Ga direct naar de content

Jrg. 50, editie 2517

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 17 1965

t


Het Gemeente-energiebedrijf te Amsterdam

Volledige sollicitaties onder no. J 3367 in te zenden bij de

Directeur der Gem. Fersoneelsvoorziening, Saiphatistraat

92, Amsterdam-C.

E C 0 N 0 M 1 S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 25 29 39. Administratie: (010)
23 80 40. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Prieeldreef 1,
Dilbeek.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdarn-6.

Abonnementsprjs:
franco per Post, voor Nederland
f
36,50
(studenten
f.
25) per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losse exemplaren van
dit nummer f. 1,25.

Advertenties:
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, fel. (010) 2602 60, toestel 908.

Advertentie-tarief:
f.
0,40 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,80 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

COMMISSIE VAN REDACTIE: L. H. Klaassen; H. W. Lambers;
P. J. Montagne; J. Tinbergen; A. de Wit.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGLË: F. Collin; J. E. Mertens
de Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.

vraagt voor zijn afdeling

Hoofdboekhouding een

JONGE

in het bezit van het

Staatspraktijkdiploma

voor

Bedrijfsadministratie.

Leeftijd tot maximaal

30 jaar.

Bij gebleken geschiktheid

goede vooruitzichten.

1058

E.-S.B.
17-11-1965

Welvaart

De spectaculaire welvaartsstijging van onze dagen ver-

vult ons leven; zij geeft er zin en richting aan. De radio-

nieuwsdienst verkondigt ons haar dagelijks en enthou-

siast tellen we met hem mee: het zoveelste televisietoestel

in onze huiskamers, de zoveelste bezoeker in de Keu-

kenhof, het zoveelste schip in de Rotterdamse haven.

Zozeer worden we allen door de welvaartsexplosie be-

geesterd, dat er een soort lyriek van de economische

groei, een met neologismen doorspekte taal ontstaat,

die zelfs de redevoeringen van onze autr-iteiten een

dichterlijke glans verleent.

Onze stille dorpen en – soms sinds eeuwen verstil-

de – stadjes zijn niet ,,ieefbaar” meer en popelen van

verlangen ,,de uitdaging van deze tijd te aanvaarden”

en aansluiting te zoeken op .,de slagader van het Euro-

pese verkeer”, zodat ook zij ,,opgenomen worden in de

maalstroom van de economische groei”. Het toverwoord

,,industrialisatie” opent ook voor hen dan ,,een wenkend

perspectief”: rokende fabrieksschoorstenen, fraaie win-

kelcentra met moderne supermarkets in de eens zo stil-

le hoofdstraat en …..een inwonertal dat in korte

tijd verdubbeld, verdrie-, ja verzesvoudigd kan worden.

In gezonde wedijver – mogelijk gemaakt door het

kostbare goed van de gemeentelijke autonomie – be-

drijven de gemeentebesturen hun ,,welvaartsbeleid”; el-

kaar overtroevend in de geneugten, de vurig begeerde

ondernemers te offreren. H.H. burgervaders krijgen on-

ze waardering – en niet alléén in pecunia – dan ook

terecht toegemeten naar rato van het getal, waarmee de

hun toevertrouwde burgerij tijdens hun ambtsperiode

vermeerdert. De vijf-, tien-, twintig- of honderd-

duizendste inwoner wordt door het zich van mijl-

paal tot mijlpaal reppend gemeentebestuur steeds weer

in nerveuze spanning verbeid en met toespraken e.n spaar-

bankboekjes begroet. En met gerechtvaardigde trots

laat een enkele parochie het telleens bereikte inwonertal

zelfs vereeuwigen op de suikerzakjes, die het zijn gas-

ten bij de koffie geeft.

Het spreekt overigens vanzelf dat ook Nederland bui-
ten de steden niet ,,leeg” wil blijven – terecht hèt schrik-

beeld van deze tijd – doch mee ,,wil worden opge-

stuwd in de vaart van Europa”. Ons platteland wordt

,,opengelegd” en het chaotisch landschap van voorheen

wordt in een ordelijk geheel van ,,industrieruggen” –

een ware vondst voor dit aan bergruggen zo arme land

– en ,,groenstroken” herschapen. Het resterende natuur-

,.U. had het nog nooit zo goed”,
Sieto Hoving.

schoon, tot dusver slechts bezocht door enkele duizenden

min of meer excentrieke natuurvrienden, wordt ,,ontslo-

ten” en opengesteld voor de miljoenen ,,recreanten”.

Het ondergaat daartoe een bewerking, waardoor het –

aanmerkelijk verfraaid en voorzien van al het gerief

dat de welvaart ons biedt – van natuurgebied tot ,,re-

creatiegebied” wordt opgeheven.’

Een lange weg ligt nog voor ons. Nèg zijn we niet

allen voorzien van elektrische schoen- en tanden-

borstels en zich automatisch ontvouwende wegenkaar-

ten. Nèg hebben niet al onze vrouwen het huishouden

verlaten om mee te helpen de elektrische apparate.n te

vervaardigen, die het hun mogelijk maken het huishou-

den te verlaten om mee te helpen de elektrische appara-
ten te vervaardigen. Nbg kunnen we niet allen de auto’s

en de benzine betalen, nodig om lawaai en vuile lucht

te ontvluchten, veroorzaakt door de auto’s en de benzi-

ne, nodig om lawaai en vuile lucht te ontvluchten.

Pas wanneer dit alles bereikt en ons lândje tot in

zijn verste uithoeken ,,ontsloten” zal zijn, wanneer- het

verkeer door de lucht even intensief zal zijn geworden

als op de weg, wanneer de particuliere hefschroef- en

andere vliegtuigen ons op elk uur van de dag en de

nacht – naast de bromfietsen – als nijvere bijen

voorbij zullen zoemen en naast het ,,bermtoerisme” het

,,daktoerisme” zijn -intrede zal hebben gedaan, wan-
neer we, ons vertredend, altijd en overal in een massa

zullen verkeren, voortdureiid in het prettige besef als

het ware in één grote familie bijeen te zijn, pas dân

zullen we, omringd door onze elektrische apparaten de
gonzende wereld om ons heen met welbehagen bezien-

de, met recht een loflied op de behaalde welvaart kun-

nen aanheffen.

De economisten onder ons zullen zich ook eerst dân

recht vrolijk kunnen maken over het welvaartsbegrip

van hun verre voorzaat Bordewijk. Deze leraarde im-

mers dat, gezien de welvaart wordt bepaald door

de relatie tussen behoeften en beschikbare bevredigings-

middelen, de mens zijn welvaart kan verméerderen door
zijn -behoeften •iti te perken. Als curiositeit geef ik
hier tot besluit een proeve van zijn merkwaardige denk-

beelden, zoals hij die formuleerde in zijn inaugurele rede

van
1918
te Groningen: ,,Het economisch principe toe-

passen’ bij de produktie doch eiken breidel -onthouden

aan de woekering onzer behoeften, dat is eerst in den

waren zin ,,monnikenwerk” verrichten”.

Mijnsheerenland.

R. IWEMA.

Blz.

Welvaart, door Drs. R. Iwema …………….1059

Voortzetting of ombuiging?,
door Drs. A. M.

Dierick……………………………..1060

Katoenindustrie vandaag: industrie van morgen,

door Drs. J. Knoester …………………1062

Toeslagcalculatie als methode van alternatieve

kostencalculatie,
door Drs. 1. van der Zjjpp .. 1067

Blz.
De stand van de economische integratie in Latijns-

Amerika (1), door Drs. M. den Admirant …..1070

B o e k b e s p r e k i n g :

W. G. Brugge: Het fraudeprobleem, financieel

en sociaal bezien, bespr. door Prof A. Goude-

ket
………………………………
1073

Geld- en kapitaalmarkt,
door Prof Dr. C. D.

Jongman.

…………….. . ………….. 1076

E.-S.B. 17-11-1965

.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

1059

Voortzetting of ombuiging?

Het structurele begrotingsbeleid van het kabinet-Cals

Door de kabinetten-de Quay en -Marijnen werd een

structureel’ begrotingsbeleid gevoerd, dat zich baseerde

op een door Minister Zijlstra ontwikkelde gedragslijn,

die door zijn opvolger Witteveen werd overgenomen.
Daarbij werd uitgegaan van de gedachte, dat de groei

van de overheidsbestedingen trendmatig wordt begrensd

door de groei van de overheidsmiddelen. Aan de hand

van de geraamde trendmatige groei van het nationaal

inkomen werd een berekening gemaakt van het accres

der belastingmiddelen, dat mede door de werking van

de progressie in de belastingtarieven ter beschikking

van de overheid zou komen. Deze zgn. structurele ruim-

te vormde dan het financiële kader, dat aangaf in welke

mate aan de begrotingswensen tegemoet kon worden

gekomen. De verdeling van deze ruimte over de diverse
verlangens, zowel belastingverlaging als uitgavenverho-

ging omvattende, geschiedde aan de hand van een prio-

riteitenschema. Dit ,,verlanglijstje” en dus ook de ver-

deling van de ruimte, was uiteraard het resultaat van

een politieke keuze. Bij de genoemde kabinetten viel

deze keuze zodanig uit, dat ernaar werd gestreefd de

werking van de progressiefactor op de totale belasting-

opbrengst ten minste weg te nemen en zo mogelijk de

belastingdruk te verlagen en de stijging van de relevante

overheidsuitgaven in ieder geval niet sneller te doen

zijn dan de structurele groei van het nationaal inkomen

en zo mogelijk daarbij te doen achterblijven.

Volgens de Miljoenennota 1966 staat ook het kabinet-

Cals een begrotingsbeleid voor, dat uitgaat van een

structureel beschikbaar komende ruimte voor uitgaven-

verhoging en belastingverlaging tezamen en dat dus

werkt met een vastliggend financieel kader waarbinnen

de begrotingswensen tegen elkaar kunnen worden af-
gewogen. In eerste instantie heeft het er dus de schijn

van – en zo doet Minister Vondeling het ook voor-

komen – dat er nauwelijks sprake is van enige veran-

dering in het structurele begrotingsbeleid en in de daar-

bij gevolgde gedragslijn. Bij nadere beschouwing zullen

wij echter zien, dat de methode, die in de jongste Mil-

joenennota wordt gevolgd, wel degelijk en zelfs prin-

cipieel afwijkt van de methode-Zijlstra/Witteveen. Wij

zullen zelfs trachten aan te tonen dat deze verandering

in methode een logisch uitvloeisel is van een funda-

mentele koerswijziging in het algemeen financieel-econo-

misch beleid.

De Ministers Zijlstra en Witteveen kozen namelijk

principieel als uitgangspunt de middelen, die bij de be-

staande constellatie ter beschikking zouden komen en

bepaalden vervolgens welke verlangens van het priori-

teitenschema daardoor gerealiseerd zouden kunnen wor-

den. Men zou dit beleid conservatief kunnen noemen,

omdat het zich baseerde op de bestaande constellatie en

ook streefde naar handhaving daarvan. Enerzijds ba-

seerde men immers, zoals gezegd, de vaststelling van de

wensen, die verwezenlijkt zouden kunnen worden, op

een berekening van de middelen, die bij de bestaande

belastingtarieven ter beschikking zouden komen. Ander-

zijds streefde men ernaar de belastingdruk niet te laten

toenemen en het totaal van de overheidsuitgaven niet

sneller te laten stijgen dan het nationaal inkomen, zodat

de relatieve omvang van het overheidsbudget, dus het

aandeel van de overheid in de vorming en besteding

van het nationaal inkomen, niet zou worden uitgebreid

ten koste van het aandeel der private sector.

Minister Vondeling daarentegen baseert zijn beleid

niet op de middelen, die beschikbaar zullen komen,

maar op de verlangens, die moeten worden vervuld.

Niet de mogelijkheden zijn primair, maar de wenselijk-

heden. De behoeften, waarin de overheid naar het oor,

deel van de regering moet voorzien, worden voorop

gesteld. Pas daarna wordt gekeken naar de middelen,

die hiervoor benodigd zullen zijn. Als dan blijkt dat het

normale accres der middelen, dat bij de bestaande be-

lastingtarieven ter beschikking komt, niet voldoende zal

zijn om al deze nieuwe uitgaven te financieren, dan

wordt niet een aantal wensen van het verlanglijstje ge-

schrapt maar dan wordt een grotere toestroming van

middelen bewerkstelligd. Dus geen aanpassing van de
overheidsuitgaven aan de beschikbare middelen, maar

een aanpassing van de belastingontvangsten aan de ge-

wenste bestedingen. Een dergelijk beleid zou men pro-

-gressief kunnen noemen, omdat het geen genoegen

neemt met de bestaande situatie, doch streeft naar ver-

wezenlijking van een ambitieus programma, waarin al-

lerlei collectieve voorzieningen zijn opgenomen en dat
gepaard gaat met een sterke stijging van de overheids-

uitgaven en met een verzwarïng van de belastingdruk.
Ofschoon Minister Vondeling in zijn Miljoenennota

meermalen stelt dat hij de gedragslijn van zijn beide

voorgangers heeft overgenomen, constateren wij dus wel

degelijk een fundamenteel verschil in de principiële op-

zet van het structurele begrotingsbeleid. In de Miljoe-

nennota 1966 komt trouwens een uitspraak voor, waar-

op wij in dit verband toch wel de aandacht willen vés-

tigen. Op blz. 14 schrijft Minister Vondeling namelijk:

,,De gedachte van een – op grond van de trendmatige

groei van het nationale inkomen – beschikbaar komen-

de structurele ruimte voor uitgavenverhoging en belas-
tingverlaging tezamen is wetenschappelijk goed gefun-

deerd …..
Voorwaarde
voor een juiste toepassing

van de genoemde gedragsregel is echter, dat uitgegaan

wordt van een
aanvaardbare basistoestand”.
Naar onze
mening dient inderdaad voor een juiste toepassing van

deze gedragsregel de basistoestand aanvaardbaar te zijn,

met name ten aanzien van de volgen:de twee punten:

1.
Het saldo van de rijkebegroting.

indien namelijk de budgottaire ruimte, die ontstaat

•door de trendniatige stijging van de overheidsinkomsten,
volledig wordt aangewend voor uiitgavenverhoging en/of

belastingverlaging, dan blijft het saldo, i.c. het tekort op

de rijksbegroting, trendmatig gelijk. Dit betekent dat dan

1060

E.-S.B. 17-111965

5.

de invloed ‘der overheid – als compl’emen’taire factor

ten opzichte van de particuliere sector – op het totaal

der nationale middelen en der nationale bestedingen

trendmatig gelijk blijft. Zulks is wenselijk indien in de
basistoestand de totalen der ‘nationale middelen en der

nationale bestedingen een ,aanv’aardbare omvang hadden,

zodat de daaruit resulterende situatie ten aanzien van

de werkgelegenheid, de geidwaarde en de betalingsbalans

als bevredigend kon worden beschouwd. Zou daaren-

tegen in de uitgangssituatie bijv. ‘sprake zijn geweest

van voortdurende overbesteding, dan ware cet. par. een

verkleining viii het begrotingstekort wenselijk, dus een

niet volledige aanwending van het trendimatige middelen-

accres; de werkelijk ‘beschikbare budgetruimte zou dan

pro ‘tanto kleiner zijn dan dat mid:delenaccres.

2. De omvang van de rijksbe’grotihg.

Indien namelijk de uitgavenstijging en/of ‘belasting-

verlaging worden afgestemd op de ‘truoturele budget-

ruimte, die ontstaat door de trendimatige toeneming der

oveiihe’idsinkomsten, ‘dan blijft de relatieve omvang der

rijksbegroting nagenoeg constant. ‘Dit betekent, dat dan

het aandeel ‘der overheid – als concurrerende factor ten

opzichte van ide particuliere sedtor – ‘in het totaal der

nationale ‘middelen en der nationale bestedingen trend-

matig vrijwel gelijk ‘blijft. Zulks is wenselijk indien men

dat ‘aandeel in de basistoestand aanvaardbaar acht. Zou

daarentegen het aandeel van de overheidssector bijv. als

beslist te klein worden beschouwd, dan zou men ‘de

norm van de structurele budgetiruimte moeten loslaten

en door bel’astingveilhogiing extra ruimte moeten schep-

pen voor uitgavenstijginig.

Het is duidelijk, dat Minister Vondeling en met ‘hem

het k’abinet-Cais vanuit dit tweede oogpunt op basis-

toestand onaanvaardbaar acht, getuige onder meer de

volgende uitspraken uit ‘de Miljoenennota:

,,De eerstvolgende jaren kan niet worden ontkomen

aan een stijging van de uitgaven van het Rijk, die uit-
gaat boven de trendmatige groei van het nationale in-

– komen. Het structurele begrotingsbeleid, dat het kabinet

voorstaat, houdt in, dat bij de huidige stand van onze

economie de financiering van de extra stijging van de

uitgaven moet worden verzekerd door een toeneming

van belastingmidde’len” (‘biz. 17). ,,Zoals …..blijkt

dwingt de opzet van de begroting voor het komende

jaar ertoe een deel van de benodigde ruimte te schep-

pen door verhoging van de middelen” (blz. 37). ,,Bij

zijn optreden heeft het kabinet uiting gegeven aan zijn

opvatting dat het noodzakelijk is ‘het stijgin’gstempo van

de rijksuitgaven tijdelijk te versnellen. Daarmede kan

worden ‘bereikt, dat het bestedi!ngspatroon beter wordt
aangepast aan de b’estaa!nde behoeften” (biz. 87). ,,Het

huidige kabinet acht, gegeven ‘de ‘hele maatschappelijke

ontwikkeling, een zekere relatieve stijging van het to-

taal van de rijksuitgaven en daarmede een verschuiving

in de verhouding tussen particuliere sector en overheid

onontkoombaar. ‘Het aanvaardt daarvan de onvermij-

delijke gevolgen in de ibelastings’feer” (blz. 88).

Maar wanneer Minister Vondeling ‘dan indrdaad ‘de

basistoestand niet aanvaardbaar iacht, en bijgevoig de

• noodzakelijk ‘genöeni.de voorwaarde voor een juiste toe-

passi’ng van die ‘gedragsregei niet vervuld acht, hoe kan

hij dan niettemin stellen, ‘dat hij die gedragslijn van ‘zijn

voorgangers heeft overgenomen? Wat hij van zijn voor-

gaingers wèl heeft overgenomen, is het
ramen
van de trend-

matig beschikbaar komende middelen over een langere

VERGADEREN

CONFEREREN
STAFBESPREKINGEN
1
10


IN HET CENTRUM VAN HET LAND

IN EEN VOLKOMEN RUSTIGE OMGEVING
WABENINGEN

ZALEN VOOR 10-20-50-100-200 PERSONEN
TEL.

08370-3241
GEEN PARKEERPROBLEEM

HOTEL DE WAGENINGSE BERG
Rôtisserie

Belmonte

Indisch

restaurant


Bar

(I.M.)

termijn, de raming van de structurele budgetruimte dus.

Maar hij heeft van hen niet overgenomen het
baseren

van het begrotingsbeleid op die structurele ruimte.

Minister Vondeling acht namelijk de basistoestand niet

aanvaardbaar, omdat daarin het aandeel van de over-

heidssector naar zijn mening te klein is. Hij wil een sterke

uitbreiding van de relatieve omvang der overheids-

uitgaven realiseren en wenst daarbij niet aan banden te

worden gelegd door’ de beperkte structurele budget-

ruimte, die beschikbaar komt door de trendmatige toe-

neming der overheidsinkomsten. De gedragsregel van

zijn voorgangers, dat de realisatie van de begrotings-

wensen dient, te worden afgestemd op de structurele

budgetruimte, wordt door hem dus niet overgenomen.
En dit niet overnemen van deze gedragsregel voor het

structurele begroitingsbeleid ‘is, zoals wij hebben getracht

aan te tonen, het gevolg en het syniptoom van het feit,

dat het kabinet-Cals het algemene structurele financieel-

economische beleid van de twee vorige kabinetten niet

Wenst voort te zetten, doch wil ombuigen in een andere

richting. – –

Het voorgaande resumerend kunnen wij concluderen:

a., dat de kabinettende Quay en -Marijnen bij het

structurele begrotingsbeleid ‘de middelenzijde’als uitgangs-

punt namen; dat zij ‘de realiseerbare’ wenselijkheden aan-

pasten aan de aanwezige mogelijkheden; dat zij een

conservatief (begrotings)beleid voerden; dat zij streefden

naar een handhaving van de status quo; dat zij gekant

waren tegen een relatieve uitbreiding van het overheids-

budget; dat zij geen verschuiviqg wensten van de parti-

culiere naar de overheidssfeer; dat zij veel waarde hecht-

ten aan de individuele vrijheid en aan het particuliere

initiatief; dat wellicht samenhing met (wij zeggen niet:’

veroorzaakt werd door) de aanwezigheid van de V.V.D.

in de regering;

b. dat het kabinet-Cals bij het structurele begrotings-

beleid de bestedingenzijde als uitgangspunt neemt; dat

het de benodigde middelen aanpast aan de wenselijk ge-

achte uitgaven; dat het een progressief (begrotings)beleid

voert; dat het geen genoegen neeint met de status quo

maar streeft naar realisatie van ‘een ambitieus program-
ma; dat h’et geporteerd is voor een relatieve uitbreiding

van het overheidsbudget; dat het een verschuiving wenst

van de particuliere naar de overheidssfeer; dat het veel

waarde hecht aan een geordende samenleving en aan

collectieve voorzieningen; dat dit wellicht samenhangt
met (wij ‘zeggen weer niet: veroorsaakt werd door) de

aanwezigheid van de PvdA. in de regering.

‘s-Gravenhage.

A. M. DIERICK.

E-S.B. 17-11-1965

1061

De Nederlandse katoennijverheid is een ,,hoog-waardige” industrie: zij is kapitaalintensief, heeft
hooggeschoolde arbeidskrachten nodig, vereist bij-
zonder grote technische kennis en ervaring, de lei-
ding môet voldoen aan hoge eisen van hoedanig-
heid en koopmanschap, en heeft een produktie die
gunstige mogelijkheden heeft in vergelijking tot
andere E.E.G.-landen, in ontwikkelingslanden
niet goedkoper kan geschieden en een grote op-
brengst van het werk biedt. Op lang zicht heeft de
Nederlandse katoenindustrie grote mogelijkheden,
op kort zicht
echter grote
moeilijkheden. De zor-
gen van vandaag hebben o.a. betrekking op pro-
blemen als: verdere technische ontwikkelingen
(met name op het gebied van machines, gebouwen
en chemische behandelingsprocessen), verdere
aanpassing aan de Westeuropese markt, wijziging
van die markt, intereuropese concurrentie, abnor-male concurrentie in velerlei vorm, terugslag in de
textielconjunctuur, wijzigingen op het gebied der
grondstoffen.

Katoenindustrie

vandaag:

industrie vaïi morgen

Maatstaf.

Staande voor de taak, in kort bestek een indruk te

geven van de stand van zaken in een tak van nijver

heid, is het nuttig over een bondige maatstaf te be-

schikken. Zulk een maatstaf bood ons de Minister van

Economische Zaken, Drs. J. M. den Uyl, in twee toe-

spraken (in augustus te Breda en in oktober te Maas-

tricht) door ,,laagwaardige” en ,,hoogwaardige” indus-

trieën te onderscheiden.

In deze toespraken noemde de Minister de volgende

kenmerken, die een ,,hoogwaardige” nijverheid dient te

hebben:
per arbeider veel investeren;

hooggeschoolde arbeidskracht nodig;

bijzonder grote technische kennis en ervaring ver-

eist;

leiding moet voldoen aan hoge eisen van hoedanig-

heid en koopmanschap;

een produktie, waarvoor ons land in vergelijking

tot andere E.E.G.-landen gunstige mogelijkheden

heeft;
een produktie, die niet goedkoper kan geschieden

in ontwikkelingslanden;

een produktie, die een grote opbrengst van het werk

biedt.

Lonend lijkt het, de aldus omschreven maatstaf aan

te leggen voor een weergave van de toestand van de

Nederlandse katoennijverheid.

Kapitaalintensief.

Wat betreft de investeringsgraad per arbeider kan

worden volstaan met enkele citaten uit het recent

O.E.S.O.-rapport: ,,Modern cotton industry – a capital

intensive industry”
1).
Men leest daar o.a.:

,,Slechts enkele jaren geleden was het gebruikelijk dat de
katoenindustrie door economisten werd genoemd als één der
zgn.,,arbeidsintensieve” industrieën, d.w.z. bedrijfstakken
wier produktie in de eerste plaats van arbeidskracht af-
hangt. Hoewel dat wellicht nog geldt voor bepaalde takken
van de textielnijverheid, het is niet langer juist ten aanzien
van de katoenindustrie, die in toenemende mate een kapi-
taalintensieve nijverheid wordt, met investeringen van ruim-
schoots $ 20.000 per werknemer”.

En even verder:

1)
O.E.S.O., Parijs
1965,
blz.
95,
Engelse uitgave.

,,De katoenindustrie behoort tegenwoordig ongetwijfeld
tot de nijverheden met de hoogste graad van nieuwe kapi.
taalinvestering per werknemer”.

Rijst de vraag, in hoeverre de Nederlandse katoen-

nijverheid ook werkelijk gebruik heeft gemaakt van de

nieuwe technische ontwikkelingen, waaruit deze hoge

graad van kapitaalintensiteit voortvloeit. Het O.E.S.O.-
rapport zegt (blz.
95,
Engelse uitgave) dat naar schat-

ting de investeringstrends van de katoenindustrieën der

O.E.S.O.-landen gedurende de laatste tien jaar parallel

liepen niet de algemene nationale investeringslijnen. Het
O.E.S.O.-rapport noemt dit opmerkenswaard, aangezien

de textielproduktie in de O.E.S.O.-landen slechts lang-
zaam, de totale industriële produktie alsmede het bruto

nationaal produkt daarentegen snel steeg. Naast Zwe-

den wordt dan
Nederland
genoemd als een land waar
in de katoensector reeds sedert het begin van de jaren

vijftig structurele hervormingen zijn doorgevoerd en

waar de investeringen in de katoennijverheid sedertdien

hoger zijn geweest dan de algemene vorming van vast

kapitaal. Elders (blz. 88) noemt het O.E.S.O.-rapport

Canada, Zweden, Noorwegen en
Nederland
als landen

met een ,,opvallend modern uitgeruste” katoeni.ndustrie.

Wij mogen dus wel stellen, dat de Nederlandse ka-

toenindustrie voldoet aan de eerste der zojuist ge-

noemde eisen.

Hoedanigheid van leiding en medewerkers.

Wat betreft de scholing der werknemers behoeft het

weinig betoog, dat een werknemer, waarvoor bij de

huidige stand van de tedhniek rond f. 80.000 moet wor-

den geïnvesteerd, aan hoge scholingseisen moet vol-

doen.
Ook technische kennis en ervaring zijn in hoge mate

vereist, zowel bij de leiding als bij de medewerkers

van de katoenindustrie. Alleen al het, bij aanschaf, ma-

ken van de juiste keuze uit de groeiende veelheid van

onderling sterk verschillende machinetypes stelt op dit

gebied hoge eisen, evenals het optimale gebruik van de

vele alternatieve mogelijkheden van het moderne ma-

chinepark. Hetzelfde geldt ten aanzien van de chemi-

sche processen, die de moderne afwerking van de tex-

tiel kenmerken.

Het koopmanschap ten slotte is niet de minste der

eigenschappen, dlie men nodig heeft om zich in de mo-

1062

E.-S.B. 17-11-1965

dere katoenindustrie te handhaven. De kostbaarheid

van het produktie-apparaat stelt hoge eisen aan de be

zettingsgraad, waaraan voldaan moet worden door ver-

koop op een in velerlei opzicht verbrokkelde markt.

Verbrokkeld naar grondstof: de katoennijverheid is, on-
danks haar in dit opzicht bedrieglijke naam, ook de ver-

werkster der vele chemische textielgrondstoffen. Ver

brokkeld voorts in geografische zin: West-Europa ver

toont, in tegenstelling tot de Verenigde Staten, een wei-

nig uniform vraagpatroon: de smaakverschillen van land

tot land zijn groot, waarbiij de Nederlandse katoen-

industrie nog het nadeel van een smalle thuismarkt

heeft. Verbrokkeld, ten slotte, naar artikelpakket: de tex-

tielafzet kent voor technisch, huishoudelijk en kleding-

gebruik schier talloze produkten met ieder weer een

veelheid van kwaliteiten en uitvoeringen.

Het is duidelijk, dat men in deze baaierd de juiste

weg niet kan vinden zonder een groot koopmanschap.

De geschilderde tegenstelling tussen de noodzaak van

optimale bezetting van het produktie-apparaat enerzijds

en het aangewezen zijn op een sterk verbrokkelde afzet-

markt anderzijds tracht de Nederlandse katoenindus-

trie te overbruggen door specialisatie in het raam van

een steeds verder doorgevoerde horizontale en verticale
integratie of door samenwerkingen ten aanzien van ge-

zamenlijk gebruik van bepaalde installaties dan wel ten
aanzien van uitwisseling van artikelpakketten. Ook een

bewust merkenbeleid vormt in toenemende mate een

mLddel om de eisen van de afzet aan te passen bij de

eisen van de voortbrengingstechniek.

De Nederlandse katoenindustrie beantwoordt dus al-

leszins aan de tweede, derde en vierde der eisen, die

wij aan de genoemde toespraken van de Minister van

Economische Zaken ontleenden.

Positie in de E.E.G.

De mededingingskracht van de Nederlandse katoen-

nijverheid in de E.E.G. is structureel sterk. Haar belang-

rijkste afzetgebied is heden ten dage West-Europa en

niet name de E.E.G., zodat de concurrentiepositie tegen-

over de katoenindustrieën der overige E.E.G.-landen

in dit geval van bijzonder belang is. De uitvoer van

de Nederlandse katoenindustrie naar de andere E.E.G.-

landen bedroeg in 1964 ruim f.
0,5
mrd., waarbij alge-

meen belangrijke groeimogelijkheden aanwezig worden

geacht.

Het belang van de gemiddelde bedrijfsgrootte in de

katoenindustrie is uit het bovenstaande reeds gebleken.

Voor de beoordeling van de concurrentiekracht is dit

punt dan ook een belangrijke maatstaf, die leert dat de
Nederlandse katoenindustrie qua gemiddelde bedrijfs-

grootte met kop en schouders boven de E.E.G.-katoen-

nijverheid als geheel uitsteekt. Op dat punt verklaart

een tamelijk recente Duitse studie
2
):

,,Hetis aan te nemen, dat de Nederlandse katoenindustrie
op grond van haar groottestructuur niet te onderschatten
mededingingsvoordelen in de Gemeenschappelijke Markt
bezit”.

Het reeds eerder geciteerde O.E.S.O.-rapport over de

katoenin;dustri•e stelt op blz. 118 van de Engelse uit-

gave:

2)
,,Strukturwandlungen in den Baumwollindustrien der
E.W.G. Staten seit Grundung des Gemeinsamen Marktes”,
Forschungstelle für allgemeine und textile Marktwirtschaft an der Universitât Münster, 1963, deel 1, blz. 344.

,,In Nederland bezitten de grootste vijf ondernemingen
71,5 pCt. van de spin- en 54 pCt. van de weefmachines. Deze
concentratie van de produktie is gepaard gegaan met een
belangrijke vermindering van het aantal ondernemingen en
met een nauwe samenwerking tussen ondernemingen van
velerlei omvang met betrekking tot de verscheidene onder-
werpen als technisch, economisch, sociaal en commercieel speurwerk, de aanvaarding van verkoop- en betalingsvoor-
waarden en beslissingen over het voor uitvoer te bestemmen
aj-tikelassortiment enz.”.

Sedert het opsteileti van dit, begin 1965 gepubliceer-

de, O.E.S.O.-rapport is de integratie in de Nederlandse

katoenindustrie alwèer verder voortgeschreden. Nu, eind

oktober
1965,
bezitten de grootste vijf ondernemingen

82 pCt. van de spin- en 67 pCt. van de weefmachi-

nes, terwijl de grootste 14 ondernemingen van de

katoenindustrie 83 pCt. van de totale omzet voor hun

rekening nemen, alles bij toenemende produktie en om-

zet.

Een andere aanduiding, die bij de beoordeling van

de Nederlandse concurrentiepositie in de E.E.G.-ka-

toennijverheid van veel belang is, geeft de eerder ge-

noemde Duitse studie: het aandeel der automaten en

aanbouwautomaten in het totaal aantal weefmachines

steeg van 1957 op 1962 in de E.E.G.-katoennijverheid

met gemiddeld 4,4 pCt.
3),
in de Nederlandse katoen-
industiie met gemiddeld 42,6 pCt. Daardoor nam het

Nederlands aandeel in het aantal automaten en aan-

bouwautomaten in de E.E.G.-katoennijverheid toe van

5,4
pCt. in 1957 tot 7,3 pCt. in 1962.

Een naar verhouding grote en moderne structuur

maakt een naar verhouding lage prijs mogelijk. In over-

eenstemrning met de marktontwikkeling gaat evenwel

ook de kwaliteit een steeds groter rol in de Westeuro-

pese concurrentie spelen. In het commercieel beleid van

de Nederlandse katoenindustrie heeft de verkoopprijs

lang de doorslaggevende rol gespeeld. Men is doende,
en op verschillende terreinen reeds met succes; om nu

het antwoord te formuleren op de nieuwe kwaliteits-

eisen, aan de hand van individuele zowel als collectie-

ve onderzoekingen. Er kan op vertrouwd worden, dat

men ook hier het juiste antwoord vindt, ook al heeft

men het op dit punt moeilijker dan de concurrenten

in andere E.E.G.-landen die nooit anders dan voor de

Westeuropese markt hebben gewerkt.

In het algemeen kan men zeggen, dat de katoenin-

dustrieën der ander.e E.E.G.-landen gemiddeld in veel

mindere mate aangepast zijn aan de nieuwe omstan-

digheden op technisch en commercieel terrein. Onge-

twijfeld bestaan in de andere E.E.G.-landen zeer grote

en in alle opzichten moderne concurrenten voor de Ne-

derlandse katoenindustrie. Maar daarnaast kent men in

de andere E.B.G.-landen, ook relatief, een veel groter

aantal bedrijven, die technisch, commercieel en/of orga-

nisatorisch verouderd zijn. Onder deze groep bedrijven

is door de concurrentie reeds een grote opruiming ge-

houden, maar er blijven er vooralsnog vele over.

In elk geval heeft de Nederlandse katoenindustrie

zich een veelbelovende positie in de E.E.G. opgebouwd.

Realiseert men zich, dat dit alleen mogelijk is door

een agressieve en opbouwende geestesgesteldheid en ver-

gelijkt men deze met het defaitisme, dat zich in menige

katoenindustrie der andere E.E.G.-landen voordoet, dan

mag gezegd worden, dat de Nederlandse katoenniijver-

3)
Frankrijk —8,8 pCt.; Italië —5,6
pa.;
B.L.E.U.
+ 17,2 pCt.; Bondsrepubliek + 24,8 pCt.

E.-S.B: 17-11-1965

1063

heid ook voldoet aan de eis van gunstige mogelijkhe-

den ten opzichte van andere E.E.G.-landen.

Ontwikkelingslanden.

Er is geen textieluitvoerend ontwikkelingsiand, dat in

staat is textiel goedkoper te produceren dan de Neder

landse katoenindustrie. Laatstgenoemde industrie heeft

gedurende de laatste tien jaar de kostbare, maar goede

gewoonte gehad om bij een enigszins belangrijk, al te

laaggeprijsd, textiel aanbod – waartegen zij niet concurre-

ren kon, een onderzoek in het land van herkomst in te

stellen. Steeds weer bleek, dat de produktiekosten in

die landen hoger waren dan in Nederland, maar dat

ingewikkelde subsidiestelsels deze duur
werkende
in-

dustrieën in staat stelden, op de internationale markt tot

prijsonderbieding over te gaan. De aard en de beteke-

nis van de onderhavige subsidiestelsels kon steeds tot

in’details aan de overheid worden medegedeeld.

Zo ook ten aanzien van India, dat één der omvang-

rijkste katoenindustrieën ter wereld bezit en dat het be-

langrijkste textieluitvoerende ontwikkelingsland is. Het

is een bewezen en door Lndia zelftoegegeven feit, dat

in de katoennijverheid van India de invloed der lage

lonen zodanig overgecompenseerd wordt door de uit-

werking ener schrikbarend lage produktiviteit, dat de

kostprijs7 van de katoenindustrie van India aanzienlijk

hoger ligt dn die der westelijke landen. Het is trou-

wens een met de economische theorie
4)
overeenstem-

mend ervaringsfeit, dat loon- en produktiviteitspeil el-

kaar me.estentijds ten minste in evenwicht houden.

In andere ontwikkelingslanden is de situatie als in

India en er is geen enkele reden aanwijsbaar, die deze

landen voor de toekomst een voorsprong op de weste-

lijke ‘landen zou kunnen geven. Eerder integendeel:

nu de produktietechniek in de katoenindustrïe, zoals bo-

venvermeld, een zeer sterk kapitaalintensief karakter

gaat krijgen, zou zelfs een produktiviteitsstijging, zo de-

ze zich al zou voordoen, slechts een geringe uitwer-

king hebben door het sterk dalend aandeel van de ar-

beidskosten in de totale kostprijs. Sommige ontwikke-

lingslanden beschikken over een eigen produktie van

ruwe katoen, doch deze is eve.neens duur door lage

produktiviteit en meestentijds te gering .’an omvang om

het zonder invoer van ruwe katoen – waarvan de Ver-

enigde Staten de voornaamste exporterende producen-

ten zijn – te stellen. Daarenboven neemt de chemische

textielvezel, die alom ter wereld geproduceerd wordt,

een steeds belangrijker plaats in, een plaats die onge-

twijfeld in de naaste toekomst nog groter zal wor-

den.

Sommige ontwikkelingslanden beseffen, dat hun ‘spe-

ciale geschiktheid voor de textielvoortbrenging slechts

een fabel is – die hen ook door sommige westerse

deskundigen (goed bedoeld maar ten onrechte) voor waar

verteld is – en zetten zich tot een meer gespreide in-

dustrialisatie. in de begrijpelijkerwijs steeds prohibitief

tegen de textielinvoer beschermde binnenlandse mark-

ten dier landen kan de eigen textielproduktie in de

grote, en nog rechtevenredig met de welvaart stijgende,

binnenlandse textielbehoefte- voorzien en zo door in-

voervermijding valutabesparend werken. Dit lijkt in be-

ginsel de enige economisch verantwoorde weg, zolang de

ontwikkelingslanden zich niet zonder uitvoersubsidies

4)
Onder veronderstelling van een redelijk krachtig vak-
bondswezen.

op de wereldmarkt met de katoen industrieën der wes-

telijke landen kunnen meten.

De huid’ige situatie, waarbij enige belangrijke tex-

tielexporterende ontwikkelingslanden door overmatige

subsidiëring
5)
de textieluitvoer forceren, is economisch

onaanvaardbaar. Waar de westerse katoenindustrieën

hun reeds relatief lage kostprijs ten koste van steeds

grotere diepte-investeringen cent voor cent omlaag

drukken, voor zover de kostenstijgingen dit toelaten, ver-

lagen de belangrijke textielexporterend.e ontwikkelings-

landen niet hun relatief veel te hoge kostprijzen, maar

wei, door een simpele pennestreek onder een subsidie-

wet, hun reeds extreem lage verkoopprijzen. Dit sys-

teem betekent voor de ontwikkelingslanden slechts, dat

zij buitenlandse betaalm:iddelen kopen tegen betaling

van een buitensporige premie, die neerkomt op een sub-

sidiëring van de rijke westelijtke consument door ‘de arme

belastingbetaler in het exporterend ontwikkelingsland.

Daarenboven drukt de textielexport van een giganti-
sche katoennijverheid als die van India, door de om-

vangrijke uitvoersubsidies elke opkonie.nd.e textielindus-

trie van andere ontwikkelingslanden weg van de inter-

nationale markt, tenzij men in die landen b’ereid en in

staat, is, de

door grote exporteurs als India bepaalde en

steeds ‘stijgende last der uitvoersubsidies ook op d’e

schouders te nemen:

Niemand kan ontkennen, dat wij voor de politieke,

economische en morele noodzaak staan, de ontwikke-

lingslanden te helpen, hun ‘eigen weg naar een redelijk

welvaartspeil te vinden. Niemand ook kan ontkennen.
dat daartoe vooralsnog de nodige buitenlandse betaal-

middelen aan deze landen moeten toevloeien. Maar

evenzeer moet worden ingezien, ‘dat het ongerechtvaar-

digd en onjuist is om dit te doen geschieden door het

vrijelijk aanvaarden va’n de gevolgen der zojuis’t

genoemde uitvoerpraktijken van de textielexporterende

ontwikkelingslanden.

Maar hoe dit alles – dat in het kader van dit artikel

toch niet volledig te behandelen is – ook zij: als’ de –

Minister van Economische Zaken stelt, dat een hoog-

waardige industrie geen produkten moet voortbrengen,

die in ontwikkelingslanden goedioper
gefabriceerd
wor-

den, dan voldoet de Nederlandse katoennijverheid
ook

aan deze eis.

Opbrengst van het werk.

Laatste maatstaf die wij nu volgens programma bij
de Nederlandse katoenindustrie moeten aanleggen, is

de vraag, of hier sprake is van de door de Minister be-

doelde ,,grote opbrengst van het werk”.

IDe opbrengst van het werk ligt voor de werknemers

van de katoennijvereid in het loon. Dit is in de pas ge-

bleven bij de landelijke ontwikkeling, waardoor het

loon in de Nederlandse katoenindustrie eerder tot de hoog-

ste dan tot de laagste’ lonen in de E.E.G.-katoen’nijver-

heid behoort.

De opbrengst van het werk, opgevat als hoeveelheid

produktie per werknemer der Nederlandse katoennij-

verheid, stijgt voortdurend: van
1957 op 1964
daalde het

aantal werknemers met 10 pCt., terwijl tegelijkertijd de

garenproduktie met 8 pCt. en de weefselproduktie met

10 pCt. steeg.

5)
Kostprijsverhoudingen en subsidiestelsels van India be-schreef steller dezes uitvoerig ‘in ,,Het Financieele Dagblad” van 10 en 18 februari 1965.

1064

E.-S.B.
17-11-1965

De opbrengst van het werk als het vermogen om over

langere termijn de vereiste onder.nemingswinst te halen,

is in fe:ite reeds indicatief, maar in dit bestek voldoende

behandeld toen wij spraken over de relatieve concur-
rentiepositie van d.e Nederlandse katoenindustrie. Er
is geen reden om te twijfelen aan de structurele ,,ear-

ning power.” van de Nederlandse katoennijverheid in

vrije concurrentie van normaal karakter.

Op de ,,earning power” op korte termijn ten slotte

komen wij terug, als wij spreken over de huidige zor-

gen onzer. katocnind:ustrie. Aangezien het winstvermo-

gen op korte termijn bezwaarlijk kan dienen als maat-

staf bij een structurele beoordeling, mogen wij vast-

stellen, dat de Nederlandse katoenindustrie ook op het

laatste punt voldoet aan de in den beginne genoemde

normen van een ,,hoogwaardige” it3dustrie.

Een, hoogwaardige industrie.

M.et andere woorden: de Nederlandse katoennijver-

heid voldoet aan de ministeriële maatstaf voor een hoog-

waardige industrie, zo althans onze vrijmoedige keuze

uit en interpretatie van de beide bovengenoemde open-

bare meningsuitingen van de Minister van Economische

Zaken juist zijn geweest. Dit zou een hart steken onder

de riem van de zeer velen die indirect en de rond

50.000 mensen die, ieder op hun plaats, rechtstreeks

betrokken zijn bij het wel en wee van de Nederlandse

katoenindustrie. Deze industrie maakt bijna de helft uit

van de Nederlandse texvielnijverheid, die ongeveer

115.000 werknemers telt en’ die in Overijssel 37 pCt.,

in Gelderland 15 pCt. en in Noord-Brabant 16 pCt.

va
,n hèt totale aantal industriële werknemers, in dienst

heeft. Een hart onder de riem in een geenszins gemak-

kelijke periode, zoals wij hieronder ten besluite van

dit artikel duidelijk zullen maken, na de verdiensten van

de Nederlandse katoenindustrie nog eens kort samen-

gevat te hebben.

In alle perioden van haar bewogen bestaan heeft de

Nederlandse katoenindustrie beschikt over mannen, die
de uitdaging van d.e tijd begrepen en juiste antwoorden

wisten te formuleren. Zo ook toen ons land zich in het

E.E.G.-avontuur waagde. Het merendeel van de onder-

nemers van de Nederlandse katoenindustrie begrepen

mogelijkheden en gevaren en talmd.en niet met het ne-

men van maatregelen. Men zorgde ervoor, hij te blijven

of bij te komen in de technische ontwikkeling. De

uitvoer, die traditioneel rond de helft van de gestaag

groeiende produktie uitmaakt, was reeds van Indone-

sië naar andere overzeese markten verlegd en vandaar

naar West-Europa. Daarbij werd steeds meer en met

succes de nadruk gelegd op de E.E.G. Tezelfdertijd

werd intern de veelheid van maatregelen genomen, die

bij deze omschakelingen pasten. Kleine en middelgro-

te bedrijven zochten en vonden artikelen en afzetkana-

len, die pasten bij hun optimale bedrijfsgrootte, onder

gebruikmaking van samenw.erkingsvormen, die de zelf-

standigheid onverlet lieten; gingen samen met andere

kleine of middelgrote bedrijven dan wel losten zich op

in één der grote concerns van de Nederlandse katoen-

industrie. Grote bedrijven onderkenden het feit, dat

‘zij nog niet groot genoeg waren voor de efficiënte voort-

brenging van de voor hen aangewezen artikelassor-

timenten en begonnen een waarlijk spectaculaire hori-

zontale en verticale integratie langs verschillende wegen,

maar steeds ten koste van grote inspanningen en vaak

met persoonlijke offers.

Zo wordt in de Nederlandse katoenindustrie een

agressief klimaat geschapen, waarin zich een gecontro-

leerde kettingreactie afspeelt. Uiteraard waren er ach-

terblijvers, uiteraard werden fouten gemaakt. Doch

voor zover dit te beoordelen’ is, gaat het hier om uit-

zonderingen, waarbij men tot dusver vroeger of later po-

sitieve oplossingen wist te vinden, die pasten in de ge-

kozen algemene ontwikkelingslijn. Nog is deze ontwik-

keling gaande: de Nederlandse ‘katoenindtistrie blijft in
volle beweging, hier penetrerend, daar inperkend, ginds
uitbreidend, volgens een steeds meer gecoördineerd pa-

troon en wetend dat nog veel te doen staat.

Zorgen van vandaag.

Veel staat nog te doen. De moeilijke weg naar

consolidatie van hetgeen bereikt is en naar de verdere

uitbouw wordt dezer dagen gekruist door. velerlei an-

dere problemen: verdere technische ontwikkelingen, met

name op het gebied van machines, gebouwen en chemi-

sche behandelingsprocessen; verdere aanpassing aan de

Westeuropese markt, wijziging van die markt, inter-

europese concurrentie, abnormale concurrentie in ve-

lerlei vorm, terugsJag in de textielconjunctuur, wijzigin-

gen op het gebied der grondstoffen. Verschillende de-

zer problemen kwamen hierboven reeds aan de prde,

toen wij terugblikten op de afgelegde weg naar de hui-

dige structurele positie van de Nederlandse katoenin-

dustrie.

Op technisch terrein is, zoals wij reeds zagen, de juis-

te keuze en het bijblijven in de snelle ontwikkeling het

essentiële punt. Veel is hier gedaan, veel staat nog te

doen. Alleen al de steeds snellere economische ver-

oudering van machines en ‘gebouwen, dus de snel toe-

nemende kapi’taalin:tensiteit. stelt hogere financiële eisen

dan ooit tevoren.

Accentverschuiving naar kwaliteit kwam hierboven

eveneens reeds ter sprake. Het ‘in produktie nemen

van de juiste artikelen en de juiste kwaliteiten wordt

op commercieel terrein steeds meer het centrale pro-
bleem van de Nederlandse katoennijverheid. Markt-
onderzoek en marketing krijgen dienovereenkomstig

een zwaarder accent in deze nieuwe, nog in gang zijn-

de ontwikkeling. De keuze van afzetwijze en afzet-

kanalen en de verticale contacten komen in een nieuw

licht te staan, die op velerlei terrein verandering van

inzicht en mentaliteit eist en krijgt.

De onderlinge E.E.G.-concurrerïtie bereikt op het-

zelfde ogenblik in vrijwel alle sectoren van de EEG.-

katoennijverh’eid, over wier’ samenstelling wij reeds

spraken, een hoogtepunt. Naast de goede ‘concurren-

ten in de andere E.E.G.-landen is daar het relatief gro-

te aantal verouderde, bedrijven, die het algemeen prijs-

peil zorgwekkend drukken, alvorens van de aardbodem

te verdwijnen. Tezeifdertijd bestrijden de gezonde en

moderne bedrijven elkaar in toenemende mate met het

kwaliteitszwaard.

Het lijkt erop, dat in deze slijitageslag
0),
die de uit-

eindelijke sanering en de daaruit voortvloeiende omslag

moet brengen, de beslissende periode nadert of wellicht

zelfs bereikt is. Overleven zullen de ondernemingen,

die technisch, bedrijfsorganisatorisch en commercieel

aan de top staan en die tevens de langste financiële

adem hebben. In. deze ontwikkeling ligt enerzijds de

grote belofte voor de toekomst van de Nederlandse ka-

toenindustrie, anderzijds het zwaarste financiële probleem

van vandaag: een slecht prijspeil in een tijd van een

E.-S.B. 17-11-1965

1065

technische en commerciële ontwikkeling die de hoogste

eisen stelt aan het investeringsvermogen.

De Nederlandse katoennijverheid heeft
haar
program-

ma tot dusverre voibracht zonder enigerlei overheids-

steun. In de wankele situatie, die de beslissing van de

slag om de E.E.G.-rnarkt vooraf gaat, is het bepaald

zorgwekkend vast te stellen, dat men hier en daar in de

E.E.G., geschrokken van de vele hedrijfssluitingen en

faillissementen in de katoenindustrie der betrokken lan-
den, tot openlijke (en, naar vermoed wordt, hier en daar

zelfs verholen) steun van landelijke of regionale over-
heid overgaat. Voor zover zulke steun leidt tot spoedi-

ge sluiting van de onrendabele bedrijven, die de steen

des aanstoots zijn,. zou van een voordeel gesproken kun-

nen worden, doch het gevaar is groot, dat dergelijke

steun leidt tot een verstoring ten nadele van de onge-

steunde katoenindustrieën. Zo kan het feit, dat wellicht

aan de Italiaanse katoenindustrie laag rentende kredieten

ter beschikking worden gesteld, van niet te onderschat-

ten invloed op het concurrentieverloop zijn.

Verscherpt wordt de moeilijke toestand van het ogen-

blik door het optreden van concurrentie met prijzen,

die niet op normale wijze met kostprijzen verband hou-

den. Dit probleem mag bekend worden geacht: landen

metstaatshandel, met name de Oosteuropese, bieden

vaak lukraak hun textielprodukten aan, soms tegen veel

te hoge, meestentijds tegen veel te lage prijzen. De er-
varing heeft geleerd, dat de Nederlandse katoenindus-

frie een artikel eenvoudig moet abandonneren, indien

een Oosteuropees land verkiest, dit gedurende langere

tijd naar Nederland te exporteren, terwijl door gerucht-

vorming zelfs relatief kleine invoere

n van dit soort tot

marktverstoring leiden.

Hetzelfde geldt ten aa:nzien van de overmati.g gesub-

sidieerde uitvoer van bepaalde ontwikkelingslanden,
waarover wij reeds eerder spraken. Aangetekend zij,

dat niet alle textielproducerende ontwikkelingslanden

een acuut levensgevaar voor de westerse textielindustrie-

en opleveren: uiteraard moet sprake zijn van een enigs-
zins omvangrijk en al te laaggeprijsd aanbod van gang-

bare kwaliteit
7).
Hoe storend invoeren uit kleinere

ontwikkelingslanden ook kunnen zijn, voor de wester-

se textielindustrie komt het grote en acute gevaar van

de zijde der ontwikkelingslanden vooral uit een be-

perkt. aantal landen als India, Pakistan en Egypte
8),

Het was met name Prof. Dr. J. Wisselink, wiens gedach-
ten een grote invloed hadden en hebben op organisatie en
structuur van de Nederlandse katoenindustrie, die reeds
vroeg voor het huidig gebeuren waarschuwde en wegen ter
vermijding wees. Zo in het artikel ,,Tndustriële overcapaci-
teit” in ,,E.-S.B.” van 7 november 1956 en in. het afscheiJs-
college ,,Industriële concentratie en Euromarkt” in ,,E.-S.B.”
van 19 oktober 1960. Met name wees Wisselink op het feit
dat een industrieel structuurbeleid niet alleen in nationaal,
maar ook in gecoördineerd Westeuropees verband moest
worden gevoerd. Voor het feit, dat de E.E.G.-katoennijver-
heid niet de vooruitziendheid had, die de Nederlandse ka-
toenindustrie in eigen kring wel opbracht, wordt nu de hoge
rekening gepresenteerd.

Men hoede zich voor de gedachte, dat een ontwikke-
lingsland per definitie slechts eenvoudige, laagwaardige
artikelen kan brengen; dit ware een schromelijke onderschat-
ting van de niet-Europese en met name de Aziatische mens.
Een publikatie van de katoenindustrie van India (Indian
Textiles Bulletin, Overseas Editïon, no. 1, 1965) zegt: ,,A
diversification of cotton fabric constructions unequalled by
any other country, together with a steadily growing volume
in yardage, makes India one of the leading Textile Nations
of the world today”.

die met hun uitvoerpraktijken ook andere ontwikke-

lingslanden duperen.

Het Nederlandse bedrijfsleven als geheel erkent al ge-

ruime tijd de ongewenstheid en het gevaar van abnor-
male concurrentievormen, die afwijken van de grond-

regels, die aan vrije internationale handel ten grondslag

moeten liggen. Juridische mogelijkheden tot ordenend in-

grijpen bestaan, ook krachtens de hierbij betrokken in-

ternationale overeenkomsten en verdragen. De Neder

landse overheid onderkent de problemen, die op dit

terrein liggen, zoals ook blijkt uit de toelichting op de

jongste begroting van het Ministerie van Economische

Zaken, en heeft in het kader van de Benelux-handels-

politiek van praktische waakzaamheid blijk gegeven. De
katoenindustrie, en zij niet alleen, volgt dit uiteraard met

de grootste belangstel!ing. Ook de handelspolitieke ont-

wikkeling op de belangrijke buitenlandse markten is

uiteraard van gewicht. Op geheel onheschermde mark-
ten verdedigt men zich door gebruik te maken van half

fabrikaten uit de staatshandel- en ontwikkelingslanden,

maar uiteraard is- het behoud van een basis van vol-

doende breedte voor de afzet der geheel eigen produk-

ten een levensvoorwaarde. Er bestaat hij de textiel-

industrie op dit punt een groeiend vertrouwen, doch

dat neemt niet weg, dat nog steeds de abnormale con-

currentie genoemd moet worden onder d:e zorgen van

alle dag, zowel in de spinnerij- als in de weverij-, breie-

rij- en confectiesectoren.

Alle genoemde problemen zijn voor de Nederland-

se katoenindustrie sedert rond 1964 nog verscherpt door

het intred.en van een neergaande periode in de tex-

tielco.njunctuur, die naast het probleem van het lage

prijspeil nog de kostbare keus tussen voorraadvorming
en onderbezetting van het dure produktie-apparaat aan

de orde stelde.

De textielcyclus treedt in alle westelijke landen met

vrij grote regelmaat op en vloeit hoofdzakelijk voort

uit een informatie- en coördinatiemanco in de textielbe-

drijfskolom, die, ook bij een regelmatig verloop van de

consumente.nvraag, leidt tot een cyclisch verloop van de

•inkoop door handel en co.öfectie-industrie, dus tot een

onregelmatig afzetverloop voor de industrie. Het Eco-

nomisch Instituut voor de Textielindustrie heeft, met

medewerking van de organisaties van de textiel- en

confectie-industrie en textielhandel, resultaten geboekt

bij de oplossing van het moeilijke probleem van de ver-

betering der verticale informatie, maar het zal nog tijd

vergen, vooraleer dit begin z6 is uitgebouwd, dat het de

gang van zaken beïnvloedt.

In elk geval is de textielcyclus nu nog een kostbare
realiteit. Nadat de Italiaanse, Franse en Belgische ka-

toenindustrieën zich reeds geruime tijd in een ernstige

crisis bevonden – die tot de huidige dag voortduurt

en reeds veel slachtoffers eiste – begonnen ron.d de

jongste jaarwisseling ook de problemen voor de ka-

toennijverheden van Nederland en de Bondsrepubliek.
In Nederland zijn tot dusverre geen catastrofes uit de-

ze textielcrisis voortgekomen, maar wel moet van een

ernstïge verzwarin.g der moeilijkheden worden gespro

ken. De ervaring met vorige golven van de textiel-

conjunctuur en het verloop van de ordeçboekingen de-

den verwachten, dat het eind vn dit jaar een begin

Japan en Hongkong vormen een reëel probleem voor de westerse textïelindustrie, doch kunnen niet tot de ontwikke-
lingslanden worden gerekend.

1066

E.-S.B. 17-11-1965

In dit artikel wordt uiteengezet, dat de toeslag-

calculatie
een
mindr onbruikbare calculatie-

methode is, dan de meeste bedrijfseconomische

leerboeken ons willen doen geloven. De schrijver

hoopt, dat hiermede een kleine bijdrage wordt

géleverd tot de overbrugging van
de bestaande

scheiding tussen de bedrijfseconomische theorie

en de praktijk van het bedrijfsleven.

De reputatie van de toeslagcalculatie.

In allerlei toonaarden is bezongen, dat de zgn. toeslag-
calculatie geen bruikbare methode is om de totale kosten

per eenheid produkt te berekenen. Vrijwel geen enkel res-

pectabel boek over administratie of kostencalculatie laat

dit thema onbesproken. Terecht wordt er daarbij op ge-

wezen, dat alleen een verdeling van de kostensoorten over

de afdelingen van het bedrijf, daarop volgend een bere-

kening van de kosten per prestatie-eenheid per afdeling en
ten slotte een calculatie van de kosten per eenheid produkt

een juiste calculatiewijze is.

Ondanks de in de theorie naar voren gebrachte bezwaren

tegen de toeslagcaiculatie ziet men deze in de praktijk

veelvuldig toegepast, vooral in bedrijven met orderproduk-

tie. In vele machinefabrieken is het bijv. gebruikelijk als

grondslag voor het beoordelen van de verkoopprijs de som

van de volgende factoren te berekenen:

(vervolg van blz. 1066)

van herstel zou brengen. Het is nu evenwel de vraag,

in hoeverr,e de te lang bestaande onzekerheid ten aan-

zien van het al of niet wederinvoeren van de omzet-

belasting op textiel de gang van zaken zal beïnvloeden.

Het laatste probleem, dat de huidige last van de ka-

toeni.n’dustrie verzwaart, nl. het probleem harer grond-

stoffen – katoen versus chemische grondstoffen – is

op zichzelf dermate complex en zozeer in een onzeker
stadium op het stuk van mode-, markt- en prijsontwik-
keling, dat wij hier met een blote vermelding volstaan,

hoe onnatuurtijk dit in een artikel over textiel ook mo-
ge zijn. In elk geval ligt het in de lijn van de verwach-

ting, dat – hier zowel als elders – het synzhetisch

element een nog grotere plaats in de artikele.n van de

katoenindustrie zal gaan innemen.

Conclusie.

Het is onmogelijk, om in het bestek van een tijd-

schriftartikel in den brede de mogelijkheden en de moei-

lijkheden vajl één der grootste takken van de Neder-

landse nijverheid te schetsen. Dit temeer als dit is de

katoenindustrie, die zozeer in beweging is. Wij hopen

echter een indruk te hebben gegeven van de stand van

zaken in deze nijverheid: op lang zicht grote mogelijk-

heiden, op kort zicht grôte moeilijkheden; in een baaierd

van ontwikkelingen de juiste koers zoekend, zoals in

het verleden reeds zo vaak.

Velp (G.).

J. KNOE5TER.

Toeslagcalculatie

als methode van

alternatieve
kostencalculatie

– de materiaalkosten per eenheid of per order;
– de loonkosten per eenheid of per order;
– een percentage van de loonkosten (als dekking van de

overige kosten en een winstmarge).

Wanneer niet-de looncomponent de belangrijkste kosten

factor is, doch de machinekosten overheersen, berekent

men als grondslag voor de beoordeling van de verkoop-

prijs doorgaans:

– de materiaalkosten per eenheid of per ôrder;

de machinekosten per eenheid of per order;

– een percentage van de machinekosten tals dekking van

de overige kosten en een winstmarge).

Op het eerste gezicht lijkt er dus een tegenstrjdigheid te

bestaan tussen de theoretische bezwaren en de praktische

bruikbaarheid van de toeslagcalculatie. In feite is dit echter

niet het geval. De kwestie is, dat men in de theorie de

toeslagcalculatie pleegt aan te vallen als een methode om

de totale kosten per eenheid te berekenen, terwijl de toeslag-

calculatie in de praktijk als een methode van alternatieve

kostencalculatie wordt toegepast. Voor een toelichting van

deze stelling moet ik in het kort ingaan op de alternatieve

kostencalculatie in het algemeen. Voor een uitgebreider

bespreking van het laatstgenoemde onderwerp moge ik

verwijzen naar mijn boekje ,,Financiële aspecten van ver-

koop en produktie”, dat dezer dagen bij H. E. Stenfert

Kroese N.V. verschijnt.

Alternatieve kostencalculatie.

Het optimale verkoop- en produktieprogramma op korte

termijn bepaalt men door de opbrengsten en variabele

kosten, verbonden aan de verschillende technische en com-

merciële mogelijkheden, met elkaar te vergelijken. Bij een

zeer ingewikkelde produktie- en verkoopstructuur moet

men hiertoe gebruik maken van betrekkelijk gecompli-

ceerde wiskundige technieken zoals lineaire program-

mering. In de meeste bedrijven kan echter met een

eenvoudiger berekeningswijze worden volstaan. Ter

illustratie hiervan gaan wij uit van het onderstaande een-

voudige produktieschema
1).
In afdeling A worden tussen-

prodüktèn gefabriceerd, die in de afdelingen B en C tot

eindprodukten worden verwerkt.

1)
In 1. van der Zijpp: ,,Financiële aspecten van verkoop en
produktie”, is een uitgebreider produktiestructuur besproken.
Overigens is hët volgende aan dit boekje ontleend.

(1. M.)

E.-S.B. 17-11-1965

4067

Indien nu de afzetmogelijkheden bij elke keuze van de

,,marketing mix” op de verschillende deelmarkten zo gering

zijn, dat geen enkele produktie-afdeling volledig is bezet,

dan levert de vergelijking van opbrengsten en variabele

kosten geen moeilijkheden op. Het effect op de winst van

elke overwogen maatregel is dan eenvoudig gelijk aan het

verschil tussen de direct hieruit voortvloeiende opbrengsten

en de variabele kosten. Indien daarentegen ,,bottle-necks”

in de produktie voorkomen, wordt de afweging van op-

brengsten en kosten ingewikkelder.

Zijn de totale afzetmogelijkheden voor een bepaald eind-

produkt groter dan de capaciteit van de betreffende eind-

produktenafdeling, bijv. B, terwijl de tussenprodukten-

afdeling A niet volledig bezet is, dan wordt uiteraard de
grootste winst op korte termijn verkregen, wanneer men

eenvoudig de afzet met het kleinste verschil tussen op-

brengst en variabele kosten afstoot. Als er een tekort aan

fabricagecapaciteit van tussenprodukten is, moet men een

afzonderlijke berekening maken.

Stel, er is een tekort aan tussenprodukten uit afdeling A.

Men staat nu voor de keuze de afzet van de produkten

uit afdeling B of de afzet van de produkten uit afdeling C

te beperken. Hiertoe drukken we de opbrengsten van de

eindprodukten boven de variabele kosten uit per eenheid

capaciteit van afdeling A. (Als eenheid van capaciteit zal

de eenheid tussenprodukt worden gekozen indien in een

afdeling van massafabricage sprake is, terwijl als eenheid
van capaciteit een werkuur wordt gekozen indien per stuk

of in serie wordt geproduceerd. Dit doet voor het onder-

havige vraagstuk niet ter zake).

De ,,opbrengst van een eindprodukt X boven de varia-

bele kosten, uitgedrukt per eenheid capaciteit van afdeling

Y” duiden we aan als de ,,alternatieve waarde van de
capaciteit van de afdeling Y in produkt X”. Om deze

alternatieve waarde te berekenen, trekt men van de op-

brengst per eenheid eindprodukt die variabele kosten

welke per eenheid eindprodukt vanaf de beschouwde tussen

produktenafdeling tot en met de levering aan de afnemer

moeten worden gemaakt. Dit verschil deelt men door de

voor de fabricage van één eenheid eindprodukt vereiste

capaciteit van de tussenproduktenafdeling.

Hieronder zijn weergegeven de verbruiken van tussen-

produkt uit afdeling A (massaproduktie) c.q. de tijds;

beslagen op afdeling A (stukproduktie), welke voor de

produktie van één eenheid eindprodukt uit resp. de af-

delingen B en C vereist zijn. Voorts zijn vermeld de varia-

bele fabricagekosten in afdelingen B en C zelf, d.w.z. de
variabele kosten boven de kosten van de door afdeling A
geleverde tussenprodukten, en de af-fabriek opbrengsten
per eenheid eindprodukt, d.w.z. de doôr de afnemers be-

taalde bedragen minus de variabele verkoopkosten.

Verbruik (c.q. capaciteits-

n Af-fabriek op:
beslag) per eenheid

hd

brengst per een-
produkt

produkt

heid produkt

Afdeling 8

0,4 eenheid (c.q. uur) van

f. 80

f. 120 afd. A
Afdeling C

0,5 eenheid (c.q. uur) van

f. 140

f. 200
afd. A

Men kan nu de alternatieve waarden van de capaciteit

van afdeling A als volgt berekenen:

– in het beschouwde eindprodukt uit afdeling B

f. 120 __f. 80 = f. 100

0,4

– in het beschouwde eindprodukt uit afdeling C

f. 200 – f. 140 – f 120

0,5

Aangenomen, dat de capaciteit van afdeling A de ,,bottle-
neck” in de produktie is, vSlgt uit bovenstaande berekening,

dat men ter maximalisering van de winst op korte termijn

aan verkoop van het produkt uit afdeling C de voorkeur

moet geven boven verkoop van het produkt uit afdeling B.

In het vorenstaande zijn tv’ee alternatieve waarden van

de capaciteit van afdeling A berekend. Men kan deze

alternatieve waarden ook voor slechts één eindprodukt

berekenen en de aldus berekende opbrengst als kosten-

factor voor het andere eindprodukt in rekening brengen.

Vergelijkt men de op basis hiervan berekende ,,alternatieve

kosten” van het tweede produkt met de opbrengst van het

laatste, dan komt men tot precies dezelfde conclusies als

hierboven. Het betreft hier alleen een andere rekentechniek.

Voorbeeld: de waarde van de capaciteit van afdeling A

is bij fabricage van het produkt uit afdeling B gelijk aan

(1. M.)

1068

E.-S.B. 17-11-1965

f. 100. De alternatieve kosten van het produkt uit af-

deling C bedragen op basis van deze capaciteitswaarde:

f. 140 +
0,5 x
f. 100 = f. 190. Deze alternatieve kosten

liggen beneden de opbrengst van f. 200. Derhalve heeft

het op korte termijn voordeel het produkt uit afdeling C

te fabriceren en te verkopen.

Wat de uitkomst van de berekeningen betreft, maakt

het geen verschil welke van de twee beschreven calculatie-

technieken men toepast. Wat de organisatie en de over-

zichtelijkheid van de berekeningen betreft, kan het volgende

worden opgemerkt:
als in elke eindproduktenafdeling slechts één produkt

wordt gefabriceerd, maakt het in het algemeen ook wat de

Organisatie van de berekeningen betreft, niet uit, welke

techniek men kiest;

als in een deel van de eindproduktenafdelingen één

produkt wordt gefabriceerd, terwijl in een ander deel

stuk- of serieproduktie plaatsvindt, doet men er meestal

goed aan eerst de alternatieve waarden van de capaciteiten

der tussenproduktenafdelingen in de massaprodukten uit

te rekenen en vervolgens de alternatieve kosten van de

per stuk of in serie gefabriceerde eindprodukten te bepalen;

als in alle eindproduktenafdelingen stuk- of serie-

produktie plaatsvindt, zal men een vereenvoudigde, globale

berekeningswijze moeten volgen. Men kan dan bijv. op

basis van de ,,over all” afzet- en opbrengstraming de ge-

middelde alternatieve waarden van de capaciteiten der

tussenproduktenafdelingen berekenen. Bij beschouwing van

één afzonderlijk verkoop- en produktie-alternatief zal men

dan de alternatieve kosten per eenheid eindprodukt op

basis van deze gemiddelde alternatieve capaciteitswaarden

moeten berekenen en deze alternatieve kosten met de op-

brengst per eenheid vergelijken.

Toeslagcalculatie en alternatieve kostencalculatie.

Keren we nu weer terug naar de toeslagcalculatie, dan

kan worden opgemerkt, dat deze in feite als een vorm

van de sub c bedoelde berekeningswijze kan worden be-

schouwd. Men stelt namelijk volgens de toeslagcalculatie
de sub c genoemde ,,gemiddelde waarde van de capaciteit
der tussenproduktenafdeling” gelijk aan

– hetzij de loonkosten per eenheid of order plus een pro-

centuele toeslag;

– hetzij de machinekosten per eenheid of order plus èen

procentuele toeslag.

Welk van beide alternatieven zal worden gekozen, hangt

ervan af, of de arbeid dan wel de machinecapaciteit de

,,bottle-neck” in de produktie vormt.

Op grond van het voorgaande kan men stellen, dat de

toeslagcalculatie weliswaar geen juiste techniek is om de
totale kosten per, eenheid te berekenen, doch
wel
als een

aanvaardbare vorm van alternatieve kostencalculatie kan

worden opgevat. Kan men in het laatste reeds een reden

Maak gebruik van
de
rubriek

,,VACATU RES”

voor het
oproepen van
sollicitanten
voor
leidende
functies. Het
aantal reacties, dat deze annonces
ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate
bevredigend. Begrijpelijk: omdat er bijna geen
grote instelling is, die
dit
blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert!

(adv.)

Antichambreren

U hebt natuurlijk nog nooit op uzelf gewacht. Toch

zou dat wel eens een nuttige ervaring kunnen zijn. Want

zo royaal en prettig als de meeste topfunctionarissen je

ontvangen, zo miezerig is meestal de ruimte waarin je

de ontmoeting moet afwachten. Of het zijn een paar

stoelen, met meer of minder zorg midden in de hal gezet,

of het zijn neon-verlichte celletjes, waar men elk ogen-

blik het oog van de cipier door het deurruitje verwacht.

Waarom zou ik niet eens beginnen iets te doen aan

dit misschien verwaarloosde aspect van uw public

relations? Gewoon een ruimte of ruimtes maken waarin

die soms onvermijdelijke tien of twintig minuten niet

zwaar vallen. Dat is een kwestie van privacy suggereren,

van comfort bieden, van een omgeving scheppen die door

z’n architectuur intrigerend genoeg is om de geest even

aangenaam bezig te houden.

De finish ing touch brengt u zelf aan. Een asbak,

sigaretten, lucfers en een vers ochtendblad. Uw be-

zoekers zullen elkaar dan graag laten voorgaan.

Bureau voor binnenhuisarchitectuur

Herenstraat11-13,Voorburg,Tel. (070) 86 35 24

Willemstraat 23, Rijswijk, TeI.(070)903354

zien om de toeslagcalculatie hoger te waarderen dan thans

gebruikelijk is, de waardering voor deze methode stijgt

nog als men zich afvraagt, welke kosten voor de beslissingen

over orderproduktie doorgaans het meest relevant zijn:

de totale kosten per eenheid (de kostpiijs) of de alter-

natieve kosten.

Vooropgesteld
zij,
dat men meestal beide zou moeten

kennen. Om het optimum op korte termijn te bepalen

dient men een alternatieve kostencalculatie te maken. Als

men door de verkoop in het heden de marktontwikkeling
in de toekomst beïnvloedt, dient men daarnaast de finan-

ciële aspecten van de verkoop op langere termijn in,be-

schouwing te nemen. Er kan worden aangetoond, dat de.

totale kosten per eenheid voor het laatste doel kunnen

worden gebruikt als kengetal om het maken van een vol-

ledige rentabiliteitsberekening te voorkomen.

Zoals de zaken nu staan, calculeert men in de praktijk

echter veelal niet twee kostenbegrippen, doch (hoogstens)

één. Neemt men dit als gegeven, dan kan men zeggen

dat het veelal van groter betekenis is om de alternatieve,

kosten te kennen dan de kostprijs. In vele
bedrijven
die

toeslagcalculatie toepassen, zal immers het nastreven van

de maximale winst op korte
termijn
de primaire doel-

stelling zijn. Dit niet uit kortzichtigheid, maar omdat de,

keuze tussen de bestaande commerciële alternatieven de

toekomstige marktpositie nauwelijks beïnvloedt.

Utrecht.

Drs. I. VAN DER ZIJPP.:…

E.-S.B. 17-11-1965

1069

De stand van de economische intégratie

in Latijns-Amerika

(1)

De Latijnsamerikaanse Vrjhandelsassociatie

De ontwikkelingen op het gebied van de economische

integratie in Latijns-Amerika worden ook buiten dit deel
van de wereld met belangstelling gevolgd. Gedurende de
laatsie jaren is het namelijk steeds duidelijker geworden,

dat nauwere economische samenwerking tussen de Latijns-

amerikaanse landen een belangrijke voorwaarde is voor de

noodzakelijke versnelling van het expansietempo. Of deze

aaneensluiting zich in de praktijk gemakkelijk laat ver-

wezenlijken is natuurlijk een andere kwestie.

Toen de integratieplannen tegen het eind van de jaren

vijftig concrete vormen gingen aannemen, was menigeen

ten’ aanzien van de realisering ervan sceptisch, om niet te

zeggen pessimistisch gestemd. Gewezen werd op de on-

zekere politieke toestand en de onstabiele financieel-eco-

nomische positie van verscheidene landen,het heersende

kapitaalgebrek, de onvoldoende transportfaciliteiten en de

bestaande verschillen in de graad van de industriële ont-

wikkeling. Deze omstandigheden beschouwde men als even

zovele obstakels op de weg naar regionale samenwerking.

De meeste Latijnsamerikaanse republieken lieten zich

hierdoor echter niet afschrikken. In 1960 besloten Mexico

en een aantal Zuidamerikaanse landen tot de instelling

van een vrijhandelsassociatie en in hetzelfde jaar kwamen

de vijf Centraalamerikaanse, republieken overeen een ge-
meenschappelijke markt te gaan vormen.

Nu de desbetreffende verdragen al enkele jaren functio-

neren, is er reden voor het opmaken van een tussentijdse
balans van het integratieproces. Allereerst zullen de ont-

wikkelingen binnen de Latijnsamerikaanse Vrijhandelszone

onder de loep worden genomen. In een volgend artikel
zal de stand van zaken met betrekking tot de Centraal-

amerikaanse Gemeenschappelijke Markt worden bezien.

In februari 1960 ondertekenden Mexico en zes landen

van Zuid-Amerika, nl. Argentinië, Brazilië, Chili, Para-

guay, Peru en Uruguay, het Verdrag van Montevideo tot

instelling van de Latijnsamerikaanse Vrijhandelsassociatie

(Spaanse afkorting: ALALC). Naderhand traden ook

Columbia en Ecuador toe, zodat van de Zuidamerikaanse

republieken alleen Venezuela en Bolivia nog afzijdig bleven.

Intussen heeft de Venezolaanse regering laten weten, dat

zij aan het parlement een wetsontwerp inzake toetreding

tot de ALALC wil voorleggen; ook Bolivia is thans meer

dan voorheen voor aansluiting bij de ALALC geporteerd.

Volgens het Verdrag van Montevideo, dat op 2 juni

1961 formeel in werking trad, zullen binnen een periode

van 12 jaar de tarieven en andere belemmeringen voor

,,het essentiële dèel” van de onderlinge handel geleidelijk

worden afgeschaft. Daartoe moeten periodiek onder

handelingen plaatsvinden en wel jaarlijks voor de vast-

stelling van nationale lijsten en driejaarlijks voor het op-

stellen van gemeenschappelijke lijsten van goederen, waar-

voor concessies worden verleend. Verder bepaalt het ver-
drag, dat de contracterende partijen de economische inte-

gratie zullen bevorderen door te streven naar een coör-

dinatie van het industriële beleid.

Hoever is men thans gekomen met de realisering van

deze doelstellingeti?

Tariefconcessies.

Wat de geleidelijke afbraak van de onderlinge tarief-

muren betreft, lijken de resultaten op het eerste gezicht niet

ongunstig.. Ten aanzien van de jaarlijks vast te stellen

natiônale lijsten schrijft het Verdrag van Montevideo voor,

dat elke contracterende partij aan de andere partners

tariefverlagingen moet toestaan, equivalent aan tenminste

8 pCt. van het gewogen gemiddelde van de rechten, welke
voor niet-ALALC-landen gelden
1).

Het res’ultaat van •de eerste tariefonderhandelingen

(Montevideo, 1961) was, dat het minimum van 8 pCt. in

het algemeen verre werd overtroffen: de tariefverlagingen

bedroegen gemiddeld 20 â 25 pCt. Na de tweede ronde

(Mexico-City, 1962) vond een verdere reductie met ge-

middeld 8 á 10 pCt. plaats en na de derde ALALC-confe-.

rentie (Montevideo, 1963) een verlaging met nog eens 8 pCt.

De in december 1964 geëindigde conferentie van Bogota

leverde betrekkelijk weinig nieuwe tariefconcessies op,

doch dank zij de bestaande voorsprong is aan de betreffende

verdragsbepaling volledig voldaan.

De overeengekomen tariefverlagingen bedragen thans

gemiddeld ongeveer 40 pCt. Voor ca. 20 pCt. van het aantal

posten, waarop de concessies betrekking hebben, zijn de

tarieven reeds geheel afgeschaft, voor vele andere gelden

nog slechts lage rechten. Bovendien zijn ook niet-tarifaire

belemmeringen opgeheven of verminderd, ofschoon het

verdrag daaromtrent geen voorschriften bevat.

Sinds januari 1962, toen de eerste tariefreducties van

kracht werden, is het goederenverkeer binnen de ALALC
in belangrijke mate toegenomen. De totale waarde van de

intra-regionale handel steeg van $ 659 mln, in 1961 tot

$1.204 mln, in 1964, d.w.z. met 83 pCt. Ook relatief werd
het goederenverkeer binnen de vrijhandelszone van steeds

meer betekenis: zijn aandeel in de totale buitenlandse

handel van de betrokken landen vermeerderde namelijk

van 6,03 pCt. in 1961 tot resp. 7,01 pCt., 8,43 pCt. en 10,15

pCt. in de volgende drie jaren.

Ongelijkmatige resultaten.

Hoewel dit resultaat niet onbevredigend kan worden ge-

noemd, moet bij de beoordeling van de cijfers in aan-

merking worden genomen, dat de waarde van de intra-

regionale handel in 1961 tot een laag niveau was gedaald;
in de periode
1953-1955
bedroeg ze meer dan $ 1 mrd.

per jaar, d.w.z. ca. 11 pCt. van de totale buitenlandse

handel en in de jaren 1956-1960 beliep het aandeel ge-

middeld nog 7,6 pCt. Tevens dient te worden bedacht,

dat de ALALC-landen niet alle in dezelfde mate van de

uitbreiding van de onderlinge handel hebben geprofiteerd.

1)
Een protocol bij het verdrag geeft’ hiervoor de formule:
t = T (1 – 0,08n), waarin

t = het gewogen gemiddelde van de rcchten geldende voor
importen uit de
ALALC;

T = het gewogen gemiddelde van de rechten, van toepassing
op derde land n;

n = het aantal jar.n, verstrekçn sinds de inwerkintreding
van het verdrag,

1070

E.-S.B. 17-11-1965

Het waren vooral Argentinië, Mexico en Peru, die hun

exporten naar de ALALC-partners konden opvoeren.
Voor deze drie landen en voor Ecuador en Paraguay –

die als minder-ontwikkelde gebieden een preferentiële be-

handeling genieten – leverde het goederenverkeer met de

ALALC in 1964 een voordelig saldo op; de overige vier

landen boekten evenals in 1962 en 1963 tekorten (voor

Brazilië was het deficit echter aanmerkelijk lager dan in

1963, doordat de export met liefst 75 pCt. steeg).

hitra-zonale handel van de ALALC’-landen

(in $ mln.)

Invoer (c.i.f.) Uitvoer (f.o.b.)
Saldo

1961
1964
1961
1964
1961
1964

Argentinië
………
Brazilië

………..
Chili

………….
45,2
94,5

170,8
168,0 128,9

100,0
95,2
34,8

218,4
132,8
54,5

-26,0
+50,0
-59,7

+47,6
-35,2
-74,4
Columbia
………
Ecuador

………..4,1
Mexico

.
.. ………4,1
Paraguay
……….
Peru

………..
..
Uruguay
……….

..126,0

..
10,2

.9,8

.

..1,8
..34,5

..
33,1
8,0
17,3
11,6
58,9 49,3

6,1
7,5
7,9
9,9
31,5
5,8

10,9
13,3
34,0
14,8
63,8
15,0


4,1
+
3,4
+
3,7
+
0,1

0,3
-28,7

-22,2
+
5,3
+16,7
+
3,3
+
5,0
-34,3

360,2

..

645,9
298,8
557,6
ALALC

……….

Bron:
Comercio Exterior (Mexico), Juni 1965.

Dat onder de ALALC-landen geen algemeen enthousias-

me heerst over de tot dusver bereikte resultaten wordt nog

begrijpelijker wanneer men de tariefconcessies, die tot de

uitbreiding van de onderlinge handel leidden, wat nader

beziet. Deze hebben voor een belangrijk deel betrekking

op goederen, welke al in het verleden tussen de diverse

landen werden verhandeld, voornamelijk produkten van

akkerbouw, veeteelt en bosbouw, alsook grondstoffen en

haiffabrikaten voor de industrie. De concessies voor in-
dustriële eindprodukten zijn van veel minder effectieve

waarde. Om de doelstellingen van het Verdrag van Monte-

video te realiseren, zullen echter steeds meer van dergelijke

goederen in de nationale lijsten moeten worden opgenomen.

Anderzijds brengt het streven naar ontwikkeling van de

nationale industrieën mee, dat in het algemeen geringe

bereidheid bestaat om tariefconcessies te verlenen voor

produkten, die in het eigen land reeds wordenvervaardigd

of die men in de niet al te verre toekomst wil gaan fabri-

ceren. Met andere woorden: protectionisme en nationa-

lisme vormen nog steeds belemmeringen voor de realise-
ring van de vrijhandelszone. Daaraan is het te wijten, dat

de jaarlijkse tariefonderhandelingen een steeds moeizamer

beloop hadden.

Eerste gemeenschappelijke goederenlijst.

Ernstige moeilijkheden traden aan de dag toen in 1964

de eerste gemeenschappelijke goederenlijst moest worden

opgesteld. De onderhandelingen hierover tijdens de confe-

rentie te Bogotâ namen veel tijd in beslag; tot tweemaal

toe dreigde deze conferentie te mislukken en zelfs liep het

voortbestaan van de ALALC tijdelijk gevaar.

Terwijl concessies, welke uitsluitend voorkomen op de

nationale lijsten, kunnen worden ingetrokken mits vol-

doende compensatie wordt verleend, zijn die van de ge-

meenschappelijke goederenlijst onherroepelijk. Het is

echter niet noodzakelijk, dat ze dadelijk van kracht worden;

ze kunnen als grondslag dienen voor afschaffing van han-

delsbelemmeringen gedurende de periode, waarin de vrij-

handelszone zal worden verwezenlijkt. Volgens het Ver-

drag van Montevideo moet de eerste gemeenschappelijke

goederertljst betrekking hebben op tenminste 25 pCt. van

de jntra.zonale handel. Op zichzelf is het niet moeilijk een

dergelijke lijst samen te stellen. De ondërlinge handel be-

staat voor ca. 70 pCt. uit produkten van akkerbouw, vee-

teelt en bosbouw, vooral granen, hout, koffie, vee, fruit,

katoen en suiker; alleen tarwe en gezaagd hout maken te-

zamen al meer dan 25 pCt. van de intra-regionale handel uit.

In de praktijk is het opnemen van agrarische goederen

in de gemeenschappelijke lijst echter allerminst eenvoudig.
Weliswaar bepaalt het Verdrag van Montevideo, dat derge-
lijke produkten een speciale bescherming kunnen genieten,

doch deze regeling geldt alleen gedurende
de overgangstijd,

dus tot juni 1973.

Om uit de impasse te geraken aanvaardde de conferentie

van Bogotâ een ontsnappingsclausule, waardoor ook na

de overgangsperiode voör agrarische produkten uitzonde-

ringen kunnen worden gemaakt op de regel, dat goederen
van de gemeenschappelijke lijst in het onderlinge verkeer

geheel Vrij zullen worden verhandeld. Deze uitzonderings-

bepaling betekende in feite een stap terug, doch ze was

noodzakelijk om tot overeenstemming te komen. De eerste

gemeenschappelijke lijst heeft betrekking op 175 posten,

waaronder
5
basisprodukten, nI. koffie, katoen, cacao,

bananen en koper, die tezamen reeds 17 pCt. van de,onder

linge handel uitmaken.

Industriële integratie.

Blijkt het in de praktijk al moeilijk de afbraak van de

onderlinge tarief barrières te
realiseren,
nog minder een-

voudig is de verwezenlijking van een andere doelstelling

ten aanzien waarvan het Verdrag van Montevideo geen

concrete verplichtingen aangeeft, nI. de samenwerking op

industrieel gebied. Volgens art. 16 van het verdrag zullen

de contracterende partijen trachten de coördinatie van het

industrialisatiebeleid te bevorderen door krachtige steun

te verlenen aan overeenkomsten tussen vertegenwoordigers

van de betrokken economische sectoren. Voorts zullen ze

zelf overeenkomsten betreffende de integratie van indus-

triële sectoren kunnen aangaan. Door dergelijke integratie-

akkoorden zou het mogelijk worden de fabricage van de

diverse bestanddelen van een bepaald produkt over ver-

schillende landen te verdelen. De afschaffing van haiidels-

belemmeringen zou zodoende kunnen worden bespoedigd,-

buitentarieven zouden zoveel mogelijk worden geharmo-

niseerd, terwijlnieuwe investeringen volgens rationele crite-

ria zouden kunnen plaatsvinden.

Tot dusver zijn slechts twee van dergelijke integratie-

akkoorden in werking getreden; één daarvan (tussen de

A.B.C.-staten en Uruguay) heeft betrekking op computers,

de andere overeenkomst (tussen dezelfde landen alsmede

Mexico) betreft geljkrichtbuizen. Een derde akkoord, voor.

de glasindustrie, is in een vergevorderd stadium van voor-

bereiding. Ontwerp-overeenkomsten voor de chemische

en voor de automobielindustrie werden eerst in juli en

augustus jI. ondertekend.

Dat de resultaten op het gebied van de industriële inte-

gratie gedurende de eerste jaren van de ALALC zo be-

scheiden waren, is wellicht voor een deel te wijten aan de

meestbegunstigingsclausule in het Verdrag van Montevideo,

op grond waarvan landen, die een integratie-akkoord aan-

gingen, de overeengekomen tariefconcessies ook aan a?tdere

ALALC-partners moesten toestaan. Deze konden dus be-

paalde voordelen verkrijgen zonder daarvoor een prijs te

betalen. Daarom is tijdens de conferentie van Bogotâ be-

sloten, dat de ondertekenaars van ee?i integratie-overeen-

komst alleen dan gelijke tariefconcessies aan andere

ALALC-landen behoeven te verlenen als deze bereid zijn

tot overeenkomstige tegenprestaties.

1.7-11-1965

.

1071

Nieuwe initiatieven.

Met het oog op de onbevredigende ontwikkeling binnen

de vrijhandelszone hebben verschillende Latijnsamerikaanse

leiders aangedrongen op maatregelen ter versnelling van
het integratieproces. Veel aandacht trok een brief, die de
president van Chili, Eduardo Frei, begin
1965
richtte aan

een viertal Latijnsamerikaanse economische deskundigen,

t.w. Felipe Herrera (president van de Inter-Amerikaanse

Ontwikkelingsbank), Dr. José A. Mayobre (secretaris-

generaal van de Economische Commissie voor Latijns-

Amerika), Dr. Rail Prebisch (directeur-generaal van het

Latijnsamerikaans Instituut voor Economische en Sociale
Planning van de Verenigde Naties) en Dr. Carlos Sanz de

Santamaria (voorzitter van de Inter-Amerikaanse Commis-

sie voor de Alliance for Progress). In dit schrijven merkt

de Chileense president op, dat de integratiepogingen dreigen

te verzanden in langdurige onderhandelingen over vrij on-

belangrijke tariefkwesties, een ontwikkeling, die wellicht

is terug te voeren tot bepaalde zwakheden van het Verdrag

van Montevideo. Dit verdrag kent bijv. geen autoriteit,

die de integratie zou kunnen versnellen, met gevolg dat

tot dusver elk dynamisch element heeft ontbroken. Volgens

Frei is het de vraag, of tariefverlagingen überhaupt vol-

doende zijn om een economische integratie naderbij te

brengen. Bijzonder urgent acht hij een samenwerking

in de mijnindustrie, de petrochemische, de kapitaal-

goederen- en de automobielindustrie en andere metaal-

verwerkende industrieën, alsook in de papier- en cellulose-

industrie; tevens zal de agrarische ontwikkeling beter

moeten worden gecoördineerd. De Chileense president deed
een beroep op de génoemde deskundigen, aan de regeringen

van de Latijnsamerikaanse landen suggesties te doen voor

een bespoediging van de economische integratie.

Frei’s initiatief leidde ertoe, dat de ,,vier wijzen” in

april 1965 aan de regeringen van de O.A.S.-landen, uit-

gezonderd Cuba, een plan voor de instelling van een

Latijnsamerikaanse gemeenschappelijke markt voorlegden.

Dit programma beoogt o.m. een gemeenschappelijke indus-

triële planning, een geleidelijke en automatische verlaging

van de interne tarieven (na 10 jaar zal geen daarvan meer

dan 20 pCt. van de c.i.f.-waarde bedragen), afschaffing van

alle kwantitatieve restricties, invoering van een gemeen-

schappelijk buitentarief, een regionaal invsteringsbeleid

en een gemeenschappelijke monetaire politiek. Als hoogste

politieke autoriteit van de gemeenschap zal een minister-

raad moeten fungeren, die minstens tweemaal per jaar
bijeen zal dienen te komen. Een uitvoerend orgaan zal

met het bestuur van de gemeenschap moeten worden be-

last.. De Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank zal zich als

,,integratiebank” bezighouden met de voorbereiding van

regionale economische projecten.

Naar aanleiding van ait plan, dat ook buiten Latijns-
Amerika (zelfs in het Nederlandse parlement) belang-

stelling heeft getrokken, is de discussie over de economische

integratie in dit deel van de wereld opnieuw op gang ge-
komen. Belangrijk is daarbij de vraag, of ter versnelling

van het integratieproces inderdaad moet worden gestreefd

naar de vorming van een nieuwe regionale organisatie:

een gemeenschappelijke markt, die alle Latijnsamerikaanse

landen omvat. De regeringen van Argentinië en Brazilië

stellen zich op het standpunt, dat een grotere mate van

integratie veeleer moet worden gezocht in een versterking

van de bestaande organisaties dan in het bevorderen van

en gemeenschappelijke markt, die de soevereiniteit van

de grootste twee Zuidamerikaanse landen zou kunnen ver-
zwakken. De voorstellen van de ,,vier wijzen” worden niet

van de hand gewezen, doch zij worden beschouwd als een

doelstelling op lange termijn, die gerealiseerd dient te

worden door de Latijnsamerikaanse Vrijhandelsassociatie

te maken tot een effectief middel voor integratie en de

Organisatie van Amerikaanse Staten tot de belangrijkste

Inter-Amerikaanse economische en politieke instantie.

De opvatting, dat een versnelde integratie beter door

ontwikkeling van de Vrjhandelsassociatie is te bereiken,

wordt ook in zakenkringen in de ALALC-landen ver-

nomen. Aan de crises, die de ALALC heeft moeten door-
staan, tilt men niet te zwaar. Gelet op de grote verschillen
in de economische structuur en het ontwikkelingspeil van

de betrokken landen, is het veelal natuurlijk en logisch,

dat
bij
de onderhandelingen perioden van crisis en aan-

passing voorkomen.

Politieke steun.

Noodzakelijk voor een versterking van de Vrijhandels-

associatie is het verkrijgen van politieke steun. Van veel

betekenis was daarom de conferentie van de Ministers

van Buitenlandse Zaken van de ALALC-landen, die na

viermaal te zijn uitgesteld, van 3 t/m 6 november il. te

Montevideo plaatsvond; de betrokken Ministers van

Venezuela en Bolivia waren daarbij als waarnemers aan-

wezig.

Blijkens persberichten heeft de conferentie positieve

resultaten opgeleverd. Het
belangrijkste
besluit was dat

tot instelling van een Raad van Ministers (naar het voor-

beeld van de E.E.G.-ministerraad). Ook werd besloten een

studiegroep voor de ALALC-landen ,,met een onvoldoende

markt” (Chili, Columbia, Peru en Uruguay) in het leven

te roepen. Verder spraken de Ministers zich uit voor het

zoeken naar een middel waardoor de afschaffing van

tarieven en andere handelsbelemmeringen automatisch

kan worden bespoedigd.

Een Chileens voorstel tot instelling van een ,,hoge

autoriteit” (naar het voorbeeld van de E.G.K.S.) werd

door een meerderheid van de hand gewezen; men achtte

het namelijk prematuur, de vier jaar bestaande associatie

reeds thans supranationale bevoegdheden te geven. Van
Chileense zijde werd er niettemin op aangedrongen, dat

iets zou worden gedaan in het belang van zaken zoals

regionale investeringsplanning en industriële integratie.

Ten slotte bereikten de Ministers van Brazilië, Chili, Colum-

bia en Mexico overeenstemming over een compromis-

voorstel inzake de instelling van een adviescommissie van

economische deskundigen; deze zal aan het Uitvoerende

Comité van de ALALC en aan de Raad van Ministers aan-

bevelingen doen voor omzetting van de Vrjhandels-

associatie in een gemeenschappelijke markt
Om de integratie te versnellen, zal men niet kunnen ont-

komen aan ingrijpende wijzigingen in het Verdrag van

Montevideb. Herzieningen van het Vrjhandeisverdrag

kunnen veel beter thans ter tafel worden gebracht, nu er
nog een dynamische beweging in de doeleinden zit, dan

aan het einde van de in dit verdrag voorziene periode van

12 jaar. Hierbij valt te denken aan invoering van een ge-
meenschappelijk buitentarief en vervanging van het om-

slachtige systeem van tariefverlagingen (waarbij over elk

produkt moet worden onderhandeld) door een stelsel van –

tariefreducties over de hele linie. Sinds de recente ministers-

conferentie te Montevideo lijken de mogelijkheden voor,

realisering van dergelijke hervormingen gunstiger dan

tevoren.
.• –

‘s-Gravenhae.

M.
DEN ÂDMIRANÏ.

1072

..

E.-S.B.
17-11-1965-

W.
G. Brugge: Het fraudeprobleem, financieel en so-

ciaal bezien.
Agon Elsevier, Amsterdam/Brussel

1965, 256 blz., f. 8,90.

It geloof dat het maatschappelijk leven dankbaar

mag zijn dat een deskundige, wiens bijzondere belang-

stelling uitgaat naar het fraudeprobleem, de uitkomst

van een studie over dat vraagstuk in de publiciteit

brengt. Schrijver doet zulks in vorengenoemd boek. Het

boek omvat ongeveer 250 bladzijden; de daarin opge-

nonien literatuurlijst geeft een indruk van de gedegen-

heid van de studie. Indien ik desalniettemin enige be-

zwaren over de inhoud naar voren breng, doe ik dat

om de leesbaarheid van het boek te verhogen en steun

te geven aan de vervulling van het doel, dat de schrij-

ver vcor ogen heeft gestaan.

De eerste zes hoofdstukken, die ongeveer 60 bladzij-

den beslaan, zijn gewijd aan inleidende beschouwin-
gen, zoals omtrent fraude, fraudeur, het verband tus-

sen fiaude en de interne Organisatie en de plaats en

betekenis van de controle in de organisatie. Het hobfd-

bestanddeel van het boek (150 bladzijden) wordt ge-

vornid door de beschouwing van het organisatorische

aspect van de huishouding, waarbij de goederenstroom

en de geldstroom worden geanalyseerd, de nadruk

wordt gelegd op de ,,grendels” die moeten worden in-

gebouwd om fraude zoveel mogelijk te voorkomen, de

controie die moet worden uitgeoefend om te verzeke-

ren dat de ,,grendels” functioneren, een en ander uit-

voerig geadstrueerd met voorbeelden van voorgekomen

fraudes indien het een of het ander wordt verwaar-

loosd. Daarna volgt als onderdeel van dit deel van het

boek een hoofdstuk gewijd aan fraudemogelijkheden

bij enkele specifieke hedrijfshuishoudingen. Dan volgen
nog enkele korte beschouwingen gewijd aan de accoun-

tant en fraude, de fraudeverzekering, enige bijkomen-

de aspecten (schriftvervalsingen en elektronische admi-

nistratiemachines) en een slotbeschouwing, terwijl tot

slot een vragenlijst ter toetsing van het interne controle-

programma is opgenomen.

Alvorens aandacht aan de inhoud van het boek te wij-

den wens ik twee opmerkingen te maken die verband

houden mdt de presentatie.

ik geef toe dat ,,het fraudeprobleem, financieel

en ‘sociaal bezien” een betere blikvanger is dan bijv.

,,elementaire grondslagen voor de interne organisatie

en de daarin verweven interne controle”. Toch zou de-

ze titel beter van toepassing zijn geweest omdat daar

mede evenwichtiger de inhoud ware aangegeven. Ook

dan had het fraudeprobleem een plaats van betekenis

kunnen krijgen. Nu wordt de indruk gewekt, dat alle

voorgestelde maatregelen
0
1
)
het voorkomen of bemoei-

lijken van fraude zijn gericht. Dat is zeker niet het

geval, omdat die maatregelen bijv. ook een functie

hebben bij de niet kwaadwillige onregelmatigheden. Bij

de opzet van een organisatie is het doeleinde om hetgee
n

door de leiding wordt gewenst te verwezenlijken en

om het toezicht op de uitvoering ter vaststelling,

dat deze in overeenstemming is met de conseptie te
omschrijven. Ook dan zou het sociale aspect aan de

orde zijn gekomen. De titel wekt nu ten aanzien van

dat aspect grotere verwachtingen dan de facto worden

gerealiseerd. Tot de opsomming van de invloeden die

iemand tot fraudeur kunnen maken en de plicht van

de leiding om door een doelmatige Organisatie te ver-

hinderen dat ,,de gelegenheid maakt de dief” gaat wer-
ken, wordt het sociale aspect in ht boek beperkt.

Op de achterkant van de omslag staat de uit-

spraak: ,,Het fraudeprobleem is een boek dat verdient

gelezen te worden door een ieder die een leidinggeven-

de positie bekleedt in een bedrijf, stichting of vereni-

ging, van welke omvang ook”. Ik kan dat gaarne on-

derschrijven in zijn algemeenheid, mij aansluitende bij de

shrijver als hij in ‘de inleiding schrijft ,,waakzaarnheid

blijft te allen tijde geboden” en hij zijn slotbeschou-

wing eindigt met ,,waak tegen fraude”. Niet echter

wat betreft het grootste deel van de inhoud van het

boek, want daarvoor is deskundigheid vereist. De

benamingen ,,grendels” en ,,sloten”, al dan niet ,,ver

roest” wekken een indruk van algemene toegankelijk-

heid van de materie die mijns inziens niet aanwezig is.

Bepaald te vergaand vind ik het als de omslag aan-

geeft ,,van welke omvang ook”, want het behoeft geen
betoog dat de kleine, middelgrote, grote en mammoet-

bedrijven hun specifieke eisen van organisatie en in-

terne controle stellen, waarin alleen de deskundigen

ten behoeve van de leiding kunnen voorzien. Schrijver

denkt daar precies zo over. In de slotbeschouwing wijst

hij namelijk op de yerantwoordelijkheid van de leider

in deze en zegt dan: ,,dat hij daarbij ook voortdurend

een deskundige raadpleegt behoeft niet meer te wor-
den gezegd, dat is impliciet aan het verantwoord lei-

ding geven”.

Wat
de inhoud
van het boek betreft kan ik mij be-

perken omdat eerdergenoemde opmerkingen over de pre-

sentatie zijdIings qok op de inhoud slaan en om:dat de

recensie in dit tijdschrift niet te ver in de details behoeft

te gaan.

In hoofdstuk 4 komt in paragraaf 3 en 4 de controle

aan de orde. Op blz. 43 zegt schrijver dat controle

niet voorvloeit uit wantrouwlen doch uit het piet-ver-

trouwen. Ik ben het daarmede niet eens; controle heeft

mijns inziens niets met vertrouwen te maken. Contro-

le behoort structureel tot de taak van degene die de-

legeert; de uiteindelijke verantwoordelijkheid blijft bij

hem berusten en hij zal om die verantwoordelijkheid

te kunnen dragen een daarop gerichte taak moeten

verrichten of doen verrichten, te weten de controle

van de verantwoording van de gedelegeerde. Op blz.

41 onderaan vervalt schrijver in een retorische uitspraak

die, voor zover ik kan beoordelen, niet is gefundeerd,

waar hij zegt: ,,lk zal trachten af te rekenen met de

heersende, door de fraudes van de laatste jaren begrij-

pelijke gedachte, dat fraude een demonische en on-

grijpbare macht zou zijn, waartegen weinig of niets zou

zijn uit te richten”.

Hoofdstuk 6 handelt over de plaats en de betekenis

van de controle in de organisatie. Op blz. 53 worden de

begrippen zelfcontrole, interne controle en externe con-

trole ten tonele gevoerd. De omschrijving klopt, dacht

ik, niet met de Nederlandse opvattingen. Schrijver

noemt interne controle de controle die wordt uitge-
oefend door of namens de leiding van de betrokken

huishouding en externe controle indien de controle

wordt uitgeoefend mede ten behoeve van anderen dan

degenen die belast zijn met de leiding van de betrokken

huishouding. Mij spreekt meer toe de onderscheiding

in interne controle -• indien de controle wordt uitge-

E.-S.B. 17-11-1965

1073

oefend door organen van de huishouding voor zover

niet verbijzonderd tot een afzonderlijk controle-orgaan.

Indien die verbijzo.ndering wèl hft plaatsgevoriden,

dan is sprake van Interne accountantscontrole als

het om een orgaan van de huishouding gaat en van

externe accountantscontrole als het om de controle van

een openbaar accountant gaat.

Voorbeelden moeten de functie hebben het betoog te

verduidelijken. In hoofdstuk 6 (blz.
59
en 60) en in de

hoofdstukken 7, 8 en 9 komen voorbeelden van nala-

tigheici of fraude voor, die het betoog eerder afbreuk

doen dan verduidelijken omdat de omstandigheden

waaronder een en ander kon gebeuren zé ridicuul wa-
ren, dat de lezer eerder tot lachen geneigd is dan ondet

de indruk komt van het gebeurde. Mijns inziens had

schrijver beter wat selectiever te werk kunnen gaan met de

voorbeelden. Een sprekend voorbeeld daarvan is het ver-

haal op blz. 129 dat enmede eindigt dat de frauduleus ge-

mde cheque door de kassier via een overboekingsrelçe-

ning in de administratie werd ,,weggewerkt”. De niet-

deskundige lezer zal schrikken dat zo iets mogelijk is
en zich afvragen hoe dat is te voorkomen; de deskun-
dige lezer zal de schouders ophalen en aan het woord

,,chaos” denken of dit uitspreken.

Ik zou gaarne hebben gezien dat schrijver de beoor-

deling i’esp. de cijferbeoordeling als zelfstandig contro-

lemiddel dan wel gesuperponeerd op andere controle-

middelen, onder gebruikmaking bijv. van de budget-

tering (tegenposten), zou hebben genoemd. Het komt

hier en daar wel aan de orde – o.a. bij het voor-

N.V. BANK VOOR NEDERLANDSCHE GEMEENTEN

gevestigd te ‘s-Gravenhage

I

.

UITGIFTE VAN

f100.000.000.— 6 pCt. 25-jarige Obligaties 1965

I

(Tweede lening)

Grootte der stukken: nominaal
f1000.—
en
f500.—.

Na de toewijzing kunnen desgewenst, in de plaats van obligaties,

schuldregisterinschrijvingen, groot tenminste nominaal f100.000.—, worden verkregen.

Ondergetekende bericht, dat de inschrijving op bovengenoemde

uitgifte zal zijn opengesteld op

P

MAANDAG 22 NOVEMBER
1965

van d es voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur

TOT DE KOERS VAN 100 pCt.

bij de kantoren te Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,

voorzover in ge,noemde plaatsen gevestigd, van;

Amsterdam-Rotterdam Bank N.V.

Algemene Bank Nederland N.V.

Lippmann, Rosenthal
&
Co,
N.V.

R. Mees
& Zoonen

H. Oyens & Zonen N.V.

Pierson, Heldrng
&
Pierson

Hope&Co.

aTsmede
ten kantore der Vennootschap

op de voorwaarden van het prospectus d.d. 12 november
1965.

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten, alsmede, in beperkte mate, de statuten en

het laatste jaarverslag, zijn bij bovenstaande !nschrijvingskantoren verkrijgbaar.

‘s-Gravenhage, 12 november
1965.

N.V. Bank voor Nederlandsche Gemeenten.

1074.

E.-S.B. 17-11-1965

beeld op blz 131 -, doch het is waard een zelfstan-

dige vermelding te krijgen.

Tegen het voorbeeld op hlz. 182 komt mijn accoun-

tantshart in opstand. Wat voor accountant zal dat zijn

geweest die ongedocumenteerde reiskostenuitgaven van

de directie bij zijn controle van de kas aanvaardde en
het jaarlijkse bedrag liet paraferen. Wat moet de niet-

deskundige lezer hiervan denken?

De’behandeling van de kredietverlening op blz.
195

geeft mij eveneens aanleiding tot een opmerking. Ten

princinale acht ik het niet te verantwoorden dat wordt

aanbevolen dat kredieten door topfunctionarissen ver-

leend ter voorkoming van rangenbotsing liefst door

een onafhankelijk deskundige moeten worden gecon-

troleerd; op blz. 196 wordt een zelfde opmerking inza-
ke grote kredieten gemaakt. Met een dergelijke opmer-

king, bestaat…het gevaar van een aantasting van de

functie van de ‘interne accountant. Schrijver heft dat

zeker niet bedoeld; als beroepsgenoot begrijp ik uiter-

aard wat hij wel bedoelt, maar in een boek voor lei-

dinggevende functionarissen is bij dergelijke vraagstuk-‘

ken uiterst voorzichtige formulering geboden.

De aanduiding van de vragenlijst aan het slot: ,,Vra-

genlijst ter toetsing van het, interne controleprogram-

ma”, maakt een te specifieke indruk. Ik zou de voor-

keur geven aan een algemene aanduiding in de zin van

,,Handeiding voor de toetsing van de interne controle
(organisatie)”, waardoor, zoals zeker ook de schrijver

bedoelde, tot uitdrukking wordt gebracht dat voor iede-

re huishouding aan de hand van de handleiding een toe-

.passelijke vragenlijst moet worden opgesteld.

Eindhoven.

A. GOUDEKET.

N.V. BANK VOOR NEDERLANDSCHE GEMEENTEN

geveGtigd te ‘s-Gravenhage

$ .

UITGIFTE VAN

RENTESPAARBRIEVEN 1965

tot een zodanig totaalbedrag als tot en met 31 januari 1966 zal wcden geptaatst,
met dien verstande, dat de verkoop v66r die datum zal eindigen op de dag,
waarop een totaalbedrag van

f25.000.000…-

is geplaatst. De Vennootschap behoudt zich voor—na aankondiging per advertentie –

het bedrag tot maximaal f50.000.000.— te verhogen. In dat geval zal in de

$

desbetreffende advertentie eventueel een nieuwe datum voor de beëindiging van de

verkoop worden bekendgemaakt.

Grootte der stukken:
f
500.— en
f100.—.
nominaal aan toonder.

KOERS VAN UITGIFTE 100 pCt.

De Rentespaarbrieven
1965
zijn aflosbaar op 1 januari 1973
tegen een koers van 150 pCt.

Vervroegde aflossing zal zijn uitgesloten.

De verkoop vangt aan op maandag 22 november 1965 bij d.e kantoren
te
Amsterdam, Rotterdam en ‘s-Gravenhage,

voorzover in genoemde plaatsen gévestigd, van:

Amsterdam

Rotterdam Bank N.V.

Algemene Bank Nederland ‘N.V.

Lippmann, Rosenthal
&
Co. N.V.
R. Mees & Zoonen

H.
Oyens & Zonen N.V.

Pierson,
Heldring
&
Piërson

Hope
&
Co.

aTs
mede. van
Nederlandsche Middenstandsbank N.V.

Coöp. Centr. Raiffeisen-Bank te Utrecht
Coöp. Centr. Boerenleenbank te Eindhoven

voorts ten kantore der Vennootschap

op
de voorwaarden .van het prospectus d.d. 12 rovember 1965.

Prospectussen alsmede, in beperkte mate, de statuten en het laatste jaarverslag,
zijn bij bovenstaande kantoren verkrijgbaar.

‘s-Gravenhage, 12 november 1965.

N.V. Bank voor Ne.derlandsche Gemeenten.

E.-S.B. 17-11-1965

1075.

L;J ;’

A° 1807

…..meer dan

anderhalve eeuw

levensverzekering

HOOFDKANTOOR
Herengracht 475, Tel. (020) 22 13 22, AMSTERDAM C.
HEAD OFFICE FOR CANADA
Holland Life Building
1130 Bay Street, Tel. WA 5•4511,TORONTO.

Geldmarkt.

Het komt zelden voor, dat de
bij
De Nederlandsche

Bank opgenomen voorschotten in rekening-courant de

f. 100 mln, overschrijden. Het is grote uitzondering,

wanneer meer dan f. 200 mln, wordt opgenomen. Dit is in

1965 reeds tweemaal gebeurd. Op
5
mei steeg het bedrag

tot f. 276 mln., op 8 november werd een peil van f. 280

mln, bereikt. Men moet tot
1957
teruggaan om eveneens

dergelijke hoge bedragen te vinden. De oorzaak van de

krappe markt was destijds een valutacrisis, waardoor om-

vangrijke kapitalen ons land verlieten. Daarvan is thans

geen sprake. Incidentele factoren hebben de laatste tijd

de ontwikkeling beheerst. In de eerste plaats is in de op

8 november eindigende periode f. 253 mln. naar de Schat-

kist gestroomd. Dit is een verschijnsel, dat zich in deze

periode van het jaar meer pleegt voor te doen. De inkrim-
ping van de bankpapiercirculatie met f. 282 mln, zou vol-

doende zijn geweest om deze drainering te financieren,

doch de afwikkeling van het restant van enige
tijd
geleden

gesloten swaptransacties dwong de banken dollars van

De Nederlandsche Bank af te nemen. De deviezenreserves

van de Centrale Bank daalden in verband hiermede met

f.
95
mln., de guldenskassen der banken verminderden uit

deze hoofde met eenzelfde bedrag. Dit alles leidde ertoe

dat de markt werd gedwongen het beroep op De Neder

landsche Bank nog verder uit te breiden, nl. met f. 74 mln.,

waardoor het totaal der voorschotten, zoals hierboven

reeds gezegd, op bijna f. 280 mln, kwam.

34.2

Leeft ‘met Uw tijd mee! Leest ,,E.-S.B.!”

Bij de provinciale griffie kan worden geplaatst een

JONG MEDEWERKER

TAAK: Het behandelen van aangelegenheden op het gebied
van de provinciale financiën in ruime zin, ter assistentie
van de leiding van de betrokken afdeling..

EISEN: Doctoraal examen in de economische wetenschap-
pen of een of meer vakdiploma’s en de akte m.o. staat-
huishoudkunde en statistiek. Belangstelling voor de
openbare financiën, in het bijzonder voor die van de
lagere publiekrechtelijke organen. Ervaring op dit gebied
kân tot aanbeveling strekken. Leeftijd maximaal 35 jaar.

SALARIS: Tussen f. 936,— en f. 1;639,— pr maand. Deze
bedragen zijn exclusief huurcompensatie. De premie
AOW/AWW is voor rekening vap de provincie.

BIJZONDERE REGELINGEN
0
Vtplaatsingskostenrege-
ling, premiespaarregeling Ziektekostenregeling (I.Z.R.)
enz. zijn van toepassing.

SOLLICITATIES: met uitvoerige inÏichtingen en met ver-melding van referenties kunnçn binnen 14 dagen na ver-
schijning van dit blad worden ingezonden aan de com-
missaris der Koningin in de.provincie Overijssel, Diezer-
straat 80 in Zwolle.

Voor vacerende functies

en beschikbare krachten

op hoog
niveau zijn de

advertentiekolommen van

,Economisch-Statistische

Berichten” het aangewezen

medium:

le)
Omdat Uw annonce onder

de aandacht komt van stafper-

soneel in de grote bedrijven.

2e) Omdat
Uw
annonce wordt

gelezen door diegenen, die de

zakelijk belangrijke beslissingen

nemen, of daarbij van grote

invloed zijn.

1076

E.-S.B.
17-11-1965

an international manufact urer and

distributor of con fectionery pro-

ducts, has a vacancy for an

Inmiddels hebben de banken een zeer ruim gebruik ge-

maakt van de door De Nederlandsche Bank geopende

mogelijkheid contante dollars aan de Bank te verkopen

tegen terugkoop over een of twee maanden. De guldens-

opbrengst van de verkochte dollars is in de afgelopen week

in de kassen gestroomd. Tegelijkertijd is de bankpapier-

circulatie verder teruggelopn. De storting op de laatste

Staatslening staat echter voor de deur.

Opvallend is dat in tijden van geldmarktkrapte De

Nederlandsche Bank niet meer regulerend optreedt door

middel van open-marktpolitiek, in het bijzonder in de

vorm van stallingstransacties, doch intervenieert op de
valutamarkt in de vorm van swaptransacties. Ook deze

hebben een effect op de binnenlandse geidmarkt.

Kapitaalmarkt.

De activiteit op dé emissiemarkt is na geruime tijd weder-

om toegnomen. Na de succesvolle emissie. van de 6 pCt.

1 5-jarige obligatielening van Koninklijke Zout-Ketjen

(f. 50 mln. â 994 pCt.) kwam het prospectus van de reeds

eerder aangekondigde lening van Willem Smit & Co’s

Transformatorenfabrjek Nijmegen uit. Deze maatschappij

wenst f. 8,9 mln, aan te trekken in de vorm van 6 pCt.

20-jarige, in aandelen converteerbare, obligaties’ tegen

100 pCt. Een dag later trad de Bank voor Nederlandsche

Gemeenten voor het voetlicht met twee proposities aan de

beleggers, nI. een 6 pCt. obligatielening van f. 100 mln, en

rentespaarbrieven t’ot een bedrag van f.
25
mln. In beide

gevallen is de uitgiftekoeis 100 pCt. Bredero Vast Goed

in Utrecht is van plan 6 pCt. winrtdelende obligaties uit

te geven. Ten slotte werd bekend, dat Unilever een 6 pCt.

obligatielening van f. 300 mln, gaat emitteren, waarvan de

koers nog moet worden vastgesteld. Een deel hiervan ,zal

in het buitenland worden geplaatst en de verkregen’ mid-
delen zullen waarschijnlijk ook wel ten dele voor buiten-

landse investeringen bestemd zijn. Het ‘n’og niet zo lang

geleden geïntroduceerde rentepeil van 6 pCt. weet zich dus

nog steeds te handhaven.

Van geheel andere aard is de uitgifte van ‘de 6′ pCt’.

converteerbare obligaties E.M.S. Normaliter worden deze

obligaties uitgegeven met de bedoeling, dat zij te zijner tijd

in aandelen worden omgewisseld. Hier gebeurt het om-

gekeerde: de Zwolsmangroep, houdster van een meerder-

heid der aandelen E.M.S., heeft aangeboden bij derden

uitstaande aandelen E.M.S. om te wisselen in genoemde

obligaties. Te zijner tijd kan dit weer worden teruggedraaid.

Efficiency

bespoedigt

Uw
contacten

met gegadigden

*

Indien

Uw
telefoonnummer

in Uw
annonce

moet worden

opgenomen,

vermeld dan

tevens het

NETNUMMER,

operations research manager

Candidates should have â thorough knowledge of o.r.

technique such as stimulation, mathematical and

statistical analysis and linear programming.

He will act as an iiiternal consultant at inter-company

level in the European Common Market involvin

research and devlopment work in the areas of distti

bution, market research, purchasing, ‘ production,
quality control and forecasting.

Fluent knowledge of English
is
indispensable and some
experierice in French,and German
is
an asset.

Applicants should have a university education in
econometrjcs or mathematjcs.

Two years of commercial experience is a minimum.

Age not over 40.

For anyone meeting all requirements, the starting

salary will be at Jeast DfIs. 30:000 per annum, and

additional benefits such as a non-contributory pension
fund.

Please write in con fidence to the Personnel Director,

Mars Chocoladefabriek N.V., Taylorweg 5, Veghel.

E.-S.B. 17-11-1965

1077

30 dec.
1964
Amsterdam-Rotterdam Bank

f. 66,10
Nationale Nederlanden, c
…..
784
Robeco
…………………
f.224,40

New York.

Dow Jones Industrials
…….
874

Rentestand.

Langlopende stastsobligaties,b)

5,17
Aandelen: internationalen b) .

3,42
lokalen b)

……..
3,26
Disconto driemaands schatkist-
papier
………………..
3′,’,,

Aangepast voor kapitaalwijzigingen.
Bron:
Amsterdam-1otterdam Bank.

5 nov. 12 nov.
1965 1965
f.

55,30
f.

56,80
570
585
f. 222
f. 221

959
956

5,73 5,80

4’I
4’/,

C. D. JONGMAN.

lndexcijfers aandelen.

.


30. dec.
H.
&
L.
5 nov.
12 nov.
(1953
=
100)
1964
1965 1965 1965
Algemeen

……………….
405
410-356
360
357
Internationale concerns
……..
568
583 —503
510 505
Industrie
……………..
355
371 —319
322 318
Scheepvaart

………………
146
155— 136
141
140
Banken en verzekering
……..
236
243 —179.
184
188
Handel enz .

……………..
170
180-162
168
166

Bron:
A:N.P.-C.B.S., Prijscourant

Aandelenkoersen a).

Koninklijke Petroleum
……..
f. 158,20
f. 151,80 f. 152,20
Philips G.B
………………
f. 145
f. 119.90
f. 118,90
Unilever

………………..
f. 141,80
f. 127,80 f. 122,30
A.K.U.

………………..
454′,’,
391
383
ExpI. Mij. Scheveningen
220
166
215+
Hoogovens, n.r.c.

………….
541
496 494
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c.
…..
9114
835
8105

KWANTITEIT

of
Willem Smit
&
Co’s

Transformatorenfabriek N.V.
KWALITEIT?

gevestigd te Nijmegen.
Wanneer het U vooral om

de kwantiteit van de reacties

Uitgifte

.

S

op

door

Uw

onderneming

geplaatste personeelsannonces
van
gaat, dan menen wij er goed
S

nom., f 8.948.000- 6
0
/
0 Lu-jarlge
aan te doen U

tevoren te

moeten afraden deze annonces

in gewone aandelen converteerbare obligaties
in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-

in stukken van nom.
f1.000,-
aan toonder
derden

reacties

voorspellen

wij U beslist niet.

tot de koers van 100 pCt.

uitsluitend voor houders van claims van de thans uitstaande gewone aandelen

.
Wilt U echter een indruk heb-

in dier voege, dat telkens nom.
f1000,-
gewone aandelen recht geeft tot
ben van de kwaliteit van de
inschrijving op nom.
f2.000,-
in gewone aandelen converteerbare obligaties,
binnenkomende reacties, dan
op de voorwaarden van het prospectus van uitgifte d.d. 11 november 1965.
zal het U interesseren dat tal-

De lening is â pari áflosbaar op 15 december van de jaren 1971 tot en met 1985,
rijke grote omidernemingen re-
in 15 nagenoeg gelijke jaarlijkse termijnen.
gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen

Vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing is vanaf 15 januari 1967 t/m 31
als medium voor het oproepen

december 1970 toegestaan tot de koers van
102%,
van 1 ianuari 1971 t/m 31
van functionarissen op hoog
december 1975 á 101f%, van 1 januari 1976 t/m 31 december 1980 á 101% en
niveau. De ervaring leert deze
daarna á pan.
bedrijven

namelijk

dat

een

oproep in ,,E.-S.B.” geplaatst,

Ondergetekenden berichten, dat
zij
op
een

prima

selectie

van

het

vrijdag 19 november 1965 aantal reacties betekent, het-

geen

een

niet

onbelangrijke
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
aanwijzing is wat betreft het


de inschrijving openstllen op bovenstaande uitgifte bij haar kantoren te
,,aanbod”.

Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhage,
Nijmegen,
Dordrecht, Utrecht
en
Zwolle, op de voorwaarden van het prospectus van uitgifte dd. 11 novem-
ber 1965.
Zoekt U het in de kwaliteit.
Pospectussen, insöhrijvingsbiljetten en afschriften van de trustacte, alsmede
van de reacties op Uw per-

tot een beperkt aantal -. exemplaren der statuten en van hqt jaarverslag over
soneelannonces,

dan

geven
het boekjaar 1964165 zijn
bij
de inschrijvingskantoren verkrijgbaar.
1
wij U ernstig in overweging
Axsterdam, 11 november 1965.
om ,,E.-s.B.” als medium in

AMSTERDAM-ROTTERDAM BANK N.V.
te schakelen.

ALGEMENE BANK NEDERLAND N.V.
Advertentie-afdeling ,,E.-S.B.”

Postbus 42

Schiedam.
1078

.

S

E.-S.B. 17-11-1965

.J—-
w

Een verfrist mens werkt

voor twee

‘U kent, natuurlijk het stimulerendé effect van een frisse dronk. Een fris-

dranken-automâat is daarvan, de juiste leverancier. Efficiënt en ‘goedkoop.


Vrumona kan u voorzien van deze nuttige apparaten. Gevuld met verfrissende
r

Si-Si en/of opwekkende.Pepsi-Cbla.’ De kosten zijn miniem of zelfs nihil. De

baten zijn in elk geval grobt. Want niets is zo duur als’ menselijke .arbeid…

en een verfrist mens werkt voor twee! Vraagt geheel vrijblijvend alle gewenste

1

inlichtingen bij VrumonaFabrieken N.V., Bunnik Tel. 03405-2344,(toestel 122)

Geen bedrijf is te groot of te klein voor een Vrumona. frisdranken-automaat

.-6

E.-S.B. 17-11–1965

»

. .

.

.

..

,

1079

DIT
t
‘VERLIES WORDT HIER
t
GEDRAGEN

Een verstandig ondernemer begeleidt zijn produkt.

Hij kent de risico’s van het transport en dekt zich bij

CÉNTRAAL BEHEER.
Want
CENTRAAL BEHEER

is samen met de bij haar aangesloten ondernemers-

oranisaties een veelomvattende verzekeringscom-

binatie.
CENTRAAL BEHEER
is een instelling voor

het bedrijfsleven en als zodanig de aangewezen

begeleicter voor elk transport.

VERVOER-RISICO
transportverzekering van goederenzendingen in binnen- en buitenland.
WET-RISICO
bedrijfs-w.a.-verzekering, motorrijtuigverzekering, ongevallenverzekering
voor Inzittenden van automobielen, collectieve lnvaliditeitsverzekering.
BRAND-RISICO
brand- en bedrijfsschadeverzekering van industriële en andere oblekten.
MOLEST-RISICO
verzekering tegen oorlogsschade, atormschade en andere risico’s.


PENSIOEN-RISICO
collectieve ouderdoms-, weduwen-, wezen- en invaliditeitsverzekering.
VERENIGINO VOOR
CENTRALE ELEKTRONISCHE ADMINISTRATIE – C.E.A.
loon-, voorraad-, deblteuren-administratie, facturering ena. met behulp van
elektronische apparatuur.

CENTRAAL BEHEER

BOS EN LOMMERPLANTSOEN 1 AMSTERDAM-W. TEL. 134971 – POSTBUS 8400

L1080

E.-S.B. 17-11-1965

DE

COMBHATIE

N5OOO/TR1OOOO

Tijdens de ANKER EXPOSITIE 1965 welke op woensdag-

middag 24 november en donderdagmorgen 25 november 1965

in Amsterdam gehouden wordt zal ook de bovencifgebeelde

combinatie gedemonstreerd worden.

Speciaal voor HANDEL EN INDUSTRIE zal de heer E. Ribbeck,

Unternehmerberater BDU, Saarbrücken op vrijdagmorgen

26 november een lezing houden over het thema:

,,Lagerwrtschaft und Kontrolle”,


terwijl op vrijdagmiddag 26 november de combinatie BN

50001TR 10000 speciaal voor OPENBARE NUTSBEDRIJVEN

geïntroduceerd zal worden.

‘Op genoemde data zijnuiteroard ook de andere ANKER-


machines aanwezig.

11

Uitnodigingen voor deze Expositie en Studiedagen kunt u

aanvragen bij

A

ANKER KAKTOORMACHINES N.V.

Afdeling Boekhoudmachines

Noordeinde
17e
– ‘s-Gravenhage – Telefoon (070) 636907 T7

E.-S.B. 17-11-1965

1081

OHRA

ZIEKTE

KOSTEN

VERZEKERING

POSTBUS 87

•PRNI El EI/I
tel.08300.35651

PROVINCIE ZEELAND

Ter provinciale griffie kan worden geplaatst een

MEDEWERKER

die afhankelijk van opleiding en belangstelling op de afdeing
algemene en juridische zaken, in het bijzonder zal worden
belast met werkzaamheden de bejaardenzorg betreffende
of met de waarneming van verschillende commissiesecreta-
riaten en met werkzaamheden verband houdende met de
economische ontwikkeling van de’provincie.

De voorkeur gaat uit naar een jong academicus (jurist of
econoom) met bestuurlijke belangstelling of ambtenaar met
vergevorderde studie voor het diploma Gemeenteadministra-
tie
II,
lie kan worden benoemd in de rang van adjunct-
referendaris of commies.

Aan deze rangen zijn salarisnormen verbonden van respec-
tievelijk f. 8.520,— tot f. 10.956,— en f. 9.144,— tot
f. 11.064,—.

De provincie is aangesloten
bij
de Interprovmciale Ziekte-
kostenregeling .en heeft een verplaatsingskosten-, studie-
kosten- en premiespaarregeling.
Sollicitaties vôôr 7 december a.s. te richten aan gedeputeerde
staten van Zeeland, Abdij 6 te Middelburg.

Bij het
Ministerie van Buitenlandse Zaken
kan worden
geplaatst een

BELEIDSMEDEWERKER

voor het Bureau Economische Zaken en Regionale
Commissies van de Directie Internationale Organisaties.

De taak van dit bureau betreft de activiteiten van de
economische organen der Verenigde Naties en van de
regionale economische commissies der Verenigde Naties
voor Azië en het Verre Oosten; voor Latijn-Amerika
en voor Afrika, alsmede andere wereldwijde economische
organisaties en onderwerpen.

De activiteiten van deze organisaties betreffen in hoofd-
zaak de economische ontplooiing van ontwikkelings-
landen, zoals grondstoffen vraagstukken, industrialisatie,
verbetering van de infrastructuur.

De medewerker zal in dit kader een interessante werk-
kring vinden en worden belast met de zelfstandige
behandeling van onderwerpen, waarbij hij de nodige
initiatieven zal moeten kunnen ontplooien. Voorts zal
hij veelvuldig contact moeten onderhouden met andere
ministeries en instellingen.

Vereist: Doctoraal examen Economie of Rechten, Poli-tieke en Sociale Wetenschappen of Sociologie
met ruime economische scholing.

Leeftijd tot ca. 35 jaar.

Salaris tot max. f. 1380,— per maand, exclusief 5,3%
huurcompensatie en 4% vakantietoelage. A.O.W.-premie
voor Rijksrekening. Promotiemogelijkheden aanwezig.

Schriftelijke sollicitaties onder vac. no. 5-2719/7188 (in
linkerbovenhoek brief en enveloppe) zenden aan Bureau
Personeelsvoorziening en Bemiddeling van de Rijks
Psychologische Dienst, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Graven-
hage.

1082

E.-S.B. 17-11-1965

r

Cantine Pakhuismeesteren N.
V., Rotterdam

Dit is een van de nu al 127 bedrijfscantines die

terecht 1gb diepvries -maaltijden verstrékken!

Wat zijn Iglo diepvries maaltijden?

Even vernuftig als eenvoudig. Een

warme maaltijd voor uw personeel

met een minimum aan materiaal!

Nu kan uw bedrijf volstaan met een

diepvrieskast en een verwarmings-

oven, waarin. 36 of 72 maaltijden
binnen een half uur gebruiksklaar

worden gemaakt, op elk moment
dat u wenst. En… keuze uit meer

dan twintig gerechten of samen-

stellingen.

Wat kosten Iglo diepvriesmaaltijden?

Rekent u zelf even mee…. Géén

grote onrendabele investeringen,

géén opslagruimte, geen tijdverlies,

geen afwas van borden, niets meet

schoon te maken, te schillen of te

snijden, nauwelijks personeel… en

toch elk uur van de dag complete

maaltijden voorradig. Hoe u ook

rekent, de uitkomst is altijd: voor

delig.

Het Iglo warme maaltijden

ysteem wordt onder meer ge-

brüikt door: Honeywell N.V., Amsterdam•

Exota Limonade Fabrieken,
Dongen • Stork en Co’s Ap-

paratenfabriek N.V., Boxnieer

• Nederlandse Siemens Maat-

schappij N.V., Den Haag •

Gemëenschappelijk Admini-

stratie Kantoor, Amsterdam •

N.V. Pagra, Diemen
o
Bruyn-

zeel Fabrieken, Zaa.ndam •

Bull-Nederland N.V., Amster-

dam • Ministerie van Volks-

huisvesting en Bouwnijverheid,

Den Haag
e
N.D.S.M., A’dam

IGIfi DIEPVRI’FSMAALTIJDEN
o

ieL

El

Richt uw verzoek om inlichtingen aan Iglo N.V., de heer J. van der Zeijden, Nijenoord 1 A, Utrecht, tel.
030-35641.

E.-S.B. 17-11-1965

1083

1

T FRIES. ND

van de Randstad

19 3 1W1 ‘

1 UEER”

Friesland, het land van wereldbe-

kende zuivelindustrie, maar ook het

land waar nog ruimte is voor andere

industrievestigingen. In 1970 via de

IJsselmeerpolders77 km van ‘t Gooi

en de Randstad.

;

Friesland kunt u bc

indt

Fr
er de mens
enn

Ve’dwk.

Voor ons Directie-Secretariaat zoeken wij een jonge jurist of econoom,

ter vervulling van de functie van

ADJUNCT DIRECTIE-SECRETARIS

Na een inwerkperiode, waarin hij de Directie-Secretaris zal assisteren,

wordt van hem verwacht dat hij zelfstandig. een gedeelte van diens
taak zal kunnen overnemen.

Vooral gezien het brede terrein, dat het Secretariaat in ons bedrijf

bestrijkt, biedt deze functie interessante ontwikkelingsmogelijkheden.

Leeftijd 25-30 jaar.

Brieven met vermelding van leeftijd, opleiding en ervaring en tevens vergezeld van foto’s worden gaarne iiigewacht

bij de afd. Personeelszaken, Westzijde 103, Zaandam.

KONINKLIJKE VERKADE FABRIEKEN N.V.

ZAANDAM

1084

E.-S.B. 17-11-1965

‘t

..0


.

.

éèn ±aak van vertrouwen
.’

Zowel kleine als ‘grote installaties, van een eenvoudige, doeltreffende lichtbak *
Vraag vandaag nog om uit voe-

tot en ‘met een elektronisch schrijvende installatie, worden door Philips
rige documentatie over de nieuwste

verzorgd van ontwerp tot en met plaatsing.. De naam Philips staat borg
aspecten. vn
lichtreclame aan

voor een kwahteits installatie met een doordringende en blijvende aan
Philips Nederland n v, Eindhoven,

dachtswaarde.

..-

afd. WLR.

52536

PS. LJ.0tITRECLAME’..-

E.-S.B.

T.

17-11-1965

1085

/

Tot zover.., en verder

.’

.-I
Aw.
1

———

N

liii

De aflevering van èe ni,euwe serie ultra-mo-

van.wereldformaat waar’op multiprogrâmmering,

derne elektronische reken- en administratie-

procesbesturing en 4 geheugen-accessen. tege-

machine’s is altijd een spannend moment. Jaren

lijk mogelijk zijn. Machines die,onvoorstelbaar

resèarch en denkwerk zijn. ‘er in gaan zitten,

snel zijn, die 200.000 optellingen per seconde

prçtotypen zijn eindeloos getest en weer
,
ge-

kunnen makén. Het spreekt vanzelf dat wij wel’

test, ijele nachten zijn de lampen blijven bran-

weten dat niet iedereen dit allemaal nodig heeft,

den. NU is het zover! De ‘EL X8 computer is

dat vele bedrijven met héel wat eenvoudiger

geïnstalleerd en onmiddellijk aan zijn volle dag-

machines toekunnen. Daarom maken wij die ook!

– … . Odze serie omvat de EL X2, EL X3,

EL X4 EL X5 en de ELX8 en al

dezcorrputers zijn cornpatibel:

Wij zijn er zeker van .dat in deze

reeks de machine zit. dié ok Uw

typische problen7en kan oplossen.

1JL
staat voor betrouwbaarheid en gunstige verhouding tussen prijs en prestatie

T L A

Stadhoudersplantsoen 214, Postbûs 207, Den Haag, tel, 51 641

DEN IAAG. 9 !J SWIJ K • DOS S E’L,DORF’ • H
A M
BÜRG • BRUSSEL • GEN ÈVg

taak begonnen. 1-eilloos! LerlijK

gezegd: we zijn Wel een beetje

trots – tenslotte is niets ménse-

lijks ons vreemd. Een periode

werd met sUcces afgesloten, een

nieuwe is begonnen. Machines

1086

E.-S.B. 17-11-1965

DE NEDERLANDSCHE. BANK N.V.

DS

heeft
bij
haar Studiedienst aan de Hoofdbank te

c

t~,

Amsterdam gelegenheid tot plaatsing van een

DRS. IN DE ECONOMIE

De taak van de aan
te
stellen, functionaris omvat in
het bijzonder het zelfstandig analyseren (o.a. langs
statistische weg) van de economische en monetaire

.k

ontwikkeling in binnen- en buitenland.

. .

.

Maximum leeftijd 35 jaar;

Degenen die verwachten binnenkort hun studie in de
economie met succes te zullen beëindigen, kunnen
eveneens reflectereri.

. …….

Schriftelijke sollicitaties met gegevens omtrent ersooii,opleiding
(studierichting, keuze- en bijvakken) en ervaring te richten aan
De NederlandscheBank N. V., afdeling. Personeelzaken, pôstbus
98, Amsterdam-C.
.

VOORAANSTAANDE ::INANCIELE INSTELLING

in het centrum des lands zoekt een

PROJECT MANAGER
.

ADMNISTRATI EVE AUTÖMATISERING

Na inwerktijd zal hij als rechterhand van de automation manager en met grote

zelfstandigheid diverse omvangrijke projecten op het gebied van administratieve

automatisering op zich moeten nemen. De administratie van het onderhavige

bedrijf is reeds gedeeltelijk geautomatiseerd, doch in verband met de geplande

aanschaf van een nieuwe computer staan grote uitbreidingen van deze automati-

sering op het programma. Ervaring als systeemanalist, op basis van een middelbare

opleiding en S.P.D.-diploma
zijn
de minimum vereisten. ‘Van sollicitanten wordt
aangenomen dat zij nu reeds een’ verantwoordelijke werkkring vervullen waaraan

verbonden is een salariëring in de orde van grootte vanf 18.000.-
of
meer per jaar.

Leeftijd tot 40
jaar.

Met de hand geschreven sollicitatiebrieven met iinformatie over opleiding, praktijk èn

leeftijd en vergezeld van een recente pasfoto voor 29 november a.s. aan het bureau van

dit blad onder nummer E.-S.B. 46-1.

E.-S.B. 17-11-1965

1087

SIEMENS

4

C®mutiers

en eIe-

®®mmunicjie

Computers en telecommunicatie zijn niet
meer los van elkaar te denken.
Siemens levert computers en is al
118 jaar toonaangevend op het gebied van
de telecommunicatie. Dit omvat meer dan het vervaardigen van eindapparatuur:
verkeersstudie, netopbouw, locale, inter-
locale en Internationale centrales, kabels,
transatlantische verbindingen, meet- en
beveiligingsapparatuur, draaggolf. en straal-
zenderverbindlngen en tegenwoordig ook:
grondstatlons voor aardsatellieten.
Niet iedere gebruiker van een Siemens computer heeft direct al behoefte aan
telecommunicatie, maar het is voor hem een
veilig gevoel te weten, dat hij ook op het
gebied der datatransmissle kan rekenen
op Siemens.

Siemens Systeem 4004
5 verschillende compatibele modellen

4004115: een kleine computer en toch een
èchte computer; te gebruiken als
zelfstandige informatieverwerkende
installatie of als satellietinstallatie bij
grotere computersystemen, direct of op
afstand gekoppeld.
4004125: een kleine tot middelgrote computer met een grote verwerkings-
capaciteit voor typisch administratieve
opgaven. Grote mate van simultaneiteit
door een multiplexkanaal en
8 selectiekanalen.
4004135: een kleine tot middelgrote
computer, zowel geschikt voor
administratieve als voor wetenschappelijke
opgaven; kan zonder herprogrammeririg voor bepaalde veel voorkomende computers
van ander fabrikaat geschreven
programmas verwerken.

4004145:
een snelle middelgrote computer,
bijzonder geschikt voor administratieve,
wetenschappelijke en real-time toepassingen;

uitgerust met een zeer snel
(300 nanoseconden/4 bytes) scratch-pad
geheugen; evenals de 4004135 in staat
programma’s van andere computers te
verwerken.

4004155: een grote en snelle computer met
een maximale kernengeheugencapaciteit van
524.288 bytes (840 nanoseconden/4 bytes).
een multiplexkanaal voor 8 besturings-
organen en 6 selectiekanalen elk voor
4 besturingsorganen; evenals de 4004145
uitgerust met een zeer snel scratch-pad
geheugen.

Volledig spectrum aan randapparatuur

Volledig software pakket

Volledige ondersteuning bij’ projectering,
opleiding, systeemanalyse, systeemontwerp
en programmering

Volledig ingespeelde technische dienst

Rekencentrum in Den Haag (opening in 1966)

Nederlandsche Siemens Maatschappij N.V.
Huygenspark
38-39,
Den Haag, tel.
183850

Si E M E NS SYSTE E M 4004

N-NV-012


de derde computergeneratie.

1088

E.-S.B. 17-11-1965

Auteur