saties binnengetreden, doch verkeert nog teveel in een

beginstadium om iets te hebben kunnen uitrichten. Zelfs op

het gebied van de internationale goederenovereenkomsten
kan men nauwelijks zeggen, dat er onder auspiciën van de

UNCTAD reeds iets is gebeurd wat anders niet zou zijn

geschied. Het GATT, de belangrijkste bestaande organi-

satie op internationaal handeisgebied, is een nieuw leven

begonnen om zijn etiket
van
rijke-landenclub .kwijt te

raken. Het nieuwe en specifieke verplichtingen voor ont-

wikkelde landen bevattende deel IV van het GATT is voor-

lopig van toepassing verklaard en zal vermoedelijk binnen-

kort door de vereiste tweederde meerderheid der leden

van het GATF worden goedgekeurd.

De bedoeling van dit artikel is echter niet om op deze

situatie uitvoerig in te gaan. De bedoeling is om een con-

creet voorstel te ontwikkelen dat, al zal het slechts een be-

perkte toepassingsmogelijkheid hebben, niettemin de

potentie heeft om in die gevallen waar het verwezenlijk(

kan worden, een concrete bijdrage tot de industriële ont-
wikkeling van het desbetreffende onderontwikkelde land

te leveren. Het voorstel komt erop neer, na te gaan of het

in bepaalde industriële situaties voor een industrie in een

ontwikkeld land nuttig en mogelijk zou zijn om de ver-

vaardiging van bepaalde halifabrikaten of eindprodukten

uit te besteden bij een bedrijf in een onderontwikkeld

land. In optimale vorm zou een dergelijke transactie een

viervoudig effect kunnen hebben:

Samenwerking op industrieel gebied tussen het be-

trokken bedrijf in het ontwikkelde land en dat in het ont-

wikkelingsland met, als het goed gaat, onmiddellijk nut

voor de industrialisatie en economische groei van het be-

trokken land. Uiteraard zou
bij
samenwerking op langere

termijn rekening moeten worden gehouden met geleidelijk

stijgende lonen. Deze stijging kan wellicht worden ge-

compenseerd door een eveneens stijgende produktiviteit

in het ontwikkelingsland.

Indien er bovendien, zoals thans veelvuldig het geval

is, in het ontwikkelde land in de betrokken bedrijfstak

een toestand van acute arbeidsschaarste heerst en omge-

keerd een situatie van werkloosheid of ,,disguised unem-

ployment” in het ontwikkelingsiand bestaat, dan is er een

duidelijk gunstig effect op de arbeidsmarkt in beide situ-

aties en aldus een sociaal-economisch voordeel in beide

landen van wellicht aanzienlijke betekenis. Voor zover die

arbeidsschaarste niet structureel, doch alleen conjunctureel

is, zou er op moeten worden gelet dat geen lange-termijn-

investeringen in het ontwikkelingsland plaatsvinden, die

door een conjunctuuromslag tot braak liggen van het des-
betreffend deel van het produktie-apparaat zouden leiden.

3. In principe speelt dit soort tranacties zich geheel in
de particuliere sfeer af. In dat geval zijn er op het eerste

gezicht twee figuren denkbaar:

De onderhavige ,,processing” geschiedt geheel voor

rekening van het bedrijf in het ontwikkelde land. Er is

dan alleen uitbesteding en de industrie in. het onder-

ontwikkelde land krijgt betaald voor de hoeveelheid werk

die zij heeft verricht.

Er is een kapitaaldeelneming van het bedrijf of van

andere beleggers in het ontwikkelde land in de betrokken

industrie in het ontwikkelingsland. Dan komen we dus

terecht bij een ,,joint venture” in de financiële zin, hetgeen

een diepergaande relatie en een extra nuttig effect kan op-

leveren. Vanzelfsprekend spelen dan de bekende factorén

die particuliere beleggingen in ontwikkelingslanden beïn-
vloeden, een grote rol.

Het is ook denkbaar, dat de onderhavige transacties

steun van de overheid in het ontwikkelde land verkrijgen.

Er kan een stuk ontwikkelingshulp in geïnjecteerd worden,
hetzij door rechtstreekse overheidsdeelneming in de onder

havige. transactie, hetzij door zekere garanties te geven

aan de industrie in het ontwikkelde land, bijv. tegen poli-

tieke of andere risico’s (in de veronderstelling dat het land

een algemeen ysteem van investeringsgaranties kent, dat

ook op dit soort transacties van toepassing zou zijn).

Men kan ook denken aan fiscale voordelen, met name in

situaties waar er een acuut arbeidstekort bestaat in het

ontwikkelde land en de transactie dus een sociaal-econo-

misch voordeel oplev.ett.

4. In de meeste gevallen zullen grondstoffen uit het ont-

wikkelingsland in kwestie (of althans een ontwikkelings-

land uit het betrokken gebied) worden veredeld. In bepaalde

gevallen is er wellicht een mogelijkheid, dat een grondstof

of halifabrikaat afkomstig uit een ontwikkeld land verder

bewerkt wordt in een onderontwikkeld land. Alsdan kan

onder een zgn. ,,drawback”-regeling een verlaging van het

buitentarief van de E.E.G., corresponderende met het be-

drag aan E.E.G.-grondstof of -halifabrikaat dat geacht

wordt in het uiteindelijke produkt aanwezig te zijn, worden

bereikt. Dit soort transacties schijnt met name reeds tussen

tepaalde E.E.G.-landen en Zwitserland te zijn voorge-

komen. Weliswaar kent het Verdrag van Rome in dit op-

zicht geen formele regeling, doch indien de politieke wil

aanwezig is, schijnt niets te verhinderen dit soort trans-

acties een zekeie uitbreiding te laten ondergaan, en wel-

licht een algemene ,,drawback”-regeling voor transacties

tussen industrieën in de E.E.G. en bedrijven in onder-

ontwikkelde landen tot stand te brengen.

Het onderhavige voorstel is uiteraard geen algemene
panacee voor allerlei problemen van onderontwikkelde

landen. Het is slechts een klein ën bescheiden plan, dat in

vermoedelijk niet al te talrijke gevallen kan worden toe-

gepast. De vraag is hoe men dit soort transacties zou

kunnen bevorderen. Men moet dan in de eerste plaats

denken aan het particuliere bedrijfsleven zelf, dat zijn

204

E.-S.B. 23-2-1966

Koude sanering en sociale bewogeiiheid

Het rapport van de Cominissie-Goldschmidt

Inleiding.

,,Hoewel ook de kosten als gevol.g van de sterke

loonsverhogingen – zeker in •het arbeidsintensieve deel

van het midden- en kleinbedrijf – belangrijk zijn ge-

stegen, heeft dé ondergetekende de indruk, •dat in het

algemeen de rentabiliteitspositie van het midden- en

kleinbedrijf niet ongunstig is. Deze indruk vindt steun

in ramingen, die de Raad voor het Mdden- en Klein-

bedrijf heeft gemaakt van de ontwikkeling der onder-

nemersinkomsten in 1964. 1eze ramingeir wijzen op een

stijging van •de inkomens n de détilhande1 van 13

pCt. en in het ambacht van 21 pCt. … Het hier ge-

schetste beeld leidt tot de conclusie- ‘dat in hét algemeen

het midden- en kleinbedrijf in evenredige tiïte is mee-

gegroeid met onze volkshuishouding”, aldus de Minis-

ter van Economische Zaken in de Mem.orie van Toe-

lichting op de begroting van Econoniische’ taken. Het

aantal verkooppiaatsen in de detailhandel geeft een

voortdurende daling, te, zien, in. de.. periode..
1960-1965

met 6 pCt. tot 158.132 ondernemingen
1).
Desondanks

neemt het aantal ondernemers met een relatief laag in-

komen verhoudingsgewijs slechts weinig .af, Zulks kan

een gevolg zijfl van de voortdurende stijging van de

zgn. kri.tische omzet, waardoor steeds meer ondernemin-

gen, die deze niet, kunnen bereiken, in de categorie van

de marginale bedrijven geraken.

Structureel gezien blijft, aldus constateert ‘de Memo-

rie van Toelichting, een belangrijk deel van het mid-

den- en kleinbedrijf qua inkomensvorming beneden een

aanvaardbaar minimum. De Commissie-Goidschmidt

vermeldt in haar nota ,,Ontwikkeling en Sanering van

het Midden- eii Kleinbedrijf”, dat gemiddeld 30 pCt.

van de ondern.èmers in het midden- en kleinbedrijf be-

neden dit minimum (f.6.000) blijft, welk percentage per

sector ui’tee.nloopt
2).
Zulks beti

eft alleen die onderne-

mers wier inkomen uit bedrijf groter was dan dat uit

andere bronnefl. Op deze basis zou deze categorie dus

1)
Het aantal ondernemingen ‘in het ambacht nam, in de
periode 1963-1965 nog toe met 1 pOt. tot 135395. ) In relatief ongunstige zin voor ondernemingen in tabak/
tabakswaren, vis, huishoudelijke artikelen en vôorts heren-
kleermakers, herenkappers, rijwielhersteIplaatsen en schoen-
makerijen.

(vervolg van blz. 204)

eigen belangen zeer goed kent. Dit soort transacties heeft

het aantrekkelijke dat zij rechtstreeks in het belang zijn

van het betrokken bedrijf in het-ontwikkelde land. Men zou

kunnen denken aan enquêtes, bijv. onder auspiciën van

afzonderlijke regeringen of van de E.E.G. of dé O.E.S.O.

Voor zover technische hulp of een ,,resources”-onder-

zoek nodig is, ‘zouden bilaterale of multilatërale program-

ma’s, met name ook het U.N. Development Programme,

hulp kunnen bieden. Wat Nederland betreft, zij de aan-

dacht gevestigd op het in het Nederlandse bilaterale hulp-

programma vervatte programma voor bedrijfsleven-pro-

jecten, dat voor 1966, na parlementaire goedkeuring, f. 20

mln. bedraagt en waarin in principe ,,surveys”, leidende

tot de in dit artikel bedoelde transacties, zouden passen.

Genève.

Dr. J. KAUFMANN.

ongeveer de door de Commissie aangehouden welstands-

grens van f. 11.000.kunnen bereiken.

Het overheidsbeleid.

Het overheidsbeleid t.a.v. het midden- en ‘kleinbedrijf

kan niet worden losgezien van het algemeen-econo-

misch beleid, in welks kader past het doorzichtiger ma-

ken van de markt voor goederen en diensten voor de

consument, de maatregelen op het gebied van de VpB.,

de toepassing van de geidmargeregel enz. Binnen dit

beleid streeft de overheid ernaar, de sector van het mid-

den- en kleinbedrijf aan de economische groei .te doen

deelnemen, om. door:

te streven naar een goede structurele basis;

verruiming van de ontwikkelingsmogelijkheden

(door middel van voorlichting, opleiding, research en

financiële steun);

vergroting van de commerciële beweegruimte (door

middel van een soepeler vestigingsbeleid en door een

ordelijk econontisch verkeer te waarborgen).

Ten aanzien van het overheidsbeleid zal men mi.

hier onderscheid moeten maken tussn ‘het beleid, in-

gegeven door algemeen-economische motieven, en dat,

ingegeven door sociale mo.tie’ven. Voorwaarde voor het

eerste is de eitenniing ‘dat het bestaan ‘van het midden-

en kleinbedrijf in het maatschappelijk bestel een nuttige

factor is., Op basis hiervan kunnen dan zij, die de voor-

keu’r geven aan een onafhankelijke werkkring boven

een dienstbetrekkiing, zo nodig een zekere steu.n uit de

algemene middelen ontvangen. Hiertoe kan men de ont-

w’ikkelingsmaatregelen rekenen.’

Anderzijds kan de overheid uit sociale overwegin-

gen hen, die reeds een zelfstandige werkkring hebben

en door factoren buiten hun schuld bi.j de inkomens-

ontwikkeling steeds verder achterop raken, bij beëin-

digi:ng van het bedrijf itegemoetkomein
3).
M.i. speelt

de wenselijkheid van sanering in het onderhavige ge-

val hier een secundaire rol. Zulks o.m. op grond

van het fe’it, dat bijna de helft van de ondernemers,

welke minder dan het genoemde minimum inkomen
uit hun bedrijf verkrijgen, ouder blijkt te zijn dan
55

jaar, terwijl anderzijds de Commissie-Goldsc’hmidt er

m.i. terecht op wijst, dat het in feite onjuist is te ver-

wachten dat in belangrijke mate de toetreding van niet-

levensvatbare bedrijven – zal plaatsvinden
4).
Door de

werking van de tijdsfactor zal de ,,koude” sanering dan

ook zonder twijfel doorwerken
5).

Het rapport-Goldschmidt.

Het rapport is een uitvloeisel van het hierboven aan-

gegeven beleid. De Commissie had to.t taak na te gaan
welke ôorzaken ‘geleid hebben tot het veelvuldig v66r-

Vergelijk het ,OntwikikeJings- en Saneringsfonds voor de
Landbouw.
Gezien o.m. de relatief hoge investeringen en de gunsti-
ge alternatieve aanwendingsmogelijkheden voor arbeids-
krachten.
In het eerste halfjaar 1965 werden ongeveer 3.000 ves-
tigingen opgeheven, t.w. 50 pOt. wegens overlijden, oüder-
dom en ziekte, 20 p0. wegens overgang in loondienst en
30 pOt. wegens stadssaneri’ng, faillissement, fusie e.d.

E.-S.B. 23-2-1966

.

205

(I.M.)

komen van zeer kleine ondernemingen
in
de sector van

het midden- en kleinbedrijf en te bezien of en zo ja

welke maa-tregelein ter verbetering van de positie van

die ondernemingen moeten worden genomen. Op het
eerste deel van haar taak gaat de Comniiissie, gezien

reeds -bestaande studies, slechts summier in. In het ka-

der van het ‘tweede deel wijst zij .erop, dat structuur-

politiek van de zijde van -de overheid positief beoor-

deeld dient te worden, voor, zover uiteindelijk de onder-
nemer zelf ‘beslist of en
‘in
hoeverre hij ‘-van de door de

overheid geboden kansen gebruik wil maken. De weer-

stand tegen oveilheidsinmenging ‘vindt men ook terug in

de zeer voorzichtige formulering met betrekking tot de

vrijwillige bednijfsbeëindigiing o.p blz. 32 vaxi het rap-

port.

De Commissie meent dat (wat het saneriingsaspect

betreft) maatregelen nodig zijn omdat de bestaande re-

gelingen, t.w. de Rij’ksgroepregeiing Zelfstandigen resp.

die voor werkloze werknemers, alsmede de bestaande

omscholingsregelingen van het Ministerie van Sociale Za-

ken, tot nu toe weinig aantrekkingskracht op de mid-

denstanders uitoefenen en dat er aanleiding bestaat een

extra prikkel te scheppen om hen, die daarvoor in aan-

merking komen, te
bewegen
van de bedoelde regelin-

gen gebruik te maken.

Wanneer men de door de Commissie voorgestane

ma’atmegelen en ‘de daarmee gemoeide bedragen beziet,

blijkt het ‘accent duidelijk te liggen bij de ,,sociale be-

wogenheid” -nte-t de achterblijvende ondernemers. De ti-

tel van het rapport geeft m.i. dan ook ‘de inhoud -niet

juist weer. De genoemde maatregelen houden ‘beknopt

weergegeven in, dat aan ondernemers met een mini-

maal inkomen, een liquida-tievergoediing ad ca. f. 2.000

wordt verstrekt en daarnaast -aan hen, die ouder zijn

dan 50 resp.
55
jaar, een oplopende welvaartvaste maan-

delijkse toelage en aan jongeren ‘een loonderviingsver-

goeding en een aanvu1lnde uitkering tot het regeliings-

loon van de sector waarvoor zij zich laten omscholen.
De ‘aanmelding zou openstaan gedurende een periode

van
5
jaar, waarin men het aanital goedgekeurde aan-

vragen schat’ op 17.000 resp. 9.000 en de kosten op

f. 360 mln. resp. f. 29 mln.

Mede gezien de kosten van bestuur ‘en directie (ca.

.f.
1,5
‘mln.) ris-t de vraag op welke wijze de Commis-

sie gepeild ‘heeft — zij gaat hier niet op in – of veel

middenstanders de voorgestelde financiële regeling als

een redding uit de zorgen voor het dagelijks bestaan

zien. Anders zou- men achteraf wel
eens ‘tot de ontdek-

king kunnen (komen — nadat het gehele apparaat is

opgebouwd – dat slechts mat een aanzienlijke verho-

ging van de uitkeringen de regeling voor de betrok-

ken middenstanders attractief is. Zulks te meer, gezien

de door de Commissie geconstateerde noodzaak voor

ondernemers ouder dan 50 jaar, naast de ‘voorgestelde

uitkering toch nog bijverdienste -te hebben uit een part-

time functie en gezien de ‘bevred-iging welke het zelf-

standig ondernemerschap schenkt.

De Commissie ziet de door ‘haar voorgestelde ontwik-

-kelingsmaatregelen (kosten ca. f.
1,5
iiiln.) hoofdzakelijk

als een aanvulling op reeds bestaande maatregelen. Hoe
belangrijk de zelfwerkzaamheid van de middenstanders

hierbij is, blijkt uit een opmerking in ‘het jongste jaarver-
-slag van ‘de K.N.M.B.: ,,De conclusie uit ons vorig jaar-

verslag, ‘dat de onder-nemers geen oog hebben voor de

-noodzai’k tot verdere seholi.ng moet hier helaas herhaald

worden”.

206

E-S.B. 23-2-196e

elk aandeel

‘Vereenigd

Bezit van

1-894′

vormt in

feite een-

deskundig

samengestelde

aandelen-

portefeuille-

Dit is
mogelijk, omdat ‘Veree-
nigd
Bezit’ een beleggingsmaat.
schappij is, die de gezamenlijke.
inbreng van haar aandeelhou-
ders belegt in circa 200 zorgvul-
dig geselecteerde fondsen. Zo.
doende wordt een belang ver-
kregen bij tal van bedrijfstakken
in binnen- en buitenland. Elk
aandeel ‘Vereertigd Bezit van
1894′ verschaft U een aantrek-
kelijk rendement met beperking
van risico.

Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.

N.V.VEREENIGD

B]ZIT VAN
1894

BELEGGINGSMAATSCHAPPIJ

Westersingel 84, Rotterdam

De voordelen van aandelenbeit

met beperking van risico

Over private hwshoudingen (i.c. huishoudens
en alleenstaanden) zijn voor bijna alle landen
slechts enige, vaak nog onvergelijkbare,
census-
gegevens beschikbaar. Tijdreeksen, laat staan
prognoses, ontbreken.
Voor marktonderzoek zijn
deze echter even onontbeerlijk als prognoses
omtrent huweljketi, geboorten en sterfte. Gezien
de eisen van nauwkeurigheid – voor het
bedrijf minder stringent dan voor de overheid –
en de beschikbare researchcapaciteit, zou een
een-
‘oud ige doch doeltreffende prognosemethode
,reeds zeer welkom zijn. Hetzelfde geldt ook voor
bevolkingsprognoses. Voor menig land heeft men
de keuze
uit verschillende prognoses;
vaak ook
zijn deze verouderd of duidelijk onjuist. Voor be-
paalde landen ontbreken zelfs prognoses. Schrij-
ver heeft een eenvoudige methode ontwikkeld en
getoetst aan de
Nederlandse gegevens, die in hun
opzet en details veel verder gaan dan die van
andere landen. Een ander aspect is dat verfijnde
methoden veel capaciteit en informatie vergen.
Met een eenvoudige methode kan men de belang-
rijkste gegevens blijven volgen en zien wanneer
een diepergaand onderzoek actueel wordt. Uit
het tveede deel van dit artikel zal blijken dat dit
voor Nederland thans wel eens
wenselijk
zou kun-
nen zijn. Wellicht illustreert dit artikel tevens
hoe door toepassing van eenvoudige methoden,
getoetst aan
de Nederlandse gegevens, voor het
bedrijfsleven reeds bruikbare informatie beschik-
baar kan komen die
nu in vele landen vaak node
wordt gemist.
Op de ervaring met de andere lan-den zal in een afzonderlijk artikel worden terug-
gekomen.

Definitie.

In verband niet het streven naar internationaal verge-

lijkbare cijfers betreffende het aantal huishoudingen
voor zowel het verleden als voor de toekomst, is ge-

tracht voor Nederland op grond van de gepubliceerde

gegevens een dergelijke reeks op te stellen. Een be-
langrijk aspect is daarbij de definitie van het begrip

huishouding. Door de U.N. wordt met name de

zgn. , ,housekeepin g household”-definitie aanbevolen,

welke ook uit een oogpunt van economische studies

de voorkeur verdient. Deze definitie beschouwt die

groep van personen als één huishouding, indien zij sa-

menwonen in een woningeenheid en bovendien geza-

menlijk de maaltijden gebruiken en andere gemeen-

schappelijke faciliteiten genieten. Volgens d&ze defini-

tie worden onderhuurders (w.o. kamerbewoners) apart

(vervolg van blz. 206)

De door de Voorzitter van de K.N.M.B. in zijn jaar-

rede 1965 gestelde vraag: ,,Moet het beleid en de daar-

op geënte hulp gericht worden op de ,,soaiale bewo-

genheid” met die groep van ondernemers, die achterop
dreigen te raken ,in de maatschappelijke ontwikkeling,

of moet het oog gericht zij.n op dat deel van het mal-

den- en kleinbedrijf, dat de sprongsgewijze veranderin-

gen in het maatschappelijk verkeer de baas blijft?”, is

door de Corn m issie-Gol dsch midt vooral in eerstgenoem-

de zin beantwoord. Zoals gesteld, is dit antwoord een

onvoldoende basis voor het beleid ter zake, al dient

men bij een beoordeling van het wefk van de Commissie

rekening te houden met de grote spoed, waarmee zij

was verzocht te werken.

‘s-Gravenhage.

Dr. J. D. DE HAAN, m.b.a.

De toèkomstige

ontwikkeling van het

aantal huishoudingen

in Nederland

(1)

geteld wanneer zij dus een afzonderlijke huishouding

voeren.

De in Nederland gebruikte definitie.

Alhoewel bij de voikstellingen van 1947 en 1960 en de

woningtelling van
1956
in principe de ,,housekeepiing
household”-definitie is gei ruikt, zijn de resultaten töch

niet geheel vergelijkbaar. Daar komt nog bij dat in 1956

de huishoudingen verblijfhoudende in varende en rij-

dende wooneenheden niet zijn inbegrepen en in 1947 de

gezinnen van leiders en personeel van inrichtingen en

wonende op de desbetreffende terreinen tot de zgn. in-

stitutionele bevolking zijn gerekend en niet als pnivate

huishoudingen geteld. Om voor de drie tellingsjaren ver-

gelijtbare cijfers te verkrijgen, moeten dus correcties

worden aangebeacht, welke in tabel 1 zijn weergegeven.

TAnEL 1.

Aan te brengen correcties op de drie naoorlogse tellingen
(Aantallen x 1.000)

31 mei 1947
30 juni 1956
1

31mei1960

Categorie
Bevol-
H.is.
Bevol-
Bevol-
king
king

king

dingen

dingen

dingen
In woningen
9.343 2.495
10.595
2.934
11.147
3.112
varend, rijdend
….
67
ca. 19
60
18
60
18
Dir., pers. v. inst….
ca.

10
ca.

3
9.420
2.517
10.655
2.952
11.207
3.130
Correctie voor defi- nitie
ca.-8.0
ca.-75
(74) a)
Private huish.

…..
9.420 _2.437
10.655 _2.877 11.207 _3.130

rotaal

…………

Gemidd. grootte

..
3,866
1,3,703
3,581

Instit.bevolking….
205
=
2,13

..

226
=
2,07
255
=
2,22
rotale bevolking…
9.625

Ct
10.881
11.462
1

pCI.

a) Het verschil in 1960 volgens definitie 1947 en definitie 1960.

E.-S.B. 23-21966

207

De ontwikkeling van het aantal huishoudingen in Ne-

derland sinds het begin van de twintigste eeuw.

De naoorlogse periode is wel kort om een goed

beeld van de trend in de ontwikkeling te kunnen ver-

krijgen. Om deze reden zijn in tabel 2 ook de cijfers

van 31 december 1899, 1909, 1920 en 1930 in het to-

tale beeld betrokken. Voor deze jaren zijn echter

geen correcties aangebracht. Voor de jaren 1947,

1956
en 1960 zijn in de tabel wel correcties aange-

bracht, ook voor de huishoudens en alleenstaanden af-

zonderlijk; daarop komen we later nog terug.

TABEL 2.

De ontwikkeling van het aantal huishoudingen en de

gemiddelde grootte

Datum

Huishoudens
(x 1.000)
,
h-
h-
den

Alleen-
staanden
(x 1.000)

I{uishoudingen
(x 1.000)
(huishoudens+
alleenstaanden)
Gemid-
delde
grootte
Aan-
Per-
Aan-
Per-
tal
sonen
tal
sonen

31dec. 1899
1.024
4.931
4,82
80
(
7

pCt.)
1.104
5.011
4,62
31 dec.1909
1.181
5.633
4,77
101
(
8

pCt.)
1.282
5.734
4,46
31dec.1920
1.425
6.605 4,64
119
(
8

pCt.)
1.544
6.724 4,35
31 dec.1930
1.739
7.609 4,38
163
(
84 pCt.)
1.902
7.772
4,08
31 mei 1947
2.235 9.218 4,12
202
(
8

pCt.)
2.437
9.420
3,87
30juni1956
2.562
10.343 4,03
315 (104 pCt.)
2.877
10.655
3,70
31mei1960
2.756
10.834
3,92
374(12

pCI.)
3.130
11.207
3,58

Om voor

de tussenliggende jaren de aantallen huis-

houdingen te kunnen bepalen, is het voldoende de be-

schikbare bevolkingscijfers te vermjnderen met het vrij-

wel constante percentage institutionele bevolking en de

aldus resterende schatting van de bevolking in private

huishoudingen te delen door de gemiddelde grootte

der huishoudingen. Deze laatste kan door interpolatie

worden bepaald. Hiertoe kan aan de gegeven getals-

waarden een of andere functie, buy, een parabool wor-

den aa.ngepast. Uit de bijgaande grafiek blijkt echter

dat de gemiddelde grootte van de huishoudens een

zgn. sigmoïde daling vertoont en dat de enigermate

progressieve daling van de gemiddelde grootte van alle

huishoudingen voornamelijk veroorzaakt wordt door

een progressieve groei van het aantal alleenstaanden.

Slechts in de tweede helft van de jaren vijftig vertoont

ook de gemiddelde grootte van de huishoudens een

wat sterkere daling dan in de voorafgaande jaren. Op

de verklaring komen we hierna nog terug.

Voor de naoorlogse periode krijgen we zodoende de

volgende schattingen (tabel 3).

TABEL 3.

De gemiddelde grootte van de private huishoudingen

Volgens pa-
Volgens pa-
Volgens pa-
raboltsche
rabolische rabolische
Jaar
trend-
Jaar per
trend- Jaar per
trend-
per 31
ontwikkeling
31 decem-
ontwikkeling
31 decem-
ontwikkeling
december
ber
ber
sinds sinds sinds sinds sinds
____________
sinds
1900
1947 1900 1947 1900
1947

1946
3,88 3,87
1951
3,78
3,79
1956
3,68 3,67
1947
3,86
3,86
1952
3,76
3,77
1957
3,66 3,64
1948
3,84 3,85
1953
3,74
3,75
1958
3,64
3,62
1949
3,82
3,83
1954
3,72 3,73
1959
3,62
3,59
1950
3,80
3,81
1955
3,70 3,70
1960
3,59 3,56

Het verschil tussen beide interpolaties is minimaal,

behalve voor de laatste jaren. We geven aan de inter-

polatie volgens de parabool sinds 1947 de voorkeur,

daar deze iets beter in de richting ligt va.n de gemid-

delde grootte in 1930, en omdat de naoorlogse omstan-
digheden, met name de woningsituatie, een progressie-

ve toeneming van het aantal alleenstaanden aanvanke-
lijk nog zullen hebben afgeremd. Voor het aantal huis-

houdingen krijgen we dan de volgende schattingen

(tabel 4).

Het C.B.S. berekent jaar voor jaar het aantal huishou-

dens, d.w.’z. het aantal huishoudingen exclusief de al-

leenstaanden. Een directe vergelijking is dus niet nio-

gelijk. Ook hierop ikomen we nog terug.

Voor een toekomstschatting hebben we een bevol-

kingsprognose nodig. Door deze bevoikingscijfers dan
weer te verminderen met een percentage institutionele

bevolking verkrijgen we een prognose van de private

bevolking. Deze private bevolking moeten we dan nog

delen door de gemiddelde grootte der huishoudingen,

____
Ds
trsiid in St gemLctâeLde gezLnsgrootte

rootte
(y,)

4,10

4,60

HushottcLe.ns
l,1.

1Z0
)shoti.igcn””

t.9P4IIt
iii
d930

o

r’t
-Ø,0000f.?$t
oi
‘4-

*O
voer
31.S1 1930
-S
x

360
nc

t0
voor
Aé.iy
1944

‘500

0900

I9I0

0930

1940

0950

IO

0970

Jo.a.r p.r

Ct)

208

.

E.-S.B. 23-2-1966

TABEL 4.

Het aantal private huishoudingen in Nederland in de

periode 1946-1960

Institutionele
Bevolking
bevolking
Private bevolking

Aantal
In pCt.
Aantal
Alintal

Huishoudingen


personen
van de
personen personen Gemid-
Aantal
x 1.000
bevolking
x 1.000
x 1.000
delde
<
1.000
grootte

1946
9.543 2,13
203
9.340
3,87
2.415
1947
9.716
2,12
206
9.510
386
2.465
1948
9.884
2,11
209
9.675
3,85
2.515
1949
10.027
2,10
211
9.816
3,83
2.565
1950
10.200..
2,09
213
9.987
3,81
2.615
1951
10.328
2,08
215
10.113
3,79
2.670
1952
10.436
2,07 216 10.220 3,77
2.710
1953
10.551
2,06
217
10.334
3,75
2.755
1954
10.680
2,05
219
10.461
3,73
2.805
1955
10.822
2,06
223
10.599
3,70
2.865
1956
10.957
2,07 227 10.730
3,67
2.925
1957
11.096
2,09
233
10.863
3,64
2.985
1958
11.278
2,13 240
11.038
3,62
3.045
1959
11.417
2,18 249
11.168
3,59

3.110
1960
11.556
2,24
260
11.296
3,56


3.175

waarvoor we als prognosebasis de parabolische trend

zouden kunnen gebruiken. Langs dezè weg kan dan

een prognose van het aantal private huishoudingen wor-

den verkregen. Deze methode is lráet voldoende door:

zinhtig, zodat een confrontatie met een andere benade-

ringsmethode wel gewenst is. lOm het geheel op haar

gebeuikswaarde te toetsen, za.l worden uitgegaan van

het jaar 1960. Tot en met 1965 kan de prognose dan

met ‘de realiteit worden vergeleken en worden nagelgaan

of er iaanleiding is bepaalde onderdelen van de toekomst-

projeotie te ‘heirien. Dit is immers een wezenlijk be-

standdeel van de methode.

– Geboorten.
Daar volgens cijfers van enkele ons omringende lan-
den ‘blijkt dat in een huwelijk igem±ddçild 85 pCt. der

kinderen binnen de eerste tien huweiijksjaren wordt ge-

boren (in Nederland is dit zeer waarschijnlijk c. 80

pCt.), kunnen we de gelboorten in een bepaald jaar in

relatie brengen met het aantal huwelijken van de laatste

10 jaren. We krijgen dan het volgende (tabel
5).

Na de naoorlogse geboortegolf vertoont het aantal

geboorten per huwelijk vanaf 1949 tot 1955 een constan-

te daling van gemiddeld 0,06 per jaar. Vanaf
1955

doet zich een stijging voor van gemiddeld 0,03 per

jaar. Deze stijging, die zich ook in de ons omringende
landen voordoet, zal de neiging gaan vertonen kleiner

te worden. Uitgaande van deze ontwikkeling tot en met

1960 kunnen we voor het jaar 1965 rekenen met een

factor 0,280 en voor 1970 met een factor 0,290.

Rest ons dus nog het aantal huwelijken te voorspellen.

Het vooruit berekenen van het aantal huwelijken is’

niet zo bijzonder moeilijk. Van de huwenden is de

leeftiijdsverdeiing bekend, evenals van die van alle in-

woners. Zodoende kan voor elk jaar de huwelijksfre-
quentie per 1.000 van elke leeftijdsgroep (mannen en

vrouwen tezamen) worden bepaald. Aan ‘de hand van

de leeftijdsopbouw van de gehele bevolking kan worden

vastgesteld hoe deze er over 10 resp. 15 jaar uitziet, al-

thans wat ‘betreft die ieeftijdsldassen waarin de huwe-
lijken hoofdzakelijk plaats hebben (90 pCt. van de hu- –

wenden is jonger dan 35 jaar). In deze leeftijdsgroepen

speelt de sterfte nauwelijks enige rol. Vermenigvuldiging

van deze leeftijdsvordeiing, geldende over 10 resp. 15

jaar, met ‘de huwelij’ksfrequeintie, daarbij rekening hou-

dende met een geleidelijke •versdhuiving naar een lagere

huwelijksleeftijd, levert een schatting op van het toe-

komstig aantal huwelijken. Voor 1965 en 1970 wordt

zodoende een schatting verkregen van 105.000 resp.

134.000. Met behulp van deze schattingen kan de cij-

ferreeks van het aantal huwelijken in de laatste 10 jaar

worden voortgezet en worden vermenigvuldigd met de

eerder genoemde projectie van de geboortefactor (zie

tabel 6).

TABEL 6.

Jaar

Huwelijken
1

1

Geboorten
1

per
I
1

Geboorten a)
per
1 1

laatste
jaar
lOjaar
huwelijk
1

1961 91
896
0,268 240
1962
93
903 0,271 245
1963
96
914
0,274
250
1964
100
926 0,277
255
1965
105
942
0,280
265
1966
III
961
0,283
275
1967
118
986
0,285
285
1968
124 1.015
0,287
295
1969
130
1.057
0,289,
305
1970
134
1.102
0,290
320

Toekomstige bevolking.

De
toekomstige bevolking kan worden berekend door

De ontwikkeling van het aantal huwelijken en geboorten

een prognose te maken van het aantal geboorten

tot 1970

.

1

sterfte en de migratie.

.

(
x 1.000)

.

a) Geboorten exclusief sterfte binnen hel eerste levensjaar (ca. 4.000 per jaar).

TABEL 5.

De verhouding geboorten/huwelijken sinds 1947

Jaar
Aantal huwe-
lijken laatste
10 jaar

Geboorten
(exclusief
sterfte
<
1 jaar)
Geboorten
per huwelijk_

762.110 259.000
0,340
782.789 240.000
0,306 784.453
229.000
0,292 800.343
223.000
0,279

1947

…………….

824.851
222.000
0,269

1948

…………….
1949

…………….

824.694 227.000
0,275

1950

…………….
1951

…………….

844.997
222.000
0,262
1952

……. ………

882.654
223.000
0,253
899.500
224.000
0,249
1956

…………..
884.551
226.000

.
0,256

1953

……………..

879.460
230.000
0,261
1954

…………….
1955

…………….

883.249
232.000
0,262
1957

……………

888.995
238.000
0,267
1958

……………
1959

…………….
1960

……………
895.834 234.000
0,261

E.-S.B. 23-2-1966

Sterfte.

Het aantal sterfgevallen kan worde’n benaderd door

de trend na te gaan in de totale sterfte als percentage

van het aantal personen in de leeftijdsgroep van

50 jaar en ouder, daar ruim 85 pCt. van alle sterfge-

vallen in deze ieeftijld.9groep plaats heeft. Dit bedoeld.

percentage lag direct na ‘de oorlog nog dicht bij de

4, doch is sinds 1950 geleidelijk gedaald van 3,2 naar

3,1 in 1960.

Dienovereenkomstig is de sterfte in aantallen slechts

geleidelijk gestegen, nI. van 70.000 tot 83.000 in 10 jaar

tijds, de sterfte binnen het eerste levensjaar buiten be-

schouwing latende. De zojuist genoemde sterftefactor is

echter de laatste vier jaar onveranderd op een niveau

209

van 3,1 pCt. gebleven. Voor 1970 is nu dezelfde sterfte-

factor aangehouden.

De omvang van de bevolking boven de 50 jaar in
1970 kan worden benaderd d6or de omvang van de

groep in de jaren 1950 tot en met 1960 te extrapole-

ren volgens een gemiddelde toeneming van ruim

50.000 persorien per.
jaar. De leeftijdsopbouw van de

bev.olking laat deze benadering wel toe. Voor 1970 ko-

men we dan op een aantal van 33/
4
mln. Toepassing van

een sterftefactor van 3,1 pCt. geeft voor 1970 als resul-

taat 101.000 sterfgevallen.

Indien we de ontwikkeling van het absolute aantal

sterfgevallen extrapoleren, komen we voor 1970 op bijna

110.000 sterfgevallen. Voor 1970 is nu een cijfer van

105.000 aangehouden; een nauwkeuriger schatting is voor

ons doel niet nodig. Kwantitatief wordt deze onnauw-

keurigheid overschaduwd door de ontwikkeling van het
aantal geboorten. Dit betekent echter wel dat de sterfte-

factor t.o.v., de bevolking boven de 50 jaar weer iets zou

gaan stijgen, nI. naar 3,2 pCt. Dit is ook verklaarbaar,

daar in de jaren zestig het aandeel van de groep tussen de

50 en 60 jaar in de totale groep boven de 50 iets kleiner

zal zijn dan in de jaren vijftig.

l%?tigratie.

Had tot en met 1957 nog duidelijk een emigratie

plaats van Nederlanders (het saldo bedroeg de laatste

drie jare.n gemiddeld nog ruim 12.000), in 1958 keert

de situatie om en is er sprake van een inimigratie-

saldo van gemiddeld 14.000 personen. Een van de be-

la.ngrijkste factoren die hierin meespeelde was wel de po-

litieke situatie in Indonesië. Doch ook uit Australië en

Nieuw-Zeeland keerden Nederlanders terug, waar

schijnlijk mede aa.ngetrokken door de zich zeer gun-

stig ontwikkelende economische situatie in het moeder-

land. Een vertreksaldo deed zich nog wel voor mt be-

trekking tot de Verenigde Staten en Canada. Daar ech-

ter de emigratie naar Australië reeds na 1956 sterk

terugliep, mag men ook verwachten dat de terugkeer,

die toch meestal in de eerste jaren ria het vertrek plaats

heeft, ‘Meer zal gaan afnemen. Wat de terugkeer van

Nederlanders uit Indonesië betreft, is de grote toevloed

in 1960 wel voorbij. Men kan dus stellen dat na 1960

de emigratie en inimigratie van Nederlanders geen

groot verschil zullen vertonen, tenzij er in het econo-

mische vlak een sterke terugsiag zou gaan optreden,

wat in 1960, gezien de ontwikkeling van de E.E.G.,

niet zo waarschijnlijk behoefde te worden geacht.

Wat de irnmigratie resp. emigratie van vreemdelingen

betreft, deze was tot en met 1960 van weinig inipor-

tantie. Eerst in 1960 is er van een duidelijk overschot

sprake, te weten ruim 5.000 personen. Het is moeilijk,

achteraf te zeggen wat men toen als verwachting had

mogen uitspreken. Gezien de ontwikkeling van de Ne-

derlandse bevolking, is men nu nog niet geneigd er

grote betekenis aan te hechten. In 1961 kwamen in het

arbeidsproces onder meer de generaties, geboren in de

jaren 1946-1947, welke een hoogtepunt vormden in het

aantal geboorten. –

Uitgaande van de situatie in 1960, ook vanuit eco-

nomisch standpunt, was dan ook hoogstens een tijde-

lijk en beperkt immigratiesaldo van vreemdelingen te

verwachten, dat omstreeks 1963 weer zou kunnen

gaan verdwijnen onder invloed van het toenemende

binnenlandse aanbod. Dit binnenlandse aanbod zou

enigernate kunnen worden afgeremd door de toenemende

educatie. Uitgaande van deze bespiegelingen had men

netto immigratiecijfers kunnen aannemen, zoals aan-

gegeven in tabel 7.

TABEL 7.

Netto immigratie voor de jaren 1961 t/nl 1965

(x 1.000)

Netto immigratie
1961
1

.1962
1

1963
1964
1

1965

Nederlanders uit:
Europa

………………0
.
0 0 0
0
Amerika

…………….
10
—10

5

5
0

Vreemdelingen

…………
+
5
+
10

..
+
5
+
10
-1-

5
+
5
+
5
0
0 0
Azië, Afrika, Oceanië
…….

Totaal

…………………
+
5
..
±
5
+
5
0 0

Totale bevolking.

Per saldo komen we tot de volgende prognose (ta-

bel 8), uitgaande van de situatie per einde 1960.

TABEL 8.

De out wikkeling van de bevolking tot 1970

(aantallen x 1.000)

Jaar per 31
december
Geboor-
te n a)
Sterfte
a)
Netto
1
immi-
gratie

1
Totale
1
bevol-
king

Institutionele
bevolking


pCt.

aantal

Private
bevolking
aantal

1960

….
11.556
260
11.296
1961

….
240
85
5
11.716
2,30
270
11.446
1962

….
245
87
5
11.879
2,35 280
11.599
1963

….
250 90
5
12.044
2,40
290
11.754
1964

….
255
92
0
12.207
2,44
300
11.907
1965

….
265
94
0
12.378
2,48
309
12.069
1966

….
275
96
0
12.557
2,51
317
12.240
1967

….
285
98
0
12.744
2,54
325
12.419
1968

….
295
101
0
12.938
2,56
333
12.605
1969

….
305
103
0
13.140
2,58
340
12.800
1970

….
320
05
0
13.355
2,60
347 13.008

a) Exclusief sterfte binnen het eerste levensjaar.

Deze prognose komt voor het einde van 1970 rond

100.000 personen hoger uit dan de recente CBS-prog-

nose, wat een gevolg kan zijn van de gebruikte methode

en het verschil in uitgangspunt. Een verdere vergelijking

met de werkelijke ontwikkeling na 1960 en met de door

het
C.B.S.
gemaakte berekeningen-geven we in het tweede

deel van dit artikel. Wat de splitsing in institutioneel en

privaat betreft, hebben we de ontwikkeling tussen 1950,

1956 en 1960 geëxtrapoleerd, daarbij aannemende dat het

percentage institutioneel zich geleidelijk zal gaan stabili-

seren. Het heeft overigens ook geen zin daar een al te

nauwkeurige studie.van te maken. –

In het tweede deel zal voorts de toekomstige ontwikke-

ling van het aantal huishoudingen worden nagegaan.

Voor de periode 1961-1965 zullen de prognoses met de

werkelijke ontwikkeling worden vergeleken en zal worden

nagegaan welke wijzigingen de prognoses dientengevolge

ondergaan.

Eindhoven.

P. L. F. DE JONG.

/
(1.M.)

1

1

4
1
,
0
1

210

E.-S.B. 23-2-1966

Schrijver constateert dat
de vragen die hij
stelde in zijn artikel in ,,E.-S.B.” van 6 mei 1964
met betrekking tot de haventaneven van Amster-
dam en Rotterdam nog steeds openstaan. Deze
vragen – thans enigszins door hem gemoduleerd

luiden: 1. is het geoorloofd dat Amsterdam
lagere haventarieven heft met een beroep op de
financiële toestand
der gemeente, nu voor de te-
korten op haar begroting, met inbegrip van het
havenbeheer rijkssteun wordt aangevraagd?; 2.
zou het niet
tot betere
verhoudingen leiden, wan-
neer de aan het Rijk verschuldigde bedragen voor
de waterwegen, en straks voor de pijplijn voor
Mobil,-Oil,
als last
van het havenbeheer werden
opgenomen en zou het wel
billijk zijn
als andere
plaatsen, waaronder havengemeenten, indirect
meebetalen aan premies voor Duitse transporten
over Amsterdam?;
3. is het privilege, dat Amster-
dam ongemotiveerd aan het achterland biedt, in
harmonie met de geest, waarin het verdrag met
België inzake de Rijn-Scheldeverbinding is ge-
sloten (en als Amsterdam hierop liever niet ant-
woordt, zou de regering dat dan misschien kun-
imen doen)?

Haventarieven

Het blijkt noodzakeijk te zijn nog eens aandacht

te vragen voor de financiële •gestes van Amsterdam in

ziin streven het vrachtvervoer op Duitsland aan te

trekken.

In ,,E.-S.B.” van 6 mei 1964 heb ik geconstateerd,

dat Amsterdam zich had losgemaakt van een overi-

gens algemeen als juist erkend inzih’t, dat de concur-

rentie tussen de zeehavens door middel van overheid-

tariCven zoveel mogelijk behoort te worden vermeden.

Het hoofdstedelijke bestuur had zich toen onttrokken

aan een noodzakelijke en door Rotterdam ingevoerde

verhoging van het zeeha’vengeld van
25
pCt:, vooT.ge-

vende, dat een dergelijke verhogin,g voor Amsterdam

niet nodig was omdat de dienst van havens en handels-

inrichtingen niet de geheven retributies zou uitkomen.

Op de begrotirg van deze dienst werd namelijk een

voordelig saldo geraam.d van f. 493.018 (inkomsten

f. 20.708.799 tegenover f. 20.215.781 aan uitgaven). ik

had gelegenheid er op te wijzen, dat enkele posten

met betrekking tot de bijdragen aan het Rijk tot ver-

betering van de aan- en afvoerwegen ten onrechte niet
onder de exploitatiekosten waren opgenomen, zodat in

feite geen voordelig saldo aanwezig was, maar een te-

kort van f. 2.139.890 dat uit de algemene middelen

moest worden gedekt.

In een artikel over 4 kolom in het ,,Algem.ee.n Han-
deJsbiad” va,n 15 mei 1964 heeft ,,een onzer redacteu-

ren” geantwoord: ,,Amsterdam hoeft zich niets aan te
trekken van Rotterdam”. Ter ondersteuning van deze

aanmoediging gaf het ,,Algemeen Handelb1ad” twee

gronden aan: 1. een betaln’g aan het Rijk voor verbe-

tering van waterwegen moest niet meer worden ge-

eist omdat zulk een bepaling eigenlijk niet meer in on-

ze verhoudingen past; 2. in de ‘begroting van het Ha-

venbedrijf van Rotterdam zij:n ook geen sommen uit-

getrokken als bijdrage aan liet Rik wegens onderhouds-

kosten van de Rotterdamse Waterweg, de Noord- en

Westgeul, de Botlek, de Brielse Maas en- het kanaal

van Rozenburg. –

Ad 1;

Het behoort tot de algemeen aanvaarde normen in

het maatschappelijk verkeer, dat het – achteraf –

hebben van bedenkingen tegen een ‘betaling, de plicht

tot het kwijten van een eens erkende schuld niet op-

heft. Daarvan is hier sprake, ‘omdat de gemeente Am-

sterdam aan de Staat der Nederlanden heeft toege-

zegd een derde deel te zullen betalen van de kosten,

die het Rijk maakt om het Amsterdam-Rijnkanaal ,,up to

date” te maken. Zolang die belofte niet is ingetrokken of

zolang ‘het Rijk de gemeente Amsterdam de schuldbe-

kentenis niet heeft teruggezonden, is het onjuist om die

last ten behoeve van de gewenste windowdressing buiten

de exploitatie van de haven te brengen.

Het jongensachtige verwijt, dat Rotterdam dit ook

doet, is nie,t juist: een derde deel van de kosten tot

verbetering van de Nieuwe Waterweg drukt op de ex-

ploitatie van het gemeentelijk havenbedrijf. Voor 1965

is daarvoor f. 700.000 uitgetrokken, terwijl op de be-

groting van het Havenbedrijf een derde deel van de

kosten van de nieuwe mond van Europoort voorkomt.

In 1966 zal hieraan vermoedelijk f.
3,5
mln, worden

bijgedragen. Of dat ‘nu braaf is ian Rotterdam, dan

wel ,,s’leoht” van Amsterdam – ,,sleoht” was het woord

van liet ,,Algemeen Handelsblad” – doet niet Ier zake.

Het ging niet om braaf of slecht, noch over de bil-

lijkheid of over de hoogte van het gemeentelijk ‘aan-

deel in ‘s R’ijks kosten voor de verbetering van’ wa-

terwegen, ‘maar uitsluitend’ hierom, dat Amsterdam zijn

duiktarieven verdedigde met een ‘beroep op een winst,

die niet bestond en niet bestaat:

Ad 2.

He’t ,,Algemeen Handelsblad” acht Amsterdam door
het Rijk. onrechtvaardig behandeld, omdat Amsterdam

wei een deel van de ‘kosten van het Amsterdam-Rijn-

kanaal, moet betalen, terwijl het R’ijk aan Rotterdam

E.-S.B. 23-2-1966

211

:,

geen kosten in rekening brengt voor het onderhoud

van de Noord- en Westgeu’l, de Botlek, de Brielse

Maas en het kanaal door Rozenburg. Welk een voor-

lichting! De Noordgeul bestaat niet meer en de West-

geul is een heel klein stukje water van de Oude Maas

op de vaarweg naar Dordrecht, zodat Rotterdam er

niets mee te maken heeft; de Botlekhavens komen ge-
heel, dus volledig, ten laste van Rotterdam; de Brielse

Maas is een recreatiecentrum, bestuurd door een ge-

meenschappelijk lichaam, waarin de provincie Zuid-

Holland de leiding heeft, en waarvan Rotterdam –

vnijwillig – 50 pCt. van de kosten draagt; en het ka’-

naal door Rozenburg is verlegd en heeft een nieuwe

spui-sluis gekregen, geheel bekostigd door Rotterdam,

dat de lasten via het Europoort-project naar het Haven-

bedrijf overhe’velt.

Overigens kan men het met het ,,Algemeen Handels-

blad” eens zijn, dat het vragen door het Rijk van een

bijdrage van de gemeenten voor de uitvoering van bij-

zondere werken, verouderd is. Maar niet om de reden

die het dagblad noemt, t.w. dat het Rijk niets moest

rekenen voor de verbetering van de infrastructuur van

het land. Het is namelijk wel zeker – en er is veel

eerder op gewezen – dat hier geen landsbelang wordt

gediend, maar dat jhet gaat om een kunstmatig dienen

van een Amsterdams belang als compensatie voor het

orttbreken van de natuurlijke voordelen van Rotterdam.

Dat heeft het gemeentebestuur van Amsterdam in een

vroeger stadium zelf zo gesteld. Zo gezien had het Rijk

gelijk met het vragen van een vergoeding van een der-

de van de kosten: daaraan kon worden getoetst dat

Amsterdam een reële verbetering van de verzwakken-

de economie verwachtte. Amsterdam vroeg niet alleen

aan het Rijk kapitalen in de achterwaa’rtse verbindijn-

gen te investeren, maar zou er dan zelf ook wat voor

over hebben.

Die toetssteen is onbruikbaar geworden, omdat de ge-

meenten wegens het ontbreken van de mogelijkheid tot
het vo,ere,n van ‘een eigen mi’ddeienpolitiek, in het ge-

heel geen zelfstandige financiële politiek meer kunnen

voeren. Voor de andere gemeenten, en dus ook Voor

Rotterdam en ‘s-Gravenhage, geldt hetzelfde. De groot-

ste drie streven zelfs naar een apart statuut. Het zou

mij te ver van het onderwerp verwijderen als ik dit

vraagstuk – dat trouwens in ,,E.-S.B.” van 9 december

1964 werd aangeroerd – in dit artikel nader zou be-

handelen. Ik moge volstaan met op te merken, dat er

voorshands niets zal veranderèn aan ‘het feit, dat Am-

sterdam reeds enige jaren op de gewone dienst, dus

voor de lopende uitgaven, tekorten heef t van vele mil-

joenen, voor de overbrugging waarvan een beroep op

het Rijk (gemeentefonds) is gedaan. Daarom kan er

thans geen sprake zijn van een offer, van een ,,iets

over hebben” voor een versterking van de economi-

sche positie. Of de gemeente Amsterdam er meer of

minder aan kan doen of had kunnen doen, verandert

niets aan het feit, dat Amsterdam in feite
niets
bij-

draagt. Toch wordt – ten behoeve van •de zuiverheid

van de financiële verhouding – met het Rijk formeel

afgerekend. Die afrekeningen behoren – even formeel

– ten laste van de havenexploitatie te worden ge-

bracht. Immers, eerst dan wordt het mogelijk bereke-

ningen te maken, die – bij alle ingewikkeldheid van
de financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten

– voor de beoordeling van ‘de billijkheid op het stuk

van de haventanieven niet kunnen worden weggelaten.

Nieuwe dumpingmaatregelen.

Amsterdam heeft zich van de vori.ge
publikatie wel

zoveel aangetrokken, dat het bij een herziening van de

financ:iering van de haven geen beroep meer doet op

een zgn. winst op de haven- en handelsinrichtingen.

Het heeft in de laatste maanden van 1965 van de in-

voering van een tweetal verhogingen van de haveitkos-

ten gebruik gemaakt om nieuwe maatregelen in te voe-
re,n, die voor Rotterdam nadelig zijn. Ik geef graag toe,

dat Amsterdam een mooie stad is, de onmisbare hoofd-

stad, maar dat mag geen reden zijn om de Amsterdam-

se ha,venpoiitie’k goed te praten. Het gaat hier om het

zeehavenge’ld, ;het havengeld voor binnenschepen en sub-
sidies voor de aantrekking van ertstra.nsporten.

Het zeehaventarief.

De tarieven voor de zeeschepen zijn in Amsterdam

sinds 1 april 1948 niet gewijzigd. Zij zijn dus notoir

bij de ontwikkeling achtergebleven. Zij zullen, zo

werd gepubliceerd, nu met ingang van 1 januari 1966

worden vesihoogd, tenzij de ve4re(iste Koninklijke goed-

keuring liter wordt verkregen, en dan op de eerste dag

van de maand volgende op die, waarin die goedkeu-

ring werd verleend. Dat wil zeggen, dat de verhoging

vermoedelijk eerst tegen mei 1966 effect zal sorteren.
terdam wegens de financiële toestand reeds overging,

tei

dam wegens de financiële toestand reeds overgin,

maar van
5
pCt. telkens in 1966, 1967 en 1968 en van

lOpCt. in 1969.

Er
is
echter meer. Amsterdam geeft, in weerwil van

de erkenning dat de overheid niet net belastinggeld

behoort te concurreren, een reductie van 33,3 pCt. op

zeehavengeld van een schip, dat klei vervoert of porse-

leinaarde, pek, los gestort zout of ijzererts (geen zwa-

velerts, mangaanerts of ongeroost pyriet). Dat betekent,

dat een schip, dat bijv. voor een bepaald tijdvak per

ton 24 cent moet betalen, met 16 cent kan volstaan,

terwijl datzelfde schip te Rotterdam, in plaats van die

24 cent, 30 cent moet betalen, omdat zulks nodig is

om de financiële lasten van de accommodatie van de

haven te, kunnen blijven dragen. Amsterdam heft in dit

voorbeeld van 24 cent, in weerwil van grote geldzor-

gen, in 1966 17 cent, in 1967 18 cent, in 1968 19

cent en in 1969 ongeveer 20 cent. Dat betekent, dat

Amsterdam de concurrentie in 1966, 1967 en 1968 ex-

tra verscherpt. Door de dekking van het tekort met

middeleti van het Rijk (gemeentefonds), betekent dat

ook, dat het Rijk Amsterdam met een hoger bedrag

dan eigenlijk noodzakelijk is, gaat bijspringen, doch te-

vens dat ‘de niet gemotiveerde verscherping ten slotte

door het Rijk (gemeentefonds) en indirect door alle ge-

meenten, ook Rotterdam, wordt bekostigd. Rotter

dam laat niet van zich horen, maar het zwijgt toch niet’

uit angst, dat Amsterdam Rotterdam zou verwijten, dat

het van zijn ligging profiteert ‘bij het behandelen van

waardevolle transporten op Duitsland, dlie Amsterdam

zozeer begeert om de hoge uitgaven voor de achter

waartse verbindingen te rechtvaardigen?
Het havengeld voor binnenschepen.

Tegelijk met een verhoging van het binnenhaven-

geld met 15 pOt., eveneens ‘met ingang van 1 januari

1966, heeft Amsterdam voor transporten op Duitsland
een subsidie ‘van maar liefst 35 cent per ton aangebo-

den. Dit zou het Amsterdamse antwoord zijn op de

212

E.-S.B. 23-2-1966

verlegging van speciaal Duits ertsvervoer naar Bremer

haven. Deze subsidie zou ertoe kunnen leiden, dat ander

ertsvetivoer in plaats van over Rotterdam naar Amster-
dam wordt verlegd, aangezien de subsidie ook voor dat

vervoer werd toegezegd. Daarmede krijgt de subsidie

een ander karakter dan van een verdediging tegen Duit-

se spoorwegtarieven. Dat wil zeggen, dat Amsterdam

een compensatie zoekt te geven tegen de ontwikkeling in

de scheepvaart, dat grotere havens de steeds jn grootte
toenemende schepen aantrekken. Waar, is dan het ein-

de ‘van de bevoordelin.g? Die grens ligt
niet
ergens in

de stadsfinanciön als’ het Rijk de tekorten vergoedt.

En wat is het effect? Het Rijk moge bedenken, dat de-
ze poging om de gevolgen van een technische ontwik-

keling op scheepvaartgebied weg te nmeri voor de

Nederlandse economie slechts verlies betekent: er wordt

geen ton erts méér verscheept. De subsidies behoeven

niet eens te worden aanvaard om toch bij het sluiten

van contracten met anderen het effect van een onno-

dige verlaging op te roepen. Voor ‘de Duitse bevrachter

is het, wat men tegenwoordig noemt, een gillertje. Voor
de betekenis van d.e dumpi’ng verwijs ik overigens naar

mijn artikelen in ,,E.-S.B.” van 19 februari en 6 mei

1964.
Onbeantwoorde vragen.

Aan ‘het slot van laatstgenoemd artikel werden drie

vragen gesteld, waarop vlot en eenvoudig een ant-

woord zou moeten kunnen worden gegeven. Ze staan

nog steeds open. Na bijna ‘twee jaar kunnen ze enigs-

zins worden gemoduleerd.

De eerste vraag was: is het geoorloofd dat Amster

dam lagere tarieven heft met een beroep op een ge-

flatteerde begroting? De vraag is nu: is het geoorloofd

dat Amsterdam lagere tarieven heft met eesi beroep op

de ftna’nciële toestand der gemeente (voorstellen van
B. & W. van 15 november 1965, nos. 1033 en 1034),

nu voor de tekorten op de begrotin.g van de gemeente,

met inbegrip van het havenbeheer, rijkssteun (gemeen-

tefonds) wordt aangevraagd?

De tweede vraag luidde: is het aanvaardbaar dat Am-

sterdam het aan het Rijk verschuldigde bedrag voor

de verbetering van de waterwegen afwentelt op het ge-

meentefonds? ‘Daaraan kan thans worden toegevoegd:

zou het niet tot betere verhoudingen leaden, wanneer

de aan het Rijk verschuldigde bedragen voor de wa-

terwegen – en straks de pijplijn voor Mob’il-Oirl – in de

exploitatie van de haven- en handelsin.richtingen, dus als

last van het havenbeheer, werden opgenomen? En ‘xog

een andere vraag: ‘zou het billijk zijn als andere

plaatsen, waaronder havengemeenten, indirect meebeta-

len aan premies van 35 cent per ton voor Duitse trans-

porten over Amsterdam?

Op de derde vraag: is het privilege, dat Amsterdam on-

gemotiveerd aan het achterland ‘biedt, in harmonie met

de geest, waarin het verdrag met België inzake’ de

Rijn-Schel’deverb!ïinding is gesloten? past de modulatie:

als Amsterdam hierop liever niet antwoordt, ,zou

de regering dat dan misshie,n kunnen doen? Wellicht

zou dit nog kunne’n v66r de indiening van de zeehaven-

nota, waarom in en buiten de Kamer al zo dikwijls

is ‘gevraagd.

Rotterdam.

J. HASPER.

De uitwerking van de
gewijzigde marktordening in
de sector groenten en fruit roept ffiet name voor het
artikel sinaasappelen grote bezwaren op. Door een
drastische verhoging van de invoerprijsdrempel zal
een fikse prijsstijging voor de consument worden ver-
oorzaakt. De daaruit ongetwijfeld voortvloeiende af-
remming van het verbruik werkt tegelijkertijd op de
producent. Aangezien de producenten uit derde landen
de positie van ,,dominant supplier” innemen, worden
zij voornamelijk geconfronteerd met de nadelige gevol-
gen van deze politiek. Indien het nieuwe systeem niet tot
prijsverhoging voor de consument zal leiden, zullen voor
de traditionele exporteurs – rond de Middellandse
Zee – de consequenties desastreus
zijn.

Sinaasappelen in de

E.E. G. – marktordening

voor groenten en fruit

(II) *

De toepassing van het nieuwe systeem op sinaasappelen.

Het verschil in werking van Vo. 156/65 van de Com-

missie, in P.B. 191 van 12 november 1965 houdende vast-

stelling van de referentieprjzen voor zoete sinaasappelen

(voor het jaar 196511966), ten opzichte van de overeen-
komstige verordeningen van de voorgaande jaren betreft

met name:

de gewijzigde opzet voor de berekening van de refe-

rentieprijs;

de berekening van de invoerprijs;

de vaststelling van één referentieprijs
voor het
gehele

seizoen;

de invoering van ‘coëfficiënten ter toepassing op de

berekening van de invoerprijs van variëteiten, die wat hun

handelswarde betreft niet rechtstreeks vergelijkbaar’ zijn

met de in de Gemeenschap geteelde variëteiten.

Ad 1.

De.(forfaitaire) bijtelling op de produktiekosten is ge-

regeld in Vo. 99165, art. 1, lid
5,
waarin de belangen van

elke lid-staat met betrekking tot de toepassing duidelijk

naar voren komen. De bijtelling bestaat uit twee elementen,

* Het eerste gedeelte van dit artikel is gepubliceerd in ,,E,-S.B.”
van 16 februari 1966.

E.-S.B. 23-2-1966

,

213

die elk het rekenkundig gemiddelde zijn van een bedrag

voor:

lfl.rn vervoer

de winstmarge
en marktgelden

door Frankrijk en Italië

$ 3 per ton

1

15 pCt.
Duitsland en Benelux

0

0

Bij de berekening van het rekenkundig gemiddelde

wordt alleen rekening gehouden met die lid-staten, waar-

van de produktieprijzen in aanmerking zijn genomen bij

de berekening van de referentieprijzen.

Doordat Italië het enige producerende land binnen de

Gemeenschap is, geeft de uitwerking van de bepaling om-

trent de forfaitaire bijtelling bij de genoteerde produktie-
prijzen relatief meer bescherming aan sinaasappelen dan

aan produkten in de groenten- en fruitsector, die ook in

andere lid-staten worden voortgebracht. De volle $ 3 per

ton voor interne transportkosten plus 15 pCt. winstmarge

kan nu ingecalculeerd worden, waardoor een flinke con-

cessie wordt gedaan aan de Italiaanse producenten ten

laste van de producenten uit derde landen en van de con-

sumenten in de Gemeenschap. Het buiten beschouwing

lâten van de lage produktieprijzen en het bovenstaande

betreffende de forfaitaire opslag heeft dan ook geleid tot

een aanmerkelijke verhoging van de voorgestelde referentië-

prijzen (vergelijk kolom d en i met e en j in tabel 1).

De definitieve referentieprjzen
1965/1966
(kolom a, f

en k) lijken goeddeels beneden de voorgestelde te liggen.

Of dit in werkelijkheid het geval is, kan pas worden gezegd

na bespreking van de punten 3 en 4.

Door de gewijzigde opzet t.a.v. de invoerprjzen, waarbij

het inoerprijspeil op één representatieve groothandels-

markt reeds de instelling van een compenserende heffing

kan veroorzaken, neemt enerzijds München doör zijn

gunstige ligging voor Italië en door de relatief grote aftrek

van vrachtkosten van de grens tot aan München op uit

derde landen ingevoerde sinaasappelen een centrale plaats

in. Door deze regelingen krijgt Italië in ZuidDuitsland

een zeer bevoorrechte positie. Anderzijds kan het invoer-

prijspeil in Rotterdam of bij de Pyreneeën door de lage

transportkosten vanuit Spanje tot die plaatsen van door-

slaggevende betekenis
zijn
voor de instelling van een corn-
penserende heffing.

Het verschil tussen de overwegingen in de verordeningen

t/m 1964 en in Vo.
156165,
die enerzijds hebben geleid tot

de aanvaarding van een seizoenpatroon in de referentie-

prijzen en anderzijds

t
voor 1965/1966 – tot de vaststelling

van een vaste referentieprjs, is vanwege de nietszeggend-

heid veelzeggend. De plotselinge overschakeling wordt ge-

motiveerd met een verwijzing naar de bijzondere ken-

merken van de communautaire markt voor het betrokken

produkt. Daar aangenomen mag worden dat het seizoen-

patroon in voorgaande jaren en ook in het voorstel voor

1965/1966 op realiteit heeft berust
1),
kan men benieuwd

zijn naar het bijzondere kenmerk van de communautaire

markt voor sinaasappelen dat een zo overheersende plaats

diende te krijgen. Wij komen hierop nog terug na ad 4.

De herwaarderingscoëfficjënt met behulp waarvan de
handelswaarde van ingevoerde variëteiten vergelijkbaar

wordt gemaakt met die van binnen de Gemeenschap voort-

gebrachte variëteiten, is een in Vo. 156/65 voor de eerste

maal gehanteerd instrument. Door het gebruik van deze

coëfficiënt wordt voor de variëteitengroepen 1 en II de

invoerprjs van geïmporteerde produkten vermenigvuldigd

met een factor groter dan 1 en voor de variëteitengroep III
met een factor kleiner dan 1.

Dit impliceert dat bij importen van de variëteit II (dit

zijn de duurdere handsinaasappelen) de kans op instelling

van een compenserende heffing in theorie iets wordt af-

gezwakt dobr verhoging van de berekende invoerprjs en

voor de mindere kwaliteiten sinaasappelen de kans groter

wordt door verlaging van de invoerprjs. Indien de refe-

rentieprjzen 1965/1966, vastgesteld bij Vo. 156165, worden

gecorrigeerd met de in deze verordening opgenomen her-

waarderingscoëfficiënt, geeft de vergelijking van de ge-

corrigeerde referentieprjs 196511966 met de referentie-

prijzen 1964/1965 een reëel beeld van de beleidsverandering

in 1965.

De nieuwe referentieprjs voor de vroegere groep T

(Sanguinello) wordt dan 155, nl. 192/1,24 =
155
in decem-
ber 1965 en 171/1,1 =
155
voor. januari t/m april 1966.

De referentieprijs voor de vroegere groep II wordt nu

86/0,76 = 113
2)
Dit betekent voor de centrale maanden

van het sinaasappelseizoen een stijging van de invoer-
prijs van 25 en 40 pCt. voor de vroegere groep T resp.

groep II, wat gezien de samenstelling van het consumptie-

pakket in Nederland een gemiddelde verhoging van 30

pCt. inhoudt. In dit stadium van het betoog is het nu ook

mogelijk een uitspraak te doen over de uitschakeling van

de seizoenbeweging in de prijzen.

Zie ook tabel un het eerste artikel betreffende de maan-
delijkse invoerprijzen in Nederland.
Inmiddels heeft de Commissie, ingevolge een haar door de Raad gegeven opdracht, een nieuwe ontwerp-verordening opge-
steld. Na behandeling van dit ontwerp in de Raad hoop ik daar in het kort nog op terug te komen.

TABEL 1.

Referentieprj/zen voor zoete sinaasappelen in $ per ton

groep 1
miv. 1965166 groep II, voordien groep 1
miv. 1965166 groep III, voordien groep II

1965/66
def.
1962163
1963164
1964/65

1965
1
66
1962163
1963164 1964165
1965166

voorstel
def.
voorstel
def.
a
b
c
d
e
f
g
h
i
j
k

nov
dec.

……
192 110 110
198
185
70
80
70
80 70
134 93
86
jan.

…….
192 120 120
125
159
171
70
70 70
81
86
febr.

……
192

.

120 120
125
175
171
80
80 80
81
86
maart
192
..
120
120
125 193
171
90 90
90
131
86
april
120
130
135
208
171
90 90
90
121
86

Bron:
Verordeningen van de Commissie; voorstel 1965166 uit ,,Euromarktnieuws”, november
1965,
blz, 242.

214

1
E.-S.B. 23-2-1966

In de seizoenen 1962/1963 t/m 1964/1965 en in het voor-

stel 1965/1966 was op correcte wijze rekening gehouden met

een seizoenbeweging in de prijzen. In de maand januari,

welke in de regel de grootste aanvoer vertoont, lag dan ook

een prjsdal. Door in Vo. 156/65 één vaste referentieprijs

op te nemen, is de mogelijkheid om van de lagere import-

prijzen in januari te profiteren verloren gegaan. Daartegen-
over staat een lager referentieprijspeil in april dan vroeger.

Doordat de importen in april als regel tegen een hogere in-

voerprijs plaatsvinden, is de instelling van een compenseren-

de heffing in die maand minder waarschijnlijk. Bovendien is

april een maand waarin de Italiaanse export, die in januari

zijn hoogtepunt heeft, veel van zijn betekenis heeft verloren.

Door de bank genomen betekent de instelling van een vaste

referentieprijs derhalve een versterking van het protectionis-

tische element, vooral ten aanzien van Spanje, dat zijn top-

export 66k in januari heeft. Voor Israël en Marokko, wier

exportseizoenen iets later in de tijd liggen, kunnen de zaken

door deze maatregel wat gunstiger worden.

Een element dat nog de moeite van het vermelden waard

is, is dat door de uniforme toepassing van de verordening

op groep II (Sanguinello) de kwalitatief mindere variëteiten

binnen deze groep door hun te verwachten lagere importprjs

reeds de instelling van een compenserende heffing kunnen

veroorzaken.

De consequenties voor de consument.

In het voorgaande is de nadruk gelegd op de punten waar-

op en de mate waarin het communautaire beleid is omge-

gaan. In het navolgende gaan wij in op de consequenties

voor Nederland en op die voor derde landen. Doordat

importen van sinaasappelen uit derde landen met een com-

penserende heffing belast zullen worden totdat de geher-

waardeerde importprijs gelijk is geworden aan de referentie

prijs, betekent dit dat het invoerprijspeil wordt opgetrok-

ken
3)
voor:

groep 1 (Moro e.a.)

tot $192 per ton van 1 december

tot 31 maart;

groep II (Sanguinello) tot $
155
per ton van 1 deceniber

tot 30 april;

groep [IE (Bionde)

tot $ 113 per ton van 1 december

tot 30 april.

Bij een verbruikspaf.roon in Nederland, waarin het volume

van groep 1E zich verhoudt tot dat van groep III als 2 : 1,

betekent dit een gemiddelde importprijs van $ 154 per ton

in de maand december en van $ 142 per ton in de maanden

januari t/m april.

In de importfase, zal deze
pernianente
verhoging van het

prijspeil leiden tot een prijsstijging van 40 pCt. in december,

van 35 pCt. in de maanden januari en februari en van 18 pCt.

in maart en april. Voor de consument kan een prijsstijging

worden verwacht van 20 pCt. in de periode december t/m

februari en van 12 pCt. in maart en april
4
). In deze prognose

is uitgegaan van de gedachte dat de margebepaling van de

tussengelegen handelsfasen bij prijsstijgingen een degressief

Of dit nu geschiedt door instelling van een compenserende
heffing of doordat de exporteurs uit derde landen (in samen-
werking met importeurs uit de EEG.) hun uitvoerprijs ver-
hogen, doet weinig ter zake. Het bericht in ,,De Volkskrant”
d.d. 30 november 1965, hetwelk in zijn kortheid de suggestie
wekte dat de gestegen importprijzen samenhangen niet de
nieuwe regeling, wijst
bij
de huidige oogstverwachtingen (zie
-tabel 3a in het vorige artikel) ôf op dit soort mogelijkheden ôf
op voorraadvorming. Zie ook noot 4.
Nog los van de tweede aanpasing van het buitentariel op
1 januari 1966, die inmiddels nog moet komen.

E.-S.B. 23-2-1966

verloop blijft behouden. Hôewel dit in de afgelopen jaren

het geval was, doordat de handel bij incidentele hoge

prijzen als regel met een lagere procentuele marge genoegen

nam, zou dit bij een
blijvende
verhoging van het prijspeil

anders kunnen komen te liggen.

De in de dagbladpers geuite gedachte van Minister Den

Uyl dat bijv. de Nederlandse importeur wel een deel van

zijn marge zou laten vallen, lijkt mij een vrome doch geen

reële wens
5
). Deze strak georganiseerde fase van de tussçn-

handel heeft immers geen enkele behoefte om een deel van

de consumentenprijs door te schuiven naar. de Italiaanse
producent of naar de fiscus. Dit klemt des je meer omdat

sinaasappelen een relatief luxueus artikel zijn
;
waarvan de

prijselasticiteit rond een waarde 1 geschat mag worden,

d.w.z. dat de omzet dan met een nagenoeg gelijk percen-

tage zal teruglopen als dat waarmee de prijs zal stijgen.

Onder zulke verwachtingen is het eerder aannemelijk dat

elke fase van de tussenhandel de neiging zal hebben om

de marge te verhogen.

De gevolgen voor de Nederlandse consument kunnen dan

ook als volgt worden geraamd. In 1964 bedroeg de import

van zoete sinaasappelen in de betrokken periode van het

jaar ca. tweederde van de jaarimport ter waarde
van
f. 90

mln., d.w.z. ongeveer f. 60 mln. Op consumptieniveau bete-

kent dit een waarde van f. 150-180 mln. Een prijsverhoging

van 20 pCt. bij een verondersteld constant verbruik betekent
een bedrag van f. 30-35 mln.,hetwelk een keurig gemiddelde

is van de door Minister Biesheuvel en het Tweede-Kamerlid

Ir. Lardinois genoemde bedragen
6
). De nadelen vôor de

consument kunnen ook op andere wijze worden weergege-

ven. In de wintermaandert heeft het artikel sinaasappelen een

wegingscoëfficiënt van ruim 1 pCt. in het indexcijfer voor
de kosten van levensonderhoud. Een éénnialige verhoging

van de sinaasappelprijzen met 20 pCt. veroorzaakt derhalve

in de wintermaanden een permanente verhoging van het

Denkbaar is een situatie dat bij een normaal impdrtprijs-
niveau van $ 100 per ton en een referentieprijs van $ 140 per ton
de in te stellen compenserende heffing van $ 40 per ton wordt
afgewenteld op de. exporteur. Dit kan natuurlijk niet via een
importprijs van $ 60 per ton, omdat dan de heffing op $ 80
per ton zou komen.
Indien echter de handel zou plaatsvinden via een systeem
van conimissiehandel, komt er ruimte voor dit soort mogelijk-
heden. Doordat sinaasappelen typische artikelen van de dag-
markt zijn, kan het exportland tot zulk een ontwikkeling worden
gedwongen om maar enigszins aan een afzetmogelijkheid toe
te komen.
Zie ,,N.R.C.” d.d. 19 november 1965.

(1. M.)

Beleggen ‘in goud

G OLDMIN

Een bloemlezing uit de Zuidafrikaanse goud-mijnen. Vraagt inlichtingen of toezending van
documentatiemateriaal bij de beheerder
Algemene Bank Nederland.

215

indexcijfer voor de kosten van levensonderhoud met 0,2

punt. Een te hoge uitkomst voor het huidige infiatoire

tijdperk.

De consequenties voor produktielanden.

Het exportniveau van Italië ligt op 200.000 ton, waarvan

70.000 ton met bestemming E.E.G. (voornamelijk Duits-

land). De E.E.G. importeerde aan wintersinaasappelen

en mandarijnen in 1962
1,56
mln, ton, in 1963 1,36 mln.

ton (door kleinere Spaanse oogst) en in 1964 1,78 mln, ton.
Als eenvoudige prognose mag een jaarlijkse toeneming van

de consumptie met 100.000 ton worden verondersteld.

Verhoging van de referentieprijzen en derhalve van het
prijsniveau binnen de E.E.G., ten einde de Italiaanse pro-

duktie te beschermen, zou vanuit een protectionistische
visie nog enige zin hebben, wanneer het externe aanbod

door Italiaans aanbod zou kunnen worden vervangen.

Aangezien het er niet naar uitziet dat de aanbodelasticiteit

van de Italiaanse produktie van dien aard is dat Italië zelfs

maar in de consumptiestj/ging van de E.E.G. kan voorzien
7)

– laat staan de huidige import uit derde landen in kwalita-

tief gelijke mate kan vervangen -, is de komende ver-

hoging van de sinaasappelprijzen slechts te zien als een door

de consument te betalen premie voor de overeenkomst van
december 1964 omtrent de gemeenschappelijke graanprijs,

ten gevolge waarvan de consument behalve voor graan ook

nog voor een ander deel van het agrarisch pakket het protec-

tionisme mag betalen. De kosten voor de consument in de

gehele E.E.G. kunnen, aannemende dat de prijsverhoudin-

gen in de overige lid-staten overeenkomstig liggen aan die in

Nederland, geraamd worden op 10 x f. 30-35 mln. =

f. 300-350 mln., daar de Nederlandse import ongeveer 10

pCt. van de totale E.E.G.-import bedraagt.

De vraag rijst, of het nu werkelijk nodig was om een ver-

dergaande bescherming van de 3inaasappelproducenten in

Italië op deze wijze te organiseren. Met name is gewezen op

het systeem van ,,deficiency-payments” voor de betrokken

producenten. Hoewel zulk een systeem vanuit een econo-

misch gezichtspunt en ook met betrekking tot derde landen

verre de voorkeur zou verdienen, is het door formele ver-

dragstoepassing en door de huidige politieke constellatie

binnen de E.E.G. niet haalbaar
8).
Het EEG-systeem be-

staat principieel uit een optrekking van de invoerprijzen

door kunstmatige heffingen, welke prijzen voorts worden

verhoogd door een flink invoerrecht. Afwijking daarvan

vergt keiharde onderhandelingen, zoals destijds door Minis-
ter Andriessen gevoerd inzake de margarineprijzen. Met als

resultaat een tijdelijk uitstel van het E.E.G.-systeem.

Wat de sinaasappelen betreft zat de Commissie gevangen

in het door haarzelf en de Raad geknoopte net van december

1964 waaruit zij slechts bevrijd had kunnen worden door een

met gekwalificeerde meerderheid te nemen Raadsbesluit,

omdat het Beheerscomité voor groenten en fruit de inzich-

ten van de Commisie niet deelde. Aangezien Frankrijk

zich buiten de Raad had gesteld, konden de andere partners

een dergelijke meerderheid nooit bereiken tegen de opvat-

ting van italië in en kreeg de omstreden sinaasappelver-

ordening 156/65 op grond van vroegere beslissingen haar

beslag.

Tot slot nog enkele opmerkingen over de consequenties

voor derde landen.

1. Over de produktieprijzen zijn mij slechts gegevens

bekend uit Marokko. Deze waren $ 35 per ton in 1962,

geleverd in kratten. Uit de exportbestemming van Marok-

kaanse en Italiaanse sinaasappelen naar Duitsland en de

Benelux kan worden afgeleid dat het Marokkaanse produkt

(mcl.
invoerrechten) gunstiger ligt dan het Italiaanse.

Wanneer men dan genoemde producentenprijs voor Marok-

ko vergelijkt met de referentieprjzen 1962/1963 lijkt de be-

7)
Zie ,,N.R.C.” d.d. 28 januari 1966.

8)
Dit artikel werd medio december 1965 geschreven.

TABEL 2.

Export waarde
ci)
van sinaasappelen (en mandarijnen) in pCt. van de totale export

1962

1963

1

1964

totaal

1

sinaas-

a

totaal

sinaas-
1

a

totaal

sinaas-

1

a
appelen

appelen

appelen

Italië

………………………..
4.665

23,6

0,5

5.047

30.0

0,6

5.956

26,7

0.45
Israël
………………………..
280

40.8

14,5

350

62,6

18,0

372

40,8

11.0
Spanje
………………………..
736

116,0

15,7

735

73,8

10,0

954

137,1

14,3
Tunis

………………………..
115,9

3,8

3,2

126

3,8

3,0

.

3,7
a)
Exportwaarde in mln.
S.
Bron: U.N.O.,
Cornmodity Trade Statistics.

TkBEL 3.

Produktievolume van sinaasappelen (cii mandarijnen) in 1.000
ton

1
948
1
11949-
gem.
1961/
1962
1962/
1963
1963/
1964
19641
1965
1965/
1966

mandarijnen

19641 19651
1965
1966

230
231
225
.
334
548
927
828 1.066 1.200 1.110
172
160
975
1.838 1.327
1.976 1.750 1.870
133
157
(1.530) a) (1.820) a)

Griekenland

……………………
97

249
435
604
671

Italië

………………………..
.
Spanje

………………………..

Marokko

…………………….
170
454
471
608
582
644
Israël

…………………………
.

239
395 335
Algerië

……………………….
Tunis

……………………….
25

..

77
46 74

a) Herziene raming.
Bron: t/m 196311964 FA.O.: Production Yearbook 1964, tabel 45.
nadien: O.E.C.D., Fruit and vegetable Crop Prospects, oktober en november 1965.
voor Marokko: Produktsçhap voor Groenten en Fruit.

216

.

E.-S.B. 23-2-1966

scherming wel bijzonder groot. Verder mag aangenomén

worden dat de produktiekosten in Spanje lager zijn dan

in Marokko, hetgeen een nog ongunstiger nadruk legt op

de bescherming van Italië.

Een ander element dat meeweegt
bij
de beoordeling

van de aan Italië toegekende bescherming ligt in de

alternatieve aanwendingsmogelijkheid van de
bij
de

produktie van sinaasappelen betrokken arbeid. In Italië

is deze gunstiger dan in de concurrerende landen, met uit-

zondering van Israël, doordat deze landen in een lager ont-

wikkelingsstadium verkeren. Aangezien in velerlei ont-
wikkelingsplannen de stelling wordt verkondigd dat be-

trokken landen zich moeten toeleggen op de voortbrenging

van kwaliteitsprodukten, kan het huidige E.E.G.-beleid

inzake sinaasappelen niet worden gezien als een duw in de
goede richting.

Het belang van de sinaasappelen in de totale export

vinden we in tabel 2 voor een aantal landen.

De export van sinaasappelen bedraagt in Marokko, even-

als in Spanje, 14 pCt. van de totale export. In Tunis is dit

nog een gering bedrag en in Italië slechts
1
pCt.

In alle produktielanden rond de Middellandse Zee is

bijzonder hard gewerkt aan uLbreiding van het areaal onder

gelijktijdige verbetering van de kwaliteit (zie tabel 3). Ook

voor Italië is dat aannemelijk.
Indien de produktieverhoudingen echter zodanig liggen

dat desondanks Italië in de internationale concurrentie niet

mee kan komen, hadden de verantwoordelijke autoriteiten

zich dat beter in een vroeger stadium voor ogen kannen

stellen, instede van een streep te halen door het moeizame

streven naar verbetering in landen op een lager ontwikke-

lingsniveau, die desondanks (of daardoor?) op efficiënter

wijze weten te produceien.

Italië had die investeringsbedragen -. aangevuld met.bij-

dragen van de E.E.G. – dan beter voor industriële om-

schakeling kunnen besteden. In de industriële sector had het

door de E.E.G. toch al een extra voorsprong ten opzichte

van genoemde landen gekregen. Voor deze laatste zal een

aantasting van de exportopbrengst van sinaasappelen een

verdere terugslag op het ontwikkelingsproces veroor-

zaken.

Indien de mogelijkheid wordt bewaarheid dat de

importeur de in te stellen compenserende heffing afwentelt

op de exporteur, is de ellende voor de exportianden niet

meer te overzien. De dalende exportopbrengst naar de

E.E.G. – voor hen het voornaamste afzetgebied – zal

hen ertoe noodzaken het exportsurplus dat daardoor ont-

staat op andere markten af te zetten, waarschijnlijk door

dumping. De opbrengsten aldaar zullen derhalve eveneens

teruglopen.

Onder deze voorwaarden is derhalve het effect vanVo

156/65 op de ontwikkelingslanden nog ongunstiger dan in

het geval dat de compenserende heffing door de consument
binnen de E.E.G. wordt gedragen.

EUROPA-INSTITUUT
van de Universiteit van Amsterdam.

H. KRAAIJEVELD.

(1. M.)

Natuurbescherming
1964-1965.
Verslag van de werk-

zaamheden van de Contact-Commissie voor Natuur-

en Landschapsbeschermi.ng over het tijdvak van 1

januari 1964 tot 1 november
1965,
Amsterdam

1965,
72 ‘blz.. f. 2.

De natuurbescherming, aanvankelijk nog slechts een

hobby van natuurvorsers, heeft zich allengs ontwikkeld

tot een belangrijk facet van onze economie. Immers,

het leefklimaat is feitelijk een belangrijke secondaire

arbedsvoorwaas-de geworden. Daarvan geeft blijk het

Verslag Natuurbescherming 1964-1965. Juist de be-

petikte omvang van dit rijk geïllustreerde boekje is me-

de bepalend voor zijn waarde.

In kort bestek, maar toch op bi;jzonder deskundige

wijze, behandelt de Contact-Commissie voor Natuur- en

Landschapsbescherming (waarvan onder meer de Ver-

eniging tot Behoud van Natuutimonumenten en de

A.N.W.B. deel uitmaken) een groot aantal punten. Reeds

de inleiding geeft blijk van de strijdvaar.dige geest die

de Contact-Commissie vooral de laatste jatren kenmerkt.

,,Zelfs nog na 1945 – toen de nieuwe ruimtelijke ver-
houdingen zich toch al aankondigden – heeft de Con-

tact-Commissie het moeten beleven, dat haar strijd voor

meer recreatieruimte zonder meer belachelijk werd ge-

maakt. Nu, in 1965, zien zelfs onze grote ontgiinneirs

brood in de recreatie”.

Men kan thans meemaken dat maatschappijen die de

afgelopen 50 jaren rond 400.000 ha riatuurterrein heb-

ben omgespit, de ene dag hoog onderscheid:en worden

en de andere in de rij gaan staan om mee te mogen

helpen hun ontginningen weer ongedaan te maken.

,,Het boetekleed ontsiert de man niet”, zei eens de on-

vergelijkelijke anti-revolutionaire leider Abraham Kuyper.

En daarom kunnen wij waardering opbrengen voor de

leiders dier maatschappijen die erkennen dat die rond

400.000 ha (marginale) landbouwterrein.en in principe

terug-ontgonnen moeten worden ten behoeve van de re-

creatie.

Tempora mutantur. En de triomf is zoet! Wat de

Contact-Commissie betreft is deze triomf ook zeer ver-

diend. Die genoegdoening, maar ook het i.nzicht dat

men op he:t punt van de recreatie nog slechts in de kin-

derschoenen staat, tekent het boekje. Intussen is het

boekje veel méér dan een eenvoudig jaarverslagje, aan-

gevende wat de samenwerkende verenigingen en als

voornaamste daarvan de Vereniging tot Behoud van

Natuurmonumenten en de A.N.W.B. op dit gebied ju

de afgelopen twee jaren entameerden. De Contact-Com-

missie leidt geen bestaan in de schaduw van haar corn-

po:nenten. Zij vormt een eigen voortvarende eenheid.
Daarvan getuigen zowel de ,,Inleiding” – die wij hier-

boven aanhaalden – als de afzonderlijke hoofdstuk-

ken.

Ruimtelijke ordening.

Ruimtelijke ordening, planologisch beleid, bouwnij-

ve rheid, verkeer, militaire oefenterreinen, ru ilverkave-

ling, structuurbeleid in de landbouw, ze komen alle op

het tapijt in hun verhouding tot de naituuirbescherming.
Deskundi.g gaat het verslag in op een aantal streekplan-

nen – zo gewichtig, zowel uit ecpnomisch, maat-

schappelijk
als
recreatief standpunt. Wie het een en an-

E.-S.B. 23-2-1966

217

der wil weten over de stand van zaken ten aanzien van

een aantal grote projecten vindt in. het versla.g een korte

en heldere uiteenzetting. In dit verband zij genoemd:

het Waddengebied, Schietterrei.n Vi iehors, uitbreidings-
plan Terschelling, inpoldering Dollailt, Lauw.erszee, uit-

bre idi:ngspIan Beeste.rzwaag, d rinkwaterspaarbekkens

in de Bieshosch enz.

Ruilverkaveling

In een zeer leesbare en ter zake kundige verhande-

ling wordt de ruilverkavel ing A Iblasserwaard behan-

deld. De ruilverkaveling in, het algemeen is een tere

zaak voor de Contact-Comm’issi. Zij meent – te-

recht – dat juist ruilverkaveling veel afbreuk doet aan

het natuurschoon en, voegen wi’j hieraan toe, mede ge-

zien de zich steeds mer openba’ren’de overproduktie,

altha:ns in deze vorm niet meer bijdraat aan ‘de wel-

vaart. Immers, de Alblasserwaard is vooral een melk-
producerend gewest; de ruil.verkaveling zal deze pro-

duktie nog aanwakkeren, waardoor de boterbergen in

onze koelhuizen :nôg grotere omvang zullen gaan aan-

nemen

De Contact-Commissie schrijft om.:

,,De ruilverkaveling Albiasserwaard, met een omvang
van 22.500 ha (w.v.
95
procent grasland), is het tot nu toe
grootste project van ‘deze aard in ops land. Van de totale
kosten, die op f. 83 miljoen worden geraamd, zal niet
minder dan
f. 50
miljoen door het Rijk worden gesubsi-
dieerd
1).
Afgezien van het feit dat gezaghebbende landbouw-
economen dergelijke gigantische investeringen in grasland-
gebieden zinloos achten, dreigt hier op grond van zuiver
agrarische motieven de planologische ontwikkeling van de
streek te worden vastgelegd zonder dat – zoals bij de door
de . provinciale besturen voorbereide streekplannen wèl het
geval is – een veelzijdige afweging van alle bij het bodem-
gebruik betrokken belangen plaatsvindt.
De nátuurbescherming maakt zich ernstig bezorgd over
het lot van het buitengewoon fraaie landschap van de Al-
blasserwaard, dat in de toekomst een belangrijke recreatieve
functie zal moeten vervullen”.’

Aantasting van ons bosbezit.

Ook de nog ‘steeds voortschrijdende aantasting van

ons toch al geringe bosbezit gaat de Contact-Commis-

sie aan het hart. Zulks klemt temeer nu wel als vast-

staand mag worden ‘aangenomen, dat straks opnieuw

in het kader der toeristische recreatie
bossen
zuilen

moete.n worden aangelegd.

In het verslag worden twee spectaculaire aanvallen

op ons bosbezit gemeld, nl. de (gedeeltelijke) onderigang

1)
Daar komen nog bij de kosten van het dure apparaat
zelf en de hoge ,,uitkoopkosten”.

van de Enime’rdennen alsmede dc vernieling van het

Reigersbosch hij L.se. Men krijgt uit de ons in het

verslag voorgehouden fe’i’t’en en omstandigheden wel de

indruk dat de secretaris der Contact-Commissie, Drs.

R. J. de Wit, de verwarde of althans weinig geco-

ordi.neeiid’e situatie te dezen precies tekende, ltoen. hij

te’r gelegenhefid’ van een congres te Nijmegen de vol-
gende bdhartigenswaardige woorden sprak: ,,Het in de

toekomt te voeren ruimtelijk bele.i:d eist goede co-

ordinatie van het overheidshandelen op de drie bestuurs-

ni’veaus. Deze ‘coördinatie van de verschillende nu nog

zelfstandig opererende departementen zal ‘desnoods moe-

ten worden afgedwongen en van één plaats uit moe-

ten worden beoordeeld e:n afgewogen”. Indien er één

publikatie is die deze verlangens afdoende demonstreert

en waar maalkt, is het wel het onderhavige fraai uitge-

voerde boekwerkje.

‘s-Gravenhage.

Mr. J. A. FRESEMAN GRATAMA.

W. C. Fiege: De kern van de Europese zaak.
Servire

luxe-pockets no. 109. N.V. Servire, Den Haag

1965,
lii
blz:,
f
3,95.

Over dit ‘boekje kunnen wij kort zijn. De pretenties

mogen vele zijn, de criSis waanin Europa ver-

keert, bena4ert de schrijver niet dan met vage formu-

leringen als: ,,Wait ontbreekt dat is de eigentijdse vorm-

geving, wat ontbreekt dat is een levensconceptie die eé.n

draagvlak representeert voor iedere Europese man en

vrouw” (blz. 9).

Dit geschriftje heet een Servire luxe-pocket te zijn;

waar dat ,,luxe” op mag slaan, zeker niet op ‘inhoud

en uitvoering. Het is hoogstens een onverantwoorde

luxe f.
3,95
‘neer te tellen voor dit boekje, dat wemelt

van taal- en stijlfouten en waarvan de beeldspraak

aan alle kanten rammelt. Van dit laatste één voorbeeld:

om hart en geest toe te wijden aa:n een groots

werk, in plaats van onhevredigd ‘te bijten op de geestelijke

na;gels” (blz. 87).

dR

RECENTE PUBLIKATIES

A. A.
Wempe: Belastingrecht voor het examen moderne

bedrijfsadministratie en
het staatspraktijkdiploma.

Zeventiende druk. J. Muusses N.V., Purmerend
1965,

251 blz., f. 11.

(1. M.)

N.V. Internationale Beleggings Unie ,,Interunie”, Postbus 617, Den Haag
1

218

E.-S.B. 23-2-1966

A. A.
Wempe: Suppiement bij de zeventiende druk van

Belastingrecht.
J. Muusses N.V., Purmerend 1965,

II blz.,
f.0,75.

A. A.
Wempe:
Sociale wetgeving
voor het examen moderne

bedrijfsadministratie en het staatspraktijkdiploma.

Twaalfde druk. J. Muusses N.V., Purmerend ‘1965,

162 blz., f.
5,75.

Voor verscheidene cursussen zijn Wempes
Belastingrecht

en
Sociale wetgeving
veelgebruikte tudieboeken. Geen

wonder dan ook dat zij veel herdrukken beleven, die steeds

zoveel mogelijk weer worden aangepast aan de jongste’

wijzigingen. Zo werden in
Belastingrecht
o.a. het Besluit, op

de loonbelasting 1940, het. Besluit op de inkomstenbe-

lasting 1941 en de Wet op de vermogensbelasting 1892

vervangen door de Wetten op de loonbelasting, de inkom-

stenbelasting en de vermogensbelasting van 1964. Het

Supple#neni’
bevat vrijwel uitsluitend een overzicht van de in

het Uitvoeringsbesl uit en de U itvoeringsbeschikking

Loonbelasting vervatte bepalingen. Als belangrijkste

wijziging in
Sociale wetgeving
mag gelden het opnemen van

de op 1 januari 1963 in werking getreden Interimwet

Invaliditeitsrentetrekkers en de Kinderbijslagwetten, als-

mede de op 1 januari 1965 in werking getreden Algemene

Bijstandswet.

de markt komen verruimen. Eerst zal echter de schuld

van de banken aan de Centrale Bank moeten zijn af

gelost alvorens de ‘markt een werkelijk evenwicht zal
hebben herwoijnen.

Kapitaalmarkt.

De jongste Staatslening

zoals men weet 6/4 pOt.

tegen een koers, van 99; een effectief rendement van

6,30 pCt. en daardoor een unieke uitgifte in ons land

– heeft het net gehaald. Op 15 maart a.s. kan. de Minis-

ter de opbrengst van bijna f. 249 mln. verwachten.

Nieuws op de binnenlandse markt is er nauwelijks.

Op de Europese markt van internationale leningen

daarentegen is de activiteit bijzonder groot. Steeds

meer pogen dochtermaatschappijen van Amerikaanse
ondernemingen hun fin.ancieringsbehoeftn in Europa

te dekken. Ook Europese bedrijven verschijnen op de-

ze markt. De groeiende belangstelling is één van de

oorzaken, dat de rente ook hier stijgt.

lndexcijfers aandelen
30 dec.
H.
&
L.
11
febr.
18
febr.
(1953
=
100)
1965
1966 1966
1966
Algemeen

………………
343
361

348 355
352
Internationale concerns
477
513-486
503
495
Industrie

………………..
313
322-314
317 317
Scheepvaart

…………….
136
140-134
136
134
Banken en verzekering
……..
180
187—
178 182 178
Handel enz
……………..
163
167—
164
166
167

-..,

Bron:
A
.
N
.
P. – C.B.S., Prijscourant.

Geldinarkt.

Geheel volgens het boekje is de hankbiljettenomloop

na het passeren van de januari-ultimo teruggelopen. Tot

het midden van de maand was op de kop af f. 300

mip. uit de circulatj,e in de kasse.n der banken terugge-

keerd. Deze aanvulling heeft echter geen effect géh’ad

op de liquiditeit vai,i, de banken, want tegenover deze

verriiirnende factor stond de Schatkist, die in nog ster-

kere mate geld uit de ba,iikkassen wegzoog. Sedert

eind januari steeg hct saldo
vati
de Staatskas met

f. 291 mln, en sinds half januari zelfs niet f. 433 mln.

Het grootste deel van het overschot van betalingen aan

de Staat boven zij.n kasuitgaven zullen wel belastin-

gen zijn.

Het tegoed der banken daalde in de eerste weken

van februari beneden het, ingevolge de kr’edi,etrestri,ctie-

regeling aan te houden, verplichte deposito. Slechts

door naar verhouding grote bedrage.n aan. voorschot-

ten bij De Nederlandsche Bank op te nemen kon het

saldo der banken nog positief blijven. Per 14 februari

bedroeg het saldo van de vcorschotrekening niet min-

der dan f.
257,9
mln.

Intussen blijft de Agent van het Mli:ni&terie van Fi-

nanciën op het vinlce
4
ntouw zitten. Behalve de acht-

en ‘twaialfn’iaa.ndsprome.ssen (disconto .resp. 4 9/16 pOt.

en 4
5/8
pOt.) zijn vanaf 1.4 fe’bruari schat.kistbiljetten

over de toonbank verkrijgbaar, .n’l. papier van II jaar

en acht maanden (rente 4 13/16 pCt.), twee. jaar (ren-

te 4 7/8 pCt.) en twee jaar en acht niaa’n,de,n. (rente

4 15116 pCI.). De promessen en biljetten vervallen in de

hejastingperiode van 1967 resp. 1968. Zolas•g de markt

krap blijft zullen de banken, h1ervoor niet veel belang-

stelling hebben.

Inmiddels zij.n op 15 februari de maandelijkse uit-

keringen aan de gemeenten meer dan f. 200 mln. –

E.-S,B. 23-2-1966

Aandelenkoersen a).
Philips

………………..
f.

112,50
r.
128,70
f. 124,20 Unilever, Cert.

…………..
t’.

114
t’.

114,80
t’.

112,10
Kon. Petroleum

………….
t’.
147,60
t’.

160,80
f.

161,20
A.K.0 .

………………..
389
371+
3664
K.L.M
……….. . ……….
t’.
268
f. 348
t’. 345
Hoogovens, n.r.c .

………..
440
4624
451
E.M.S .

…………………
190
194
205
Kon. Zout-Ketlen
…………
765
807
814
Zwânenberg.Organon

……..’
f.

171
t’.

178,50
f. 179.80
Robeco

………………..
t’.
222
t’. 230
t’. 229

New York.
Dow Jones Indüstrials
964
989
975

Rentestand.
Langlopende staatsobligaties b)

5,98

15,16

6,19
Aandelen: internationalen b)

4,0
lokalen b)
……..
4,2
Disconto driemaands schatkist-
papier

………………..
4’/,

4
1
f,

4
1
1

Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.

C; D. JONGMAN.

In
het industrie- en agrarisch gebied van

‘NOORD-OOST BRABANT
is

TE KOOP

een moderne, voor meerdere doeleinden geschikte

FABRIEK

gebouwd met uitbreidingsmogelijkheden. Grootte

van het gehele perceel, gelegen aan Rijksweg,

pim. 11.000 m
2
.
Bebouwde oppervlakte pim.

1.100 m
2
.
Inhoud pim. 5000 ,m
3
.
Mogelijkheid

tot het in dienst nemen van pim. 100 vrouwe-

lijke werknemers.

Brieven onder nr. E.S.B. 8.1, postbus 42,
Schiedam.

219

Voor een belangrijke, economisch zeer gezonde metaalindustrie in een
grote stad in het Zuiden van het land, zoeken wij een

directie-secretaris

in de leeftijd van 30 tot 40 jaar. We denken aan een
ECONOOM of

JURIST
met belangrijke ervaring in het bedrjfslevën en van een zoda-

nige VEELZIJDIGHEID
dat hij een werkelijke rechterhand van de al-
gemeen directeur kan zijn.

Belangstellenden kunnen desgewenst telefonisch informaties inwinnen.
Hun eigenhandig en met inkt geschreven brief zien we gaarne tegemoet
onder letters Rj.

W. VERSCHOOR.en Drs. J. C. OUDSHOORN

Psychologisch Adviseurs
Coolsingel
57

Rotterdam

U reageert op

annonces in

E-SB”
9

*

Een in de omgeving .’an Rotterdam gevestigde metaalindustrie zoekt een

jong bedrijfseconoom of jurist

Zijn taak zal bestaan uit het assisteren van de Directie
bij
financiële,

economische, juridische en organisatorische problemen. Daarnaast

zullen hem contacten worden toevertrouwd, waarvoor zowel gevoel voor

het commerciële als vermogen tot representatief optreden noodzakelijk

zijn. Het betreft hier een belangrijke vertrouwensfunctie ten dienste van

het algemeen beleid.

Het bedrijf is modern, van middelgrote omvang en internationaal ge-

oriënteerd. In verband met dit laatste is het beheersen in woord en ge-

schrift van tenminste Duits en Engels vereist. De functie biedt de ge-

schikte candidaat’een interessante en veelzijdige werkkring met goede
perspectieven.

Belangstellenden kunnen, indien gewenst, informaties inwinnen. Daar-
naast wordt van hen een eigenhandig en met inkt geschreven brief ver-

wacht onder letters Ro. –

W. VERSCHOOR en Drs. J. C. OUDSHOORN

Psychologisch Adviseurs

Coolsingel
57 –
Rotterdam

Wilt U dat dan steeds

kenbaar maken!

Voor vacerende functies

en beschikbare krachten

op hoog niveau zijn de

advertentiekolommen van

,,Economisch-Statistische

Berichten” het aangewezen

medium:

le)
Omdat Uw annonce onder

de aandacht komt van stafper-

soneel in de grote bedrijven.

2e) Omdat Uw annonce wordt

gelezen door diegenen, die de

zakelijk belang rijke beslissingen

nemen, of daarbij van grote

Invloed zijn.

Plaak gebruik ian

1

voor het oproepen van sollicitanten voor leidende

de rubriek
– functies. Het aantal reacties, dat deze annonces

ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate be-

vredigend; berjpeljk: omdat er bijna geen

TA.
C A T URE S

grote instelling is, die dit blad niet regelmatig

ontvangt en waar het niet circuleert!

220

E.-S.B. 23-2-1966

Abonneert
U op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie

van

Prof. P. Hennipman,

Prof. A. M. de Jong,

Prof. F. J. de Jong,

Prof. P. B. Kreukniet,

Prof: H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. M. Verrijn Stuart,

Prof. J. Zijlstra.

Ondergetekende bericht, dat in verband met de aanvrage tot opneming in de
Officiële Prijscourant van de Vereeniging voor den Effectenhandel te Amster-
dam van

6’14
pCt. 8-jarige obligaties 1966

ten laste van de

Nationale Bank voor Middellang Krediet N.V.

gevestigd te Amsterdam’

voor hoofdsom en rente onvoorwaardelijk gegarandeerd door de

AMSTERDAM-ROTTERDAM BANK N.V.

exemplaren van een Bericht bij haar kantoren verkrijgbaar zijn.

De verhandeling van genoemde obligaties zal op
dinsdag 1 maart 1966,
aanvangen.

Abonnementsprijs f. 30;
VOOS

studenten f.
15.

Amsterdam, 21 februari 1966.

AMSTERDAM-ROTTERDAM BANK N.V.

Abonnementen worden aan-

genomen door de boekhandel

en
door Uitgevers

DE ERVEN F. BOHN

TE HAARLEM

Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groeiende
lezerskring van onze uitgave

deze wegwijzer, ‘speciaal voor de
particuliere belegger, Wat inhoud,
actualiteit en objectiviteit betreft
waardeert.

Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks

le Interessante (hoefd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des.
kundig behandelen.

2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.

3e Door een ieder te hanteren fonds.
analyses, volgens een eigen prak.
tisch systeem, enig voor Neder-
land.

4e Een chronique scandaleuse, fair
en onderhoudend geschreven en
uiteraard zonder sensatie.

I

5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.

6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.

Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.

Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.

E.-S.B. 23-2-1966

,ÎRMC7/O.O

EUROPEAN ORGANIZATION FOR

0

4′.

NUCLEAR RESEARCH (CERN)

CERN»

,’i

To meet the needs arising from new developments and expansion of CERN,
4′ ‘%’OR6t )
CE4R ti.t.

the following posts are now vacant in the Finance Division.

SENIOR BUYER (FIN-PU-0’58)

To be responsible for all purchasing functions in a new, rapidly growinq scientific division of
CERN. Requirements embrace the whole field of technical, engineering and scientific equipment.
Candidates must have at least 10 years’ experience as a buyer in the international market, prefer-
ably for a research laboratory or simular institution. A very good knowledge of English and
French and a working knowledge of other European languages is necessary. The basic starting
salary for this post is about 35,000 Swiss francs per annum, free of tax.

CONTRACT SPECIALIST (FIN-ACC-039)

To draw up contracts, to assist during negotiation of contracts and to cdntrol and follow up
adherence to contract terms, relating principally to the purchase of technical and scientific equip-
ment and agreements with building contractors. Candidates must have legal qualïfications and at east 10 years’ practical experience of such work. A very good knowledge of English and French
and a working lçnowledge of German is necessary. The basic starting salary for this Post is about
30.000 Swiss francs per annum, free of tax.

2 BUYERS (FIN-PU-068)

To consult with and assist physicists, engineers and technians in the purchase of specialized
materials for laboratory and workshop use. Candidates must have at leest
5
years’ practical expe-
rience of such work.
A very good knowledge of English and French and a working knowledge of German is neccessary.
The basic starting salary for this post is about 30.000 Swiss francs per annum, free of tax.

There are numerous social benefits and 6 weeks annual leave.

Would-be applicants are asked to study the states requirements very carefully, before writing for.
applications form quoting the appropriate reference number.

Applicants without the necessary linguistic qualifications will not be considered.

Please write to: The Head of Personnel CERN, 1211 Geneva 23, Switzerland.

221

HET INSTITUU;,T VOOR ZIEKENHUISECONOMIE

van de Stichting

,,HET NEDERLANDSE ZI EKENHUISWEZEN”

verricht gevarieerde economische en statistische onderzoekingen in het belang van het ziekenhuis-
wezen en vraagt wegens uitbreiding van de werkzaamheden:

EEN
ECONOMISCH DOCTORANDUS;

EEN
STAFFUNCTIONARIS VAN MIDDELBAAR NIVEAU.

Voor de functie van econoom komt in aanmerking en onlangs afgestudeerde of een econoom

met enige ervaring. Ook zij, die binnen ongeveer een iaar denken af te studeren worden uit-

genodigd te solliciteren. –

De te benoemen staffunctionaris zal – soms in teamverband – worden belast met de voorberei-

ding en uitvoering van onderzoekingen. Gedacht wordt aan iemand, die ervaring hoeft opgedaan

in het bedrijfslêven een ambtelijke functie of andetszins en in het bezit is van bijvoorbeeld het

Staatsprektijkdiploma voor Bedrijfsadministratie (S.P.D.), statistiek-diploma’s of een diploma van

vergelijkbaar niveau of voor een dergelijk diploma studerende is. Ervaring in het ziekenhuiswezen,

in onderzoekwerk of in statistisch werk strekt tot aanbeveling, doch is niet vereist.

Sollicitaties worden ingewacht bij de Directeur van het Instituut, ‘s-Gravenhage, Jan van Nassau-
straat 23.

Efficiëncy

bespoedigt

Uw contacten

met gegadigden

*

Indien

Uw telefoonnummer
In Uw
annonce

moet worden

opgenomen,

vermeld dan

tevens
het

NETNUMMER

MINISTERIE VAN
VOLKSHUISVESTING

.
N RUIMTELIJKE -ORDENING

Bij de afdeling Economische Zaken van bovengenoemd

HOLLANC3HE SOCIETEIT

.

VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.

Ministerie te ‘s-Gravenhage kan worden geplaatst een

ECONOOM


.

A18O7

voor het uitbrengen van adviezen omtrent de wederzijdse

relaties tussen de algemeen-economische ontwikkeling en

het beleid tav. de bouwnijverheid en de volkshuisvesting.

Daartoe is, op basis van een adequate economische scholing –

en enige – bij voorkeur ambtelijke – ervaring, nodig

rreer dan
het verrichten van research, m.b.t. de algemeen-economische

ontwikkeling en het onderhouden, van contacten ter zake.

anderhalve eeuvv
Vereist: doctoraal examen economie;

hoofdrichting

bij

voorkeur geidwezen of conjunctuurleer dan wel openbare

le”ensverzekering
financiën.

Salarisgrenzen tussen f1379,— en f 1843,— per maand

of tussen f1727,— en f2148,— per maand.

De salarissen zijn exclusief 6 pCt. vakantie-uitkering.

HOOFDKANTOOR
A.O.W.-permie voor Rijksrekening.

Herengracht
475,
Tel.
(020) 22 13 22, AMSTERDAM C.
HEAD OFFICE FOR CANADA
Holland Life Building
Schriftelijke sollicitaties onder vac.no
. 6-348317188 (in un-

1130
Bay Street, Tel.
WA 5-4511,TORONTO.

kerbovenhoek brief en env.) zenden aan Bureau Personeels-

voorziening en Bemiddeling van de Rijks Psychologische
34.2
Dienst, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.

.

222

,

E.-S.B. 23-2-1966

.

in het westen des lands gevestigde,
reclame en marketing

I

) In opdracht van de Directie van een van de vooraanstaande,,

adviesbureaus,
zoeken wij – in strikt vertrouwelijke sfeer –

____

contact met een

MARKETING

DESKUNDIGE.

activiteiten op dit terrein verantwoordelijk: te beginnen bij

het markt6nderzoek tot en met de voorstellen voor het te

naris is voor alle ten behoeve van de relatiekring. ontwikkelde’

Deze, onmiddellijk onder de Directie ressorterende, functib

voeren marketingbeleid.

Voor de uitoefening van deze functie gaan de gedachten bij

voorkeur uit naar een academicus. Aan de theoretische

vorming en praktische ervaring op het gebied van de mar

keting op basis van de moderne marktonderzoek-technieken

worden in ieder geval hoge eisen gesteld, vooral t.a.v. het

merkartikel voor de consument. De instelling moet positief ‘

zijn en van visie en inventiviteit getuigen. Gezien de vele

interne en externe contacten worden goede contactuele

eigenschappen verlangd. Leeftijd tot 40 jaar.

Belangstellenden gelieven zich, bij voorkeur schrf-

telijk, te wenden tot de heir S. van de Kieft, Leidse-

straat 74, Amsterdam. Tel.: 020-65316162953.

=1
Volledige discretie wordt gegarandeerd. Geen inlich-

tingen worden ingewonnen en geen contact met op-

drachtgevers gelegd dan na overleg met de candidaat.

S
,chakel bij vacatures voor leidende functies steeds E.-S.B. in: in vrijwel

elk groot bedrijf wordt ditblad veelvuldig gelezen.

Advertentie-opdrachten te, richten aan:

ADVERTENTIE-AFDELING E.-S.B., POSTBUS
42, SCHIEDAM, TELEFOON (010) 260260

224

E-S.B. 23-2-1966

uw welstand: uw vakstatus:
uw verantwoordelijkheid:

Uw vakstatus is groot bij I.C.T.-Nederland.
Kân groot zijn. Bij I.C.T. wordt er namelijk

iets van u verwacht, waarmee u dia vaksta-
tus zelf gestalte kunt geven. Enthousiasme,

initiatief,bereidheid tot meehelpen-bouwen.

Zulke medewerkers zijn natuurlijk echt

geen anonieme mannetjes in het gelid. Zulke

medewerkers stellen iets voor bij I.C.T.

Uw verantwoordelijkheid is een belangrijke

zaak bij I.C.T. U zult die moeten durven

dragen. I.C.T. heeft mensen nodig, die zelf

kunnen en… durven beslissen. Die de pro-

blemen ook zelf – al of niet samen met col-
lega’s – kunnen aanpakken en oplossen. Bij
I.C.T., de grootste Europese industrie voor

informatieverwerking, zijn natuurlijk tal

van goede functies beschikbaar. Waarom

ook met voor u?

U hebt al begrepen, dat bij I.C.T. hard wordt

gewerkt. Soms heel hard. Maar u zult ook

begrijpen, dat daar wat tegenover staat.

Vakstatus en verantwoordelijkheid kunnen

wel veel voldoening geven, maar men kan

er niet van leven. I.C.T. weet echter, dat

heel goede en heel veel belovende medewer-

kers ook heel goed gehonoreerd dienen te

worden. En dat gebeurt dan ook.

I.C.T. Nederland zou naar aanleiding van het bovenstaande gaarne in contact treden.
met ervaren systeemanalisten.

I.C.T. (International Uomputers and Tabulators Limited) is op het

IC

COMPUTERS

terrin der informatieverwerking de tweede in grootte in de
Vrije
wereld. LC.T.Nederland NV-onder de directie van RuysHandels-

T/

vereeniging NV.-isdeNederlandse vestiging Van dit wereldconcern.

I.C.T. NEDERLAND N.V. LANGE VOORKOUT17 S-GRA-
VENHAGE-TELEFOON 070-184160

E.-S.B. 23-2-1966

225

HONIG
N.V.

Voor onze onderneming, die deel uitmaakt van
het
concern
Koninklijke Scholten-Honig NV., zoeken wij ter assistentie
van de
leiding
van onze centrale administratie, contact
met
gegadigden voor de functie van:

ADMINISTRATEUR

(academisch niveau)

Geïnteresseerden nodigen wij uit een brief in handschrift
met informatie omtrent opleiding, loopbaan en ervaing

onder vermelding van dit blad

te richten aan de dirctie van onze NV., t.a.v. de heer P. M. van Ede, Koog aan de Zaan,
6f zich te wenden tot drs. J. W.
R.
Tilanus van het Twents
Instituut voor Bedrijfspsycho!ogie, Grundellaan 18, Hen gelo
(0), (05400-14841). Deze is door ons gemachtigd nadere,
vertrouwelijke informatie te verschaffen. Aan de ‘hand.
hiervan kunnen candidaten beslissen over, hun sollicitatie
bij de directie van
onze
N.V. Door het T.l.B. zal geen naam of
brief aan
ons
worden doorgezonden, tenzij de betrokkene
daartoe zijn toestemming heeft verleend.

TER INFORMATIE.

In de centrale administratie komen alle, voor het door de
directie te voeren beleid en beheer belangrijke admini-
stratieve gegevens tezamen, zowel uit de administraties
van de binnen-‘ als van de buitenlandse bedrijven. De –
recente introductie van een nieuw en nog verder uit te bouwen budgetsysteem en van een daarop aangepaste
nieuwe wijze van verwerking der boekhoudkundige
gegevens, vereist een verdere coördinatie en integratie
van ‘de administraties. De nieuwe functionaris zal aan-
vankelijk hieraan zijn grootste aandacht moeten be-
steden, naast de zorg voor de berichtgeving aan de directie. In een later stadium zal hij in toenemende
mate bij de leiding van de gehele afdeling worden.
betrokken. Voor de vervulling van deze taken gaan onze gedachten
uit naac een afgestudeerde econoom of accountant
(NIVA of VAGA) van omstreeks 35 jaar, met ervaring
in de moderne industriële budgetteringsproblematiek,
met een administratief creatieve denkwijze en zeer goede contactuele eigenschappen.
Ervaring met automatisthe gegevensverwerking vormt
een pluspunt.
De centrale plaats van de afdeling als ,,tool-maker” voor het beleid èn het perspectief om als plaatsvervanger van
het hoofd van de afdeling te gaan fungeren biedt aan een
werkelijk bekwame kracht alle gelegenheid om in de Honiggroep een belangrijke plaats, te gaan innemen.

Overeenkomstig de ‘/ereiste kwaliteiten ligt de hono-
rering op concern-stafniveau.

emeente

enschedej1

Burgemeester en Wethouders van Enschede

zoeken contact met gegadigden voor de

functie van

ECONOMISCH

STAFFUNCTIONARIS

Gegadigden voor deze functie, die veel

energie en toewijding verlangt, doch een

ruime mate van vrijheid geeft, worden

uitgenodigd binnen drie weken na het ver

schijnen van dit blad te solliciteren. Nadere

inlichtingen ziin te verkrijgen onder tele-

foonnummer
(05420) 4 1041,
toestel 116.

Enschede, een gemeente met een zich sterk ontwikkelerid en

wijzigend industrieel patroon, heeft ruim 135.000 inwoners.

De taak van de aan te trekken functionaris zal vooral een in-

formatieve, adviserende en verwijzende zijn t.o.v.

– het gemeentebestuur i.v.m. de ontwikkeling van het be-

drijfsleven;

– bedrijven, die overwegen zich in deze gemeente te ves-

tigen;

– Het plaatselijk bedrijfsleven, om. in verband met de stede-

bouwkundige reconstructies.

Hij zal zijn taak, in nauw contact met instanties in en buiten

de -gemeente moeten verrichten.

Naast een doctorale studie economie en ervaring in soortgelijke

werkzaamheden, zijn vooral kwaliteiten van contact, inventi-

viteit en doorzettingsvermogen van betekenis.

De honorering van deze functie ligt, al naar gelang van be-

kwaamheid tussen f1725,— en f2150,— per maand
(md.

huurcompensatie). De A.O.W..premie is voor rekening” van de

gemeente.

226

E-S.B.
23-2-1966

Auteur