0
HOL
VANI
ARE
SOCIETEIT
KERINGEN N.V.
• meer dan
anderhalve eeuw
levensverzekering
HOOFDKANTOOR
Herengracht 475. Tel. (020) 221322, AMSTERDAM Cj
HEAD OFFICE FOR CANADA
Holland Life
Buildng
1130 Bay Street,
Tel. WA
5.4511,TORONTO.
Executele
en
bewindvoering.
Beheer
en administratie
van
vermogens
lt
u
ii
fl
T i
R. MEES & ZOONEN
BANKIERS EN ASSURANTIEMAKEL’AARS
ROTTERDAM
AMSTERDAM / ‘s-GRAVENHAGE / DELFT
SCH IEDAM / VLAARDINGEN
/
ALBLASSERDAM
1720
?tV.
K. C. SLIJK
Schledamsevest 44 d
–
Rotterdam-1
Tel. 010 -119111 (2
lijnen)
t__Ékelaars In onroerende goederen.
Vertrouwensopdrachten.
‘—
“
dmlnIstratles vor Verenigingen
van Eigenaren (Appartementenwet)
..îemIddeilng bij aan- en verkoop
van appartementen (horizontale
verkoop).Speciallsten sedert 1951.
E C 0 N OM IS C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterda,n-6.
Telefoon redactie: (010) S 29 39. Administratie: (010) 380 40. Giro 8408.
Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
laan 17, Ro:terdam-12, te!. (010) 18 36 32.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-weg 347, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnemeutsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rjjksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400). Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.’
Losse exemplaren van
dit nummer 75 ct.
Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de N. V. Koninklijke Nederi. Boekdrukkerj/ H.A.M. Roeiants, Lange Haven 141, Schiedarn, tel. (010)
6 93 00, toestel 1
of
3.
Advertentie-tarief:
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,, Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,72 per mm. (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
COMMISSIE VAN REDACflE: H. W. Lambers;
S.
3
-g
Redacteur.Secretaris:
A. de
Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: M.
Hart.
COMMiSSIE VAN ADVIES VOOR BELGII1: F. Collin
de Wilmars;
S. van Tichelen;
R.
.Vandepntte; A. J.
84,
.
• TAXATIES bij aan- en verkoop,
voor
successieaangiften, enz.’
•
HYPOTHEKEN
GRATIS
op
aanvraag beschikbaar:
“t.l.A.B; n.v.-Nieuws” – ons maandblad, waarin
regelmalig aantrekkelijke aanbiedingen
volledig
omschreven worden opgenomen.
638
E.-S.B. 10-7-1963
7
Een perspectief voor 1970
,,Gouverner, c’est prévoir”, voor vele, zaken zelfs over
vierjarige parlementaire perioden heen. Anders kan het
gebeuren dat toekomstige regeringsforniateurs blijven
steken voor een tunneltje niet een te kleine capaciteit.
Daarom is het geen luxe, dat het Centraal Planbureau,
naast .de ,,claimsnota” over 1963-1967
1),
een prognose
voor 1970.opstelde Deze prognose is verwerkt in de
achtste industrialisatienota
2),
waarin o.m. de industriële
toekomst wordt behandeld binnen het kader van de groei-
mogelijkheden van de nationale economie.
Bij het accentueren van
de economische groei wordt
aangeknoopt
bij
het streven
van de O.E.S.O. (collectieve
doelstelling van 50 pCt. groei
van het reëel bruto nationaal
produkt gedurende 1960-
1970) en van de E.E.G. (werk-
groep Un). De C.P.B.-prog-
nose behelst in verschillende
opzichten een voortzetting
van de economische groei in
de jaren 1950-1960. Door een
aantal verschilpunten wordt
evenwel voor 1960-1970 een
lager groeitempo van het reëel
bruto nationaal produkt geraamd, ni. van ruim 4 pCt. p. j.
(1950-1960:
4,9 pCt.). Zo’n verschilpunt is de arbeidstijd-
verkorting, die 5,2 pCt. beliep in de jaren 1961-1963 en
voor de periode 1963-1970 op 4.pCt. is gesteld. Het directe
effect op de produktie zou resp. 4 en ca. 3 pCt. belopen.
Een ander punt is de aanname van een langzamer groeiende
export, mede door een geringe Westduitse expansie (o.m.
ten gevolge van een geringere beroepsbevolkingsgroei).
De export behoeft echter geen knelpunt te zijn wanneer
de mogelijke vergroting van het aanbod wordt gerealiseerd
zonder dat geforceerde, minder rendabele uitvoer dan wel
invoervervanging nodig is.voor het betalingsbalanseven-
wicht. Deze voorwaarde kan worden veryuld, wanneer fac-
toren zoals de beroepsbëvolki ngsgroei, investeningsquote en
concurrentiepositie, op het niveau van de laatste jaren
kunnen worden gehandhaafd. Uit de tabel blijkt dat de
Zie ,,E.-S.B.” van 3 juli jI. Voor een onverkorte weergave
(mci. de uitvoerige toelichting op de ,,claims”) wordt de
handelsuitgave (in wording bij de Staatsdrukkerij) aanbevolen.
,,Achtste nota inzake de industrialisatie van Nederland”,
Staatsdrukkerj- en Uitgeverijbedrijf, ‘s-Gravenhage 1963, 149 blz., f. 4.’
werkgelegenheid ongeveer even snel zal stijgen als in het
verleden waarbij voor 1970 volledige werkgelegenheid
wordt verondersteld. De particuliere consumptie zal sneller
kunnen toenemen
bij
een stabilisering van de consumptie-
quote van de laatste jaren (lage niveaus in de basis-
jaren 1950 en 1960 spelen hier een rol). De ruimte voor
loonsverhogingen wordt niede beperkt door een verwachte
produktiviteitstoename per werkende van 2,8 pCt. per jaar.
Voor de overheidssector wordt een geringere consumptie-
stijging geraamd, de investeringen zouden evenwel sterker
toenemen (niet 80 pCt.).
De bruto besparingen, ge-
lijk aan de som van bruto
investeringen ‘in vaste activa
(raming voor 1970: ‘ iets
grotere stijging dan het natio-
naal produkt), voorraad-
vorming (,,normale” omvang
in 1970) en overschot lopen-
de rekening betalingsbalans
(1970: ruim f. 800 mln.) zijn
gesteld op een br. spaarquote
van 28,4 pCt.: het gemiddeld
niveau van, de laatste jaren.
Dit betekent wel dat de over-
– heidsbesparingen van groot
belang blijven (beperking belastingverlagingen), tenzij de
particuliere besparingen aanzienlijk toenemen.
Bijzondere eisen worden gesteld aan de industriële in-
vesteringen: een groei van 100 pCt. van 1960 op 1970 (van
1950 op1960 beliep dit 53 pCt.). Een trendmatige toename,
op basis van
1950-1960,
zou reeds een accres van ca. 80 pCt.
opleveren. Door de arbeidstijdverkortingen acht het C.P.B.
evenwel een toename van 100 pCt. nodig. Eén knelpunt
hierbij is het bestaande tekort aan bouwcapaciteit.
Bij het te’ voeren sociaal-economisch beleid (conjunc-
tuur-, begrotings-, loon- en prijsbeleid), dat de groei-
prognose moet begeleiden en steunen, noemt de bewinds-
man drie specifieke punten: de wenselijkheid van een ver-
fijnde prognotisering op langere termijn – van voldoende
industriële bouwvolume – van voldoende doorstroming
van besparingen naar industriële investeringen. Overigens
zijn er verschillende wegen van economisch beleid denk-
baar (zie het rapport ,,Om de kwaliteit vtn het bestaan”).
Men zou bi, metterdaad meer hulp aan arme landen
kunnen verlenen; zonder een adequate spaarquote betekent
dat vertraging van de economische groei.
M.H.
Totaal nationaal produkt
………..
Consumptie van gezinnen
Consumptie van de overheid
……..
Bruto investeringen in vaste activa
van bedrijven
van de overheid
……………..
Werkgelegenheid
Nationaal produkt per werkende
…..
Indusirie
produktie
………………….
werkgelegenheid
………………
uitvoer c)
bruto investeringen in vaste activa
a) volume-index. b). Bron: C.B.S. c).
mcl.
gefabiiceerde voedingsmiddelen
excl. handelsmarges.
–
*
Blz
Blz.
Eeh
jeispectief
voor
1970
……………….
639
O.T.1-I.C.
–
100 jaar; een stukje economische ge-
Politieke beleidsnota of clainisnota?,
door Z. Exc.
schiedenis van Indonesia (11),
door Drs. Tjoa
Dr. G. M. J. Veldkamp ,net een naschrift van
Soe
Tjong…………………. ………..
650
Prof Dr. J. Tinbergen
………………….
640
1 n g e
z
o n d e n s t u k:
Recente ontwikkelingen in de E.E.G.,
door Drs.
Nogmaals kinderbijslag en Columbus,
door H.
H.
ter Heide
…………………………
644
E. Bamberg
………………………..
654
De structuur van de onderneming, door Drs. R.
Mededelingen voor economisten
……………
654
P. Haveman
…………………………
647
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
655
E.-S.B. 10-7-1963
.
AUTEURSRECHT vooRBEHoUDEN
.
1
639
Politieke beleidsnota of claimsnota?
1
in ,,Het
Vrije
Volk” van 29 mei II. heeft Prof. Dr. J.
Tinbergen zich als een verdediger opgeworpen tegen de
.kritiek, welke van verschillende zijden tijdens de ver-
kiezingen is geleverd op de publikatie van de Dr. Wiardi
Beckman Stichting: ,,Om de kwaliteit van het bestaan”.
Onwillekeurig moest ik, toen ik de aankondiging van het
artikel las, denken aan een oud Liberiaans spreekwoord,
dat luidt: ,,A man seeks connection with an elephant to
find a road”. Na lezing van het artikel zelf, na lezing van
de redactionele kanttekening van ,,Het Vrije Volk” bij het
artikel, alsmede na kennisneming van enkele radiocommen-
taren, o.a. dat van Dr. J. G. H. Tans op 5juni11., we?d ik
in die indruk versterkt. En hoewel ik aanvankelijk niet
voornemens was op de publikatie van Prof. Tinbergen te
reageren, omdat ik van oordeel was, dat de materie véér
de verkiezingen voldoende was uitgepraat – (ik denk bijv.
aan de discussie die Drs. Den Uyl, Prof. Witteveen, Prof.
Zijlstra en ik in Amsterdam voor een groep studenten
hebben gehouden) – krijg ik steeds meer de indruk, dat
door te zwijgen voedsel gegeven kan worden aan de op-
vatting: ,,wie zwijgt, stemt toe”. Het is daaroni, dat ik
gemeend heb toch nog op de. reactie van Prof. Tinbergen
te moeten ingaan:
Het lijkt mij goed vooraf mijn standpunt t.a.v. de studie
,,Om de kwaliteit van het bestaan” nog eens samen te
vatten. – Ik heb in
mijn
diverse, voor, de verkiezingen
gehouden toespraken, betrekking hebbende op bedoelde
studie – welke toespraken tevoren ook ter beschikking
van de pers waren gesteld -, voorop gesteld, dat ik grote
waardering heb voor publikaties als ,,Om de kwaliteit van
het bestaan”, welke ten doel hebben een duidelijke sociaal-
economische beleidslijn en prioriteitenafweging voor de
toekomst vast te stellen. ik heb evenwel gezegd, dat een
van de belangrijkste.eisen, welke men aan een dergelijke
studie moet stellen, is, dat zij deugdelijk is. Aan die eis
voldoet de studie van de Dr. Wiardi Beckrnan Stichting
naar mijn wijze van zien niet. Op 20 april 1963 volstond ik
ermede te zeggen, dat, zoals de cijferopstelling van de
publikatie er uitziet, zij, omgezet in een beleid, een somber
en bepaald geen lokkend en wenkend perspectief bétekent.
Een somber perspectief, omdat het er een is
.
van een nood-
zakelijke bestedingsbeperking, waarbij slechts een geringe
mogelijkheid overblijft voor een gunstig, loonbeleid in de
naaste toekomst. En evenzeer een somber perspectief van-
wege de zware belastingdruk, die zij vordert, waarbij de
mogelijkheid deze althans enigermate te verlichten naar
een verre toekomst wordt verwezen.
Naar aanleiding van verschillende reacties op deze uit-
spraak heb ik op 28 april o.a. gezegd, dat de studie een
bestedingsprogramma ontwikkelt, dat weliswaar leidt tot
bestedingsverruiming op een aantal gebieden, maar daar
–
tegenover tot een relatieve bestedingsbeperking op andere
terreinen en met name op dat van de particuliere consump-
tie. Deze particuliere consumptie’ moet volgens het plan
achterblijven bij de economische groei. Bij een groei van
33 pCt., zo merkte ik op, laat uiteindelijk het rapport voor
consumptieverruiming slechts beschikbaar 15 tot 18 pCt.
Daarnaast wordt ook nog ruimte voor de extra bestedingen
geschapen door het laten achterblijven van de overheids-
consumptie. ik heb er daarbij op gewezen, dat de extra
bestedingen, die het rapport voorstaat, in de gedachten-
gang van het rapport voor een belangrijk deel gerealiseerd
dienen te worden via het overheidsbudget. Het rapport
spreekt dan ook van ,,het geven van voorrang aan de tot-
standkoming van gemeenschappelijke voorzieningen”,
voorts over ,,de bereidheid het particulier belang
ondergeséhikt te maken aan het gemeenschap5elijk wel-
zijn”, e.d. Gesteld wordt, dat het huidige percentage van
de publieke sector in het nationaal inkomen te laag is.
Verder wordt gezegd: ,,het voorzien in deze behoeften
vraagt een sterke uitbreiding van gemeenschappelijke voor-
zieningen, die voor een belangrijk deel uit openbare midde-
len tot stand moeten vorden gebracht”. Ik heb opgemerkt,
dat met deze studie de weg wordt gewezen naar grotere
collectivering, waarvoor de prijs o.a. is een toenemende
ôonsumptiebeperking.
In de tweede plaats heb ik op 28 april erop gewezen,
dat het rapport te kort schiet met nane wat de financiering
van de hogere overheidsuitgaven betreft. Ik heb opgemerkt,
dat dit belangrijk is, omdat becijferd kan worden, dat de
meerdere uitgaven de beschikbare ruimte overtreffen met
ca. f. 1 mrd., waarbij dan nog geen rekening is gehouden
met twee zaken, die sterk worden aanbevolen, nl. subsi-
diëring van dringende individuele behoeften en een sub-
stantiële bijdrage uit de algerneie middelen voor enkele
van de belangrijkste sociale voorzieningen, zoals de Alge-
mene Ouderdomswet en de Algemene Kinderbijslagwet.
Beide laatste zijn buiten het eigenlijke kader van het rapport
gehouden en min of meer als wensen achteraf nog er in
vermeld. Tenslotte heb ik nog opgemerkt, dat daar dan
nog bij komt, dat de beschouwingen, die het rapport wijdt
aan de belastingen, d.w.z. aan de middelen tot dekking van
de overheidsuitgaven, ertoe zouden leiden, dat hier een
verlies zou optreden van wel f.
550
mln, per jaar. immers,
de verhogingen, die worden bepleit, nl. een maximum tarief
van de inkomstenbelasting van 75 pCt., een verhoging van
de vermogensbelasting, een verhoging vn het successie-
recht en de invoering van een vermogenswinstbelasting,
kunnen geschat worden op f. 205 mln., waartegenover ver-
lichtingen staan ter grootte van f. 750 mln, zodat per saldo
een tekort van f. 550 mln, wordt verkregen. Daarvan heb
ik gezegd, dat, wanneer men dit voegt bij het dekkings-
tekort van ruim f. 1 mrd. – waarvan iedereen op zijn
vingers kan uittellen, dat deze bedragen uit de lengte of
uit de breedte zullen moeten komen – naar mijn mening
terecht gesteld kan worden, dat de studie een onjuist, of
640 .
.
E.-S.B.
10-7-1963
althans een zeer onvolledig, beeld voor ogen tovert. Voorts,
dat zoals de studie eruit ziet, zij een somber perspectief
biedt en voor haar politieke verwerkelijking in ons land in
1963 naar mijn wijze van zien ôp onoverkomelijke be-
zwaren zou stuiten.
Tenslotte heb ik op 13 mei mijn kritiek nog eens samen-
gevat en enigermate genuanceerd. Ik ben toen in de eerste
plaats nog een ogenblik ingegaan op de vraag van de zgn.
bestedingsbeperking. ik heb gesteld, dat de studie wijziging
wil brengen in de wijze van welvaartsbesteding, dat zij
wijziging wil brengen in de richting, waarin de welvaart
besteed wordt, en dat zij dat wil doen door beperking van
de individuele bestedingsmogelijkheden en van bepaalde
overheidsbestedingeri enerzijds en verruiming van andere
collectieve bestedingen anderzijds. Ikheb toen met nadruk
gesproken van een beperking van individuele bestedings-
mogelijkheden, omdat mij gebleken was, dat men aanstoot
nam aan de term bestedingsbeperking, die van verschil-
lende zijden al was gebruikt. Ik heb daaraan toegevoegd, dat
ik het toch niet anders kan zien, dan dat er sprake is van
een individuele bestedingsbeperking, wanneer
bij
een eco-
mische groei van 33 pCt. het rapport van de Dr. Wiardi
Beckman Stichting voor individuele consumptieverruiming’
beschikbaar laat 15 tot 18 pCt. Maar ik heb daaraan toe-
gevoegd, dat ik dat daar wilde laten en gaarne bereid was
te spreken van een beperking van individuele bestedings-
mogelijkheden. Ik ben daarbij nog een ogenblik ingegaan
op kritiek van de heer J. G. Suurhoif op vroegere uitlatingen
van mij, namelijk waarbij deze had gezegd, dat men de
invoering van een interimregeling voor invaliditeitsrente-
trekkers die beslag legt op een bepaald percentage van het
loon – waarbij de heer Suurhoff overigens een verkeerd,
nl. een te hoog, percentage citeerde – ook wel als een be-
stedingsbeperking zou kunnen aanmerken. Ik heb daarvan
gezegd, dat een dergelijke invoering betekent, dat de totale
particuliere bestedingen niet beperkt worden, doch slechts
in de onderlinge verdeling van de particuliere bestedingen
enige verschuiving komt, doordat namelijk aan de meest
zwakken, de groep der invaliden, een aandeel in de mogelijk-
heden tot bestedingsverruiming wordt gegeven.
Uitvoeriger ben ik ingegaan op de kwestie van de finan-
ciering van de hogere overheidsuitgaven. Nadat ik nog
eens het dekkingstekort van f. 1 mrd. gereleveerd had,
onder aantekening, dat daarbij geen rekening werd ge-
houden met de bijzonder urgente kwestie van de substan-
tiële
bijdrage
uit de algemene middelen voor enkele van de
belangrijkste sociale voorzieningen – welke bijdrage ik na
mijn discussie met Drs. Den Uyl voor de Amsterdamse
studenten meende te mogen stellen op f.
350
mln. – en
nadat ik had vastgesteld, dat de beschouwingen, die het
rapport wijdt aan de belastingen, ertoe leiden dat een daarop
gebaseerd beleid een verlies oplevert van f.
550
mln, per
jaar, heb ik nader geadstrueerd, waarom naar mijn mening
de studie onjuist was, of althans een zeer onvolledig beeld
‘voor ogen tovert. Ik heb mij namelijk afgevraagd, wat er
nu eigenlijk wel zou gebeuren wanneer het rapport ge-
realiseerd zou worden. Het rappcirt van de Dr. Wiardi
Beckman Stichting stelt een ambitieus geheel voor van
a prima vista aantrekkelijke, collectieve of, zo men
wil, overheidsbestedingen. De realisering daarvan zou
in stede van enige reële belastingdrukverlaging te
brengen een – door extra uitgaven – geheel op-
souperen van de automatische drukverzwaring bete-
kenen, nl. de belastingdrukverzwaring die een gevolg is
van de progressie bij stijgende inkomens. Daarbovenuit
zou .ian nog, inclusief de aanwending van het voordelig
effect van een – in optihiistische geest verondersteld –
achterblijven van de overheidsconsumptie, een tekort van
meer dan f. 1. mrd. resulteren. De samenstellers van het
rapport hebben m.i. dan ook beslist niet de consequenties
getrokken, die uit hun projecten voortvloeien. ,Want de
meest logische consequentie van het voorgestelde be-
stedingsplan zou zijn geweest om, boven de automatische
drukverzwaring door de progressie, nog een belasting-
verzwaring van grote omvang te projecteren. Maar in plaats
daarvan is aan het rapport een belastingplan toegevoegd,
dat, alhoewel het enige meer politiek-sprekende dan finan-
cieel belangrijke belastingverzwaring inhoudt, per saldo
tot een imposante middelenderving voor de overheid leidt
en het tekort nog zal vergroten. Ik heb er daarbij aan her-
innerd – en het is tijdens de Kabinetsformatie al bevestigd
– hoe men vrij algemeen in ons land van opvatting is, dat
de stijgende belastingdruk, die een gevolg is van de werking
van de progressie
bij
stijgende inkomens, zoveel mogelijk
geneutraliseerd moet worden. Ik heb opgemerkt, dat als een
ernstig bezwaar tegen de studie van de Dr. Wiardi Beckmn
Stichting mag worden aangevoerd, dat bij het daarin voor-
ziene beleid – afgezien van het reeds genoemde dekkings-
tekort, afgezien van het tekort in het belastingplan en het’
niet rekening houden met een zo belangrijk desideratum
als dat van de financiering van een deel van de premie
van een aantal sociale voorzieningen uit de overheids-
middelen – de stijgende belastingdruk uit hoofde van de
progressie wordt opgesoupeerd, welke laatste gesteld mag
worden op f. 1,1 mrd.
Tenslotte heb ik nog stilgestaan bij de reactie, die Drs.
Den Uyl op 17 april in dit tijdschrift heeft gegeven op het
artikel van Drs. J. C. P: A. van Esch in het nummer van
dit blad van 6 maart jl. Ik heb dat gedaan, omdat ik in
het artikel van Drs. Den Uyl min of meer een authentieke
interpretatie van het rapport van de Dr. Wiardi Beckman
Stichting zag. Naar aanleiding daaran heb ik opgemerkt,
dat het mij in het artikel van Drs. Den Uyl is opgevallen,
dat hij de extra middelen, die beschikbaar zijn uit hoofde
van progressie in de belastingen bij groei van het nationaal
inkomen met 4 pCt. per jaar, schat op f. 600 mln, per jaar,
hetgeen voor de periode 1963 tot 1970 zou neerkomen op
een bedrag van 8 x f. 600 mln. of f. 4,8 mrd. In het voor-
gaande heb ik het bedrag gesteld op f. 1,1 mrd., nl. onge-
veer 7xf. 150 mln., hetgeen een verschil is van f. 3,7 mrd.
Ik heb opgemerkt, dat de heer Den Uyl de f. 600 mln, per
jaar ten onrechte heeft gezien als een stijging ten gevolge
van de progressie. De f. 600 mln. per jaar is namelijk de
totale ruimte door de stijging in de middelen en niet alleen
de stijging als gevolg van de progressie. Progressiestijging
is niet meer dan
1/4
deel van de f. 600 mln., d.i. dus f. 150
mln. per jaar. Ik heb tenslotte aangetekend, dat de heet
Den Uyl in het ,,E.-S.B.”-artikel berekeningen heeft ge-
maakt, die, wanneer men deze zou aanhouden, het door mij
op f. 1 mrd. geraamde dekkingstekort enige honderden
miljoenen guldens lager zouden doen uitvallen. Doch ik
heb daaraan toegevoegd, dat dit alles niet wegneemt, dat,
oök wanneer men het dekkingstekort op enige honderden
miljoenen lager stelt, de totale
stijging
van de belastingdruk
uit hoofde van de progressie – die naar algemene op-
vatting toch in aanmerking zou moeten komen voor even-
redige verlaging – geheel wordt opgesoupeerd in de voor
–
stellen van de Dr. Wiardi Beckman Stichting, dat daar-
naast een belastingplan op tafel wordt gelegd, dat per saldo
leidt tot een tekort van f.
550
mln, per jaar, en tenslotte
E.-S.B. 19-7-1963
1
641
dat ook nog geen rekening is gehouden o.a. met de f. 350
mln., die de Dr. Wiardi Beckman Stichting daarnaast
wenselijk acht voor de financiering van de sociale verze-
kering, kortom dat de financiële zijde van de realisatie van
de Dr. Wiardi Becknian-studie niet zo optimistisch be-
keken kan worden als gebeurt door Drs. Den Uyl.
51
Het moet mij van het hart, dat, wanneer ik nu de reactie
van Prof. Tinbergen lees, daaruit blijkt, dat daarin op de
kern van mijn kritiek – die ook de kritiek van anderen
is eigenlijk
nauwelijks
wordt ingegaan. In het betoog
van Prof. Tinbergen wordt namelijk niet ingegaan op de
stelling, dat de voorstellen van de Dr. Wiarili Beckman
Stichting leiden tot een financieringstekort in de orde van
grootte van ongeveer f. 1 mrd.; evenmin wordt ingegaan
op de these dat het daarin voorziene belastingplan leidt
tot een jaarlijks tekort van f.
550
mln. en tenslotte wordt
niet bestreden, dat het project geen ruimte laat ‘oor een
substantiële overheidsbijdrage in de sociale verzekering,
welke dus mijnerzijds gesteld wordt op een bedrag van
f. 350 m1n Prof. Tinbergen wuift dit alles eigenlijk wat
weg. Prof. Tinbergen stelt namelijk, dat de critici hun be-
zwaren in hoofdzaak gericht hebben op de omstandigheid,
dat de financiering van de hogere overheidsuitgaven in het
rapport van de Dr. Wiardi Beckman Stichting niet nauw-
keurig is aangegeven. Hij stelt vast, dat het ongetwijfeld
nodig zal zijn om deze te specificeren. Doch het voor-
naamste, aldus Prof. Tinbergen, is juist wèl geschied, nI.
dat men in het rapport voor de voikshuishouding als geheel
het evenwicht tussen inkomsten en uitgaven als uitgangs-
punt heeft genomen. Prof. Tinbergen noemt het een bekende
opvatting onder sociaal-economen, dat de financiering, hoe
belangrijk ook, eerst bepaald kan worden en behoeft te
worden, indien het materiële plan is gekozen. Daarbij is
er dan voor een deel der investeringsuitgaven van de over
–
heid altijd nog een keuze tussen -belastingen ën leningen.
Hij tekent daarbij tevens aan, dat er door de Partij van
den Arbeid ook niet is betoogd, dat haar programma
belastingverlaging bo,en de reeds verkregen verlaging toe-
laat. Er is, aldus Prof. Tinbergen, eerder op de mogelijkheid
gewezen, dat vrdere belastingverlagingen achterwege zou-
den moeten blijven, al is er wel gepleit voor verschuivingen.
De opmerkingen van Prof. Tinbeigen hebben bij mij
twijfel doen rijzen
over de vraag, of diens opvatting inzake
het karakter van het W.B.S.-rapport wel in overeenstem-
ming is met wat het rapport pretendeert te zijn. Een rap-
port, zoals Prof. Tinbergen typeert, heeft meer weg van
een claimsnota, zoals onlangs door het Centraal Plan-
bureau openbaar is gemaakt. Een dergelijke claimsnota
geeft een opsomming van al datgene wat vanuit het eco-
nomisch leven en vanuit de maatschappij als wenselijk
naar voren w6rdt gebracht; worden.deze claims gekwanti-
ficeerd en gesommeerd, dan blijkt daaruit vanzelf de nood-
zaak, om, rekening houdende met de beperkte mogelijk-
heden, een keuze te doen en een materieel plan op te stellen,
waarvoor dan een financiering moet worden gezocht. Maar,
zo vraag ik mij af, is dat wel het karakter van het rapport
,,Om de kwaliteit van het bestaan”? Op blz. 15 van het
rapport lees ik namelijk, dat de Dr. Wiardi Beckman
Stichting ook
de wegen en middelen
wil aangeven om het
voorgestelde bestedingsprogramma te verwerkelijken. Het
moet dan toch wel als een tekort van het rapport worden
beschouwd, gegeven deze doelstelling, dat het
zwijgt
over
de financiering van de additionele overheidsuitgaven, te
meer nu de wel genoemde gegevens in het rapport leiden
tot een dekkingstekort van ongeveer f. 1 mrd., indien de
belastingen niet wordenverlaagd. Over lenen wordt in het
rapport zelf met geen woord gerept. Het laatste hoofdstuk
van het rapport is getiteld: ,,De realisering van het be-
stedingsprogramma”. In dit hoofdstuk zou men een uiteen-
zetting over de financiering verwachten. Het bevat echter
niets daarover. Wel wordt over de belastingen gesproken.
De alsdan gedane suggesties leiden nota bene, zoals gezegd,
per sald& tot een belastingverlaging. Prof. Tinbergen stelt
zelve, dat het nodig zal zijn de fiianciering van de hogere
overheidsuitgaven nog te specificeren. Dit nu had, gegeven
de doelstelling van het rapport, in het rapport zelf moeten
geschieden. Het is toch niet bedoeld om slechts een theo-
retisch ideaalbeeld te scheppen. Zo goed als men de uit-
gaven gekapt heeft in verband met de beperkte middelen
in de volkshuishouding, had men de overheidsuitgaven
moeten confronteren met de overheidsmiddelen. Eerst dan
kbrnt men tot een plan, dat praktische betekenis heeft.
Een plan, dat, om de woorden van Prof. Tinbergen te ge-
bruiken: ,,een goed uitgangspunt vormt voor een construc-
tief beleid”. De door Prof. Tinbergen gebezigde opmerking
met betrekking tot het niet-beogen van belastingverraging is
niet duidelijk. Het rapport van de Dr. Wiardi Beckman
Stichting houdt wel degelijk een belastingprogramma in,
dat per saldo leidt tot een belastingverlaging van meer dan
f. 500 mln. Wil men echter het bestedingsprogramma reali-
seren, dan zal dit niet alleen moeten leiden tot het achter-
wege laten van belastingverlaging, en zelfs tot een achter-
wege laten van het neutraliseren van de belastingdruk,
doch bovendien tot edn aanmerkelijke belastingverhoging.
Het wil mij voorkomen, dat Prof. Tinbergen het onder-
havige aspect van het rapport onschuldiger voorstelt dan
het in feite is.
Ik merkte reeds op, dat nu het rapport van de Dr. Wiardi
Beckman Stichting naar mijn wijze van zien niet het karak-
ter heeft van een neutrale claimsnota, doch een politieke
beleidsnota is, die wegen en middelen wil aangeven om eer
bepaald bestedingsprogramma te verwerkelijken, dit uit-
gangspunt ertoe had moeten leiden, dat, zo goed als men
de uitgaven gekapt heeft in verband met beperkte middelen
in de volkshuishouding, men de overheidsuitgaven had
moeten confronteren met de overheidsmiddelen. Wil men
echter, zoals Prof. Tinbergen, de kwestie van de finan-
ciering met de overheidsmiddelen voorlopig in het midden
laten, dan is niet goed in te zien, waarom in verband met
de beperkte middelen in de volkshuishouding de uitgaven
gekapt moesten worden. Dan had, zoals in de claimsnota
van het Centraal Planbureau, niet noodzakelijk gewerkt
behoeven te worden met de veronderstelling van een achter-
blijven van de particuliere consumptie
bij
de produktie
per hoofd, doch dan had men in eerste instantie kunnen
uitgaan van een gelijk opgaan van de vermeerdering van
de particuliere gebruiksuitgaven en van de produktie per
hoofd. Het is om die reden, dat de term bestedingsbeperking
in de politieke discussie is gevallen. Ik moge erop wijzen,
dat ik in mijn eigen beschouwingen de term bestedings-
beperking nader gepreciseerd heb door te spreken van een
relatieve bestedingsbeperking en een beperking van indi-
viduele bestedingsmogeljkheden, alhoewel ik op het stand-
punt blijf staan, dat ik het toch niet anders kan zien, dan
dat er sprake is van een individuele bestedingsbeperking,
642
E.-S.B. 10-7-1963
wanneer de individuele consumptieverruiming achter blijft
bij de groei van de produktie per hoofd. Prof. Tinbergen
spreekt liever van een langzamer groei. Hij wijst erop, dat
de hoofdzaak van het programma van de Dr. Wiardi
Beckman Stichting niet is, dat er in totaal minder besteed
zou moeten worden, doch dat het anders besteed zou
moeten worden. Er zijn nu eenmaal voorzieningen, die
men beter op georganiseerde wijze kan behartigen dan
door individueel optreden. Deze worden dan wel aangeduid
als collectieve voorzieningen. Prof. Tinbergen meent, dat
inderdaad enige dezer collectieve voorzieningen voor de
naaste toekomst meer dringend
zijn
dan de door individuele
uitgaven te behartigen voorzieningen. Hij
wijst
erop, dat
men nooit over het hoofd mag zien, dat deze collectieve
voorzieningen uiteindelijk toch gericht
zijn
op de be-
vrediging van behoeften van personen. Het kan dus ge-
makkelijk misverstand wekken, aldus Prof. Tinbergen, als
men de individuele uitgaven teveel voorstelt als iets in
tegenstelling tot de collectieve uitgaven.
Ik wil geenszins betwisten, dat het onder. omstandig-
heden noodzakelijk kan zijn aan collectieve voorzieningen
voorrang te geven boven bepaalde individuele uitgaven.
Ik wil evenmin betwisten, dat collectieve voorzieningen
uiteindelijk weer gericht behoren te zijn op de bevrediging
van behoeften van personen. Dit neemt evenwel niet weg,
dit, naarmate men overswitcht op collectieve vocr-
zieningen, individuele bestedingsmogelijkheden worden be-
perkt. En dat is uiteindelijk datgene, hetwelk in de dis-
cussie is gesteld. Over de vraag, of op een gegeven ogenblik
bepaalde collectieve voorzieningen voorrang moeten heb-
ben boven individuele, pleegt in ons land het politieke oor-
deel soms verschillend uit te vallen. Het is het goed recht
van de Dr. Wiardi Beckman Stichting om collectieve voor-
zieningen te bepleiten. In een programma, waarin die col-
lectieve voorzieningen een plaats hebben en hetwelk ook
wegen en middelen wil aangeven om dat programma te
verwerkelijken, leidt dit evenwel – in het systeem van het
rapport van de Dr. Wiardi Beckman Stichting – tot een
beperking van individuele bestedingsmogelijkheden en dat
is hetgene, hetwelk in de kritiek is gesteld.
Ik wil mij graag nog een opmerking veroorloven over de
onder een verkeerd hoofd gebrachte opmerking van Prof.
Tinbergen, dat een verkeerde indruk is gevestigd, doordat
verschillende commentatoren naast elkaar hebben gesteld
een totale produktievermeerdering van 33 pCt. en de ver-
meerdering van de particuliere gebruiksuitgaven van 15
tot 18 pCt. Het rapport van de Dr. Wiardi Beckman
Stichting geeft op blz. 41 niet duidelijk aan, of met de ver-
ruiming van 15 tot 18 pCt. bedoeld wordt de totale con-
sumptie, dan wel de consumptie per hoofd. Hier wreekt
zich bepaald het ontbreken van een eindopstelling in het
rapport. In verband met de berekening op blz. 39 van het
rapport echter kan worden aangenomen, dat bedoeld wordt
een consumptieverruiming per hoofd. Heel duidelijk is
echter de berekening op blz. 39 ook niet. Het bedrag be-
schikbaar voor verbetering in de consumptieve sfeer be-
draagt f. 7,82 mrd. in plaats van het genoemde bedrag van
f. 7,72 mrd. De totale vermeerdering van de particuliere
consumptie bedraagt volgens de cijfers van blz. 39 34,3, de
vermeerdering per hoofd 27,3. Het rapport echter noemt
een percentage van 28. Ervan uitgaande, dat met de ver-
ruiming van 15 tot 18 pCt. bedoeld wordt een verruiming
per hoofd, hetgeen ook door mij op 13 mei is gesteld, is
de opmerking van Prof. Tinbergen in zoverre juist, dat
een vergelijking van de
individuele
stijging van de parti-
culiere consumptie met de
totale
stijging van het nationaal
produkt, zou kunnen suggereren, dat
bij
gelijkblijvende
verhoudingen zij met een gelijk percentage zouden stijgen.
Dit laatste is inderdaad niet juist. Bij gelijkblijvende ver-
houdingen zal
bij
een stijging van het nationaal produkt
met 33 pCt. de totale particuliere consumptie stijgen
met 33 pCt., hetgeen zou betekenen een individuele con-
sumptieverruiming van 26 pCt. Het is dan ook zuiver, de
15 tot 18 pCt. te vergelijken met 26 pCt. in plaats van met
33 pCt. Met 15 tot 18 pCt. individuele verruiming corres-
pondeert een totale stijging van de particuliere consumptie
van 21 tot 24,5. Men zou dus ook deze stijging van 21 tot
24,5 kunnen leggen naast die van 33 pCt. om
een beeld te
krijgen van het achterblijven van de particuliere consumptie.
intussen tasten deze kwantitatieve mutaties niet de kern
van de door mij gebezigde kritiek aan.
in het voorgaande is op het meest wezenlijke van de
kritiek van Prof. Tinbergen ingegaan. Ik hecht er echter
aan nog een enkele opmerking te maken over een punt,
waaraan hij terloops aandacht schenkt, nI. dat in dedis-
cussie gesteld zou zijn, dat er een grove rekenfout zou zijn
geconstateerd, hetgeen volgens Prof. Tinbergen niet juist
is. Uit het voorgaande moge reeds duidelijk zijn geworden,
dat voortdurend gedoeld is op het ontbreken van een
financiering van ca. f. 1 mrd., waarmede dus in feite erop
gedoeld is, dat men zich verrekend heeft in de dekkings-
mogelijkheid. Gegeven het hierboven genoemde uitgangs-
punt van het rapport van de Dr. Wiardi Beckman Stichting,
is het begrijpelijk, dat van een verrekening is gesproken.
De kern, vaarom het ging, is, dat er sprake is van een
dekkingstekort, waarin niet voorzien is. Al met al is, naar
mijn gevoel, de daarop gegeven kritiek niet weerlegd, even-
min als die met betrekking tot de in het rapport voorziene
belastingverlaging, inclusief de niet-neutralisering van de
belastingdruk en het stellen van de wens van een f. 350
mln. voor de financiering van de sociale verzekering uit
de algemene middelen. Van welke grote betekenis beide
laatste punten in het beleid van de komende tijd zullen
zijn, is de laatste weken tijdens de Kabinetsformatie wel
naar .buiten getreden.
Ik wil tenslotte nog wel eens duidelijk stellen, dat ik het
maken van studies als die van de Dr. Wiardi Beckman
Stichting ten behoeve van politieke partijen van grote be-
tekenis acht. De kritiek, welke ik daarop gehad heb, was
eensdeels politieke kritiek, doch daarop ben ik binnen het
kader van deze opmerkingen niet ingegaan. Het zou ook
buiten het bestek van dit tijdschrift vallen. Doel van mijn
kritiek was te stellen, dat de studie niet geheel consistent
is. Of wel het een, of wel het ander: of wel men kiest de
systematiek van een neutrale claimsnota en men treedt dan
niet in de beperking van de economische ruimte en de aan-
passing van overheidsuitgaven en overheidsmiddelen, of
wel men zoekt alle wegen en middelen om een bepaald
bestedingsprogramma te verwerkelijken en trekt dan de
consequenties zowel met betrekking tot de beschikbare
economische ruimte als met betrekking tot de beschikbare
overheidsmiddelen. Dit laatste heeft de Dr. Wiardi Beck-
man Stichting niet gedaan. Daardoor heeft de studie een
tweeslachtig karakter gekregen, hetgeen mij, ook met het
oog op een objectieve voorlichting voor de kiezer, niet juist
voorkwam.
‘s-Gravenhage, 29 juni 1963.
G. M. J. VELDKAMP.
E.-S.B. 10-7-1963
643
NASCHRIFT
Gaarne wil ik nog een enkel woord toevoegen aan voren-
staand artikel van Minister Veldkamp. Dat behoeft niet
veel meer te zijn, omdat alle facetten nu over en weer wel
duidelijk belicht zijn; met name zulke kwesties als de
definitie van ,,relatieve bestedingsbeperking”.
Mijn artikel in ,,Het Vrije Volk” was een reactie op ver-
schillende auteurs en sprekers en de suggestie van een
rekenfout (die de technicus altijd hoger opneemt dan ver-
schillen in conceptie) is niet afkomstig van Dr. Veidkamp.
De reactie daarop was dus ook niet aan zijn adres bedoeld.
Toegegeven kan worden – en ik doe dat van mijn kant
– dat de financiering van de
overheidsuitgaven
in
de nota
van de W.B.S. niet in cijfers is behandeld en in de latere
discussies ook nog niet geheel uit de verf is gekomen. Er
resten hier wel degelijk enige belangrijke vragen.
Zoals ik al schreef, handelt het W.B.S.-rapport over de
prealabele
vraag wat
wij
met de middelen van de
volks-
huishouding
willen doen: aan welke behoeftenbevrediging
willen wij prioriteit geven? Interessanterwijze heeft de
Minister ook nu geen
argumenten
gegeven voor een sterkere
uitbreiding van de uitgaven van particulieren (gesymboli-
seerd door de patates frites en de luxe hotels) dan de door
de W.B.S. bepleite 15 â18 pCt.; hij stelt alleen dat dit
cijfer 26 pCt. zou moeten zijn. Dit is namelijk het cijfer
waarmee de produktiviteit verwacht wordt te stijgen tot
1970. ik zie daarom nog niet
waarom,
zoals Dr. Veidkamp
stelt, men had moeten uitgaan van een parallellisme tussen
de ontwikkeling van de particuliere bestedingen en de
produktiviteit. Dit blijft een belangrijke kwestie: de W.B.S.-
auteurs (en ik) voelen er meer voor om de door ons niet
name genoémde dringende collectieve voorzieningen voor-
rang te geven. Welke dringende particuliere voorzieningen
staan achter de verlangens van de voorstanders van belas-
tingverlaging? Wij kunnen deze voorzieningen niet zo
ernstig nemen als de door ons genoemde collectieve; en
wij menen zelfs uit het beleid van Minister Veldkamp zelf
af te kunnen leiden, dat
hij
voor deze gedachtengang wel
open staat. Het is jammer dat wij hem en de zijnen niet
aan onze zijde hebben kunnen krijgen.
J. TINBERGE1’J.
Recente ontwikkelingen in de E.E.G.
Ondanks het feit, dat de door de heer Spaak aange-
kndigde Europese lente nu al weer enkele maanden
oud is, verschilt het klimaat in de E.E.G. nog opvallend
weinig van dat in januari. Het is duidelijk, dat bij deze
temperatuur de groei van de Europese spruit wat te wen-
sen overlaat. Dit is op zichzelf verwonderlijk, omdat er
in de publieke discussie een duidelijke overwinning van
de usualisten op de wrekers valt te constateren. (Voor
de niet ingewijde: de usualisten zijn degenen, die na het
optreden van generaal de Gaulle in januari gewoon wil-
den doorgaan: ,,business as usual”; de andere partij wil-
de het afbreken van de Engelse onderhandelingen de
Fransen op allerlei wijzen betaald zetten).
Het duidelijkst bewijs van de zege der usualisten is
‘wel, dat zelfs de heer Spaak in zijn verklaringen dikwijls
een zinnetje als: de normale interne ontwikkeling in
de E.E.G. mag uiteraard niet worden geschaad, invlechtT
Dergelijke uitlatingen ontbreken natuurlijk ook niet in
de vele resoluties en verklaringen, die door allerlei min
ofmeer bij de E.E.G. betrokkenen, het Europese Parle-
ment en de E.E.G.-Commissie voorop, sedert januari
zijn aangenomen.
In de discussie wordt een bewuste bevordering van de
stagnatie in de E.E.G. nog slechts door een enkeling
1)
bepleit. Het merkwaardige verschijnsel doet zich echter
voor, dat, ondanks de overwinning van de usualisten, de
stagnatie in de besluitvorming van de Raad een feit is.
Weliswaar is de stagnatie niet absoluut; er worden nog
besluiten genomen, doch wanneer men het tempo van de
besluitvorming vergelijkt met het ambitieuze werkpro-
gramma van de E.E.G. -Commissie voor de tweede etappe,
kangevoeglijk van stilstand worden gesproken. Nu reeds
1)
Hiertoe behoort de schrijver van de rubriek Dezer
Dagen; vgl. de N.R.C. van
14
juni jl.
meer dan een derde van de tweede etappe is verstreken
is de Raad nog steeds niet gereed met de afronding van
het pakket van verordeningen, waartoe aan het einde
van de eerste etappe is besloten.
Men verliest wel eens uit het oog, dat deze gang van
zaken veel meer ,,business as usual” is dan het tempo dat
door de E.E.G. -Commissie in het werkprogramma voor
de tweede etappe is voorzien. Er is steeds een markant
verschil geweest tussen de automatische afbraak der han-
delsbelemmeringen, die versneld is uitgevoerd en de op-
bouw van een gemeenschappelijk beleid in de diverse
sectoren.
Men mag niet uit het oog verliezen, dat de laatste in
1961
2)
gepubliceerde verordening het nummer 16 droeg;
alleen onder de politieke pressie van de overgang naar de
tweede etappe en de Engelse onderhandelingen is het ge-
lukt in 1962 een serie verordeningen op landbouwge-
bied en de kartelverordening in het Publikatieblad te
krijgen. Nu deze drukmiddelen weggevallen zijn, is de
situatie uit de eerste etappe herleefd: de onderlinge tarief-
af braak en de opbouw van het gemeenschappelijk buiten-
tarief vinden in het afgesproken tempo plaats; over
elke verordening van weinig ingrijpende aard, zoals
de verordening voor delen van varkens en vleesconser-
ven wordt mondeling’ onderhandeld. Is het onderwerp
iets meer omvattend, zoals de associatie van Turkije, dan
duren de onderhandelingen jaren. Verordeningen, die
een breuk met de tot dusver gevoerde nationale politiek
inhouden, zoals de prijstoenadering in de landbouw, ko-
men, naar het zich thans laat aanzien, misschien zelfs in
het geheel niet tot stand.
De mogelijkheden tot het ombuigen van de nationale
politiek zijn in de E.E.G. altijd beperkt geweest. Duide-
2)
Publikatieblad
1961,
blz.
1649.
644
E-S.B. 10-7-1963
lijke voorbeelden zijn ook weer alleen de kartelverorde-
ning, die dicht tegen de Westduitse kartelwetgeving aan- –
leunt, maar afwijkt van de regelingen -in de andere lid-
staten en de landbouwverordeningen, met name de graan-
verordening, die Frankrijk in een gunstige positie plaatst.
Op andere terreinen, waar èf wel het verdrag in een ge-
meenschappelijk beleid voorziet, èf een gemeenschappe-
lijk beleid naar algemene opvatting gewenst is, zijn nau-
welijks resultaten bereikt. De gemeenschappelijke han-
delspolitiek heeft tot nu toe alleen procedurerègels opge-
leverd. Dat over de inhoud van dit beleid nog fundamen-
tele tegenstellingen binnen de Gemeenschap bestaan, heb-
ben de gebeurtenissen bij – de Kennedy-ronde in het
G.A.T.T. aangetoond. De gemeenschappelijke vervoer-
politiek, eveneens een eis van het verdrag, heeft nog geen
enkel concreet resultaat opgeleverd. Bij de coördinatie
van de energiepolitiek is nog geen vordering gemaakt.
De stagnatie op al deze terreinen is geen diréct gevolg
van het afbreken van de onderhandelingen met Enge-
land. Integendeel, de nationale belangen zijn op de mees-
te- punten zo tegengesteld, dat stagnatie gewoon is en
resultaten alleen door externe druk kunnen worden
bereikt.
Deze situatie kan leiden tot het ontstaan van een in-
dustriële douane-unie. Weinigen zullen het nut hiervan
ontkennen, doch dat is toch niet wat de Europeanen
altijd voor ogen heeft gestaan. In de eerste plaats is
het de vraag of een douane-unie, waar geen gemeen-
schappelijk beleid gevoerd wordt, tegen de stormen van
de conjunctuur bestand is, doch bovendien wordt dan
voorbijgegaan aan één van de voornaamste doelstellin-
gen van de E
…
G.: door het verwijderen van de obsta-
kels op het terrein van de economische politiek, de weg
Vrij maken voor een politieke integratie.
De boven geschetste ontwikkeling heeft tegenkrachten
opgeroepen. De meest spectaculaire en meest logische
poging om de stagnatie te doorbreken is afkomstig van
minister Schröder. Onder diverse fraaie termen: actie-
programma, synchronisatie, wordt het bekende idee van
het package-deal
ten tonele gevoerd. Mén nioet van te-
voren vaststellen, welke maatregelen zullen worden ge-
nomen, zodat êen zeker evenwicht van voor- en nadelen
tot stand komt voor ieder der betrokken landen. Het
systeem kan vruchtbaar zijn, doch waarschijnlijk zijn
reeds van het begin af de mogelijkheden overschat, om-
dat het actieprogramma zich niet beperkt tot enkele
concrete punten, doch ,,griindlich” was opgezet en vrij-
wel het gehele terrein van de E.E.G. wilde omvatten.
Daarbij werd terecht aandacht gevraagd voor de exter-
ne betrekkingen van de E.E
….
een door het afbreken
van de onderhandelingen niet Engeland typisch achter-
gebleven gebied. Dat men de Westduitse belangen daar-
bij niet geheel uit het oog verloor blijkt uit de speciale
aandacht voor een associatie met Oostenrijk.
De groridgedachte: evenwicht tussen het ontwikkelen
van een open politiek naar buiten en het versterken van
de interne positie, was dus gevormd. De eerste realisatie
kwam in het Raadsbesluit op de zitting van 8 en 9 mei
jI. Het eerste werkprogramma voor 1963, gesplitst in
twee delen A en B, is in overeenstemming met deze
grondgedachte. Punt A gaat over de landbouwpolitiek:
een reeks besluiten zullen in 1963 moeten worden ge-
nomen en wel over de prijstoenadering, de fondsen voor
de landbouw en de
–
produktenverordeningen. Over de
interpretatie van het gesteldé over de produktenverorde-
ningen ontstonden reeds direct interpretatieverschillen.
De tekst luidt als volgt: ,,De Raad komt overeen om
voor 31 december 1963 de verordeningen vast te stellen
betreffende de gemeenschappelijke ordening van de
markt voor melkprodukten, rundvlees, rijst, teneifide de
inwerkingtreding ervan in het eerste kwartaal van. 1964
mogelijk te maken”.
De vraag was, of hiermede nu was besloten de ver-
ordeningen in begin 1964 in werking te laten treden, of
dat alleen de mogelijkheid hiertoe moest bestaan. Men
moet dit mede zien in verband met punt B: de Gemeen-
schap zal v66r. 1963 het standpunt bepalen, dat zij zal
innemen ten aanzien van de onderhandelingen in het
kader van het G.A.T.T.
De traditionele Westduitse landbouwpolitiek komt op
twee punten in botsing met het Europese landbouw-
beleid: de hoge interne prijzen moeten in het kader van
de prijstoenadering omlaag en de traditionele invoer
uit landen, die Westduitse industrieprodukten afnemen,
mbet vervangen worden door invoer uit Frankrijk. Punt
A omvat dus een aanzienlijke Westduite concessie: de
in het actieprogramma van Schröder voorziene afrem-
ming van de verdere ontwikkeling van de landbouwpo-
litiek is hierdoor praktisch verdwenen. Daartegenover
staat, dat de Kennedy-onderhandelingen aan het eind
van 1963 nog lang niet afgesloten zullen zijn. Frank-
rijk heeft dus nog volop gelegenheid in 1964 een veto
over en eventueel bereikt resultaat uit te spreken.
Het behoeft dan ook geen verwondering te wekken;
dat men van Westduitse zijde hiermee .de.package-deal
niet volledig achtte. Toen op een volgende Raadszitting
door Frans verzet het onmogelijk bleek een procedure
vast te stellen voor overleg met Engeland werd de uit-
voering van het Raadsbesluit van 9 mei jI. weer dubieus.
Deze poging de stilstand te doorbreken, heeft dus tot
‘nu toe nog niet veel succes gehad.
Een andere weg naar de Europese rélance is gewezen
door de commissie Internationale Sociale en Economische
Aangelegenheden van de S. -E.R. Eerst in een advies, gè-
dateerd 26 maart ji. en daarna in een advies, gericht aan
de minister-president en de ministers van Buitenlandse
Zaken, Sociale Zaken en Volksgezondheid, en Verkeer en
Waterstaat. Uit deze zeer ruime adréssering blijkt het
belang, dat men aan dit advies hecht.
De bedoeling van het advies is om tegenover de in
januari naar voren gekomen negatieve tendenties een
Europese conceptié te stellen gebaseerd op duidelijke
democratische grondslagen. Het is noodzakelijk, dat op
korte termijn een vastomlijnd programma toe standkomt
voor een verdere uitbouw van de Europese integratie
op basis van democratische beginselen, een programma
dat zich niet verliest in details, maar vooral gericht is
op de grondlijnen die bij de integratie van Europa aan
de orde zijn. Voordat nieuwe verplichtingen op het ge-
bied van de integratie in de sociaal-economische sector
worden aangegaan, dient een redelijke zekerheid te wor-
den verkregen over de medewerking aan de volgende
punten:
E.-S.13. 10-7-1963
–
645
een verdere democratisering van de institutionele
opzet in de EEG.;
handhaving van de mogelijkheid van toetreding tot
de Europese Gemeenschap van democratisch Europese
staten;
handhaving van het open economisch karakter van
de Europese Gemeenschap t.o.v. derde landen.
De democratisering moet met name inhouden het
vergroten van de mogelijkheden voor de E.E.G.-Com-
missie om een communautair beleid te voeren en, een
doeltreffende controle door het Europese Parlement. De
commissie I.S.E.A. denkt aan de mogelijkheid, dat aan
het Europese Parlement bepaalde verordeningen ter
goedkeuring worden voorgelegd, waarbij het Parlement
recht van amendement krijgt. Ook verdient overweging
voor het Europese Parlement een bugetrecht op daar
–
voor in aanmerking komende gebieden toe te kennen.
Uitbreiding van de Europese Gemeenschap met landen,
waarvan de democratische gezindheid boven alle twijfel
is verheven, zal een versterking betekenen van de demo-
cratische grondslagen, waarop de Gemeenschap dient
te berusten.
Aan deze voorstellen wordt een kritiek ten aanzien
van de hiervdor gereleveerde gang van zaken bij de be-
spreking van het actieprogramma gekoppeld. Met name
wordt betreurd, dat belangrijke besluiten op het terrein
van de landbouw in het vooruitzicht zijn gesteld, zonder
dat met betrekking tot de democratisering een positief
besluit is genomen, zonder dat een akkoord is bereikt
over een consultatieprocedure met Engeland, terwijl ook
de koppeling aan de Kennedy-onderhandelingen onvol-
doende tot haar recht is gekomen.
Ten slotte wordt aandacht gevraagd voor de tekort-
komingen die bestaan op het gebied van de stimulering
van positieve Nederlandse bijdragen voor het in de
E.E.G. te voeren beleid ter zake van de coördinatie van
cle diverse beleidsonderdelen van het overheidsapparaat
en wat betreft de continuïteit in de vertegenwoordiging
van Nederland op het hoogsté politieke niveau in de Ge
meenschap. Dit laatste punt ligt dus in de lijn van het
rapport: ,,Een Europese Bewindsman?” van de Europe-
se Beweging.
De commissie I.S.E.A. is niet de enige, die vraagt om
een democratisering van de procedures binnen de Ge-
meenschap. De E.E.G.-Commissie doet hetzelfde
3),
even-
als het Economisch en Sociaal Comité van de EEG. en
Euratom in een recent advies
4)
en de Europese Bewe-
ging
5),
wanneer wij ons tot deze vrij willekeurige op-
Zesde algemeen verslag over de werkzaamheden van
de Gemeenschap, blz. Xl.
S.-E.R.-bulletin no. 23 van 26 juni 1963, blz. 19 en 20.
Program der Europese Beweging 1963, punt. 2.
–
– Âdverteren in ,,E.-S.B.”
getuigt van
feeling voor marketing
somming beperken. Nergens wordt echter de democrati-
sering en de openheid zo duidelijk als prealabele voor-
waarde gesteld als in het S.-E.R..-advies. Daarmede komt
het S.-E.R. -advies toch weer zeer dicht bij de opvattin-
gen, die blijken uit het in de aanvang genoemde cursief
Dezer Dagen. Men kan dan ook betwijfelen of de door
deze schrijver geuite vrees, dat de pressure-groepen te
eng het economisch belang zouden zien, juist is.
W.
Door sommigen is de suggestie gedaan om de besluit-
vorming in de E.E.G. te vergemakkelijken door het ver-
korten van de tweede etappe, omdat in de derde etappe
vele besluiten met gekwalificeerde meerderheid kunnen
worden genomen. Hoe men ook over de realiseerbaar-
heid van dit voorstel moge denken, het voordeel is in
elk geval dat men de Franse regering dwingt tegen een
constructief voorstel neen te zeggen. Een laatste moge-
lijkheid om tot een versnelling te komen ligt in een aan-
vaarding van de Franse conceptie: aanvaarding van de
afgeslotenheid met name t.o.v. de Verenigde Staten en
een politieke samenwerking volgens het patroon van
het Europa der Vaderlanden.
In de afgelopen periode is gebleken dat niemand de
resultaten op het terrein van de industriële douane-unie
in de weegschaal wil stellen. Een ontbinding van de
E.E.G. is dan ook bijzonder onwaarschijnlijk. Wel is het
mogelijk, dat de verdere uitbouw van de integratie blij-
vend stagneert zolang de principiële meningsverschillen
over de positie van Europa in de wereld blijven bestaan.
Of deze meningsverschillen blijven bestaan hangt vrijwel
alleen af van de houding van de Westduitse regering.
Wanneer de Westduitse regering in het kielzog van de
Franse president zou gaan varen, blijft er voor de andere
E.E.G.-partners nauwelijks nog een keuzemogelijkheid
open. De kans dat dit gaat gebeuren lijkt echter bij de
snel tanende invloed van Adenauer gering. In een der-
gelijke situatie is de verdere voortgang in de E.E.G. af-
hankelijk van de concessies, die de Franse regering
bereid is te doen. De bereidheid tot concessies is tot dus-
ver aan Franse zijde gering geweest. Het is zelfs dubieus
of de geestdrift van de Franse regering voor de E.E.G.
zal blijven bestaan indien duidelijk wordt dat de Europese
constructie geen instrument van de Franse machtspolitiek
zal worden.
Uit de ervaringen sedert januari kunnen enkele voor-
lopige conclusies getrokken worden ook zonder dat de
toekomstige ontwikkeling reeds duidelijk voor ogen ‘staat.
De Europese integratie heeft voortdurend nieuwe im-
pulsen nodig. De constitutionele orde waaraan de E.E.G. –
Commissie zoveel waarde hecht
6)
is geen waarborg
voor succes. De situatie in de E.G.K.S. bewijst dit. Te-
genover de richting, door de Franse president aangege-
ven, wordt langzaam een visie van de integralisten
opgebouwd, waarvan het Vrij uitvoerig weergegeven
I.S.E.A.-advies een neerslag is. De kans op sücces voor
de Franse president is door de Westduitse houding aan-
zienlijk geringer geworden. Zolang de fundamentele
verschillen blijven bestaan, ontbreekt de politieke im-
puls die noodzakelijk is, voor het overbruggen van be-
langentegenstellingen op economisch terrein.
Amsterdam.
Drs, H. TER HEIDE.
() Zesde algemeen verslag over de werkzaamheden van
de Gemeenschap. Inleiding, blz. XI.
646
E.-S.B. 10-7-1963
De structuur van de onderneming
,,Slechts zjj kunnen zich in de huidige constellatie, nog
fooien met de mantel van verantwoordelijk ondernemer,
die als maatschappelijke voorhoede de brug weten te
slaan tot de zich in ruwe contouren aftekenende nieuwe
eeuw”.
Prof. Dr. FRED. L. POLAK.
,,Als men de ontwikkelingen op het terrein van de
structuur van de onderneming gadeslaat, komt men tot
het inzicht, dat deze problematiek in ondernemers-
kringen nog niet voldoende aandacht en bekendheid
heeft verworven”.
Hoofdbestuur van de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel.
De in het laatste citaat
1)
gereleveerde overweging heeft
het hoofdbestuur van de Nederlandsche Maatschappij voor
Nijverheid en Handel bewogen, het onderwerp: .,,De
structuur van de. onderneming” op de 180ste algemene
vergadering op 19 juni ji. ter discussie te stellen. Indien
deze beoordeling van wat er in Nederlandse ondernemers-
kring leeft, juist is, zou men hieruit tegen de achtergrond
van Prof. Polaks (waarde)oordeel met enige goede (of
kwade) wil kunnen concluderen, dat velen zich ten onrechte
met de mantel van het verantwoordelijk ondernemer-
schap tooien. Immers, indien een zo nauw
bij
deze materie
betrokicen groep zich te weinig interesseert voor, te weinig
kennis draagt van hetgeen op dit punt thans aan de orde
is, dan zal er van die zijde ook geen sprake kunnen zijn van
een bruggen slaan naar de toekomst.
De ongekend grote opkomst en de intense aandacht,
waarmee de discussies werden gevolgd, schijnen dit echter
te weerspreken. Aangenomen dat een goede dwarsdoor-
snede van de ondernemerswereld op deze bijeenkomst aan-
wezig was, valt het met de belangstelling hiervoor nog wel
mee. Men zou er over kunnen filosoferen uit welke inner-
lijke aandrift zovelen naar Boskoop zijn gekomen. Enigs-
zins onwelwillend zou men hiervoor vage onlustgevoelens
over de mogelijkheid van een verdere aantasting van de
ondernemersvrijheid kunnen veronderstellen. De onder-
nemerskring is ,,im groszen und ganzen” niet geheel vrij
van een zekere aversie tegen het politieke bedrijf. Men
vraagt
dikwijls
niet meer dan op basis van de status quo
met rust gelaten te worden. De bijeenkomst in Boskoop
maakte echter allern’iinst de indruk van een protest-
betoging. Afgezien dus van de mogelijke – in elk geval
positief te waarderen – misrekening over de belangstellings-
graad, heeft het hoofdbestuur van de Maatschappij én met
de keuze van het onderwerp én met de keuze van inleiders
en discussieleider een bijzonder gelukkige hand gehad.
Wij hebben, ook in Nederland, te maken met onver-
mijdelijke sociale ontwikkelingstendenties, in het kader
van het door Prof. Lambers in zijn inleiding aangeduide
proces van vermaatschappelijking van de onderneming en
het ondernemingsbeleid. Men dient dit in het juiste licht
te zien. De plaats van de onderneming in ons maatschap-
pelijk bestel, niet de maatschappelijke orde als zodanig,
is hier in het geding. Er staan ons geen revolutionaire
structuurwijzigingen te wachten. Er is
bij
hetgeen ook van
socialistische zijde over deze problematiek te berde wordt
gèbracht, geen sprake van een ,,opportunistische” etappè
1)
Uit het voorwoord bij de preadviezen over ,,De structuur
van de onderneming”, behandeld tijdens de 180ste algemene
vergadering van de Nederlandsche Maatschappij voor Nijver-
heid en Handel, op
19
juni
1963
te Boskoop.
op weg naar de socialisatie. Zelfs indien de meest ver
–
strekkende, tot dusver gepubliceerde, wensen zouden wor-
den gerealiseerd, betekent dit nog niet, dat de grondslagen
van onze, mede op het private ondernemerschap gebaseerde,
economische en maatschappelijke orde fundamenteel wor-
den aangetast. De les van meer dan tien jaar Duitse mede-
zeggenschap, in haar uitwerking en reikwijdte op een voor
ons ongekende schaal geldend, zou ons in dit opzicht tot
voorbeeld kunnen strekken. Niemand zal toch durven
stellen, dat onze oosterburen een minder vrije ecohornische
orde kennen dan wij. Ik zou zeggen, in vele opzichten is
het tegendeel meer in overeenstemming met de feiten.
In de afgelopen jaren is er ijverig op het hier aan de
orde zijnde onderwerp gestudeerd. De wetenschappelijke
bureaus van twee politieke partijen hebben uitvoerige rap-
porten gepubliceerd. De vakcentrales hebben hun mening
gegeven. Van ondernemerszijde hebben ,,een aantal leden”
van het Nederlands Katholiek Werkgevers Verbond hun
licht over de zaak laten schijnen. Dat de Nederlandse
ondernemers, c.q. ondernemersorganisaties, van hun recht
van publieke medezeggenschap in dezen een ruim gebruik
hebben gemaakt, kan echter nauwelijks worden gezegd
2).
Dit kan een zaak van wijs en voorzichtig beleid zijn. De
problematiek is nog onvolkomen uitgekristalliseerd en vergt
naast een ,,analytisch doordringen in de samenhangen van
het eigentijds gebeuren, het onderkennen van reeds waar-
neembare trendlijnen naar de toekomst” (Polak). Juist
omdat wij hier niet staan in een met revolutionaire span-
ningen geladen tijdsbestek, de sociale verhoudingen redelijk
harmonisch zijn, het welvaarts- en werkgelegenheidspeil
hoog is, grote financiële schandalen en ergerljk machts-
misbruik nauwelijks voorkomen, liggen radicale wijzi-
gingen in ons sociaal-economisch structuurpatroon niet
zonder meer voor de hand.
En toch zou het onjuist zijn, indien met name van’werk-
geverszijde een tegenstelling wordt geconstrueerd tussen
de theoreticus, die naar gave structuren streeft en de
pragmatisch ingestelde, van stap tot stap gaande onder-
nemer. Het gaat er uiteindelijk om, yorm te geven
aan onze samenleving op zodanige wijze, dat de wezen-
lijke waarden van ons maatschappelijk bestel tot hun
recht kunnen komen. Er is een sterke onderstroom van
sociaal-cultureel pessimisme in onze tijd, gevat in kreten
als massificatie, afnemend verantwoordelijkheidsbesef, ge-
notzucht e.d. Zulk pessimisme is goedkoop en onwaar-
achtig als tegelijkertijd de bereidheid ontbreekt om althans
ernst te maken met het scheppen van de voorwaarden
waaronder de ,,Entfremdung” ten aanzien van de indus-
triële levenssfeer kan worden’ tegengegaan
3)
Prof. Lambers heeft in zijn inleiding in deze geest het
te behandelen onderwerp op voortreffelijke wijze uitgetild
boveti de economisch-organisatorische en juridische as-
pecten. Waar het uiteindelijk om gaat, is: ,,de vorming
van een cultuurpatroon waarin welzijn en welvaart van
grote bevolkingsgroepen in hun verbondenheid met indus-
triële produktieprocessen duidelijk positieve aspecten ver
–
tonen”
3).
De vier preadviseurs, de heren Hamburger,
Gemakshalve ga ik in dit verband voorbij aan de vraag, of en zo ja
in
hoeverre, één of meer der in het voorgaande ge-
noemde publikaties de in ondernemerskring levende opvat-
tingen dekken.
Prof. P. J. Bouman: ,,Industrieel klimaat”, Assen
1961,
blz. 123.
E.-S.B. 10-7-1963
.
647
Overwater, Polak en Van der Ven hebben ieder voor zich
in een zeer persoonlijke stijl hun visie op de materie ge-
geven. In deze nabeschouwing heeft het – vooral na de
uitvoerige
zakelijke
dagbiadverslagen – weinig zin te her-
halen, hoe de standpunten van de sprekers uiteen liepen
en waar zij convergeerden. Ik zal daarom trachten, tegen
de achtergrond van de in het bovenstaande genoemde
wezenlijke uitgangspunten, een persoonlijk commentaar’op
de behandelde problematiek te geven.
Afgezien van het feit, dat ik mij niet competent acht om
dejuridische en tot op zekere hoogte ook de doelmatigheids-
consequenties van in te stellen externe toetsings- en con-
trole-organen als een Vennootschapskamer te overzien,
liggen hierin dunkt mij ook niet de kernvragen waar het
om gaat
4).
Voor Prof. Polak is de kern van de zaak, los
van alle franje, één en dezelfde materie: de medezeggen-
schap. Terecht voegt hij hieraan toe, dat dit een overigens
zo belast begrip is, dat hierover
bij
voortduring langs
elkanderheen gepraat wordt. De discussie in Boskoop
bood bepaald wel enige illustraties van deze stelling.
Medezeggenschap is in elk geval een sociaal-politiek feno-
meen en een beoordeling van hetgeen op dit stuk in Neder-
land bestaat, alsook van een voor de toekomst eventueel
wenselijke vormgeving kan dan ook alleen gegeven worden
vanuit een juist zicht op de sociaal-politieke werkelijkheid
in ons land.
Wat mij in de discussies sterk gefrappeerd heeft is het
r
feit, dat de rol van de vakbeweging in de problematiek vrj
wel niet aan de orde is geweest. Dit is een, naar ik meen,
typisch Nederlands
verschijnsel,
dat in de ons omringende
industriële landen
nauwelijks
denkbaar zou zijn. Wij kennen
aan de top van onze sociaal-politieke pyramide – zowel
via de Stichting van den Arbeid als via de S.-E.R. en op
het niveau van de bedrijfstak via de P.B.O.-organen –
L.
een institutionele medezeggenschap welke vrijwel uniek is.
Daartegenover staat, dat het Nederlandse bedrijfsleven met
betrekking tot het sociale bedrijfsbeleid een bijzonder grote
mate van autonomie kent.
4)
Zowel uit hetgeen door de inleiders gesteld werd alsook uit
de spontane reacties uit de zaal, bleek een grote mate van una-
nimiteit voor zover inmenging van buitenaf in de ondernemings-
verhoudingen en het ondernemingsbeleid werd afgewezen.
Wat dit betreft is de situatie hier te lande fundamenteel
verschillend van die in West-Duitsland, waar naast de
medezeggenschap op het niveau van de onderneming, van
,,überbetriebliche Mitbestimmung” geen sprake is
5).
Maar
zelfs afgezien van West-Duitsland, ook in de AngeIsak
sische wereld, waar het instituut medezeggenschap geen
enkele wettelijke basis heeft, is de representatie van het
personeel in het bedrijf veel directer dan bij ons het geval
is. ,,Works councils” kent men hier en daar in het Britse
bedrijfsleven op vrijwillige grondslag. Van veel groter be-
tekenis – zulks in het geheel van de sociaal-politieke ver-
houdingen in Engeland niet altijd in gunstige zin – is het
instituut der ,,shop stewards”, de vertrouwenslieden van
de vakbonden, wier militante invloed op het sociale be-
drijfsbeleid belangrijk kan zijn. De structuur van de Ame-
rikaanse vakbeweging brengt voorts met zich, dat ook in
de Verenigde Staten de ,,local unions” of de bedrijfs-
afdelingen van’de bonden een sterke druk op het sociale
beleid kunnen uitoefenen.
Dit ligt in ons land bepaald anders. Een militante be-
moeienis met de sociale en personeelspolitiek, zowel van
buitenaf als via interne personeelsrepresentatie, bestaat in
Nederland in veel mindere mate. Hiermede is echter aller-
minst gezegd, dat het Nederlandse bedrijfsleven met be-
trekking tot het sociale en personeelsbeleid achterligt ten
opzichte win het buitenland. De doorsnee standaard ligt
op dit punt in ons land bepaald niet laag. Het genus
,,reactionaire” werkgever is in Nederland evenmin als
elders geheel uitgestorven. Toch ben
ik
in dit opzicht op-
timistischer dan de heer Van der Ven met betrekking tot –
het beleid in het familiale middelgrote bedrijf bleek te
zijn
6).
Dit is zeker niet uitsluitend een kwestie van sociaal
normbe’sef in werkgeverskring. Ongetwijfeld heeft de na-
oorlogse arbeidsmarktsituatie er in belangrijke mate toe
bijgedragen, een ,,progressief” sociaal beleid te hanteren
als wervingsargument.
In zijn pleidooi voor een mentaliteitsverandering bij de
Overigens zal een daartoe strekkende eis nog dit jaar op
een
bijzonder
congres van de Deutsche Gewerkschaftsbund aan
de orde worden gesteld.
Mijn indruk is dat de situatie in dit type bedrijven, met
name in de ,,Latijnse” landen, veel bedenkelijker is.
U kunt Uw beleggingsrisico verdelen
over ruim 200
vooraanstaande
Waarom zoudt U meer risico nemen dan nodig is?
Door aankoop van een aandeel ‘Vereenigd Bezit van
1894′ verkrijgt U in feite, een volledige aandelen-
portefeuilLe, veilig verdeeld over ca.
200
zorgvuldig
geselecteerde ondernemingen. Zodoende komen U de
voordelen van aandelenbezit ten goede en ligt een aan-
trekkelijk rendement binnen Uw bereik.
Alle banken en commissionairs kunnen U inlichten.
ondernemingen
N.V.VEREENIGD BEZIT VAN .189.4
,
De voordelen van aandelenbezit met beperking van risico
WESTERSINGEL 84.ROTTERDAM
S
648
.
E.-S.B.
107-1963
-.
–
—
ondernemer kan men zeker een heel eind met Dr. Van der
Ven meegaan. De door hem gegeven aanbeveling om, ter
bevordering van zulk een andere mentale houding, naast
de technische en commerciële leiding een ,,gelijkberech-
tigde” sociale directeur aan te stellen, lijkt mij echter enigs-
zins overtrokken. De aanstelling van een dergelijke func-
tionaris is zeker geen voorwaarde voor een doorleefder
sociaal en personeelsbeleid in de onderneming. Waar bij
de ondernemingsleiding de juiste instelling en het juiste
inzicht aanwezig is, zal men over het geheel genomen,
rekening houdend met de aard en de omvang van het be-
drijf, wel een hoofd personeelszaken met de vereiste per-
soonlijke en professionele kwaliteiten hebben
7)
.
Dat deze
functionaris krachtens zijn kwaliteiten de facto en zelfs
formeel in de ondernemingsleiding wordt opgenomen, kan
in een aantal gevallen logisch en verantwoord zijn. Het
aanstellen van een ,,sociaal directeur”, uitdrukkelijk gesteld
niet gezien als ,,Arbeitsdirektor” zoals men deze in de
Duitse ,,Montanindustrie” kent, behoeft op zichzelf zeker
niet te betekenen, dat daarmee een verstandig personeel-
beleid van de grond komt.
Nogmaals, de norm van het sociale bedrijfsbeleid ligt in
Nederland over het geheel’ genomen niet laag. Bedrijven
en bedrijfstakken met een in dit opzicht historisch slechte
naam hebben zich in een aantal gevallen, al dan niet met
hulp van sociaal-wetenschappelijke research, onderworpen
aan een vaak pijnlijke ,,self analysis”. Vooral ook van de
zijde der werkgeversorganisaties is er veel aan gedaan om
het personeelbeleid op niveau te brengen. Er wordt in ons
land ook in ondernemerskring zelfs veel en graag gesproken
over de eisen en voorwaarden voor een verantwoord per-
soneels- en sociaal beleid.
Tijdens de discussies in Boskoop bleek dat voor de op-
lossing van de hedendaagse sociale problematiek zeer grote
betekenis wordt toegekend aan maatregelen in de sfeer
van de sociale bedrijfsorganisatie. Begrippen als partici-
patie, delegatie, taakverruiming en communicatie komen
bij herhaling aan de orde. Ik heb de indruk, dat het effect
van deze en dergelijke technieken en methoden in de sfeer
van de ,,human relations” beperkt is en beperkt zal blijven.
Beperkt in deze zin, dat de mogelijkheden tot realisatie
onvermijdelijk hun grens vinden in de eisen van een ratio-
nele, op arbeidsverdeling gebaseerde, produktie-organisatie.
Dit is een omstandigheid, die
bij
voortgaande mechanisatie
en automatie zekef niet in betekenis zal afnemen. Het
effect is bovendien beperkt doordat het, zoals Van Zuthem
terecht opmerkt, nauwelijks uitwerkt op de sociale inte-
gratie van de onderneming in haar totaliteit
8).
De betekenis van een doelbewust op deze gebieden van
sociale bedrjfsorganisatie gevoerde ,,policy”, als onderdeel
van een gezond en verstandig personeelbeleid, behoeft
allerminst te worden onderschat. De arbeidsvreugde te be-
vorderen door de werkomstandigheden en de taakstelling
te verbeteren is een belangrijke zaak. Er is op zichzelf ook
niets tegen om in een veranderd woordgebruik – de
arbeider wordt medewerker of werker genoemd – een
veranderde visie op de plaats van de werknemer in het be-
drijf tot uitdrukking te brengen. Mits er een hiermede over-
Waarmee niet gezegd is, dat bij overigens goedwillende
ondernemers altijd het juiste inzicht bestaat over de plaats, de
rol en de betekenis van de personeelchef in de bedrijfsorganisatie.
In dit verband zij de lezing van het artikel: ,,Personeelbeleid –
Modegril of Maatschappelijke kracht” van Prof. Dr. J. A. A.
van Doorn in ,,Maatschappij-Belangen”, no.
6,
mei
1963,
van
harte aanbevolen.
Dr. H. J. van Zuthem: ,,De integratie van de onderneming
als sociologisch vraagstuk”, Assen
1961,
blz.
215.
eenstemmende praktijk achterstaat
9
). Belangstelling voor
een verantwoord sociaal en personeelbeleid is er in Neder-
land bepaald wel. Ik heb echter sterk de indruk, dat dit
samen gaat met een sfeer van, wat ik zou willen noemen,
,,verlicht paternalisme”. Met het gebruikte adjectief hoop –
ik voldoende tot uitdrukking te hebben gebracht, dat hier
sprake is van een uit goede intenties voortspruitende
geesteshouding. Desalniettemin paternalisme, de houding
en de verhouding van de werkgever ten opzichte van de
werknemer in de geest van: ,,Wij hebben het beste met je
voor en er zal goed voor je gezorgd worden”. Dit neemt
hier te lande geenszins de vorm aan van een onverhuld
bedrijfsfeodalisme, zoals dit in landen als Frankrijk en
Italië maar al te vaak aan de dag treedt. Desondanks doet
het tekort aan de mondigheid, welke ook dé werknemer
in de hedendaagse samenleving en in de onderneming zou
dienen te bezitten.
Er wordt in ons land wederom graag veel en uitvoerig
gesproken over de emancipatie van de arbeider en de ont-.
plooiing van zijn persoonlijkheid. Ik heb echter wel eens
dé indruk, dat de doorsnee Nederlandse arbeider minder
zelfbewust is dan zijn buitenlandse collega. Ik zou, indien
dit juist is, hiervoor zeker niet uitsluitend de ,,schuld”
willen zoeken aan de kant van de werkgevers. De Neder-
landse industrie heeft een nog betrekkelijk jonge geschie-
denis. De overgang van een sterk agrarische en ambach-
telijke naar een industrieel georiënteerde economische en
sociale structuur heeft zich in betrekkelijk korte tijd vol-
trokken. Het Nederlandse sociale leven heeft veel minder
dan bijv. het Britse de spanningen en conflicten van het
vroeg-industriële kapitalisme gekend
10).
Voorts is er aanleiding tot de veronderstelling dat de
sterk gecentraliseerde structuur van de vakbeweging op
zichzelf de mondigheid van de arbeider in ons land niet
bevorderd. Het lijkt mij voor de hand liggend, dat de
symptomen hiervan, gedesinteresseerdheid in het vakbonds-
werk, de betrekkelijk geringe expansie in het ledental, kor- –
tom, het gehele complex van factoren, dat wordt aangeduid
met het probleem van de verhouding leiding – leden, in –
wezen hiertoe terug te.brengen is. Overigens begifit men
voor dit structuurprobleem in de vakbeweging wel ciog te’
krijgen, getuige o.m. het recente sociologisch onderzoek
bij de Algemene Nederlandse Metaalbedrijfsbond.
Verder dient niet uit het oog te worden verloren, dat
onze na-oorlogse nationale loonpolitiek er bepaald niet toe
bijgedragen heeft, de Nederlandse arbeider het besef te
geven, op enigerlei
wijze
betrokken te zijn
bij,
laat staan
rechtstreekse invloed te kunnen uitoefenen op, zijn ma-
teriële positie.
In het licht van de bovenstaande schetsmatige weergave
van de sociaal-politieke constellatie en het algemene beeld
van de sociale verhoudingen,
schijnt
enige voorzichtigheid
in het oordeel over de geëmancipeerdheid van de Neder-
landse arbeider wel op haar plaats. Toegegeven, de wel-
vaart en de welstand ook van de arbeider zijn enorm
gestegen. Opleidings- en ontspanningsmogelijkheden geven
hem, vroeger ongekende, ontplooiingskansen. Een steëds
geperfectioneerder sociale wetgeving, de reële machts-
positie van de vakbeweging en het min of meer permanent
hoge werkgelegenheidspeil geven hem een belangrijk stuk’
Het zou wel interessant zijn om na te gaan of een dergelijk
gewijzigde ,,titulatuur” ook in andere Westeuropese landen is
ingevoerd. Voor de nuchtere Engelsen geldt dit in elk geval
niet.
Dr. H. J. M. Hoefnagels S.J. wijdt hieraan in zijn studie:
,,Een eeuw sociale problematiek” (Assen
1957) belangwekkende
beschouwingen.
E.-S.B. 10-7-1963
‘
–
649
sociale zekerheid. Dit zijn ongetwijfeld positievë verworven-
heden en niet minder belangrijke voorwaarden voor de
emancipatie van de arbeider. De arbeider is op weg zich
een burgerlijke levensstijl te verwerven.
Dit alles raakt echter in eerste instantie zijn positie in
het ruimer verband van onze samenleving; het is een
emancipatiebeweging welke zich nog in belangrijke mate
buiten de dagelijkse werksituatie om voltrekt. Ik heb de
indruk, dat met name de samenstellers van het rapport
,,Open ondernemerschap” voor deze kant van de zaak te
weinig oog hebben gehad
11).
Vandaar, dat men in de ge-
geven aanbevelingen niet veel verder komt dan te wijzen
op de noodzaak van een goede communicatie en delegatie,
waarbij dan vooral ook, maar met inachtneming van strikte
grenzen, de ondernemingsraad dient te worden inge-
schakeld.
In een volgend artikel zal nader worden ingegaan op de
plaats en de rol van de ondernemingsraad in de onder-
neming.
Vlaardingen.
R. P. HAVEMAN.
fl)
Zie de beschouwingen
in
dit rapport op blz. 68 e.v.
O.T.H.C. – 100 jaar
Een stukje economische geschiedenis van Indonesia
(fl)
Het Oei Tiong Ham-vermogen verschilde in omvang,
doch vooral in wezen, van de erfenis welke normaliter door
Chinezen werd nagelaten. In het laatste geval ging het ge-
woonlijk om baar geld en/of sieraden, en zo er nog sprake
was van onroerende goederen plus een bedrijf dan toch in
de vorm van slechts een enkel huis en de een of andere
zaak van bescheiden omvang.
Oei Tiong Ham was multi-miljonair, was uit dien hoofde
natuurlijk heel ruim
bij
kas, maar dit was niet het bijzon-
dere in hem. Zijn naam werd in Chinese kringen een begrip
door het nalaten van een machtige organisatie, bestaande
uit logisch in elkaar grijpende bedrijven, omvattende de
produktie, de distributie, de import en export, de finan-
ciering, de scheepvaart en wat ermede samenhangt zoals
het opslag- en stuwadoorsbedrijf, welke organisatie voor
den lande een rijke bron van inkomsten (fiscaal en anders-
zins) vormde en voor vele duizenden een ruim arbeidsveld
in aLzijn schkeringen. Het was dan ook juist en gepast
om aan dit geheel de naan: Oei Tiong Ham Concern te
geven, al kon en wilde men daarbij uit sentimentsoverwe-
gingen de oorspronkelijke Kian Gwan niet vergeten.
• Oei Tjong Swan en Oei Tjong Hauw, die gelegenheid
hadden nog voor korte tijd onder hun eigen vader te werken,
zetten de uitbouw krachtig voort. De ,,managerial force”
werd uitgebreid met gegradueerden, thans van eigen land-
aard. Ingenieurs uit Delft en Wageningen, afgestudeerden
van Rotterdam werden regelmatig aangetrokken; de hele
administratie wérd gemechaniseerd onder leiding van een
bedrjfsaccountant die zich voortaan niet meer zou bezig-
houden met alleen de verificatie der rekeningen in de trant
van de Engelse chartered accountants, maar ook met de
opstelling van bedrjfsbudgetten op grond van economische
research, d.w.z. het moderne kostenbegrip resp. de rende-
mentsfactor deed zijn intrede.
Het is evenwel opmerkenswaard dat toen bewust nooit
een jurist werd aangesteld, hetgeen pleitte voor de uit-
stekende betrekkingen tussen het Concern en zijn ,,home-
lawyers”, waardoor de frequentie der behoefte aan eigen
krachten onvoldoende was.
Het suiker-exportbedrijf, dat in 1911/1912 via Londen
alleen bijkans 200.000 ton plaatste, werd verder geschraagd
door een enorme uitbreiding van de lokale en interinsulaire
suikerdistributie. Door middel van een netwerk van eigen
kantoren (behalve de in het eerste artikel reeds genoemde
Tjirebon, Bandung, Djocja, Solo, Malang, Makasser, Me-
nado, Palembang, Medan, Pontianak), daaraan toegevoegd
de aanstelling van een talrijk aantal correspondenten over
de hele archipel, en waarbij Kian Gwan zich bereid ver-
klaarde om dit zoete produkt met een winst van 21 cent
per kg en nog wel op kort krediet te leveren tot het mini-
male kwantum van 10 zak, steeg haar jaarlijkse binnen-
landse omzet tot meer dan 200.000 ton (ca. 60 pCt. van
de toenmalige totale consûmptie). Een gunstige inkoop-
politiek werd hierdoor mogelijk, terwijl de rabatten op
vracht en assurantie mede hun rol speelden.
De eenzijdigheid in de produktenafdeling werd gebroken
door ook in andere stapelartikelen te gaan handelen, zoals
mais (Kian Gwan was in de jaren dertig de grootste maïs-
exporteur en wel naar Japan), kopra, kapok, huiden, tapi-
oca, koffie, peper, kruidnagelen, rijst, rubber, rotan en
damar.
Ook aan de uitbreiding der produktiesector werd aan-
dacht besteed. De s.f. Redjo-Agung werd als eerste in
Indonesia geëlektrificeerd en in Bululawang (Malang) werd
een tapioca-meelfabriek opgericht met een capaciteit van
17.000 ton per jaar, welke zich al spoedig in scherpe con-
currentie met de H.V.A. op de Amerikaanse markt wierp.
De buitenlandse vestigingen werden vermeerderd met
Calcutta, Bombay, Karachi, Hongkong en Shanghai.
De relaties met de bankwereld namen toe; belangrijke
kredietverhoudingen kwamen tot stand met de Ned. md.
Handelsbank, de Ned. Handel-Mij, De Javasche Bank,
maar ook met Engelse bankinstellingen als de Chartered
Bank of India, Australia and China, en de Hongkong and
Shanghai Banking Corp.
Toch was er met het verscheiden van de Major (zoals
Oei Tiong Ham vaak werd aangeduid) iets wezenlijk anders
binnen het O.T.H.C. gevaren: de topleiding was niet meer
in één hand, zij was nu tweehoofdig. Zulks maakte het
beheersen van een zo omvangrijk gegroeid handels- en
industrieel lichaam verre van eenvoudig. Het eiste ontzag-
lijk veel van de paraatheid der twee half-gebroeders (van
tezamen nog• geen vijftig jaar) om telkenmale het juiste ja
of neen te moeten kunnen zeggen, in het
bijzonder
t.a.v.
de velerlei posities welke Kian Gwan nam in even zovele
soorten produkten. Bovendien was het zaken doen anders
dan men gewend was door het ingrijpen der regering in
het produktie- evenals in het marktmechanisme.
650
E.-S.B. 10-7-1963
Het teveel in de wereld aan suiker na de eerste wereld-
oorlog resulteerde in de Chadbourne-agreement (1931),
hierop neerkomende dat Java’s produktiecapaciteit van
ruim 3 mln, ton (1930) gedrukt moest worden tot niet meer
dan 1,4 mln, ton, van welke hoeveelheid ongeveer 1 mln. ton
moest kunnen worden uitgevoerd! Op deze Chadbourne-
agreement volgde de International Sugar Convention welke
voor de verschillende landen exportquota vaststelde.
• De Java-suikerproducenten, verenigd in de Beniso (later
V.J.P.) en na een behoorlijke strijd onderling waarbij het
O.T.H.C. zich
bij
de minderheidsgroep schaarde, bewerk-
stelligden niet alleen invoering van een wettelijke suiker-
produktierestrictie maar ook het opstellen van regerings-
wege van dwingende voorschriften voor de afzet van het
produkt zelf, ni. door middel van de creatie van een
,,single seller” (later de Nivas genoemd), aan welk lichaam
alle fabriekssuiker ten verkoop moest worden gecedeerd.
In de praktijk betekende zulks dat de verkooptrust het
marktrisico afwentelde op de schouders der ongeorgani-
seerde exporteurs. De suikerhandel werd extra speculatief,
vooral
bij
een dalende markt.
Ook het na suiker (uitgezonderd olie) meest belangrijke
exportartikel rubber kreeg zijn deel in de internationale
bemoeienis in de vorm van het plan Stevenson (later ge-
volgd door dat van de International Rubber Restriction)
hetwelk eveneens werkte met een systeem van quota.
De handel werd er niet gemakkelijker door. Het was uit
met het vrije spel der krachten; men moest terdege rekening
houden met machtsfactoren alias de overheid. Kian Gwan
verdeelde weliswaar het risico door een spreiding harer
produktenbelangen, maar in de grond der zaak bleef het
speculeren of het nu ging om een positie in rijst, suiker,
rubber, koffie, peper of in citronella-olie. Al naar gelang
het succes was nakaarten aangenaam of erg ,,vervelend”,
terwijl de operaties ook van een O.T.H.C. vanzelfsprekend
niet steeds even gelukkig konden zijn. Wetenschappelijke
budgettering was keurig aanwezig, maar als het aankwam
op het maken van slagen, temeer als de eerste klap een
daalder of meer kon betekenen, dan liet onz& rechtgeaarde
eigenaar-koopman zich gaarne bewust of onbewust over-
halen door zijn executief met zijn zgn. in de praktijk gel-
dende argumenten, welke in een wetenschappelijk betoog
juist als imponderabilia werden geabstraheerd. In zo’n
geval deed de gegradueerde econo,om-newcomer er goed
aan om op duidelijke manier zijn theorie te vergeten, wilde
hij in de geheimen van de oer-praktijk getolereerd worden.
De Oosterling bleef Oosterling; zijn aanleg was nog sterk
compromissoir.
Al deze factoren leidden tot het ontstaan van fricties en
spanningen, waarbij dan nog kwamen de iere personeels-
kwesties
bij
de evaluatie der zeer vele verantwoordelijke
functionarissen van zulk een heterogene aard. Het Concern
was inderdaad een goede weergave van wat zonder blaam
zou kunnen worden genoemd ,,underdeveloped company”.
Men werkte bovendien in de schaduw van de dreigende
malaise, voorafgegaan door de oorlogswinstbelasting 1924/
1925 welke ver achter de winsten van de wereldoorlog aan
hinkte en o.a. de suikerfirma Oei Tjoe noodzaakte haar
deuren te sluiten. Deze werd al spoedig gevolgd door het
faillisement in 1926 van Susuki, hetwelk de Bank of Taiwan
meesleurde. Niet lang daarna was het de beurt van de Be
Biauw Tjoan Bank, met zich meeslepende de Chinese Lloyd,
een assurantiemaatschappij bedoeld als te zijn de eerste
Chinese publieke n.v., werkende dus met publiek kapitaal
en onder modern Chinees beheer.
De machtige firma Kwik Hoo Tong ging alsmede ban-
kroet en de grote crisis van 1929 zorgde voor een nasleep
van verschillende sinistere jaren.
Onder boven geschetste omstandigheden besloot Oei
Tjong Swan, die van aard impulsief was, in 1931 radicaal
tot uittreding, d.w.z. hij verkocht zijn belang in het Concern
aan de overblijvende aandeelhouders (verkoop aan derden
was statutair praktisch onmogélijk). Oei Tjong Swans ge-
zondheid was ook niet al te best;
zijn
uittreden was ver-
klaarbaar, hoewel onverwacht. De Chinese ,,kamp” rea-
geerde op deze ,,cause célèbre” met gedempte belang-
stelling, goed noch afkeurend, zonder zelfs enige blijk van
verwondering, een houding Welke conform het decorum
geheel paste in het kader van een als zuivere familie-affaire
beschouwde aangelegenheid.
Waar het voor de handelswereld op aankwam, was de
kapitaalkracht van het Concern; zij was door deze ge-
beurtenis ongeschonden, terwijl Oei Tjong Hauw het thans
weer eenhoofdig geworden beleid doelbewust op zich nam.
Hoewel slechts voor een achtste deel eigenaar creëerde hij
statutair een positie gelijk die van zijn vader.
Hij
alleen
vertegenwoordigde voortaan alle bedrijven zowel naar
binnen als naar buiten. Er bestonden geen andere direc-
teuren; deze ontleenden hun bevoegdheid tot handelen niet
aan de n.v. maar aan de president persoonlijk en aldus
ontstond het begrip: directeur-secretaris.
Deze uitzonderlijke machtsontwikkeling ging gelukkig
gepaard met een even grote daadkracht. Oei Tjong Hauws
gezondheid was prima; hij vloog nooit op, hij beheerste
zijn zenuwen bijna volkomen. Als zijn eerste taak be-
schouwde hij het kiezen van de juiste mensen in de staf;
ook bij de verkrjging van zakenrelaties benadrukte hij de
factor mens en dan pas de business als zodanig. Hij was
het dan ook die een zelfstandige personeelsafdeling tot
stând bracht werkende onder zijn persoonlijke leiding.
De assurantiebelangen werden behartigd door een aparte
afdeling Assurantie, welke als agent van in poolverband
opererende Engelse, Australische en Amerikaanse maat-
schappijen eigen (Kian Gwan) polissen uitgaf.
De export van huiden werd geëntameerd, vooral van
geitenvellen naar Amerika, daar koeienhuiden reeds in te
vaste en krachtige handen (Hollandse en Engelse expor-
teurs) waren.
Van meer belang was echter de principiële beslissing om
het bedrjfsrisico te beperken door Kian Gwan ook te laten
mededingen als algemeen importeur naast het geslaagde
exporteurschap.
Het aantal vestigingen werd weer uitgebreid: Bangkok,
Canton, Tientsin en Amsterdam, terwijl in Semarang een
nieuw hoofdkantoorgebouw herrees, prachtig opgetrokken
in marmer en brons.
Nog belangrijker was evenwel de aanpassing welke het
O.T.H.C. in zijn geheel vertoonde i.v.m. de hoe langer hoe
duidelijker plaats hebbende verschuiving van het particulier
initiatief naar een ,,planwirtschaft” van regeringswege. Na
de maatregelen betreffende suiker en rubber werden al
spoedig geboren: het Voedingsmiddelenfonds (V.M.F.), het
Koffiefonds en het Coprafonds.
De import, voornamelijk van textiel, werd aan een con-
tingenteringsstelsel onderworpen, zowel naar landen als
naar artikelsoort, op grond van bepaalde basisjaren, waar-
door Kian Gwan niet mee kon doen.
Het koopmansbedrjf kreeg hierdoor een heel ander
karakter: indien het Concern voorheen moest en kon
groeien door een ongehinderde ontwikkeling naar eigen
E.-S.B. 10-7.1963
.
651
inzicht en kunnen en binnen een tijdsbestek naar eigen ver-
kiezing, zo bestond na de depressie van 1929 deze gelegen-
heid niet meer, althans in veel mindere mate. Het speculeren
in produkten zonder regeringsinvioed was al riskant ge-
noeg (Kian Gwans kantoor te Djakarta werd in 192911930
dank zij rubber en peper tijdelijk gesloten), laat staan als
men daarbij rekening moest houden met machtsfactoren
van hogerhand. Het koopmanscorps van het Concern stond
er vreemd tegenover, in het bijzonder de ,,klassiek” ge-
trainde oudere garde. Oei Tjong Hauw had bovendien een
inclinatie tot de industrie. Maar wat had Indonesia als
kolonie toen industrieel aan te bieden? Zowel de zgn. ge-
vestigde rechten als het restrictiesysteem, hetwelk vaak als
discriminerend werd aangevoeld, waren niet bevorderlijk
om, nog wel in een malaisetijd, industriële investeringen
te beginnen, dus beleggingen welke in sterk contrast tot de
handel eerst veel later haar rendement konden bewijzen.
Het Concern zwaaide om en Oei Tjong Hauw waagde een
poging.
In plaats van uit melasse alcohol te destilleren naar het
voorbeeld van andere suikerfabrieken stond hij het expe-
riment in de s.f. Ponen toe om koolzuur te fabriceren. Dit
experiment kostte een paar ton (Ned. md. guldens) en was
een totale mislukking. Verder werd de rubberhandel
it-t
Palembang verstevigd met een remillingfabriek, welke de
ruwe grondstof ,,slab” verwerkte tot ,,blankets” voor ex-
port (via Singapore i.v.m. de betere noteringen) naar hoofd-
zakelijk de Verenigde Staten. Deze zet was een volkomen
succes; met een omzet van 2.000 tot 3.000 ton per maand
was dit bedrijf tot het grootste des lands gegroeid.
De bouw van een modern rookhuis voor de bereiding
van ,,sheets” van hoge kwaliteit leidde niet tot het ver-
wachte resultaat, doordat de bevolking het bereiden van
ruwe ,,slabs” veel gemakkelijker vond dan het omspringen
met mierenzuur e.d. om weer via handmangels te komen
tot ,,unsmoked sheets” (ondanks het feit dat het lonen-
der is).
Doôr genoemde beperkte mogelijkheden werden Oei
Tjong Hauws blikken als het ware vanzelf geleid naar andere
oorden, met name China. Wegens de bestaande banden des
bloeds was er altijd een zeker geestelijk contact met bedoeld
land. De Chinese geëmigreerden waren tegen het Manchu-
bewind, dus pro Sun Yat Sen en pro republiek (ook Oei
Tiong Ham was republikeins gezind, getuige zijn materiële
steun). De handelsbetrekkingen (bijv suiker) waren uit-
stekend en de J.C.J.L. (Japan China Japan Lijn) verzorgde
een levendige verbinding met goede, snelle schepen. Het
oude stamland liet niets na om van de ,,hoa-kiauws”
• (overzee-Chinezen), waar ook in ,,Nan-Yang” (letterlijk:
Zuidelijke Oceaan) verspreid, behalve geldelijke transfers
ook beleggingskapitaal te verwerven.
Het Concern, opererende onder de ,,chop” Kian Gwan,
kwam in China snel op; men had respect voor zijn al-
omvattende organisatie, welke als een unicum werd be-
schouwd (merkwaardigerwijs kende het land toen wel grote
financieringsinstituten, maar geen geïntegreerde handels-
onderneming van formaat). De Chinese regering en het
Chinese kapitaal waren onmiddellijk te vinden voor een
samenwerking en in 1935 werd de ,,Chung Kuo Chiu Chin
Hang” (China Alcohol Distilling Coy) in Shanghai ge-
boren, met een moderne fabriek van Engels fabrikaat
(Blair), welke per dag 4.000 gallons industrial-alcohol kon
bpleveren, dus de grootste in heel Z.O.-Azië. Het fabrieks-
beheer en de alcoholverkoop waren toevertrouwd aan Kian
Gwan, zijnde hiermede derhalve het eerste voorbeeld van
het optreden van het Concern in de trant van de Engelse
,,managing agencies” in India. Tevens was het een succes-
vol optreden als promotor.
Hoe mooi het bovenstaande moge klinken, het spreekt
vanzelf dat het ook voor Oei Tjong Hauw niet steeds glad
liep. Kian Gwan kon in haar expansie ook eens te ver gaan.
In het algemeen faalde zij daar, waar zij als een groots en
modern opgezette Organisatie met enorme ,,overhead”-
kosten zich waagde op zeer specialistisch terrein of op het
specifiek Chinese farniliebédrijf. Reeds onder de Majoor
dacht zij een Lindeteves te kunnen evenaren door het zonder
meer kopiëren harer importen aan kapitaalgoederen, het-
geen in een behoorlijke strop eindigde. Er werd teveel ver-
wacht van de staf of wel de specialistische taak werd onder-
schat. Vaak werd verondersteld dat een produkten-man
ook kon optreden als importeur van buy. kramerjen.
Haar film-business was een complete mislukking in haar
concurrentie met dergelijke vakreuzen als Fox of Warner
Bros, die reeds lang tevoren welhaast alle bioscopen aan
zich hadden gebonden. De handel in huiden en tabak werd
eveneens spoedig opgeheven. Een voorbeeld van een speci-
fiek Chinees familiebedrijf gaven de rijstpellerijen en kapok-
zuiveringsetablissementen, zomede de zgn. Chinese thee-
breidingsbedrjven. (Inderdaad hadden de Pamanukan en
Tjiasemlanden rïjstpellerjen, maar deze particuliere lan-
derijen bebouwden hun eigen uitgestrekte sawahs. Even-
eens had Siluwuk Siwangan een kapoketablissement, doch
deze onderneming beschikte over eigen kapoktuinen en
specialiseerde zich op de machinale fabricatie van super-
kwaliteit kapok. Men was voor de grondstofniet afhankelijk
van de opkoop van derden).
Kian Gwan was vroeg of laat gedwongen ze stuk voor
stuk prijs te geven. De Chinese koopman was teveel een
,,general merchant” en te weinig specialist; hij voldeed
uitstekend in de ,,retail trade” (efficint en tegen een mini-
mum aan kosten), zowel in de distribuerende als in de
collecterende tak van bedrijf; groot wordende wilde hij
eigen baas blijven en zichzelf zijn, vertrouwende op zijn
geluk nog meet- dan op beredenering waardoor, als hij al
eens een beslissende slag wilde wagen, zijn daad vaak eer
,,gamblirg” iristede van ,,calculated risk” kon heten. In
zijn bedrijfsstructuur was zijn visie egocentrisch gelijk die
van een introvert, alhoewel in de ruime zin der familie-.
eenheid. Hij was het prototype van het particulier initiatief
en in deze betekenis alleen progressief, want zijn expansie
vond haar natuurlijke beperking in het nepotisme.
Het Concern-personeel vertoonde een doorsnee dezer
typeringeri; Oei Tjong Hauw had als het ware een circus
bestaande uit acrobaten in de speculatie, virtuozen in de
accountanc’ en bëlastingwetenschap, ook ljntrekkers en
bureaucraten als attributen
bij
elke opkomende organi-
satie van formaat, conservatieve ouderen naast de progres-
sieve jongere garde, kooplieden en fabrikanten. Zijn kunst
bestond hierin, dat hij al deze elementen organisch bij
elkaar vermocht te houden en te duwen in één richting,
nl. naar voren. Het was geen wetënschappelijke formule
welke hem daarbij leidde, maar veel meer zijn intuïtie en
mensenkennis; hij domineerde zijn troep als pater familias.
Hij was nuchter genoeg om in te zien dat het expansie-
vermogen van het Concern zijn limiet zou bereiken door
twee factoren.
1. Het personeelsprobleem was zeer gecompliceerd.
Wetenschappelijke kennis resulteerde niet per se in prak-
tische kunde, beslist niet in het koopmansvak zoals het
werd uitgeoefend in het Verre Oosten. Op het industriële
vlak bracht ze sneller haar rendement op. Zij was kostbaar;
652
E.-S.B. 10-7-1963
het sterk gestimuleerde inschakelen van jonge afgestu-
•deerden had ten gevolge dat deze zich,- onder de druk van
het alom groeiende nationalisme in Azië, spoediger dan
hun ervaring waarborgde gingen ophijsen aan de salaris-
schaal der Nederlandse werknemers. Hun inschakeling in de
gelederen der oude gardisten eiste een voortdurende zorg
en kostte veel tijd in hun vorming.
Anderzijds nam het aantal aan het bewind komende
eigenaren onherroepelijk toe; in de topleiding kreeg Oei
Tjong Hauw reeds na enige jaren de
bijstand
zijner drie
inmiddels volwassen geworden broeders. Nog vier half-
broers waren in aantocht. Een zekere ,,balance of manage-
rial power” moest kunnen worden gevonden juist door het
aantrekken en behouden van ,,outsiders” waarbij Oei Tjong
Hauw op zijn eigen manier op het idee tamboereerde dat
iedere werker zich als lid moest voelen van één groot gezin.
Deze trek is niet typisch Chinees, maar is aanwezig in elke
Oosterse gemeenschap, welke in haar werking dualistisch
is. Voor zover ons bekend heeft tot voor kort alleen de
Japanner de kunst verstaan om dit dualisme te breken,
d.w.z. met behoud van zijn zieleleven toch succesvol Wes-
ters te kunnen organiseren en dienovereenkomstig te ope-
reren.
2. Indien het vraagstuk der personeelsformatie niet zon-
der meer door het familie-lidmaatschap kon worden op-
gelost, evenmin kon aan de kapitaalbehoefte van het Con-
cern worden voldaan door alleen het familievermogen.
Daarom kwam
bij
Oei Tjong Hauw de gedachte op om
ter verbreding van de bestaansbasis van het O.T.H.C.
naast vreemde gelden in de vorm van krediet ook gelden
aan te trekken als aandelenkapitaal, waarmede de fam iiie-
n.v. principieel veranderd zou worden in een ,,pubiic
company”. De realisatie was praktisch een onmogelijkheid,
ten eerste omdat er geen kapitaalmarkt bestond enhet
Chinese privaatkapitaal danig geschokt was door de plaats
gehad hebbende faillissementen juist onder de ,,grotere
broeders”, maar bovendien ldeefden aan het Concern nog
vele familie-facetten, gegroepeerd onder de verzamelnaam:
de boedel. Ofschoon onmiddellijk een begin was gemaakt
met de afzondering dezer minder zakelijke rekeningen en
met het besnoeien resp. verbieden van privé-trekkingen op
het werkkapitaal der verschillende n.v.’s, vorderde dit
alles uit de aard der zaak slechts langzaam.
Trouwens, het kernprobleem is o.i. in zulke gevallen
niet het kapitaal. Immers, het absorptievermogen in het
bijzonder van de ,,underdeveloped company” wordt ge-
limiteerd door het onvoldoende aanwezig zijn van des-
kundige krachten. Kapitaal zonder de factor mens is en
blijft dood kapitaal, d.w.z. letterlijk kan het er net zo goed
niet zijn. –
Maar aldra deden zich ook externe factoren gelden,
waardoor aan de verdere ontwikkeling van het O.T.H.C.
een einde kwam. In 1937 was de Japanse oorlog in Shanghai
begonnen; twee jaren daarop brak in Europa de hel los
en verdween Kian Gwans kantoor aan de Mincing Lane
te Londen door een voltreffer totaal van het toneel. Nog
weer een paar jaar en de Pacific-oorlog brak uit, welke
Ned. Indië geheel uit haar voegen losrukte en met haar
ook het O.T.H.C. lelijk deed wankelen. De materiële schade
was aanzienlijk.
In Shanghai werd de alcoholfabriek ten dele vernield.
Het Ned. md. Vernielingscorps stak het remilling-bedrijf in
Palembang in brand, zijn leger blies de suikerfabriek in
Ponen in de lucht. De Japanse occupatie betekende de
ontmanteling van een groot deel der s.f. Tangulangin en
de cônfiscatie van voorraden suiker en tapiocameel ter
waarde van f. 2 mln. In de daarop volgende strijd tussen
Nederland en de Indonesisch-Republikeinse troepen
kwamen de s.f. Krebet en de gelijknamige Cassave-onder-
neming aan de beurt van vernieling.
Er heerste een algemene verwarring.
Bij
de Duitse in-
vasie in Nederland werd Kian Gwans directeur aange-
houden onder verdenking van het overschepen van een
partij rubber van Manchurije naar Duitsland. Toen de
Japanners ten tonele verschenen werd hij (en met hem één
der eigenaars) weer door deze gedetineerd, ditmaal ver-
dacht van te zijn pro Nederland en China. Dankzij de eerst-
genoemde oppakkerj was de Japanse aanhouding vrij kort.
Daarna was het de beurt van Japan om heen te gaan;
de terugkeer der Nederlanders in de vorm der zgn. politio-
nele acties vergrootte de verwarring nog meer en hield de
verdenking tegen het Concern in als zou het pro Nica zijn
geweest. Zoals reeds boven vermeld werden de suiker- en
cassavefabrieken Krebet vernield, het fabriekspersoneel
geïnterneerd en verloor de administrateur der s.f. Redjo-
Agung zijn leven. Hetgeen het O.T.H.C. in dit opzicht in
het klein beleefde moest de Chinese gemeenschap in het
groot verduren; het was het lot der minderheden als overal
elders ter wereld.
Een diepe en blijvende indruk maakte ook de wijze
waarop elke bezetter, hij zij Engelsman, Japanner of Neder-
lander, met macht of recht kon jongleren. Er werd ge-
registreerd en gerequireerd, zo het in zijn kraam te pas
kwam ook vernield volgens de politiek der ,,verschroeide
aarde”, waardoor alle zin voor het gedurende een paar
honderd jaar gepredikte absolute begrip van het private
eigendom met één slag te loor ging. Wettig en wettelijk
konden alle daden van de machthebber worden gemaakt,
met of zonder terugwerkende kracht. Niets stond dus eigen-
lijk vast; met macht kon men aan oude begrippen een
andere inhoud geven en zelfs geheel nieuwe in het leven
roepen. In dit schelle licht werden de maatregelen ver-
dragen welke zo snel achter elkaar kwamen, zoals de
deviezenordonnatie, de bevriezing der bankdeposito’s, de
inwisseling der Javasche Bankbiljetten tegen Japans bezet-
tingspapier, daarna hiervan weer tegen zgn. Nica- (Ned.
md. Centrale Administratie) geld, de huisvestingsrestrictie,
de C.V.O. (Centrale Verkoop Organisatie) met monopo-
listische rechten betteffende het binnenlandse en buiten-
landse handelsverkeer der ondernemingslandbouwproduk-
ten, de A.I.O. (Algemene Import Organisatie) met dito
macht bekleed inz. de importhandel enz. Er bleef niets
over van het ,,laissez-faire”-stelsel.
In deze chaotische toestand keerden de sentimenten zich
natuurlijk niet alleen tegen de ,,vreemde” of van ,,uit-
heemse oorsprong” zijnde bewoners. Ook onderling heerste
er haat en nijd onder de autochtone bevolking; men sprak
van non’s en co’s (non-coöperator en coöperator), van
republikeinen en federalisten, van suku’s en daerah’s (clan
en provincialisme). Ook zij waren per saldo doodgewone
mensen. Maar het was niet moeilijk om door dit schijnbaar
ondoordringbare kluwen van gemoedsaandoeningen heen
de rode draad te ontwaren. Bovenal was toch overduidelijk
voelbaar de scheppingsdrang naar een nieuwe orde, welke
haar culminatiepunt op 17 augustus
1945
in de Proclamatie
van de ,,dwi-tunggal” (twee-eenheid) Soekarno-Hatta be-
reikte: de Republik Indonesia was geboren.
Haar geboorte zou in de toekomst een stempel drukken
op het economisch bestel des lands, dus ook op het O.T.H.C.
in zijn structuur en doelstelling.
(slot volgt)
Djakarta.
Drs. TJOA SOE TJONG.
E.-S.B. 10-7-1963
–
653
INGEZONDEN STUK
MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN
NOGMAALS KINDERBIJSLAG EN COLUMBUS
Het naschrift en een herlezing van het oorspronkelijke
artikel van Dr.W. Drees Jr., resp. in ,,E.-S.B.” van 12juni
en 1 mei 1963, hebben mij duidelijk gemaakt, dat mijn op-
vattingen omtrent ,,het ei van Columbus” niet geheel juist
zijn geweest. De ruimte, welke door het bevriezen van de
kinderbijslag voor het eerste en tweede kind vrijkomt, wil
Dr: Drees Jr. gebruiken voor extra loonsverhogingen.
Over deze extra ruimte straks meer.
Eerst wil ik een pogirg doen duidelijk te maken, dat het
terugbrengen van de relatieve importantie van de kinder-
bijslag voor het eerste en tweede kind wèl een operatie van
lange duur zal zijn. Bepalend is m.i. niet wanneer met
deze operatie wordt begonnen maar het tijdstip, waarop
de
kinderbijslag
voor het eerste en tweede kind eveffiueel
zonder al te grote offers kan worden afgeschaft.
In de afgelopen tien jaren zijn de verdiende lonen in de
nijverheid ongeveer verdubbeld, hetgeen overeenkomt met
een loonstijging van ongeveer 7 pCt. per jaar. Het valt
zeer te
betwijfelen
of de p’roduktiviteit in de komende
jaren zodanig zal kunnen toenemen, dat een dergelijk
snelle loonstijging voor herhaling vatbaar is. Indien dit
toch mogelijk zou zijn, betekent dit echter niet meer dan
dat het relatieve belang van de
kinderbijslag
in tien jaren
tot de helft is gedaald.
Bij
afschaffing ineens van de kinder-
bijslag voor het eerste en tweede kind is dan eenloonronde
van ca. 44 pCt. nodig. Daartegenover staat op dat tijdstip
enige winst, doordat de uitkeringskosten wegvallen.
In zijn naschrift stelt Dr. Drees, dat het kleine gezin niet
achterop behoeft te raken indien het bevriezen van de
kinderbijslag wordt gecompenseerd door middel van extra
loonsverhogingen. Uitgaande van een ,,normale” jaarlijkse
loonstijging van 7 pCt. zal de extra loonsverhoging, die
aan alle l6ontrekkenden zal moeten worden verstrekt, naar
schatting 0,6 â 0,7 pCt. per jaar vergen. Dit is aanzienlijk,
meer dan de ruimte, welke door de bevriezing van de
kinderbijslag van het eérste en tweede kind vrijkomt. Indien
deze ruimte – wederom uitgaande van een jaarlijkse loon-
stijging van 7 pCt. – berekend wordt op basis van de
mogelijke vermindering van het premiepercentage voor de
kinderbijslagwet voor loontrekkenden, zal in het gunstigste
geval ca. 0,2 pCt. per jaar beschikbaar komen. Zelfs als
dit ,,tekort” te overbruggen zou zijn, zal een verschuiving
in de verdeling van de ,,nationale koek” tengunste van
kinderloze echtparen en ongehuwden optreden.
Ik ben dan ook van mening, dat de bestaande toestand
– zijnde de minst onbevredigende – maar gehandhaafd
moet blijven.
Amsterdam.
H. E. BAMBERG.
3
‘
(et
kostbaarste dat een tijdschrift
bezit, is de onafhankelijkheid
van de redactionele inhoud.
TIENDE CONFERENTIE
VAN
HET
I.U.C.
De jaarlijkse conferentie van het ,,International Uni-
versity Contact for Management Education (I.U.C.)” zal
voor de tiende maal, van 19 tot 23 augustus 1963, in Zürich
en St. Gallen worden gehouden.
Het eerste gedeelte van de conferentie zal – door middel
van speeches, plenaire discussies en een ,,panel”-zitting –
worden gewijd aan het bestuderen van management-op-
leidingen op universitair niveau in Zwitserland. De activi-
teiten van de Zwitserse universiteiten en van énkele be-
drijven zullen worden besproken.
Het tweede gedeelte van de conferentie is gericht op:
1. problemen van het onderwijs van het management-
proces, met speciale aandacht voor de coördinatie en inte
gratie van het onderwijs der verschillende aspecten van dit
proces; 2. de behoefte aan een adequaat docentencorps in
management-opleiding en -ontwikkeling – een probleem
dat nauw verwant is aan het eerstgenoemde onderwerp.
Discussies in groepen met inleidende speeches en plenaire
discussies staan op het programma.
Een evaluatie van de conferentie als zodanig, en een
samenvatting van de conclusies van de conferentie zullen
op de laatste conferentiedag worden gegeven.
De gezamenlijke voorzitters van de conferentie zijn:
Prof. DipI. Ing. W. Daenzer (Eidgenössische Technische
Hochschule Zürich), Prof.. Dipl. Ing. E. Schmidt (Nestlé)
en Prof. Dr. H. Ulrich (Handelshochschule St. Gallen).
Voor inlichtingen over deze conferentie wende men zich
tot het I.U.C.-secretariaat, Oosterstraat 94, Delft, tel.
(01730) 2 44 67.
EXAMEN STATISTISCH ANALIST
Onder auspiciën van de Vereniging voor Statistiek zal
ook dit jaar het examen Statistisch Analist worden af-
genomen. Dit examen bestaat uit drie delen. In het eerste
deel wordt de algemene statistische theorie geëxaniineerd;
het tweede deel omvat een aantal onderwerpen dat in het
bijzonder van belang is voor het technologisch toepassings-
gebied; het derde deel bestaat uit onderwerpen van belang
voor het economisch toepassingsgebied.
Het programma, tevens examenreglement, hetzij voor
het Algemeen Gedeelte en Technologisch Toepassings-
gebied, hetzij voor het Algemeen Gedeelte en Economisch
Toepassingsgebied, is verkrijgbaar door storting van f. 2,50
op girorekening 20 20 91 ten name van de Penningmeester
van de Yereniging voor Statistiek te Amsterdam.
Men kan het examen doen voor één der delen alleen
– met dien verstande dat men alleen aan het tweede of
het derde deel kan deelnemen als men het eerste deel met
succes heeft afgelegd – of voor het eerste en tweede, of
het eerste en derde gedeelte tezamen. Het schiifteljk examen
zal worden afgenomen op donderdag 3 en vrijdag 4 oktober
1963, het mondeling gedeelte op donderdag 21 en vrijdag
22 november 1963.
De sluitingsdatum voor het inzenden van werkstukken
voor het Examen Statistisch Analist is vastgesteld op 1
september 1963.
Aanmeldingsformulieren voor het examen kunnen wor
–
den aangevraagd bij de secretaris van de examencommissie,
D. Alma, Buntlaan 4, Son (N.B.). De inschrijving sluit op
1 september 1963.
654
.
E.-S.B. 10-7-1963
Geldmarkt.
De portefeuille schatkistpapier van de Centrale Bank
steeg in de 1juli eindigende periode met f. 174 mln., het-
geen de omvang weerspiegelde van het gebruik, dat de
banken ôp 24juni en volgende dagen hebben gemaakt van
de stallingsmogelijkheid. In dezelfde week voerde het Rijk
onverwacht
f.
275 mln, naar de markt, zodat voor de
financiering van de met f.
265
mln,
stijgende
bankbiljetten-
circulatie zoveel middelen beschikbaar kwamen, dat de
saldi der banken met f. 95 mln, tot aanmerkelijk boven
het verplicht tegoed konden stijgen. Dit tezamen met de
druk van het na de maandwisseling terugstromend bank-
papier, noopte de commissie voor vaststelling van de dag-
geldrente dit tarief op 3 juli aan te passen aan de zeer ruime
geldmarktsituatie. Dat de belangstelling v,00r buitenlandse
uitzettingen door deze ontwikkeling werd geprikkeld, be-
hoeft geen betoog. De Nederlandsche Bank heeft een handje
meegeholpen door dollars beneden de hoogste koers te
verkopen.
Inmiddels heeft op 4 juli de Agent van het Ministerie
van Financiën een andere uitweg voor de geldovervloed
geopend door de afgifte van schatkistpapier over de toon-
bank te herstellen. Van de mogelijkheid is een vrij ruim
gebruik gemaakt.
Bij
de aankondiging van de laatste
Staatslening werd eerst de afgifte van korter lopend papier
gestaakt en later ook van 3- en 5-jarige biljetten. Bij de
nieuwe afgifte zijn de tarieven voor de biljetten een fractie
lager gezet. De termijnen van het korter lopende papier
zijn afgestemd op de belastingperioden 1963 en 1964.
Kapitaalmarkt.
Er bestaat een duidelijke tendentie de structuur van het
KWANTITEIT
of
KWALITEIT?
Bij de afdeling AUTOMATISERING van de
Wanneer het U vooral om-
de kwantiteit van de reacties
op door Uw onderneming
geplaatste personeelsannonces
gaat, dan menen wij er goed
aan te doen U tevoren te
moeten afraden deze annonces
in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-
derden reacties voorspellen
wij
U beslist niet.
Wilt U èchter een indruk heb-
ben van de kwaliteit van de
binnenkomende reacties, dan
zal het U interesseren dat tal-
rijke grote ondernemingen re-
gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen
als medium voor het oproepen
van functionarissen op hoog
niveau. De ervaring leert deze
bedrijven namelijk dat, een
oproep in ,,E.-S.B.” geplaatst,
een prima selectie van het
aantal reacties betekent, het-
geen een niet onbelangrijke
aanwijzing is wat betreft het
,,aanbod”.
Zoekt U het in de kwaliteit
van de reacties op Uw per-
soneelannonces, dan geven
wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als medium in
te schakelen.
Advertentie.afdeling
Postbus 42
–
Schiedain
POSTCHEQUE- EN GIRODIENST
bestaat behoefte aan een
STAFMEDEWERKER
van academisch niveau.
Na een periode van in- en externe voorbereiding
– hetgeen o,m. inhoudt het volgen van een aantal
gespecialiseerde cursussen – zal deze functionaris
worden ingeschakeld bij de bestudering en voor
–
bereiding van diverse projecten op het terrein
van de administratieve automatisering.
De voorkeur gaat uit naar een afgestudeerde
ECONOOM.
Ook zij, die op grond van een andere academische
of daarmee gelijkwaardige opleiding, menen
hiervoor in aanmerking te komen, – worden
verzocht te reflecteren.
Honorering zal geschieden naar leeftijd en
ervaring.
Belangstellenden worden verzocht hun schrifte-
lijke sollicitaties, voorzien van een recente
pasfoto, te zenden aan de directeur van de
Postcheque- en Girodienst,
Prinses Beatrixlaan 6 te ‘s-Gravenhage.
E.-S.B. 10-7-1963
655
financiële apparaat steeds mer te verfijnen. Dit geldt voor
dat deel, dat zich heeft belast met de eigenlijke verschaffing
van geldmiddelen, doch ook met betrekking tot het op-
vangen van het risico van terugbetaling van de hoofdsom
en de betaling van de rente. De Staat is in dit terrein actief.
Daarnaast hebben zich gespecialiseerde instellingen ge-
vormd, die institutionele borgtochten verstrekken. Ik denk
aan de tijdens de depressiejaren ontstane borgstellings-
fondsen t.b.v. de kleinere kredieten voor de middenstand,
waarvan er thans
35
werkzaam zijn, het na de oorlog tot
stand gekomen Algemeen Waarborgfonds voor dé Midden-
stand en de Bijzondere Waarborgfondsen, het Borgstel–
lingsfonds voor de Landbouw en de Waarborginstellingen
voor de tuinbouw. Hierbij heeft zich in de afgelopen week
het Waarborgfonds voor Scheepvaart gevoegd, dat zich
voorstelt garanties te gaan afgeven, die de financiering
van aankoop, nieuw- en verbouw van schepen en scheeps-
motoren gemakkelijker moet maken. Deelnemers zijn de
belanghebbende fabrikanten en de Nederlandsche Midden-
standsbank.
Indexcijfers aandelen
28 dec.
D. & L.
28 juni
5 juli
(1953 = 100)
1962
1963
1963
1963
Algemeen
……………….
345
399
346
388
394
Intern, concerns
………….
464
554-463
535
543
Industrie
……………….
319
358-321
351
355
Scheepvaart
…………….
134
153— 135
150
151
Banken
…………………
.
257
261 —232
250
252
handel enz . …………….
150
162— 149
157
157
Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.
Aandelenkoersen.
Kon. Petroleum
…….
..
….
f. 157
f. 169,50 f. 174,90
PhilipsG.B
………………
f.139
f. 163
f165
Unilever
….. . ………….
f. 138,40
f. 167,50 f. 169,50
A.K.0
………………….
4014
4684
4724
Hoogovens, n.r.c . ………..
558
613
6164
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c . …..
723
798
803
Zanenberg-Organon
……..
909′!,
949
959
van GelderZn
…………..
244
245
2514
Amsterdamsche Bank
……..
390
3914
3901
Robeco
…………………
f. 208
t. 222
f. 224
New York.
Dow Jones Industrials
……..
652
706
716
Rentestand.
Lang!. staatsobl. a)
………
4,24
4,25
4,25
Aand.: internatjonalen a)
3,20
3,13
lokalen a) . . ………
3,86
3,55
Disconto driemaands schatkist-
1’1,
papier
……………….
2
a)
Bron:
Veertiendaags Beursoverzicht Amsterdamsche Bank.
C.
D.
JONGMAN.
Abonneert U op
DE ECONOMIST
– Maandblad onder redactie
van
Prof. P. Hennipman,
Prof. A. M. de Jong,
Prof. F. J. de Jong,
Prof. P. B. Kreukniet,
Prof. H. W. Lambers,
Prof. J. Tinbergen,
Prof. G. M. Verrijn Sivart,
Prof. J. Zijlstra.
*
Abonnementsprijs f. 30; voor
studenten f. 15.
*
Abonnementen worden aan-
genomen door de boekhandel
en door uitgevers
DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM
656
Bij de beide
GIROKANTOREN
van de
POSTCHEQUE- EN GIRODIENST
bestaat behoefte aan
ENKELE STAFMEDEWERKERS
van academisch niveau.
Zij zullen worden belast met de bestudering én
voorbereiding van organisatorische maatregelen
(o.a. wijzigingen in werkmethoden, procedures
en organisatie-structuur), nodig voor de voort-
gaande automatisering van het bedrijf.
De voorkeur gaat uit naar’ afgestudeerde
ECONOMEN.
Ook zij, die op grond van een andere academische
of daarmee gelijkwaardige opleiding, menen
hiervoor in aanmerking te komen, worden
verzocht te reflecteren.
Honorering zal gesc’hieden naar leeftijd en
ervaring.
Belangstellenden worden verzocht hun schrifte-
lijke sollicitaties, voorzien van een recente
pasfoto, te zenden aan de directeur van de
Postcheque- en Girodienst,
Prinses Beatrixlaan 6 te ‘s-Gravenhage.
E.-S.B. 10-7-1963
Grote Verzekeringsmaatschappij ‘te Amsterdam zoekt een
MEDEWERKEN
1001
de LEIDING
> die in nauwe samenwerking met een onder-directeur
o.a. tot taak zal hebben de afdelingscl’efs te steunen bij
de administratieve organisatie. Voor dit doel is het noodzakelijk, dat hij ervaring heeft zowel op
bureau-organisatorisch als op leidinggevend gebied.
Bekendheid met het terrein der verzekeringen is wenselijk, maar wordt niet vereist.
Leeftijd 35 è 40 jaar
Eigenhandig (niet met ballpoint) geschreven brieven te richten aan het LABORATORIUM VOOR
TOEGEPASTE PSYCHOLOGlE, Vossiusstraat 54-55, Amsterdam-Z,; op enveloppe vermelden: R.M.
vervolgens wordt gezocht een
CONT
–
ACTMAN
voor de PLANNING
Deze functionaris moet in staat zijn om op voortva-
rende wijze ertoe bij te dragen, dat stagnaties in de
uitvoering der werkzaamheden tot een minimum worden gereduceerd. Hiertoe is het noodzakelijk,
dat hij zowel met de afdelingschefs alsook in bepaalde gevallen met externe relaties een soepel contact
weet te onderhouden. Enige ervaring op het bovengenoemde gebied wordt verlangd.
Leeftijd ca. 30 jaar
Eigenhandig (niet met bailpoint) geschreven brieven te richten aan het LABORATORIUM VOOR
TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE, Vossiusstraat 54-55, Amsterdam-Z.; op enveloppe vermelden: R.C.
–
N.V. WESTLANDSCHE HYPOTHEEKBANK
‘s-Gravenhage
zoekt een
ec6socrns
Hij zal zich in het bijzonder bezighouden met het verzam’eTen en
interpreteren van financieel-economische gegevens betreffende de
kapitaalmarkt en de bouwsector. Commerciële inslag zeer gewenst.
Ervaring in bankzaken (beleggingen) is noodzakelijk. Leeftijd
ca 35 jaar.
Te
bsteIIer1
bij U. boekhandelaar dan
wel rechtatreeka bij de uitgever N.V.
Koninklijke Nederland,e Boekdrukkerij
H.A. M. Roelanta Afd 8
ee
Schldazn.
Eigenhandig geschreven brieven
Psychologisch Adviesbureau
met uitvoerige gegevens worden
L. Deen en Dr.J. G. H. Bokslag
onder nummer 109 ingewacht bij
Nwe Binnenweg 474, R’dam.
E.-S.13. 10-7-1963
657
R
g
N.V. AANNEMING MAATSCHAPPIJ
J. P. VANEESTEREN
De Directie
van dit
groot, algemeen aannemingsbedrijf
–
in
hoofdzaak werkzaam
in de utiliteitsbouw
– zoekt
i.v.m.
versterking van’ de topleiding
– contact
met gegadigden
voor
de functie;
BEDRIJFSECOHOMISCH DIRECTEUR
(hoofddirectie)
Geïnteresseerden
nodigen wij
Uit,
onder vermelding
van de
gebruikelijke gegevens en dit blad, 6f zich schriftelijk te wenden
tot de
directie
van onze
NV.,
Blaak
101
te Rotterdam,
6f
contact op te nemen met
Dr. Ir. A. Twijnstra
van
het
Raad-
gevend
Bureau Ir. B.
W.
Beren.schot
nv.,
Drienerparkweg
16
te
Hen
gelo (Dv.). Deze
hebben wij
gemachtigd om als advi-
seur nadere
inlichtingen
over vacature
en
bedrijf te verschaf-
fen. Geen naam of
brief
zal hunnerzijds aan ons
worden
door-
gezonden, dan na toestemming
van
de candidaat.
FUNKTIE INFORMATIE
• Zijn opdracht zal zijnom tezamen met de technische
hoofddirectie het beleid op lange termijn te bepalen.
Daartoe bhoren o.m. de vraagstukken verband hou-
dend met het opsporen en ontwikkelen van de produc-
tiemogelij kheden van het bed rijf: marktverruiming,
samenwêrking met andere ondernemingen. Dit zowel
nationaal als internationaal.
De functionaris is verantwoordelijk voor de bedrijfs-
informatie op de verschillende niveaux. Hij heeft de
supervisie over de administratieve afdelingen, de in-
koop en de voor- en nacalculatie. Tenslotte maken de
financieringsvraagstukken deel uit van zijn taak.
• Voor deze functie stellen wij als eis, dat candidaten als
directeur op de aangegeven gebieden over grondige
ervaring beschikken: Specifieke kennis van de bed rijfs-
tak lijkt ons daarbij geen vereiste. Academische voor-
opleiding wordt in principe noodzakelijk geacht.
• De renumeratie is vanzelfsprekend op directie-niveau.
Ter secretarie van Velsen vaceert de betrekking van:
Bij het
ENERGIEBEDRIJF
kan bij de
afdeling interne Controle een
assistent-accountant
of
adjunct-accountant
worden geplaatst.
Vereist is gevorderde studie voor accountant
(N.I.V.A. tenminste tot en met bedrijfs-
economie)..
Rangindeling en salaris zijn afhankelijk van
opleiding en ervaring.
Zeer gunstige pensioenregeling.
De Verordening inzake de vergoeding van
reis- of pensionkosten en verhuiskosten is van
toepassing.
Brieven met volledige inlichtingen ten aan-
zien van op1eidng, ervaring enz. en met bij-
voeging van een pasfoto van recente datum
binnen veertien dagen na deze oproep te zenden
aan de chef van het bureau Personeelvoor
–
ziening, kamer 331, Stadhuis, Rotterdam,
onder no. 359.
chef van de 2e afdeling
(financiën en belastingen)
Gezocht wordt een ambtenaar die niet alleen leiding
kan geven aan de afdeling, doch die tevens in staat is
alle facetten van het financiële en economische beleid
van een gemeente van 67.000 inwoners te beoordelen en
daarvoor adviezen uit te brengen, speciaal ook waar het betreft de financiële verhouding tussen de gemeente en
de eigen bedrijven.
Vereist is: het bezit van de diploma’s G.A.I. en Ge-
nieente Fianciën; alsook ervaring en inzicht in de
bedrijfseconomie, bij voorkeur blijkende uit op dit
gebied behaalde middelbare of hogere diploma’s.
Aanstelling zal geschieden in de rang van
Administrateur ter secretarie
Salarisgrenzen exclusief compensatie A.O.W. en huur-
compensatie: van fl.166,— t/m fl.529,— per maand.
Verhuis- en pensionkostenregeling cf. het rijk. De ge-
meente Velsen is aangesloten
bij
het I.Z.A. Noord-
Holland.
Sollicitaties binnen 14 dagen na het verschijnen van
dit blad te adresseren aan de Secretaris van Velsen.
658
E.-S.B. 10-7-1963
ff’
–
De N. V. Levensverzekering Mij
Utrecht
zoekt voor iiaar afdeling
beleggingen
een
FINANCIEEL MEDEWERKER
De
Utrecht
Voor de
beoordeling
van dedredietwaardighéi
‘
d van debi-
• l
de derde in grootte van de.
teuren inhet kader v’ai de crediet-bewaking en de voör-
o’ngeveer zestig Nederlandse
bereiding van beleggingsobjecten. Ervaring opgedaan bij
levensverzekering maatschappijen
het credietwezen öf als beleggings-analist, accountant of
en is mede werkzaam in België;
fiscaal deskundige strékt tot âanbeveling en ïs mede bé-
Frankrijk en Denemarken..
palend voor de functie en haâr honorering. Leeftijd bij
f
werkt op het terrein van de
–
‘
voorkeur 30-35 jaar.
schadeverzekering In concernverband
•
Sollicitaties vertrouwelijk te richten aan de directie van de
samen met de Holland van 1859.
N.V. Levensverzekering Mij “Utrecht”
•heeft een belegd vermogen van
Leidseweg 2, Utrecht.
ruim 900 miljoen gulden.
• Efficiency
bespoedigt
Uw contacten
met gegadigden
*
Indlén
Uw telefoonnummer
in Uw annonce
moet worden
opgenomen,
vermeld dan
tevens het
NETNUMMER
De Staatsmijnen in Limburg vragen voor de in uitbouw zijnde
Interne Accountaitsdienst
ACCOUNTANTS.
(N.l.V.A. of V.A.G.A.)
Ook zij die binnenkort het accountantsexamen hopen’ af te leggen,.
kunnen, voor deze functies in aanmerking komen.
Sollicitaties worden gaarne ingewacht bij: Staatsmijnen in Limburg,
Afdeling Hoger Personeel, Heerlen. •
-,,
–
STAATSMIJNEN IN’LIMBURG’
E.-S.B. 10-7-1963
659
BOEKHOUDHÂCHINES
KASREGISTERS
PERIFERIE-
APPARATUUR
NKER KANTOOR.MACHINES N.V.
AMSTERDAM
ROTTERDAM
DEN HAAG
EINDHOVEN
: Bae,Iestroot 91 Wesiblook
8
Noordeinde 17A
Hertogsircot 40
Tel. (020) 734202
Tel. (010) 126152 Tel. (070) 636907
TeI.(04900) 15222
BAND PON SERS
TRANSI STOR.
REK EN AUTO H ATE N
HAGNËETSCHRIFT.
DRUKKERS
HOOFDKANTOOR:
Anna Paulownoplein 3, Dn Haag.
Telefoon 636907
U reageert op annonces in ,,E.S.B.”?
Wilt U dat dan steeds kenbaar maken!
DE N.V. LUCHTHAVEN SCHIPHOL
vraagt voor haar afdeling
FINANCIËLE ZAKEN EN BEDRIJFSADMINISTRATIE
een
ECONOOM
ter algemene assistentie van het hoofd van de
afdeling.
De aan te stellen functionaris zal, in het kader
van de toenemende activiteiten van de ven-
nootschap ten aanzien van de ontwikkeling
en de exploitatie van de luchthaven Schiphol,
met een grote mate van zelfstandigheid de
behandeling opgedragen krijgen van een deel
van de daarmede samenhangende econo-
mische aangelegenheden. Tot zijn taak zullen
o.m. behoren: het opstellen van prognoses,
het maken van capaciteits- en rentabiliteits-
berekeningen, het in samenwerking met tech-
nische medewerkers adviseren
bij
de coör-
dinatie van de planning en het verrichten van
bedrijfseconomische onderzoekingen van al-
gemene aard.
Belangstellenden dienen:
– in het bezit te zijn van de graad van
doctorandus in de Economie (bedrijfs-
economische richting);
– te beschikken over praktische ervaring van
tenminste enkele jaren in de aanpak van
bedrijfseconomische aangelegenheden;
– goede stylistische kwaliteiten te bezitten;
– bereid te zijn tot medewerking aan een
psychotechnisch onderzoek.
Uitvoerige met de hand geschreven sollicitaties,
vermeldende o.a. personalia en praktijkervaring,
vergezeld van een recente pasfoto, te richten aan het
bureau Personeelszaken der N.V. Luchthaven
Schiphol te Schiphol.
li, tio
AMSTERDAMSCHE
BANK
vraagt
jonge
economen
en
juristen
die na een 2-jarige opleiding op de Hoofdbank te
Amsterdam in aanmerking wensen te komen voor
een leidinggevende functie op een onzer bij-
kantoren.
Nadere inlichtingen worden na schriftelijk contact
gaarne verstrekt. Sollicitaties aan: Amsterdamsche
Bank, afdeling Personeelzaken, Herengracht 595,
Amsterdam.
AMSTERDAMSCHE BANK
660
E.-S.B. 10-7-1963
-de structuul’ van de.onderneniing
Ondernemers geven hun inzichten
over de wenselijkheid van toezicht en medezeggen!chap van overheid en
arbeid in de onderneming: ondernemingsraad, arbeiders- en algemeen-
belangcommissarissen, recht van beroep, van enquête en winstdeling,
verslaggeving, Vennootschapskamer e.d.
Deze uitgave is van belang voor een ieder clie zich interesseert voor de
uitermate actuele problematiek rondom de structuur van de onderneming.
Prof. H. W. Lambers, hoogleraar in de staathuishoudkunde, algemene leer
der economie, ,ondernemings- en bedrijfswezen aan de Nederlandsche
Economische Hoogeschool te Rotterdam, schetst de algemene achtergrond
van deze vraagstukken, waarover vier ondernemers van verschillende le-
vens beschouwing vervolgens hun persoonlijke visie geven. De in deze uIt-
gave opgenomen beknopte samenvattingen van de belangrijkste rapjorten,
die over deze materie zijn verschenen, vormen een ‘bijzonder nuttige bij-
drage, terwijl ook het literatuuroverzicht vele lezers welkom zal zijn.
,,De structuur van de onderneming’ – het boek omvat 182 pag. – kan
worden besteld door overmaking van f 3,95 (voor leden f 2,50) op Post.
rekening 4051 ten name van de Nederlandsche Maatschappij voor Nijver
–
heid en Handel te Haarlem.
De Vereenigde Papierfabrieken
Eerbeek
N.V. te
Eerbeek vraagt
een jong academicus,
welke in eerste instantie zal worden belast met ‘de
opbouw en leiding van een bedrijfsbureau. Bij het
inrichten van deze, voor het bedrijf nieuwe, afdeling
zal hij de steun krijgen van een adviesbureau voor
bedrijfsorganisatie.
De werkzaamheden zullen omvatten:
• produktieplanning/coördinatie verkoop en
produktie.
• normstelling in de produktiesector.
• het verzamelen en verwerken, win bedrijfs-
gegevens.
• het voorbereiden van opleidingsactiviteiten.
Voor de vervulling van deze functie wordt gedacht
aan een jong ecônoom of ingenieur niet belang-
stelling voor de economisch-technische facetten van
deze taak.
Het bedrijf zal het op prijs stellen indiende sollicitant
bereid is deel te nemen aan een psychotechnisch
onderzoek. –
Eigenhandig geschreven brieven te richten aan de
directie.
De Nederlandse
Katholieke Arbeidersbeweging te Utrecht
vraagt voor haar
WETENSCHAPPELIJK
ADVIESBUREAU
enige jonge economen
Enige jaren ervaring is niet strikt noodzake-
lijk, maar strekt tot aanbeveling.
Aanstelling geschiedt op basis van een indi-
viduele overeenkomst, waarin o.a. opgenomen
een uitstekende ‘pensioenregeling en andere
sociale voorzieningen. –
Salariëring overeenkomstig soortgelijke func-
ties.
–
Schriftelijke sollicitaties te richten aan Ver-
bondsbestuur K.A.B., Oudenoord 12, Utrecht.
E.-S.B. 10-7-1963
i
–
661
MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Bij enige beleidsdirecties zijn binnenkort plaatsingsmogelijk-
heden voor:
Jonge académici
alsmede voor
Academici
met enige jaren (bij voorkeur ambtelijke) ervaring, waarbij
in hoofdzaak wordt gedacht aan juristen en economen.
De in enige van deze functies te verrichten werkzaamheden
houden verband met’ de uitvoering en toepassing van het
E.E.G.-verdrag, Algemene Integratie vraagstukken, werk-
zaamheden m.b.t. de Raad van Europa, vraagstukken m.b.t.
de Wetenschappelijke Samenwerking, alsmede de behandeling
van internationale vraagstukken.
Een – behoorlijke kennis van de moderne talen is vereist.
Jonge academici zullen worden aangesteld in de rang van
adjunct-referendaris, waarna
bij
een goede dienstbeoordeling,
na 1 jaar aanstelling in vaste dienst kan volgen in de rang
van referendaris 2e klasse.
De meer ervaren academici kunnen worden aangesteld in
de rang van referendaris 2e klasse. Verdere promotie-
mogelijkheden zijn aanwezig.
Salarissen: adjunct-referendaris f 620,— tot f
795,—;
referendaris 2e klasse f 775,— tot f 1.173,—. Vakantie-
toelage 4% van het jaarsalaris.
Eigenhandig geschreven sollicitaties met volledige gegevens
onder no. 3-404017188 (in linkerbovenhoek enveloppe en
brief) aan het Bureau Personeelsvoorziening van de Rijks-
overheid, Prins Mauritslaan 1, ‘s-Gravenhage.
AMSTERDAMSCHE
BANK
vraagt
jonge
economen
leeftijd tot ca. 35 jaar.
ter opleiding voor een functie op de hoofdbank in
een der volgende richtingen:
effectenresearch en
beleggingsvoorlichting
Bij gebleken geschiktheid goede carrière-mogelijk-
heden. Nadere inlichtingen worden na schriftelijk
contact gaarne verstrekt. Sollicitaties aan: Amster-
damsche Bank, afdeling Persorueelzaken, Heren-
gracht 595, Amsterdam.
AMSTERDAMSCHE BANK
Directie Assistent,
werkzaam
bij
Reci. Advies Bureau,
zoekt hem passende werkkring.
Erkenningsexamen
Cand. ec. N.E.H.
Praktijkervaring markt-
onderzoek, ook in buitenland.
Brieven onder nr.E.-S.B. 28-1; Postbus 42, Schiedam
Bij de
afdeling Onderzoek van de Rijksdienst voor het Nationale
Plan
worden gevraagd
WETËNSCHAPP.ELIJKE.
MEDEWERKERS
Geplaatst kunnen worden:
• een sociaal – geograaf of sociograaf
• een landbouwkundig ingenieur
beiden met belangstelling voor planologische vraagstukken.
Salaris naar leeftijd en ervaring volgens de rang van adjunct-
planoloog, planoloog of planoloog le klasse (salarisgrenzen
f 593,— tot f1.328,— per maand, exclusief huurcompensatie
en vakantietoelage).
Schriftelijke sollicitaties onder no. 2-503/7188 (in linker-
bovenhoek brief en env.) aan het bureau Personeelsvoorzie.
ning v. d. Rijksoverheid, Prins Mauritslaan 1 te ‘s-Graven-
hage.
662
–
E.-S.B. 10-7-1963
Voor het sluiten
van zakjes.
HET hechtapparaat voor het moderne kantoor!
Dè BOSTITCH B 8 kanfoorhechfmachin
——- ———
——
met handige nietles-wipper
t. – 1 . –
–
.
t.,.
–
.
. .
. –
necnren met ae
XiUiiiLri lid,
met handige nietjes-
wipper, gaat sneller en is steviger dan het gebruik van de
ouderwetse paperclips, die bovendien een stapel pape.
rassen in de linkerbovenhoek meer dan twee maal zo dik
maken. En – wat bij elkaar hoort, blijft
ook
bij elkaar!
Het verwijderen van nietjes is heel eenvoudig, want dit
sierlijke hechtapparaat is voorzien van een nietjes-wipper.
Hiermede kunt U aan elkaar gehechte papieren
ook
weer
heel gemakkelijk los maken en hergroeperen.
Bruikbaar op zo vele manieren, als hechttang of—als U het
voetstuk van de B8 geheel openklapt—als tacker om b.v.
papieren op een bord of aan de wand te bevestigen.
Vraagt Uw kantoorboekhandelaar om zo’n handige
BOSTITCH B8. Mocht hij ze niet in voorraad hebben vraag
ons dan even om adressen van leveranciers in Uw woonplaats.
Bostitch, Inc., U.S.A.
Officieel Vertegenwoordiger
DEKKER-VERPAKKING N.V.
W. Fenengastrocit 21, Amsterdam
Tel. 59765 (4 lijnen)
hechten beter—hechten sneller
iefflg gedeponeerd
*ged
e
po
nø
ere
d handeImerk
2E
?
Voor het verwijderen van nietjes.
–
–
E.-S.B. 10-7-1963
663
NT
VERZEKERING EN
DIENSTVERLENING
tén behoeve van het bedrijfsleven
WET-RiSICO
bedrjfs-w.a.-verzekering, motorrijtuigverzeke.
ring, ongevallenverzekering voor inzittenden
van automobielen.
BRAND-RISICO
brand- en bedrijfsschadeverzekering van in-
dustriële en andere objekten.
;
MOLEST-RISICO
verzekering tegen oorlogsschade, stormschade
en andere risico’s.
VERVOER-RISICO
transportverzekering van goederenzendingen
in binnen- en buiténland;
PENSIOEN-RISICO
..
collectieve ouderdoms-, weduwen-, wezen- en
invaliditeitsverzekering…
VERENiGING VOOR CENTRALE
ELEKTRONISCHE ADMINISTRATIE –
C.E.A.
loon-, voorraad-, debiteuren-administratie, fac-
turering enz. met behulp van elektronische
apparatuur.
De bij Centraal Beheer aangesloten vereni-
gingen werken op zuiver onderlinge grondslag.
Het. lidmaatschap kan u een belangrijke be-
sparing op de kosten opleveren.
CENTRAAL
BEHEE.R
BELAST ZICH”
OOK MET DE ADMINISTRATIE VAN
ôNDERNEMINGSPENSIOENFONbSEN
STELT U vooR
HET VERKRIJGEN
VAN INLICHTINGEN
IN VERBINDING MET:
BOS EN LOMMER-
PLANTSOEN 1,
AMSTERQAM-W.
TEL. 134971
POSTBUS 8400
664
E.-S.B. 10-7-1963