Eco no misch – StatistIsche
•
[
Ho
Ber
khteft
ofdcommissie voör de’ 1orinalistie
in Nederland
ProDr C. L.
Hârriss
ospects of eonomk deessiön in
the Unitéd States
t
Drs-M’. C. Verburg
Het Drie-eilandenplan
*
Drs H. L Dekking
Terugblik op de
.
jntenaticnal
Materials Cönfe:rence
*
C.
Vermey
Belangwekkende ohtwikkeling in de
luchtvaart
•
S
*
Drs W. Eizenga
Full employinent en arbeidsproductiviteit
S •
/
•
S
‘
UITGÂVE V,AN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
•
/
39e JAARGANG
S
1
No 1921
WOENSDAG 31 MAART
1954
KAS-ASSOCIATIE N.V.
SEUISTRAAT 172
1iMSTERDA!
Voorschotten op effecten en
schatkistpapier
.It.
E
ll I
:
E
___
I
til
(!(1
t
rvs
Bij de N.V. Waterleiding Maatschappij
,,Zeeuwsch Vlaanderen” te Terneuzen
is plaats voor
EEN ECONOMISCH
GESCHOOLDE KRACHT
die niet werkzaamheden van organisatorische
aard zal worden belast. Tevens zullen diverse be-
drijfseconomische onderzoeken moeten worden
verricht.
Geboden wordt een zelfstandige werkkring.
Salarisschaal
f
7.000,- tot
1
10.000,-.
Aanstelling in vaste dienst met een proeftijd. van 1 jaar. Standplaats Terneuzen waar dienst-
woning beschikbaar is. Verplaatsingskosten wor
–
den vergoed.
De vereisten zijn: een ruime ervaring op be-
cirijfseconomisch terrein; kennis van budgettering
en administratie; goed met mensen kunnen om-
gaan. Leeftijd pim. 35 jaar. –
Het doctoraal examen in de economie is niet
4
vereist, doch strekt tot aanbeveling.
Candidaten zulleit eventueel worden uitgenodigd
voor een psychologisch onderzoek.
EIGENHANDIG
(niet met ballpoint)
GESCHRE-
VEN
brieven met
VOLLEDIGE
inlichtingen over
leeftijd, opleiding en practijk en vergezeld van
twee recente pasfoto’s (van voren eii opzij) uiter
–
lijk
12 APRIL
a.s. aan de
NEDERLANDSCHE
STICHTING VOOR PSYCHÖTECHNIEK,
Wit-
tevrouwenkade 6, Utrecht, onder’nummer 21964.
• BIj het Centraal
Bureau voor de Statistiek
wordt gevraagd
BIBLIOTHECARIS-ARCHIVARIS
Vereist: academische opleiding (bij voorkeur Econo-
mie), dipi. administratief -bed.rijfsbibliothecaris en
dipi. Archiefbeheer; bibliotheekervaring is noodza-
kelijk.
Salaris: hoofdcommies/referendaris. Indiensttre-
ding: zo spoedig mogelijk.
SolI. tdt 14 April 1954, onde motto VDfBicaar 51
(in linker bovenhoek env. en brief) aan de Centrale
Personeelsdient, Bzuiden1iout 15, Den Haag.
246
‘
I
s:
…
‘
RM
,
NEESI ZOONEN
A01720
BANKIERS
&
ASSURANTIEMAKELAARS
ROTTERDAM,
AMSTERDAM – ‘s-GRAVENHAGE
DELFT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN
Bedrijfsruimte te huur
In industriecentrum in het Oosten des lands Wordt op voor-
delige voorw. te huur aangeb. een direct te betr. nieuw geb. be-
drijisruimte ter oppervl. van pim. 330 m2. Ruime arbeidsmarkt en
goede verkeersligging. Enkele woningen beschikb. Er. no. E.S.B.
13-2, Bur. v. d. Blad, Postbus
42,
Schiedam.
Regelmatige reclame
verhoogt Uw goodwill’
E C
0 NO MI S H -.
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor
Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterddm-
w
Telefoon 38040. Giro 8408.
Bankiers:
R.
Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor
België:
Dr J. Geluck, Zwj/naardse
Steenweg 357, Gent.
Abônnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-
W
Abonnementsprijs,
franco
per Post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rjjksdelen (per zeëpost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultiMd van het kalenderjaar.
Losse nummers
75
ets.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertnties
te richten aan de Koninklijke Nederland.sche Boekdrukker(/
H. A. M. Roelants, Langè Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1 of 3).
Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op
aan-vraag, Rubrieken
,,
Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
/0,60 per mm (dubbele ‘kolom). De iUministratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
31 Maart
1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
247
Hoofdcomrnissie voor de Normalisatie in Nederland
Onder de directe drang van oorlogsomstandigheden
werd aan de reeds lang levende gedachte, dat door onder-
ling overleg en samenwerking een meer productieve voort-
brenging en verdeling van goederen en diensten kan
worden verkregen, een concrete vorm gegeven.
In 1916 richtten de Ned. Maatschappij voor Nijver-
heid en Handel en het Koninklijk Instituut van Inge-
nieürs de Hoofdcommissie voor de Normalisatie in
Nederland (HCNN) op. Deze commissie had en heeft
ten doel door het stellen van nationaal geldende normen
het zakelijk verkeer te vergemakkelijken en onnodige
verscheidenheid te voorkomen of uit ‘te bannen, teneinde
op arbeid en materiaal te besparen.
Voor de opstelling van normen is een groot aantal
technische commissies werkzaam (thans ca 200), waarin
deskundigen en belanghebbenden zich vrijwillig inspan-
nen voor de totstandbrenging van normen. Deze worden,
na goedgekeurd te zijn door de Technische Raad, eerst
gepubliceerd als ontwerp-norm (V-norm). Na verwerking
van de .hierop ontvangen éritiek worden ze door de
HCNN uitgegeven als definitieve norm ‘(N-norm).
Ongeveer 1.200 definitieve normeh, waaronder vele, in
boekvorm, zijn nu verkrijgbaar.
• Het terrein, dat door de normcommissies wordt be-
streken, is hoofdzakelijk het technische, maar er is een
duidelijke tendentie waarneembaar om ‘ook normen o’p
te stellen voor gebieden die in a’ndere ‘.sectoren van het
maatschappelijk bestel liggen. –
Aanvankelijk ging de gedachte uit naar maatnormali-
,satie en typebeperking, doch in de loop der jaren werd,
om aan de behoeften yan het bedrijfsleven te voldoen,
meer en meer aandâcht besteed aan normalisatie van
keuringseisen, ‘beproevingsmethodes, kwaliteitsbepalin-
gen, nomenclatuur enz. Dit groeiproces, zowel in horizon-
tale als verticale richting, is van het grootste belang, daar
hierdoor steeds meér takken van industrie worden inge-
schakeld bij normalisatie.
Een moeilijkheid, waarvoor de HCNN hierbij staat,
is de toepassing van de normen. Weliswaar is de wijze
waarop in de normcominissies overeenstemming wordt
bereikt over de inhoud van de normen – vaak een com-
promis,van of een keuze uit hetgeen in de praktijk wordt
toegepast – een garantie’voor de innerlijke waarde er
van, maar dit houdt nog niet in dat deze nu
,
ook zonder
meer in een gehele bedrijfstak worden toegepast. De norm
toch is feitelijk iets nieuws en er zijn altijd weerstanden
te overwinnen alvorens men er vrijwillig toe, overgaat
het eigen systeem te vervangen door een ander.
Het kan jaren duren voordat de mentaliteit dusdanig
is gevormd dat de norm algemeen toepassing vindt.
Normalisatie is dan ook in vele”opzichten een geestelijk
vormingsproces en de Hoofdcommissie, zich hiervan be-
wust zijnde, tracht dit proces zo veel mogelijk te be-
invloeden. /
De plannen van de Hoofdcommissie zijn er dan ook
op gericht om een, steeds intensievere productie van nor-
men te bevorderen. Daarnaast wordt een voorlichtings-
dienst ontwikkeld die de toepassing van de normen
stelselmatig zal propageren.
Naast de nationale normalisatie, waaaan de Hoofd-
commissie in de eerste plaats haar aandacht wijdt, staat
de internationale normalisatie. Hiervoor bestaat de Inter-
national Organization for Standardization (ISO), welke
instelling de in de diverse landen parallel lopende activi-
teiten coördineert en bewerkstelligt dat de nationale
normen zo mogelijk gelijkvormig worden. De nationale
normalisatielichamen zijn er lid van, ‘terwijl de inter-‘
nationale aanbevelingen (recommendations) worden op-
gesteld in de technische commissies van de ISO die zijn
samengesteld uit deskundigen van de diverse landen.
Voorts mag’ er nog op worden gewezen dat de normali-
satie op electrotechnisch gebied wordt yerzorgd door de
International Electrotechnical Commission (IEC); welke
commissie als ,,technical division” is verbonden aan ‘de
ISO. De Nederlandse afdeling van de IEC, het Neder-
lands,Electrotechnisch Comité (NEC), werkt als buiten-
gewone groepscommissie van de HCNN aan de totstand-
koming van Nederlandse en internationale normen op
electrotechnisch gebied.
Nederland, dat in zo grote mate afhankelijk is van het
internationale verkeer, neemt op zeer actieve wijze deel
aan het werk van de ISO en voert van een 15-tal
ISO-
commissies het internationale secretariaat.
‘s-Graveahage.
C.
KUILMAN.
INHOUD
Blz.
Blz.
Hoofdcommissie voor de Normalisatie in Neder
–
land, door C. Kuilman
…………………
247
Prospects of economic depression in the United
States, door Prof. Dr C. L. Harriss ……….
249
Het Drie-eilandenplan; 4eeland en zijn isolement,
door Drs M. C. Verburg ……………….
250
Terugblik op de International Materials Confe-
rence, door Drs H. L. Dekking ……………
254
Belangwekkende ontwikkeling in de luchtvaart,
door C.
Vermey
……………………….
257
Full employment en arbeidsproductiviteit,
door
Drs W. Eizenga ………………………259
Boekbespreking:
Dr J. Alers:Het vrijwillig filiaalbedrijf,
bespr.
door Drs S. C. Bakkenist ………………
261
Aantekening:
Recessie in de Verenigde Staten ………….262
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet …
262
Statistieken:
Wisselkoersen ……………………….263
Interim-prijsindexcijfers van het gezinsverbruik 263
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; II. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;
C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.
cdMMI5sIE VAN ADt’IES VOOR BELGIË! F. C’ollin; J. E. Menens;
J.
van Tichelen; R. Vandepuue;
A. Vlerick.
AUILUKttt%,U* VOU1t.UUDI.IN
248
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31 Maart 1954
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
Prof Dr C. L. HARPJSS, Prospects f economic depres-
sion in the United States.
Er zijn belangrijke redenen voor de mening dat er geen
depressie zal ontstaan, zoals in de jaren dertig. De finan-
ciële structuur is zodanig vernieuwd dat de Regering
geld kan scheppen ter voorkoming van een enorme con-
tractie en een omslag kan afweren. Een andere reden is
dat een grote stabiliserende invloed is gelegen in de over-
heidsfinanciering. De belasting- en uitgavenprogramma’s
van de Regering zullen krachten ontwikkelen die de
tendentie hebben om cycische fluctuaties te compenseren.
Bovendien heeft het werk van de economisten gedurende
de laatste tWee decennia licht geworpen, op de wijzen
waarop de bedrijvigheid kan worden gestimuleerd. Er
zijn echter ook onbevredigende punten in de economie
aanwezig. De vrag die üit de tekorten, ontstaan in de
depressie en dé ôorlog, voortvloeide is bevredigd, zodanig
dat déze minder druk uitoefent. Vervolgens wijst schrijver
o.a. op de uitstaande schulden, ingevolge de aankoop
van huizen en consumptiegoederen. De grootste onze-
kerheid is wellicht, of de grote particuliere investeringen
zullen voortduren. Schrijver verwacht een seculaire
kosten- en prijsstijging, die niet noodzakelijk full em-
ployment met zich brengt, maar ernstige werkloosheid
en stagnatie voorkomt.
Drs M. C. VERBURG, Het Drie-eilandenplan; Zeeland
en zijn ‘isolement.
Het Drie-eilandenplan beoogt Noord-Beveland door
afdâmmingen resp. van het Veerse Gat met Walcheren
en van het Oostelijk deel van de Zandkreek.met Zuid-
Beveland te verbinderL Het plan is meer van regionaal
dan van provinciaal belang. Met name Noord-Beveland
trekt er grotelijks profijt van. Schrijver geeft een over-
zicht van de kosten en opbrengsten van liet plan, waar-
uit blijkt datde kosten in belangrijke mate worden over-
troffen door de opbrengsten. Vervolgens schetst schrij-
vér enige, gevolgen van het Drie-eilandenplan. Ten
aanzien van consumptie-arJkelen van hogere orde heeft
Goes als het ware een monopolie voor Noord-Beveland.
Vaste verbindingen zullen dit monopolie doorbreken.
Middelburg wordt even gemakkelijk bereikbaar. Schou-
wen-Duiveland, komt verkeerstechnisch dichter bij mid-
den-Zeeland. De arbeidsmarkt ondergaat een vergroting.
Het onderwijs voor de Noord-Bevelandr ondergaat een
verbetering.
D,s
I1
L. DEKKING, Terugblik op de International
Materials Conference.
Door het uitbreken van het Korea-conflict werd het
evenwicht tussen vraag naar en aanbod van grondstoffen
ernstig verstoord. Spoedig werd algemeen ingezien, dat
de prijzen tot een buitensporig niveau zouden stijgen
en dat verscheidene essentiële grondstoffen door vele
landen niet meer zouden kunnen worden aangeschaft.
Daarom was een internationale samenwerking tussen
producerende en consumerende landen onontbeerlijk.
De International Materials Conference werd op 12 Janu-
ari 1951 opgericht door de ,,Grote Drie”, teneiiide de
belanghebbende landen in de vrije wereld te doen samen-
werken ter bevordering van de producde, de distributie
en het doelmatige gebruik van de schaarse grondstoffen.
• De kern werd gëvormd door de Centrale Groep,welke
de algemene grondstoffenpolitiek zou voeren. Zij zou
beoordelen welke schaarse ‘producten onder haar aan-
• dacht zouden worden genomen en voor welke dezer
speciale wérkgroepen moesten worden ingesteld. Schrij-
ver behandelt verschillende resultaten van de Organisatie.
Door de economische ontspanning werden de toewij-
zingen van grondstoffen langzamerhand gestaakt. Op
1′ Januari
1954
werd de
;
Organisatie officieel ontbonden.’
C. VERMEY, Belangwekkende ontwikkeling in de lucht-
vaart.
De groeiende betekenis van het luchtverkeer, zowel
wat het passagiers- als vrachtvervoer betreft, is voor
enkele grote Engelse scheepvaartmaatschappijen aan-
leiding geweest een belang bij bestaande onafhankelijke
luchtvaartondernemingen te verwerven. Schrijver noemt
enige grote scheepvaartmaatscliappijen die deze ont-
wikkeling hebben ondergaan. Vervolgens ‘gaat schrijver
in op de vraag, of het voorbeeld der grote Engelse scheep-
vaartconcerns in Nederland navolging zal vinden. Neder-
land heeft geen onafhankelijke luchtvaartondernemingen,
wat mede een der oorzaken is geweest voor het feit,
dat Londen in luttele jaren tijds tot het belangrijkste
internationale luchtbevrachtingscentrum kon uitgroeien.
Drs W. EIZENGA, Full employment en arbeidsproducti-
viteit.
Zaterdag ji. is, onder auspiciën van de Contactcom-
missie van Acad.emisch Gevormde Economen, te Eind-
hoven, de vierde Landdag voor Economen gehouden.
Op deze Landdag hebben Prof. Dr J. R. M. van den Brink
én Prof. Dr H. J. Witteveen een inleiding gehouden over
,,Full employment en arbeidsproductiviteit”. Prof. Van
den Brink beziet het onderhavige probleem in de breedte
tegen een sociaal-psychologische achtergrond, terwijl
Prof. Witteveen in de diepte uitbouwt tegen een achter
–
grond van het algemeen economisch evenwicht. Dit
artikel bevat een kort verslag van deze inleidingen.
– SOMMAIRE –
Prof Dr C. L. HARRISS, Prospects of economic depression
in the United States.
Dans cet article, l’auteur examine les risques d’une
dépression économique aux Etats-Unis.
Drs M. C. VERBURG, Le plan des 3 îles; la Zélande et
son’ isolement.
Le plan des 3 îles tend â relier Noord-Beveland â
Walcheren et Zuid-Beveland grâce aux endiguements.
L’auteur expose la génèse et la signification du plan.
Drs H. L. DEKKING, Coup d’oeil rétrospectjf sur l’Inter.-
national Materjals Conference.
L’auteur traite la création, des résultats et de la disso-
lution de la International Materials Conference.
C. VERMEY, Développement important de la navigation
aérienne.
L’auteur donne quelques exemples de grandes com-
pagnies maritimes britanniques, qui ont acquis des
intérêts dans des entreprises de navigation aériennes in-
dépendantes. 11 se demande ensuite si cette évolution
sera suivie aux Pays-Bas.
Drs W. EIZENGA, Plein emploi et productivité.
Samedi dernier a eu lieu la 4e journée nationale des
economistes. A cette occasion, le Professeur Dr J. R. M.
van den Brink et le Professeur Dr H. J. Witteveen ont
fait un exposé sur le ,,Plein emploi et la productivité”.
Cet article comprend un résumé de cette conférence.
31 Maart 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
249
Prospects of economic depression in the United States
The free world lives in fear, and the Communists in
hope, of a serious business depresion in the United
States. Any repetition of the horrors of the 1930’swould
shake mankind in ays we can hardly imagine. Since
big depressions start small, any drop in business arouses
worries that the decine may cumulate, feeding on itself,
and generate a tragically serious depression. Such extreme
worries seem to me alhiost groundless as applied tc the
United States. Of course, incredibly stupid government
policies could make any modest dedine cumulate into
something big. We always face the risk that persons to
whom great political power is given may be seriously
deficient in economie competence. For the United
States, however, 1 believe that in the forseeable future
government actions to prevent depression will not be
very bad and are much more likely to be rather good.
There are powerful reasons, eonomic and political,
for believing that nothing like the 1930’s will develop.
Few people, either here or in America, seem to understand
the magnitude of the structural changes in the economy
of the United States which provide some of the basis for
this optimism. One, certainly, is the strengthening of.our
banking and financial system. The severity of the depres-
sion of the 1930’s in the United States was du’e more to
bank failures and monetary côntraction than often
recognized. Nothing of the sort is likely (or possible) now.
Speaking broacily, the financial structure has been re-
built in ways that permit (and may require) the national
government to use its power to create money to prevent
huge contraction, and certainly to forestali collapse.
Considerable monetary expansion and contraction are
stil possible, of course; a monetary basis for potential
cumulation of an economie trend, especially one down-
ward, remains. Yet nothing like the financial tragedies
of the past seems’ possible, and even moderately wise
central banking policy will give considerable protection.
A second major reason for difference from the pre-
1940 past is that much stabilizing influence has been
built into government finances. Largely by accident -,
certainly without the considered judgment of Congress
– the tax and spending programs of the U.S. government
will produce forces tending to offset cydical fluctuations.
As business dedines, government expenditures rise some-
what, and tax collections fail substantially. In other
words, government ,,buying” (indiuding transfer pay-
ments) increases while the Treasury, by taking less from
taxpayers, permits them to buy more. Loss carrybacks
for businesses provide funds through tax refunds just
when badly neded. Unemployment insurance helps
provide a welcome support for consimer markets. Of
course,
tbe
way the government finances the deficit which
results is important; we cannof be certain of the Treasury’s
policy. Conceivably, it might be as wrong as the infiation-
creating debt management after World War II, but a
generally expansionary borrowing policy seems probable.
Moreover, with huge amounts of its debt maturing (or
redeèmed) every few
mtonths,
the Treasury could shift
enough debt to the commercial and the Federal Reserve
Banks to force great liquidity and monetary expansion;
while the mechanics are not widely understood, and
such a policy would be out of line with recent Treasury
thinking, something of the sort is not inconceivable and,
in my opinion, could help apjreciably in offstting tenden-
cies for a depression to cumulate
1).
Per’sonally, 1 should like to see our federal financial
system revised to contain more built-in stabilizers –
chiefly carrybacks of unused personal exemptions (and
credits for dependents) and greater allowance for business
losses – but the present system operates in the right
direction.
Another hopeful factor, is that the work of professional
economists during the last 20 years has been fruitful in
throwing light on what can be done to stimulate business.
Although we often disagree, the amount f agreement is
yastly greater, especially if we focus on a single goal,
such as how to encourage business expansion. But will
the advice of American economists be accepted by pdliti-
cians and business? Economists have giyen ,enough bad,
advice-to make politicians cautious about which econo-
mists to follow. Yet on a broad issue where economists
will. be
in general agreement, the prospects seem to me
good
2).
The menory of the depression remains with
business, too, and caution has pervaded business thinking
in recent years, checking tendncies to excess that one
might expect after long periods of prosperity.
Unfortunately, there are some unsatisfaétory feâtures.
The demands that resulted from shortages accumulated
during depression and war have’ been filled enough
50
thht they press less insistently
3).
The country has ,,grown
up” to the war-time increase iii money supply. In the
meantime, costs have risen so that at present price levels
a certain amount of infiationary pressure may be needed
to create enough dmand to employ resdurces of certain
industries fully. This condition probably’ exists in con-
struction, especially housing, and perhaps in many
others. Can forces of competition, competent manage-
ment, need for jobs, and rising productivity in general
bring costs to a level consistent with full employment at
present demand? Some pessimism is proper. The strength
of labor unions and”their resistance to wage rate reduc-
tions and, in too many cases, to labor-saving innovation,
is a causé for some concern. Poor conditions in some
parts of agriculture have . received much publicity, but
from the over-all view other parts of the econoiiy are aided
by lower food costs, freeing funds for purchase of other
things.
Another reason for worry is the volume’ of debt out-
standing – notably for purchases of houses an4 con-
sumer goods. Future income is mortgaged, in a sense,
with debt repayment (saving) getting a high claim on
funds available. In relation to current incomes, present
debt levels are perhaps not high enough to justify great
concern. They could, however, add to the distress of a
period of contraction. (Funds already saved and held in
liquid forms provide some offset for many families).
In addition, com.mitments to save in the form of life
insurance and pension contribüîions are at high levels,
1)
One unfortunate aspect of government finance which is new since the 1930’s
is the high level of military spending. Allowing for changes in the purchasing power
of money, government purchases of military equipment and services sëem certain
to remain above total government purchases ina year of the 1930’s, assuringarather
high floor to spending (and for things which do not suppiant consumer buying).
‘) The timing and the determination of the amount of action are less likely to
be as good as the beat judgment, if it could be identified, would make possible.
‘) Our huge and entirely unexpected poputation increase, proportionately
about like that of the Netherlands, continues to add a basis for insistent demand
for a huge variety of things, food, school buildings, highways, etc.
250
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31 Maart
1954
and althouh not completely infiexible, will tend to res-
trict consumption buying as incomes decline.
Perhaps the greatest uncertainty is whether the high
rate of private investrnent will continue. Since so much
of our national product consists of investment goods,
any large drop in the amount of growth (to say nothing
of an actual decine) might be extremely serious. The
most sensitive investment, that in inventory, has been
dedining over recent months but seems, if anything, a
bitlow for current levels of consumer buying. Other busi-
ness investment might fluctuate greatly; this risk must
not be underestimated
4).
On balance, T remain optimistic about the possibilities
of business contractions beingreversed before they cumu-
late into serious depression. My views are based on a
combination of economic and political factors, some of
which T have already noted. Even assuming that govern-
ment would do nothing to change existing arrangements,
T should be generally cônfident. Such an assumption,
however, seems to me about as wrong as possible No
one wants depression. The political parties have especially
strong reasons to act. The Republican Party wishes
fervently to avoid becoming identified as the party of
depression; their rivals, the Democrats (especially
.
ele-
ments relying on labor union supprt), have a strong ele-
ment favoring ,,expansionary” government action. There
will be disagreement about the best kind of action, how
much, and when. Yet neither party seems likely to fail
5).
• Forecasting for the next few months is something for
which T am not qualified. There has been a large contrac-
tion of some 10 per cent in industrial production since
.July
1953.
Some industries, notably auto manufacturing,
have suddenly found conditions much poorer than they
had planned; a few, like textiles, have been partially
depressed for several years. Personal income is only a
trifle higher than a. year ago. Backlogs of orders are
down. Whether the decline will go much lower, or when
it will be reversed, T would hardly venture, to judge.
Consumer buying bas fallen only very slightly, so that
businesesmust soon replenish inventories. There is no
evidence of accelerated cumulation, of appreciable distress
selling, or of withholding of buying in hopes of lower
prices. Business reports on plans for purchase of plant
and equipment indicate, at the worst, only a slight decline.
No sweeping business pessimism is apparent. My hunch
is that the dedine bas about ended but that several
months may be needed to reach last year’s peak.
The current decline is undoubtedly aggravated by cer-
tain forces not generally recognized. One is that income
tax payments are now bunched heavily in the early part
4)
In itt tax recommendations, the Eisenhower administration has, correctly
1 think, emphasized the importance of tax adjustments that will encourage the
continuation
of
high businest investment.
‘) 1, for example, would emphasize debt management and tax reduction
rather more, and an increase in spending rther less, than many economists. Yet this is a matter of degree only.
of the year, creating a seasonally depressing effect of
some proportions. A second factor is that government
spending is decijning to a level more than 10 per cent
below that of last year, a big drop; even though actual
disbursements as
•
yet reflect only part of the drop, firms
selling to the government, notably to the military, are
well aware of the ,,stretch out” of contracts and will
wisely adjust inventory; as a result, large temporary
declines in production are possible in some cases. Stock-
piling of strategic materials seems also near the end, so
this buying no longer absorbs raw material output A
third factor is that costs and prices are not yet fully in
line with the realities of a non-infiationary economy.
Much room for healthy readjustiaent exists, 1 feel cer-
tam, and as business progressesalong such lines, consumer
buying will expand because better values are offered.
Looking farther ahead, over the next few years, 1 be-
lieve that the broad problem will be to grow as rapidly
as possible. The U.S. labor force is increasing about half
a million a year. 1f the economy were to remain at the
peak reached in
1953,
a high level indeed, unemployment
would grow over a period of a few years to apparently
alarming totals. Will expansion be great enough to keep
resources, inciuding an expanding labor force, utilized
fully? There are strông forces in this direction. Industry,
doing perhaps $ 1,500 million of research a year, is
creating opportunities for expansion and investment of
many sorts. Consumption remains at levels far belôw what
all but a small faction of the public would consider
desirable; in such things as housing the need stretches
endlessly into the decades ahead. Yet no one can be cer-
tam. 1f, as some economists believe, an expandingmoney
supply is helpful (or necessary) for optimum economic
growth, one cannot be confident of steady expansion
under present monetary policies. Certainly, however,
there is no basis for assured pessimism. In terms of the
economy of the rest of the world, a, sow rate of growth
of the American economy would be different indeed from
a serious depression.
President Eisenhower has economic advisers of the
highest quâlity. He is also certainly getting advice on
economic matters from persons with little special compe-
tence. Congress is in somewhat the same position. As
yet neither the executive nor the legislature has developed
dear policies for action under conditions that may deve-
bp. My own prediction is that actions will tend to be
slightly infiationary (although often disguised) and tht
government will tend to support a structure of prices and
costs which will rise secularly, without necessarily bringing
full employment but preventing serious unemployment
and stagnation. Meanwhile, the business system will con-
tinue to develop .vithin itself strong forces for expansion.
The kind of depression so widely feared seems to me
highly improbable.
New York/Rotterdam.
C. LOWELL
HARRISS.
Het Drie-eilandenplan
Zeeland en zijn isolement
Wa
en, Zuid-Beveland en Noord-Beveland vormen
gezamenlijk midden-Zeeland. Gewoonlijk wordt er nog
steeds gesproken over de drie eilanden, ofschoon de
eerste twee sinds driekwart eeuw mét het vasteland van
Noord-Brabant door middel van de Sloe- en de Kreekrak-
dam zijn verbonden. Noord-Beveland daarentegen is één
van de laatste twee overgebleven werkelijke eilanden in
Zeeland, nl. met Schouwen-Duiveland samen. Zeeuws-
Vlaanderen heeft altijd deel uitgemaakt van de Vlaamse
laagviakte, al waren vele onderdelen hiervan tot in de
1 8de eeuw eiland. St Philipsland kreeg een halve eeuw
geleden zijn vaste verbinding met Noord-Brabant. Tholen
ten slotte kreeg in 1928 een brugverbinding met laatst-
genoemde provincie.
31 Maart 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
251
Het Drie-eilandenplan beoogt nu Noord-Beeland
door afdammingen resp. van het Veerse Gat met Wal-
cheren en van het Oostelijk deel van de Zandkreekt met
Zuid-Beveland te verbinden.
Reeds vôér 1940 was wel eens, platonisch, met deze
gedachte gespeeld. Zij kwam niet voor uitvoering in
aanmerking. Toch waren er plannen gemaakt om Noord-
Beveland uit zijn isolement te verlossen. Omstreeks het
tijdstip waarop Nederland in de laatste oorlog werd be-
trokken, zou een brug van Kortgene naar Wolfaartsdijk
worden aanbesteed. De oorlog en de verarming er na
verhinderden de uitvoering van dit plan. Dezelfde mensen
trouwens, die het zgn. Brugcomité hadden gevormd,
warçn wat huiverig geworden van het bouwen van een
brug! Het Dric-eilandenplan was nI. ondertussen naar
voren geschoven; de lessen van de dijkdichting op Wal-
cheren zouden immers toegepast kunnen worden. Een
brug zou de kansen hierop verminderen. Een prikkelende
brochure
1)
had op deze mogelijkheid de aandacht ge-
vestigd. Ondanks veler actie – vooral van de zijde van
het Provinciaal Bestuur— werd deze droogmaking echter
in Juli 1952 naar een later tijdstip verschoven: er waren
urgenter plannen. Het resultaat was: geen brug en geen
dammen, maar wel een grotere veerboot.
De Februari-ramp van 1953 bracht weer een ver-
andering van inzicht. Reeds voor het Delta-plan ter uit-
voering werd aanbevolen, werd het duidelijk, dat de veilig-
heidseisen bewerkstelligden wat economisch nog niet
boven in het nationale behoeftenschema kon staan:
op 21 Februari 1954 deelde de Minister van Verkeer en
Watrstaat mee, dat de studie van de uitvoering van het
Drie-eilandenplan door de Rijkswaterstaat betekende,
dat het kon worden uitgevoerd, los van het Delta-plan.
Vooral voor de Noord-Bevelanders gaf dit een ver-
ademing: men behoefdenu niet op de realisering van de
afsluiting dr zeegaten te wachten. Over 5 tot 7 jaar zou
het klaar zijn en niet over 20 of 25 jaar. Het rapport van
de Delta-commissie bevestigt dit. Bij Veere is een pri-
maire-, bij Kats een . secundaire afdamming geprojec-
teerd. Gezien de termijnen waarom het gaat is het enthou-
siasme van de Zeeuw voor het Drie-eilandenplan niet be-
koeld door het veel grootsere Delta-plan.
Het Drie-eilandenplan is de voorlaatste stap naar op-
heffing van de geografische verbrokkeling van Zeeland.
Ongeveer 5000 voor het begin der jaartelling brak het
Nauw van Calais door. Voor onze kusten ontstond een
schoorwal, die echter o.a. in het gebied der Zeeuwse en
Zuidholiandse eilanden onderbroken was door de Schel-
de- en Maasmonden. De zee, die steeds meer in niveau
steeg, drong hier binnen en aldus ,ontstond een zeer ver-
brokkeld eilandengebied. Door aanslibbingen echter wer-
den de kleinere delen weer geleidelijk aan elkaar gevoegd
een proces, dat door de mens werd bevorderd.
Nooit is Zeeland echter verder gekomen dan een drie-
ledig ingedeelde provincie. Een noord-, een midden- en
een zuidgroep ontstonden, waarvan de eerste nog steeds
is verbrokkeld. in de 18de eeuw vormden de delen
Schouwen, Duiveland en Dreischor één eiland. Tholen
ontstond als één gebied in de 15de en 16de eeuw. De
7 delen van Walcheren waren reeds v66r 1300 één eiland.
Zuid-Beveland ontstond als zodanig in 1808, toen Wol-
faartsdijk bij de West-, Zuid- en Oostwatering werd ge-
voegd. Noord-Beveland, is geheel nieuw herboren na de
1 6de-eeuwse vloeden. West-Zeeuws -Vlaanderen ont-
stond in de 18de eeuw als één gebied. Oosl-Zeeuws-
‘) Jhr Ir J. de Ranitz en Ir M. de vink: ,,Er op of er onder. Een oproep tot
Zeeuwse actie voor een beter en welvarender Zeel.,nd”, Middelburg 1945.
ROTTERDAMStHE BANK
VOORLICHTING OP HET
GEBIED VAN DE INTER-
NATIONALE HANDEL EN
HET INTERNATIONALE
BETALINGSVERKEER
250 VESTIGINGEN IN NEDERLAND
(Advertentie)
Vlaanderen was vôôr 1300 al één geografisch geheel.
Omstreeks 1870 werden de Sloedam (van Walcheren naar
Zuid-Beveland) en de Kreekrakdam (van Zuid-Beveland
naar Noord-Brabant) aangelegd. In 1952 verbindt de
ingepolderde Braakman eerst West- en Oost-Zeeuws-
Vlaanderen goed. Het Drie-eilahdenplan komt daarna
met de laatste verbetering. Zou men verder op dit pad
willen gaan, dan zou Schouwen-Duiveland met St Philips-
land moeten worden verbonden en dit gedoogt Antwerpen
niet met het oog op zijn verbinding met de Rijn.
Over uiterlijk 7jren is Zeeland dus een naar omstandig-
heden volmaakt opgebouwde provincie. Een vergelijking
met bijv. de noord-oostelijke provincies leert, dat dit
volmaakt met grote reserves moet worden genomen.
Noord-Zeeland is vooral op Rotterdam en Noord-
Brabant georiënteerd. Zeeuws-Vlaanderen wendt vanouds
de blik op België. De verkeersverbeteringen in de laatste
halve eeuw hebben vooral een middelpuntvliedende
invloed gehad. Concentratie naar binnen, bijv. naar één
grote Zeeuwse stad is niet mogelijk gebleken met alle
economische, sociale en culturele gevolgen.
Het Delta-plan is dan ook een principieel geheel andere
stap. Het externe isolement wordt er door verbroken;
de verbinding van de provinciedelen wordt er rechtstreeks
door; het voor West-Europa veel belangrijker noord-
zuidverkeer kan voor het eerst mede via Zeeland gaan
lopen, waar tot op heden het oost-westverkeer niet veel
meer is dan een appendix-verbinding van hoofdzakelijk
regionaal belang. Ten aanzien van de Westerschelde mo-
gen wij in een verdere tdekomst wellicht eveneens op
afdamming of op een tunnel rekenen of toch minstens
op een ideale veerverbinding.
Het Drie-eilandenplan is dus meer van regionaal dan van
provinciaal belang. Met name Noord-Beveland trekt er
grotelijks profijt van. Voor Walcheren en Zuid-Beveland
is de winst meer indirect en zijn het vooral de optredende
verschuivingen, die de aandacht trekken. pwen-
Duiveland komt dichter bij midden-Zeeland te liggen,
maar heeft altijd meer interesse voor ,,Holland” getoond.
Zeeuws-Vlaanderen heeft weinig belang bij Noord-
Beveland. Maar uiteindelijk heeft iedere Zeeuw er belang
bij dat het Zeeland goéd gaat en zo willen wij dan ook
ons eigen belang begrijpen.
252 .
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31 Maart 1954
Noord-Beveland telt rond 7.250 inwoners (in 1880
7.100), waarvan 60 pCt direct van de landbouw afhanke-
lijk
is. De overige welvaartsbronnen zijn hier bijna geheel
van afgeleid. Iemand anders zal het niet wagen de sprong
over Goes en Middelburg heen naar het Nôorden te
maken. De opbrengst
–
van de landbouw, waarin het
modern geleide grote bèdrijf overheerst, bedraagt rond
f 12 mln bruto. Hij betreft voornamelijk akkerbouw
–
producten; veelteelt en tuinbouw zijn er van geringe be-
tekenis.
De opbrengst van de akkerbouwgewâssei in 1950 be-
droeg voor Noord-Beveland
2):
Granen
……………………
10520.000 kg stro-opbrengst 8.948.000 kg
Peulvruchten
………………..
1.006.000 stro-opbrengst 676.000 kg
}landetsgewassen
………………
3.610.000
Knol- en wortelgewassen
…. …….
10.744.000
Groenvoedergewassen
…………
562.000
Totaal akkerbouwgewassen
……..
1 16.442.00 kg
De aanvoer van grond- en hulpstoffen voor de akker-
bouw bedraagt ongeveer f 1
3
mln. De aan- en afvoer
geschiedt hoofdzakelijk per schip, via de op het eiland
aanwezige havens. De aanwezigheid van een weg zou
ongetwijfeld leiden tot meer vervoer per as, dat onder be-
paalde omstandigheden vooraeliger of doelmatiger kan
;
zijn. Men denke bijv. aan het vervoer van aardappelen,
uien of stro rechtstreeks naar hun bestemming of naar
2) Resp. volgens het Verslag van de,Lsndbouw over 1950, bIs. 283 en volgens de
6de landbouwtelling van 1950.
het station N.S. te Goes. De verbinding via het enige
autoveer (Kortgene-Wolfaartsdijk) heeft tot nu toe de
ontwikkeling van de vrachtauto op het eiland sterk .tegen-
gehouden. Per 1.000 inwoners bedraagt het aantal vracht-
auto’s (en vracht- en tankopleggers en motordriewièlen
voor vrachtvervoer) voor 1951: 5,77 (voor Zeeland als
gpheel: 9,69; voor Nederland: 8,51; voor West-Zeeuws-
Ylaanderen 14,44)
3).
Economisch profijt mag ‘men van
afdammingen in dit opzicht zeker verwachten.. De be-
behoefte aan verkeer is ook op Noord-Beveland trou-
wens zeer sterk gestegen, blijkens het aantal overzettingen:
Voetgangers
Auto’s
1939
1
1952
1939
1
1952
Kortgene.wolfaartsdijk (autoveer)
138.130 1292.496
1
22.555 63.238
Kamperland-Veere (voetveer)
………….
24.045
1
63.158
1
–
–
Het aantal overgezette auto’s krijgt nog meer reliëf,
wanneer men het stelt naast het aantal in 1939 van Vlissin-
gen naar Breskens overgezette auto’s: 47.992 (1952:
232.043). Noord-Beveland overschreed dit getal – reeds
in 1950.
De kosten van het Drie-eilandenplan worden veruit
overtroffen door de opbrengsten. De vraag, waarom men
dit rendabele project dan niet eerder heeft geëntameerd,
is eenvoudig te beantwoorden. Na de ramp van 1953, die
3) ,,Ontwikkelingsplsn voor zeeland met betrekking tot bevclking en mdustrie”,
Economisch Technologisch Instituut voor Zeeland, Middelburg 1952, blz. 68.
31 Maart 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
253
het Zuidelijk gedeelte van het eiland (ruim 2.000 ha) en
het Noordelijk deel van het er tegenover liggende Zuid-
Beveland (bijna 1.000 ha) inundeerde, staat men voor de
noodzaak de omliggende dijken 1+ â 2 m te verhogen en
te versterken. Dit is nodig om op toekomstige nog hogere
vloedstanden berekend te zijn
4).
Plotseling is deze ver-
sterking dus een economische behoefte geworden die
moèt worden bevredigd. Met de uitvoering van het Drie-
eilandenplan wordt dee oplossing echter vervangen door
een veel betere. Zo gezien bedragen de alternatieve kosten
dus nihil, hetgeen betekent, dat de opbrengsten van het
plan met de kosten van dijkversterking (= rond f45 mln)
mogen worden opgevoerd.
De kosten van het Drie-eilandenplan bedragen rond
f 35 mln. Voegt men daarbij de kosten van een verbeterd
wegenstelsel op Noord-Beveland, alsmede de aanleg van
een nieuwe steiger met fuik voor het veer op Schouwen-
Duiveland en die ,van enkele kleine gemalen, dan komt
men ten hoogste op f 40 mln.
De opbrengsten kunnen als volgt worden gecalculeerd:
geen dijkversterking (de oude dijken vormen een
tweede waterkering) – f
45
mln;
landaanwinst
1.750
ha, tegen een nationaal-econo-
mische grondwaarde van f10.000 per ha —f174 mln;
de twee veerdiensten, die momenteel reeds f 250.000
per jaar kosten (een bedrag dat steeds stijgt) komen
te vervallen. Gekapitaliseerd (â 4 pCt) mogen wij
dit voordeel stellen op f 6
1
mln; hiertegenover staat
een geringe stijging van de onderhoudskosten der
wegen;
het onderhoud van de dijken kost ca f 60.000 per
jaar minder, gekapitaliseerd is dit f 14 mln;
het mindere tijdverlies, doordat de wacht- en over
–
zettijden vervallen, mag worden gesteld op
.4
uur
per persoon. Voor
356.000
personen per jaar is dit
178.000 i.Wr; berekend tegen f 2 per uur is dit ge-
kapitaliseerd bijna f 9 mln.
De totale opbrengsten uit hoofde van deze catego-
rieën bedragen derhalve f 79
1
mln, waarvan f 45 mln
eerst sedert 1 Februari 1953 mag worden meegerekend.
-Daarnaast zijn er nog diverse memorieposten, clie wij niet
in geld kunnen uitdrukken. Het aantal dijk- en oever-
vallen aan de betrokken kust bedroeg van 1881 – 1940:
34
5).
Na afdamming ierdwijnt de uitschurende werking
van de zeestroom, zodat aan deze vallen een einde komt.
Van de vier calamiteuze polders op Noord-Beveland
komt er één geheel en komen er twee gedeeltelijk door de
dammen beschermd te liggen.
Ook de vérschuiving van het vervoer per schip naar
dat per as, die na de afdamming mogelijk wordt, levert
voordelen op die niet te berekenen zijn (o.a. vrachtauto’s
met grotere tonnage). Op een agrarische productie echter
van f 12 mln per jaar is dit niet te verwaarlozen. De
scheepvaart zal geen nadelen ondervinden, daar het
kanaal door Walcheren door middel van een vaargeul
in de Zandkreek en sluizen in de Oostelijke dam met de
Oosterschelde blijft verbonden. De twee belangrijkste
havens zijn die van Kamperland of Kortgene, resp. voor
het Westelijk en. Oostelijk deel van het eiland. Het ligt
voor de hand beide op de vaargeul aan te sluiten. Een
onderzoek naar de planologische en economische moge-
lijkheden hiervan is thans gaande.
4)
,,Afdamming zeearmert”. Derde interim.advies, uitgebracht aan de Minister
van Verkeer en Waterstaat, ‘s-Gravenhage 1954, blz. 8.
) J. van Veen, Land below sea level, ‘s-Gravenhage 1953, blz. 19.
Er zijn nog enkele aftrekposten. In de eerste plaats zal
de visserij (23 vaartuigen, vnl. uit Arnemuiden afkomstig)
van Veere uit onmogelijk worden. Deze zal zich echter
verplaatsen. Voor Veere ligt een compensatie in het ont-
staan van nieuwe recreatiegebieden, waar o.a. de zeilsport
kan worden bedreven. In het Oosten van de af te dammen
Zandkreek ligt een oesterpannengebied, dat aanvankelijk
weinig zal worden aangetast. Men verwacht echter wel
een versèhuiving van stromen, zodat aldaar een verzan-
ding zou kunnen optreden. Voorshands zou een verplaat-
sing mogelijk zijn. Het Delta-plan zal helaas de nek-
slag voor de Visserij ter plaatse betekenen.
De betere bootverbinding van Kats op Zierikzee (De
Val) zal uiteraard eveneens geld kosten. Deze verbetering
is echter reeds lang nodig. Zij was echter tot heden toe
practisch onuitvoerbaar. De kosten mogen dèrhalve
niet op dit project rusten.
Enige gevolgen van het Drie-eilandenplan dienen nog
te worden geschetst. Ten aanzien van consumptie-artikelen
van hogere orde heeft Goes voor Noord-Beveland als
het ware een monopolie. De verbinding naar deze stad,
die tevens het Zeeuwse landbouwcentrum is, is nu een-
maal aanmerkelijk beter. Vaste verbindingen echter zullen
dit monopolie doorbreken. Middelburg wordt even
gemakkelijk bereikbaar en de Zeeuwse hoofdstad bezit
een winkelapparaat, dat rond 20 pCt groter is. Ook de
Middelburgse groothandel zal
?
enige verschuiving ten
goede ondervinden. De beurtvaart is hier vervangen door
het vrachtautovervoer en dit moet thans van Middelburg
tuit een grote omweg maken. Goes behoeft hiervan geen
schade te ondervinden, daar men mag aannemen, dat de
drooggelegde gronden in totaal aan bijna 2.000 mensen
een bestaan zullen geven. Bovendien komt Schouwen-
Duiveland in de naaste toekomst verkeerstechnisch dich-
ter bij midden-Zéeland te liggen. Ruim 30 pCt van het
personenvervoer en 20 pCt van het autovervoer (resp. in
totaal 500.000 passagiers en 130.000 auto’s) van en naar
dit eiland onderhoudt met midden-Zeeland relatie. De
drie-uurdienst met een vaartijd van een uur zal echter
wefficht een uurdienst met een vaartijd van 25 minuten
worden. De reisduur Zierikzee-Goes wördt dan van 14
uur ongeveer 1 uur.
De arbeidsmarkt ondergaat eveneens een yergroting.
In de komende 15 jaar zullen uit hoofde van het geboorte-
overschot op Walcheren en Zuid-Beveland ruim 7.300
mensen aan de arbeidsmarkt worden toegevoegd. Voor
Noord-Beveland is dit cijfer 250. Door het bestaan van
geografische deelmarkten op de arbeidsmarkt heeft deze
niet altijd voldoende ruimte gehad. Het gevolg was dat,
als men wegtrok, men vaak Zeeland verliet. Ook in dit
opzicht is elke verkeersverbetering in deze provincie toe
te juichen.
Ten slotte zijn daar nog de sociaal-culturele voordelen.
Ht onderwijs voor de Noord-Bevelander (M.T.S., lycea,
technische school e.d.) ondergaat een verbetering, waar-
van trouwens ook de instellingen zelf profiteren. Ook deze
hebben te lijden onder een zeer verspreid wonende be-
volking. Hetzelfde geldt voor culturele voorstellingen,
bijv. in Middelburg en Goes. Slechts vaste verbindingen
zijn permanente verbindingen; zij kennen geen onder-
scheid tussen dag en nacht, zoals veerboten!
Het in vele opzichten stabiele Zeeland gaat dus ook
door het Drie-eilandenplan verschuiven. Voor de af-
sluiting der zeegaten is het een laatste voorproefje.
Middelburg.
Drs M. C. VERBURG.
11
t
–
254
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31 Maart1954
Terugblik op de International Materials Conference
Met de opheffing van de International Materials
Conference is een einde gekomen aan het kortstondige
bestaan van deze merkwaardige creatie. Merkwaardig
door haar grondslag: vrjwilligç samenwerking van de
niet-communistische landen, door haar zakelijke op-
zet, gericht op snelle resultaten met vermijding van
streven naar perfectionisme, door haar activiteit, dié
in een critieke tijd op korte termijn een grote mate van
orde schiep in de chaotische situatie van de grond-
stoffenvoorziening.
Daar -hij de nog voortdurende ongewisse politieke
vooruitzichten de noodzaak tot plotselinge wederinstel-
ling van dit orgaan geenszins denkbeeldig is, lijkt een
beknopte nabeschouwing niet ongemotiveerd.
De voorgeschiedenis.
Ofschoon de wederopbouw, vooral van Europa, een
abnormaal sterke behoefte aan grondstoffen met zich
had medegebracht, waarin aanvankelijk slechts met grote
moeite en dan nog gebrekkig kon worden voorzien,
kon dit vraagstuk in het voorjaar van
1950
als groten-
deels opgelost worden beschouwd. Mei het uitbreken
van het Korea-conflict dreigde echter vrijwel onmiddel-
lijk een ernstige verstoring van het moeizaam verworven
evenwicht tussen vraag en aanbod.
De directe krjgshandelingen en de hieraan verbonden
uitbreiding van de oorlogsindustrie riepen op zichzelf
al een buitengewone vraag naar grondstoffen in het
leven. Deze druk op voorraden en productie werd ver-
zwaard, doordat overheid en bedrijfsleven, geleerd door.
de ervaringen van de recente wereldoorlog, op grote
schaal overgingen tot ,,stockpiling”. Evenmin bleef de
particuliere speculatie onledig. Dientengevolge trad, in
het bijzonder voor strategische grondstoffen, een aan-
zienlijke en snelle prijsstijging op. Tegen einde 1951
was het gemiddelde prijspeil reeds ruwweg 60 pCt op-
gelopen. Weldra werd algemeen ingezien, dat onder
deze omstandigheden de prijzen tot een buitensporig
niveau zouden stijgen en dat verscheidene essentiële
grondstoffen door vele landen eenvoudig niet meer
zouden kunnen worden aangeschaft, hetzij wegens ge-
brek aan deviezen, hetzij ten gevolge van uitvoerrestric-
ties en dergelijke maatregeln van landen, die in een
gunstiger situatie verkeerden.
Om aan deze constellatie het hoofd te bieden, was
een internationale samenwerking tussen’ producerende
en consumerende landen onontbeerlijk. Het in de jong-,
ste wereldoorlog intergeallieerde systeem van contrôle
en toewijzing was echter reeds sedert lang geliquideerd,
daar was aangenomen, dat aan dergelijke noodmaat-
regelen geen behoefte meer bestond. De. belangen-
gemeenschap van die tijd was trouwens onherstelbaar
verstoord. Bovendien hadden, ten gevolge van de na-
oorlogse politieke ontwikkeling, de Westerse mogend-
heden de cöntrôle op grote onafhankelijk geworden
producerende gebieden, en daarmede de vrije beschik-
king over hun voortbrengselen, verloren. Het was duide-
]ijk, dat naar een andere vorm van internationale samen-
werking moest worden gestreefd.
Het is dan ook niet te verwonderen, dat in dë tweede
helft van 1950 over dit probleem herhaaldelijk recht-
streeks overleg tussen de verschillende regeringen werd
gepleegd en dat dit ook in en door onderscheidene
ifiternationale organisaties, met name de O.E.E.C., de
N.A.T.O., de U.N.O. en de O.A.S. (Organization of
American States), te berde werd gebracht. Zo stelde de
Secretaris Generaal van eerstgenoemd lichaam in een
• ‘memorandum dd. 28 September
1950,
hetwelk, ver-
schillende aspecten van de recente ontwikkeling der eco-
/ nomische situatie van de Westerse landen aan het oog
liet voorbij gaan, ook het tekort aan essentiële grond-
stoffen aan de orde. ln dezelfde maand maakte deze
kwestie punt van bespreking uit op een bijeenkomst te
New York van de Ministers van .Buitenlandse Zaken
• van de Verenigde Staten, Engeland en Frankrijk. Met
Canada kwam eerstgenoemd land de volgende ‘maand
tot een gedragslijn voor bilaterale samenwerking.
De grote hinderpaal voor een afdoende algemene
regeling bleef, dat geen van de bestaande organen hier-
voor competent was. Het beperkte lidmaatschap van
O.E.E.C., N.A.T.O. en O.A.S. omvatte bij lange na niet
alle belangrijke producerende en consumerende landen
van de vrije wereld; de U.N.O. daarentegen telde weer
teveel leden. Slechts een – tot dusver ontbrekende –
Organisatie ad hoc kon uitkomst brengen.
Tegen eind November was, ten geyolge van de inter-
ventje van communistisch China in Korea, de grond-
stoffenvoorziening in een dermate acuut stadium ge
komen, dat op zeer korte termijn de knoop moest worden
doorgehakt: Na het bezoek van ‘de Britse Premier Attlee
aan President Truman, gevolgd door een op instigatie
van de Verenigde Staten door de. E.C.A. uitgenodigde
missie van de O.E.E.C. en verder onderling overleg
tussen de ,,Grote Drie”, werd ten slotte op 12 Januari
1951 een gezamenlijke verklaring van deze laatsten ‘ge-
publiceerd, welke verklaring kan worden beschouwd
als de geboorte-akte van de International Materials
Conference. In het kort kwam zij hierop neer, dat een
regionale oplossing van de grndstoffenherziening niet
mogelijk, doch een wereldwijde Organisatie hiertoe nood-
zakelijk was en dat belanghebbende landen .van de vrije
wereld tot toetreding daarvan zouden worden uitgeno-
digd. Als algemene doelstelling werd gezien het ver-
wezenlijken van samenwerking van deze landen ter be-
vordering van de productie, de distributie en het doel-
matige gebruik van de schaarse grondstoffen.
De Organisatie.
De volgende stap was uiteraard het organiseren van
het apparaat. In de eerste plaats werd de kern gevormd,
de Centrale Groep. Deze bestond uit vertegenwoordigers
van de drie oprichters, t.w. de Verenigde Staten, Groot-
Brittannië en Frankrijk, kort daarop aangevuld met
vertegenwoordigers van Australië, Brazilië, Canada,
India, Italië, de O.E.E.C. en de O.A.S. Ondanks krach-
tige pogingen zij nerzijds is dé Benelux niet in de groep
opgenomen. De Centrale Groep zou de algemene grond-
stoffenpolitiek voeren; zij zou beoordelen en beslissen,
welke schaarse producten onder haar aandacht zouden
worden genomen en voor welke dezer, speciale werk-
groepen moesten worden ingesteld. Zij zou voorts fun-
geren als hoofdkwartier en secretariaat en deze werk-
groepen, de ,,Commo.dity Committees”, ontlasten van
administratieve, statistische en publicitaire arbeid, voor
zover met centrale behandeling de doelmatigheid zou
zijn gediend.
31 Maârt 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
255
De Commodity Committees zouden zich elk occuperen
met één of meer bepaalde grondstoffen. Zij werden ge-
zien als autonome organen, die zelfstandig hun interne
organisatie, hun werkwijze, hun beleid en hun even-
tuele opheffing bepaalden en ter zake dus niet waren
onderworpen aan het oordeel van de Centrale Groep.
Hun taak bestond uit het zo snel en zo goed mogelijk
bereikn van het in de verklaring van 12 Januari genoem-
de dôel. Zij stonden in rechtstreeks contact met de rege-
ringen der betrokken landen. Hun besluiten en voor-
stellen hadden voor deze geen bindende kracht, doch
droegen het karakter van aanbevelinen, aan welke al
dan niet kon worden gehoor gegeven. Deze samenwerking
stond dus geheel op basis van vrijwilligheid, waarbij er
uiteraard van werd Üitgegaan, dat niet zonder steek-
houdende redenen van de aanbevelingen zou wordn
afgeweken. De uitvoering van de aanbevelingen werd
geheel aan de desbetreffende regeringen overgelaten.
Het bleef aan deze voorbehouden, binnen het kader van
de aanbevolen toewijzingen, te bepalen waar te kopen,
hoe te betalen, hoe de interne distributie te regelen e.d.
Aangenomen werd, dat bij dit proces bij voorkeur de
normale handelskanalen zouden worden bevaren. In
weerwil van het autonome beginsel is een grote uni-
formiteit in de werkwijze van de onderscheidene com-
missies bereikt.
Zoals was te verwachten, heeft deze opzet in de prac-
tijk niet altijd feilloos gefunctionneerd. Gebrek aan
overeenstemming in de commissies, te late allocaties, te
lange levertijden, deviezenmoeilijkheden enz., hebben
herhaaldelijk een spaak in het wiel gestoken. Dit neemt
niet weg, dat, achteraf en over de gehele linie bezien,
het ontworpen stelsel zeer zeker aan de verwachtingen
heeft voldaan en dat langs de gevolgde weg tastbare
resultaten zijn bereikt.
De Commodity Committees bestonden uit afgevaar-
digden van de belangrijkste producerende en verbruiken-
de landen met dien verstande, dat in elke commissie
80 tot 90 pCt van productie en consumptievan de desbe-
treffende producten was vertegenwoordigd. Na rijp be-
raad werden Commodity Committees voor de volgende
groepen van grondstoffen ingesteld: koper – zink – lood;
katoen – katoen linters; mangaan -nikkel- cobalt; pulp-
papier; zwavel; tungsten – molybdeen; wol.
Voor de schaarse producten rubber en tin stuitte de
vorming van een commissie op gemis aan overeenstem-
ming tussen betrokken landen, terwijl anderzijds werd
overwogen, dat hiervoor reeds internationale organisa-
ties bestonden. Van andere belangrijke grondstoffen,
zoals olie, staal en steenkool, baarde de voorziening
geen zorgen. In totaal waren 28 landen’) in de commissies
vertegenwoordigd. Gezien vorengenoemde richtlijnen is
1)
Argentinië, Australië, België, Bolivia, Brazilië, Canada, Chili, Cuba, Frank.
rijk, Groot-Brittannië, India, Italië, Japan, Mexico, Nederland-, Nieuw-Zeeland,
Noorwegen, Oostenrijk, Peru, Portugal, Spanje, Turkije, Uruguay, Verenigde
Staten, West-Duitsland, Zuid-Afrika, Zweden’ en Zwitserland.
(Ingerionden mededeling)
het begrijpelijk, dat’ Nederland slechts in één – pulp en
papier -, België daarentegen in 6 commissies zitting
had. In Benelux-verband werd echter overeengekomen,
dat dit land ook onze belangen zou behartigen, en om-
gekeerd. Hierop kon België zich uit de Pulp – papier
Commissie terugtrekken. Het resultaat van deze regeling
was, dat slechts in de T’ungsten – molybdeen Commissie
4e Benelux geen vertegenwoordiger had.
Hoewel het lidmaatschp dus was beperkt tot de voor-
naamste landén, die overigens werden geacht ook hun
overzeese gebiedsdelen te vertegenwoordigen, werden de
overblijvende landen eveneens op de hoogte gehouden
en in de gelegenheid gesteld tot het bepleiten van hun be-
langen, waarmede dan ook inderdaad rekening is ge-
houden.
Het personeel van de I.M.C. werd door de deelnemende
landen op hun kosten gratis beschikbaar gesteld. Voor
de kantooruitrusting zorgde Amerika. De overige on-
kosten werden proportioneel omgeslagen over
1
de aan-
• gesloten landen.
De uitvoering.
–
Reeds op 26 Februari kon de Koper – zink – lood Corn-
-missie voor de eerste maal bijeenkomen. Met korte tus-
senpozen volgden de overige, zodat per ultimo April alle
commissies in actie waren.
Haar. eerste werk was het verzamelen en daarna rang-
schikken van de historische, huidige en geschatte toe-
komstige gegevens met betrekking tot de in het pro-
gramma opgenomen producten, als basis voor een analyse
van de grondstoffenpositie van de Vrije
–
wereld en de
daaruit voortvloeiende voorzieningspolitiek.
Hierbij stiet men onmiddellijk op zware – wellicht
sterk onderschatte – hinderpalen. Weliswaar kon
worden gesteund op de ervaringen van de tweede wereld-
oorlog en stond een groot aantal door diverse interna-
tionale organisaties – O.E.E.C., U.N.O. e.d. – in de
loop des tijds verzamelde gegevens ter beschikking, doch
voor het beoogde doel waren deze bj lange na niet vol-
doende, zodat bij alle aangesloten en vele niet aangeslo-
ten landen moest worden geënquêteerd. Ofschoon hun-
nerzijds alle medewerking werd verleend, bleken de onder-
ling aanzienlijk afwijkende statistische systemen, de ver-
schillen in periode van waarneming, in ciassificatie en
groepering, de vele vormen, waarin de grondstoffen
voorkwamen (bijv. nikkel alleen al 18), de kwestie van
de herleiding van halffabrikaten tot grondstoffen, de,
vooral bij de onderontwikkelde landen, onvolledigheid
en onbetrouwbaarheid der gegevens, enz., bijna onover-
komelijke moeilijkheden met zich medete brengen. Dat de
commissies er niettemin in slaagden in betrekkelijk korte
tijd uit deze warwinkel een weliswaar lang niet perfect,
maar voor de practijk toch
–
zeer bruikbaar systeem op
te bouwen, moet haar als een opmerkelijke prestatie
worden aangerekend. Het is dan ook vergeeflijk, dat zij, –
met papier g’eïsoleerde kabels.
voor zwakstroom
en sterkstroom
koperdraad en koperdraadkabel
labelgarnituren. vulmassa ên olie
ABELFABRIEK
DELFT
256
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31Maart1954
bij het repartitiestelsel de keuze hebbende tussen twee
grondslagen, t.w. het historische verbruik en de theore-
tisch zuiverder, het geschatte toekomstige, uit practische
overweging de eerste aanvaardden.
Ofschoon het eerste jaar vooral in het teken van inven-
tarisatie en planning stond, kregen de Tungsten – molyb-
deen Conimissie en de Zwavel Commissie reeds in Juli
een schema van toewijzing van de ohder haar ressor-
terende producten voor het derde kwartaal gereed. Allo-
caties voor koper, zink, nikkel en cobalt volgden voor
het vierde kwartaal. Op den duur is de periode van een
kwartaal te kort bevonden en is ten dele overgegaan tot
halfjaarlijkse schema’s. Wat de overige grondstoffen
betreft, waren de betrokken commissies inmiddels tot
de slotsom gekomen, dat er een zodanig redelijk even-
wicht tussen vraag en aanbod bestond, dat een repartitie
voorshands achterwege kon blijven en dat kon worden
volstaan met voortzetting der registratie en een verder
afwachtende houding. Alleen de Pulp – papier Commissie
heeft tussen Mei 1951 en Januari 1952 door incidentele
toewijzingen in het acute tekort aan courantenpapier
van een achttiental landen voorzien.
Een lichtere taak heeft de I.M.C. gehad op het gebied
van voorkoming van verspilling, bezuiniging en doel-
matige aanwending. Het merendeel der landen en orga-
nisaties had reeds de nodige aanwijzingen gegeven of
maatregelen getroffen, zoals die o.a. in de jongste wereld-
oorlog in zwang waren (verzameling en regeneratie van
afvallen, vervanging van schaarse door minder schaarse
materialen e.d.). Slechts de, commissies voor koper – zink –
lood; mangaan – nikkel – cobalt en zwavel hebben enige
aanbevelingen het licht doen zien.
Een grotere actie heeft plaats gehad. ten opzichte van
de productie. Daar de desbetreffende aanbevelingen uiter-
aard eerst op vrij la’nge termijn uitwerking kunnen heb-
ben, is, gezien het korte bestaan van de I.M.C., van de
resultaten niet voldoende kunnen blijken. Geconstateerd
kan worden, dat de productie van de onder de bemoeiing
van de I.M.C. vallende grondstoffen zich over de gehele
lijn in opwaartse richting heeft bewogn. Tot het eerste
kwartaal
1953
kon ten opzichte van 1950 een van 4 pCt
(wol) tot 130 pCt (tungsten) oplopende stijging worden
vastgesteld.
Ter bevordering van een stabiele markt was aanvanke-
lijk het oog gericht op gemeenschappelijke prijsovereen-
komsten en op langlopende contracten. Het is echter niet
gelukt de tegensteffingen tussen producenten en consu-
menten op korte termijn te overwinnen of hun uiteen-
lopende belangen samen te smelten. Een prijsregeling
voor wol stuitte bijv. op de ônwil van de belangrijkste
producenten, af te zin van hun systeem van vrije veilin-
gen. Slechts de Tungsten – molybdeen Commissie is tot
aanbevelingen ‘gekomen. De Verenigde Staten, als be-
heersers van de zwavelmarkt, hebben de prijs hiervan
autonoom op redelijk peil kunnen houden.
Anderzijds hadden de prijzen in het algemeen hun
top bereikt en een dalende tendentie ontwikkeld, zodat
de behoefte aan prijscontrôle langzamerhand minder
dringend werd. Wel mag worden aangenomen, dat van
het bestaan van de I.M.C. op zichzelf reeds een zekere
preventie is uitgegaan en dat de prijsdaling voor een deel
dan ook in haar credit mag worden geboekt.
In het kader van de gehele taak der I.M.C. heeft de
verdeling der grondstoffen ver p de voorgrond gestaan.
Tijdnood en de opklaring van het politieke uitspansel
hebben er toe geleid, dat aan aspecten op lange termijn
niet de volle aandacht kon worden geschonken.
De liquidatie.
De I.M.C. was eigenlijk pas goed op gang gekomen,
toen zich, met de aanvang van de onderhandelingen te
PanmundjQn, reeds een zekere economische onspanning
aftekende. Het_behoeft geen betoog, dat de grondstoffen-
situatie, meer nog dan van de interventie van de I.M.C.,
profiteerde van de verbeterende politieke constellatie.
Dank zij beide factoren ging de positie dermate voor-
uit, dat in het tweede kwartaal 1952 de allocâties vn
zink koiiden worden gestaakt. Ditzelfde had per ultimo
Februari van het volgende jaar successievelijk plaats ge-
vonden bij cobalt, tungsten, koper en zwavel. Molybdeen
volgde en einde September 1953, als laatste, nikkel. De
commissies volgden de een na de ander de zelfde weg.
In September 1952 gaven die voor pulp – papier; katoen
linters en wol het voorbeeld. De Mangaan – nikkel – co-
balt Commissie sloot de rij.
Onder deze omstandigheden achtte ook de Centrale
Groep een einde gekomen aan haai normale functie en
meende zij, dat kon worden volstaan met een ,,stand-
by” positie. Op een op 15 December bijeen te roepen
vergadering zou hierover definitief worden, beslist. Op
deze 41ste en laatste bijeenkomst verklaarden zeven van
de tien leden zich voor bovengenoemd standpunt. Alleen
de Verenigde Staten, de O.A.S. en Brazilië stonden op
onmiddellijke algehele opheffing. In de loop van het
levendige debat bleek nu, dat op verdere medewerking
van eerstgenoemd land in geen geval kon worden ge-
rekend. Gezien dezé – op motieven van binnenlands
politieke aard berustende – onbuigzame houding en het
feit, dat zonder deelneming van het machtigste lid hand-
having van de I.M.C. doelloos was, legde de oppositie
ten slotte het hoofd in de schoot, nadat was overeen-
gekomen, dat, zo de omstandigheden hiertoe mochten
,nopen, op initiatief van een of meer der gewezen leden-
landen gelegenheid tot nieuw algemeen onderling overleg
zou openstaan. Aldus werd de I.M.C. met ingang van
1 Jan’uari 1954 officieel ontbonden.
De critiek.
Over het geheel genomen heeft de I.M.C. in de aan-
gesloten landen een zeér goede pers gehad.. De doel-
matigheid van de opzet in kleine autonome groepen,
ongehinderd door een overmaat van bureaucratie, ge-
richt op efficiency en snelle resultaten, zomede de zake-
lijkheid en energie waarmede de opgelegde taak is ver-
vuld, is van vele zijden erkend. Daardoor is het gelilkt
in korte tijd een berg van moeilijkheden te overwinnen,
orde te scheppen in een chaos en een naar omstandigheden
aannemelijke internationale regeling van de grondstoffen-
situatie te bewerkstelligen. Natuurlijk is het onder de
heersende verhoudingen niet mogelijk geweest alle uit-
eenlopende belangen met elkander te verzoenen en een
ieder ten ‘volle tevreden te stellen. Niettemin is men het
er over eens, dat de voorziening van de landen der Vrije
wereld, ook de onze, ten zeerste gebaat is geweest met
de prestaties van de I,M.C. en deze is dan ook meren-
deels op hoge prijs gesteld.
Daarentegen is dit orgaan in de Verenigde Staten
weinig populair geworden. Uiteraard heeft dit land zich
de grôôtste offers moeten getroosten, niet zelden ten koste
van de eigen economie. Over het hoofd ziende, dat dezé
offers niet een puur altruïstische achtergrond hadden en
dat een goeder grondstoffe’nvoorziening van de overige
vrije wereld ook voor Amerika van eminent belang was,
heeft zich daar te lande een krachtige oppositie ontwikkeld
en in het Congres geuit, zodanig, dat medio 1952 de deel-
•
•
f
31 Maart
1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
257
neming van de Verenigde Staten en hiermede het voort-
bestaan van de I.M.C. in de waagschaal werden gesteld.
Het standpunt van Amerika tijdens de slotvergadering
is hieruit dan ook geredelijk te verklaren.
Kan, afgescheiden hiervan, door de vrije wereld met
voldoening worden teruggezien op hetgeen door de
I.M.C. is tot stand gebracht, anderzijds geeft het geopen-
baarde gebrek aan voorbereiding van de economische
defensie van de vrije wereld te denken. Korea moge een
donderslag ziji geweest, maar zeker niet uit heldere
hemel. Bovendien lag de benarde grondstoffenvoorzie-
ning tijdens de jongste wereldoorlog betrekkelijk vers in
het geheugen. Dat desondanks een voldoend coördine-
rend orgaan ontbrak; dat een I.M.C. moest worden
geïmproviseerd en dat een jaar verstreek, eer een bruik-
bare regeling op dit stuk in werking kon treden, mag toch
wel tot bezorgdheid stemmen. In het licht hiervan zou
men het kunnen betreuren, dat niet een kleine werkgroep
van dit de gehele Vrije wereld omvattende orgaan is aan-
gehouden, opdat, bij een onverhoopt uitbreken van een
nieuw conifict, tenminste een slagvaardige gedocumen-
teerde kern onmiddeffijk ter beschikking zou staan.
s-Gravenbage.
Drs H. L. DEKKING.
Belangwekkende ontwikkeling in de luchtvaart
De groeiende betekenis van het luchtverkeer, zowel
wat het passagiers- als vrachtvervoer betreft, is voor
enkele grote Engelse scheepvaartmaatschappijen, welke
zich tot dusver afzijdig hielden, aanleiding geweest een
behing bij bestaande onafhankelijke luchtvaartonder
–
nemingen te verwerven. De oud-gevestigde rederij Hun-
ting in Newcastle-on-Tyne die reeds jaar en dag een aan-
tal tankschepen exploiteert, zag reeds vroeg de mogelijk-
heden in welke ditmoderne vervoermiddel biedt. Zij ex-
ploiteert reeds verscheidene jaren een vloot van vlieg-
tuigen en onderhoudt sedert verleden jaar o.a. een ge-
regelde dienst tussen Newcastle 0/T en Schiphol. Inmid-
dels kwam een samenwerking op luchtvaartgebied tussen
de Hunting groep en de te Glasgow gevestigde Clan Line
tot stand en werd door deze beide bedrijven de Hunting-
Clan Air Transport opgericht welke laatste tweemaal per
week van Newcastle o/T naar Hamburg en Kopenhagen,
voorts naar Oslo en Stockholm en ten slotte naar Parijs
zal vliegen. Op deze trajecten worden Dakota-machines
ingezet en toeristentarieven toegepast waardoor de onder-
neming dezelfde passagetarieVen als die der scheepvaart-
lijnen op Scandinavië kan toepassen. Ten behoeve dezer
op bovengenoemde trajecten onderhouden luchtlijnen
-ter lengte van 4.500 km zullen zgn. ,,Feeder”-dienstei
tussen Londen, Manchester, Glasgow en Newcastle o/T
worden geopend. Op deze, wijze komen snelle verbindin-
gen met de belangrijkste industriecentra tot stand het-
geen, naar men verwacht, zowel het passagiers- als vracht-
vervoer zal stimuleren.
Het voorbeeld der Hunting-Clan Line combinatie is
sedertdien gevolgd door het bekende Furnes, Withy
concern dat een belang heeft verworven in Airwork Ltd.
Ofschoon de juiste omvang dezer participatie niet bekend
is, wordt in gewoonlijk goed ingelichte kringen aange-
nomen dat de deelname van Furness, Withy rond £500.000
bedraagt, een vooralsnog, vergeleken met de activa der
groep welke een waarde van meer dan £ 40 mln vertegen-
woordigen, geringe investering. Naarmate Airwork zich
ontwikkelt zal aan deze eerste investering ongetwijfeld
uitbreiding worden gegeven. Tot dusver vond de vloot
welke Airwork exploiteert voor een belangrijk gedeelte
emplooi in troepenvervoer, terwijl zij tevens participeert
in de populaire ,,Safari”-diensten op Oost-Afrika. Daar
–
nevens heeft zij reparatie-inrichtingen, een actieve afde-
ling voor de aan- en verkoop van vliegtuigen en behartigt
zij de belangen van verschillende buitenlandse luchtvaart-
ondernemingen alsmede van regeringsinstanties. Thans is
zij voornemens een geregelde luchtvrachtdienst ‘tussen
Engeland, Montreal en New York te openen.
De Engelse Minister voor het Vervoer, Lennox-Boyd,
heeft zich kortgeleden ten gunste ener nauwere samen-
werking tussen scheepvaart- en luchtvaartbelangen uit-
gesproken, terwijl de American Civil Aeronautics Board
President Eisenhower heeft geadviseerd zijn flat aan deze
nieuwe transatlantische verbinding te vrlenen. Men mag
dan ook aannemen dat de dienst eerlang met goedkeuring
der Engelse en Amerikaanse autoriteiten zal worden ge-
opend. De talrijke eigen vestigingen van de Furness, Withy
groep zowel in Engeland als in Noord-Amerika en Ca-
nada zal de ontwikkeling dezer luchtverbinding onge-
twijfeld ten goede komen. Airwork behoort tot de ‘be-
langrijkste onafhankelijke Engelse luchtvaartonderne-
mingen ofschoon Silver City Airways tezamen met de
met haar gelieerde Aquila Airways Ltd haar ten aanzien van
kapitaalsinvestering en vlo9tomvang vermoedelijk nog in
betekenis overtreft. Vraagt men naar de overwegingen
welke bij het aangaan dezer belangengemeenschappen
hebben gegolden, dan luidt het antwoord, wat de scheep-
vaartmaatschappijen betreft, verlies van passagiers en
vracht aan de luchtvaartbedrjven Het ligt voor de hand
dat men aan dit verlies van vervoerspotentieel door het
verwerven van een belang bij de rivalen, paal en perk
wenst te stellen. Talrijk zijn de mogelijkheden in dit op-
zicht overigens niet. Ruwweg tachtig procent der lucht-
vaartbedrjven in Engeland wordt door de Staat gecon-
troleerd en slechts ten naaste bij één vijfde door particu-
liere ondernemingen. Deze laatste echter kunnen, gezien
het kapitaalintensieve karakter der luchtvaart, financiële
steun van derden bij vlootvernieuwing en/of uitbreiding
zeer wel gebruiken.
Het kapitaal van Airwork Ltd, goeddeels in handen
van de Guinness groep en Whitehall Securities, bedraagt
£ 120.000 en ofschoon de achterliggende jaren, naar ver-
luidt, behoorlijk winstgevend waren, stelt de vernieuwing
der vloot hoge financiële eisen, althans wat de door Air-
work geëxploiteerde ,,Viking”-toestellen betreft, die
thans zeven dienstjaren tellen, destijds rond £ 40.000 per
stuk kostten en thans ten naaste bij £ 225.000 per stuk!
Naast de ,,Viking”-vloot beschikt Airwork nog over een
drietal vliegtuigen van het ,,Hermes”-type waarvoor drie
jaren geleden eveneens £225.000 per toestel werd betaald.
Deze drie toestellen zullen vermoedelijk ook verder voor
troepenvervoer dienst doen, maar indien Airwork in ver-
band met de door haar te openen transatlantische dienst
tot aanschaffing van enkele DC-6CS vliegtuigen overgaat,
betekent dit naast de aanschaffingswaarde van een
zestal ,,Vikings” t.w. £ 1.355.000 een verdere investering
van rond £ 1,1 mln, zodat de onderneming gedurende de
eerstvolgende jaren over nieuwe middelen ten bedrage
vah rond £ 2,5 mln moet kunnen beschikken. Hiertegen-
258
ECONOMISCH-STATISTISCHE BER’ICHTEN
31 Maart 1954
over lijkt de
1
investering van Furness, Withy gering, maar.
indien de benodigde toestellen op huurkoopbasis kunnen
orden aangeschaft zal het door haar gefourneerde
kapitaal ten naaste bij toereikend zijn om ht vereiste
deposito te storten. Het spreekwoordelijk co’hservatief
financieel beleid der Furness,Withy groep is overigens
een waarborg voor een juiste toekomstige investerings-
politiek.
Als derde in de trits der grote Engelse scheepvaart-
bedrijven welke belang nemen in bestaande luchtvaart-
ondernemingen moet de Peninsular and Oriental Steam
Navigation genoemd worden. Via de met haar gelierde
General Steam Navigation Co Ltd heeft de P & 0 recen-
telijk een meerderheidsbelang verworven in Britavia Ltd,
de Engelse onafhankelijke luchtvaartonderneming welke
Silver City Aiiways en Aquila Airways controleert. De
betekenis dezer samenwerking kan moeilijk worden over-
schat. De P & 0 is als het ware vervlochten met de ont-
wikkeling en groei der moderne Engelse scheepvaart;
de General Steam kan-bogen op een ervaring op scheep-
vaartgebied van ten naaste bij 130 jaren!. Silver City –
ik wees hierop reeds terloops – is thans een der meest
succesvolle onafhankelijke Engelse luchtvaartonderne-
mingen. Haar vloot vindt, evenals die van Airway, empldoi
in het vervoer van passagiers en vracht op charterbasis,
terwijl zij tevens met groeiend succes meerdere diensten
tussen Engelands zuidkust en Frankrijk voor het ver
–
voer van passagiers, auto’s, fietsen e.d. onderhoudt.
Aquila Airways is de enige Engelse luchtvaartmaatschap-
pij welke vliegboten exploiteert. Zij biedt geregelde af-
vaarten naar Madeira en ontving kortelings verunning
van het Engelse luchtvaartministerie om een dienst op
Capri te openen. Daarnaast vinden de toestellerremplooi
in het vervoer van troepen. Het thans, zowel bij Britavia
Ltd’ als Silver City en Aquila, in functie zijnde bestuur
blijft ongewijzigd gehandhaafd. De P & 0 groep beschikt
over een vloot van meer dan 2,3 mln bruto registertons
en behoort tot de grootste scheepvaartmaatschappijen.
Zij onderhoudt via de met haar gelieerde Orient Line,
Union Steamship Company of New Zealand, British
India Steam Navigation Company, Strick Line, New
Zealand&Federal, General Steam – welke laatste ge-
regelde diensten tussen Engeland, het continent en de
Middellandse Zee exploiteert en over een vloot van circa
70 schepen beschikt – en de Hain Steamship Co, lijn-
diensten op India, Pakistan, Australië en het Verre Oosten.
Britavia Ltd werd in 1946 opgeriht met als doel de
uitoefening van het luchtvaartbedrijf en het doen van
algemene handelszaken. In 1948 verwierf zij het gehele
uitstaande aandelenkapitaal der Silver City Airways Ltd
en in Maart 1953 dat der Aquila Airways Ltd. Het ge-
plaatste kapitaal bedraagt £ 200.000 en was tot dusver
in handen van Cable &Wireless (Holding) Ltd en Engelse
verzekeringmaatschappijen. Nadat in de eerste jaren
na de oprichting gevoelige verliezen waren geleden –
in feite ging meer dan de helft van het geplaatste kapitaal
veiloren —hebbende laatste jaren aanmerkelij k gunstiger
resultaten opgeleverd. Silver City heeft de beschikking
over een vloot van 14 Bristol Freighters en Superfreigh- –
ters, terwijl nog een drietal toestellenvan dit type maan-
bouw is. Zij onderhoudt een vijftal geregelde diensten
voor het vervoer van passagiers en voertuigen over het
Kanaal. Het vervoer neemt, dank zij sterk verlaagde ta-
rieven, snel in omvang toe en men verwacht dat gedurende
het a.s. zomerseizoen één uit elke drie auto’s door Silver
City over het Kanaal zal worden vervoerd.
Aangenomen mag worden dat samenwerking tussen
belangrijke scheepvaartconcerns en onafhankelijke lucht-
vaartondernemingen in Engeland niet tot de drie boven-
genoemde groeperingen beperkt zal blijven, maar dat
veeleer nog verdere combinaties zullen volgen. De huidige
Minister voor Vervoer, Lennox Boyd, neemt een aanzien-
lijk soepeler standpunt ten aanzien van vergunningen aan
particuliere ondernemingen in dan zijn voorganger.
Reeds werden met goedkeuring der Regering door parti-
culiere luchtvaartbedrjven een aantal lijndiensten zowel
binnen het Verenigd Koninkrijk als tussen het moeder-
land en overzeese gebiedsdelen geopend. Ongetwijfeld
heeft het thans door de Engelse Regering gevolgde be-
leid, dat begrjpelijkerwijze bij de Labour-oppositie
weinig weerklank vindt, de recentelijk tot stand gekomen
samenwerking tussen scheepvaart- en luchtvaartbedtijven
b’evorderd. Aanmerkelijk wijdser perspectieven toch ope-
nen zich thans en- de eerlang door Airwç1rk te openen
transatlantische luchtvrachtdienst is hiervan een duidelijk
symptoom. Typerend is dat de oppositie er in dit ver-
band op wijst dat de B.O.A.C., staatsbedrijf, eveneens
het voornemen koesterde een dergelijke dienst te openen
en reeds onderhandelingen over de aankoop van ene1e
toestellen van het ,,Britannia”-type zou hebben ingeleid,
maar haar plannen heeft moeten opgeven nu Airwork als
eerste gegadigde voorkeur geniet.
Zal het voorbeeld der grote Engelse scheepvaart-
concerns hier te lande .navolging vinden? Ons land telt•
helaas geen onafhankelijke luchtvaartondernemingen
sedert Aero Holland haar bedrijf enkele jaren geleden,
naar de directie destijds stelde, ten gevolge van verschil-
lende beperkende bepalingen die een normale ontwikke-
ling van het bedrijf onmogelijk maakten, moest staken.
Hoezeer wij terecht trots kunnen zijn op een bedrijf als
de K.L.M., rijst niettemin de vraag, of het accent bij
het regeringsbeleid öp het stuk der luchtvaar’t niet al te
eenzijdig op de onbelemmerde ontwikkeling van het lijn-
bedrijf is gelegd. Zomin als de P & 0 belang heeft bij een
transatlantische dienst en thans door de in Britavia ver-
worven contrôle de dochterondernemingen dezer laatste
dienstbaar kan maken aan de .eisen welke het eigen be-
drijf stelt, is het voor onze grote scheepvaartmaatschap-
pijen een voor de hand liggende oplossing aandelen in de
K.L.M. te verwerven. Ook hier immers geldt het gespe-
cialiseerde lijnbedrijven welker belang meer gediend is
bij een luchtlijn op de door hen bevaren trajecten dan
bij een minderheidsbelang in een groot luchtvaartbedrijf
dat over de gehele wereld een netwerk van lijnen heeft
gespannen. Het ontbreken hier te lande van een of meer-
dere particuliere luchtvaartondernemingen is mede één
der oorzaken dat Londen in luttele jaren tijds tot
het
internationale luchtbevrachtingscentrum kon uitgroeien.
Ook elders werd een ander beleid op luchtvaartgebied
gevolgd. Naast de S.A.S. kent Noorwegen de luchtvaart-
onderneming van de bekende rederij Fred Olsen endie der
rederij Braathen. Het is ook voor onze grote scheepvaart-
concerns van belang dat men de voortgaande ontwikke-
ling en groei der luchtvaart aan het eigen bedrijf dienst-
baar kan maken en hierin niet in toenemende mate een
potentiële rivale moet zien. Het Engelse rederjbedrjf
heeft na de koerswijziging van het regeringsbeleid tijdig
de vereiste maatregelen hiertoe genomen en de vraag
rijst welk beleid onze Regering, zonder wier medewerking
onze scheepvaartbedrjven machteloos zijn, in de nâaste
toekomst zal volgen.
Dat men in de kringen welke bij de luchtvaart geïnte-
resseerdzijn allerminst stil zit, bewijst de oprichting der
Nederlandse Luchtvrachtcoöperatie door de, over een
1′
31 Maart 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
259
eigen vestiging op Schiphol beschikkende J.A.T.A. lucht-
vrachtagenten t.w. Blue Air, Wm H. Müller & Co, Ver-
enigd Cargadoors Kantoor, ATO, Schenker & Co en Van
Oppen. Het doel der Luchtvrachtcoöperatie is de ont-
wikkeling van het groepageverkeer, waardoor afladers
het voordeel van gunstige vrachttarieven genieten. Elders,
laatsteljk ook in Engeland, werden soortgelijke groepage-
centra opgericht en het lijdt geen twijfel dat door dit
initiatief het luchtvrachtvervoer krachtig zal worden ge-
stimuleerd. De door de K.L.M. in het afgelopen jaar ver-
voerde luchtvracht bedroeg vijftien mln kilo’s, d.w.z.
bijna één mln kilo’s meer dan het jaar tevoren. El Al, de
Israelische luchtvaartmaatschappij vervoerde in 1953
rond
50
pCt meer luchtvracht dan het jaar tevoren.
Panam vervoerde in 1953 ten naaste bij 70 mln lbs
luchtvracht. Dit jaar brengt zij de nieuwe DC-6A vracht-
toestellen, bestemd voor transatlantisch snelvervoer, in
de vaart. Naar verwacht mag worden zullen deze speciaal
voor vrachtvervoer gebouwde toestellen mede tot een
uitbreiding van het transatlantisch goederenvervoer door
HANDEL MAATSCHAPPIJ
.c4t&ert dc’crg
&
Cfl•Ci.
HERENGRACHT 450
.
AMSTERDAM
fnfernafionaal handelsconlact
Financiering van de buifenlandse handel
(Advertentie)
de lucht leiden. Ik moge met deze enkele voorbeelden
volstaan. Zij illustreren voldoende de groeiende betekenis
van het jongste vervoermiddel, het moderne vliegtuig,
dat zowel op het gebied van passagiers- als goederen-
vervoer een steeds belangrijker rol in het internationale
verkeerswèzen zal vervullen.
Rotterdam.
C. vERMEY.
Full employment en arbeidsproductiviteit
De vierde landdag voor economen, die op 27 Maart
jl. te Eindhoven werd gehoudën, had een alleszins aan-
trekkelijk programma. ‘s Ochtends kregen de deelnemers
naar keuze gelegenlieid om de moderne bedrijven van
Van Doorne’s Automobielfabriek N.V. of de N.V. Ver-
enigde Tabaksindustrieën Mignot en De Block te be-
zoeken. Deze micro-economische .verkenningen vorm-
den een doelmatige en ook zeer genoegljke inleiding
tot de macro-economische analytische en synthetische
beschouwingen over full employment en arbeidspro-
ductiviteit die na de lunch het object van overdenken
vormden.
Het is een ,,gelukkige” gedachte geweest om dit
onderwerp aan de orde te stellen. Juist in deze tijd waarin
welvaartsvergroting en volledige werkgelegenheid als
sociale eisen gesteld worden is het zeer gewenst – zelfs
noodzakelijk – om op wetenschappelijke wijze de relatie
tussen arbeidsproductiviteit en werkgelegenheid te bezien.
We zouden dan ook durven stellen dat dit onderwerp
in de gedachten van de organisatoren is opgekomen als
product van waarneming. Een waarneming’ die leidde
tot verwondering en dus tot noodzaak van de weten-
schappelijke analyse.
Er was blijkbaar door de inleiders, Prof. Dr J. R. M.
van den Brink en Prof. Dr H. J. Witteveen, een zekere
taakverdeling toegepast, zij het dan ook onbewust. Prof.
Van den Brink beziet het onderhavige probleem in de
breedte tegen een sociaal-psychologische achtergrond,
terwijl Prof. Witteveen in de diepte uitbouwt tegen een
achtergrond van het algemeen economisch evenwicht.
Merkwaardig is overigens dat beide inleiders zich slechts
hebben beziggehouden met de invloed van een stijging
dér arbeidsproductiviteit op de werkgelegenheid en niet
met de invloed van full employment op de arbeidspro-
ductiviteit. De debatleider Prof. Dr P. Hennipman gaf
na afloop van de inleiding en de discussie – waarvan
slechts een matig gebruik werd gemaakt en waarin wei-
nig belangwekkends naar voren kwam, hetgeen alleszins
verklaarbaar is gezien de geringe tijd die beschikbaar was
voor overdenking en discussie – een samenvatting van
de behandelde materie waarin hij op duidelijke wijze
een synthese gaf van de beide inleidingen.
**
*
Nadat Prof. Van den Brink de belangrijkheid van de
verhoging der arbeidsproductiviteit yoor de welvaart
heeft uiteengezet, legt hij er de nadruk op dat arbeids-
productiviteit en werkgelegenheid niet alleen economi-
sche problemen zijn, maar ook ,,mensenproblemen”.
De welvaartsverhoging zou wel eens tegen een – in
geestelijke goederen gemeten – te hoge prijs kunnen
worden gekocht. De uitschakeling van arbeiders uit het
economisch proces ten gevolge van economische voor-
uitgang betekent meer dan een tijdelijk niet gebruiken
van een productiefactor, en kan niet worden goedge-
•maakt door een werkloosheidsuitkering. Uit dit oogpunt
gezien s het ook verklaarbaar dat behalve kortzichtigheid,
angst een belangrijke oorzaak is van een argwanende
houding t.o.v. verhoging der arbeidsproductiviteit. Trou-
wens, de gecompliceerdheid van onze maatschappij doet
nog andere vragen rijzen: Zal verhoging der arbeids-
productiviteit tot devaluatie der menselijke arbeid kun-
nen leiden met de sociaal-psychologische nadelen hier-
van? Aan wie zal de toename van het nationaal product
ten goede komen? Zal de toename der arbeidsproducti-
viteit werkloosheid ten gevolge hebben? Slechts op deze
laatste vraag kan binnen het kader van deze dag worden
ingegaan.
De arbeidsproductiviteit kan vergroot worden door:
een grotere subjectieve inspanning van de arbeider,
door mechanisatie, door betere organisatie. Op de lange
duur zijn de laatste twee factoren bepalend voor de toe-
name der arbeidsproductiviteit. Welke gevolgen deze
kan hebben voor de werkgelegenheid is afhankelijk
van: de mate waarin de arbeidsproductiviteit toeneemt,
de kostendaling als gevolg hiervan en de elasticiteit van
de vraag naar de productie der onderneming, resp. der
bedrijfstak als gelTeel.
De historie beziende, komt Prof. Van den Brink tot
de conclusie, dat, afhankelijk van de omvang van het
werkloosheidsverschijnsel in hun dagen, de economisten
nu eens optimistisch, dan weer ‘pessimistisch gestemd
waren over de verhoging der arbeidsproductiviteit als
oorzaak van werkloosheid. Bij alle objectiviteit, die werd
nagestreefd, zijn de economisten blijkbaar kinderen van
hun tijd geweest. In beide richtingen heeft men over-
dreven en de invloed van de arbeidsproductiviteit op de
260
ECdNOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31 Mart 1954
totale werkgelegenheid overschat. Statistische onder-
oekingen wijzen uit dat er op lange termijn nauwelijks
enig verband bestaat tussen arbeidsproductiviteit en
werkgelegenheid. Ook met betrekking tot Nederland
béstaat er slechts eenver verwijderd verband tussen deze
grootheden. De schommelingen in de werkgelegenheid
worden blijkbaar door andere factoren veroorzaakt.
De.vrje wereld heeft de taak om deze krachten onder
contrôle te houden, zulks doör internationale samenwer-
king.
Een toename der arbeidsproductiviteit in Nederland
is zeer gewenst. Economische expansie betekent ver
–
groting van de invoer, en deze moet steunen op de toe-
nemende uitvoer. Exportvergroting is waarschijnlijk
slechts mogelijk bij een verslechtering van de ruilvoet.
Zou de arbeidsproductiviteit niet oVereenkomstig toe-
nemen, dan zal de welvaart dalen. De politiek ter be-
vordering van’ de arbeidsproductiviteit moet onderdeel
zijn van een algemeen, op economische expansie gericht,
beleid. Daarbij moeten aanpassingsmoeilijkheden op
korte termijn worden verzacht. Van Nederland in 1954
kan gezegd worden dat verhoging der arbeidsproducti-
viteit en volledige werkgelegenheid twee belangrijke
bakens zijn van economische politiek, die elkaar over
en weer gunstig beïnvloeden.
Prof. Witteveen kiest als uitgangspunt het door empi-
rische onderzoekingen bevestigd gevonden feit, dat de
kosten van verschillende ondernemingen in een bedrijfstak
meestal vrij sterk verschillen. De ondernemingen met
lagere kosten hebben dus hogere winstmarges. Een groot
deel hiervan wordt tot ondernemingsbesparingen. Deze
winstmarges stimuleren tot investeringen, waardoor de
ondernemingsbesparingen en de buiten de onderne-
mingen beschikbaar komende besparingen, worden ge-
absorbeerd. Een evenwicht zal ontstaan, wanneer de
ondernemingsbesparingen even sterk toenemen als het
totale inkomen.
Een stijging der arbeidsproductiviteit ,kan op twee
manieren plaatsvinden: 1. De arbeidskosten kunnen bij
alle ondernemingen in dezelfde mate dalen. Wanneer
de prijzen meedalen, zal ‘het evenwicht tussen kapitaal-
installatie en inkomen bewaard blijven. De invloed op
de werkgelegenheid is er van afhankelijk, of de groei van
de kapitaalinstallatie de groei van het arbeidspotentieel
kan bijhouden. Is dit niet het geval, dan ontstaat struc-
turele werkloosheid tengevolge van de toename der
arbeidsproductiviteit. (toestand van kapitaalschaarste).
2. De arbeidskosten dalen sneller bij’ de intra-marginale
ondernemers dan bij de marginale (dit geval is reëler).
Dan gaan de winsten een groter deel van het nationaal
inkomen opeisen, en’ een grotere kapitaalvorming moge-
lijk maken. Dit kan in eerste instantie leiden tot een
infiatoire ontwikkeling. Wanneer’ deze zeer voorzichtig
wordt afgeremd, zou hieruit een nieuwe evenwichts-
ontwikkeling kunnen resulteren, waarbij kapitaalinstal-
latie en nationaal inkomen sneller groeien, en dus het
kapitaal overvloediger wordt. Het gevaar is echter, dat
op de inflatie een te sterke terugslag volgt. Dan zou de
expansie van de ,vraag onvoldoende worden om de
toeremende kapitaalinstallatie op te vangen.
Er zijn dan twee ontwikkelingen mogelijk:
a. De intra-marginale ondernemers blijven hun grotere
winsten investeren. Als de kapitaalvo1ming sneller gaat
dan’.de vraag stijgt, zal concurrentie het gevolg zijn.
Prijsdaling zal een aantal marginale ondernemers van
de markt verdrijven. De winsten dalen tot het vroegere
peil, en een situatie als in 1 ontstaat.
b. Stel de intra-marginale ondernemers willen of kunnen
de marginale ondernemers niet van de markt ierdrjven.
Dan zullen de investeringen beperkt worden en zal de-
flatje het gevolg zijn met alle schadelijke gevolgen ‘voor
de werkgelegenheid.
In de na-oorlogse ontwikkeling van Nederland is.de
stijging der arbeidsproductiviteit slechts ten dele in een
prijsdaling tot uitdrukking gekcmen. De winsten zijn dus
gestegen. Dit was een gunstige omstandigheid daar die
tijd gekenrnerkt werd door kapitaalschaarste. In ons
land, dat internationaal sterk gebonden is, komt een
eventuele deflatoire tendentie ten gevolge van een stijging
der arbeidsproductiviteit eerder tot uitdrukking in een
betalingsbalansoverschot dan in een prijsdaling. De
kostendaling versterkt deze tendentie via een toename van
de export. Dit neemt niet weg dat het voor een evenwich-
tige ontwikkeling der economie in de toekomst van groot
belang is, dat de stijging der arbeidsproductiviteit in de
vorm van een prijsdaling aan de gehele bevolking ten goede
‘komt. Een centraal beheerste loonstijging of een politiek
van prijsbeheersing kunnen dit doel niet bereiken, omdat
zij in het algemeen niet kunnen leiden tot uitschakeling
van of kostendaling bij de marginale ondernemingen.
Een krachtige concurrentie is dus onmisbaar. Hier ligt
een belangrijke taak voor het bedrijfsleven.. Ook de
Overheid echter kan een corrigerende en stimulerende taak
hebben. Een mogelijkheid, dië tenslotte ook een ontwik-
keling in deze richting zou kunnen bevorderen, ligt in
het stimuleren van de arbeidsproductiviteit bij de mar-
ginale ondernemingen.
**
*
Het antwoord p de vraag hoe een stijging der arbeids-
productiviteit zal uitwerken op de werkgelegenheid,
wordt door Eucken gegeven, wanneer deze het onder-
scheid maakt tussen actualiteit en waarheid. Alle op
logisch verantwoorde wijze ontwikkelde theorieën zijn
waar. Daarmee zijn ze echter nog niet actueel. Is een
toestand van kapitaalovervloed actueel, dan zal stijging
der arbeidsproductiviteit de welvaart bevorderen. Bij
kapitaalschaarste zal deze echter leiden tot werkloosheid.
Wanneer Prof. Van den Brink bij een historisch over-
zicht constateert dat de economisten nu eens optimis-
tisch, dan weer pessimistisch zijn t.o.v. een stijging der
arbeidsproductiviteit als oorzaak van werkloosheid,
zouden we mogen conciuderén dat krachtens de ca-
suïstiek zoals deze ontwikkeld is door Prof. Witteveen,
in tijden van optimisme een structurele toestand van
kapitaalovervloed bestaan heeft, terwijl ,in tijden van
pessimisme een relatieve kapitaalschaarste bestond.
Het is nuttig om te wijzen op de te Eindhoven gevoerde
,,Methodenstreit”. Een strijd die gereïncarneerd is in
het al of fiiet zinvol acceptabel zijn van het gebruik van
symbolen en grafieken. Ën de verbalisten, èn de sym-
bolisten moge worden toegeroepen het woord van Ricci:
,,Alle Kriegskünste und Waffen seien gepriesen wenn
sie nur stark genug sind, um die Unwissenheit zu ver-
mindern und den Irrtum ‘zu besiegen!” Wel kaii gesteld
worden na ëen middag genoten te hebben van het op
vaardige wijze hanteren van het modernste economische
instrumentarium, dat, wil men zich kunnen handhaven
in de bedrijfstak der economisten, het noodzakelijk is
om de arbeidsproductiviteit op te voeren. Zulks zou
misschien kunnèn gebeuren door symbôlisatie en gra-
ficatie. Dit geldt niet in de laatste plaats voor de margi-
nale economist. De werkgelegenheid zal hierdoor steffig
worden verruimd!
‘ Rotterdam.
W. ELZENGA, econ. drs.
31 Maart .1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
261
BOEKBESPREKING
Dr J. Alers, Het vrijwillig fihiaalbedrijf Wereidbibliotheek
N.V., Amsterdam—Antwerpen, 157 blz., f7,90.
Dr J. Alers is kortelings aan de Economische Hooge-
school te Rotterdam op de thans door de Wereidbiblio-
theek gepubliceerde studie gepromoveerd tot Doctor in
de Economische Wetenschappen.
Het is toe te juichen, dat het vrijwillig filiaalbedrjf
tot onderwerp is gekozen van een bedrijfseconomische
studie. Dit bedrijfstype is een belangrijke en interessante
verschijningsvorm geworden in de distributie, zij het ook
dat het in Nederland tot nu toe voornamelijk beperkt
bleef tot de kruideniersbranche. Alvorèns deze stelling
nader te motiveren, is het verstandig in het kort, voor
de velen die waarschijnlijk nog geen kennis met dit
bedrjfstype hebben gemaakt, aan te geven wat een vrij-
willig filiaalbedrjf (v.f.b.) is. Alers definieert als volgt
(blz. 39):
,,Het v.f.b. is een onder een eenheidsnaam wer-
kende, centraal geleide Organisatie, bestaande uit één
of meer gelijksoortige groothandelsondernemingen en
een in de regel groot aantal gelijksoortige detail-
handelsondernemingen, waarbij de’ eigendom en de
exploitatie in handen van de afzonderlijke deelnemers
blijven”.
Het gaaf dus om de economische samenwerking tussen
een aantal groothandelsbedrijven en een belangrijk groter
aantal winkelbedrijven. De winkelier dekt als regel zijn
behoeften bij één of meer grossiers en bij één of meer
fabrikanten. In het v.f.b. nu wordt er naar gestreefd, dat
een winkelier zijn aankopen zoveel mogelijk bij één
grossier verricht (order-concentratie). Hierdoor is de
grossier in staat goedkoper te werken. De kostenbespa-
ring, die uit deze economische samenwerking resulteert,
wordt benut om de positie van beiden, grossier en met
hem.samenwerkende winkeliers, te versterken. Bijv. door
de winkeliers te steunen bij etalageverzorging, winkel-
inrichting, periodieke reclame-acties, uitwisseling van
bedrijfsgegevens, bedrijfseconomische voorlichting, ver-
koopkunde, enz. Landelijk werkt een aantal grossiers,
die tot gebiedsverdeling zijn gekomen, in een organisatie
samen. De in de kruideniersbranche opererende v.f.b.
bestrijken geheel Nederland. Een v.f.b. bestaat uit 10 â
20 grossiers en 1.000 tot 2.000 winkeliers.
De v.f.b. nemen in de Nederlaiidse kruideniersbranche
een belangrijke plaats in, terwijl hun betekenis nog
groeiende is. Volgens Alers waren in 1950
5.400
detail-
listen bij een v.f.b., aangesloten, tegenover een totaal
aantal winkels van ca 23.000. Aangezien de gemiddelde
jaaromzet van de v.f.b.-winkels wel hoger zal liggen dan
het landelijke gemiddelde, is de betekenis van deze be-
drijfsvorm groter dan alleen op grond van het aantal’
vestigingen ten opzichte van het totaal zou zijn af te
leiden.
Alers staat door zijn werkkring midden in de practijk
van een vrijwillig filiaalbedrijf. Hij weet dus, niet alleen
op grond van theoretische belangstelling, waarover hij
schrijft. Dit is op tal van plaatsen in het proefschrift te
constateren. Het is op zichzelf verheugend, dat een pro-
movendus zijn onderwerp kan kiezen uit zijn dagelijkse
practijk. Het bewijst, dat zijn werk ook zijn theoretische
belangstelling heeft gevonden. Op deze wijze ontstaat
‘de zo waardevolle wisselwerking tussen theorie en
practijk.
Het v.f.b. is een belangrijke verschijningsvorm, omdat
het d zelfstandige handel – grossier en detaillist –
in staat heeft gesteld de coh’currentiestrijd tegen het in
de dertiger jaren snel opkomende grootfiliaalbedrjf met
succes aan ‘te binden. In zeker opzicht is het een naboot-
sing van deze bedrijfsvorm, met behoud van de zelf-
standigheid van de in deze bedrijfsvorm samenwerkende
grossiers en winkeliers. Dit bedrjfstype heeft ongetwij-
feld een bijdrage tot de rationalisatie van de distributie
geleverd. Als zodanig is deze ontwikkeling ook van maat-
schappelijke betekenis gebleken.
Het is het juiste antwoord geweest van de zelfstandige
handel op de in de jaren dertig veelvuldig gestelde
vraag naar het bestaansrecht van de handel, met name
van de groothandel. Thans is de positie van deze groot-
handel sterker dan ooit tevoren.
Alers beschrijft en analyseert deze ontwikkeling ver-
dienstelijk, waardoor een goed beeld wordt verkregen
van de betekenis dier ontwikkeling en van de specifieke
voordelen en nadelen, die aan het systeem zijn verbonden;
Naar ons oordeel heeft Alers de belofte, in de inleiding
gedaan, dat hij in afwij king van andere auteurs niet alleen
een beschrijving van het systeem, maar vooral een
economisch-theoretische analyse en synthese van theorie
en practijk zal geven, niet geheel ingelost. Naar onze
smaak heeft hij voorts aan de moeilijkheden en nadelen
te weinig aandacht geschonken, zij het ook dat wij met
hem instemmen, dat de voordelen voor de deelnemers
de nadelen wel overtreffen. Zijn studie zou aan betekenis
hebben gewonnen, wanneer hij de lezer zou hebben laten
delen in de moeilijkheden van psychologische aard, die
door de ,,leiding” van een v.f.b. moeten worden over-
wonnen. De definitie zegt duidelijk, dat’het’ gaat om een
samenwerking op
vrijwillige
basis met behoud van ieders
zelfstandigheid.
Van de leiding worden grote kwaliteiten op tactisch
en psychologisch terrein gevergd. Zij ‘moet bewerkstel-
ligen, dat het irrationele wordt nagelaten; dat ieder zich
geheel vrijwillig naar het ontworpen schema gedraagt.
De winkelier moet veel nalaten, wat irrationeel is, maar
wat hij zo gaarne doet. Hij moet bereid zijn zich over-
eenkomstig de richtlijnen van het centraal bureau te
gedragen. Zo ook de in het v.f.b. samenwerkende gros-
siers.
De definitie spreekt van ,,centraal geleide organisatie”.
Dit kan misleidend zijn, omdat dit de indruk van een
strenge discipline zou kunnen wekken. De positie van
‘de leiding komt dicht bij die van een centraal
advies-
orgaan.
Naarmate de leiding zich meer als adviesorgaan
gedraagt, zal haar invloed dichter die van de centrale
leiding benaderen, om het paradoxaal uit te drukken.
Geduld en vasthoudendheid zijn dan ook onontbeerlijke
karaktereigenschappen. Sommige van de in Nederland
werkende v.f.b. hebben het in deze kunst ver gebracht.
Uit een oogpunt van ,,management” is dan ook het
v.f.b. een interessante verschijningsvorm in het zo’ indi-
vidualistisch denkende en handelende Nederland.
Het is jammer, dat Alers in zijn definitie en verdere
uitwerking zich bewust beperkt tot die v.f.b., waartoe
door één of meer grossiers het initiatief werd’ genomen,
en voorts tot die v.f.b:, die onder een gemeenschappelijke
naam optreden. Hierdoor vallen enerzijds de ,,vrijwillige
filiaalbedrijven”, die op initiatief van winkeliers, via
winkeliersinkoopverenigingen, zijn ontstaan en dezelfde
functie en plaats innemen als Alers’ v.f.b. er buiten. Ander-
zijds vallep buitendeze omschrijving die organisaties van
samenwerking tussen gfossiers en winkeliers, die niet
onder een uniform embleem optreden, doch overigens
262
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
31 Maart
1954
gelijke activiteit en doelstelling hebben als het v.f%. van
Alers. Dit is vooral jammer, omdat deze bedrijven voor
de samenwerkende winkeliers en grossiers practisch
dezelfde waardevolle functie vervullen.
Voegt men tezamen: de v.f.b. van Alers, de vrijwillige
winkeliersfiliaalbedrijven en de v.f.b. zonder embleem,
dn blijkt dat in de Nederlandse kruideniersbranche
circa 10.000 winkeliers zijn. georganiseerd, in plaats van
5.400,
zoals door Alers genoemd. De betekenis van deze
bedrijfsvorm in de Nederlandse kruideniersbranche is
dus dubbel zo groot als Alers’ studie doet verwachten.
Amsterdam.
S. C. BAKKENIST.
AANTEKENING
Recessie ‘in de Verenigde Staten
Colin Clark heeft in ,,The Financial Times” van
17 Maart jl. een artikel geschreven, waarin hij vijf rede-
nen behandelt, die hem tot de veronderstelling brengen,
dat zich in 1954 in de Verenigde Staten een ernstige en
gevaarlijke recessie zal ontwikkelen. Colin Clark begint
eerst Gij de onbelangrjkste.
De reden die hij het eerst noemt is: de schaarste van
het geld. ‘Indien men de grootte van het arbeidreservoir
en de gemiddelde uurlonen vergelijkt met het aanbod
van geld, ziet men dat hèt aahbod van geld sinds 1945
gestadig is verminderd (afgezien van een korte onder
–
breking in 1952) en dat het sinds 1921 nog niet zo laag
is geweest, afgezien van de periode 1933/34, toen het
bankstelsel ineenstortte en opnieuw moest worden op
gezet, en van 1937/38, toeh de Administratie en de Federal
Reserve Board in paniëkstemming een, geheel onnodige
deflatie doorvoerden.
De. tweede reden; die Colin Clark opgeeft, is, dat niet
alleende prijs, maar ook het volume van de voorraden
nu hoog is. In 1949 was er een afvloeiing van de voor-
raden. Dit is op slechts bescheiden schaal gebeurd. De
voorraden zijn nu belangrijk groter t.o.v. de verkopen
dan het geval was in de eerste maanden van 1949; groter
dan op enige datum sinds 1930. De voorraden schijnen in
dë jaren twintig groter te zijn geweest in verhouding tot
de verkopen dan tegenwoordig. Daar de verbindingen
ën de verkoopmethoden zijn verbeterd, mQest een daling
in deze verhouding worden verwacht.
De verkoopmethoden ondergaan nog steeds verbetering’
en er zijn aanwijzingen dat een groot gedeelte van de voor-
raden gedurende 1954 zal worden geliquideerd.
Het liquideren van voorraden is een vervelend proces,
maar het is spoedig gebeurd. Het wegwerken van een
overschot aan bedrijfsinstallaties en uitrusting kan jaren
vorderen. De juiste mate van toeneming van uitrusting
mpet minder zijn dan de toeneming van het bruto natio-
naal product, omdat de technische verbetéringen bijv.
het “vereiste spoorwegmaterieel per ton/mijl of telefoon-
uitrusting per gevoerd gesprek kunnen doen verminderen
en omdat vele van de nu snel groeiende dienstverlenings-
bedrijven minder uitrusting vereisen.
qp deze redenen mag men nu geen verhouding tussen
uitrusting en bruto nationaal jroduct verwachten, die
gelijk is aan die in de jaren twintig. Gedurende de jaren
dertig waren de vevangingen onvoldoende. De Ver-
enigde Staten werden in de oorlog betrokken, toen hun
kapita’aluitrusting zo tekortschoot, dat urgente vervan-‘
gingen zelfs gedurende de oorlogsjaren moesten plaats-
vindn. Sinds 1945 zijn relatief meer nieuwe installaties
in gebruik genomen dan ooit tevoren.
Het zou te ver ‘gaan om te zeggen dat de industrie een
overschot heeft aan uitrusting, aldus Colin Clark. De
industrie vraagt echter niet meer met een dergelijke hevig-
heid, en iedere daling in de verkopen zou dadeljk leiden
tot annulering van orders voor nieuwe installaties, aldus
besluit Colin Ciark de uiteenzetting van zijn derde reden.
In verhouding tot het reële nationaal product is de voor-
raad particuliere gebouwen en constructies ‘van allerlei
aard niet groter dan in 1946. De voorraad is nu slechts
/6
van clie in 1929 of-
2/
van die in 1939. Wensen nu
niet yeel fabrieks- en huiseigenaars een gebouw te kopen
of te zetten? Het is mogelijk dat dit op la’nge termijn het
geval is. Het feit, dat er een groot tekort is, geeft zeker
een indicatie dat geen depressie zal intreden die zo lang
en ernstig is als die in de jaren dertig (tenzij de leiding
faalt).
Men moet echter niet vergeten dat de bouwkosten
hoog zijn. Vergeleken met de prijzen van andere goederen
zijn de bouwkostèn nu bijna 65 pCt hoger dan in 1935.
Deze gang van zaken moet men niet verklaren door er
op te wijzen dat het bouwen noodzakelijkerwijs groten-
deels moet geschieden door handwerk, waarbij geen
technische verbeteringen mogelijk zijn, zodat de kosten
in verhouding tot de andere moeten stijgen. In de jaren
twintig en in het begin der jaren dertig daalden de bouw
–
kosten t.o.v. de andere prijzen..
Indien de bouwkosten niet dalen, is een snelle en em-
stige neergang in de bouv’nijverheid te verwachten, welke
andere industrieën zal meeslepen. –
De laatste en belangrijkste reden is volgens Colin,
Clark de tendentie dat een neerwaartse beweging, indien
deze voldoende sterk is, zich voortzet door een soort
kettingreactie. De orders van de ene onderneming ver-
tegenwoordigen de verkopen van een ‘ andere. Iedere
onderneming houdt bij het plaatsen van de orders reke-
ning met de lopende verkopen, de grootte van de voor-
raden en de kaspositie. Bovëndienç houden ze rekening
met de trend van de verkopen Als de hoeveelheid goede-‘
ren die wordt verkocht minder is dan die van een jaar
tevoren, verwacht de gemiddelde ondernemer dat deze
trend zich zeer waarschijnlijk zal voortzetten en plaatst
dienovereenkomstig zijn orders. Onder sommige omstan-
digheden kan deze situatie leiden tot een niet te contro-
leren kettingreactie.
GELD- EN KAPITAALMARKT..
De geldmarkt.
De geldmarkr bleef gedurende de verslagweek ruim
met onvei anderde marktdisconto’s voor schatkistpapier
en cailgeld nog steeds op het -minimum van
f
pCt. De
totale omvang van de verplichte kasreserves (per bank
0 pCt van de eerste f 10 mln aan creditgelden, 2
f
pCt
van de volgende f 50 mln en
5
pCt van het meerdere)
werd in geldmarktkringen op ca f 250 mln geschat.
Daar op 22 Maart; de datum van ingang dezer regeling,
de gezamenlijke saldi van de banken bij De Nederlandsche
Bank f 365 mln bedroegen, is het duidelijk, dat over het
algemeen genomen van liquidaties geen sprake kon zijn.
Uit publicaties van de stand van ‘s Rijks Kas blijkt,.
dat het bedrag aan uitstaande schatkistpromessen per
22 Maart jl. nog slechts f 373 mln bedroeg (tegen f 981
mln op ult. 1953 en f3.117 mln op ult. 1952). Meer en meer
wordt dit kortiopende papier van volkomen onderge-
schikte betekenis t.o.v. de totale schatkistpapierhoeveel-
heid. Het wetsontwerp, waarbij de nieuwe 8-1012-jarige
31 Maart
1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BE,RIÇHTEN
263
schatkistcertificaten wettelijke status krjgefl, werd de
afgelopen week bij de Staten Genera al ingediend; buiten
hetgeen daarôver reeds 22 Februari ji. werd aangekon-
digd bood de bijgaande Memorie van Toelichting geen
nieuwe gezichtspunten.
De kapitaalmarkt.
Met ingang ‘van 22 Maart werd een nieuwe liberali-
satiemaatregel van belang voor het kapitaalverkeer met
h,et buitenland aangekondigd. Niet-ingezetenen kunnen
thans de opbrengst van door hen verkochte Nederlandse,
effecten naar E.B.U.-landen (behalve België en Zwitser-
land, welke landen i.v.m. hun hoge creditstand in de
E.B.U. kapitaa1repatrëring weinig op prijs stelten)
transfereren. In principè wordt hierdoor de mogelijkheid
van onttrekking van middelen aan de Nederlandse kapi-
taalmarkt vergroot. Daartegenover staat, dat deze grotere
vrijheid het internationale vertrouwen in Nederlandse
fondsen zal versterken, op grond waarvan sommigen
niet een afstroming, doch juist een toestroming van mid-
delen naar Nederland uit dezen hoofde waarschijnlijk
achten. Het is overigens natuurlijk geen toeval, dat deze
liberalisatiemaatregel juist in een tijd wordt getroffen,
dat het buitenland op grote schaal Nederlandse aandçlen
koopt.
Gedurende de afgelopen week stond de aandelenmarkt
enige tijd onder druk van winstnemingen, waardoor de
koersstijging per saldo slechts zeer matig was. In het
feit, dat de omzetten op dagen van koersdaling relatief
klein waren zag men een aanwijzing van de bij voortduring
gunstige ondergrond van de markt. In dezelfde richting
worden de grote omzetten op vaste beursdagen geïnter-
preteerd; een voorbeeld hiervan vormde 22 Maart met
een record-omzet van f
5,6
mln nominaal aan aandelen
(vorige jaren gold een omzet van f 2 mln per dag reeds
als hoog).
Van de huidige ruimte aan naar belegging zoekende
middelen maakt de tot dusverre besloten n.v. Blyden-
stem & Co N.V. gebruik om f 1 mln (certificaten van)
aandelen â 110 pCt en f 2 mln 4 pCt obligaties â 99 pCt
te emitteren.
Op de obligatiemarkt vond de afgelopen week een
geringe verdere koersafbrokkeling plaats. Het is bekend,
dat zich grote bedragen van de 3-3k pCt Nederlandse
Staatslening 1947 (de zgn. staffellening) in buitenlandse
handen bevinden. Nu het onderscheid tussen ,,domestics”
en ,,internationals” is vervallen, kunnen de betreffende
buitenlanders deze obligaties desgewenst in Koninklijke
Olie en andere internationale Nederlandse fondsen om
7
.
zetten.
Aand. indexcijters.
19 Maart 1954
213 Maart 1954
Algemeen
……….. . …………………
181,6
182,0
Industrie
………………………………
255,0
255.5
Scheepvaart
………………………
1
185,1
182,6
Banken
………………………………
149,3
149,5
Indon.
aand.
………………………
.62,8
61,7
Aandelen. ‘
A.K.0.
………………………………
201%
205
Philips
………………………………
257% 266%
Unilever
……………………………
257%
271
3
/,
H.A.L.
………………………………
150%
151
Ansstercl. Rubber
……………………
124% 128%
H.V.A
.
………………………………
120% 121%
Kon.
Petroleum
……………………
449%
447
1
/2
Staatsfondsen
19 Maart 1954
26 Maart 1954
2%
pct N.W.S.
………………………
77%,
77
1
/ig
3-3Vz
pCt
1947
………………………
97%
97
1
/jg
3 pCt
Invest.
cert.
…………………
.99%
98
1
/g
3
1
/r
pCt
1951
………………………
101%
101
1
/
3 pCt Dollarlening
………… . ……..
93’O/jg
931/3
Diverse obligaties.
35/, pCt Gem. R’dam 1937 VI
101
1004
1
31/t
pCt
Bataafsche
Petr.
………
102
1
/
8
,
102
1
,J
3%
pCt Philips
1948
………………
101 %
101%
3% pCt West!. Hyp. Bank
………
.97%
‘
97
J.
C. BREZET.
STATISTIEKEN
OFFICIËLE WISSELKOERSEN’ VAN DE NEDERLANDSCHJI BANK
Van 27 Maart 1954 af
Schriftelijk en
t.t.
Plaat,
–
Voor deviezenbankenJ’
Voor derden
Brussel
…………………..7,5432-
7.6572
89,80
–
91,157
54,6045- 55,4297
13,15
–
13,28
Londen
……..
…………
10,56
–
10,72
Frankfort a/Main
………….
Kopenhagen
……………….
3,87*
–
3,89*
Lissabon
…………………
.
3,87*
–
3,89*
Montreal (te.)
………………
Montreal (luchtpost)
…………
Montreal (zeepost)
…………
3,86*
–
3,89*
New York (t.t.)
…………….
3,77
–
3,83
..
Oslo
……………………..
52,80
–
53,60
107,76
-109,389
52,62
–
52,94
Parijs
…………………….
72,9065- 74,008
Praag
…………………….
Stockholm
……………….
86,25
–
87,555
Ztirich (,,accoord”
.
frs)
………
Zürich (vrije
Os) ……………
86,71
–
87.09
1)
Minimum aankoop- en maximum verkoopkoers.
INTERIM-PRIJSINDEXCIJFERS VAN HET GEZINSVERBRUIK IN
NEDERLAND’)’)
1949
100
Aard der gezins-
uitgaven
‘2,
q T”
s’s
v
,
o
.
5″.
‘
55
.
Voeding, wo.:
37,7
126 125
124
122
124
126
brood, gebak,
meel
8,0′
124
124 123
124 124
124
aardappelen,
groenten,
fruit
6,8
128
118.
111
108 115
129
suiker en kolonia-
le waren, dran-
ken
6,5
125 125
‘125 126
128 129
vlees, vleeswaren, vis
4,6
152
151
150
149
151
151
oliën en vetten
3,8
113
114
114
114
114
116
zuivelproducten,
eacLroomboter
8,0
120
121
123 118
118
117
II
Roken
2,3
115 115 115 115 115
115
III
Woning, w.o.:
21,0
123
123 123
123
133 133
huur, water, 00-
derhoudwoning
9,2
115 115 115
115
139
139
huur afzonderlijk
8,4
115 115 115 115 140
140
verwarming
en
verlichting
5,1
144
144 144 144
141
141
woninginrichting
en huisraad
6,7
118 118
117 117
119
119′
IV
Kleding en
schoeisel,
wo.:
13,3
114
114
114 114 114
114
kleding
10,6
112 113 113
112
113
113
schoeisel
2,7
120 120
121 121
120
12
V
Hygiënische
en
medische
zorg,
1
3,4
109
109
109
109
113
114
reiniging
1,6
1044
104 104
104 105
106
persoonlijke
en
w.o.
………..
gezondheidszorg
1,8
113 113
113
1
121
VI
Ontwikkeling en
ontspanning,
::3
w.o.
……..
10,1
118 118
8
118′
120
120′
ontwikkeling,
ontspanning,
verenigingen 7,6
116 116
116
116
119
119′
verkeer
2,5
124
124
124
124
124
124
VII Verzekeringen en
belastingen
12,2
1
118
1
118
118
118
1
118
1
118
Totaal
….
‘
100
121
121
120 120
123
124
Totaal (excl.
1
1
belastingen)
‘
94,9
‘
123 123 122 122
126 127
‘) Ontleend aan liet Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor do
Statistiek. ‘) Volgens huiahoudrekeningen over 1949 van geschoolde arbeiders, voorlieden,
lagere kantoorbedienden en ambtenaren, met in 1949 een bruto-weekloork
van f50 tot f60, een gemiddelde gezinsgrootte van vier en wonende in do
middelgrote en kleine gemeenten van ons land.
‘)
Voorlopige cijfers.
,3
*
–
7,66*)
89,75 – 91,20 1)
54,57
–
55,46
1)
13,15 – 13,28
10,55+- 10,72+
1)
3,871- 3,89*
3,87j_ 3,89*
3,86*- 3,894
3,761- 3,83*’)
52,77 – 53,63 107,69 -109,46 ‘)
52,62 –
52,94
72,85 – 74,06 1)
86,20 – 87,60 ‘)
86,71 – 87,09
MO
T
SflE
1
JE
IP
WALITt
piujs
f2.50
4
1
PHILIPS TECHNISCHE BIBLIOTHEEK
Verschenen:
MODERN KWALITÉITSBELÉiD
door
Ir A. H. Schaafsma en Ir F. G. Willemze, verbonden aan de afdè1ing Tecl-
nische Efficiency en Organisatie der N.V. Philips.
XVI-450 pagina’s 15½ X 23½ cm. met 169 fig., 75 tabellen en 3 diagram-
men.
Prof. Ir R. van Ifasselt van de T. H. te Delft schrijft in hët teij
geleide van
het boek o.a.
,,Een van de belangrijke problemen, waarvoor de Nederlandse Industrié
zich gesteld ziet is ongetwijfeld het
kWaliteitsvraagstiik.
Nu de expört
een levensvoorwaarde voor ons land is geworden, moet de concurrentie
op de wereldmarkt het hoofd worden geboden met göede en goedkope
– producten. Daarbij zal telkens de kwaliteit van het product tegen de kost-
prijs moeten worden afgewogen. Hce gaarne zou men streven naar een
hogere kwaliteit bij gelijkblijvende productiekosten.
Hierbij komt het mo-derne kwliteitsbeleid te hulp.
Het is mijn overtuiging, dat wij in Nederland
behoefte hebben aan meer kennis, inzicht en ervaring
van
dè
statistische
aanpak”
,,MODERN KWALITEITSBELEID”, het eerste
NederÏandse bbek op dit
gebied geeft dat inzicht!
–
Het
is bestemd voor bedrijfsleiders, aanstaaiide bedrijfsleiders, construc-
teürs etc.
Dit werk is ook geschikt
vèor zelf-
,,Modern kwalitei studie.
Deel 1
Uitsluitend verkrijgbaar door de
Deel 11
boekhandel. Uitgave Meulenhoff &
Deel
rn
Co. N.V., Amsterdam.
Deel
IV
tsbeleid” bestaat uit 4 boeken in één band
Overzicht van
het modern kwaliteitsbeleid
Kwaliteitsbeheersing
–
Kwaliteitsbeoordeling
Kwaliteitswetgeving en organisatie.
Ook
‘oor
ENERGIEK JONG ZAKENMAN
econ. drs (Rotterdam),
/
• gewend hard te. werken,
/
kr.-
goed stylit,
vlot moderne talen sprekend,
ervaren in markt
2
en reclâme:ohderzoek,
sales promotion en kantoororganisatie,
voorheen b.s adj. verkoopleider van Ned.
dochtermaatschappij van Amerik. ccincern,
zoekt interéssante
werkkring in binnen- of
buitenlahd, met goede vooruitzichten.
Br. onder ijo.
E-S.B.
13-4, Bur. v. d. Blad,
Postbus 42, Schiedam.
voor het volgede nummer
dienen uiterlijk 5 April 1954
* v.m. in het bezit te zijn van
dé Adverténtie.afd. E-S.B.,
Postbus 42, Schiedam.
Tel. 6930O Toestel, of 3
BESCHIKBARE KRACHTEN
is
een
annonce in ,,Economisch-Statistische Berichten”
de aangewezen weg. Annonces, waarvan
de
tekst
‘sMaandags in ons bezit is, kunnen, plaatsruimte
voorbehouden, in het nummer van dezelfde
– week
worden opgenomen.
IIIIII
=
•
=
iiiiii
H
H
N
H
EEN VEILIGE BERGPLAATS
•
voor
Uw
waardepapieren
en andere
–
kostbaar-héden
verkrijgt U door
het
N
K
N
.
huren van een safeloket in onze brand-
N
H
en
ihbraakvrije kluizen
H
H
Nederlandsché
Handel-Maatschappij, N.V.
.
II
DEVIEZENBANK
H
N
OOFDIAFlTOOR: AMSTERDAM, ‘VIjZELSTRAAT 32
N
H
85
–
kantoren in Nederland
H
M
•.
•
.
H
_
•
liii
IiHI
11111!
rillil