0
0
cDftIDO3ffi
D
caicw
50e JAARGANG
–
2 JUNI 1965
–
No. 2493
0
Esso
ESSO NEDERLAND N.V.
zoekt voor de Verkooporganisatie een academisch gevormd
ECONOOM
Deze zal om. de verantwoordelijkheid dragen voor de coördinatie van cle verkoopprognoses op
korte en lange termijn.
De functie moet worden verricht in nauwe samenwerking met leidinggevende functionarissen
op het gebied van de verkoop.
Analytiscls vermogen en gevoel voor het werken in teamverband zijn noodzakelijke vereisten
voor een succesvolle vervulling van deze belangrijke functie.
Schriftelijke sollicitaties te richten aan het Hoofd van de afdeling Personeelszaken, Esso Neder
land N.V., Postbus 110 te ‘s-Gravenhage.
E C 0 N 0 MI S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 25 2939. Administratie: (010)
23 80 40. Giro 8408.
Bankiers:
R. Meer en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Prieeldreef 1,
Dilbeek.
–
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per Post voor Nederland
f
36,50
(studenten
f.
25) per jaar.’
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit
nummer f. 1,25.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010)
26 02 60, toestel 908.
Advertentie-tarief:
f.
0,40 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,80 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
n
VAN REDACTIE:
L. H.
Klaassen; H. W. Lambers; J. Montagne; J. Tinbergen; A. de
Wit.Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: M.
Hart.
AN ADVIES VOOR BELGIË: F. Coffin; J. E. Mertens
ru; J. van Tichelen; R.
Vandeputte; A.
J.
Vlerick.
Urgent!
Binnenkort (1 juli) wordt het urgent: waar vindt u
het antwoord op splinternieuwe loonbelastingvragen?
Daarom is nu,
juist nu,
dit urgent: deel
loonbelasting.
bestellen van de losbiadige uitgave
Belastingberichten.
Want daarin vindt u dat antwoord en alles wat u
verder maar wilt weten over de gewijzigde bepalingen.
1 band L.B. + 1 band Alg. Wet en Wet Adm. Recht-
spraak Belastingzaken en u bent gedocumenteerd tot
in de finesses.
Voor f. 12,—. Met de garantie van eedocumenteerd
bij/ven
(voor 5 cent per pagina).
Bestel snel E 192. Het is z6 1juli!.
N. SAMSOM NV,
Alphen aan den Rijn
tel. (01720) 2601
Ook verkrijgbaar via de boekhandel
498
E.-S.B.
2-6-1965
Sterke internationale expansie van de Duitse industrie
Er doet zich de laatste tijd steeds meer het verschijnsel
voor, dat Duitse ondernemingen nauw met buitenlandse
bedrijven samenwerken, gemeenschappelijke dochter-
maatschappijen stichten, kapitaalaandelen verwerven, het
kapitaal van reeds in het buitenland bestaande onder
–
nemingen verhogen en capaciteiten uitbreiden. Een soort-
gelijke ontwikkeling viel binnen de grenzen van de Bonds-
republiek reeds sinds jaren te constateren. Men wil nu de
grenzen over en ondernemingen vormen, wier capaciteiten
berekend zijn op economische eenheden in de grootte
van die in de Verenigde Staten. Een vertegenwoordiger
van het Flickconcern heeft dit onlangs heel duidelijk uit-
gesproken. ,,De Verenigde Staten hebben honderd be-
drijven, die per jaar voor meer dan een miljard omzetten,
wij echter slechts twintig”, zo meende hij en voegde er aan
toe: ,,De Amerikanen hebben gelijk, wanneer ze beweren,
dat wij wel een Europese markt hebben, maar slechts
weinig ondernemingen met Europese dimensies. Er moeten
grotere maatschappijen ontstaan, terwijl kleine en middel-
grote bedrijven de functie van toeleveringsbedrijven
moeten overnemen”. Ernst von Siemens plaatste zich
feitelijk op hetzelfde standpunt, toen hij in de Raad van
Commissarissen verklaarde: ,,We hebben concentratie
nodig, indien wij tegen de buitenlandse concurrentie op-
gewassen willen zijn”.
En hoe denkt de Westduitse regering er over? Dit blijkt
misschien wel het allerduidelijkst uit het beleid inzake de
kartelwetgeving. In de zomer van 1962 werd beoogd dat
concentraties van ondernemingen bij het kartelbureau
moesten worden aangemeld, die een omzet hadden van
DM 100 mln., een maatschappelijk kapitaal van DM 20
mln. of die 3.000 werknemers telden. Doch in
1965
be-
hoeven slechts die concentraties bij het kartelbureau te
worden gemeld, waarbij ondernemingen betrokken zijn,
die een omzet van minstens DM 1 mrd. bereiken. Het
aantal concerns, dat onder toezicht van het kartelbureau
kan geraken, is gering geworden, terwijl er voor hen boven-
dien nog de uitweg blijft van participaties in het buitenland.
Het is natuurlijk onmogelijk alle gevallen uit de laatste
tijd op te sommen, waarbij concerns of grotere onder-
nemingen in hun concentratieplannen de Duitse grenzen
overschreden. Hiermede zou men een boek kunnen vullen
en daarom willen wij ons tot enkele voorbeelden beperken.
Eng zijn vooral de contacten met ondernemingen in de Ver-
enigde Staten. Zo stichtte de ,,Wâlzlager Schaeffler A. G.” in
Herzogenaurach, die reeds een dochtermaatschappij in Sao
Paulo en Hagenau (Frankrijk) bezit, tezamen met de„Tafnir
Bearing Co. Ltd.” in New Britain te Homburg de ,,Tafnir
Walziager GmbH en in de Verenigde Staten de ,,Tafnir INA Heedle Roller Bearing Comp. Messerschmidt”, die tot het in
wording zijnde concern ,,Bölkow/Siebel/Junkers” behoort, staat
in contact met de Lockheed Comp. voor het bouwen van verti-caal opstijgende gevechtsvliegtuigen, terwijl een derde van het
kapitaal van de Bölkowgroep reeds in het bezit is van de ,,Boeing
Comp.” en ,,France-Aviation” spoedig eveneens in het kapitaal
van dit vliegtuigconcern zal gaan participeren. Terloops zij in dit
verband opgemerkt, dat er tussen ,,Bölkow” en Britse construc-
teurs van vliegtuigmotoren reeds sinds geruime tijd nauwe
vormen van samenwerking bestaan.
De Bayerische Motorenwerke”, ,,Quandtgroep”, zoekt
samenwerking met Chrysler, terwijl Daimler Benz zijn auto’s
voortaan verkoopt via de Mercedes-Benz Comp. in New Jersey.
In Lybie werken de ,,Mobil 01!” en de ,,Gelsenkirchner Berg-
werke” A.G. nauw samen
bij
olieboringen en de aanleg van
een nieuwe pijpleiding.
Wat Groot-Brittannië betreft is er voorts de ,,Blendax-Groep”
in Mainz, die cosmetica vervaardigt, 51 procent van het aan-
delenkapitaal van haar dochtermaatschappij ,,Astor” in Wies-baden verkocht aan de ,,Beecham Group Ltd.” in Londen, die
tegelijkertijd het recht verwierf Bendaxprodukten buiten het gebied van de E.E.G. te verkopen.
Op een steviger basis gaat waarschijnlijk de samenwerking met Frankrijk berusten. Begin januari vertoefde een delegatie
van de Duitse Industriebond in Parijs om met het Verbond vân
Franse ondernemers besprekingen te voeren over mogelijkheden
en vormen van samenwerking, terwijl Minister Schnücker in
maart 1965 zijn Franse collega, Giscard d’Estaing, voor het-
zelfde doel opzocht. Intussen bestaan er reeds talrijke vormen
van samenwerking. Franse en Duitse fabrieken installeren te
Craiova in Roemenië gezamenlijk een thermocentrale voor
DM 175 mln. De ,,Saarwerke A.G.” bouwen in Fürtenhausen
tezamen met de ,,Compagiie Française des Pétroles”, de
,,Charbonage de France” en de aardoliemaatschappijen ,,Antar”
en ,,UGP” een raffinaderij met een capaciteit van 1,8 mln, ton,
waarvan het aandelenkapitaal zich voor de helft in Duitse, voor de helft in Franse handen bevindt.
Van de andere kant hebben de ,,Deutsche Erdöl A.G.”, de
,,DEA Mineralölverkauf GmbH”, de ,,Gelsenberg Benzin A.G.” en de ,,Scholven Chemie A.G.” in
Frankrijk
dochtermaatschap-
pijen opgericht, die aardgas- en aardoliepijpleidingen gaan bou-wen. Wat het boren naar aardgas en aardolie betreft is er tevens
een nauwe samenwerking ontstaan tussen de dochtermaatschap-
pij van de ,,DEA”, de ,,Société Françaises des Pétroles DEA”, ,,Gelsenberg”, de ,,Société de Participation dans 1’Industrie et
dans le Transport du Petrole”. Talrijke andere vormen van
samenwerking bestaan tussen Franse en Duitse textiel- en
meubelbedrijven.
In Italië bouwen Duitse ondernemingen textiel- en radio-
fabrieken, zoals de ,,Vereinigte Kleidungwerke” bijv., die japon-
nen, dames- en herenondergoed vervaardigen, of ,,Körting”, die
radio’s en elektrische apparaten bouwt.
Zo zou men voort kunnen gaan met het opsommen van
nieuwe, Duitse verbindingen op industriegebied met
Zweden, Zwitserland, België, Spanje, Oostenrijk, Canada,
Maleisië, Thailand, Ierland en Bolivië. Dat de Duitse
industrie steeds meer in grote en internationale dimensies
gaat denken, werd hierboven ongetwijfeld reeds voldoende
aangetoond.
Berlijn.
L. J. M. VAN DEN BERK.
IIiLU1UJU
Blz.
Blz.
Sterke internationale expansie van de Duitse
Enkele voedselgedachten in onrustige tijden,
door
industrie,
door L. J. M. van den Berk ………
499
C.
van Stolk …………………………
508
Europese boutade,
door Drs. D. van der Werf.
500 Petroleumlanden sluiten zich aaneen,
door F. S.
Een meer gedifferentieerd vakverenigingsbestel,
Noordhoff …………………………..
510
door Drs. W. Top …………………….
503
B o e k b e
s
p r e k i n g :
Medezeggenschap in West-Duitsland: historische
The Industrial Potentialities of Northern Nigeria,
achtergronden,
door Jhr. Drs. J. L. J. M. van
bespr. door Drs. H. Linnemann ………..
511
der Does de Willebois ………………….
506
Geld- en kapitaalmarkt,
doorProf Dr. C. D. Jongman
512
E.-S.B. 2-6-1965
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
499.
Europese boutade
Europa zonder
constitutie.
Het is zo langzamerhand veertien jaar geleden dat, toen
met de oprichting van de E.G.K.S. de Gemeenschappelijke
Parlementaire Vergadering in het leven werd geroepen,
deze laatste de taak kreeg toebedeeld toezicht te houden
op het beleid der Gemeenschap en haar eigen verkiezing
voor te bereiden. Later werd het toezicht uitgebreid tot de
twee andere Europese Gemeenschappen. Tot nu toe zijn
echter niet de instrumenten aan het Parlement verleend,
nodig voor effectieve medezeggenschap, noch is het tot
rechtstreekse verkiezingen gekomen.
De Parlementsleden hebben zich dan ook nimmer neer-
gelegd bij het gebrek aan bevoegdheden van de Vergade-
ring bij het uitoefenen van het bedoelde toezicht in het
algemeen, en hebben in het bijzonder geprotesteerd tegen
het ontbreken van medewerking van de kant van de lid-
staten om te komen tot directe verkiezing. Deze houding is
alleszins gerechtvaardigd: gezien de plaats die volgens de
verdragen aan het parlement is toegedacht, kan het niet in
de bedoeling van de verdragsluitende partijen hebben
gelegen de vergadering ad kalendas graecas zonder invloed
te laten. Uitdrukkelijk is toen ook reeds één machtsmiddel
aan het Parlement toegekend, dat evenwel nimmer is
gehanteerd: de mogelijkheid om – met gekwalificeerde
meerderheid – door middel van een motie waarin het jaar-
verslag wordt afgekeurd, Hoge Autoriteit of Commissie
tot aftreden te dwingen.
Doch juist door het bestaan van dit éne machtsmiddel
wordt het de buitenstaander niet zeer duidelijk waarom de
Vergadering haar eisen nooit kracht heeft bijgezet. Zeker,
het zal moeilijk zijn de daartoe vereiste eendracht te be-
reiken; er zullen velen zijn die de tijd nog niet gekomen
achten om zo’n krachtig middel te gebruiken, temeer daar
het Parlement door zijn discussie reeds een zekere invloed
heeft opde meningsvorming en tot nu toe rekening moest
worden gehouden met de mogelijkheid, dat de voortgang
van de integratie door te straf optreden zou worden be-
lemmerd. Het belang van democratisering der Gemeen-
schappen begint evenwel, naarmate het gemeenschappelijk
landbouw- en vervoerbeleid
zijn
voltooiing nadert, steeds
zwaarder te wegen. Bovendien staat voor het Parlement
de toekomstige positie op het spel, zodat het mogelijk
moet zijn dat de parlementsleden, wanneer zij algemeen
van mening zijn dat deze positie op korte termijn moet
worden versterkt, elkaar vinden op het punt van de toe te
passen drukmiddelen. Daarbij moet worden bedacht dat
het niet uitgesloten is dat van integratie op ander gebied
niet veel zal kunnen komen vôérdat de democratisering een
feit is geworden, omdat enkele der lid-staten dit laatste als
voorwaarde voor verdere uitbouw kunnen stellen. Ook het
functioneren der uitvoerende organen zou door effectieve
controle kunnen verbeteren.
Een Europese autocratie.
De gedurige vooruitgang bij de praktische toepassing
der verdragen die telkenjare wordt geboekt, mag de zorg-
wekkende omstandigheid niet verdoezelen dat de integratie-
verdragen blijven berusten op de navolgende drie hoek-
stenen:
– de intergouvernementele opzet van in het bijzonder
de E.E.G.- en Euratomverdragen;
– de autoritaire positie van de uitvoerende en -wet-
gevende organen (Hoge Autoriteit, Commissies en Raad
van Ministers);
– het besloten karakter van de Gemeenschappen.
Het is duidelijk dat de intergouvernementele opzet
– die
velen betreuren – uit realisme is geboren. Nu telkenmale
blijkt hoe moeilijk de lid-staten de consequenties van hun
deelneming aanvaarden, is het misschien een gelukkige
omstandigheid dat de verdragsluitende partijen de behar-
tiging van hun belangen niet geheel uit handen hebben
gegeven.
Bij
besluitvorming door. een bovennationale
instantie zou de neiging om zich aan zijn verplichtingen te
onttrekken vermoedelijk veel groter zijn geweest, en het
integratieproces mogelijk gefnuikt zijn. De besluitvorming
komt nu in ieder geval tot stand,
zij
het moeizaam.
De
autoritaire inslag
van de integratie is een gevolg van
het feit, dat uitvoering en besluitvorming bij de Europese
Gemeenschappen in hoge mate aan parlementaire inspraak
zijn onttrokken. Allereerst schrijven de verdragen voor
dat Hoge Autoriteit en Commissies hun opdracht on-
afhankelijk uitoefenen. Deze bepaling kan echter moeilijk
z6 worden uitgelegd dat deze onafhankelijkheid ook geldt
met betrekking tot het Europese Parlement; het komt er
echter op neér dat Hoge Autoriteit en Commissies de
adviezen en moties uit de Vergadering, wanneer zij deze
niet kunnen gebruiken, zonder meer naast zich neerleggen,
een praktijk die op z’n minst onbevredigend moet worden
geacht. Nog ongelukkiger is het ontbreken van invloed van
het Parlement op de besluitvorming van de Raad, omdat
dit laatste orgaan in het kader van de verdragen van
Rome gemachtigd is vele belangrijke beslissingen te nemen
die het karakter van de integratie in de toekomst zullen
bepalen.
De twee hiervoor genoemde kenmerken hebben ertoe
geleid dat de verdragen ook in
openheid
tekort zijn ge-
schoten, zowel wat de toetredingsmogelijkheid als de
economische politiek betreft. De verdragen spreken zich
weliswaar voor een open gemeenschap uit, doch vooral de
intergouvernementele opzet heeft er niet altijd toe geleid
dat het open karakter in de besluiten tot uiting is gekomen.
Zoals bekend, is bij de onderhandelingen over toetreding
van het Verenigd Koninkrijk de afwijzende houding van
slechts één der lid-staten voldoende geweest om de toe-
treding niet door te laten gaan. De mogelijkheid is niet
uitgesloten dat bij de onderhandelingen in het kader van
de zgn. Kennedy-ronde deze, gang van zaken zich zal
herhalen. Ook het landbouwbeleid van de Gemeenschap-
pen vormt, voornamelijk door de hoogte van de graan-
prijzen, geen schoolvoorbeeld van een open bestel. Welis-
waar heeft de Europese Commissie in al deze gevallen
geheel in overeenstemming met de geest van het verdrag
een grotere openheid nagestreefd, doch zijn de nationale
partijén, vertegenwoordigd in de Raad, daarin niet mee-
gegaan.
De Europese bureaucratie.
Een andere omstandigheid die zonder parlementaire
invloed niet kan worden tegengegaan, is de neiging tot een
zekere verstarring en wereldvreemdheid die de uitvoerende
organen der Gemeenschappen met elk ander uitvoerend
overheidsorgaan gemeen hebben. Hoewel de Hoge Autori-
500
E.-S.B. 2-6-1965
teit en de Commissies zonder de drijfveer van parlemen-
taire bemoeiing in het algemeen een grote activiteit hebben
ten toon gespreid, kan toch worden opgemerkt dat de ver:
starring die bijv. bij het kartelbeleid dreigt op te’ treden
en de, wereldvreemdheid die bi., het oorspronkelijk voor-
stel voor het gemeenschappelijk vervoerbeleid kenmerkte,
bij voldoende parlementaire invloed misschien was voor-
komen.
Zoal namelijk parlementaire medezeggenschap niet had
kunnen zorgen. dat, het kartelbeleid niet zé onhandig werd
opgezet dat in de twee â drie jaar dat dit beleid .van kEacht
is ca. 40.000 verzoeken om – goedkeuring van overeen-
komsten werden ingediend, een aantal dat onmogelijk op
korte terrpijn kon worden afgewerkt, dan had deze mede-
zeggenschap althans kunnen bewerken dat aan de Euro-
pese Commissie de nodige mankracht ter beschikking werd
gesteld om toch zoveel mogelijk van deze verzoeken te
verwerken. De bureaucratie had tot gevolg dat tot nu toe
slechts een vijftal verklaringen zijn afgegeven!
• Wat het vervoerbeleid bétreft, het voorstel om aan een
lid-staat waarvan de ingezetenen ca. 40 pCt. van het grens-
overschrjdend goederenvervoer’ over de weg binnen de
gemeenschap verzorgt een contingent toe te wijzen dat dit
aandeel tot 20 pCt. beoogde terug te brengen, was op z’n
minst irreëel. Als een bewindsman bij een goed functio-
nerende’ ‘democratie met zo’n v’odrstel komt loopt zijn
politieke loopbaan gevaar. Het geeft te denken dat de
met de voorbereiding van dit voorstel in het bijzonder
belaste commissaris ongehinderd kon blijven zitten.
Terwijl het democratische orgaan buiten spel stond heeft
ten slotte de Raad het beleid moeten ‘omb’ui’gen. Meer in
het algemeen mag worden gesteld dat zowel het beleid
zoals dit naar buiten’blijkt als ook de-interne efficiency
van het overheidsapparaat van een parlementaire bemoeiing
kunnen profiteren.
Hoe verkregen de Staten-Generaal hun rechten?
Een vergelijking van de positie van het Europese Parle-
ment met de onmondigheid van de Nederlandse Volks-
vertegenwoordiging in de eerste helft van de vorige eeuw
dringt zich’ op. De Staten-Generaal hadden aanvankelijk
slechts eens in de tien jaar het recht van vaststelling van de
begroting ‘bij de wet, terwijl de Koning ook de normale
wetgeving aan zich had getrokken en regeerde bij Konink-
lijk Besluit. Voorts’ werdén de Kamerleden niet recht-
streeks verkozen en bestonden de rechten van amendement
en initiatief ook nog niet. Tegen de achterstelling van de
Staten-Generaal tekende de toekomstige staatsman ‘Thor-
becke verzet aan, vooral nadat de ,grondwetsherziening van
1840 alleen het budgetrecht eens in de twee jaar had toe-
gekend – overigens reeds een grote verbetering — maar
voor het overige veel bij het oude had gelaten. Thorbecke
en een aantal médestanders bleven voor meer parlementaire
rechten ijveren, totdat in 1848 de definitieve wijziging tot
stand kwam die maakte dat in Nederland de parlementaire
democratie werd gevestigd. Overigens hebben ook toen de
Staten-Generaal het initiatief niet genomen. Immers, had
de Koning niet, verschrikt door een revolutiegolf in het
buitenland,’ tot de wijziging besloten, dan had het nog jaren
kunnen duren eer Nederland zijn parlementaire regerings-
vorm kreeg. De Kamer had namelijk voordien herhaalde
malen de gelegenheid gehad om door het hanteren van het
budgetrecht de hervorming door te zetten die
zij
later van
de Koning cadeau heeft gekregen, doch bracht er kennelijk
niet de energie voor op.
De vergelijking met de plaats van de Europese Vergade-
ring gaat mank want het ziet er thans niet naar uit dat de
soevereine lid-staten de parlementaire rechten binnen af-
zienbare tijd aan de Vergadering ten geschenke zullen
geven omdat ook op dit punt het gebrek aan medewerking
van één der lid-staten voldoende is om de democratisering
van de Gemeenschappen te blokkeren. Wil echter voor-
komen worden dat de vergelijking voor het overige wèl
opgaat, dan zou het aanbeveling verdienen dat de Europese
Parlementariërs in het algemeen wat meer courage ten
toon zouden spreiden en zich eendrachtig zouden bezinnen
op de mogelijkheden die de motie van afkeuring biedt.
Parlementaire rechten en parlementair stelsel.
Evenwel is een parlementair stelsel niet zonder meer ge-
boren, wanneer budgetrecht en rechtstreekse ‘verkiezingen
werkelijkheid worden. De verhouding tussen de uit-
voerende en controlerende organen moet nauwkeurig ge-
regeld worden om het uitvoerend orgaan de nodige arm-
slag te geven die het behoeft, zonder dat het ontkomt aan
een efficiënt toezicht; daarbij moet in elk geval een compe-
tentiestrijd tussen beide machten voorkomen worden.
Dit inziende bezonnen Thorbecke en de zijnen zich tussen
1840 en 1848 op de toekomstige staatsinrichting van ons
land en deden voorstellen dienaangaande aan de Kamer,
er terecht van uitgaande dat wanneer de volksvertegen-
woordiging een wijziging in het staatsbestel verlangde,
zij ook de bijzonderheden moest aangeven waarin die
verandering had te bestaan. Hun inzichten hebben groten-
deels de toekomstige staatsinrichting bepaald, welke dan
ook in hoge mate rekening houdt met de eis dat de demo-
cratie ook moet kunnen functioneren. Onze staatsvorm is
dientengevolge geen theoretisch systeem geworden: de
scheiding van wetgevende en uitvoerende macht is niet
zuiver. Koning èn Volksvertegenwoordiging regeren.
Voor alle wetten is goedkeuring van de Staten-Generaal
nodig. Belangrijk is dat verantwoordelijkheid wordt gelegd
waar bevoegdheid wordt verleend.
Rechtstreekse verkiezing en openbare vergadering
vormen voorwaarden voor een goede volksvertegen-
woordiging en werden daarom in de grondwet vastgelegd.
Openbaarheid verheft het peil van de vergadering; trouwens
de kiezers hebben recht te weten hoe zij worden vertegen-
woordigd. Alleen directe verkiezing kan representatie van
hetgeen
bij
het volk leeft garanderen; een bijkomend voc r-
deel ervan is dat de afhankelijkheid van de kiezers een
stimulans voor de verkozene kan betekenen.
Met de onschendbaarheid des Konings en de ministeriële
verantwoordelijkheid zoals de grondwet die regelt, is een
eind gekomen aan de monarchale invloed. De ministers
treden in het vervolg voor de Koning op.
Bij
menings-
verschil tussen regering en volksvertegenwoordiging moet
de regering uiteindelijk wijken. Dit was
bij
het oude stelsel
niet het geval, zodat dit kon leiden tot een onverkwikkelijke
strijd tussen de twee soevereine machten: Koning en
Volksvertegenwoordiging. Het nieuwe stelsel heeft dus het
voordeel dat het, altijd tot een oplossing leidt. Het verschilt
hierin wezenlijk van bijv. het in de Verenigde Staten ge-
hanteerde systeem, waar Congres en President beide
onafzetbare machten zijn, zodat het landsbestuur bij duur-
zaam meningsverschil ernstig kan worden belemmerd.
Het recht van interpellatie en het recht van vaststelling
der begroting-bij de wet zorgen ervoor dat de ministeriële
verantwoordelijkheid geen dode letter wordt. Het recht van
amendement en dat van initiatief geven de Kamer de
mogelijkheid om mee te regeren. De regering kan zich ver-
dedigen door te dreigen af te zullen treden, of door de
E.-S.B. 2-6-1965
501
Kamers te ontbinden en te hopen op een gunstiger stem-
ming in een nieuwe volksvertegenwoordiging. Dit laatste
had vroeger, toen ons land nog districtsgewijze vertegen-
woordiging kende, meer zin dan nu, omdat de kans op
een wijziging in de samenstelling van de Kamer groter was.
Een Europese mogelijkheid.
Een schets van de gewenste wijzigingen in de verhouding
tussen de Europese instanties zou ongetwijfeld aan het
Parlement dezelfde voorrechten toekennen die de Neder-
landse Tweede Kamer thans geniet. De Commissarissen
zouden dan – individueel of als college – verantwoorde-
lijk worden aan het Parlement. Een natuurlijk gevolg zal
zijn dat de Commissies geformeerd worden, rekening
houdend met de politiekeverhoudingen in het Parlement,
zodat de benoeming door de lid-staten een formele aan-
gelegenheid wordt.
Een vruchtbare samenwerking der drie betrokken instan-
ties op basis van deze parlementaire rechten is mogelijk
zonder omvangrijke verdragswijzigingen. De verandering
zou voornamelijk daarin kunnen bestaan dat de Ver-
gadering altijd over de voorstellen van de Commissie
geraadpleegd moet worden alvorens deze, al dan niet
haar aanleiding van de opmerkingen van het Parlement
gewijzigd,
bij
de Raad worden ingediend. Voorts zouden
de besluiten, op de voorstellen van de Commissie door de
Raad genomen, uiteindelijk in de Vergadering moeten
worden goedgekeurd, om kracht van ,,wet” te krijgen,
waarbij deze laatste het recht moet hebben de besluiten
van de Raad te amenderen, alles met gewone meerder-
heid. De budgettaire procedure zou in deze conceptie niet
meer behoeven af te wijken van de afwikkeling van de
andere voorstellen. De intergouvernementele opzet vereist
evenwel dat de Raad het laatste woord heeft en met ge-
kwalificeerde meerderheid in verzet kan komen tegen het
amendement. Dan zou het ontwerp als verworpen kunnen
worden beschouwd.
In deze opzet heeft het Parlement ruimschoots geleger.-
heid zijn wensen kenbaar te maken, en eventueel door te
zetten. De Vergadering zou de Commissie wel, de Raad
zou haar evenwel niet opzij kunnen schuiven. De Com-
missie kan de afgevaardigden duidelijk maken dat bepaalde
voorstellen voor de Raad of voor haarzelf onaanvaardbaar
zijn, en eventueel aftreden wanneer het Parlement het haar
onmogelijk maakt haar beleid te voeren. Zij heeft dan
tweemaal de gelegenheid om over haar voorstellen met de
afgevaardigden van gedachten te wisselen, aanvankelijk
bij het horen van de Vergadering, en later bij de goed-
keuring van de besluiten van de Raad. Daarentegen zou
aan de Vergadering het recht toekomen om, wanneer de
Commissie niet bereid is een bepaald voorstel over te
nemen, zichzelf rechtstreeks tot de Raad te wenden.
Het feit dat de positie van de Commissies tegenover de
Raad bij de overgang naar de derde etappe vanzelf sterkcr
zal worden omdat het gekwalificeerd meerderheidsbesluit
in de Raad geldig wordt (hetgeen een natuurlijk gevolg is
van de clausule dat de Raad nooit zonder eenstemmigheid
voorstellen van de Commissie zal kunnen wijzigen), past
geheel in deze opzet. Trouwens het is in overeenstemming
met de geest van de verdragen dat, wanneer een ontwerp-
besluit afkomstig is ‘an een
onzijdige
Commissie, de
minderheid onder de lid-staten ook tot concessies bereid is.
In sommige reorganisatievoorstellen wordt aan de Raad
een plaats toegedacht die overeenkomt met een Senaat
of een Eerste Kamer. Het is de vraag of daarmee wel recht
gedaan wordt aan het feit dat de Raad de soevereine lid-
staten representeert en een positie bekleedt die veel ge-
lijkenis vertoont met die van de Koning, en of in dit ver-
band gezien degradatie van de Raad tot volksvertegen-
woordiging het bestuur der Gemeenschappen ten goede
zou komen. Bedacht moet worden dat de twee organen
van verschillende orde zijn: terwijl de Volksvertegen-
woordiging representeert hetgeen . ons bindt, vertegen-
woordigt de Raad hetgeen ons scheidt. Juist omdat de Raad
aandacht schenkt aan hetgeen ons verdeeld houdt, is het
van groot belang dat de besluitvorming zelf geschiedt in
de besloten vergadering van Raad en Commissie. Aldus
kan worden voorkomen dat prestige- en belangenkwesties
het proces van geven en nemen nodeloos bemoeilijken.
Het Parlement kan daarna overwegen of aan hetgeen
ons samenhoudt voldoende aandacht is geschonken om
zijn flat aan het besluit te hechten.
Het vetorecht.
Tot nu toe waren de begrotingen van de drie Europese
Gemeenschappen nog maar van betrekkelijke, omvang,
omdat de uitgaven grotendeels beperkt bleven tot de
kosten van het administratief apparaat. Met de invoering
van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, waarover
overeenstemming is bereikt, wordt in het eerste jaar
(beginnend 1 juli 1967) eventueel reeds een toeneming van
de begroting met ca. f. 6 mrd. verwacht, een bedrag dat
overeenkomt met 40 pCt. van onze Rijksbegroting. Van
verschillende kanten werd er dan ook op gewezen dat de
invoering van het budgetrecht voor het Europees Parle-
ment niet langer kon worden uitgesteld.
De Europese Commissie heeft dit ook ingezien en een
wijziging in de begrotingsprocedure voorgesteld: de ver-
anderingen die het Parlement in het begrotingsvoorstel
aanbrengt, zouden door de Raad slechts met zware meer-
derheid kunnen worden verworpen; al naar gelang de
Commissie zich met het parlementaire voorstel kan ver-
enigen of niet, zonder dat daarvoor de stemmen van vijf
resp. vier ministers nodig zijn.
Onder meer een aantal Nederlandse afgevaardigden
konden zich met dit voorstel niet verenigen. Behalve in het
Parlement zelf hadden zij ook in de pers reeds herhaaldelijk
duidelijk gemaakt dat zij het, zowel op het stuk van de
begroting als op dat van de wetgeving onjuist achtten dat
de Raad anders dan bij eenstemmigheid zou kunnen af-
wijken van de in het Parlement aangenomen wijzigings-
voorstellen. Bovendien verlangen zij ook in dat geval voor
het Parlement het recht om met gekwalificeerde meerder-
heid zo’n raadsbesluit te verwerpen
1).
Op 12 mei jl. heeft het Europees Parlement inderdaad
een wijziging voorgesteld van de door de Commissie voor-
gestelde procedure; echter wordt alleen het vetorecht bij
de begroting geëist en wordt niet ingegaan op het unani-
miteitsvereiste noch op de behoefte aan democratisering
van de wetgeving in het algemeen.
Terwijl in de gedachtengang die in de voorgaande
paragrafen is ontwikkeld het Parlement het recht houdt de
raadsbesluiten ook bij tweede lezing te wijzigen, rest bij
toepassing van het vetorecht aan het Parlement nog
slechts de keuze tussen ja en neen. Dit heeft het nadeel
dat aan het Parlement een lelijke rol kan worden
‘) Prof. Mr. P. J. G. Kapteyn: ,,Medezeggenschap van het Europees Parlement in het landbouwbeleid”, Ned. Juristen-
blad, no. 11, 1965 en: ,,Plan voor een Federale Begroting”,
voorstel van Drs. Th. E. Westerterp en Ir. H. Vredeling, De
Volkskracht, 31 maart 1965.
502
E.-S.B. 2-6-1965
opgedrongen. Dit bij uitstek democratische orgaan kan
namelijk de aanschijn krijgen dat het over zich heen laat
lopen wanneer het zijn wil niet doorzet en raadsbesluiten
waarin de verlangens van het Parlement niet tot uiting
komen niet verwerpt, terwijl het, wanneer het deze gedrags-
wijze wel volgt, de kans loopt ervan beticht te worden een
negatieve instelling te tonen en de ontwikkeling te blok-
keren. Door het vetorecht aan de Raad toe te spe!en krijgt
het intergouvernementele orgaan deze ongunstige rol;
dit is ook te verdedigen op grond van de overweging dat,
wanneer meerdere lid-staten tegen een bepaald amende-
ment zijn, tegenwerking van die kant niet ondenkbaar is,
en dat, wanneer de tegenwerking wordt voorkomen door
het ontwerp te verwerpen, het logisch is dat
,
de Raad
daarvoor ook de verantwoording te dragen krijgt.
Wegens het feit dat er een oneindige scala van mogelijk-
heden bestaat om de driehoeksverhouding tussen Raad,
Commissie en Parlement te regelen, wordt hier niet verder
op de specifieke verdienste van alternatieve voorstellen
ingegaan
2),
2)
Zie hiervoor bijv. Isaac E. Druker: ,,Strengthening Demo-
cracy in the EEG.: the Parliament and the Budget”, Common
Market Law Review, Vol. 2, no. 2.
Slotbeschouwing.
Terugkomend op de bestaande toestand mag worden
gesteld:
– dat, naarmate de tijd voortschrjdt, het ontbreken
van een parlementaire invloed op het beleid der Europese
Gemeenschappen steeds onbevredigender wordt;
– dat, ter verkrjging van die invloed, de jongste voor
–
stellen van de Europese Commissie, ook in de vorm
waarin deze door het Parlement zijn geamendeerd, nog
onvoldoende zijn;
– dat deze toestand alleen zal kunnen veranderen,
wanneer het Parlement zelf druk uitoefent, daar van de
nationale regeringen te weinig medewerking te verwach-
ten is;
– dat voor deze druk slechts één middel voorhanden is,
namelijk de motie van afkeuring;
– dat het Parlement tegelijkertijd aan dient te geven
hoe het de toekomstige Europese constitutie ziet;
– dat het Parlement ten slotte op deze wijze de inte-
gratie het best kan steunen en deszelfs afglijden naar de
positie van een onbelangrijke debating club kan voorkomen.
‘s-Gravenhage.
D. VAN DER WERF.
Een meer geclifferentieerd vakverenigingsbestel
Een open vakverenigingsbestel, of liever een meer gediffe-
rentieerd vakverenigingswezen,— welke voorstelling moet
men zich daarvan maken? Het zou ondoenlijk zijn een
dergelijk bestel tot in onderdelen te gaan beschrijven.
De stelregel dat de maatschappelijke orde van dien aard
moet zijn, dat elke georganiseerde groep op enigerlei wijze
kan meedoen aan de beïnvloeding van de beslissingen die
de maatschappij in al de geledingen van de structuur neemt,
geeft ons echter al een houvast.
Ik kan in aansluiting hierop volstaan met het ontwerpen
van een soort model dat mutatis mutandis op velerlei
situaties van toepassing kan zijn. Bij de opbouw van dit
model ga ik uit van de gegevens die mij in de loop van
de tijd vertrouwd zijn gewotden en die betrekking hebben
op de Vakvereniging Rijdend Personeel (V.R.P.) bij de
Nederlandse Spoorwegen, een vakorganisatie die momen-
teel de spil vormt van de Federatieve Spoorweg Vak-
vereniging (F.S.V.). Deze V.R.P. organiseert om en nabij
de helft van de conducteurs en machinisten (in officiële
termen: trein- en krachtvoertuigenpersoneel), die werk-
zaam zijn bij de Nederlandse Spoorwegen. In aanmerking
genomen dat vakverenigingen die, landelijk gezien, een
derde gedeelte van de werknemersbevolking organiseren,
feitelijk representatief zijn, mag de V.R.P. als represen-
tatief voor het rijdend personeel bij de N.S. worden be-
schouwd.
De V.R.P. heeft in de afgelopen jaren, sinds de oprichting
in 1961 en inmiddels ingetreden in een federatie die de status
van representant van het gehele N.S.-personeel tracht te
veroveren, niet nagelaten hemel en aarde te bewegen om
door de NS-directie als vertegenwoordigster van het
rijdend personeel te worden erkend en tot het overleg over
de arbeidsvoorwaarden in het bedrijf te worden toegelaten.
Dit overleg is geconcentreerd in de Personeelraad N.S.,
een lichaam op het niveau van de ondernemingsleiding,
dat, gezien het feit dat de Nederlandse Spoorwegen een
zelfstandige bedrijfstak zijn, het midden houdt tussen een
vakraad en een ondernemingsraad (wat op zichzelf al tot
sceptische bespiegelingen aanleiding kan geven). Naast de
Personeelraad bestaan op het niveau van de bedrijfs-
onderdelen vormen van ,,klein overleg”, een figuur die
men ook bij o.m. Philips (,,kernen”) en de Hoogovens
(,,contactcommissies”) tegenkomt.
Het perspectief krijgt scherper contouren. Het rijdend
personeel ressorteert onder de Chef Dienst Exploitatie.
De V.R.P. is representatief voor het rijdend personeel.
Ik vraag mij dus af of het niet mogelijk is dat afgevaardigden
van de V.R.P. zitting hebben in een vertegenwoordigings-
orgaan op het niveau van de genoemde Chef Dienst
Exploitatie. Uitgaande van deze mogelijkheid kan men
zich voorstellen dat overal waar vakorganisaties optreden,
die representatief geacht kunnen worden voor personeels-
groepen in een bedrijf of bedrijfsonderdeel, haar ver-
tegenwbordigers zitting nemen in lichamen op gezags-
niveaus waaronder die personeelsgroepen rechtstreeks res-
sorteren, om het even of zulke vakorganisaties een enkele
personeelsgroep in een bepaald bedrijf of bedrijfsonderdeel
vertegenwoordigen ofwel gelijksoortige personeelsgroepen
in verschillende bedrijfsonderdelen, bedrijven, bedrijfs-
takken of zelfs in het gehele bedrijfsleven.
De grondgedachte is dat het niet zo zou moeten zijn dat
vakorganisaties zich naar doelstelling en spreiding van de
leden hebben te richten naar de bestaande (sterk beperkte)
mogelijkheden van participatie in het georganiseerde over-
leg (met name op de drie vlakken van de ondernemingen,
de bedrijfstakken en de landelijke organen), maar dat de
structuur van het georganiseerde overleg op elk denk-
baar gezagsniveau toegankelijk zal moeten zijn voor de
E.-S.B. 2-6-1965
.
503
inspraak van organisaties, wââr deze zich ook voordoen
en hun aanspraken laten gelden.
Een en ander heeft als eerste consequentie dat de repre-
sentativiteit op het landelijke vlak niet langer de maat is
van alle representativiteit in den lande. Even afgezien van
de vraag of organisaties die landelijk representatief ver-
klaard zijn, geweerd zouden moeten worden uit lagere
organen, waar zij althans wat hun ledental betreft zeker
niex representatief zijn, zou het niet zo mogen zijn dat van
organisaties geëist wordt dat zij
landelijk
representatief zijn
alvorens aan het overleg in de lagere organen deel te
kunnen nemen; een gedragslijn die tegenwoordig in het
algemeen nog wordt gevolgd.
Op deze gedragslijn is het huidige onderscheid tussen
erkende en niet erkende vakbeweging gebaseerd; in de
praktijk betekent het dat een Organisatie bij een van de
drie bekende,
landelijk representatieve
vakcentralen moet
zijn aangesloten om op enigerlei wijze als representant
van een werknemersgroepering erkend te kunnen worden.
De representativiteit zal daarentegen ,,ter plaatse” vast-
gesteld moeten worden, ongeacht het niveau waar dit
plaatsvindt. En wordt een Organisatie voor ruimere of
engere kring representatief bevonden, dan zal er hoe dan
ook een plaatsje voor ingeruimd moeten worden.
Hoewel praktisch beslissend is of een organisatie bij een
van de drie vakcentralen is aangesloten, richt de Minister
zich
bij
de beoordeling van de representativiteit van orga-
nisaties ook naar een aantal maatstaven die de Sociaal-
Economische Raad in
1954
opstelde (bekend als: constitu-
tionele betrouwbaarheid, redelijke spreiding van de leden
over het bedrijfsleven, voldoende financiële draagkracht
en bereidheid tot constructief deelnemen en het dragen van
de daarmee samenhangende verantwoordelijkheden.
Men kan deze maatstaven echter zé willekeurig inter-
preteren, waardoor ze z6 gemakkelijk tot discriminatie van
organisaties aanleiding kunnen geven, dat het nuttig kan
zijn in deze kwestie terug te keren tot de procedüre die ook
bij de bezetting van de politieke organen gevolgd wordt,
nl. de vaststelling van een kiesdeler. Als het ledental van
een organisatie een nader vast te stellen percentage van het
aantal leden van de abstracte maatschappelijke groepering
(van welke omvang ook), waarop zij zich richt, overschrijdt,
is zij representatief. Ik zie niet in waarom een vakorgani-
satie aan grotere beperkingen onderworpen zou moeten
worden dan een politieke partij. Het ligt voor de hand dit
percentage op ca.
5
te bepalen, zijnde procentueel het leden-
tal dat de kleinste der drie vakcentralen (het C.N.V.) uit
de totale onzeifstandige beroepsbevolking recruteert. Heeft
een vakorganisatie dit percentage gehaald, dan moet haar
toegang verleend worden tot het voor haar relevante,
bestaande of desnoods voor haat in het leven te roepen
vertegenwoordigingsorgaan.
Ik geef hier nog een ad absurdum gevoerd denkbeeldig
voorbeeld. In een van de afdelingen van een blik-emballage-
fabriek staan een aantal lopende-bandmachines waarmee
conservebussen worden gefabriceerd. Aan zo’n lopende
band staan een achttal arbeiders, die elk een fase in de
opbouw van de bus afhandelen. Een van die fasen wordt
het felsen genoemd: het in de vooraf geproduceerde cilinder
aanbrengen van de bodem van de bus. Stel dat er
25
machines zijn, dan zijn er dus
25
felsers. Onder deze
25
felsers menen op een gegeven moment een stuk of zeven
personen dat de specifieke groepsbelangen van de felsers
in deze afdeling afzonderlijk gerepresenteerd dienen te
worden en zij richten een ,,vereniging” op: de Vereniging
van Felsers in Afdeling Zus van Onderneming Zo. Deze
vereniging is representatief voor de ,,abstracte maatschap-
pelijke groepering” van felsers in de genoemde afdeling
van het bedoelde bedrijf. Zij organiseert immers meer dan
5
pCt. van de betrokken felsers. Er is geen reden voor deze
vereniging om zitting te nemen in de ondernemingsraad
van het bedrijf; zij is immers niet representatief voor het
gehele personeel van dit bedrijf. Toch heeft zij op grond
van haar representativiteit een vertegenwoordigingsrecht.
De felsers ressorteren als personeelsgroep rechtstreeks
onder de chef van de afdeling. Er zal dus ten overstaan van
de afdelingschef een afzonderlijk vertegenwoordigings-
orgaan moeten komen, waarin de afgevaardigden van de
felsers plaats kunnen nemen, en dan eventueel ook van
de opzetters, nakijkers, inpakkers e.a. langs de band.
Het is theoretisch mogelijk dat de 7 georganiseerde fel-
sers slechts in twee van de vijf vijftallen van machines,
die elk onder een baas ressorteren, zitten. Dan zou er dus
wat voor te zeggen moeten zijn dat er een tweetal minuscule
vertegenwoordigingsorganen ten overstaan van de twee
betrokken bazen zouden moeten komen. We raken hier
echter in een grensgebied waarin de noodzaak tot het op-
richten van een vertegenwoordigingsorgaan ernstig wordt
aangetast. Dit grensgebied wordt
namelijk bepaald door de
mogelijkheid voor een werknemer om zich
persoonlijk
met
zijn superieuren te verstaan. De noodzaak van een ver-
tegenwoordigingsorgaan groeit met de mate waarin de
contacten van een werknemer met die superieuren van hem
in het bedrijf, waar zijn arbeidsbestaan in de sterkste mate
van afhankelijk is, stagneren.
Overigens zal alles af moeten hangen van een al of niet
bestaande behoefte aan een georganiseerde representatie
onder de personeelsgroepen. Het is bepaald niet mijn
bedoeling om een dergelijke georganiseerde vertegen-
woordiging voor te schrijven. Het gaat er mij alleen om
dat wââr zo’n behoefte zich manifesteert, de betreffende
groep de kans moet hebben die behoefte te tonen.
Langs deze weg van ,,vertegenwoordigingsvrijheid” zal
het hoofd geboden kunnen worden aan toestanden waarin
organisaties als vertegenwoordigsters optreden, terwijl het
mogelijk is dat binnen het bestek waarin opgetreden wordt
(bedrijfstak, onderneming, bedrijfsonderdeel) deze Organi-
satie geen lid of een uit representativiteitsoogpunt te gering
aantal leden telt.
Hoe vaak komt men niet verhoudingen tegen waarin
een organisatie vertegenwoordigend optreedt zonder er
staat op te kunnen maken onder het vertegenwoordigde
personeel voldoende leden te hebben, uitsluitend op grond
van het feit dat zo’n organisatie op een directe of indirecte
wijze elders (landelijk, in andere regionen van het bedrijfs-
leven) representatief is. Het recht van vertegenwoordiging
zal geheel afhankelijk gesteld moeten worden van de getais-
matige positie die een Organisatie in het werkingsgebied
van een overleg-, advies- of bestuursorgaan op elk denk-
baar niveau inneemt. Er is geen andere objectief betrouw
–
bare maatstaf.
Elk systeem heeft zijn speciale moeilijkheden; alle baten
gaan met kosten gepaard. Als ik mij in mijn gedachten-
gang door democratische principes laat leiden, ben ik mij
er goed van bewust dat bij een eventuele realisering daar
–
van andere waardevolle verworvenheden prijsgegeven zul-
len moeten worden. Maar geen mens ontkomt aan het
kiezen of delen. Zo zal men met de coördinatie in de maag
komen te zitten. Tot nog toe worden categorale organisa-
ties zoveel mogelijk geweerd, omdat men van hen, indien
tot lagere vormen van overleg, raadgeving en bestuur toe-
gelaten, geen verantwoordelijkheid kan verwachten voor
504
E.-S.B.
2-6-1965
besluiten die op hogere niveaus, waar
zij niet participeren, genomen worden.
Dit is triest, maar is het steekhoudend
om ze daarom dan maar buiten te slui-
ten? Is het niet beter de moeilijkheden
van de spanningen tussen hogere en
lagere besluitvormingsniveaus te accep-
teren in ruil voor de erkenning dat
overal waar organisaties opdoemen, op
de een of andere manier verlangens
worden gerepresenteerd, die de aan-
dacht verdienen, hoeveel kritiek de
wijze van representeren ook mag uit-
lokken? Er zal veel meer overgelaten
moeten worden aan een openlijke worsteling tussen
organisaties die op hogere niveaus representatief zijn en
die welke het op lagere niveaus zijn.
Het is verleidelijk al naar gelang het aantal niveaus
waarop door organisaties vertegenwoordigend opgetreden
kan worden, een onderscheid tussen een gelijk aantal
soorten arbeidsvoorwaarden te maken: primaire arbeids-
voorwaardèn op landelijk niveau, secundaire op bedrijfs-
taksniveau, ,,tertiaire” op middelgrote ondernemingsniveau,
,,quartaire” op het niveau van het bedrijfsonderdeel. Mijns
inziens is het inderdaad mogelijk ongeveer zo’n onder-
scheid te maken, vooral omdat er aanwijzingen zijn dat
organisaties met een geringer spreidingsgebied zich voor
minder primaire arbeidsvoorwaarden inzetten, d.w.z. voort-
komen uit verlangens met betrekking tot de minder maten-
ele condities van het arbeidsbestaan. Men zou buy, van
de V.R.P. kunnen verlangen dat zij zich in het overleg-
orgaan Exploitatiedienst voornamelijk richt op de quar-
taire arbeidsvoorwaarden (draagtijd uniformen, verbete-
ring dienstlokalen, onregelmatigheidstoelagen, dienstrege-
ling) en zich voor wat betreft de primaire tot en met ter-
tiaire arbeidsvoorwaarden onderwerpt aan wat door op
hogere niveaus representatieve organisaties daarover wordt
bedongen.
De vraag is of die ,,lagere” organisaties er genoegen
mee zullen nemen zich zo in hun onderwerp van overleg
te moeten beperken. Ik ben in eerste instantie geneigd te
zeggen dat dit dan hun prijs is voor deelneming aan het
georganiseerde overleg. Beter iets dan niets. Overigens
behoeft men dit niet al te somber in te zien, als de voor-
waarde gesteld wordt dat de ,,hogere” organisaties zich
zoveel mogelijk beperken tot ,,raam”-regelingen. Vooral
in deze tijd van een toenemende aandrang om een vrije
loonvorming in te voeren, zal voor de ,,lagere” organisaties
de gelegenheid om ook inzake meer primaire arbeids-
voorwaarden een stem te hebben toenemen. Daar komt
nog
bij
dat een ,,hogere” organisatie
moeilijk
haar zin-
tuigen kan afsluiten voor verlangens die door de ,,lagere”
organisaties worden geuit. Nu al wordt de niet-erkende
vakbeweging het geweten van de erkende vakbeweging
genoemd; door een integratie van de niet-erkende vak-
beweging in het georganiseerde overleg zal dat zeker niet
minder worden.
Het is momenteel voor beroepsgewijze georganiseerde
werknemers niet mogelijk door te dringen in het centrale
overleg; dit is nagenoeg voorbehouden aan bedrijfstaks-
gewijze gebundelde werknemers. Ik zou er de aandacht
op willen vestigen dat er voor eerstgenoemden toch een
manier te vinden is om in het topoverleg betrokken te
worden. Als een organisatie of federatie erin slaagt represen-
tatief verklaard te worden voor een ,,horizöntale laag”
van de werknei’ners over
de gehele breedte van het bedrijfs-
(1. M.)
leven, zal men haar de toegang tot dat topoverleg moeilijk
kunnen weigeren.
Ik denk hierbij in het bijzonder aan een eventuele federa-
tie van hoger personeel, maar het gaat natuurlijk op voor
elke groep van werknemers van een
gelijk
niveau door het
gehele
bedrijfsleven
heen. Zo heeft een V.R.P. veel meer
kans in het topoverleg te komen als wordt gebundeld met
bonden van bijv. douane-beambten, agenten van politie,
onderofficieren, dan wanneer men via de F.S.V. in een
qua arbeidsniveau zeer heterogene centrale als de Federatie
van Werknemersorganisaties (de pas opgerichte FeWO)
gaat zitten. Naar mijn mening zijn de categorale organisa-
ties met constructies als deze FeWO en vroeger de Neder-
landse Vakcentrale op de verkeerde weg; ook
bij
centrale-
vorming zullen zij aan het horizontale principe moeten
vasthouden. Het opleidingsniveau biedt daarvoor, in een
maatschappij die sociale verschillen (,,klassetegen-
stellingen”) in toenemende mate van het diploma uit
definieert, goede aanknopingspunten.
Een aantal aanvullende opmerkingen tot slot.
Het kan zijn dat binnen een gegeven maatschappelijke
groepering of categorie meen dan één Organisatie, die deze
groepering of categorie wil vertegenwoordigen, voorkomt.
Men kan zich voorstellen dat naast de V.R.P. ook de
Vakgroepen Trein- en Krachtvoertuigenpersoneel, die een
onderdeel zijn van de Bedrijfsgroep Spoorwegen van de
Nederlandse Bond van Vervoerspersoneel (N.B.V.), meer
dan
5
pCt. (zonder me op dit percentage vast te leggen,
houd ik het hier maar even aan) van het rijdend personeel
organiseren. Dit lijkt mij een overwegend technisch pro-
bleem, waarvan de behandeling mij hier te ver zou voeren.
Wel wil ik erop wijzen dat in dit probleem, juist omdat
het zich meestal zal voordoen in de relatie tussen bedrijfs-
bonden en beroepsbonden, het conflict tussen een bedrijfs-
taksgewijze en beroepsgroepsgewijze georganiseerd overleg
tot uiting komt. Mijn aanbevelingen worden in hoge mate
gemotiveerd door de mening dat juist dit conflict als het
ware experimenteel aan het maatschappelijk leven moet
worden vrijgegeven, in afwachting van welk principe het
zal winnen. Mijn voorspelling dat de bedrijfsbond zal
winnen, als deze het waagt zijn lagere kader zelfstandiger
te laten opereren, d.w.z. als deze erin kan slagen op een
gedifferentieerde wijze ,,categoraler” te functioneren, geef
ik voor wat zij waard is. Zij is gebaseerd op mijn over-
tuiging dat er categorale organisaties zijn omdat dè bedrjfs-
bonden het categorale element in hun gelederen zo sterk
verdringen.
Ik heb met opzet steeds de term vertegenwoordigings-
orgaan gebruikt. Deze term voldoet, beter dan de term
overlegorgaan, aan mijn veronderstelling dat de aanvan-
kelijke, ,,synthetisch” gerichte inzichten, die in de ,,ideo-
logie” van de ondernemingsraad en de publiekrechtelijke
E.-S.B. 2-6-1965
505
Medezeggenschap in West-Duitsland:, historische achtergronden
De belangstelling voor. de Westduitse vormen van
medezeggenschap is jarenlang praktisch nihil geweest.
Mede door het verschijnen van het rapport van de Staats-
commissie Verdam begint hierin thans verandering te ko-
men.
De Westduitse wetgeving op dit punt heeft echter
een eigen- voorgeschiedenis en is onder specifieke om-
standigheden tot stand gekomen. Hieronder worden de-
ze specifieke historische omstandigheden summier ge-
schetst ]) en wordt tevens de inhoud der ,,Mïtbestim-
mungsgesetze” in grote lijnen weergegeven.
De Westduitse vormen van medezeggenschap zijn na
de tweede wereldoorlog niet uit de lucht komen val
len. Zij hebben een lange voorgeschiedenis, welke terug-
gaat tot het eerste begin van industrieel leven in de vo-
rige eeuw
Zoals in alle industrielanden ging de ontwikkeling van
fabrieken voor de arbeider in sociaal en psychologisch
opzicht gewoonlijk gepaard met ,,vervreemding”. Hij is
) Zie hiervoor. ,.Zur Geschichte der Mitbestimmung”,
door Erich Potthoff, in ,,Zwischenbilanz der Mitbestim-mung”, van Potthoff, 0. Blume, H. Duverne], Tübingen,
1962, waaraan de historische gegevens vnl. zijn ontleend.
2)
Zie: Dr. 0. Neuloh: ,,Die deutsche Betriebsverfassung
und ihre Sozialformen his zur Mitbestirnmung”, Tübingen,
1956.
(vervolg van blz. 505)
bedrijfsorganisatie tot uitdrukking komen, plaats zullen
moeten maken voor een zienswijze die weer aansluit op
de oude fabriekskerngedachte, een gedachte die meer
,,antithetïsch” gericht is. Zo goed als ik betwijfel of
het juist is dat ondernemingsleiders lid zijn van een
ondernemingsraad, bestrijd ik dat enige gezaghebbende,
op welk niveau ook, lid zou moeten zijn van het vertegen-
woordigingsorgaan dat ten ovet staan van hem gevormd is.
Ook in het bedrijfsleven zullen, evenals in het politieke
leven, personen of lichamen met een bestuursfunctie strikt
gescheiden moeten zijn van organen of personen met een
vertegenwoordigingsfunctie.
Ten slotte verdient het aanbeveling een soort onafhan-
kelijke, d.w.z. van enig vertegenwoordigings- of bestuurs-
orgaan (S.-E.R.!) onafhankelijke ,,kieskamer voor het be-
drijfsleven” in het leven te roepen, waaraan de beoordeliog
van de representativiteit van organisaties is opgedragen.
Verder zal de instelling van een vertegenwoordigingsorgaan
aan bepaalde tijdstippen gebonden moeten zijn, bijv. aan
de tijdstippen waarop gewoonlijk de verkiezingen voor de
ondernemingsraden plaatsvinden.
Rest mij de overtuiging uit te spreken dat de erkende
vakbeweging zich van haar dilemma zal bevrijden
1),
als zij
het aandurft de ontwikkeling van de hier door mij uit-
eengezette constellatie te bevorderen. Een regeling van het
ongeorganiseerdenprobleem is prematuur, zolang er geen
gedifferentieerd ofwel ,,ge(re)distribueerd” vakverenigings-
wezen is, d.w.z. het principe van een vrije vertegenwoor-
diging niet adequater is verwerkelijkt.
‘s-Gravenhage.
Drs. W. TOP.
) Zie ook ,,Het dilemma van de vakbeweging” (1) en (II)
in ,,E.-S.B.” van 19 en 26 mei 1965.
een ,,arbeidskracht” geworden, waarvan de prijs (is het
loon) door geen andere normen wordt bepaald dan door
de harde wetten van vraag en aanbod. Zijn arbeids-
kracht is koopwaar: overvloedig beschikbaar en dus
goedkoop. Analfabetisme kwam onder hen nog veel-
vuldig voor. Hij vervreemdde daarenboven van het wer
–
ken als zodanig: werken kwam te bestaan uit het ver-
richten van deelhandelingen, onder straffe leiding en
voor een overigens onzichtbaar eindresultaat. Het vond
piaats in een vreemde, rommelige ruimte, in volledige
afhankelijkheid van de genade van zijn chef
3).
Hij was machteloos en vaak ten naaste bij tot object
geworden. Hier zet de problematiek in. En deze pro-
blematik zet binnen de industriële sfeer in juist in de
periode, dat in de staatkundige sfeer in West-Europa
de emancipatie der burgerij, baangebroken in de Fran-
se revolutie, allerwegen vrijheidsgezinde constituties tot
stand doet komen en een eind maakt aan de absolute
autocratie van monarchen en aan de privileges van de
adel.
Europese versus Amerikaanse ontwikkelingen.
Michel ziet het verschil tussen de ontwikkeling der ar-
beidsverhoudingen in Duitsland en die in de Angel-
saksische landen hierin, dat in deze laatste landen de
individualistische houding al breder verspreid en dieper
geworteld was dan elders.
In deze landen was bijgevolg het ,,eigenbelang” tot
een algemeen maatschappelijk motief, ook onder de ar-
beiders geworden
4).
Een langere democratische traditie werkte in de Ver-
enigde Staten bovendien ook in de bedrijcn door. De
arbeider had voorts ook kansen om sociaal te stijgen
èn . het geloof in de mogelijkheid van stijging. Dat
ontnam aan de onpersoonlijke, onaanzienlijke loonar-
beid tenminste het sociaal-irriterende karakter van onver-
anderlijkheid, van erfelijkheid en ,,stand”, en daarmee
van absolute minderwaardigheid, van ,,proletariërdom”.
Op het Europese continent daarentegen, en vooral in
Duitsland, had de loonarbeid dit karakter wél, omdat
bovengenoemde sociale structuurelementen ontbraken.
In Duitsland met name werkte de feodale, distantiëren-
de houding van ,,heer” tegenover ,,knecht”, van koude
discipline, van een overmatig autocratisch ,,Herr-im-Hau-
se”-standpunt ook door op de fabrikanten. Aan arbei-
derszijde bestonden nog solidaristische levensvormen uit
de gilde-tijd en werd de pedanterie ,,van boven” in ver
–
schillende streken beantwoord met een klassebewuste
strijdvaardïgheid ,,van onderop”. Hardere, gesloten
maatschappelijke afgrenzingen naar rang en stand, vaak
stammend uit ouder, statischer tijden, drongen daarmee
van buiten in het bedrijf binnen. Het leidde hier tot een
rangorde, die niet in alle opzichten uit de zakelijke eisen
van het bedrijfsleven zelf voortkwam en die ook weinig
perspectief voor lotsverbetering bood.
,,Infolge dessen waren die deutschen Betriebe stârker
VgJ.: R. Bend;ix: ,,Work and Authority in Industry”,
New York/London, 1956, blz.
56
e.v.
Ernst Michel: .,Sozial-geschichte der industiriellen Ar
–
beitswelt”, Frankfurt/Main, 1953, blz. 127 e.v.; vgl. ook Ben-
dix, op. cit., blz. 115.
506
E.-S.B. 2-6-1965
als die anderer Industrielinder mit seelischer Spannun-
gen und Protesten geladen” ).
De behoefte om wensen, verlangens en voorstellen
van de arbeiders te kanaliseren en hierover een geregeld
gesprek met de werkgever mogelijk te maken, leefde in
Duitsland dan ook al in de 19e eeuw onder vooruit-
ziende arbeiders en werkgevers. Het resulteerde toen al
in initiatieven en experimenten met arbeidersraden
6).
1919: Grondslag voor medezeggenschap.
Na de eerste wereldoorlog bestond er zelfs een uit-
gesproken ,,Riitebewegung” binnen de sociaal-democra-
tische partij en leek het zelfs even de vraag, of Duits-
land een radenrepubliek dan wel een parlementaire de-
mocratie zou gaan worden. De meerderheid der socialis-
ten, die toen de regering vormden, kozen voor het laat-
ste. Toch kwamen uit de radenbeweging sterke impul-
sen voort voor een wetgeving op dit punt.
De grondslag voor de medezeggenschap der werkne-
mers werd in 1919, in art. 165 van de grondwet van de
republiek van Weimar, gelegd. Daarin werd gesteld, dat
arbeiders en beambten geroepen zijn om op voet van
gelijkheid samen met ondernemers mee te werken aan
de regeling van loon- en arbeidsvoorwaarden en aan de
algehele economische ontwikkeling der produktiefacto-
ren. Daartoe zouden zij wettelijke vertegenwoordigin-
gen krijgen in ,,Betrebsarbeiterraten”, in ,,Bezirksarbei-
terrâten”, en een ,,Reichsarbeiterrat”, in welke beide
laatste raden ook vertegenwoordigers der werkgevers
zouden zitten.
In 1920 en 1922 werd dit beginsel uitgewerkt in het
,,Betriebsriitegesetz”. De ,,Betriebsrat” kreeg daarin o.a.
de taak de bedrijfsleiding van advies te dienen, het recht
om ondernemingsraadsieden af te vaardigen naar de
Raad van Commissarissen, het recht mee te spreken bij
ontslag en om de jaarstukken, benevens verantwoor-
ding daarover van de ondernemingsleiding, te ontvan-
gen.
Om verschillende redenen kwam er in de praktijk
niet zoveel terecht van een gesprek op basis van ge-
lijkberechtigdheid, zoals de grondwet het wilde
7).
Het
beginsel was echter voor het eerst duidelijk in het open-
baar vastgelegd.
1933-1945.
Het nationaal-socialistische bewind bouwde na 1933
alles om naar het ,,Führerprinzip”. Het ,,Betriebsrâte-
gesetz” van 1922 werd al in 1934 opgeheven. Het be-
drijf moest nu als een militaire troep geleid worden. De
,,Betriebsrat” werd een ,,Vertrauensrat”, en ,,Organ der
Betriebsgemeinschaft”, geleid door de ,,Führer” van het
bedrijf.
Voor een gesprek tussen werkgever en werknemer
op voet van gelijkheid over beider reële belangen was
in het systeem geen plaats meer. De vakbonden wer
–
den ontkracht en gingen op in het ,,Deutsche Arbeits-
front”, dat de mensen in de nationaal-socialistische le-
vensopvatting moest ,,opvoeden”.
Intussen draaide de propagandamachine op volle
Michel ibid. blz. 129, gecit. door Potthoff. Zi ook:
Goetz Briefs, ,,Betriebsführung und Betriebsieben in der in-
dustrie”, Stuttgart, 1934. blz. 120 e.v. en: Emile Pin: ,,Les
Classes Sociales”, Paris 1962, blz. 201. Neuloh, op. cit., blz. 71 e.v.
Zie: Potthoff, op. cit., blz. 11 en 12.
toeren om met behulp van kreten, titels en onderschei-
dingen de arbeiders en beambten het gevoel bij te bren-
gen, dat zij werkelijk medewerkers geworden waren en
dat aan ,,Menschenfiihrung im Betriebe” de grootst mo-
gelijke aandacht werd geschonken.
1945: Drang tot vernieuwing.
Direct na de ineenstorting van de nazistische orde
herrezen en herorganiseerden zich de vakbeweging, de
werkgeversverenigingen, de politieke partijen en de ker
–
ken. Het is opmerkelijk, dat in al deze kringen sterke
stromingen naar voren kwamen, die op een democrati-
sering van het economisch leven en met name van het
bedrijfsleven aandrongen.
Medeverantwoordelijkheid en recht op medezeggen-
schap van de werknemers werd zowel van socialistische
als van confessionele zijde, zij het met verschillen in ac-
centen en voorstellen, als doel gesteld. De vakbeweging
en de S.P.D. knoopten daarbij bewust aan bij de poli-
tieke, democratische beginselen van de republiek van
Weimar; de kerken en de C.D.U. richtten zich naar eth-
sche en politieke beginselen van sociale rechtvaardig-
heid.
Van de zijde der vakbeweging werd daarbij expliciet
gesteld, dat de leiders van de industrie tweemaal hun
onbetrouwbaarheid hadden bewezen: eerst na 1918 door
de uitvoering van het Betriebsrtegesetz af te houden, en
vervolgens na 1933 door mee te werken aan de volle-
dige uitschakeling der werknemers
S).
Ook de werkgevers wensten echter wettelijke hervor-
mingen, die misbruik van de industrie voortaan zouden
uitsluiten en de verantwoordelijkheden van de onder-
nemer t.o.v. de gemeenschap, de werknemers en de
overheid duidelijk in een nieuw te creëren onderne-
mingsrecht zouden vastieggen.
De S.P.D. en, in wat afgezwakte vorm, de C.D.U. eis-
ten in dit kader nationalisering van de basisindustrieën,
waarbij tegelijk organen zouden moeten worden inge-
bouwd om echte medezeggenschap van de werknemers
te waarborgen. Een wetsvoorstel hiertoe voor de mijn-
industrie werd in Nordrhein-Westfalen aangenomen,
maar door een geallieerd veto getroffen.
1946-1948: Mitbestimmung in de ijzer- en staalindu-
strie.
Op de conferentie van Potsdam werd besloten tot een
zo snel mogelijke decentralisatie van de Duitse eco-
nomie. De geallieerde controleraad vaardigde besluiten
uit, gericht op ,,Entflechtung” der concerns, op inbe-
slagneming, en demontage van de oorlogsindustrie, op
vaststelling van de produktie-omvang in de basisindus-
trie en op denazificatie van de leidingen van onderne-
mingen en bedrijven.
Door de denazificatie-maatregelen der geallieerden
waren vele leiders van ondernemingen geïnterneerd of
voortvluchtig. De demontage riep bij de nog overgeble-
ven leiders van ondernemingen en bij de werknemers
grote weerstanden op: het ging om het bestaan van de
ondernemingen zelf en het behoud van de bestaande
werkgelegenheid. De overgebleven ondernemingsleiders
waren tot vergaande samenwerking met de leiders van
S)
Strter: ,, Gleichberechtigung mit Arbeitgebern”, in de
Westfâlische Rundschau, 9 augustus 1.946 gecit. door Pott-
hoff, op. cit., blz. 36.
E.-S.B. 2-6-1965
507
‘1’
”•”’-‘
de vakbeweging bereid om van de ondernemingen te
kunnen redden wat te redden was.
Volgens Goetz Briefs stammen de voorstellen om een
,,Arbeitsdirektor” in het bestuur van de onderneming
te benoemen en om de Raad van Commissarissen pan-
tair samen te stellen, van het bestuurslid van het
grootste Duitse staalconcern, de ,,Vereinigte Stahlwer-
ke”, nl. Heinrich Dinkelbach, en was hij het ook, die
deze nieuwe structuur in de ontviochte bedrijven door-
zette
9).
Hoe dit zij, men werd het spoedig eens over de wij-
ze, waarop vertegenwoordigers der werknemers aan
het bestuur van de ondernemingen deel zouden krijgen.
De gezamenlijk uitgewerkte voorstellen voor ,,Mitbe-
stimmung” vonden begrip bij de geallieerde bezettings-
autoriteiten. Het gevolg was, dat, in de eerste, uit con-
centraties losgemaakte ondernemingen een ,,Arbeitsdirek-
tor” als volwaardig lid in de directie werd opgenomen
en dat de Raden van Commissarissen van deze onderne-
mingen paritair werden samengesteld.
Het is door deze historische context aan te geven wel
duidelijk geworden, dat er direct na de tweede wereld-
oorlog in West-Duitsland een vrijwel unieke historische
situatie was ontstaan, een situatie, die gekenmerkt werd
door crisis en openheid voor veranderingen tegelijk. In
deze ,specifiekç situatie, met de daarbij horende speci-
9)
Goetz Briefa: ,,Zwischen Kapitalismus und Sozialismus”,
München 1952, blz. 108; een tegengestelde opvatting vindt
men o.a. bij 0. Stolz: ,,Die Gewerkschaften ‘in der Sack-
gasse”, München 1959, blz. 175 e.v.
fieke mengeling van gemeenschappelijkheid en tegenge-
steldheid van belangen, heeft het experiment ,,Mitbe-
stimmung” vorm gekregen. Wij kunnen deze nieuwe be-
stuursvorm voor ondernemingen in West-Duitsland zien
in het licht van de polarisatie-theorie van Sorokin: waar
deze stelt, dat in een crisissituatie steeds een hergroepe-
ring van belangentegenstellingen optreedt.
In dit geval is er sprake van een hergroepering der
belangentegenstellingen, waarbij de tegenstellingen,
voortkomend uit de arbeidsverhoudingen, niet zonder
meer verscherpt zijn, maar in een omvattend verband
(ondernemingsbestuur) ook opnieuw zijn samenge-
bracht
10).
Ten onzent is na de oorlog een hergroepering van
belangentegenstellingen op landelijk en bedrijfstaksni-
veau gezocht in de P.B.O.-gedachte. Het blijft echter de
moeite waard en ook van belang kennis te nemen van
andere wegen en mogelijkheden en vooral ook van de
ervaringen, die daarmee elders worden opgedaan.
Mr. Dr. A. A. van.Rhijn heeft er in,,,E.-S.B.” yan 31
maart jl. reeds op gewezen, dat het te betreuren is, dat
het rapport van de Comm’issie Verdam de Westduitse
ervaringen niet expliciet in de Ibeschouwingen heeft ver-
werkt.
In een volgend artikel komt de inhoud der Westduitse
wetgeviig inzake de medezeggenschap aan de o’rde.
Jhr. Drs. J. L. J. M. VAN DER DOES DE WILLEBOIS.
Eindhoven.
10) Zie P. Sorokin: ,,De crisis onzer eeuw”, Ned. vert.
Deventer 1950, blz. 228 e.v.
Enkele voedselgedachten in onrustige tijden
*)
Na twee wereidoorlogen en na het lezen van be.schrij-
vingen van historische en mogelijke voedselproblemen,
is het mij steeds duidelijker geworden, dat er een groot
gevaar in schuilt om onze aardbol, met zijn her- en der-
waarts verspreid liggende graanvelden, ‘aan de hand van
produktiestatistieken als een fa’briek te beschouwen, zo-
als zo vaak in technische publikaties geschiedt. Niet
alleen zijn de natuurelementen wisselvallig niet de nei-
ging in cycli al dan niOt zich beschikbaar te stellen om
een normale oogst op te brengen, doch ook doür mensen
gecreëerde gebeurtenissen grijpen soms fel in, waarbij
de oogsten afwijken van alle verwachtingen en ber&ke-
ningen.
Met name oorlogen halveren het menselijk potenti-
eel op het veld, terwijl aan de andere kant de soldaat
bijna het dubbele consumeert van zijn civiele collega.
Wel compenseren de mechanisatie van het landbouw-
proces en ‘de ontwikkeling van de landbouwtechniek,
zoals grondontwikkeling en zaadselectie, deze invloe-
den enigszins, maar anderzijds vormen in oorlogs-
tijd moeilijk te vervangen machines, slijtage van ma-
terieel, moeilijk aan te vullen brandstof en kunstmest
een wezenlijk gevaar. Zou het dan nog onverhoopt bo-
*) Pit artikel bevat een korte samenvatting van een rede,
die door de schrijver op 17 maart in ‘s-Gravenhage werd
uitgesproken. Red.
vendien eens komen tot een atoomoorlog met als ge-
volg niet alleen een vermoedelijke plaatselijke radium-
infestering van gronden en gewassen, maar ook een
disruptie van diensten en werkmogelijkheden, dan gaan
alle berekeningen van oogstramingen en overschotten
compleet overboord.
Het blijft daarom, naar mijn mening, zaak om in on-
rustige tijden als deze volgens het beproefde systeem yan
een fysieke voorraad, het risico Van schaarste steeds
voor ogen te houden, ook al kost dat wat geld, en te
luisteren naar Shakespeare, wanneer hij de nar in zijn
,,King Lear” laat zeggen: ‘,,he that keeps neither crust
for crumb, weary of all shail want sonie”.
Deze waarschuwing gèldt voor het algemene ge-
meenschapsverband, zowel voor een regéring als voor
het individu. Het is ook niets nieuws, want bijv.
Zwitserland heeft nog niet zo lang geleden voor zijn
burgers individueel en voor zijn importeurs min of meer
dwingende voorschriften vastgeteld, ten einde in ge-
val van nood niet als regering zelf, direct tot verlam-
mende noodmaatregelen over te moeten gaan.
Ook onze regering had reeds geruime tijd’ v66r de
laatste wereldoorlog bevorderd, dat er een grote graan-
voorraad in ons land blijvend aanwezig was, wat, in de
eerste jaren van de ôorlog ijn grote nut heeft ge-
toond. Hierop aansluitend, was het begrijpelijk, dat on-
508
E.-S.B
2-6-1965
ze regering in Londen deze zelfde gedachte wilde door-
voeren, zij het dat zij begreep, dat er waarschijnlijk
gewacht zou moeten worden tot na de afloop van de
oorlog, voordat de hongerige magen de door de radio
beloofde voedselvoorraden werkelijk zouden kunnen ont-
vangen. Wanneer dan ook onze regering, in 1941, toen
het nog mogelijk was, als een eekhoorn in het weste-
lijk halfrond grote voorraden aanlegde, kon zij de vol-
doening smaken, dat de voedselvoorziening van ons land
na de oorlog een vol jaar v66r was, vergeleken bij de
andere landen van bezet Europa.
Met dat vôor ogen, vraag ik mij af of men zich
realiseert, dat het helemaal niet onmogelijk is, dat de
momentele wereidvoedselvoorziening, hand in hand
met politieke gebeurtenissen, weer eens ernstig ver-
stoord zal kunnen worden. Met name voor ons land zou
ik dat hier naar voren willen brengen, waarbij ik natuur-
lijk begrijp, dat
1965
geen 1940 is, maar dat er toch in
hoofdzaak basiselementen van overeenkomst bestaan.
Wanneer in de toekomst de invoer van buiten-Euro-
pese granen wellicht eens belangrijk zal zijn terugge-
hrcht ten gevolge van de opgevoerde verbouw van
granen in hoofdzakelijk één land, nl. Frankrijk, in het
verband van de E.E.G. en de gehele distributieadmini-
stratie wordt samengebracht in het E.E.G.-bestuur, is
het niet zeker dat dit -bestuur mijn voorraadgedachte
deelt. Evenmin is het zeker dat een kleine minderheids-
partner zoals wij zijn, in geval van misoogst en/of poli-
tieke strubbelingen (een ongeluk komt nu eenmaal zel-
den alleen), ook werkelijk het part kan krijgen uit
de gezamenlijke armoede. Indien daaraan getwijfeld
zou worden, zullen wij dan vrij zijn, om te trachten
elders voor ons zelf te zorgen?
Dat dit alles niet zomaar een ohimère is, toonde de-
zer dagen een publikatie van de Directeur van F.A.O.
(de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde
Naties) Sen, waarin hij verklaarde, dat in verband met
de wanverhouding tussen bevolkingstoename en produk-
tiviteit, de komende
35
jaar, dus tot het jaar 2000,
een uitermate kritieke periode zal zijn in de geschie-
denis van de mens.
Een volgende bezorgdheid die ik koester, is dat er
in de laatste jaren in Noord-Amerika stemmen opgin-
gen en maatregelen zijn genomen om ter bestrijding
van de bewaarkosten, die primair veroorzaakt werden
door interne landbouw-steunmaatregelen, te komen tot
een verkleining van het landbouwareaal. Maar sinds
ik geluisterd heb naar de laatste State of the Union
rede van President Johnson, hoop ik, dat daar een an-
dere wind zal gaan waaien, wanneer hij zegt: ,,ik zal
nieuwe wegen zoeken, om onze kennis te gebruiken
in de strijd tegen de gevolgèn van de bevolkingsexplo-
sie en de. groeiende schaarste van de natuurlijke hulp-
bronnen in de wereld”.
Wanneer ik dan zie, dat alleen in de Verenigde Sta-
ten de bevolking sinds de laatste wereldoorlog met 40
miljoen zielen is gestegen, dat wil zeggen met even-
veel mensen als de bevolking van Frankrijk bedraagt,.
dan is het interessant om -het voorzieningsbeeld van
die grootste graanschuur van de wereld nog eens on-
der de loep te nemen.
Volgens de Amerikaanse Minister van Landbouw,
Orville Freenian, zal de totale carry-over van de vier
voedergranen en tarwe, bij het begin van de oogst van
1965
ongeveer een derde kleiner zijn
t.o.v.
die bij het
begin vaii de oogst van 1961. De recente produktenpro-
gramma’s hebben een aanzienlijke vermindering van de
voorraden mogelijk gemaakt, die thans een peil heb-
ben bereikt dat uit het oogpunt van de nationale veilig-
heid juist voldoende kan worden geacht, aldus Minister
Freeman.
Wanneer wij daar de tarwe uitlichten, dan zien wij
dat de ‘huidige carry-over daarvan, ca. 24 miljoen -ton
bedraagt, wat bijna het dubbele is als die van de drie
andere grote, voor tarwe-export in aanmerking ko-
mende, landen tezamen. Deze cijfers duiden er naar
mijn mening op, dat de surplus-cijfers in de wereld
heus niet zo’n overvloed aanwijzen als statistici, zon-
der verantwoordelijkheid voor het voorzieningsprobleem
in tijden van nood, soms wel eens zouden willen doen
geloven.
Wij zijn met granen mogelijk bezig, om in een ana-
loge positie te komen als die van oliezaden, vetten en
zuivelprodukten, die ook in het recente verleden druk-
kende voorraden hebben gekend. Bij die artikelen is
zich momenteel een kentering aan het voltrekken, o.m.
veroorzaakt door een gevoelig lage produktie van olijf-
olie in Spanje, een groot tekort aan eetbare oliën in
India en een stijgende consumptie door het stijgende
welvaartspeil in de wereld. Een zodanige kentering kan
zich op den duur ook gaan voltrekken bij de granen.
Door het merkwaardige verschijnsel dat een verhoging
van de volkswelvaart het verbruik van granen niet even-
redig stimuleert, moeten, wij de nadruk leggen op de
jaarlijkse toename van de wereldbevolking met ca. 2
pCt. en op de ontsluiting van de onderontwikkelde ge-
bieden.
Wanneer ik deze hele problematiek overzie, uitgaan-
de van de noodzakelijkheid van een beleid voor een
zekere mate van voorraadvorming, dan gaan mijn
gedachten primair Uit naar de Verenigde Staten, het
land waarmee de hele westelijke wereld zozeer ver-
bonden is voor het voortbestaan van een vrije wereld,
dat wij allemaal zozeer hebben nagestreefd. Het komt
mij daarbij voor dat ik, zacht uitgedrukt, wel eens wat
twijfel heb kunnen beluisteren, wat betreft de af-
fectie in Europa voor de Verenigde Staten. De huidige
economische besprekingen tussen Amerika en de Euro-
pese Gemeenschap, die ongetwijfeld slechts een voor-
spel zouden betekenen indien wij elkaar later, ‘in geval
van nood, nodig zouden kunnen hebben voor onze voed-
selvoorziening, schept ternauwernood de atmosfeer om
elkaar te vinden. Ik zou daarbij willen herinneren aan
mijn eigen ervaring in de laatste wereldoorlog, in ver-
(t. M.)
E.-S.B. 2-6-1965
509
Petroleumlanden sluiten zich aaneen
De in het jaar 1960 tot stan’d gekomen prijsverlagin-
gen voor petroleumprodukten ‘in het Nabije Oosten
hebben toentertijd grote onrust gewekt in de eigenlijke
produktiegebieden in deze streken. Zelfs werd – dit
was in augustus 1961 – met grote •nadruk verklaard
dat deze prijsverlagingen niet zouden worden .aanvaard.
Men was met name zeer verontwaardigd over het feit
dat de zich machtig wanende oliemaatschappijen het
eenvoudig niet nodig hadden geacht, over deze ingrij-
pende maatregel overleg te plegen met de naaste be-
Iangh.ebbenden, t.w. de produktielan!den zelf.
Dit passeren van de naaste belanghebbenden was
dubbel krenkend omdat in het eerste Arabische olie-
congres, in april 1959 te Kaïro gehouden, de aanbeve-
ling was aangenomen, dat elke wijziging in de olieprij-
zen eerst na raadpleging van de regeringen det olie-
producerende landen tot stand zou komen. Deze keer
bleef het niet bij protesten, doch kwam het tot aan-
eensluiting der petroleunilanden in de ,,Organisation of
1etro’leurn Exportting Countries” (O.P.E.C.). De aange-
sloten landen — Iran, Koeweit, Kwatar, Saoedi-Ara-
bië, Jjibië, Venezuela en Indonesië – nemen 90 p0.
van ‘s werelds petroleuniexport voor hun rekening.
De Venezolaanse Minister van Mijnbouw is met Sheik
Abdulla’h Tariki, gewezen Minister voor Oliezaken van
Saoedi-Arabië, de oprichter geweest van de O.P.E.’C.
en zijn distributiepolitiek is volkomen conform de be-
ginselen die de O.P.E.C. nastreeft, nl. dat de olieprijzen
niet mogen worden verlaagd. In juli 1962 achtte de
raad van gouverneurs van de O.P.E.C. zich – in een
te Genève gehou•deh conferentie – geroepen tot het
afleggen van de verklaring dat de leden-landen van de
organisatie ertoe zouden moeten besluiten, onmiddellijk
onicierhandelingen aan te knopen met de internationale
oiemaatschappijen over het garanderen van minimum
prijzen door deze maatschappijen.
(vervolg van blz. 509)
band met de hier tevoren genoemde aanleg, bewaring
en verzorging van onze grote oorlogsvoorraden. Dat wij
daarbij succes hebben gehad was uitsluitend te danken
aan de warme vriendschapsverhouding met onze
Geallieerden, aan het onderling respect en vertrou-
wen en begrip voor elkaars moeilijkheden. Als het onver-
hoopt nog eens tot een wereldcrisis zou komen, dan
zullen deze verhoudingen, door de nog meer mas-
sale omvang van de dreiging, nog dubbel zo zwaar
tellen als voorheen.
Westelijk Europa, in zijn ‘huidige politieke verdeeld-
heid, waar waarschijnlijk in één of twee generaties wel
geen politieke eenheid van gemaakt zal kunnen wor-
den, heeft in de huidige wereldstructuur aansluiting no-
dig met een van de twee grootmachten. De huidige
visie van een derde politieke macht van Europa lijkt
m.i. op een overschatting. Verslapping van de ban-
den met Noord-Amerika zou in het Europese bestel
slechts kunnen leiden tot het alternatief: de Sowjeit-Unie.
De richting die in dit opzicht in de E.E.G. dreigt is wel
zorgelijk.
New York.
C. VAN STOLK.
Verder werd verklaard dat een rapport over deze on-
derhanidelingen zou worden ingediend op de vijfde con-
ferenitie van de O.P.E.C., die op 17 november 1962
te Riyadh in Saoedi-Arabië zou beginnen, waarna bce-
sluiten zouden worden genomen in het licht van de
afgelegde verklaring. Voorts werd tijdens deze Geneefse
conferentie een actieprogramma opgesteld, waarin een
drietal desiderata naar voren werd gebracht. Ze’hieIden
in dat aan de ieden-landen werd geadviseerd terstond on-
derhandelingen te openen ten einde te verzekeren, dat
olie, geproduceerd in de tot de O.P.E.’C. behorende lan-
den’, betaald zal worden op basis van de ,,posted prices”
en niet lager dan die welke v66r augustus 1960 golden.
Het was
ifl
wezen de prijsverlaging in augustus/septem-
ber ‘1960 (ca. 43/ pCt.) geweest, die de stoot had ge-
geven tot de oprichting van de O.P.E.C. ‘De beide andere
desiderata ‘hadden respectievelijk betrekking op royaity-
uitkeringen en op belas’tingaftrek, doch veel gewicht
legden deze desiderata niet in de schaal.
Bij verwezenlijking van deze eisen – zo werd gezegd
– zo
u
d
en
de effectieve prijzen
,
van ruwe olie uit het
Midden-Oosten (die voornamelijk door Europese ver-
bruikers wordt gekocht) dichter ‘bij die van d’e Venezo-
la’anae olie komen, voor zover die over de Atlantische
Oceaan wordt verscheept. De beweegredenen van de
O.P.E.C. worden duidelijk uit de inleiding tot de Ge-
neefse ‘resolutie, waarin werd uitgesproken dat de pe-
tr’o+eumproduktie in de leden-landen de voornaamste
bron van inkomsten is voor de financiering van ec-
nomische en sociale projecten in deze landen. Een da-
l’ing van de prijzen van ruwe olie vermindert het peil
der inkomsten uit olie, veroorzaakt daarmede ‘een te-
rugs’lag ‘in de verwezenlijking van bovengenoemde doel-
stellingen en ‘ontwricht in ernst’ige mate de economie
van deze landen.
E’r kwamen hierna onderhandelingen over verhoging
van de royalties tot stand tussen de O.P.E.C. en de
in aanmerking komende oliec’oncerns, t.w. Esso, Shell,
Socony Mobil, , Gulf, B.P., Texaco, Standard of Caili-
fo’rnia. Het waren harde onderhandelingen die twee
jaar hebben geduurd. Ze leidden tot het resultaat dat
de ‘produktielanden over 1964 $ 100 mln. ‘extra zouden
ontvangen. De actie van de O.P.E.C. ‘had dus wel be-
langrijke resultaten ‘opgeleverd.
Haarlem.
F. S. NOORDHOFF.
Economisch student
doet in sept. ’65 kand. ex.
ZOEKT BAAN WAARBIJ HET MOGELIJK IS
ENKELE DOCT. COLL. TE VOLGEN.
(BIJ VOORKEUR AMSTERDAM OF OMGEVING)
Brieven onder no. E.
S. B. 22-1, Postbus 42, Schiedom
Adverteer meer in ,,E.-S.B.”
‘
510
E.-S.B. 2-6-1965
The Industrial Potentialities of Northern Nigeria.
Ministry of Trade and Industry of Northern Nigeria,
Kaduna, 1963, XXVI + 284 blz., £ 2/2/0.
Dit royaal uitgegeven boekwerk heeft ten doel de
buitenlandse industriëlen en handelaars te wijzen op
de vele gunstige mogelijkheden die Noord Nigeria biedt
voor economische activiteiten op het gebied van land-
bouw, industrie en handel. Het overzicht van deze ont-
wikkelingstendenties en investeringskansen werd opge-
steld door het Ministerie van Handel en Industrie van
de noordelijke deelstaat van de federatie Nigeria, in
samenwerking met twee Britse raadgevende bureaus.
Een publikatie als deze onderstreept nog eens het fede-
rale karakter van Nigeria en de onderlinge rivaliteit
van de deelstaten.
Noord Nigeria omvat twee derde deel van de totale
oppervlakte van de Nigeriaanse federatie, met ca. 30
mln, inwoners, die merendeels Islamieten zijn. Het is
dus de grootste deelstaat, maar ook de minst-ontwikkel-
de. Het eerste deel van het rapport beschrijft de eco-
nomie van Noord Nigeria en haar plaatsbinnen het
kader van de Federatie. De delen II en III anaily-
seren tamelijk gedetailleerd de ontwikkelingskansen
voor 26 verschillende bedrijfsklassen. In de delen IV en
V volgt ten slotte een overzicht van het werk van de
overheid en van de openbare nutsbedrijven. De voor-
uitzichten voor economische groei worden zeer bemoe-
DIRECTIE INTERNATIONALE
TECHNISCHE HULP
Invites on behalf of the INTERNATIONAL BANK FOR
RECONSTRUCTION AND DEVELOPMENT candidates
for the following positions:
ECONOMIST$
Degree in economics required with capacity to use mathe-
matical techniques for economic and statistical analysis.
At least three years’ experience in economic analysis and
application of economic principles.
INDUSTRIAL ECONOMISTS
Degree in economics or engineering. Experience in economic
or market research department of large industrial firm or
equivalent.
TRANSPORTATION
ECONOIIIST
Degree in Economics and several years experience in the
field of transport economics, preferably covering more than
one means of transport, are essential.
COUNTRY ECONOMISTS
Degree in Economics, preferably with postgraduate study,
with several years’ experience in economic analysis, including
economic development problems and economic principles.
MANPOWER ECONOMIST
L
MIiI’-
A° 1807
meer dan
anderhalve eeuw
levensverzekering
HOOFDKANTOOR
Herengracht 475. Tel. (020) 22 1322, AMSTERDAM C.
HEAD OFFICE FOR CANADA
Holland Life Building
1130 Bay Street. Tel. WA 5.4511 TORONTO
34.2
Degree in economics, preferably with potgraduate study in
economic development, education, labour economics and industrial relations, and several years experience in fields
related to human resources development planning in a
Government Department, University or Research Insti-
tution are essential.
INVESTMENT OFHCER
Suitabele professional qualification essential, with experience
in industrial finance or investment banking preferred,
knowledge of corporate finance, investment criteria, basic
accounting and an understanding of the broad concepts of
economics essential.
Offered are career appointment and applicants should
preferably be aged between 32 and
55.
For this position, candidates must be able and willing to travel extensively
in developing countries.
Duty station: Washington. Salaries, depending on age,
education and experience, range from $ 10.000 to approxi-
mately $
15.000 p&
annum, or higher in appropriate cases,
plus allowances, and are free of income tax. Family passages
and transportation of household effects paid.
Further information on position, qualification, duties and
condition to be obtained from the Directorate International
Technical Assistance,
500
van Alkemadelaan, The Hague.
Applications to be sent to this Directorate.
U reageert op annonces in ,,E.S.B.”?
Wilt U dat dan steeds. kenbaar maken!
E.-S.B. 2-6-1965
.
1
511
digend genoemd, vooral wegens de betrekkelijk grote
potentiële thuismarkt. Gunstige directe mogelijkheden
zijn er o.a. in de textielindustrie, voor een cementfa-
briek, een suikerraffinaderij, leerlooierijen, voor de
produktie van sigaretten, zakken, chemicaliën, voor mas-
saverwerking -van aardnoten etc.
Het rapport benadrukt herhaaldelijk het stabiele over-
heidsbeleid, de – ,,completely liberal …. attitude to
Wholly-owned overseas industrial development” (blz. 9),
en de erkentenis van het feit dat de noodzakelijke
technische kennis alleen door het buitenland kan wor-
den geleverd. Aan hen die zakelijke contacten met Ni-
geria hebben, of overwegen – deze contacten te leggen,
zij dit boek met klem ter kennismaking aanbevolen.
Papendrecht.
H. LINNEMANN.
Geldmarkt.
S
–
Aan de periode van grote ktapte op de geidmarkt bleek
midden mei een einde te
zijn
gekomen. De weekstaat van
De NederlandscheBank.per de lldevan.deze maand liet
zien, dat vooral een overschot van betalingen boven
ontvangsten van de Staatskas voor een wending in de
ontwikkeling had gezorgd. De daling van het Rij kstegoed
zette zich ook in de 24 mei eindigende zevendaagse periode
voort, waardoor de financiering van de reeds in deze week
stijgende bankpapiercirculatie gemakkelijk -door de ban-
ken kon worden opgevangen. In de afgelopen week is
onder invloed van de naderende maandultimo de hoeveel-
BOD GEVRAAGD
oi’ E.-S.B.-
COMPLETE
JAARGANGEN
1949 t/m 1964
Brieven onder no.
E.S.B. 22-2, Postbus 42,
Schiedam.
Efficîency
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden
*
Indien
Uw telefoonnummer
in Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens het
N ETN U MM ER
FABRIKANTEN VAN GORDIJNSTOFFEN, MATRAS-
DAMASTEN, HU ISHOUDTEXTI EL, MARKI EZEN-
DOEK, MODESTOFFEN EN SPECIAAL WEEFSELS.
De directie zoekt contact met een zeer ervaren deskundige op het
gebied von de financiële en bedrijfsadministratie, die de functie
zal kunnen vervullen van
HOOFDADMINISTRATEUR
van de onderneming (bedrijven in Eindhoven, Enschede en Mierlo)
j
or
en aan wie de volgende taken worden toevertrouwd-:
* de leiding van de gehele administratieve sector:- omvattende
boekhouding, bedrijfsadministratie, mechanische administratie
(Bull-installatie), loon- en salarisadministratie, facturering;
I11j
* het opzetten en realiseren van periodieke overzichten en prog.
•
noses (liquiditeit, rentabiliteit) ten behoeve van de directie;
* het Op_tellen van balans en Winst- en verliesrekening; –
* het adviseren van de directie inzake problemen van financiële
en administratieve aard zo mogelijk met inbegrip van pensioen-
zaken;
* de verdere mechaniering van de administratie.
Vereisten:
• theoretische kennis minstens op S.P.D.-niveau;
• praktische kennis in het bedrijfsleven opgedaan in, soortgelijke
taken;
• grondige ervaring zowel op het gebied van de administratieve
Organisatie als in het leiding geven aan administratief personeel;
• leeftijd tussen 35-45 jaar.
De honorering zal geschieden overeenkomstig de belangrijkheid
van de functie.
Brieven met opgave von persoonlijke gegevens, opleiding en werk-
ervaring te richten aan
Hoofd Personeelszaken Boekers-Elias-
de Hoes Textielindustrie N.V., Dommelstroat
1,
Eindhoven.
512
–
E.-S.B. 2-6-1965
heid van zich in het verkeer bevindend bankpapier verder
toegenomen, doch de markt heeft voldoende weerstand
kunnen opbrengen. De rente voor daggeld wijzigde zich niet.
In het eerste kwartaal 1965 hebben de handelsbanken
de kredietverlening aan de lagere overheid en de private
sector en hun kapitaalmarktbeleggingen sterk uitgebreid,
ni. met f. 595 mln. In de eerste drie maanden van 1964
kon f. 422 mln, worden
becijferd.
Trekt men van deze
bruto-bedragen de mutaties in het kapitaal, de reserves en
de op lange termijn aangetrokken gelden af dan vindt men
resp. f. 428 mln. en f. 363 mln. De kredietverlening, die
onder de kredietrestrictieregeling valt, kan uit deze cijfers
niet worden afgeleid omdat in de desbetreffende statistiek
geen splitsing wordt aangebracht (waarom eigenlijk niet?).
tussen de relevante korte kredieten en de lange kredieten,
die buiten de regeling vallen. Uit de stijging van het ver-
plichte deposito van f. 67 mln, via f. 88 mln, naar f. 133
mln. resp. voor de perioden 15 maart / 14 april, 15 april /
14 mei en 15 mei / 14juni mag men wel afleiden, dat ook
in de korte kredieten een sterke expansie plaatsvindt.
Men mag hieruit wel concluderen, dat de hausse onver-
minderd aanhoudt.
Ook het buitenlandse bedrijf, der banken heeft zich in
het eerste kwartaal krachtig ontwikkeld. Zowel de uit-
zettingen op de open als op de besloten buitenlandse geld-
markten stegen, tezamen met f. 311 mln. Deze uitbreiding
werd slechts ten dele gefinancierd met uit het buitenland
aangetrokken middelen. Deze namen slechts met f. 69
mln, toe. Het netto buitenlandse actief der banken groeide
dan ook in de eerste drie maanden van 1965,. in tegen-
DE NATIONALE INVESTERINGSBANK
(HER-STE’LBANK) N.V..
gevestigd te ‘s-Gravenhage
ÜITGIFTE
van
f 50.000.0002-
53/4
pct. 12-jarige obligaties 1965,
in stukken van nominaal f1000,- aan toonder
Na de toewijzing kunnen desgewenst in de plaats van obligaties schuldregisterinschrijvingen, ;groot tenminste
nominaal fl00.000,-, worden verkregen.
Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op bovengenoemde uitgifte openstellen op
-WOENSDAG 9 JUNI 1965
,
van des voormiddags9 uur tot des namiddags 4uur,
tot de koers van 99 pct.
bij hun kantoren ‘te
Amsterdam, Rotterdâm en ‘s-Gravenhage,
voor zover aldaar gevestigd, op de voor-
waarden van het prospectus d.d. 31 mei
1965.
Prospectussen en inschrijvinjsbiljetten zijn verkrijgbaar bij de inschrijvingskantoren.
ALGEMENE BANK NEDERLAND N.V.
AMSTERDAM-ROTTERDAM BANK N.V.
HOLLANDSCHE BANK-UNIE N.V.
LIPPMANN, ROSENTHAL
&
CO.
N.V.
R. MEES & ZOONEN
HOPE & CO.
PIERSON, HELDRING & PIERSON
NEDERLANDSCHE CREDIETBANK N.V.
– -‘ –
Amsterdam
31 mei 1965.
Rotterdam ‘
E.-S.B. 2-6-1965
513
stelling tot dezelfde periode van 1964. Het bezit aan goud
en deviezen van De Nederlandsche Bank daalde licht.
Men mag daarom wel concluderen, dat de totale betalings-
balans in het eerste kwartaal een overschot te zien heeft
gegeven.
Kapitaalmarkt.
Het is onrustig op de kapitaalmarkt Zowel de koersen
van aandelen als van obligaties staan onder druk. Het
rendement van langlopende staatsleningen kruipt elke
week wat verder omhoog en bereikte op 26 mei
5,45
pCt.
Dit ligt boven het hoogste peil van 1964 toen op 30 juli
een hoogste stand van
5,39
pCt. kon worden berekend.
Toch is er geen reden aan te nemen, dat 1965 tot nu toe
onevenwichtiger is dan 1964. Integendeel, als het waar is
dat de betalingsbalans over het eerste kwartaal een over-
schot heeft opgeleverd dan is dit tevens een indicatie van
groter binnenlands evenwicht. De rentestijging en in ver-
band hiermede het nauwelijks gelukken van de lening
Bank voor Nederlandsche Gemeenten zijn echter feiten,
die men niet kan veronachtzamen. Vast staat dat in de
eerste vier maanden van het jaar een omvangrijk beroep
op de publieke kapitaalmarkt is gedaan. In deze periode
werd f. 789 mln, opgenomen tegen f. 440 mln, in hetzelfde
tijdvak van 1964. In het bijzonder de particuliere sector is
actief geweest, nI. f. 490 mln, tegen f. 81 mln. Het beroep
van de overheidssector
mcl.
de Bank voor Nederlandsche
Gemeenten liep echter terug en wel van f. 357 mln. naar
f. 300 mln., doch de stijging in de private sector overtrof
deze daling.
VOO
I
r
4ec
iiC
De meeste mislukkingen
zijn vaak het
gevolg van het laatste
De Directie van de
•BANQUE DE PARIS ET DES PAYS-BAS
roept gegadigden op voor de functie van
ondermdirecteur
voor haar kantoor
te Rotterdam
Ervaring in het bankwezen of op meer algemeen financieel-
economisch terrein, alsmede beheersing van de moderne talen,
zijn vereist. De mogelijkheid tot promotie is niet uitgesloten.
Brieven met uitvoerige inlichtingen te richten aan de Directie,
Heren gracht 539, Amsterdam.
Sollicitaties zullen strikt vertrouwelijk worden behandeld.
kon men
te veel
en
ook
te weinig
uitgeven
Leeft met Uw tijd mee! Leest ,,E.-S.B.”!
.14
–
E.-S.B. 2-6-1965
lndexcijfers aandelen
30dec.
H. & L.
21mei
28 mei
(1953 = 100)
1964
1965 1965 1965
Algemeen
………………
405
410-379
389
383
Intern, concerns
………….
568
583 – 531
554
541
Industrie
………………..
355
371 – 344
346 344
Scheepvaart
…………….
146
155— 141
145
145
Banken eis verzekering
……..
236
243-213
216
216
}tandelenz.
…………….
170
180-170
175
174
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant
Aandelenkoersen a).
Kon. Petroleum
………….
f. 158,20
f.
143,80
f.
140,-
Philips G.B
………………
f.
145,—
f.
140,70
f. 132,40
Unilever
……………….
f. 141,80
t.
141,50
t. 143,30
A.K.0.
…
……………..
454k
465b)
461
ExpI. Mij. Scheveningen
220 2304
227
Hoogovens, n.r.c .
………..
541
534
5274
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c
…….
9114
901
899e
Amsterdam-Rotterdam Bank
f.
66,10
f.
63,30 t.
64,-
Nationale-Nederlanden,
c…..
784 6704
672
Robeco
…………………
t. 224,40 f. 226,—
t. 223,-
30 dec.
21 mei 28 mei New York
1964 1965
1965
Dow Jones Industrials
874
922 918
Rentestand.
Lang!.
staatsobi. c)
……….
5,17 5,42 5,45
Aand.: internationalen c)
3,42
3,8
lokalen c)
…………
3,26
3,7
Disconto driemaands schatkis!-
papier
……………….
3’/,
44
a) Aangepast voor kapitaalwijzigingen. b) Ex dividend.
c)Bron:
Amsterdam-Rotterdam Bank.
C. D. JONG MAN.
All VER TEER hEER
‘iv
Bij een middelgrote onder-
neming in de textielindustrie
vaceert binnen afzienbare tijd
de functie van
HOOFD VAN DE ADMINISTRATIE
De inhoud van deze functie
is als volgt te omschrijven:
• het leiden van de dagelijkse
werkzaamheden in de admi-nistratieve afdelingen
• het stroomlijnen van de be-staande administratie, om.
met electronische appara-
tuur
• het ontwikkelen van de ad-
ministratie tot een ade-
quaat beheersinstrument –
budgettering, efficiency-
overzichten, directie-infor-
rfiatie.
Gelet op de inhoud van de
functie menen wij aan de
•
candidaten ten minste de
volgende eisen te moeten
stellen:
• een voltooide middelbare
schoolopleiding
• het diploma SPD 1 en II
• meerjarige ervaring in een
vergelijkbare functie bij een
industriële onderneming
• persoonlijke kwaliteiten, die
een mogelijke functie-ver-
betering rechtvaardigen
• leeftijd 35 jaar of ouder
Onze opdrachtgever weet, dat hij
hoge eisen stelt.
Hij zal dit tot uitdrukking brengen in
de salariëring en de overige voorzie-
ningen.
Verder zal hij waardevolle bemidde-
ling kunnen verlenen bij het verkrijgen
van een woning.
Eigenhandig geschreven brieven met volledige
inlichtingen en een recente pasfoto worden ver-
wacht op ons adres Mathenesserlaan 247 te Rotter-
dam onder motto THA. Discretie is verzekerd;
telefonische inlichtingen worden niet verstrekt.
ECONOMISCH ADVIESBUREAU DRS H. KALKHOVEN
E.-S.B. 2-6-1965.
515
Abonneert Uop
felser, HaMelherg, van Til &
–
Co.
DE ECONOMIST
ACCO U NTANTS.- ÂMSTERDAM – ARNHEM – ‘S-ORAVENHAGE – HAARLEM- ROTTERDAM
Maandblad onder rédacti
van
Ter versterking van de leiding van ons kantoor te Rotterdam
vragen wij een
ACCOUNTANT
Lid N.l.v.A. of V.A.G.A.
Zij die binnenkort afstuderen kunnen eveneens solliciteren
Een ervaren collega kan direct tot medewerker worden
benoemd, terwijl in de toekomst opname in de maatschap
tot de mogelijkheden behoort
Sollicitaties te
richten aan
het
kantooradres, Heemraadssingél 42
te
Rotterdam, telefoon 233030
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Stuart,
Prof. J. Zijlstra———–
*
Abonnementsprijs f. 30; voor
studenten f. 15.
*
Abonnementen worden, aan-
genomen door de boekhandel
en door uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
•
••
N.V.KONINKLIJkE METAALWARENFABRIEKEN
voorheen.J.. N.
:
DLDElOP EN ZONEN
gevestigd te Tiel
UITGIFTE van
nominaal f1.512.500,- gewone aandelen B,
in stukken van nominaal f1000,- en fl00,- aan toonder,
voor de helft delende in de resultaten van het boekjaar 1965 en ten volle in die van volgende boekjaren.
Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving op bovengenoemde aandelen,
uitsluitend voor houders van de-gewone aandelen A en/of B, openstelt op
DINSDAG 8 JUNI
1965,
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
bij haar kantoren te Amsterdam, Rotterdam, ‘s-Gravenhage en Tiel,
tot’de koers van 200 pct.,
op de voorwaarden, vermeld in het prospectus d.d. 26 mei1965.
Prospectussen ^en inschrijvingsbiljetten zijn verkrijgbaar bij de kantoren
van inschrijving.
Algemene Bank Nederland N.V.
Amsterdam, 26 mei 1965.
Voor vacerende functies
en beschikbare krachten
op
hoog niveau zijn de
advertentiekolommen Mn
,Economisch-Statistische
Berichten” het aangewezen
medium:
le) Omdat Uw annonce onder
de aandacht komt van stafper-
soneel in de grote bedrijven.
2e) Omdat Uw annonce wordt
gelezen door diegenen, die de
zakelijk belangrijke beslissingen
nemen, of daarbij van •grôte
invloed zijn.
516
E.-S.B. 2-6-1965
E.-S.B. 2-6-1965
Uw personeel noemt liet
prettig..,
U noemt
het personeelsbinding…
wij noemenhet
Éepremieerde
bedrjjfsspaarregeling
of
winst delingsspaarregeling. .
Bespreek deze intëressante regelingen met de t Bovendien belast de N.M.S. zich
Stichting:
S
1
geheel kosteloos met:
Nederlandsche Middenstands Spaarbank
1
S
het ontwerpen van een reglemeni
(zonder winststrevn)
• het administreren van de spaarrekeningen
Deze is specialiste op dit gebied en kan – in overleg 1
0
de beoordeling of opgenomen tegoed voor premie
met u – een voor uw bedrijf zö, gunstig mogelijke in aanmerking komt
opzet maken. GeheeL afgestemd op uw mogelijk-..• de toetsing van de daarvoor vereiste bewijs$ukken
heden, wenseti en behoeften.
.
1
• het aanvragen van de g edkeuring bij de Stichting
1 van de Arbeid
De. renté voor tegoeden op
beschikbaârs.telling van formulieren en reglementen
deze spaarrekeningen.is
4Io 1
Dè N.M.. werkt onder vollçdige garantie van de Nederlandsche Middnstandsbank N.V.
570
vestigingen – eigen reserves
f.
8.200iO0,-; ingelegd,meer dan f. 263.000.000, –
Wilt u uw verzoek ôm inlichtingen richten aan: Nederlandsche Middenstands’Spaar-
bank, Herengracht 577, Amsterdam; Telefoon: 020-63131, toestel 232, 2323, 2324.
Afdeling Spaarregelingen.
S
Nederlandsche Middenstands Spaarbank
S
,
517″
-S
In verband met uitbreiding van de administratieve staf van he,t
MM
Licht- en Waterbedrijf wordt gevraagd een
BOEKHOUDKUNIIG MEDEWERKER
Gedegen vakkennis op administratief en boekhoudkundig terrein,
1
blijkende uit ruime ervaring en theoretische ontwikkeling (S.P.D.),
Gemeente
zijn vereist.
1
s-Heitogenboscb
De salariëring is in overeenstemming met het belang van de
•
funktie.
Sollicitaties zenden aan de chef van de afdeling personeelszaken,
stadhuis, ‘s-Hertogenbosch.
L
IQUI
DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE ZUIVELBOND F.N.Z.
te ‘s-Gravenhage
wenst voor de uitbreiding van de activiteiten van haar afdeling BEDRIJFSECONOMIE
aan te trekken een
BED RIJ FSECON OOM
Deze functionaris zal worden ingeschakeld bij:
• het ontwikkelen en invoeren van projecten van bedrijfseconomische en adminis-
tratief/organisatorische aard in de coöperatieve zuivelindustrie, met name t.a.v.
moderne calculatiemethoden, budgettering, bedrijfssignalering en bedrijfsvergelijkïng;
• het bewerkstelligen van ervaringsuitwïsseling tussen de in onze Organisatie werk-zame functionarissen op dit terrein;
• het behandelen van bijzondere bedrijfseconomische vraagstukken, b.v.
1
die welke
verband houden met fusies;
• het adviseren van het bestuur en de andere afdelingen in het secretariaat inzake
bedrijfseconomische aangelegenheden.
Een goede vervulling van deze taken. doet ons de volgende eisen stellen:
• bij voorkeur een opleiding op academisch niveau (doctoraal bedrijfseconomie,
keuzevak administratieve Organisatie) of NIVA opleiding;
• meerjarige ervaiing in industriële bedrijven, b.v. in dienst van een adviesbureau
op dit terrein;
• beslist goede contacteigenschappen, mede in verband met de noodzakelijke samen-
werking met andere afdelingen van de F.N.Z. en met deskundigen van regionale
zuivelorganisaties;
• leeftijd tot 40 jaar.
Wij bieden een interessante, deels ambulantè werkkring met gunstige ontplooiingsmogelijk-
heden en arbeidsvoorwaarden.
Eigenhandig geschreven sollicitaties met volledige gegevens omtrent opleiding, ervaring en
personalia worden, vergezeld van een recente foto, ingewacht
bij
de
algemeen secretaris van
de Koninklijke Nederlandse Zuivelbond F.N.Z., Van de Spiegeistraat 16 te ‘s-Gravenhage,
met vermelding van de letters BE in de linkerbovenhoek van de enveloppe.
Telkens en telkens blijkt ons weer
hoezeer de nog steeds snel groeiende
lezerskring van onze uitgave
deze wegwijzer, speciaal voor de parti-
culiere belegger, wat inhoud, actualiteit
en objectiviteit betreft waardeert.
Dit . heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:
le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.
2e Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.
3e Door een ieder te hanteren fonds-
analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.
4e Een chroniue scandaleuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zonder sensatie.
5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.
6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook, van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.
Wij zenden u op uw verzoek gaarne
gratis een 2-tal proefnummers ter
kennismaking.
Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam
518
E.-S.B. 2-6-1965
zoekt voor haar bureau
lvi ARKTON DERZOEK
een
wetenschappelijk
medewerker
waarvoor in aanmerking komen
afgestudeerde economen,
sociologen of psychologen.
De werkzaamheden – in het brede terrein van MARKETING – omvatten het concipiëren
van. marktonderzoekprojecten, het toezicht houden op de technische uitvoering
daarvan; het analyseren van uitkomsten van dergelijke onderzoeken en het daarover
rapporteren.
Creatief meedenken in de veelzijdige sfeer der commerciële problematiek en het
initiëren van nieuwe onderzoekmethoden om het inzicht daarin te verbreden en
verdiepen, zal tot volledige ontplooiing kunnen komen.
In deze funktie zal kennis genomen worden van vele commerciële problemen, daar
regelmatig kontakt onderhouden moet worden met Unilever-verkoopmaatschappijen.
Enige jaren ervaring in verkoop en/of reclame kunnen derhalve een
goede aanbeveling zijn.
Als U voor deze funktie belangstelling hebt, zijn wij gaarne bereid U in een
vertrouwelijk gesprek uitvôerig in te lichten voordat U eventueel tot solliciteren overgaat.
Wij verzoeken U vooraf een afspraak te maken.
UP 215.170.230
Uw aanvraag om inlichtingen of Uw sollicitatie kunt U richten aan
Unilever N.V. t.a.v. Hoofd Afdeling Personeelsvoorziening, Postbus 760,
Rotterdam (010 – 114400— toestel 329) onder vermelding van nummer 758.
E.-S.B. 2-6-1965
519
NATIONALE-
NEDERLANDEN N.V.
gevestigd te Delft
Delft, 26mei1965
De Raad van Bestuur nraakt bekend, dat in
de heden gehouden jaarlijkse algemene
vergadering van aandeelhouders• het divi-
dend over 1964 werd vastgesteld op 13%,
zijnde f130,— per aandeel van
f
1.000,—.
Het dividendbewijs no. 3 is met ingang van
28 mei 1965 bij de hieronder vermelde
banken betaalbaar met f110,50 per aan-
deel, zijnde het hiervoren genoemde divi-
dend na aftrek van 15%.dividendbelasting.
Algemene Bank Nederland N.V.
Amsterdam-Rotterdam Bank N.V.
1-lollandsche Bank-Unie N.V.
Hope & Co.
Labouchere & Co. N.V.
R. Mees & Zoonen
Nederlandsche Middenstandsbank N.V.
Nederlandsè Overzee Bank N.V.
Pierson,. Heldring & Plerson
te Amsterdam, ‘s-Gravenhage en Rotterdam,
voorzover althans in die plaatsen gevestigd.
De Raad van Bestuur
van
Nationale-. Nederlanden N.V.
Vanaf 28méi 1965 isdividendbewijs no. 3
•
der certificaten van aandelen
NATIONALE-NEDERLANDEN N.V.
bij de hieronder vermelde banken betaal-
baar met
f
110,50 per certificaat van
f
1.000,—, zijnde f130,— na aftrek van
……15 % dividendbelasting en met
f
11,05 per
certificaat van
f
100,—, zijnde
f
13,— na
aftrek van 15% dividendbelasting.
Algemene Bank Nederland N.V.
Amsterdam-Rotterdam Bank N.V.
Hollandsche Bank-Unie N.V.
•
Hope & Co.
Labouchere & Co. N.V.
P. Mees & Zoonen
Nederlandsche Middenstandsbank N.V. Nederlandse Overzee Bank N.V.
iDierson, Heldring & Pierson
•
te
Amsterdam, ‘s-Gravènhage en Rotterdam,
•
•
.
•
• voorzover althans In die plaatsen gevestigd.
Administratiekantoor van het
Algemeen Administratie- en
Rotterdam, 26 mei 1965
Trustkantoor N.V.
520
E.-S.B. 2-6-1965