PRO’V
‘
IDENT
IA
N.V. ALGEMEENE
t
VERZEKERING.MAATSCHAppIJ
ii
PROVIDENTIA
AMSTERDAM.C.
HERENGRACHT 376
NI
9
TELEFOON 222120
BAKftN
HORLOGES
SIERADEN
TAFELZIL VER
Sinds
1837 in
liet hart van Rotterdam
VIESTEWAGENSTRAAT
70 – TELEFOON 110583
v:zE
Lf[J1
LEVENSV RZKERII1G
8
NK
S
S
S
Financiering
en verzekering
van invoer-
uitvoer-
en
transito-zaken
R.
MEËS
& ZOONEN
ROTTERDAM
E
(
h
E C 0 N 0 M 1 S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: 01800 52939. Administratie: 01800
38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.
Redactie-adres voor Belgiö: Dr. J. Geluck, Zwzjnaardse Steen-
weg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
1.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar. (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers 75 ct.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam-6.
Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f.
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f.
0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
weftelijke
aansprakelijkheids-
verzekering
condities gebaseerd op meer
dan
60 jaar ervaring.
798
7-10-19
59
/
o
/
o
t
S
8
•
•
•.
-.’
..
‘
.’,
Verscheidènheid binnen de landbouw
Eind augustus jI. verscheen een tweetal rapporten van
ten op het arbeidsinkomen van de boer heeft, zodat het
het Landbouw-Economisch Instituut, die bij de komende
inkomen van de boer voor andere prijsverhoudingen een-
prijsonderhandelingen in de landbouwpolitiek een be-
voudig kan worden berekend Voor verschillende groe-
langrijke rol zullen spelen
‘).
Hoewel beide rapporten
pen – weidebedrijven geldt hetzelfde. In de kleiweidege-
betrekking hebben op de financiële uitkomsten van de
bieden echter, waar de melkkostprijs belangrijk lager is
landbouwbedrijven zijn zij wezenlijk verschillend van
dan in de andere gebieden, wordt bij de huidige garantie-
inhoud en opzet: het ene geeft
prijs een aanmerkelijk hoger arbeids-
aan welke financiële uitkomstec
ARBEID5 IN KOMEN
VAN DE BOER ( 1000)
inkomen voor de boer begroot.
onder
normale
omstandigheden kun-
nen
worden
verwacht
bij
de
in
–
het
rapport
aangenomen
prijzen,
terwijl het andere aangeeft
hoe
de
specifieke
omstandigheden
van
het
jaar
1958/’59
het
bedrijfsresultaat
hebben beïnvloed. Beide rapporten ge-
ven cijfers over het zgn. arbejdsinko-
men van de boer bij jhaximaal 2.900
uur handenarbeid in het bedrijf, d.w.z.
het verschil
tussen
bedrijfsopbreng-
sten en bedrijfskosten zonder beloning
voor de arbeid (handenarbeid en be-
drijfsleiding) van de boer.
De eindcijfers van beide rappor-
ten t.a.v. dit arbeidsinkomen van de
boer, die zijn weergegeven in neven-
staande grafiek,
vertonen
opmerke-
lijke verschillen tussen de gebieden,
die hun uiteindelijké oorzaak vinden
in ue grote verscneiaenneia van
•
GECHAÎT0
bedrijfstypen binnen de Neder-
landse landbouw. De begrote inkomens voor 1959/’60
bedragen voor de meeste weidegebieden en voor alle
zandgebieden met gemengd bedrijf f. 5.000 tot f. 6.000.
Voor de laatste betekent dit, dat het geschatte inkomen
aanzienlijk lager begroot wordt dan le bestaande
inkomensgarantie in het landbouwbeleid,
111.
voor
1958/’59
f. 6.830 op eén geméngd bedrijf van 10 ha.
Slechts indien de prijzen hoger zullen zijn dan is
aangenomen in het rapport, dat zoveel mogelijk
van
•
de voor 1959 geldende garantieprjzen uitgaat,
kan het gegarandeerde inkomen in deze gebieden
worden gehaald. Het rapport geeft tevens aan welke
invloed een verschil in prijs van de verschillende produk-
1)
Rapport 324: ,,Kosten en opbrengsten in de landbouw
per bedrijf en per produkt (voorcalculatie 1959/’60)”.
Rapport 335: ,,Uitkomsten van landbouwbedrijven. Voor-
lopig overzicht
1958/’59”.
De akkerbouwbedrijven vertonen
een wel zeer uiteenlopend beeld: in
het rapport is bij dezelfde geschatte
prijzen een veel lager inkomen op
de Groninger kleibedrijven berekend
dan op de bedrijven in Z.W.
Nederland en dit terwijl de Zuidelij- —
ke bedrijven kleiner ‘ijn dan de Gro-
ninger bedrijven. Twee oorzaken: kun-
nen uit het rapport voor deze verschil-
len worden gevonden: 1. de boer in
het Z.W. van ons land verricht meer
handenarbeid in zijn bedrijf; 2. ‘de
granen met een t.o.v. de kostprijs lage
‘opbrengstprijs nemen een veel klei-
nere plaats in het bouwplan van het
Z.W. in dan in Groningen, terwijl de
suikerbieten in het Z.W. relatief veel
en bovendien met zeer lage. kostprijs
worden geteeld. Afgezien van moge-
UITKOII5TEN
igs,s
lijke landbouwtechnische redenen is
er ook een economische reden voor
het handhaven van een belangrijke graanteelt in
Groningen, nl. de aanwezigheid van de stroverwerkende
industrie.
Bezien we nu de werkelijke resultaten in het juist af-
gesloten boekjaar 1958/’59, dan blijken verschillende
van deze,factoren in dat jaar nog sterker te hebben ge-
sproken dan 6nder normale onstandigheden. De ver-
scheidenheid in uitkomsten is daardoor nog veel groter
geweest. Voor weidebedrijven blijkt 1958/’59
over de
géhele linie gunstiger resultaten te hebben gehad dan
voor 1959/’60 worden begroot, zodat in alle gebieden
het gegarandeerde inkomen dit jaar wel gehaald werd.
De gemengde bedrijven’ vertonen een iets ongunstiger
beeld, terwijl de akkerbouwbedrijven in Noord en Zuid
nog sterker uiteenlopen dan in de begroting voor
1959/’60.
‘s-Gravenhage.
Drs. J. A.
KUPERUS.
Blz
BIz.
Verscheidenheid binnen de landbouw,
door Drs.
Kapitaalkosten van een kernenergiecentrale,
door
J. A. Kuperus
……………………….
799
Drs. J. Anten
……………………….
806
Doelmatigheid bij de Overheid een paradox,
door
Verkort jaarverslag
H. J. A. M. Vrouwenvelder …………….
800
van de Stichting Het Neder-
landsch Economisch Instituut over 1958
809
Juiste termijnen voor exportkredietverzekering,
door Mej. Dra. T. Faber ……………….
802
Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. M. P. Gans •. . .
811
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. GIasz
L. M.
Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E Mertens de Wilmars; J. van Tichelen; R. Van deputte; A. J. Vlerick.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
7-10-1959
799
In
dit artikel betoogt schrijver dat
een van
de
•
oorzaken van mogelijke- ondoelmatigheden bij de
•
Overheid moet worden gezcht in
de
veelheid van
‘S
maafregelen die juist genomen
zijn om het’ doel-
matig handelen te bevorderen; het is z.i. juist dit
–
teveel dat op zichzelf een niet onbelangrijke bron
•
vormt van veel’ ondoelmatigheid. Komt men op
IJoelniatigheid
andere
terreinen tot de algemeen aanvaarde con-
clusie
dat het
geheel., van een
groot aantal
delen
meer is dan de som van
deze
delen,
bij de
Over-
k
heid moet men, het geheel van controlemaatre-
t.
–
overheid
–
I)1J
cle
gelen en
-instanties
overziende, volgens
schrijver
tot
de conclusie
komen, dat de waarde van, het
geheel minder is dan de
waarde van
elke maat-
instantie
regel of
afzonderlijk.
Zou men
aan het
–
een
paradox
tks
reeds
grote
aantal
bestaande
hiërarchische
en
functionele instanties en maatregelen
nog meerdere
toevoegen, dan
zou
de
ondoelmatigheid zich hier-
–
door in steeds sterkere mate gaan openbaren, aldus
•
chrjver.
)
Klacht’ over ondoilmatigheid is niét
alleen van
deze tijd.
De vraag, of de middelen waarover de Overheid de
beschikking heeft en welke voor een belangrijk deel uit
belastiigen afkomstig zijn, wel op, de meest doelmatige
wijze worden besteed, blijft vele gemoederen bezig houden.
Wellicht kan men beter zeggen dat deze vraag velen met
verontrusting blijft vervullen. De algemeen heersende en
ook wel uitgesproken ongerustheid over de doelmatigheid
van de besteding door de Overheid is niet alleen van de
laatste jaren. Als men de historie van de openbare finan
;
ciën en van de regelen voor het beheer daarvan nagaat,
ziet men, dat ook in het verleden bij voortduring van
verontrusting sprake is. Déze verontrusting heeft er in de
loop van de laatste anderhalve eeuw mede toe geleid, dat
•de regelen voor het beheer en voor de verantwoording
‘uitgebreid en ‘verscherpt zijn. Mede onder invloed van de
in de laatste jaren toegenomen controlemogehijkheden
door de Staten-Generaal, zijn ook -pogingen gedaan de
controle op de besteding van overheidsgelden ook en met
name door de Staten-Generaal te doen toenemen. Men
‘denke in dit verband aan de openbaarheid van de ver-
antwoording, welke openbaarheid in het midden van. de
vbrige eeuw nog bijzonder veel, zo niet alles, te wensen
overliet. –
– Gezien ook de in de laatste jaren toegenomen twijfel
aan de doelmatigheid van de bestedingen door de Over-
heid is men er blijkbaar nog niet in geslaagd de openbaar-
heidzo goed te doen functioneren, dat uit de overgelegde
stukken en toelichtingen ook het al of niet betrachten van
de gepaste zuinigheid in voldoende mate duidelijk wordt.
Het valt althans op dat men bi.het doen van suggesties
vrijwel allerwege vraagt om een onderzoek te doen instel-
len naar de wijze van besteden door de Overheid. Deze
vraag varieert van enerzijds het doen instellen van een
onderzoek ad hoc, hetzij door wat men pleegt te noemen
buitenstaandersdeskundigen, hetzij door een zgn. be-
zuinigingscommissie
1)
en anderzijds het creëren van een
rèer permanent orgaan dat zou moeten worden belast
1)
Naar analogie van de zgn. commissie Welter. –
met het houden yan toezicht op de coelmatigheid der
bestedingen. – –
Men ziet hierbij kennelijk over het hoofd dat deze vraag
niet nieuw is en reeds, zo al niet eeuwenlang dan toch vele
tientallen jaren, heeft geklonken. Onder invloed van dit
soort kreten is dan ook in de loop van de historie een groot
aantal maatregelen genomen, dat moest dienen ter be-
vordering van een zo doelmatig mogelijke besteding van
de overheidsgelden.
Juist en iii het bijzonder het overheidsapparaat heeft
dusdanige karakteristieke kenmerken, dat het gevaar van
een,niet of niet in voldoende mate waakzaam, zijn tegen
vèrspilhing en, ondoélmatigheid, belangrijk groter is dan
bij het bedrijfsleven. De typische kenmerken vragen dan
ook om maatregelen, aangepast’ aan deze eigen aard van
het overheidsapparaat in een democratisch geordende
samenleving, zoals wij die in het algemeen in West-Europa
kennen. Men kan de vraag stellen, of mén bij alle goed
bedoelde pogingen tot het bereiken van zo optimaal
mogelijke bestedingen, wel geheel geslaagd is en of dus de
telkens daarna weer opklinkende kreet om maatregelen
ter bevordering van de doelmatigheid, niet min of meer
gerechtvaardigd mag worden genoemd.
Oorzaken van ondoelmatigheid.
Hoewel iedereen erkent dat een van de meest bijzondere
eigen kenmerken van het overheidsapparaat gelegen is in
het feit, dat de werkzaamheden niet gericht zijn op het ver-
werven van een inkomen en het dus niet of nauwelijks
mogelijk is het nut van de te brengen offers af te wegen
tegen het verkregen effect, betwijfel ik toch of een ieder
zich wel in voldoende mate bewust is van de consequenties
die dit voor het overheidsapparaat heeft. Juist dit kenmerk
heeft nI. vele gevolgen voor het gedragspatroon van de
ambtenaar en van de ambtenarij, en is op zich weer oor-
zaak van het ontstaan van eigen wetten en wetmatigheden
binnen het overheidsapparaat. Wanneer men dan boven-
dien, bedenkt dat, in verband met de bijzondere positie
van deOverheid, ook de status van de ambtenaar een zeer
bijzondere is geworden en dat daarbij dus het personeels-
:800
7-10-1959
beleid, of wat daarvoor doorgaat, een geheel eigen weg
is gegaan, dan wordt het duidelijk dat men echte of ver-
meende ondoelmatigheden bij het overheidshandelen niet
kan bestrijden met dezelfde middelen die hiervoor al of
niet terecht in gebruik zijn gekomen bij het bedrijfsleven.
De zeer bijzondere positie van de Overheid wordt door
tallozen, die zich geroepën voelen tot het doen van sugges-
ties ter bevordering van de doelmatigheid, niet of niet in
voldoende mate onderkend. Men geeft er zich nauwelijks
rekenschap van dat juist de specifieke kenmerken van het
overheidsapparaat bepaalde echte
of
vermeende ondoel-
matigheden tot gevolg hebben. Voor een zo juist mogelijke
bestrijding is dan ook een zo volledig mogelijke analyse
van de oorzaken een gebiedende eis.
Het is opvallend dat vrijwel allen, die zich geroepen
voelen tot het doen van suggesties ter verbetering van de
doelmatigheid en van de efficiency, verzuimen:
het bewijs te leveren dat er sprake is van onvermijd-
bare inefficiency;
na te gaan waar de mogelijke oorzaken van eventueel
aanwezige ondoelmatigheid bij de Overheid liggen.
Juist dit laatste verzuim leidt nog wel eens tot suggesties,
die naar mijn mening de situatie eerder zullen verslechteren
dan dat zij tot verbetering kunnen leiden. Men ziet hierbij
immers over het hoofd dat er reeds in het verleden aan-
leiding is geweest tot het uiten van echte of vermeende
klachten, en dat deze kritiek ook in het verleden nimmer
geheel zonder uitwerking is gebleven. Immers, de al of
niet terecht geuite kritiek was voor geen enkele regering
een welkom geluid en men heeft er dan ook steeds naar
gestreefd maatregelen te nemen en voorschriften te geven
waarmede beoogd werd een zo doelmatig mogelijke be-
steding en verantwoording te bereiken Deze pogingen
hebben van oudsher geleid tot het voorschrijven van
procedures en het creëren van coördinerende, inspecterende
en controlerende organen.
1-let is niet alleen voor de insider langzamerhand bekend
dat amLtelijke molens zeer langzaam malen, hetgeen in
niet geringe mate mede moet worden toegeschreven aan de
hiervoor genoemde procedures en voorgeschreven maat-
regelen. Bij de Overheid moet ni., alvorens een beslissing
of
een maatregel kan worden uitgevoerd, een groot aantal
instanties worden ingeschakeld. in een onlangs in dit blad
verschenen artikel over de vraag, of rationalisatie van het
regeringsapparaat een wensdroom is
2),
werden enkele
organisaties en instanties genoemd, die zijn ingesteld om
te komen tot een verhoging van de efficiency en tot een
bezuiniging op de bestaande apparatuur. Ten onrechte is
hier naar mijn mening gesproken over
de
verschillende
organisaties en instanties, omdat er ni. nog veel meet
organen en instanties zijn wier gehele of gedeeltelijke taak
het is om-te coördineren, te inspecteren, te controleren,
kortom de doelmatigheid en de efficiency mede te bevor-
deren.
Zo zijn er in de loop van een groot aantal decennia een
aantal instanties en procedures gecreëerd binnen het amb-
telijk apparaat, waarvan het de bedoelitig was dat zij een
zo doelmatig mogelijke besteding mede zouden bevorderen.
En hiermede komen wij tot de wellicht wat paradoxaal
aandoende stelling, dat een van de oorzaken van mogelijke
ondoelmatigheden bij de Overheid gezocht moet worden
in de vele maatregelen die juist geno?nen zijn om het doel-
matig handelen te bevorderen en het is juist dit teveel dat
2) Zie ,,E.-S..” van 4 maart
1959, no.
2173.
ROTTERDi’MSCHE BANK
FINANCIERING VAN
IMPORT- EN EXPORT-
T R A N S A C T I E S
MEER DAN 300 VESTIGINGEN IN NEbERLANb
(Advertentj)
op zichzelf een niet onbelangrijke bron vormt van veel
ondoelmatigheid.
• Komt men op andere terreinen tot de algemeen aanvaarde
conclusie dat het geheel van een groot aantal delen meer is
dan dë soni ‘dezer delen, bij de Overheid moet men, het
geheel van controlemaatregelen en -instanties overzieide,
tot de conclusie komen, dat de waarde van het geheel
minder is dan de waarde van elke maatregel of instantie
afzonderlijk. –
Afgezien derhalve van nog andere oorzaken van of ten-
denties tot ondoelmatigheid bij het overheidsapparaat,
menen wij dat juist een overmaat van bezorgdheid, zij het
wellicht ondeskundige bezorgdheid, geleid heeft en nog
steeds leidt tot ondoelmatig handelen.
Mede in het licht hiervan kan een verklaring worden
gevonden voor het alkngs in omvang, toenemende v’er-
schijnsel van de zgr. dverheidsstichtingen.Voor bepaalde
taken bij de Overheid heeft men ni. kans gezien een stich-
ting op te richten, welke stichting dan ijerder voor 100 pCt.
van het tekort door het Rijk wordt gesubsidieerd, maar
waarmede mcii trachtte af te komen van de al te innige en
al te hartelijke belangstelling van tal van controle-organen.
Deze vlucht is echter slechts tot op zekere mate mogelijk.
Het merkwaardige’verschijnsel doet zich’dan bovendien
nog voor dat .vrijwel alle aandacht van de zeer talrijke
controle-instanties in het bijzonder gericht is op ee be-
trekkelijk zeer gering deel van het apparaat en van de
uitgaven. Grote projecten en grote eenheden ontsnappen
in het algemeen vaak aan de zeer gedetailleerde bemoeiing
van het grote aantal hiërarchische en functionele controle-
instanties.
1″
Een op de oorzaken afgestemde bestrijding is noodzakelijk.
Bij het vragen of suggreren van verbeteringen ib de
doelmatigheid van het overh&idsapparaat zal men derhalve
in eerste instantie moerï nagaan welke de oorzaken van
mogelijke kwalen zijn.
Behalve het in deze beschouwing gesignaleerde ‘.’er-.
schijnsel van een teveel aan maatregelen, zijn er ook nog
andere oorzaken die juist bij het overheidsapparaat de
tendéns hebben het streven naar een optimâle doelmatig-
heid in de weg te staan of deze te frustreren. Hierbij kan
onder andere worden gedacht aan een van de grond-
7-10-1959
•
–
801′
DeBerner Unie heeft voor de verschillende ca-
tegorieën kapitaalgoederen maximaal verzekerbare
krediettermijnen
vastgesteld. Zo
is de langstrnoge-
lijke krediettermijn – voor zware
kapitaalgoede-
ren – op vijf jaar gesteld. Schrijfster gaat na, of
de maximaal verzekerbare krediettermijnen wel juist zijn bepaald en of (her)verzekering door de
Staat van exportkredieten, welke vijf jaar over-
schrijden, gewenst
is: Haar conclusie luidt, dat de
huidige maximaal verzekerbare krediettermijnen
voor
zware kapitaalgoederen veelal te kort zijn en
dat de Berner Unie een meer gediffeentieerde in-
deling zou moeten
opstellen, waarbij voor kapitaal-
goederen met lange technische en economische
levensduur langere exportkredieten dan
vijf jaar
verzekerbaar zouden moeten zijn. De herverzeke-
• ring van het politieke risico van exportkredieten
over langer dan vijf jaar zou bij de
Wereidbank moeten worden ondergebracht, waarvan
een betere
spreiding en ook een vermindering van dit risico
hét. gevolg zal kunner zijn. Aldus zouden op rui-
mere schaal en op beter aan de ontwikkeling aan-
gepaste termijnen kredieten voor ontwikkelings-
landen beschikbaar komen.
Juiste tèrrnijnen
voor
export-
kredietverzekering
Een fabrikant van kapitaalgoederen, die naar de zgn.
ontwikkelingslanden wenst te exporteren, is veelal genood-
zaakt, voor het grootste deel van het verkoopbedrag over
meerdere jaren krediet te verstrekken.
De redenen voor deze kredietverlening kunnen zijn
gelegen hetzij bij de koper, die niet over voldoende liquide
middelen beschikt, hetzij bij het land van bestemming,
waar de voor de betreffende aankoop benodigde deviezen
niet aanstonds beschikbaar zijn, dan wel bij beide gezamen-
lijk. Door deze noodzaak tot kredietverlening over meer-
dere jaren wordt de exporteûr geconfronteerd met een
aantal speciale financiële problemen, t.w. hoe financiert
hij de transactie over, de periode tussen het tijdstip van
de leverin van het kapitaalgoed en het tijdstip, waarop
hij het laatste aflossingsbedrag ontvangt – de betaling
(vervolg van blz. 801)
kenmerken van ons overheidsapparaat, A. de opeibaar-
heid. De openbaarheid bij het beheer van onze overheids-
financiën is steeds in belangrijke mate bedoeld geweest
als een middel ter bevordering van een zo doelmatig
mogelijke besteding: Anderzijds moet men constateren
dat het soms juist deze openbaarheid is die een bedrijfs-
economisch verantwoorde handelwijze in de weg staat.
Het zou onjuist zijn hieruit de conclusie te trekken dat dan
de opénbaarheid in haar huidige orm maar zou moeten
worden afgeschaft of verminderd. Wel is het echter ge-
rechtvaardigd de vraag te stellen, of de wijze waarop de
openbaarmaking geschiedt, nog wel geheel is aangepast
aan de ontwikkeling van het overheidsbudget, zoals wij
die in de laatste decennia hebben zien plaatsvinden. Met
name geeft bijv. de huidige begrotingstechniek nauwelijk
meer voldoende inzicht in de taken die het overheids-
apparaat verricht en in de wijze waarop deze worden uit-
gevoerd. Het is zelfs voor een insider nauwelijks mogelijk
hierover een indruk te krijgen aan de hand van de officiële
begrotingsstukken. –
Nu verwacht kan worden dat naar aanleiding van al of
niet terecht geuite klachten er weer aandrang zal worden
uitgeoefend op het bevorderen van de doelmatigheid bij
het overheidsapparaat, en het gevaar bestaat, dat men in
802
pleegt veelal in termijnen plaats te vinden – alsook -hoe
vrjwaart hij zich zoveel mogelijk tegen ‘het risico, dat op
de vervaldata de aflossingsbedragen niet te zijner vrije
beschikking zouden komen en ten slotte hoe vrjwaart de
verkoper zich tegen het risico, dat hij’ t.z.t. voor de af-
lossingsbedragen minder Nederlandse guldens zou ont-
vangen dan waarop hij ‘tefi
tijde
van de verkoop had
gerekend. Dit artikel handelt met name over het tweede
aspect, t.w. de exportkredietverzekering, terwijl het eerste
aspect, t.w. de exportfinanciering hier en daar tër sprake
wordt gebracht, doch het derde aspect geheel buiten
beschouwing blijft.
Voor de dekking van het risico, dat op de vervaldata
de aflossings- en rentebedragen van het verleende export-
krediet niet te
zijner
vrije beschikking zouden komen, kan
‘een herhaling zal vallen van de in het verleden reeds zo
vaak gemaakte omissie, waardoor er weer nieuwe contro-
lerende, coördinerende of inspecterende instanties zullen
worden opgericht, meenden wij er goed aan te doen op
het hierboven genoemde verschijnsel de aandacht te
vestigen.
Alvorens maatregelen te nemen’ tot verbetering van de
döelmatigheid bij het overheidsapparaat zal men zich
dienen te bezinnen op de vraag of er, gezien de eisen aan
een democratisch regeringsapparaat en de daaraan op-
gedragen bestuurlijke taak, sprake is van een vêrmijdbaré
en onaanvaardbare ondoelmatigheid.
Men zal hiertoe, behalve met een opsomming van de
verschijnselen,- moeten beginnen met seen nadere analyse
teneinde de oorzaken op te sporen. Men ial hierbij, iaar
mijn stellige overtuiging, stuiten op het verschijnsel dat
er een te groot aantal hiërarchische en functionele instanties
en maatregelen zijn die, hoewel zij op zich zelf tot taak
hebben de doelmatigheid te bèvorderen, in haar tegendeel
zijn komen te verkeren. Men hoede zich dus vooral voor
het toevoegen aan het reeds grote’aantal bestaande maat-
regelen, omdat zich hierdoor de ondoelmatigheid in stëeds
sterkere mate zal gaan openbaren.
‘s-Gravenhage.
H. J. A. M. VROUWENVELDER.
7-10-1959
:
:•
,.,
v.
‘
4’r.
.,,
•
de Nederlandse exporteur zich wenden tot de Nederland-
sche Credietverzekering Maatschappij N.V. Deze sluit,
indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, de krediet-
verzekering met de exporteur af, doch brengt de transactie
in herverzekering onder bij de Nederlandse Staat. Dit
laatste geschiedt, ‘omdat zowel het zgn. politieke risico –
dit is het risico, dat als gevolg van ‘regeringsmaatregelen,
van politieke gebeurtenissen of van transfermoeilijkheden
de crediteur niet op de vervaldata de te vorderen bedragen’
ter vrije beschikking ontvangt – alsook het commerciële
risico – dit is het risico, dat de debiteur zijn betalings-
verplichtingen niet nakômt – voor transacties met een
kredietduur van meerdere jaren te groot wordt geacht om
door particuliere verzekeraars te worden gedekt. Uitgangs-
punt voor de herverzekering bij de Nederlandse Staat is,
dat met de exporttransactie Nederlandse belangeh worden
gedind.
Ook in andere kapitaalgoederenexporterende landen
zijn van staatswege voorzieningen getroffen voor de
exportkredietverzekering en soms ook voor de export-
financiering. Toen in de eerste jaren van het huidige decen-
nium de internationale concurrentie bij de export van
kapitaalgoederen zich verscherpte, dreigden exportfinan
ciering en exportkredietverzekering wapens te worden in
deze concurrentiestrijd, met name doordat de aspirant-
kopers de verschillende aanbieders handig tegen elkaar
uitspeelden op hei terrein van lange krediettermijnen en
lage rentevoeten. De internatioiiale organisatie van export-
kredietverzekeraars, de zgn. Berner Unie, heeft een be-
langrijke bijdrage geleverd om paal en perk te stellen aan
deze ongezonde situatie en wel door de verschillende
kapitaalgoederen in categorieën in te delen en voor de
verschillende categorieën maximaal verzekerbare krediet-
tërmijnen vast te stellen. Zo werd voor zware kapitaal-
goederen, die dus voor de langstmogeljke krediettermijnen
in aanmerkiri’g komen, deze maximaal verzekerbre krediet-
termijn op vijf jaar gesteld, te rekënen vanaf het tijdstip
van de, gemiddelde levertijd. Bovendien werd als richtlijn
bepaald, dat bij levering minimaal 20 pCt. van de koop-
som door de verkoper moet zijn dntvangen.
Weliswaar konden deze afspraken slechts de aangesloten
kredietverzekeriigsmaatSchappijefl binden en bleven de
Staten zelf vrij langere krediettermijnen te verzekeren of
té herverzekeren, doch de’afspraken van de Berner Unie
hebben dit gunstige gevolg gehad, dat de kredietenwedloop
algemeen werd veroordeeld en dat de Staten zich bij de
kredietverzekering of -herverzekering in het algemeen
hebben gehouden aan de dobr de Berner Unie opgestelde.
limieten. Daar komt nog bij, dat ook de Raad van de
O.E.E.S. en de opstellers van het vçrdrag van de Europese
Economische Gemeenschap regelingen hebben getroffen
om vervalsing in concurrentievoorwaarden als gevolg van
steunmaatregelen van Staten te voorkomen en eventueel
weg te nemen. In het Verdrag van de E.E.G. hebben m.n.
de artikelen 92, 93, 101, 102 en 112 op deze materie be-
trekking, waarbij de eerstgenoemde vier artikelen zich
beperken tot het handelsverkeer tussen de Lid-Staten op
de gemeenschappelijke markt, doch art. 112 zich met de
uitvoer naar derde landen bezighoudt. Steunmaatregelen,
door de ‘Lid-Staten bij uitvoer naar derde landen toegepast,
dienen véér het einde van de overgangsperiode geleidelijk
met elkaar in overeenstemming te worden gebracht. Van
de invlôed van dit artikel zal in de toekomst meet kunnen
worden verwacht dan in het huidige stadium van de E.E.G.,
7-10-1959
doch de maatregelen d’or de O.E.E.S. getroffen zijn reeds
thans werkzaam
1)
Zijn de maximaal verzekerbare krediettermijnendoor
de Berner’Unie juist bepaald?
Voor. de kredietgever of zijn kredietverzekeraar is van
een juiste krediettermijn sprake, indien de totale aflossings-
duur van het exportkrediet de kortste van de volgende
twee categorieën van perioden niet overschrijdt:
De technische levensduur van het betreffende kapitaal-
goed, mede rekening houdend met eventueel tropische
klimaattoestanden en misschien minder ‘deskundige be-
handeling in het ontwikkelingsiand.
De economische levensduur van het betreffende
kapitaalgoed, mede rekening houdend met het niveau van
prijzen en kosten in het ontwikkelingsland. Een gebruikt
kapitaalgoed is in economische zin riet versleten, zolang
in 6nig jaar a kleiner is dan de som van b en c”waarbij
a. is de verkoopprijs ‘vôor dit gebruikte kapitaalgoed
in het betreffende jaar;
b., is de contante ‘waarde van toekomstige jaarljke
verschillen tussen enerzijds het totaal van jaarlijkse af-
schrjving, rehte en direct ,bijkomende kosten
2)
van een
nieuw kapitaalgoed, dat een jaarlijkse prestatie levert
gelijk aan die van het gebruikte kapitaalgoed en anderzijds
dë jaarlijks- direct bijkomende kosten van het betreffende
gebruikte kapitaalgoed, een en ander berekend ôver de
toekomstige periode, waarin het
;
gebruikte kapitaalgoed
in technisch opzicht nog niet versleten is.
c. is de contante waardé van de toekomstige rèsidu-
waarde van het gebruikte kapitaalgoed.
,
Voor de kredietnemer is van juiste financiering sprake,
indien de totale aflossingsduur van het exportkrediet’zo-
veel mogelijk is aangepast aan de langste van de volgende
drie categorieën van perioden:
Het aantal jaren, waarover de contante wairden van
de toekomstige jaarlijkse netto grensopbrengsten van’ het
betrefferide kapitaalgoed, ‘omgerekend tégen de verwachte
geldende valutakoersen, in totaal gelijk zijn geworden
•aan de koopprijs van dit kapitaalgoed.
Het aantal jaren, waarover de contante waardèn
van de toekomstige jaarlijkse netto deviezenopbrengsten
en/of deviezenbesparingen, teweeggebracht door het be-
treffende kapitaalgoed, in totaal gelijk zijn gewordén aan
de koopprijs yan dit kâpitaalgoed, of – rûimer, gezieil –
het aantal jaren,waarover de contante waarden van de
toekomstige jaarlijkse netto deviezenopbrengsten ,en/of
deviezenbesparingen, teweeggebracht door de econoniische
eenheid, waarvan het betreffende kapitaalgoed een onder-
deel vörmt, in totaal gelijk zijn geworden aan dat gedeelte
van de prijs van deze economische eenheid, dat in deviezen
moet worden betaald. Met een economische eenheid kan
zijn bedoeld een fabriek, waaîvan het betreffende kapitaal-
goed een onderdeel vormt, maar ook een landsteek, die
door ;rrigatie, door wegenaanleg ed. tot ontwikkeling is
gebracht – waarbij het betreffende kapitaalgoed is ,inge-
schakeld – en tot een gebied is geworden, dat deviezen-
overschotten oplevert. Het betreffende kapitaalgoed heeft
in dat geval tot ,,exiernal economies” aanleiding gegeven.
Het aantal jaren, waarover. de totale deviezen-
opbrengsten en/of deviezenbesparingen, in het land van
i) Mr. G.D. Cohen Tervaert: ,,Titrnation’ale aspecten der
exportcredietverzekering”, Economisch Kwartaaloverzicht Am-
sterdamsche Bank, 4e kwartaal 1958.
2)
Operating costs.-
803
bestemming van het betreffende kapitaalgoed teweeg-
gebracht door de op gang gekomen economische ont-
wikkeling, dan wel door het verloop van de wereldconjunc-
tuur, het verloop van het exportprijspeil of andere fac-
toren, zodanig zijn opgelopen,?dat de aflossing van de
koopprijs van het onderhavige kapitaalgoed niet meer
Stuit op betalingsbalansmoeilijkden. Hierbij speelt dus
de ontwikkelingsfase van het land van bestemming een rol.
Nu kunnen er drie vormen van kapitaalgoederen worden
onderscheiden, t.w. het economisch direct produktief
kapitaal
3) (kpitaalgoederen gebruikt bij de industrie, de
landbouw, de scheepvaart etc.), het economisch indirect
produktief kapitaal (installaties voor openbare nuts-
bedrijven) en het sociaal indirect produktief kapitaal
(bijv. ziekenhuizen en wegen).
°
Vbor economisch direct produktief kapitaal zal de
lengte van periode 3 die van periode 2 naderen, Periode 2
heeft nlbetrekking op kosten en periode 3 op opbrengsten.
Aangezien voor de financiering van economisch direct
produktief kapitaal de lengte van de perioden 4 of
5
geen
overwegende rl speelt, kan wordei gesteld, dat bij deze
votm van kapitaal zow’el voor de kredietgever als voor
d’krddietnemer de krediettermijn juist is, indien de totale
aflossingsduur van het exportkrediet enerzijds de kortste
viin dé periodenl en 2 niet overschrijdt, doch anderzijds
hieraan zoveel mogelijk ii aangepast.
Voor economisch indirect produktief kapitaal zal periode
3 langer zijn dan periode 1 of 2. In vele gevallen zullen
ook de perioden 4 en’ 5 langer ‘zijh ‘dan periode 1 of 2.
Ook in dit geval dient de aflossingsduur van het export-
krediet de kortste van de perioden 1 en 2 niet te over-
sdhrijden, doch hieraan zoveel mogelijk te zijn aangepast.
Voor de kredietgever is dan de krediettermijn juist be-
paild; voor de kredietnemer is deze in feite te kort. Eer
langere krediettermijn ontmoet bij de kredietgever of zijn
verzekeraar
,
terecht onoverkomelijke bezwaren en de
kredietnemer is dus genoodzaakt uit andere bronnen een
deel an de benodigde aflossingsbedragen te verkrijgen.
Nu moet het echter niet uitgesloten worden geacht, dat
periode 4 korter is dan periode 1 of 2. Van het standpunt
van de kredietnehier beschouwd, zou dus de kredietter
–
mijn cok dienovereenkomstig korter kunnen zijn. Blijft
de krediettermijn aangepast aan periode 1 of 2, dan ver-
gemakkelijkt dit – overige omstandigheden gelijkblijvend
voor de kredietnemer de aflossingsmogelijkheid. Voor
de kreclietgever rijzen uit de hier beschreven verhouding
tusen krediettermijn, periode 1 of 2 en periode 4 geen
gevâren, dat de aflossing niet zou worden betaald. Het is
zelfniet uitgesloten, dat’periode S korter is dan periode
1 0f2, hoewel de kans hierop gering moet worden geacht.
tr jeldt. dan dezelfde redenering als voor het geval, dat
ieriodè 4 korter is dan periode 1 of 2.
Voor sociaâl indirect produktief kapitaal geldt in grote
trekkeii hetzelfde als voor economisch indirect produktief
kapitaal. De lengte van periode’3’nadert hier tot oneindig
en’dé kredietnemer is dus inn sterkere mate genood-
iatkt naar andere bronnen om tezien voor de aantrekking
vai de benodigde aflossingsbedragen, hetgeen gemakke-
lijker’is naarmate periode 4 of 5 korter is.
Uit bovenstaande analyse van de standpunten van
kredietgever en kredietnemer ten aanzien van de juiste
krediettermijnen voor de drie vormen van kapitaalgoe-
3)
Dr. J. F. Michels: ,,Het middellange exportkrediet”, blz.
5.
804
deren volgt, dat in alle gevallen de totale aflossingsduur
van het exportkrediet ten’eerste noch de technische noch
de economische levensduur mag overschrijden en ten
tweede de kortste van deze beide perioden zoveel mogelijk
inoet benaderen. De maximaal verzekerbare kredietter-
mijnen, welke door de Berner Unie voor de zware kapitaal-
goederen, zoals bijv. voor spoorwegmaterieel, turbines,
schepen, baggermaterieel, telecommunicatie-apparatuur,
op vijf jaar zijn bepaald, voldoen wel aan de eerstgenoemde
voorwaarde doch niet aan de tweede. Het gevaar dat
hierin schuilt is onderkend door Klaasse, die hierover
schreef ):
Maar wanneermen de duur van de financiering te zeer zou
,,knijpen”, dan heeft men de kans, daardoor onbewust en onge-
wild het gevaar te scheppen voor het in gebreke raken van de
debiteurlanden, hetgeen natuurlijk zich pas zou demonstreren,
wanneer men niet door telkens nieuwe kredietverleningen de
debiteurlanden in staat stelt, het ene gat met het andere te
Stoppen”.
Op grond van het voorgaande ben ik er voorstandster
van, dat de Berner Unie een meer gedifferentieerde indeling
opstelt van de verschillende groepen kapitaalgoederen
met bijbehorende maximaal verzékerbare krediettermijnen,
waarbij voor de kapitaalgoederen met lange technische en
economische levensduur een langere krediettermijn dan vijf
jaar na levering verzekerbaar zou moeten zijn. De tech-
nische en economische gegevens voor deze opstelling zou-
den door het georganiseerde bedrijfsievén kunnen worden
verstrekt. Voorwaarde voor het voorgaande moet zijn
dat de bij de Berner Unie aangesloten kredietverzekerins-
maatschappijen de herverzekering kunnen dékken Op
dit punt kom ik nog terug. Door deze procédure wordt
bevorderd, dat de exporteurs in de landen, waarvan de
kredietverzekeringsmaatschappijen bij de Berner Unie
zijn aangesloten, enerzijds minder aanleiding hebben,
onderling een kredietenwedloop, te ontketenen en ander-
zijds beter ‘opgewassen zijn tegen Amerikaanse exporteurs,
diekapitaalgoederen leveren in het kader van een lening
van de Export-Import Bank, terwijl er last but not least
voor de kredietnemers een jiiistere financiering mogelijk is.
Zoals reeds werd opgemerkt, hebben de Staten zich bij
de kredietverzekering en -herverzekering in het algemeen
gehouden aan de door de Berner Unie opgestelde limieten,
maar doordat de van staatswege gegeven ontwikkelings-
leningen met lange looptijd buiten de bemoeiingen van
de Berner Unie vielen en bij het verstrekken van deze
ontwikkelmgsleningen veelal werd bepaald, dat goederen,
uit de middelen van deze leningen aan te schaffen, in het
kredietverstrekkende land moesten worden gekocht, waar-
bij de leverancier contante betaling van zijn Staat ontving,
moet nochtans worden vastgesteld, dat een Nederlandse
exporteur van kapitaalgoederen als gevolg van de limitering
van de kredietverzekering tot vijf jaar in een ongunstiger
positie verkeerde dan bijv. zijn Amerikaanse concurrent,
die goederen in het kader van een lening van de Export-
Import Bank kon leveren. Mede om aan deze ongelijkheid
in de concurrentieverhoudingen een eind te maken, acht
ik de vastiegging van de verzekerbaarheid van langere
krediettermijnen door de Berner Unie gewenst.
Is verzekering of herverzekering van exportkredieten,
welke
vijf jaar overschrijden, door de Staat gewenst?
Aan de verzekering of herverzekering van exportktedie-
ten, welke vijf jaar overschrijden, voor rekening van de
4)
C. A. Klaasse: ,,Exportfinanciering”, Economisch Kwar-
taaloverzicht Amsterdamsche Bank, 2e kwartaal 1958.
7-10-1959
Staat van het exporterend land zijn naar mijn mening
risico’s verbonden, welke veelal bezwaarlijk door een
enkele Staat kunnen worden gedragen. Het is bekend,
dat vele ontwikkelingslanden van tijd tot tijd te kampen
hebben met betalingsbalansmoeilijkheden, waarvoor een
groot aantal oorzaken is aan te wijzen. Ik ncem hier bijv.
de veelal sterke afhankelijkheid van een gering aantal
exportprodukten, welke daarenboven meestal aan grote
prijsfluctuaties onderhevig zijn. Ook de inflatie, soms
extra versterkt in tijden van grote exportopbrengsten ofwel
door de pogingen te ambitieuze ontwikkelingsplannen te
realiseren. Verder de instabiele politieke verhoudingen,
waardoor bestrijding van de inflatie wordt bemoeilijkt en
waarbij de wens bepaalde groepen van kiezers gunstig te
stemmen aanleiding kan geven tot in economisch opzicht
minder juiste regeringsbesluiten. Ten slotte noem ik hier
de toeneming van de consumptie, soms gepaard gaande
met een daling van de voedselvoortbrenging, een en ander
veroorzaakt door de inschakeling van de voorheen in de
landbouw werkzame bevolking bij de in gang zijnde ont-
wikkelingsprojecten of de nieuwe industrieën.
Indien als gevolg van deze betalingsbalansmoeilijkheden
de rente- en aflossingsverplichtingen op ontvangen export-
kredieten niet of tijdelijk niet zouden kunnen worden
nagekomen, zou de last hiervan bij herverzékering door
de Staat uiteindelijk op de belastingbetalers drukken en
hoewel ik van oordeel ben, dat een bloeiende export van
kapitaalgoederen yoor ons land een levensnoodzaak is,
meen ik toch, dat de hierboven omschreven risico’s bij
krediettermijnen langer dan vijf jaar niet door een enkele
Staat behoren te worden gedragen.
Maar een voorspoedige en zo evenwichtig mogelijke
vooruitgang van de ontwikkelingslanden is een zaak, die
de gehele wereld aangaat, en omdat de International Bank
for Reconstruction and Development (Wereldbank)’ reeds
jarenlang aan deze vooruitgang een zeer positieve bijdrage
levert door het verstrekken van leningen en het geven van
adviezen aan ontwikkelingslanden en door het verrichten
van economische onderzoekingen’in deze landen, meen
ik, dat in deze richting de oplossing van het thans gerezen
probleem moet worden gezocht. De Wereldbank beschikt
tezamen met het Internationale Monetaire Fonds over
de best mogelijke informatie omtrent de economische
situatie en de vooruitzichten van de ontwikkelingslanden.
Zij beschikt voorts over gegevens omtrent verleende ex-
portkredieten, welke haar gedurende de laatste jaren door
een aantal kredietverstrekkende landen worden opgegeven.
Bovendien hebben zowel de Wereldbank als het I.M.F.
de aut6riteit om zo nodig aan de regeringen van ontwikke-
lingslanden aanwijzingen te geven omtrent het te volgen
economische en vooral ook monetaire beleid. Inschakeling
van de Wereldbank bij de herverzekering van export-
kredieten, zou dus niet alleen een betere spreiding van de
risico’s, doch ook een vermindering van de risico’s be-
tekenen.
De oprichting van een afdeling of een andere vorm van
aftakking van de Wereldbank acht ik daarom gewenst.
Hiervoor zouden de Lid-Staten een gedeelte van hun
quotum ter beschikking dienen te stellen en hier zouden
exportkredietverzekeringen over langer dan vijf jaar in
herverzekering kunnen worden genomen.
Nu dient van leningen, welke de Wereldbank verstrekt,
de terugbetaling steeds door de regering van het krediet-
ontvangende land te worden gegarandeerd en er zou dus
voor de herverzekering van exportkredieten door de
Wereldbank eveneens een officiële zekerheid moeten
worden verschaft. Een transfergarantie van de Centrale
Bank van het kredietontvangende land is hiertoe het meest
geëigend. Zij betekent een goede waarborg dat niet licht-
vaardig betalingsverplichtingen worden aangegaan voor
overbodige goederen en sluit aan bij de huidige praktijk
van de kredietverzekering. ‘Bovendien zou de herveizeke-
ring door de Wereldbank uitsluitend betrekking ‘moeten
hebben op het politieke risico en niet op het debiteuren-
risico van een exporttransactie. Bij overhejdsaankopen kan
gewoonlijk het debiteurenrisico. onder het politieke risico
worden gerangschikt en bij particuliere aankopen kunnen
beide risico’s zeer wel afzonderlijk worden onderkend.
Door deze procedure zou kunnen worden bereikt, dat
op ruimere schaal en op beter aan de ontwikkeling aan-
gepaste
termijnen
kredieten voor ontwikkelingsl,an.der
beschikbaar komen. Naast Wereldbankleningen . voor
ontwikkelingsprojecten, waarvoor geen particulier kapitaal
bschikbaar is en naast Export-Importbankleniuien en
andere leningen door Staten zelf verstrekt, kunnè’n dan
via de’ bestaande organen van de kapitaalmarkten export-
kredieten worden verstrekt voor kapitaalgoederen, waar-
van de import in het ontwikkelingsland economisch
wenselijk is, doch welke voor Wereldbankleningen niet
in de eerste plaats in aanmerking komen. Of het verant-
woord is voor de import van deze goederen deviezen
beschikbaar te stellen – de omstandigheden in het, be-
treffende ontwikkelingsland. in aanmerking genomen
zou ter beoordeling aan de Centrale Bank van dat land
mogen worden overgelaten. De status, het prestige en’ de
deskundigheid van de Centrale Banken zijn aan de Wereld-
bank bekend op grond van haar jarenlange ervaring inet
deze organen. Bovendien beschikt de Wereidbank
zoals reeds vermeld – over de best mogelijke informatie
omtrent de economische situatie en vooruitzichten van
de ontwikkelingslanden zelf.
De Wereldbank zou, de regeringen van kapitaalgoedereit
exporterende landen op de hoogte dienen te stelleh-ari
de ontwikkelingslanden, die ,,open” zijn voor herve’rzèké-
ring en, indien voor een bepaald land beperkingen
zij1
ingesteld, hetzij in de vorm van eeti plafond voor detotaa’
in herverzekering te nemen bedragen, hetzij in de vôrrn
van eên uiterste krediettermijn, een en ander in overeen-
stemming met de huidige praktijk ‘van de Staten jegen
de kredietverzekeringsmaatschappijen, dit onmiddelijk
moeten mededelen. Indien dan voorts bij aspirant-kopers
de usance ingang zou vinden, dat zij – na een desbetief
fende toezegging te hebben verworven— in de•aanvrag
om offerten vermelden, dat de Centraleank een trans
fergarantie zal verstrekken voor de betreffénde t!ansacti
zal een soepele werkwijze sterk worden bevorderd: .
Samenvattend stel ik dus, dat de huidige mxiÇriâaI,
verzekerbare krediettermijnen voor zware kapftaalg-;
deren veelal te kort zijn’ eh dat de Berner Unie een4mr;
gedifferentieerde indeling zou moeten opstel1en, v’ââ’rbj
voor kapitaalgoederen iiet’ lange technische en ‘ecörio.
mische levensduur langere exportkredieten dan vijf jar
verzekerbaar zouden moeten zijn. De herverzekering vai.
het politieke risico vaii exportkredieten over langer dan
vijf jaar zou bij de Wereldbank moeten worden ônder
–
gebracht, waarvan een betere spreiding en – wat zeer
belangrijk is – ook een vermindering van dit riico..lçt,
gevolg zal kunnen zijn. Aldus zou kunnen worden berèikt,
dat op ruimere schaal en op beter aan de ontwikkeling-
aangepaste termijnen kredieten voor ontwikkelingslandén
beschikbaar komen. .
Htiversum.
T. FABER, ec. dra.
7-10-1959.
‘
89
Schrijver wijdt in dit artikel in het bijzonder aan-
dacht aan de investeringen in duurzame activa die
een – kernenergiecentrale met zich brengt. Daartoe
wordt eerst een beknopte technische uiteenzetting
gegeven van een atoomcentrale van het Calder-Hail
type. Daarna wordt een opsomming gegeven van de
verschillende vermogenscomponenten en wordt aan-
gegeven
voor
welke fase van het produktieproces deze
componenten bestemd zijn. Aldus wordt een aantal
kostencentra gecreëérd, waarvoor de kosten der in-
‘vesteringen kunnen worden begroot. Veronderstelt
men geen revolutionaire wijzigingen in het centrale-
systeem dan is kostenverlaging mogelijk door: 1.
lagere kosten bij gelijkblijvende ‘produktie; 2. gelijke
kosten doch hogere produktie; 3. het bouwen van cen-
trales met een aanzienlijk grotere capaciteit, bijv.
500 MW i.p.v. 300 MW. Teneinde tot een betere
schatting van de investeringskosten te komen bepleit
schrijver het opstellen van deelbegrotingen.
Kapitaaikôsten
–
:
van een
‘kernen ergiecentrale
‘1
t
Van de kostprijs van een kWh, geleverd door een kern-
energiecentrale, maken de kapitaalkosten een zeer belang-
rijk. gedeelte ‘- ca. 60 pCt. – uit. De bepalende
factor
is
hierbij de hoogte van de kapitaalinvesteringen.
Kennis hieromtrent, in het’bijzonder wat de componenten
betreft,
is
uiteraard van zeer veel belang. Nu zijn in de
literatuur wel gegevens omtrent de totale kapitaalkosten
van een bepaalde kernenergiecentrale te vinden, maar
naar gegevens omtrent de componenten zal men veelal
tevergeefs zoeken. Het
is
ongetwijfeld een verdienste van
de auteur Hardung, dat hij in zijn boek: ,,Chancen der
Atomwirtschaft”, een schatting heeft gemaakt van de
hoogte van de kapitaalkosten van, een centrale van het
Calder-HalI type, zowel in totaliteit als voor de compo-
nenten. Deze gegevens zullen o.a. als basis dienen voos
de strekking van dit artikel. Evenals in een vorig artikel
1)
zullen ten gerieve van de niet ingewijde lezer de ter sprake
komende begrippen eerst nader worden toegelicht.
Begripsomschrijving.
T.
Grajiet-gemodereerd.
Een centrale van het Calder-Hali type, een Engels ontwerp,
is een zgn. grâfiet-gemodereerde centrale, die de warmte-
energie opwékt volgens het principe dat reeds eerder is uiteen-
gezet ‘). Ter aanvulling hierop het volgende. De neutronen
die bij de kernsplitsingen vrijkomen hebben een zeer grote
snelheid. Deze i’ieutronen zullen slechts dan hun tweeledige
functie,’ t.w. het splitsen van U
235
-kernen en het omvormen van
U
238
-atomen in plutonium, naar behoren kunnen vervullen
wanneer hun snelheid aanzienlijk vertraagd (gemodereerd) wordt.
Deze vertraging kan worden bereikt door de neutronen ,,in
botsing te brengen” met deeltjes die nagenoeg in rust verkeren
(dit is het principe van de zgn. elastische botsingen). Als botsings-
materiaal wordt in dit geval grafiet gebruikt; de koolstofatomen
(waaruit het grafiet is opgebouwd) vertonen nI. de gunstige
eigenschap neutronen terug te kaatsen, welke laatste deeltjes daarna belangrijk aan snelheid hebben ingeboet.
II. De werking van een atoo,ncen’trale van het Calder-Hali
type.
Het primaire doel is, zoals bekend, het opwekken van warmte-
energie, waarbij in dit geval als brandstof natuurlijk-uranium
wordt gebruikt. De ontwikkelde primaire warmte-energie
1)
Zie: ,,Een prognose van de brandstofkosten van’ kern-energiecéntrales een hachelijke onderneming” in ,,E-S.B.”
%
,
an 25 maart 1959.
– 806
moet nu
oi5
een dusdanige manier ,,bewerkt” worden; dat uit-
eindelijk omzetting in elektrische energie mogelijk is. In het
onderhavige geval geschiedt de bewerking van de warmte-
energie in twee fasen.
le fase.
Langs de brandstofelementen, waarin zich de uranium-
splijtstof bevindt, wordt koolzuur (CO
2
)
geleid. De brandstof-
elementen dragen hun warmte-energie over aan het koolzuur-
gas, dat dus op zijn beurt als koelmiddel fungeert.
2e fase.
Het koolzuurgas wordt, onder druk, naar de zgn. warmte-
wisselaar gevoerd. Het ,,hete CO
2
gas” draagt de warmte. weer
over aan het zich in de warmtewisselaar bevindende water
(tweede koelmiddel). Dit water wordt in de vorm van stoom
(ten gevolge van de overgedragen hitte) eveneens onder druk
naar de generatoren gevoerd,waar op de bekende conventionele
wijze omzetting plaats heeft in elektrische energie.
111.
Voornaamste onderdelen van een atoomcenlrale (Galder-
Hall-type)
2).
– A. De kern (core) van de reactor. De kern van de reactor
is, opgebouwd uit grafietblokken (tezamen de moderator ge-
noemd). In deze grafietbiokken bevinden zich de brandstof-elementen, die het natuurlijk-uranium bevatten. –
De drukketel, geconstrueerd uit roestvrije’stalen platen,
die de gehele kern omgeeft. HetCO
2
gas circuleert binnen de
drukketel langs de brandstofelem&n
ten.
Buizenstelsels met, circulatiepompen om_het CO
2
gas
naar de warmtewisselaars te transporteren en weer terug in
de reactor.
‘Het ‘biologisch schild (primair en secundair), dat de ge-
hele drukketel (dus inclusief de kern) omgeeft en tot doel heeft
het beschermen van het bedienend personeel tegen radio
;
.
actieve uitstraling.
De laad- en ontlaadmachine, die zich boven de drukketel
bevindt en die ,,tijdens operationeel gebruik” de reactorkern
van verse brandstofelementen voorziet en verbruikte brandstof-elementen verwijdert.
–
De warmtewisselaar.
De turbogeneratoren.
H., Elektrische instrumenten voor bediening, controle en
regeling.
2)
Vgl. hiervoor figuur 1, opgenomen in het artikel ,,Pro-
duktiekosten van kernenergie in Nederland” door Drs. B. de
Boer in ,,E.-S.B.” van
5
maart 1958.
,
7-10-1959
–
–
1
“•
t-
/
–
Betonfunderingen voor o.a. de drukketel en turbogenera-
toren.
Gebouwen, waaronder het ketelhuis.
De kapitaalkosten.
Het voorbeeld betreft een schatting van de compo-
nenten der kapitaalkosten van de Hunterstone-centr’ale,
vermoedelijk greed voor operationeel gebruik in 1962
en met een elektrisch vermogen van ca. 300 MW. Steller
dezes heeft getracht (in navolging van Hardung) de ‘ver-
schillende kostencomponenten toe te rekenen aan een
viertal kostencentra. De authentieke gegevens luiden in
Duitse Marken, in dit voorbeeld in guldens (1 DM =
f. 0,90).
(pCt.
Kostenfactoreii
van het
Kostencentra
gld.
totaal)
1 Beton voor afscherming en
dere constructies …………….12,2
(2,6)
Warmte-energie
2 Stalen drukketel (met voorzie-
ningen voor gastoevoer)
8,9
. (1,9)
3 Grafiet voor de moderator (en
opwekkin
t-
reflector) …………………..32,4
(7,0)
fase
4 Uranium brandstofelementen
voor de initiële kerniading
117,0
(25,2)
5 Elektrische installaties
……..
..15,9
(3,5)
187,3
(404)
6 Laad- en ontlaadmachine
0,9
(0,2)
7 Warmtewisselaars
………….
16,4
(3,5)
8 Gas- en stoomleidingen
5,6
(1,2)
Warmte-energie
9 Hoge druk ventiel …………..5,6 .
(1,2)
over rac Is-
10 Pompen voor gsscirculatie (in-
ase
clusief motoren)
…………….
15,9
(3,4)
A Hoofd-
11 Fundamenten en montage-
systeem
arbeid ……………………2,8
(0,6)
12 Storings-
en
controlevoor-
t
zieningen …………………2,3
(0,5)
13 Diversen (slationaire kranen ed.)
2,3
(0,5)
14 Opslagtanks
……………..
.
.1,7
(2,5) ) B Hulp-
is
voorzieningen voor gasreini-
systeem
ging
……………………
.2,3
(0,5)
16 Diversen
.
………………..
.6,1
(1,3)
3
71,0
(15,2)
17 Turbogeneratoreri
………….
36,0
(7,8)
18Fundamenten
…………….1,4
(0,3)
Omzettingsfase
19 Condensatoren en pompen
9,1
(2,0)
warmte-energie
20 Elektrische controlevoorzienin-
in elektrische
gen
… ………………….
.3,7
(0,8)
energie (mcl.
21 Hulpstroomsysteem
………….
5,1
(1,1)
de elektrische
22 Transformatorenstatiori
(1 ,
8,9
9)
centrale)
23 Bedieningsinstallaties
………..
5l
(1,1)
_______________
24 Diversen (buizen, kranen ed.)
10,3
(2,2)
79,6
(17,2)
Bouwwerken
25 Ketelhuis
………………..
..59,4
(12,8)
26 Schoorstenen ……………..4,7
(1.0)
Bouwwerken
i
27 Bassins (water) …………….5,6
(1,2)
Terreinen
28 Diversen
………………..
.
..1,7
(2,5) / Overige,
29 Terreinen
………………..
..35,2
(7,6)
30 Overige . –
.
..9,5
(2,1)
126.1
(27,2)
Algeheel totaal
……………….
464,0
(100,0)
De verbijzondering van de totale kosten raar kosten-
centra biedt enerzijds de mogelijkheid meer inzicht te
verkrijgen in de structuur van de kosten, anderzijds wordt
hierdoor veelal een betere ondergrond verkregen voor
het opstellen van prognoses. Voor verdieping van het in-
zicht in de (kapitaal)kostenstructuur van een kernenergie-
centrâle leent zich wellicht het systeem zoals, zij het in-
direct, is aangegeven door Hardung. Volgens dit systeem
worden de kapitaalkôsten verbijzonderd naar o.a. 1. de
warmte-energie opwekkingsfase; 2. de warmte-energie over-
drachtsfase en 3. de omzettingsfase, waar warmte-energie
via mechanische energie in elektrische energie wordt om-
gezet. Deze fasen dragen een min of meer autonoom ka-
rakter en kunnen zeer goed als kostencentrum worden
bestempeld. De kosten, verbonden aan bouwwerken,
terreinen en enkele nevenposten, zijn in een vierde kosten-
centrum verenigd.
Gronheid behandelt in zijn dissertatie: ,,Die Kosten-
struktur
1
von Atomkraftwerkeri” eveneens dit economisch
aspect. Deze ‘auteur denkt aan een indeling in groepen
kostensoorten, die ô.a. ook geldend zijn voor conventionele
centrales, t.w. bouwtechnische, machinetechnische en elek-
trotechnische, welke uiteindelijk culnineren in twee hoofd-
kostencentra, het reactorgedeelte en het conventionele
gedèelte. Deze indeling biedt dus een vergelijkingsbasis
met conventionele centrales. Het systeem Hardung biedt
de mogelijkheid _inzicht te verkrijgen in de funot’ionele
c.q. produktietechnische kapitaalkostenstructüur. Nage-
gaan kan bijv. worden wat de kostenverlagende invloed
is van een nieuwe vinding op de kapitaalkosten van een
bepaalde fase en tevens de eventuele doorwerking hier-
van op de andere fasen. Hiermede is dus tevens een ver-
ticale vergelijkingsbasis geschapen.
In tabel 1 is een recapitulatie gegeven van de absolute
hoogte van de vier reeds eerder genoemde kostencentra,
terwijl tevens het aandeel van elke kostenplaats, zowel
absoluut als relatief, in de kapitaalkosten per kW. is be-
rekend.
TABEL 1
1 Absolute hoogte
Kostenper kW
In
procenten
Kostencentra
der kosten in
in gid. (kol. 2
van het totaal
mln. gld.
3000.000)
1
2
1
3
4
Warmte-energie
p-
i
wekkingsfase -.
187,3
1
624
41
Warmte-energie over-
drachtsfase
71,0
237
15
Omzetlingsfase
79,6
J
265
17
Gebouwen, terreinen,
overige
126,1
420
27
Algeheel totaal
464,0
1.546
–
100
Aangezien het in de bedoeling ligt om de kapitaalkosten-
structuur en het gewicht van de kapitaalkôstencompo-
nenten te onderkennen, zijn deze uitgedrukt per eenheid
van vermogen (kW). Het aantal kW, dus het vermogen
van een centrale, is een gegeven grootheid. Het aand’eel
van de kapitaalkosten in de prijs per kWh is enerzijds
afhankelijk van de hoogte van deze kosten, anderzijds
van factoren als levensduur van de centrale, afschrijvings-
percentage, belastingfactor. Deze laatste factoren dragen
een meer subjectief karakter en kunnen het aandeel van
het kapitaalgedeelte in de kWh-prijs sterk doen schom-
melen.
In tabel 2 is de hoogte van een aantal kostenfactoren
aangegeven, die bepalend zijn voor de absolute hoogte
yan de onderscheiden kostencentra.
TABEL 2.
Absolute hoogie
In pCt. van de
Kostenfactoren
der kosten in
totale
kosten-
–
mln. gld.
kosten
centra
Jranium
brandstof-
elamenten
117,0
25,2
62,5
3rafjet voor de mode-
rator
…………
.32,4
7,0
17,3
,Varmtewisselaar
. . . .
16,4
3,5
23,1
ompefl voor gascir-
culatie (mcl.
moto-
ren)
……………
.
15,9
3,4 22,4
Turbogeneratoren
. .
1
36,0
7,8
45,2
Ketelhuis
59,4
.
12,8
47,1
Terreinen
35,2
7,6 27,9
Totaal
………….
312,3 67,3
67,3′
1
-,
7-10- 1959
.807
36
1
34
32
30
ct)
28
26
24
22
20
200
300
400
500
600
Temperatuur
Ontwikkeling van de kapitaalkosten.
Voor een prognose van de kapitaalkosten kan van de
veronderstelling worden uitgegaan, dat het centrale-
systeem al dan geefi revolutionaire wijzigingen. onder-
gaat. In het onderhavige geval zal dit laatste worden aan-
genomen. Mag er in de toekomst worden gerekend op
een aanzienlijke vermindering van de kapitaalkosten en
zo ja van welke factoren is deze kostenverlaging dan af-
hankelijk?
Kostenverlaging kan in principe op drie manieren
worden bereikt, nl. indien men er in slaagt:
le. bij geljkbljiende produktie (aantal kWh) de
absolute hoogte der kosten van één of hieer kosténfactoren
te verlagen;
2e. bij nagenoeg gelijkblijvende kostenstructuur het
aantal kWh (de produktie) te verhogen.
– Te verwachten is, dat zich een combinatie van beide
mogelijkheden zal voordoen.
Ad 1.
Kostenverlagende factoren zijn o.a. :
lagere ontwikkelings- en constructiekosten, door
verkregen grotere ervaring bij seriebouw van een bepaald
type centrale;
normalisatie, typisatie, grotere technologische er
–
varing;
produktie op grote schaal van bepaalde onderdelen,
bijv. brandstofelementen;
toepassing van goedkopere materiaalsoorten.
In het bijzonder t.a.v. de kostenfactoren (zie tabel 2)
uranium, brandstofelementen, grafiet (blokken) en’ gebou-
wen (o.a. ketelhuis), is kostenverlaging in de toekomst
niet uitgesloten. Ook met betrekking tot de post terreinen
kan dit het geval zijn. Momenteel moet ni. rekening worden
gehouden niet een aanzienlijke veiligheidszone; inkrim-
ping hiervan in de toekomst door grotere bedrjfszeker
–
heid behoort niet tot de onmogelijkheden.
Ad 2.
Wanneer de produktie, m.a.w. het aantal kWh,
toeneemt bij gelijkblijvehde kostenstructuur zal dit uiter-.
aard een reducering van de kapitaalkosten per kWh tot
gevolg hebben. Toeneniingvan de produktie is o.a. af-
hankelijk van:
toeneming van het thermisch vermogen, hetgeen
bereikt kan worden door opvoering van de gemiddelde
temperatuur der brandstofelementen. Momenteel kan
de.gemiddelde temperatûur op ca.
4000
C worden gesteld;
de verwachting is dat deze in de naaste toekomst opge-
voerd kan worden tot ruim
5000
C;
verbetering van de warmte-energie overdracht, door
bijv. hogere koelmiddeltemperaturen en vermindering
van het warmte-energieverlies.
Gronheid verstrekt over het warmte-energieverlies de
volgende gegevens:
Totale reactor warmte-energie
………………………
100 Oct.
Verlies aan warmte-energie door:
koelwater a)
……………………..
65 pCt.
uitstraling en leidingen
…………….
4 pCt.
mechanisch verlies
………………..
.t pCt.
elektrisch verlies
…………………..
14 pCt.
‘
714 pCt.
Nuttig bruto-effect
……………………
.
284 pCt.
a) In de turbine wordt slechts een gedeelte vsn de met de stoom toegevoerde
warmte-energie in mechanische energie omgezet. Het grootste gedeelte ver-
dwijnt met de afgevoerde stoom in de condensator en wordt daar via het koel-
water aan de omgeving afgegeven.
Hierbij komt nog een verlies door eigen elektrisch ver-
bruik. Omgerekend in (totale) warmte-ernegie betekent
dit een verlies van ca. 2,5 pCt. Het nuttig netto effect is
dus ca. 26 pCt.
in grafiek 1 is de invloed weergegevèn van de tempera-
tuur van het koelmiddel (stoom van de warmtewisselaars)
op de warmte-efficiency (nuttig effect).
GRAFIEK T.
Een derde mogelijkheid tot kostenverlaging per kWh
kan besloten liggen in het bouwen van centrales’ van het-
zelfde type, maar met een grotere produktie-omvang, dus
in plaats van een centrale van het Hunterstone-type van
300 MW een van 500 MW. Opzettelijk wordt gesproken
van ,,kan”, want naast kostenverlagende spelen bij toe-
nemende produktie-omvang eveneens kostenverhogende
invloeden een rol. De praktijk zal leren, wat de optimale
produktieomvang van een bepaald type centrale is. –
Het gevaar van schattingen.
Ten slotte zij nog géwezen op het feit, dat de ervaring
heeft geleerd, dat de bij de aanvang van de bouw van een
centrale begrote kapitaalkosten veelal te laag zijn geble-
ken. De werkelijke kapitaalkosten liggen in het algemeen
op een veel hoger niveau dan oorspronkelijk was voorzien,
hetgeen enerzijds te wijten is aan een onvoldoend gede-
tailleerde begroting, anderzijds aan gebrek aan construc-
tie-ervaring. Interessante gegevens hieromtrent, ontleend
aan een artikel van James A. Lane in ,,Nucleonics”, zijn
in grafiek 2 op blz. 809 weergegeven.
Duidelijk wordt hier de discrepantie aangetoond tussen
de bij de aanvang van de bouw van een groot aantal
Amerikaanse kernenergiecentrales begrote kapitaalkosten
(per kW) en de werkelijke kapitaâlkosten (per kW) na
voltooiing, of de laatst bekende schattingen. Opvallend
is het, dat de werkelijke kapitaalkosten (of de laatst be-
kende schattingen hiervan) dichter bij de ,,getrokken”
lijn liggen dan de oorspronkelijk begrote kapitaalkosten.
Deze lijn stelt – naar Amerikaanse berekeningen – het
theoretisch verband voor tussen de kapitaalkosten per
kW en de reactorgrootte, d.w.z. het aantal kWh.
‘s.Gravenhage.
Drs. J. ANTEN.
808
–
7-10-1959
GRAFIEK IE.
–
000.
.1
PWR(
Ist
I
p
ÔPWR(2nci Corel
PROC
4
PP
C
L
30
Yanlee
oCorn. Ed.
‘
Con Ed
-11,
1000—
chugocyl
EBWR
SRE
Piqua
Wolverine
o
Deigri Estirnate
RCPA
• Lofest £stiinotg
O PInt EssenIoiIy Corn
r’Leted
Plønt
Operøting
X ConvenhonatPlnnts
5
10
–
50
103
500
SiLE’
tP1we
Verkort jaarverslag van de
Stichting Het Neclerlandsch Economisch Instituut
över 1958
Algemcen.
• De naamwijziging van hët Instituut, noodzakelijk
geworden door het van kracht worden .van de Wet op de
Stichtingen, kreeg op het einde van het verslagjaar haar
beslag. In december werd de daartoe strekkende notariële
akte verleden .Ïn de naam van onze Organisatie
iS
nu het
woord ,,Stichting” opgenomen gelijk uit de titel van dit
verslag blijkt. Eveneens werd in het verslagjaar een tweede
statutenwijziging van kracht; deze wijziging bracht het
aantal onzer Curatoren statutair van 15 op 16 leden.
Besturende colleges.
Het Curatorium, onder voorzitterschap van Jhr. Mr.
J. H. Loudon, was gedurende het gehele verslagjaar vol-
tallig. Aan het begin van het verslagjaar namen de heren
J. Kraayenhof en Dr. W. T. Kroese zitting in dit college;
aan het einde van 1958 traden de heren Mr. R. A. H. M.
Dobbelmann en Mr. W. H. Fockema Andreae als curator
af. Hun plaatsen en die ontstaan door uitbreiding van het
aantal zetels, werden vervuld door de heren Dr. Ir. B.
Bölger, Mr. Dr. L. F. H. Regout en Prof. Dr. H. M. H. A.
van der Valk.
In het Dagelijks Bestuur hadden zitting de heren Jhr.
Mr. J. H. Loudon, voorzitter, ir. K. van der Pols, onder-
voorzitter, en Mr. W. H. Fockema Andreae, penning-
meester.
Organisatie.
De directie, bestaande uit de heren Prof. Ch. Glasz,
Prof. Dr. L. M. Koyck Prof. H. W. Lambers en Prof.
Dr. J. Tinbergen, bleef in het verslagjaar ongewijzigd.
7-10-1959
in de personeelsbezetting kwamen geen belangrijke
veranderingen voor.
Aan het einde van het verslagjaar telde het Instituut 49
medewerkers; 29 van hen waren doctorandi in de eco-
nomische wetenschappen. Voorts waren 1 landbouw-
kundig ingenieur, 1 sociograaf en 1 socioloog aan het
Instituut verbonden.
Een toenemend aantal buitenlanders nam deel aan het
onderzoekingswerk met betrekking tot de evenwichtige
economische groei van achtergebleven gebieden (Balanced
International Growth). Zij zijn niet begrepen in de ver-
melde getallen.
In het verslagjaar werd het onderzoekingswerk van
Balanced International Growth, onder leiding yan Prof.
Dr. J. Tinbergen, intensief voortgezet. Eens te meer bleek
daarbij de wenselijkheid, dat-de mogelijkheid zou worden
geschapen studenten door middel van een speciale op-
leiding in te wijden in de economie van de onderontwik-
kelde gebieden.
Hieraan werd in het verslagjaar tegemoet gekomen
doordat aan de Nederlandsche Economische Hoogeschool
een ,,Vormingscentrum voor Ontwikkelingsprogramme-
ring” werd gesticht, welk centrum eveneens onder leiding
staat van Prof. Tinbergen. De theoretische opleiding van
de onderzoekers op dit terrein van de economische weten-,
schap is daarmede in belangrijke mate door de Hoogeschool
overgenomen. Het praktische onderzoekingswerk blijft
‘op het instituut geschieden. Teneinde een goed functionerên
van beide organisaties te zelfdçr tijd te garanderen, trad
de heer,H. C. Bos, cc. drs., die Prof. Tin8ergen bij zijn
809
1
werkzaamheden in het iutuut ter zijde staat, eveneens
in gedeeltelijke dienst van het Vormingscentrum.
Werkzaamheden.
Economisch-Statistische Berichten.
11
De Redactie van het Weekblad leed een ernstig verlies
door het overlijden van Prof. Dr. Mr. F. de Vries. Prof.
De Vries is een van de initiatiefnemers tot de oprichting
van het Instituut in 1929 geweest en nam gedurende vele
jaren als Directeur deel aan de leiding van de werkzaam-
heden. Na zijn afscheid als hoogleraar in Rotterdam bleef
hij een toegewijd lid van de Redactie van Economisch-
Statistische Berichten.
In de Commissie van Advies voor België kwam in het
verslagjaar geen verandering.
De gebeurtenissen in Indonesië in de laatste maanden
van 1957 bleven ook voor liet Instituut niet zonder ge-
volgen: de abpnnementen in Indonesië gingen verloren.
Het aantal abonnees in Nederland vertoonde ook in 1958
een toeneming, zij het onvoldoende om de vermelde terug-
gang. geheel te compenseren. –
De
kopijpositie
was gunstig, in sommige maanden zelfs
ruim te noemen. Ook in
1958
werden drie speciale num-
mers uitgebracht, en wel het nummer van 29 oktober:
,,Managing the manager”, het nummer van 26 november:
,,De Sowjet-Unie als mededinger ‘en marktpartij” en liet
nummer van 24 december: ,,Peiling 1958″. Drie nieuwe
kronieken werden geopend: de ,,E.E.G.-kroniek”, ver
–
zorgd door Prof. Dr. J. Kymmeli, de ,,Euratom-kroniek”,
verzorgd door Dr. H. Riemens en de ,,Europa-blad-
wijzer”, verzorgd door het Europa-Instituut van de Rijks-
universiteit te Leidén. Uit vele reacties is gebleken, dat
voordeze kronieken grote belangstelling bestaat.
Onderzoekingswerk.
Meer dan in voorgaande jaren waren de activiteiten van
de researchafdeling van het Instituut op enige facetten
van twee grote probleemreeksen gericht, die een deel van
het Nederlandse bedrijfsleven in 1958 intrigeerden.
In de eerste plaats betrof het hier het probleem’ van de
substitutie tussen kolen en olie. Zowel op het niveau van
de verbruikshuishouding als van de industrie, kreeg het
Instituut het verbruik van beide brandstoffen en de rede-
lijkerwijs te verwachten ontwikkeling daarvan in de nabije
toekomst’ te nalyseren. Sommige van deze onderzoekingen
waren mèt de jaarwisseling nog niet afgesloten. In de
tweede plaats werden onderzoekingen verricht teneinde
voor enige bedrijfstakken de gevolgen van de komende
çcopomische integratie in West-Europa na te gaan. Een
dezer oiiderzoekingen werd verricht in samenwerking
met het Institut für Weltwirtschaft in Kiel. Onderzoekingen
van kleinere omvang hadden als onderwerp het verbruik
van enige consuhiptiegoederen en de stand van de conjunc-
tuur in de Verenigde Staten.
Het
,,regionale onderzoekingswerk”
had enerzijds be-
trekking op verschillende aspecten van gemeentelijke
activiteiten en an1erzijds een meer algemeen landelijk
karakter. In het kader van de eerstgenoemde onderzoekin-
gen werden rapporten samengesteld over scholen bouw,
woningbouw, aantallen te projecteren winkels in nieuw te
bouwen wijken enz: Voorts werden, om enkele voorbeel-
den te noemen, statistische bewerkingen van plaatselijke
vrkiezingsuitslagen verricht, een onderzoek ingesteld
naar de levensômstandigheden voor bejaarden voor de
gemeente Delft en de vakantiebesteding van de school- en
810
i
—————
BINNENKORT
VERSCHIJNT
1′
van E.-S.B.”
over het
HOORDEN BU LANDS
bedrijfsjeugd in dezelfde gemeente tot een onderwerp van
onderzoek gemaakt.
Landelijk van karakter was een vestigingsplaats-onder-
zoek verricht voor dë Wetenschâppelijke Commissie van
de’ Rijksdienst voor het Nationale Plan. Dit onderzoek
wees zeer sterk op het belang van stedelijke agglomeraties
als voornaamste bepalende grootheid voor de vestiging
van industrieën. Een ander aspect v’an ditzelfde vraagstuk
was onderwerp van studie in een opdracht voor de gemeente
Deventer, welke gemeente het Instituut heeft belast met
de bestudering van de mogelijkheden van een verdere groei
van het inwonertal. /
Ook dit jaar werden verschillende bedrijfsvergelijkende
onderzoekingen verricht. Zo werd, in samenweiting met
het Bedrijfs-Economisch Instituut te Groningen, het
Instituut voor Sociaal en Economisch Onderzoek aan de
Vrije Universiteit te Amsterdam en het Economisch
Sociologisch Instituut te Tilburg, gerapporteerd over de
rentabiliteit van de zgn. ,,uitbreng” in verschillende detail-
handelsbedrijven. Een en ander geschiedde onder auspiciën
van het Economisch Instituut voor de Middenstand te
‘s-Gravenhage. Dit rapport is gepubliceerd; het Instituut
nam hiervan het onderzoek naar de bovenbedoelde
rentabiliteit van het melkslijtersbedrijf voor zijn rekening.
Een aanvang werd voorts gemaakt met bedrjfsvergelij-
kende onderzoekingen betreffende de overheids- en instel-
lingswasserijen, zoals wasserijen van ziekenhuizen e.d. en
betreffende de personeelsbezetting van gemeenten. Andere
studies hebben betrekking op
,
hiermede vergelijkbare
onderwerpen; een van deze studies geschiedt in samen-
werking met de reeds genoemde instituten in Tilburg en
in Amsterdam.
In opdracht van de Ministeries van Binnenlandse Zaken
en van Financiën wordt voorts gewerkt aan een studie
omtrent de verschillen in de gemeentelijke kapitaaluitgaven
van een publiek karakter. Dit onderzoek heeft betrekking
op de investeringen van de 36 grootste gemeenten in
Nederland in de periode 1952 t/m 1956.
Andere onderzoekingen betroffen onderwerpen als de
7-10-1959
4
te verwachten ontwikkeling van bepaalde zeevrachten-
prijzen en de ontwikkeling van het scheepvaartverkcer
op het Noordzeekanaal met het oog op de gewenste
af-
metingen van dit kanaal. Ook de economische aspecten
van landaanwinningswerken in het noorden des lands
waren onderwerp van studie. Op eigen initiatief werden
onderzoekingen verricht op het stuk van de conjunctuur
in de Verenigde Staten en van het ondernemersgedrag
t.a.v. herinvesteringen, dit laatste in samenwerking met
het Bedrjfs-Economisch Instituut te Groningen.
De werkzaamheden van Balanced International Growth
omvatten in 1958 enerzijds adviezen voor derden, ander
–
zijds onderzoekingen die op eigen initiatief werden onder
–
nomen. In het kader van de eerstgenoemde onderzoekingen
werden studies verricht van de Organisatie en werking van
industrieparken in West-Europa, op verzoek van het Stan-
ford Research Institute (Californië); medewerking werd
verleend aan de beoordeling van een plan voor de eco-
nomisôhe ontwikkeling op lange termijn van A]grië;
enkele korte nota’s over kapitaalverstrekkingén aan onder-
ontwikkelde gebieden werden geleverd. Prof. Tinbergen
maakte deel uit van een commissie van deskundigen van
de G.A.T.T. teneinde te rapporteren over de toekomstige
ontwikkeling van de wereldhandel, inzonderheid met
betrekking tot de onderontwikkelde landen.
De onderzoekingen, welke op eigen initiatief werden
ondernomen, betroffen o.a. de ‘economische betekenis
van het gebruik van tweedehandskapitaalgoederen in
minder-ontwikkelde gebieden, het gebruik van meer en
minder kapitaalintensieve produktietechnieken in de
houtbewerkingsindustrie en een toepassing van een methode
ter beoordeling van projecten van wegenaanlég.
Twee buitenlandse gasten voltooiden in het kader van
de werkzaamheden van Balanced International Growth
hun dissertatie: Dr. M. K. Atallah promoveerde op
,,The long-term movements of
,
the terms of trade between
agricultural and industrial products” and Dr: S.
Chakravarty op ,,The logic of investment planning”.
Op de oprichting van het vormingscentrum voor ont-
wikkelingsprogrammering van de Nederlandsche Eco-
nomische Hoogeschool is reeds in het begin van dit ver-
slag gewezen.
De financiële uitkomsten over het verslagjaar waren
bevredigend; het bleek ook nu weer mogelijk het onder-
zoekingswerk met de inkomsten van opdrachtgevers en de
ter beschikking van de Stichting staande fondseft te finan-
ciëren. De beginnende belangstelling voor het werk vap
Balanced International Growth was verheugend, ok voor
hen wierfinanciële bijdragen de start van het onderzoekings-
werk op het terrein van de economie van onderontwikkelde
landen mogelijk maakten.
De secretaris van curatoren J. TINBERGEN.
De geidmarkt.
Er is in de maand augustus voor een bedrag van bijna
f. 750 mln. aan aanslagen in de vennootschapsbelasting
opgelegd, d.i. omstreeks f 100 mln. meer dan in augustus
vorig jaar. Het leeuwedeel van dit bedrag wordt in de
periole van 30 september – 10 oktober betaald, en het is’
dus geen wonder dat de hieruit resulterende krapte zich
tijdens de verslag’wéek geducht heeft doen gevoelen. De
krapteperiode was reeds ingeluid ten gevolge van de stijging
7-10-1959
der bankbiljettencirculatie die onder invloed van de sep-
tember-ultimo – wanneer niet alleen de lonen maar ook
de kinderbijslagen betaald moeten worden – heeft plaats-
gevonden. .
Er wordt dan ook druk gebruik gemaakt van de door
De Nederlandsche Bank geboden gelegenheid om schat-
kistpapier met een vervaldatum tussen 29 oktober enr.17
november bij haar in disconto te geven, ern wel op ibasis
van
21/4
pCt. discontci. Aanvankelijk stond van dit papier
naar schatting f. 330 mln, uit. In de week eindigend’ 28
september is reeds voor f. 90 mln, door de Bank opgenomen
en. in de verslagweek is opnieuw een deel van dit kortlopen-
de papier naar de open marktportefeuille van de Bank
verhuisd.
De banken leggen, door het in de volgende kasreserve-
periode vervallende papier van de hand te doen, beslag
op in de toekomst
vrijkomende
liquiditeiten, maar hier
staat tegenover dat mag worden;aangenomen dat de Schat-
‘kist zich juistin die periode weer van eet deel der vergaarde
belastingmiddelen zal gaan ontdoen. Zo zal bijv. op 25
oktober as. de kwartaalsuitkering aan de’ gemeenten
(ruim f. 250 mln.) plaatsvinden. M.a.w. de interventie
van de Bank verzacht de schommelingen op de geidmarkt
en maakt het voor de banken in mindere mate noodzakelijk
om; vanwege een tijdelijke ,kraptetoestand, tot liquidatie
van hun buitenlandse beleggfnfi over te gaân:
De kapitaalmarkt.
Aan de onzekerheden
omtrent
de ontwikkeling van de
factoren ‘die momenteel het Amerikaanse koerspeil beïn-
vloeden – de staalstaking, het peil der defensie-uitgaven,
het verloop.van de rentestand —is in de verslagweek geen
einde gekomen. Er hebben zich ‘dan ook flinke koers-
schommelingen voorgedaan, die het Dow Jones gemiddelde
voor industrials per saldo op een iets hoger niveau hebben
gebracht.
Het belangrijkste nieuws op de Nederlandse kapitaal-
ma’rkt was ihet mislukken van de emissies
–
Amsterdam en
Rotterdam, beide groot f. 25 mln. Inschrijvingen op de
â 99 pCt. aangeboden
41/4
pCt. obligaties werden volledig
toegewezen. Dit stond wel in schrille tegenstelling tot het
resultaat van de uitgifte door de Bank voor Nederlandsche
Gemeenten van f. 75 mln. 44 pCt. obligaties a pan,
waarop vorige week de inschrijving openstond. Deze lening
werd vele.malen overtekend, zodat op de inschrijving een
belangrijke reductie moest wordén toegepast. Toch ware
het onjuist de reële belangstelling voor beide emissie-typen
alleen en uitsluitend af te meten aan de mate van over-
tekening. Als eenmaal wordt aangenomén – zoals bij de
lening B.v.N.G. – dat een lening overtekend ‘gaat worden
ontstaat de neiging om te gaan majoreren, d.w.z. om voor
een groter bedrag in te
schrijven
dan in overeenstemming
is met de reële behoeften. Dit majoreren kan op twee
plaatsen geschieden, ni. enerzijds bij dé (particuliere dan
wel institutionele) beleggers, en anderzijds bij de inschnijf-
kantoren. Majoreren deze laatste, en vindt ten gevolge
hiervan overtekening plaats, waardoor een dienovereen-
komstige reductie op de inschrijvingen nodig wordt, dan
kan het zeer wel zijn dat de belegger van deze, officieel in
de couranten aangekondigde, reductie in het geheel niets
of slechts zeer weinig bemerkt, m.a.w. dat hij een (vrijwel)
volledige toewijzing
krijgt.
Omgekeerd zou ook gesteld kunnen worden dat de
mislukking van de
41/4
pCt. emissies geen geheel zuivere
maatstaf vormt voor de plaatsingsmbgelijkheid van dit
type obligaties. Gezien de omstandigheid dat de leningen
81V
Amsterdam en Rotterdam door een tweetal bankconsortia
werden overgenomen, en dat een mârge van maximaal
2
pCt. tussen de overnemings- en de emissiekoers volgens
de rentegamma-voorschriften geoorloofd is, zou bij som-
mige beleggers de verwachting een rol gespeeld kunnen
hebben dât zij, na het mislukken der emissies, een gedeelte
van deze marge’ voor zich zouden kunnen opeisen, Dit
,,spelen met de marge” zou ook een verklaring kunnen
opleveren voor het op het eerste gezicht nogal merkwaar-
dige verschijnsel dat een rechtstreekse lening door de
gemeenten Tilburg en ‘s Hertogenbosch werd aangekondigd,
nadat het reeds vrijwel vaststond dat er weinig kans van
slagen voor de emissies Amsterdam en Rotterdam aan-
wezig was.
Of
aldus aan de margebepaling in de rente-
gamma-voorwaarden een lang leven beschoren zal zijn
moet men nu maar afwachten.
Volgens de dividendstatistiek van ,,Het Financieele
Dagblad” hebben er in de eerste acht maanden van dit jaar
418
dividenddeclaratiesplaats gevonden, evenveel als in de
ienovereenkomstige periode van
1958.
Deze declaraties
betekenen in 116 (v.j.
88)
gevallen een verhoging van het
dividend, en in.61 (v.j.
118)
gevallen een verlaging.
aand.
indexcijfers
A.N.P.-C.B.S
2
jan.
25 sept
2 okt.
(1953
=
100)
1959
1959
1959
Algemeen
……………………………
255 307 302
Internat.
concerns
…………………
.
375
441 434
Industrie
……………………………
174 227
225′
Scheepvaart
………………………….
151 156 152
Banken
…………………………………
138 186
179
Indon.
aand .
…………………………
103
134
‘133
Aandelen
Kon.
Petroleum
……………………
f.
183,20
f.
158,70
f.
154,30
Unilever
………………………………
452
647
643,1
Philips
…………………………………
493%
644
63344
A.K.0
………………………………….
262 376
371½
Kon.
N.
Hoogovens
………………
341
573½ 578½
Van
Gelder
Zn .
……………………
193 244 240
1
/4
H.A.L.
…………………………………
158½
1611/
2
159
Amsterd.
Bank
………………………
253’/2
329%
315
1
/4
Ver.
H.V.A.
Mij-en
………………
131½ 147½
148’/4
Staatsfondsen
2½
pCt.
N.W.S.
……………..
…….
59
3
4
57½
57
3½
pct.
1947
…………………………
90
92jj
924
3%
pCt.
1955
1
……………………
87½ 89½
89
3
pCt. Grootboek
1946
………….
88
1
/s
‘
90
90½
3
pCt.
Dollarlening
………………
90½
90/
90%
4½
pCt.
Nederland 1958
…………
99fa
100½
100
ç
Diverse obligaties
3½ pCt. Gem. Rotterdam 1937 VI
9044
93½
95
3½ pCt. Bk.v.Ned.Gem.195411f111
9lj
87%
87½
3
1
/
2
pCt. Nederl. Spoorwegen
89
93½
93
3
1
A
pCt.
Philips
1948
………………
95
961/4
957s
:w4
pCt. Westl.
Hyp.
Bank
83%
874
8844
6
pCt. Nat.
Woningb.len.
1957
110
109%
109
New
York
Aandelenkoersgemiddelde
Dow Jones Industrials
588 633 637
M. P.
GANS.
H. BRONS Jr
MAKELAAR IN ASSURANTIËN
TELEFOON 1119 80
MAURITSWEG 23
*
ROTI’ERDAM
812
Bij onze Levensverzekering Maatschapij is
plaats voor een
jurist
of
econoom
die – na eer opleiding van enkele jaren in het
levensverzekeringsbedrijf – zal worden aan-
gesteld in een verantwoordelijke functie op
commercieel gebied.
Leeftijd tot 30 jaar.
Eigenhandig geschreven brieven met uitvoerige
inlichtingen omtrent levensloop en studieresul-
taten, vergezeld . van een recente pasfoto te
zenden aan de personeelschef, Groenhoven-
straat 2 te ‘s-Gravenhage, onder vermelding
van de letters J. L.
DE NEDERLANDEN VAN 1845
Alle verzekeringen
1
1
1
1
•1
1
LIII
1
1
1.
1
t
1
7-10-1959
•
.
..
..
‘•
•
.
.
-. –
«
”r
Deze topfunctionaris verdient een .topsalaris
maar…. kan hij ook bogen op een voldoende
pensioenregeling?
Veelal niet! Hij moge dan al opgenomen zijn in de voor de overige werknemçrs ge.-
troffen voorziening doch deze blijkt doorgaans te gering in verhouding tot zijn inkomen.
Hij ontvangt evenwel eén zodanige beloning voor zijn arbeid dat hij geacht kan worden
financieel in staat te zijn zelf de toekomst voor zich als ook voor zijn na te laten be-
trekkingen in geval van zijn vooroverlijden veilig te stellen hetzij door zelf-sparen dan
wel door het aangaan van een levensverzekering.
In deze opvatting nu is een kentering gekomen en de oorzaken daarvan zijn niet ver
te zoeken. De zware tol die de fiscus speciaal van de hogere inkomens heft en de steeds
stijgende kosten van levensonderhoud zijn wel de voornaamste. Deze maken het voor
hogere functionarissen steeds moéilijker de benodigdé gelden voor de verzekering van
hun toekomst af te zonderen.
S
Jn werkgeverskringen wordt er dan ook steeds meer toe, overgegaan voor het onmis-
bare leidinggevende personeel – waarbij ook nog al eens in het geval van een naam-
loze vennootschap de directie zelf wordt betrokken – een aparte pensioenregeling op
te zetten los van de voorziening voor de andere werknemers.
S
Ter waarborging van de daaruit voortvloeiende aanspraken nu verdient een verzekerings-
overeenkomst alleszins aanbeveling!
R. Mees & Zoonen zullen in hun hoedanigheid van assurantiemakelaars voôr. belang-
stellenden gaarne vrijblijvend een voor de werkgever, zijn ‘staf. en de fiscus aanvanrdbaar
en ook praktisch uitvoerbaar plan voor. dusdanige regelingen uitwerken. De plaats van
de assurantiemakelaar immers is en blijft die tussen de vragers naar en de aanbieders
van verzekering. Hij immers paart kennis van het vak en het bedrijf alsmede wetenschap
op het terrein van het recht, de fiscale en sociale wetgeving aan’ neutraliteit en
objectiviteit.
R*M’EES & ZOONEN
–
OTT’EROAM –
AMSTERDÂM
8-GRAVE’NHÂGL -DELFT
– SCHIEDAM –
VLAARDING1
• ALBLASSERDAM
7-10-1959
S
S
S
– •
‘
813
1′
Fman. cie
ellil
0
orde ei
Het Bureau voor ersoneelverzekering van Amstleven
geeft adviezen over de stichting van een pensioenfonds
‘gebaseerd op alle feiten, welke een rol spelen
bij dit belangrijke besluit.
Ø
Onafhankelijke financiële, fiscale en organisatorische
adviezen van specialisten garanderen u een zojuist
do
PWiDr
mogelijke vorm van personeelverzekering.
Adviseurs van het Bureau staan u gaarne ten dienste
bij het opstellen van plannen voor een fiscaal voordelig en
g efiiiidLd
uit een oogpunt van risicodekking waterdicht’ pensioenfonds.
oordeel
•
Vraag in ieder geval de brochure Van uitzondering tot
regel’; deze bevat in het kort alle belangrijke feiten.
thans weekblad!!
Hiermee wint dit speciaal op de
particuliere belegger ingestelde
tijdschrift zeer ‘aan actualiteit.
Verder gaat Bel-Bel thans ook
1x per 14 dagen de
koersen
van, incourante fondsen
pt-
bliceren, verstrekt door de
Nederi. Credietbank N.V.
Abonnementen (per jaar f19,—;
per kiartail f 5,50) kunnen
elk kwartaal ingaan en dienen
te worden opgegeven bij
de Administratie von Bel-Bel,
Postbus 42, Schiedam.
VRAAGT EEN
GRATIS PROEFNUMMER!
Ter, uitbreiding van zijn organisatie zoekt het
BUREAU VOOR GROEPSVERZEKERING
vande
–
NATIONALE LEV NSVERZEKEPJNG-BANK N.V.
ende
N.V. LEVENSVERZEKERING-MIJ,
van
)E NEDERLANDEN VAN 1845
een jurist of econoom
met commerciële ambitie,
die na een degelijke voorbereiding in aanmerking kan komen voor
een verantwoordelijke functie, waaraan een’ dienovereenkomstige honorering
en pensioen zijn verbonden.
• Zonc;dig kan hulp bij huisvesting worden gèboden.
De maximumleeftijd is 35 jaar.
Eigenhandig geschreven brieven met een uitvoerigé beschrijving van
levensloop
en
een recente pasfoto te richten aan de directie van de
Nationale Le.rensveriekering-Bank N.V., Postbus 796, Rotterdam.
814
7-10-1959
HOLLANDSCHE SOCIETEÎT
VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.
Hoofdkantoor Nederland.:
Herengracht 475, Arnsterdarn-C.
:
teL 221322
Head Office Canada:
1130 Bay Street, Toronto 5
meer dan anderhalve
eeuW levensverzekering
Het
Nederlands Verbond van Vakverenigingen
vraagt
voor zijn wetenschappelijk bureau een
economisch medewerker
die onder meer belast zal worden met uitvoe-
ring en beoordeling van produktiviteitsbereke-
ningen als basis voor de loonvorming.
Gegadigden dienen in staat te zijn zich snel
in de problematiek der produktiviteitsbereke-
ning in te werken.
Kennis van loonpolitieke en loontechnische
vraagstukken strekt tot aanbeveling. De voor-
keur gaat uit naar een academisch gevormd
econoom.
Sollicitaties binnen 14 dagen te richten aan het
N.V.V., P. C. Hooftstraat 180, Amsterdam-West.
D.
HUDIG
&
co
Ao. 1825
MAKELAARS IN ASSURANTIN
ROTTERDAM
Telefoon 139360
.
Wijnhaven 23
Telex 21103 Postbüs 518
VAN DER
HOOP,. OFFERS
&
ZOON
Ao. 1807
BANKIERS
ROTTERDAM
Telefoon 114620
Westersingel 88
Telex 22199
Postbus 502
Ihh!
,
.
1
:
i
uiut
N
Over
de gehele wereld treft u kantoren van de N.H.M.
N
u
fl
aan. Het is voor de moderne zakenman van onschat-
baar belang
dat
hij
voor
zijn
internationale
zaken
H
gebruik
kon maken van de diensten van een internatio-
H
nole bank. De N.H.M. is zowel in de landen van het
FA
H
Verre
en Nabije Oosten als in Oost-Afrika en Amerika
H
voll
•
e
met eigen kantoren vertegenwoordigd en kon u waarde-
inlichtingen uit de eerste hand verschaffen.
H
N
eder1alldsche
ii
llallde1-1Iaatschappij, N.Y.
11111
N
Hoofdkantoor:
t4
Amsterdam, Vijzelstraat 32
H
160
H
kantoren in binnen- en buitenland
H
w
‘
NEDERLANDSE
PARTICIPATIE
MAATSCHAPPIJ N.V.
Opgericht in 1948 door levensverze-
keringmaatschappijen, banken en an-
dere lichamen, voor het verschaffen
van financieringsmiddelen, inzonder-
heid door deelneming in het aan-
delen kapitaal van middelgrote on-
dernemingen.
gevestigd
te
Amsterdam
Kelzergracht 271-275
7-10-
1959
815
II
.• j&
u
I-
i.t.t
!:•!!
1
•
:
•
:
ii
::
•.i J.:i
1!,
V
114TT1U!,1uI;;
NEI
woo
m
o
–
w
o
n
H
U
REN
7
0
ONDERLINGE VERZEKERINGEN
ii’ HET BEDRIJFSLEVEN
WET-RISICO
. – – – S
5s
–
–
–
–
–
S –
–
–
S
S..
-.rulTr
–
Â’I.I 1
J
1-2
–
1.15
URAND-RlSIU
111111 ICI 1 CII 1l UCI 11W Il
L
–
Brand- en bedrljfsschade-
pENSIOEN-RISICC
verzekering voor industriële
-I
en andere objecten.
Ouderdoms-, weduwen-,
wezen- en invallditeitsvei
Belangrijke besparing op de
zekering van werknemer
premie.
.
Verzekerd bedrag ruim
1 miljard gulden.
Verzekerd bedrag ruim
Belegd vermogen 250
2 miljard gulden.
miljoen gulden.