Ec’onomisch — Stattstt*sche
__Eerichten_iT…
. De reconstructie van
Schouwen-Duiveland.
*
S”
0. van Teutem
Nederlands internationale
economische positie .
t
,.
..
,
B. Èolmeijer
Het reële iiikomen van
rij ksfui-ictionarissen
Drs P. M. van .LJieuivenhuyzen
De economische positie van de
Amerikaanse landbouw
*
Drs L. J. Lagendijk
De. Amerikaanse ‘en de Russische
steenkoolwinning
–
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
39e JAARGANG
No. 1913
/
WOENSDAG 3’FEBRUARI 1954
KAS-ASSOCIATIE N.V.
SPUTRAAT 172
AMSTERDAM
R. NEES & ZOOHEN
Open bewaring van effecten
A° 1720
en schatkistpapier
BANKIERS
&
ASSURANTIEMAKELAARS
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering-Mij. op het Leven en tegen invaliditeit N.V.
Aanpassing van ondernemingspensioen-
en spaarfondsen aan de
NIEUWE WETTELIJKE BEPALINGEN
Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850-5345
ROTTE RDAM
– AMSTERDAM – ‘-GRÂVENHAGE
DELFT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN
H. BRONSJr
MAKELAAR IN ASSURANTIËN
TELEFOON 11 19 80
EENDR.ACHTSWEG 11
(3LIJNÈN)
ROTTERDAM
=
llIlIl
=
r
=
N
Van ouds in sterke mate verbonden
II
H
met de internationale handel, beschikt
H
H
de N.H.M. op dit gebied over speci-
II
cle kennis en ervaring. Het is derhalve
Uw
belang, U bij Uw import-, export-
en transitozaken door
deze
bank te
M
laten voorlichten. Wend U tot de
Nederlandsche
M
Handel-Maatschappij, NV.
M
N
DEVIEZENBANK
N
H
HOOFDKANTOOR: AMSTERDAM, VIJZELSTRAAT 32
H
IIE
111111
El
==IIIII
4due’.tefttie-q2dacIt1eH
voor het volgende nummer
dienen uiterlijk 9 Febr. 1934
* v.m. in het bezit te zijn van
de Advertentie-afd. E.-S.B.,
Postbus 42, Schiedam.
Tel. 69300; Toestel
1
of 3
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlaidsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W-
Telefoon 38040. Giro 8408.
Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwijnaardse
Steenweg 357, Gent.
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Abonnementsprijs,
franco per post, voor Nederland en
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers 75 cts.
Aangetekende stukken
in Nederland aan het B(jkantoor
Westzeedjk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).
Advertentie-tarief
f0,30 pér mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,
»
Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
82
3’Februari 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
83
De’ reconstructie van Schouwen-Duiveland
Na de stormvloed van 1 Februari 1953, die op een wel
zeer catastrofale wijze duidelijk heeft gemaakt hoe lang
en kwetsbaar onze kustlijn is – de tientallen dijkdoor-
braken in het Zuidwesten van ons land gaven hiervan een
triest beeld – werden de, krachten op twee punten ge-
concentreerd: het herstel van de dijken en de weder-
opbouw van de zwaar getroffen gebieden.
Met de dichting van de dijken is onmiddellijk begon-
nen. De sluiting van het gat bij Ouwerkerk in November
van 1953 sloot deze fase van het herstel af. Behalve aan
het directe herstel werd ook aandacht geschonken aan
een eventuele versterking van onze zeewering. Voor dit
doel werd door de Minister van Verkeer en Waterstaat
de ,,Delta Commissie” ingesteld, welke Commissie zich
o.a. zal bezighouden met de vraag, of een afsluiting van
de zee-armen tot de aangewezen waterstaat-technische
voorzieningen van de getroffen gebieden zal behoren.
Met deze studie van de afsluiting van de zee-armen is
een voor Nederland wel zeer belangrijk complex van
vraagstukken aangesneden; want hierbij gaat het niet
alleen om een directe beveiliging van de bewoners der
lagé landen tegen de zee, maar ook om het voor de land-
bouw steeds nijpender wordende vraagstuk van de ver-
zilting van de schaarse cultuurgrond en om dé water-
voorziening van een aanzienlijke oppervlakte zandgron-
den. Door de afsluiting ontstaat immers op de duur in
Zuidwestelijk Nederland een zoetwaterbekken, dat in
tijden van droogte kan worden gebruikt als water-
reservoir voor de droge zandgronden. Het zal dan ook
geen verwondering wekken, dat velen in de lande reik-
halzend uitzien naar de resultaten van deze studie-
commissie.
Naast dit directe dijkherstel en een eventuele afsluiting
van de zee-armen in de toekomst vraagt evenwel in niet
mindere mate de wederopbouw van de overspoelde ge-
bieden de aandacht; in de eerste plaats de wederopbouw
van woningen en het herstel van de grond en het wegennet.
In tegenstelling tot de dichting van de dijken, waarbij
men in eerste instantie genoegen moest nemen met herstel
in oude toestand, kunnen bij de wederopbouw van de
verschillende gebieden, gelijktijdig met het herstel op
talrijke punten belangrijke verbeteringen worden .aan-
gebracht. De betreffende Colleges van Gedeputeerde
Staten hebben, om van dçie mogelijkheden op de meest
doeltreffende wijze gebruik te maken, Commissies inge-
steld, die op korte termijn rapport moeten uitbrengen
over mogelijke plannen tot herstel en sanering van de
omstandigheden waaronder de bewoners moeten leven
en werken.
Het eerste rapport is reeds uitgebracht en wel over het
zwaarst getroffen eiland: Schouwen-Duiveland
1).
Het
blijkt, dat de Commissie haar taak zeer breed heeft op-
gevat. Het rapport, zegt de Commissie, beoogt zowel een
grondslag te leveren voor de werkzaamheden tot herver-
kaveling van het geïnundéerde deel, als richtlijnen te
geven voor de overige wederopbouwwerkzaamheden.
Het rapport heeft dan ook in feite betrekking op de gehele
economische en sociale opbouw van het, eiland. Naast
de economische vraagstukken, waaronder de herverkave-
ling van de cultuurgrond,
de’ toekomstige industrie, de
scholing van ‘de arbeidskrachten, het vervoer en de open-
bare nutsvoorzieningen, werden de sociale vraagstukken
als: zorg voor ouden van dagen, maatschappelijk werk
en gezinsverzorging, jeugdvorming en culturele verzorging
evenzeer in het werk van de Commissie betrokken. Maar
ook de recreatie en natuurbescherming, de landschappe-
lijke verzorging en de bestuurlijke indeling van het eiland
worden in het rapport behandeld.
Ongetwijfeld is met dit rapport een stevige grondslag
gelegd voor de economische en sociale reconstructie van
het eiland Schouwen-Duiveland: Wordt dit rapport als
richtsnoer gebruikt bij het herstel en de sanering van dit
nog maar amper droog gevallen eiland, dan mag men
verwachten dat Schouwen-Duiveland een toekomst tege-
moet gaat, welke’ beloften inhoudt, beloften t.a.v. de
materiële welvaart, maar ook met betrekking tot de maat-
schappelijke en culturele aspecten van de samenleving.
In het algemeen menen wij dan ook te mogen consta-
teren, dat de ramp van 1 Februari niet alleen vele krachten
heeft wakker geroepen tot herstel, maar ook, dat hier-
door belangrijke initiatieven zijn genomen, welke voor
de toekomst van ons deltagebied. van de grootste be-
tekenis kunnen zijn.
‘s-Gravenhage.
Dr Ir A.
MARIS.
1)
Rapport inzake de reconstructie van Schouwen-Duiveland, uitgebtacht
door de Reconstructie-Commissie ,Schouwen-Duiveland. 179 blz. + bijlagen,
tabellen en kaarten,
INHOUD
Blz.
Blz.
De reconstructie van Schouwen-Duiveland,
door
Dr Ir A. Mans .”
.
83
Nederlands internationale economische positie,’
door 0. van Teutem
…………………..
85
Het reële inkomen van rij ksfunctionarissen,
door
B. Bolmeijer
……………………….
.
87
De economische positie van de Amerikaanse land-
bouw, door Drs P. M. van Nieuwenhuyzen
…
90
De Amerikaanse en de Russische steenkoolwifi-
ning, door Drs L. J. Lagendf/k
…………..
93
Ingezonden stuk:
Het ‘nieuwe niveau van de koopprjzen van
landbouwgronden, door Ir H. Koornneef,
met naschrift van
Ir S. H. de Jong
……..
95
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet
95
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in November
en December 1953, door Dr L. Delmotte
…..
96
S t a t i s t i e k e n :
Overzicht van de opbrengst der Rijksmiddelen 97
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;
C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.
–
M.ITEURSRCIiT VOORBEBOUDEN
84
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 Februari 194
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
0. VAN TEUTEM, Nederlands internationale economische
positie.
In de ongunstigste tijd van midden 1951, toen het maxi-
mum der grondstoffenprijzen was bereikt, hadden Duits-
land en Engeland een ruilvoet die ongeveer twee maal
zoveel was verslechterd t.o.v. 1949 als de Nederlandse.
De oorzaak was zowel het feit dat de Nederlandse export-
prijzen onmiddellijk stegen tijdens de Korea-hausse,
als de minder sterke stijging, vergeleken bij de buurlanden,
van de importprijzçn. Dit enigszins afwijkende gedrag
van de Nederlandse ruilvoet moet worden verklaard uit
de samenstelling van het export- en importpakket. De
blijvend sterke vraag naar con’sumptiegoederen in de
voornaamste afzetgebieden van Nederland, werd tege-
moet gekomen door de sterke uitbreiding van de Neder-
landse productie en de uitstekend ,,getimede” consumptie-
beperking van 1951. De Nederlandse concurrentiepositie
is nu sterker dan in 1949. Schrijver verwacht dat in 1954,
voor de eerste maal na de tweede wereldoorlog, serieuze
concurrentie zal optreden in haast alle afzetmarkten en
in alle producten, waarbij Nederland de voorsprong
hard nodig zal hebben.
Drs P. M. VAN NIEUWENHUYZEN, De economische
positie van de Amerikaanse landbouw.
De economische positie van de Amerikaanse land-
bouw is sinds het uitbreken van de tweede wereldoorlog
in het algemeen zeer gunstig geweest. De wereldmarkt-
prijzen van de meeste producten zijn de laatste.tijd aan-
zienlijk gedaald. Het is, volgens schrijver, te verwachten
dat de Amerikaanse markt- en prjspolitiek na oogst
1954 verandering zal ondergaan in die zin, dat de mini-
mum-garantieprijzen vrij sterk zullen ‘worden verlaagd
en/of voor een aantal producten zullen komen te verval-
len. Er zijn aanwijzingen dat bij wereldmarktprijzen die
de Amerikanse boeren slechts een veel geringer inkomen
‘zullen verschaffen dan thans, de conèurrentiepösitie van
de Nederlandse landbouw nog betrekkelijk gunstig zal
zijn. Het laat zich echter aanzien dat deze in de toekomst
enigszins slechter zal worden omdat de verhoging van
het peil van het bedrjfsbeheer (vooral door ,verhoging
van de kwantitatieve opbrengsten) in de Verenigde Staten
voor de landbouw als geheel groter is te achten dan in
Nederland het geval zal kunnen zijn.
Drs L. J. LAGENDIJK, ‘De Amerikaanse en de Russische
steéhkoolwinning.
–
De Russische steenkoolproductie is n6g wel bij de
Amerikaanse ten achter, doch de onderlinge discrepantie
vertoont in de na-oorlogse jaren een duidelijke tendentie
tot verkleining. Schrijver verwacht een verder naar elkaar
toegroeien van de Amerikaanse en de Russische steen-
koolwinning. De Sowjet-Unie heeft in de laatste kwart-
eeuw gestreefd naar een doelbewuste spreiding van de
steenkoolproductie. De ge.ografische spreiding is thans
aanzienlijk groter dan in de Verenigde Staten. Zowel in
de Verenigde Staten als in de Sowjet-Unie is een grote
afwijking te constateren tussen de verdeling van d’e steen-
koolreserves over het territorium en de huidige geogra-
fische spreiding van de productie. In beide landen worden
de grote reserves aangetroffen in gebieden, die in vele
opzichten moeilijk toegankelijk zijn en die veelal ver van
de grote verbruikscentra zijn gelegen. Voor beide landen
geldt om deze redenen, dat de oplossing van transport-
vraagstukken aan een verdergaande uitbreiding van de
steenkoolwinning vooraf zal moeten gaan en dat de kosten
van de winning pereenheid zeer zullen stijgen. Zowel in
de Verenigde Staten als in de Sowjet-Unie is in de na-
oorlogse jaren bijzondere aandacht geschonken aan’ de
mechanisatie. Deze mechanisatie geldt niet alleen de
winning via mijnschachten doch ook die in open groeven.
SOMMAIRE –
0. VAN TEUTEM, La position économique internationale
des Pays-Bas.
L’a.uteur compare la position économique des Pays-
Bas â celle de quelques autres pays et conclut que, dans
les dernières années la Hollande a amélioré sa position
sur le plan de la concurrence vis â vis des pays voisins.
B.
BOLMEIJER, Le revenu réel des agents de l’Etat.
L’auteur expose,tout d’abord la méthode qu’il a appli-
quée, lors de son enquête sur la situation’ financière du,
personnel civil de l’Etat aux Pays-Bas. 11 décrit ensuite,
d’une manière plus détaillée, le résultat de ses investiga-
tions.
Drs P. M. VAN NIEUWENHUYZEN, La position éco-
nomique de l’agriculture américqille.
L’a.uteur examine la position économique actuelle de
l’agriculture américaine et ses perspectives.
Drs L. J. LAGENDIJK, L’extraction de ‘la houille aux
Etats-Unis et en Russie.
L’auteur compare l’industrie çharbonnière aux Etats-
Unis et en U.R.S.S., en ce qui concerne le développement
de la production totale et sa répartition géographique,
la distribution géographique des réserves et la mécani-
sation.
B. BOLMEIJER, Het reële inkomen van rjksfunctiona-
rissen.
Schrijver zet allereerst de werkwijze uiteen, welke hij
heeft gevolgd om de financiële positie van het burgerlijk –
rij kspersoneel te onderzoeken. De resultaten van het
onderzoek heeft schrijver ‘verwerkt in twee tabellen: één
omvattende de nominale maximale inkomens van ge-‘
huwde rjksfunctionarissen in vaste dienst (met twee niet-
verdienende kinderen) in een eerste klasse gemeente en
de in procenten van deze inkomens geheven belasting; de
ander omvattende de reële maximale inkomens van deze
rij ksfunctionarissen en de waarden van deze inkomens,
in diverse perioden en jaren, in verhouding tot die van
de waarde in de periode 1935/1939. Schrijver komt tot
de conclusie, dat de inkomens van de rijksfunctionarissen,.
zowel na de eerste als na de tweede wereldoorlog, in sterke
mâte zijn genivelleerd. Tussen beide gebeurtenissen be-
staan echter grote verschillen. De eerste nivellering bracht
een belangrijkd verbetering voor de laagste, en een ge-
matigde verbetering voor de middelbare groep mee, de
jongste nivellering, die zich op laag niveau afspeelde, ging
gepaard met een voor alle groepen ongekende daling
van inkomens; zij is bovendien veel intensiever in uit-
werking en heeft de ruim een kwart eeuw bestaande sta-
biele verhoudingen tussen de groepen volkomen teniet
gedaan.
Graf uk 1
1
.
Ja-Ju pi
100
Ver. Koninkrijk
Nederland
•.
•,…:.
..:.
•
Duitsldnd
I1ut& 111 1fl
t EutI U1llI K11t
1949
1950 •
1951
1952
1953
100
80
60
Internationale ruilvoet (Ver.Kon., Duitsland en Nederland)
120
3 Februari 1954
ECONOMISCH- STATISTISCHE BERICHTEN
85′
Nederlands internationale economische positie
Sedert het midden van 1950 heeft het economisch’
leven der gehele Westerse wereld in het teken gestaan
van het Koreaanse conifict en alles wat daarmee samen-
hing. Ondanks de heftige fluctuaties in de goéderen-
prijzen en de aanvankelijk krachtige infiatoire druk uit-
gaande van het .Noordamerikaanse continent is het
mogelijk gebleken voor Nederland om zijn economische
positie zodanig te versterken in de afgelopen paar jaar,
dat deze thans beschouwd mag worden als één der sterk-
ste in .West-Europa. Van de ,,Korean cycle” zijn vele
lessen te leren en het lijkt nuttig enkele aspecten er van
nog eens nauwkeurig te beschouwen, zodat wij enige
gunstige omstandigheden, die bij het economisch herstel
een belangrijke rol gespeeld hebben, als zodanig zullen
onderkennen. Het is natuurlijk niet zeer waarschijnlijk
– ofschoon geenszins onmogelijk – dat bij een even-
tueel volgende fluctuatie het patroon hetzelfde zal zijn
als tussen 1950 en
1953,
maar gezien het feit dat geen
enkele regering tegenwoordig de verantwoording op zich
zou kunnen nemen om het ecoiiomisch leven zich in
grote golven te laten afspelen, worden de kleinere schom-
.melingen van speciaal belang.
Eén van de onaangenaamste eigenschappen van de
Westerse wereldeconomie is wel de ontstellend sterke
fluctuaties waaraan de grondstoffenprijzen onderhevig
zijn bij elke versnelling of vertraging in de pas der belang-
rijkste industrielanden.
Indien wij de zeer grote schommelingen, dus de diepe
depressie van het type 1930 zowel als de sterke inflatie
1945 -. 1948 buiten beschouwing laten, .dan geeft het ge-
drag van de Nederlandse economie tot nu toe reden tot
optimisme. De korte vermindering van de activiteit in
Noord-Amerika gedurende 1949 werd in ons land vrij-
wel alleen bemerkt doordat wij Engeland moesten volgen
in de September-devaluaties; aan de volgende infiatoire
druk, zowel als aan het effect van de plotselinge stijgingen
der grondstoffenprijzen in midden 1950 en de sterk ver-
grote defensie-uitgaven iets later, kon met groot succes
weerstand wörden geboden. Zo heeft Nederland bewezen
zijn eigen brood te kunnen verdienen in een economisch
milieu van stabiliteit op hoog niveau en ook bij een
matige internationale inflatie. De grootste tast, die wel-
licht niet meer lang op zich zal laten wachten, is hoe de’
situatie er uit zal zien bij een matige teruggang van de
economische activiteit in de belangrijkste landen, ge-
paard met een geleidelijke prijsdaling!
De sterkedaling der grondstoffenprijzen bij een rcessie
maakt weliswaar de invoer.der. industrielanden goed-
koper, maar het gebrek aan koopkracht, en zodoende
het ‘verlies der afzetmarkten, in de grondstoffenlanden
volgt hier onherroepelijk op en is uiterst schadelijk voor
alle landen. Een plotselinge stijging der grondstoffen-
prijzen, zoals in 1950/51 plaatsvond, maakt de invoer
der industrielanden duurder, maar geeft tevens een
grotere koopkracht aan de grondstoffenlanden, waarvan
andere landen weerS profiteren.
Het was geen wonder dat men zich in Nederland, dat
een zo groot deel van zijn nationaal inkomen ontleent
aan internationale activiteit, zeer bezorgd maakte over
het onstuimige verloop der wereldprjzen in 1950, vooral
waar het peil der convertibele reserves oncomfortabel
laag stond, evenals in de méeste andere Westeuropese
landen. Wanneer wij nu echter het verloop der ruilvoet
in Nederland vergelijken met dat in onze grote buur-
landen Engeland en Duitsland dan blijkt duidelijk (zie
grafiek 1), dat Nederland in eenaanmerkelijk gunstiger
positie is geweest dan de beide andere landen.
In de. ongunstigste tijd van midden
1951,
toen het mxi-
mum der grondstoffenprijzen bereikt was, hadden Duits-
land en Engeland een ruilvoet die ongeveer twee naal
zoveel verslechterd was t.o.v. 1949 als de Nederlandse.
De oorzaak was zowel het feit dat’ onze exportprijzen
onmiddellijk stegn, als de minder sterke stijging, ver-
gelekén Eij d& buurlanden, van de importprjzen. Dit
enigszins afwijende gedrag van onze ruilvoet en dus de
relatief geringere druk op onze deviezenrcserve moet pp
zijn, beurt weër verklaard wbrden uit de samenstelling
van ons export- en importpakket. De Nederlandse
industrie is nog voornamelijk ,,lichte” indutrie en onze
invoer van grondstoffen bestaat voor een belangLijk ge-
deelte uit producten, die niet zo sterk in prijs stegen als
bijv. tin en rubber, welke onontbeerlijk zijn in de kapitaal-
goederen- en defensie-industrie. De plotselinge vergro-
ting van de vraag naar kapitaalgoederen (in dit geval
det defensie-industrie) leidde dus in de eerste plaats tot
abnormaal hoge prijzen voor industriegrondstoffen,
terwijl in de tweede plaats
t
en iets later, overal een sterke
schaarste aan consumptiegoederen voelbaaf werd. De
Nederlandse uitvoer, die voor het grootste gedeelte uit
consumptiegoederdi bestaat, ondevond hiervan dus een
sterke stimulans, die de prijzen snel omhoog dreef.
Weliswaar .werd in de zomer van 1951 een punt be-
reikt waar de reserves gevaar liepen beneden het
,,minimum” te vallen, maar dit zou van veel minder
belang geweest zijn indien deze reserves niet onvoldoende –
waren geweest hij het begin der prijshausse. De Duitse
moeilijkheden van 1950 moeten ook aan dit euvel worden
toegeschreven alhoewel wij hebben gezien dat de inter-
nationale prjsverschuivingen daar ook. ongunstiger
waren. De positie van Engeland was in ,de eerste ft
hel
van 1951 zeer moeilijk te overzien. Door de internationale
bindingen van het pbnd stroomden de dollarverdiensten
der andere leden van het sterlinggebied. in een ongekend
volume binnen in de gemeenschappelijke pool. Dat deze
unieke gelegenheid om de dollaireserves blijvend .te ver-
groten niet met succes is uitgebuit, moet voor een deel
aan de algemene verwarring worden toegeschreven.
Indien een tijdelijke beperking der dollarimporten in de
zomer van 1951 afgekondigd had kunnen worden in
plaats van in het begin van 1952, toen ‘de. eserves alweer
Wereldjuteprijs en export naar Pakistan
220
III
180
140
1’OC
60
,I
Ir
1
.n.-Juni 1949
•
100
A
lutepr’JsC
C
It
export
er.Koninitrijit
von het
-_
•#
’86
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 Februari 1954
sterk verminderd.waren, dan was de algemene con\erti-
biliteit van het pond momenteel wellicht bereikbaar
geworden. Een’ belangrijke oorzaak vaü deze verwarling
was de onstuimige vraag naar Engelse goederen die in
de grondstoffenlanden opgewekt werd door de gegroeide
inkomens der boeren, planters en arbeiders in zulke
totaal verschillende landen als bijv. Australië, en de mee e
landen van. Zuid-Oost-Azië.
Het verloop van de uitvoer van Engeland naar Pakistan
en Australië is in grafiek 2 en 3 vergeleken met het ver-
loop respectiévelijk der wereldjute en -wolprjzen. Het
patroon is identiek. De top van de uitvoer valt enige tijd
na de top der prijzen, zoals te verwachten is op theore-
tische gron4en, en het dieptepunt is ook vertraagd, ter-
wijl het zich benedèn het als normaal te beschouwen peil
bevindt.
GrfI.k 2
t
ii
in in
t
ii III
in
1 Ii III
int
Ii 2E
in
t
II
BEin
1949
1950
1951
1952,
1953
Grafl,k 3
Wereidwolprijs en export naar Australië
III
Jan,. ,Joni 1949.100
[
W0lP flS
)
export van het
Ver. Koninkrjk
t
1′
t t
iii mini nm
in
utin
1
nniini n inin
1949
1950
1951
1952
1953
De Nederlandse ex’ort, naar deze gebieden toont een
soortgelijke goifbeweging, maar deze had, doordat een
veel kleiner gedeelte van onze totale ‘handel er bij be-
trokken was, verder geen slechte gevolgen.
De export van het Verenigd Koninkrijk is in het bij-
zonder georiënteerd op de grondstoffenlanden; de export
naar Latijns Amerika en andere Aziatische landen had
eenzelfde verloop als die naar Pakistan en Australië.
De versterkte vraag naar Engelse producten in het ster-
linggebied, die tot diep in 1952 voortduurde, veroorzaakte
een verschuiving der export naar die landen ten koste
van de afzet in andere gebieden. Hierdoor werd geleide-
lijk eengroot tekort bij de E.B.U. bereikt, terwijl in de
gunstigste periode niet voldoende aandacht aan de dollar-
markt kon worden besteed. Het resultaat van dit alles is
tot nu toe dat de deviezenreserves in Londen nog steeds
onvoldoende zijn, terwijl de E.B.U.-schuld niet afdoende
kon worden vermitiderd.
Het is redelijk om aan te nemen dat Nederland bij
eenzelfde exportoriëntering gelijke problemen zou hebben
ondervonden. In dezelfde periode groeiden de Neder-
landse dollarreserves echter snel aan tot een betrekkelijk
veilig pei’, terwijl bij de E.B.U. een groot overschot
werd bereikt! Dit moet in de eerste plaats verklaard
worden uit de blijvend sterke vraag naar consumptie-
goederen in onze nabuurlanden
•
en in Noord-Amerika
(tezamen onze voornaamste afzetgebieden). Deze vraag
was niet aan grote schommelingen onderhevig en het
probleem was dus om de goederen verkrijgbaar te maken.
Dit werd bereikt ten dele door de sterke uitbreiding van
de binnenlandse productie, ten dele door de zo uitstekend
,,getimede” consumptiebeperking van 1951. Doordat
deze tijdelijke beperking geaccepteerd werd, kon Neder-
land het tekort op de betalingsbalans in een ongelooflijk
korte tijd omzetten in een overshot. Wanneer wij verder
het percentage van de totale uitvoer berekenen naar
landen die in
1950/53
bijzonder zijn getroffen door
fluctuerende exportprijzen, dan zien wij dat Engeland
23 pCt van zijn uitvoer daarheen levert, terwijl voor
Nederland het overeenkomstige deel slechts 11 pCt be-
draagt
1)
De omstandigheid, dat de Nederlandse Regering het•
zich kon veroorloven om, met behoud van de arbeids-
rust, bewust een beleid te voeren van consumptie-
beperking, moet als uitzonderlijk worden gekentekend.
Geen enkel buurland bleek dit te kunnen volbrengen, en
juist daaraan, paradoxaal gesproken, danken wij het
succes van de Nederlandse maatregelen. Een ander ge-
volg van het gelukkige regeringsbeleid van
1950/5
1 is
het feit dat het interne prijspeil in Nederland minder
steeg dan in vele andere landen (zie grafiek 4) en dat
onze concurrerende positie (competitive’strength) dus nu
sterker is dan in 1949. Dit lijkt een goed voorteken in
de ietwat onzekere economische toestand van begin
Grafiek 4
Verloop der groothandeisprijzen in Nederland
en de belangrijkste afzetgebieden
1
.
1
11
III
1
–
1950
100
–
Nederland
—
—
—-
Ver. Koninkrijk
Duitsland
België
–
Ver.Stoten
_____
./•
—
1-1
__________
t’
I_
•
II
fl1
&,1 II
ffl,
M
1
fl
M IV
1
U IIE
1950
1951
1952
•
1953
Basixperiode van grafiek 4 werd omgerekend op Januari-Juni 1950=100, om-
dat de betrokken landen in September 1949 niet in gelijke mate devalueerden,
‘) De percentagea geven de Uitvoer lO de jaren 1949 t/m 1952 weer naar
Australi2, Ceylon, Egypte, India, Indonesië, Malakka, Pakistan en de Pbilip-
pijnen, als gedeelte van de totale uitvoør in’ die jaren.
300
260
220
180
140
100
60
180
160
140
120
100
80
3 Februari
1954
ECONOMISCH.STATISTISCHE BERICHTEN
87
14. Wat er ook gebeure in dit jaar, het is wel zeker dat
voor de eerste maal na de tweede wereldoorlog serieuze
concurrentie zal pptreden in haast alle afzetmarkten en
in alle producten, waarbij wij de voorsprong, behaald
in de laatste jaren, hard nodig zullen hebben.
Samenvattend kan worden geconstateerd dat de
Koreaanse ontwikkelingen voor ons land minder on-
gunstig zijn geweest dan voor de omringende industrie-
landen. Terwijl in Nederland de ‘ruilvoet minder sterk
achteruit ging, ontwikkelde zich een sterke en stabiele
vraag naar consunptiegoederen en dus naar Neder-
landse producten, die dankzij onze voorbeeldige arbeids-
rust en een gezonde regeringspolitiek, benut kon worden
om onze betalingsbalans te verbeteren. Daarbij was het
een gelukkige omstandigheid, dat onze uitvoer niet te
veel is georiënteerd op onstabiele grondstoffenlanden.
Rome.
ONNO VAN TEUTEM.
Het reë1e inkomen van rijksfunctionarissen
Inleiding.
In de inleiding van ,,Het nationaal inkomen van
Nederland 1921 – 1939″
1),
wordt er op gewezen, dat bij
onderzoekingen over het nationale inkomen meer of
minder belangrijke schattingen niet zijn te vermijden;
met name het statistisch materiaal waarop de berekenin-
gen zijn gebaseerd is nog onvolledig, ,,de statistik der
inkomstenbelasting” – zo wordt gezegd – ,,vermeldt
geen gegevens ovei het beroep der aangeslagenen”.
Een soortgelijke leemte, als de hier gesignaleerde, treft
men ook aan in de publicatie nr
5
van de Staatscommissie
voor de Pensioenwetgeving, welke – overigens zeer uit-
gebreide – statistiek van de inkomens van het overheids-
personeel, geen opheldering geeft omtrent de door de
betrokkenen beklede functies.
Wie zich dan ook ten doel stelt de financiële positie
van het burgerlijk rij kspersoneel te onderzoeken, vindt
daarbij t.o.v. de door de betrokkenen beklede rangen,
in genoemde publicatie geen steun en zal zich daaromtrent
op andere wijze dienen te verstaan. Ik heb dit op de
hieronder volgende wijze pogen te doen.
Werkwijze.
Het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren
1948 kent voor de desbetreffende ambtenaren – uit-
gezonderd de„topfiguren”, welke hier buiten beschou-
\ving blijven – 149 salarisschalen, volgens welke, al naar
gelang van de rang welke wordt bekleed, de bezoldiging
plaatsvindt. Een aantal dezer schalen eindigt op hetzelfde
maximum zodat, daarnaar gerekend, het aantal schalen
43 beloopt.
De spreiding over de schalen vindt plaats naar
5
stel-
sels; die betreffende het administratieve personeel, d.i.
die categorie, waarop vanouds de andere categorieën
zijn afgestemd, telt het grootste aantal typerende functies
en omvat vrijwel alle onder de andere stelsels vallende
functies. Dit opent de mogelijkheid tot een aanzienlijke
beperking van het onderzoek; met belichting van de
meest typerende administratieve rangen kan een ver-
antwoord algemeen geldend overzicht van bedoeld amb-
tenarencorps worden verkregen.
Ten aanzien van de werklieden kan op overeenkom-
stige wijze worden gehandeld, de meeste van hen worden
naar zes loongroepen beloond, de overige voor hen gel-
dende groepen dienen voor ambten met een bijzonder
karakter en komen derhalve niet veelvuldig voor.
* Het onderzoek hierop baserend, is een drieledigë
indeling gemaakt nI.:
groep 1: werklieden en lagere administratieve ambte-
naren;
groep Ii: middelbare administratieve ambtenaren en
gioep III: hogere administratieve ambtenaren.
‘) No 7 der doo het C..’S. gepubliceerde ;,Monorafien var’de Nederlândse
conjunctuur”.
De drie groepen bevatten resp. 9, 6 en 3 zodanige
functies,
dat,
terugwerkend van het Bezoldigingsbesluit
1948, het verloop hunner bezoldiging tot 1900 kon worden
nagegaan.
Deresultaten van het onderzoek zijn in de tabellen T
en II verwerkt. Ter oriëntering zij vermeld, dat onder A
van tabel 1 de
zuivere nominale maximale
inkomens zijn
opgenomen van volwassen personeel in vaste, pensioen-
gerechtigde dienst in een eerste klasse gemeente met twee
niet-verdienende kinderen voor wie kindertoelagen c.a.
worden genoten. Elk zuiver inkomen is berekend met
inbegrip van alle factoren welke daarop, krachtens de
algemçen geldende voorschriften, in de betrekkelijke
perioden en jaren, invloed hebben uitgeoefend, dus even-
tueel na aftrek van pensioenverhaal ën van de tijdelijke
kortingen welke hebben plaats gevonden en onder toe-
kenning van kindertoelagen c.a. voor twee kinderen, de
vacantie-toeslag, de interimvergoeding ziektekosten en
na 1948 – van de weddeverhogingen welke nadien
zijn verleend. Voor de werklieden zijn de maandbedragen
van de voor hen geldende schalen tot basis gekozen en
tôt jaarbedragen herleid. Met de in 1953 toëgekende
verhogingen – de zgn. denivelleringsmaatregelen – is
eveneens rekening gehouden
2).
Onder B van tabel 1 zijn de belastingen, welke van
bovenbedoelde inkomens zijn geheven, ‘in procenten
errneld. De berekening daarvan heeft plaats gehad
krachtens de heffingen, welke voor de gemeente Gronin-
gen hebben gegolden.
Onder A van tabel II zijn de
reële maximale inkomens
vermeld. Rubriek B van deze tabel geeft een overzicht
van de waarden van deze reële maximale inkomens ge-
meten naar de periode 1935/1939, waarbij
elk inkomen
in die periode op 100 is gesteld. Zoâls men kan zien,
komen de inkomens van de hoofdschrjver, de adjunct-
commies A en de andere A-rangen, v66r 1948 niet voor;
deze zijn ter gelegenheid van de zgn. ,,technische her-
ziening 1948″ ingevoegd. Teneinde deze inkomens te
kunnen waarderen, is als uitgangspunt genomen het
inkomen dât in 1935/1939 gold voor de dichtstbij liggende
lagere rang, dus resp. schrijver A voor de hoofdschrijver,
adjunct-commies voor de adjunct-commies A enz.
Zodoende blijkt, welk voordeel voortvloeit uit een be-
noeming tot genoemde rangen; m.a.w. welke invloed
aan
deze
,,rangen-infiatie” kan worden toegemeten.
Blijkens tabel IIB is er van 1920/1939 weinig verschil
in het verloop van de inkomens. Na de laatste wereld-
oorlog is het verloop
tussen
de groepen
onderling
aan-
zienlijk gewijzigd, de afwijkingen
binnen
de groepen zijn
veel geringer. Dit biedt de mogelijkheid tot een verdere
beperking; zonder aan de algemene’c6nclusies noemens-
2)
Geen rekening is gehouden met de loonronde van 1 Januari 1954.
(.
88
‘ ,
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 Februari 1954
CABEL -I
Functie
1900/
1920/
19241
1925/
1930
l/
9
1948
1949
1950
1951
1952
1909
lII25
I9
9
33
0/
1935/
1948
1
9
491
95!
1951
1952
1953
4
2.873-
Verklieden en.Iagere
.
mbtenaren.
Ongeschoolde
494
1.549
1.506 1.506
1.348
2.354
2.410 2.554
2.812
2.835
3,2 2,3
2,2
2,2
2,5
2,7
3,1
1,4
1,5
1,6
Geoefende
541
1.646
1.575
1.574
1.413
2.477
2.533 2.685 2.949 2.980
.,4
3,7
2,6
2,6
2,4 2,9 3,2
3,8
1,7
1,9
2,0
Half-vakman
589
1.742
1.644
1.641
1.478
2.591
2.647
2.807
3.078
3.115
3.174
0,4
4,1
2,9
2,7
2,5
3,4 3,6
4,2
2,1
2,2 2,4
760
2.032
1.682
1.657
1.476 2.591
2.647 2.807
3.078
3.115 3.147
1,9
5,3
3,0
2,6
2,5
3,4
3,6
4,2
2,1
2,2
2,3
636
1.839 1.736
1.727
1.543
2.737 2.793
2.963,
3.244
3.290 3.379
0,9 4,6
3,2
3,0 2,7
3,7
3,8
4,5
2,5
2,6
2,9
Vakman le klasse
684 1.936
1.857
1.861
1.673
2.926
2.982 3.166
3.472
3.529 3.615
1,0
4,9
3,6 3,2 3,2
4,5
4,7
5,2
3,1
3,3
3,5
Schr
ij
ver A
2.032
1,843
2.060
1.826
3.037
3.093
3.285
3.607
3.668
3.724
5,3
3,6 3,6
3,7
4,6
4,8 5,6 3.4
3,6
3,8
Schrijver
…………
Voorman
731
2.032
1.975
1.972
1.759
3.059
3.115
3.309
3.634 3.696
3.782
1,8
5,3
4,0
3,4
3,5
4,9
5,1
5,6
3,5
3,7 3,9
Hoofdschrijver….
3.501
3.557
3.781
4.146
4.220 4.309
6,1
6,2 6,9
4,9
5,1
5,4
4iddelbare
,
mbtenaren.
,’Adjunct-commies
1.615
3.048
2.597 2.616 2.322 3.736 3.792
4.032
4.414 4.490
4.581
5,2
8,1
5,4
4,7
4,8 6,7 6,9 7,5
5,6
5,8
6,0
Adjunct-commies A
4.197
4.208
4.480
4.865
4.951
5.097
–
– –
.
–
8,0
8,0
8,6
6,7 6,9
7,3
Vakman
…………
Commies
2.185
3.878
3.385 3.388
2.992
4.668
4.679
4.983
5.393
5.469 5.678 5,9
9,5
6,8 5,9
6,1
9,3
9,3
9,9
7,9 7,9 8,4
Commies A
5.326
5.334 5.699
5.121
6.248
6.552
10,9
10,9
11,8
9,3
9,6
10,0
Hoofdcommies
2.755
5.124
–
—
—
—
–
—
—
—
–
–
—
–
—
4.481
4.566
4.044
6.075
6.075
6.499
6.934
7.058
7.475
6,3
– 1,0
8,0
7,1
7,6
12,6
12,6
13,8
10,6
10,8
11,7
Hoofdcommies A
.
6.574
6:574
7.032 7.485 7.609
8.091
13,7
13,7
14,3
11,7
11,9
12,8
{ogere ambtenaren.
– 2,0
‘Referendaris……
6.162 5.576 5.744 5.097 7.572 7.572
8.098
8.586
8.709
9.323
7,0
———–
8,9
8,3
8,7
16,0
16,0
16,8 13,7
13,9
14,9′
Administrateur
4.560
7.200
6.650 6.726
5:975
8.784 8.795
9.371
9.943
10.071
10.811
7,8
12,6
———–
9,6
8,8
9,6
18,2
18,2
19,2
16,2 16,3
17,4
Administrateur A
.3.610
– –
.:_
–
–
9.372
9.383
9.999
10.592
10.720
11.538
– –
‘-
–
19,2
19,2
20,
1
17,0
17,2
18,4′
de
nominale maximale inkomens
van gehuwde rijksfunctionarissen, in
vaste
dicait,
(met
twee niet-verdienende kinderen) in een eerste }lasse gemeente;
de in procenten van de onder A genoemde inkomens geheven belasting.
‘ABEL t!
Functie
1900/
1920/
19251
1930/
1935/
1948
1949
1950
1951
1952
1953
1900/ 1920/ 1925/ 1935/
1948
1949 1950
1951
1952
1953
1909
1924
1929
.
1934
1939
1909
1924 1929
~
1930/
1934
1939
basis
–
=100
Verklieden en lagere
mbtenaren.
Ongeschoolde
603 1.079
1.177
1.370
1.318
1.101
1.678 1.039
1.054
1.061
1.075
46
82
89 104
100
84
82
79
80
go
82
Geoefende
658
1.141
1.227
1.427 1.379
1.154
1.128 1.085
1.101 1.111
1.123 48
83
89
103
100
84
82
79
80
81
81
Half-vakman
716
1.202
1.278
1.485
1.441
1.202
1.174
1.130
1.145
11.157
1.178
50 83 89
103 lOO
83
81
78
79
80
•
82
910
1.386
1.305
1.500 1.439 1.202
1.174
1.130
1.145 1.157 1.169
63
96
91
104 100
84
82 78
79 80
81
769
1.264
1.345
1.559
1.501
1.265 1.235
1.189
1.202
1.217
1.247
51
84
90
104 100
84 82
79 80
81
83
‘Vakman le klasse
826
1.326
1.432 1.675
1.620
1.341
1.307
1.260
1.279 1.297
1.325 51
82 88
103
100 83
81
78
79
80
82
-Schrjver A
…
1.386
1.422
1.847 1.759
1.390
1.354
1.302 1.324
1.344
1.362
79
81
105
100 79
77
74
75
76
77
Schrijver
………..
rVakman
…………
Voorman
876
1.386
1.518
1.772
1.697
,
1.397 1.360
1.313 1.332 1.353
1.381
52
82
89
104
100 82
80
77
78
80
81′
Hoofdschrijver
….
1.579
1.534
1.478 1.498 1.522
1,550
90 87 84 85 87
88
viiddelbare
mbtenaren.
……………….
‘,Adjunct-commies
1.868
2.017
1.966
2.318
2.211
1.672
1.624
1.566 1.584 1.607 1.636
84
91
89
105
100
76
73
71
72
73 74
.1.853
1.780 1.719 1.724
1.751
1.796
84
81
78
78
79
81
5
Commies
2.507
2.527 2.525 2.964
2.810
2.031
1.952 1.887
1.887
1.916
1.977
89
90
90
105
.100
72
69
67 67
68
70
Commies A
– –
–
2.279 2.169
2.112
2.109
2.147
81
77
75 75
76 80
Hoofdcommies
3.135 3,282
3.298
3.945
3.736
2.549
2.443 2.353
2.357
2.394
2,508
84
88
—
–
—
–
—
–
–
–
–
—
—
88
106
100 68
65
63 63
64
67
Hoofdcommies A
Adjunct-comnsies A —
—
—
–
—
–
—
–
—-
– .
–
2.725
2,611
2.519
2.511
-2.547
2.682
73
70
67 67
68 72
ogere ambtenaren
–
– 05
–
tReferendaris……
4.094
3.905
4.064
4.901
4.652
3.051
2.924
2.829 2.817
2.851
3.016
88
84
2.242 ——–
–
–
–
–
–
—
87
00
66 63
61
61 61
65.
Administrateur
5.128
4:530
4,808
5.705
5.402 3.449
3.311
3.179
3.167
3.202 3.394
95 84
——–
–
—
89
106
100
64
61
59 59
59
63
tAdministrateur A
.
———-
–
–
3.633 3.487
3.355
3.341
3.374
3.579 ——–
–
—
67
65
62 62
62
66
de
reële maximale inkome,zs
van gehuwde rijksfunctionarssen, in
vaste
dienst, (met twee niet-verdienende kinderen) in een eerste klasse gemeente; de waarden van elk der onder A genoemde inkomens, in de diverse perioden en jaren, in verhouding tot
die
van
de waarde in de periode 1935/1939 (1935/1939
=
lOO).
–
waard afbreuk te doen, kan met bespreking van één
inkomen per groep worden volstaan.
In de groep der werklieden en lagere ambtenaren is
het verloop van de inkomens zodanig analoog, dat vrij-
wel elk inkomen als representatief voor dé groep kan
worden beschouwd. Daar de vakman een belangrijke
plaats in het bezoldigingssysteem inneemt, is deze ge-
kozen.. Voor de groep middelbare ambtenaren, waarvan
de inkomens in mindere mate analoog lopen, ligt
–
de
A-inkomens niet meegerekend
–
het inkomen van de
commies, in orde van grootte, tussen de andere inkomens,
zodat hierop de keuze is gevallen. De referendaris is voor
de groep der hogerè ambtenaren, waarvan de inkomens
eveneens uiteenlopen, gekozen.
Het verloop van de inkomens van deze groepsrepresen-
tanten is, nadat deze op hun reële waarden zijn omgere-
kend, vergeleken met dat van het reële nationale inkomen
per hoofd der bevolking
3).
Om tot een gemeenschappelijke vergelijkingsbasis te
komen, zijn zowel de in’ de eerstgenoemde publicatie
vermelde prjsindexcijfers als de gegevens betreffende
het inkomen per hoofd voor de jaren 1900/1939, welke
als basis de periode 1925/1934
=
100 hebben, herleid
3)
De gegevens betreffende latttgenoemd inkomen zijn, wat de jaren 1900/1939
betreft ontleend aan de. in noot 1 genoemde publicatie van het CBS.; die
voor de jaren 1948 t/m.l952 aan het Maandschrift van het C.B.S. over April 1953.
op de periode
135/1939
=
100. De gegevens voor de
jaren 1948 tot en met 1952 hadden reeds 1935/1939
=
100
als basis. Aan de hand van dezelfde gegevens zijn ook de
inkomens, vermeld in tabel 1 en de drie inkomens, nadat’
de inkomstenbelasting ‘is afgetrokken, op hun reële
waarden herleid.
De gebezigde indexcijfers zijn de door het Bureau
Statistiek Amsterdam gepubliceerde prjsindexcijfers van
het gezinsverbruik bij
arbeiders
gezinnen te Amsterdam..
Aangezien de cijfers voor andere groepen van de be-
volking ontbreken, zijn deze cijfers ook voor deze groepen
,
1
commies, referendaris) aangehouden. Dit betekent, dat
de reële waarde in de diverse jaren hoogstwaarschijnlijk
wordt overschat.
Zowel het verloop van het reële inkomen per hoofd
der bevolking, als dat’ van de reële inkomens van de vak-
man;-de commies en de referendaris, zijn in de grafiek
.”
in beeld gebracht. Dit beeld is ten gevolge van diverse-
–
omstandigheden niet continu, hetgeen is toe te schrijven
aan het feit, dat voor sommige jaren indexcijfers ont-
breken en voor andere de gegevens betreffende de salaris-
sen ca. moeilijk toegankelijk waren.
Aan de voet van de grafiek is; voor de diverse jaren,.’
vermeld de reële waarde van de gulden voor arbeiders-
gezinnen bij de besteding van hun inkomen, uitgedrukt
als percentage van dewaarde vergeleken bij de voor het
3 Februari 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
89
onderzoek gebezigde periode 1935/1939 = 100. Deze
waarden geven dus voor deze gezinnen de relatieve koop-
kracht in de verschillende jaren weer in verhouding tôt
die van de periode 1935/1939 = 100.
Conclusies en slotopmerkingen.
Uit tabel II B blijkt, dat de inkomens zowel na de
eerste als na de tweede, wereldoorlog, in sterke mate zijn
genivelleerd. Tussen. beide gebeurtenissen bestaan echter
grote verschillen; de eerste nivellering bracht een.belang-
rijke verbetering voor de laagste en een gematigde ver-
betering voor de middelbare groep mee, de jongste nivel-
lering, die zich op laag niveau afspeelde, ging gepaard
met een voor
alle
groepen ongekende daling van
inkomens; zij is bovendien veel intensiever in uitwerking
en heeft de ruim een k’art eeuw bestaande – stabiele –
verhoudingen tussen de groepen vo1komen teniet gedaan.
De onlangs tot stand gekomen denivellering, waarbij
ook de lagere groep enige verhoging verkreeg, ten gevolge
waarvan de uitwerking werd getemperd, bracht daarin
weinig verandering; alle inkomens b1jien beneden het
peil van 1948.
De zojuist gemaakte gevolgtrekking vindt be-
vestiging in de lijnen van de grafiek; na 1948 valt niet
alleen een achterstand te constateren bij vergelijking van
de inkomens der rij ksfunctionarissen in de tijd, maar
ook in vergelijking met het inkomen per hoofd. Immers,
de afstand tussen de curven, naar welke de relatieve
verhouding tussen het verloop van het inkomen per hoofd
en dat van de drie inkomens kan worden afgemeten,
heeft zich gedurende de halve eeuw, waarover het onder-.
zoek zich uitstrekt, nimmer zozeer ten ongunste van de
drie inkomens ontwikkeld; m.a.w.
. nog nooit zijn deze
inkomens gedurende het behandelde tijdvak verhoudings-
gewijze, zozeer bij het inkomen per hoofd ten achter geraakt.
De huidige salariëring c.a. kan in de volgende for-
mule worden weergegeven:
(Wedde 1936 = 95/100 van 1934, ±
25
pCt) + 10
pCt + 10 pCtj + de ,,Joekesgulden” (tot f
3.750)
+,
in successie, 10 pCt +
5
pCt (max. f 200) – 71 pCt
pensioenverhaal (wed. verhaal max. f 165) + 2 pCt
gratificatie + de verhoogde kindertoelage, resp. toeslag
+ f 60 ziektekostenvergoeding – de inkomstenbelasting.
Blijkens. deze formule geldt als uitgangspunt voor de
procentuele verhogingen nog steeds het jaar 1936, èen
jaar waarin, blijkens tabel 1 A, de geldinkomens
hun
laagte
sedert
1920 geconstateerde peil
hadden bèreikt.
Met deze lage nominale inkomens als grondslag voor
de verhogingen is het niet te verwonderen, dat de drie
reële inkomens – ondanks de veelvuldigheid der voor-
zieningen, welke hebben plaats gehad en die een schier
hopeloze administratieve beslommering meebrachten —
bij een reële waarde van de gulden welke in verhouding
tot de periode 1935/1939 tot 38 pCt voor de betrekke
‘ljke gezinnen is gereduceerd, dermate zijn achterop ge-
raakt, als hietvoor is geschetst.
In de aanhef is er op .gewezen, dat bij onderzoekin-
gen .over het nationale inkomen min of meer belangrijke
schattingen niet zijn te vermijden. Dit impliceert, dat bij
beschouwing van de uitkomsten ten dele van benaderende
waarden moet worden uitgegaan. Dit geldt mutatis
mutandis eveneens voor het onderhavige onderzoek,
waarvan de uitkomsten dus de financiële positie van het
burgerlijk rij kspersoneel bij bendering weergeven.
De opzet is evenwel aan de voorzichtige kant gehouden:
de keuze van een eerste klasse gemeente en het bezigen
GPÂFÎI
4
.
. .
. –
120-
2eee nationoa inkomen toer kood d& bwo1ktn en dcii xn een a6iian,
loon oe-p LZ,een commiesen een rejeerendaris in vaste dienst
b/h
.
Qijk Y
110-
106
90-
1
7
°-
-.
.
–
.
.
.
HojdderbeuotLi.
Couiimie-s
-_______
.
–
eJeridari
Hb)
H77
8
k7
8
I61
H
1
97I970IOOH91
– . – – – k4H
900
.
ISO
1910
1945.
192C.
1925
t9ja
1935
190
I945
1950
iq
‘)
(,
t
tuec ,.,,et_
4iQ,,a
k,i.ccrQ.,
..’
)
90
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 Februari 1954
van prijsindexcijfers voor arbeidersgezinnen, ook voor
de middelbare en hogere rangen bijv., waarborgen mi.
dat de uitkomsten niet zijn geflatteerd.
Dat aan het verschijnsel der ,rangeninflatie” niet meer
aandacht kon worden besteed, vindt zijn oorzaak in ge-
brek aan gegevens. Deze factor mag echter niet worden
overschat, niet alleen speelt ,,rangeninflatie” bij tal van
rangen (éénmansfuncties) geen rol, maar bovendien
moet opschuiving naar hogere rangen wel zeer ver zijn
voortgeschreden, wil op het huidige lage niveau een positie
worden ingenomen, welke die van 1935/1939 evenaart.
5.
Ten slotte nog een enkele opmerking. Het onder-
zoek, bedoeld als historisch-financieel overzicht, kan,
mits verder uitgewerkt, mi. mede als basis dienen voor
een toekomstige beoordeling van de financiële positie
van het overheidspersoneel, daar zowel aansluiting op
basis van 1935/1939 als op een meer recent tijdstip
(periode) mogelijk is.
Het kan mi. tevens worden beschouwd als een poging
tot vergelijking van diverse inkomensgroepen. Weliswaar,
wegens het ontbreken van gegevens betreffende andere
dan de behandelde groepen, een gebrekkige poging, doch
in elk geval een poging, welke kan worden .verbeterd,
zodra het statistisch materiaal terzake van de inkomsten-
belasting, daartoe de gelegenheid biedt.
Ik wil besluiten met er op te wijzen, dat het onderzoek
door mij uitsluitend als salaris-technisch-geschoolde is
ondernomen; het economisch aspect, dat buiten mijn ge-
zichtskring valt, laat ik gaarne ter beoordeling aan de
ter zake kundigen over.
1
.
• Groningen.
B. BOLMEIJER.
De economische positie van de Amerikaanse landbouw
Het lijkt ons van belang in dit artikel
1)
een indruk te
geven van de economische positie van de landbouw in
de Verenigde Staten en te trachten nâ te gaan of de con-
currentiepositie van onze landbouw t.o.v. die in de Ver-
enigde Staten nu ei in de naaste toekomst gunstig dan
wel ongunstig is te npemen.
Een dergelijke vergelijking is van belang omdat zowel
de invoer uit de Verenigde Staten alsook de uitvoer van
landbouwproducten daarheen (zij het in mindere mate)
van grote betekenis is.
Een vergelijking met, Amerika heeft o.i. een wijdere
betekenis omdat de landbouw in Canada – en in min-
dere mate ook in landen als Argentinië en Australië –
in vele opzichten met die in de Verenigde Staten over-
eenkomt.
De
economische positie
van de Amerikaanse landbouw
is sinds het uitbreken van de tweede wereldoorlog aan:
zienlijk verbeterd en is geleidelijk aan gunstig tot zeer
gunstig geworden. De totale bruto-opbrengst is gestegen
van ongeveer gemiddeld$ lümrd in de jaren 1935 t/m 1939
tot ca $ 38 mrd in 1952. Het netto-inkomen bedroeg in
1952
$ 14 mrd
2)
tegenover gemiddeld ca $ 4 mrd in 1935
t/m 1939. Het indexcijfer van het inkomen van de boer
(per uur) steeg tot 433 in
1952 (1935-1939
= 100); het
landarbeidersloon tot 417
3).
Daar in de jaren 1935 t/m
1939 reeds een behoorlijke opleving na de crisisjaren had
plaats gehad geven deze indexcijfers een duidelijke aan-
wijzing van de gunstige economische toestand gedurende
de laatste jaren. Deze toestand vloeit vooit uit de hoge
wereldmatktprijzen en/of door de Regering gegarandeerde
minimumprijzen welke in deze jaren hebben gegolden en
het is duidelijk dat deze situatie niet bestendigd kan
blijven. De wereldmarktprijzen van vele producten ver-
tonen reeds geruime tijd een sterke daling.
Het is van belang na te gaan welke invloed de
huidige
marki- en prqspolitiek
op de inkomens van de Ameri-
kaanse boereiï heeft gehad en voorts, of hierin in de toe-
komst verandering is te verwachten.
De markt- en prijspolitiek kent al sinds de jaren dertig
een stelsel van minimumprijzen, welke de boern èen
zeker minimuminkomen garanderen. De prijzen gelden
‘) In een vorig artikel: ,,De Amerikaanse landbouw, vergeleken met de Neder-
landse”, gepubliceerd in ,,E.-S.B.” van 13 Januari 1954, werden enkele kenmerken
van de Amerikaanse landbouw naar voren gebracht.
5)
Blijkens een recente publicatie, verschenen na het schrijven van dit artikel,
was het netto-inkomen in 1953 $ 12,5 mrd.
‘) ,,The farm cost situation” October 1952. Uitgave van het ,,Bureau of Agri-cultural Economjcs” van het Ministerie van Landbouw.
voor een aantal der belangrijkste producten en zijn afge-
stemd op de zgn. pariteitsprjzen; ze bedragen een zeker
percentage hiervan. De pariteitsprijs wordt berekend
door de basisprjs
4)
van een bepaald product(dit is de
gemiddelde prijs in de periode 1909
1
1914) te vermenig-
vuldigen met het indexcijfer van de uitgaven van de boer
(zowel bedrjfsuitgaven als huishoudelijke uitgaven). Dit
indexcijfer is de verhouding van het recente prijspeil
dezer uitgaven t.o.v. dat in de periode 1909-1914.
En
•bezwaar, dat tegen de pariteitsprijzen veelal wordt aan-
gevoerd is, dat in de wijze van berekenen geen (of te
weinig) rekening wordt gehouden met de verbetering en
in de opbrengsten en in de productietechniek. Het niveau
van de steunprijs ligt soms zo hoog, dat een flinke uit-
breiding van de productie plaatsvindt, wat uiteraard niet
de bedoeling is.
Het systeem vindt dan ook buiten de landbouw veel
tegenstand en wordt evenmin binnen de landbouw on-
verdeeld gunstig beoordeeld, wegens de aan het stelsel
van minimumprijzen veelal verbonden productiebeper-
king. Niettemin hebben de tarweboeren bij een onla
p
gs,
speciaal hiertoe, gehouden stemming ziôh voor het mern-
deel uitgesproken voor handhaving van minimumprijzen
en de daaraan verbonden productieregelingen.
Het netto-verlies op het steunprogramma bedroeg in
1952$
67 mln. In 1951 bedroeg het ongeveer het vijfvoudige
omdat toen aanzienlijke vérliezen werden geleden op grote
voorraden uit vorige jaren.
Momenteel ‘zijn nog garantieprjzen voor enkele pro-
ducten vastgesteld tot en met oogst
1954.
De laatste be-
richten over de te verwachten landbouwpolitiek van de
Republikeinse Regering wijzen er echter op, dat men de
prjsregelingen van overheidswege wil beperken en meer
flexibel maken. In het nummer van 10Juni ji. van dit blad
wijdt onze landbouwattaché 4n Washington, Dr Ir R. L.
Bëukenkamp, aan dit onderwerp een interessant artikel.
Zijn eindconclusie is dat de Amerikaanse Regering niet
langer zal kunnen voortgaan met de huidige omvang van
de prijsgaranties. Hij neemt verschillende mogelijkheden
ôm voor de groeiende overschotten redelijke garantie-
prijzen te handhaven onder de loupe, maar acht ze om
verschillende redenen niet te verwezenlijken. Hij ziet
de enige oplossing hierin, dat de Verenigde Staten de
‘) Volgens een nieuwe methode wordt de basisprijs berekend door de gemiddelde
prijs van het product in de laatste 10 jaren te delen door de verhouding van de
door de boeren ontvangen prijzen van alle produclen over de laatste 10 jaren t.o.v.
die in de periode 1909/14.
3 Februari 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
91
huidige invoermoeilijkheden
5)
zullen beperken om daar-
door de landen in staat te stellen door een grotere uit-
voer naar ‘Amerika de mogelijkheid te krjgn langs na-
tuurlijke weg een groter deel van de Amerikaanse land-
bouwproducten te importeren (,,trade, not aid”)
6).
Het prijspeil van de landbouwproducten.
TABEL 1.
Prijs (in gid per 100 kg; afgerond) van enkele
landbouwproducten
Verenigde Staten
Nederland
Huidige gega-
1
Prijzen welke
(productie.
Pariteits- t randeerde prijs
1
3/4
2/3
jaar 1953)
prijs (Juli
(productiejaar
1
v. d. pariteitspr.
1953)
1953)
1
bedragen
Tarwe (richtprijs)
26 34,10
30,90 25,55
22,80
Gerst (minimum-
prijs a))
22
23,70
21,60
17,80
15,90
Haver
20,50
23,—
20,90
17,30
15,40
Rogge
21
25,10 21,40
18,90
16,80
Industriemelk
(34 pCt vet;
–
mïnimumprijs)
1
20
34,70
27,80
1
25,80 23,20
a) De minîmumprijs van gerat, haver en rogge zijn onlangs voor oogst 1953 f1 per 100 kg lager vastgesteld omdat een gedeelte van de oogst nog tegen hogere
prijzen is verkocht. De minimumprijzen hebben een uitloop naar boven van
f1,75 alvorens de monopolieheffing wordt verlaagd.
Voor de economische situatie van onze landbouw zijn
in de eerste plaats de wereldmarktprijzen van belang.
Het is bekend dat de hoge wereldmarktprijzen in de
laatste jaren tot gunstige. bedrijfsresultaten in de Neder-
landse landbouw hebben geleid. Deze prijzen zijn de
laatste tijd echter sterk gedaald. Weliswaar worden bin-
nen het kader .van de huidige landbouwpolitiek minimum-
prijzen voor enkele prodücten gegarandeerd, mar deze
staan niet los van de wereldmarktprijzen.
De granen.
Zouden de huidige wereldmarktprijzen evenwicht-
prijzen zijn voor nu en voor de naaste toekomst dan zou,
om een indruk te krijgen van de concurrentiepositie van
onze landbouw, vergelijking van deze prijzen ‘met bijv.
de huidige gegarandeerde minimumprijzen in Nederland
inzicht geven. Daar van de huidige wereldmarktprijzen
niet valt te beoordelen in hoeverre ze als normale prijzen
zijn te beschouwen, willen wij e,en oriëntatie op deze prij-
zen achterwege laten.
Uit vergelj king van de voor oogst 1953 gegarandeerde
minimumprijzen voor de granen in Nederland
7)
met die
in Amerika blijkt dat deze voor tarwe in ons land aanzien-
lijk lager liggen en voor de overige granen – gemiddeld
– ongeveer gelijk. De cif-prijs Rotterdam ligt f
5 â f 6
hoger dan de boerenprjs in de Verenigde Staten. Zouden
aan de toekomstige invoerprijzen in ons land de. telers-
prijzen in Amerika ten grondslag liggen, welke gelijk
zouden zijn aan de huidige gegarandeerde minimumprij-
zen voor granen aldaar, dan zou het er voor onze graan-
teelt rooskleurig uitzien. Ook deze vergelijking heeft
echter geen zin daar, zoals reeds is opgemerkt, de thans
5)
Deze hebben niet alleen betrekking op de invoerrechten maar vooral ook op de
bepalingen in de Defense Production Act, waardoor de omvang van de invoer kan
worden gelimiteerd.
‘) In een beschouwing over President Eisenhowers landbouwprogramma in
van 27 Januari /1. wijdt Dr Beukenkamp nogmaals een belangwekkend artikel aan de Amerikaanse landbouwpolitiek. Aan de hand van de State of Union
Message kan schrijver nu een aantal concrete punten uit de door Eisenhower
voorgestelde landbouwpolitiek noemen. Ze geven in hoofdzaak een bevestiging
van hetgeen Dr Beukenkamp in eerder genoemd artikel heeft uiteengezet. Met
dit verschil in accent, dat mede ten gevolge van het verkiezingsjaar 1954 het ont-.
wikkelde programma wat positiever gericht is op het handhaven van een agrarisch
inkomen dat in een redelijke verhouding staat tot dat in andere bedrijfstakken,
dan op grond van eerst bedoeld artikel mocht worden verwacht. Overigens speelt
hierin het meer flexibele in de regelingen – o.a. aanpassen van de pariteitsprjzen
aan het aanbod en, op lange termijn, aan veranderingen in de vraag en aan kos-
tenbesparende verbeteringen een belangrijke rol.
7)
Voor tarwe geldt een vastgestelde prijs (die lager ligt dan de invoerprijs)
tegen welke mdcl wordeningeleverd.
…
ROTTERDAMSCHE BANK
DOCUMENTAIRE
ACCRE DITIE VEN
INCASSE RINGEN
OP BINNEN. EN
BUITENLAND
250 VESTIGINGEN IN NEDR1AND
(Advertentie)
voor de Amerikaanse boeren geldende graanprjzen
moeten worden beschouwd als prijzen die hoger liggen
dan het prijspeil dat de Amerikaanse boeren een nog
enigszins redelijk inkomen kan verschaffen.
Laatstbeddeld prijspeil willen wij als uitgangspunt
kiezen om een indruk te kunnen geven van de concurren-
tiepositie van onze landbouw. Een dergelijk prijspeil lijkt
misschien eveneens willekeurig voor vergelijking. Wij
merken hierbij echter op dat Canada onder grotendeels
gelijke omstandigheden produceert als de Verenigde
Staten;, in mindere mate geldt dit ook voor de grote
graanproducenten Argentinië en Australië. De moeilijk-
heid is nu, bedoeld prijspeil te bepalen. Hiervoor zou een
diepgaande studie over de kostprjzen en de bij bepaalde
prijzen te bereiken inkomens in Amerika nodig zijn. Bij
ht ontbreken hiervan kunnen wij ons slechts oriënteren
op prijzen die een bepaald percentage van de eerder-
genoemde pariteitsprijzen uitmaken. In tabel 1 zijn de
enigszins willekeurige percentages van 66
2/
en 75 ge-
kozen. Voor de in deze tabel vermelde zgn. voedergranen
(gerst, haver en rogge) blijkt dan het volgende.
Een gemiddelde prijs dezer drie producten welke over-
eenkomt met 2/3 van de pariteitsprjs
8)
zou, vermeer-
derd met de bijkomende kosten van
f 5 â
f 6 per
.
100 kg,
leiden tot een gemiddelde cif-prijs Rotterdam van f 21 â
f
22 per 100 kg. Deze laatste ligt iets hoger dan de ge-
middelde minimumprijzen voor deze drie producten in
ons. land. Wereldmarktprijzen van de voedergranen op
een peil waarbij, zoals in onderstaande noot is berekend,
de
.
huidige inkomens (uit de graanteelt) van de Ameri-
kaanse boeren tot ongeveer 1/3 zouden worden verlaagd,
zouden derhalve leiden tot invoerprijzen in Nederland
welke ongeveer overeenkomen met de minimum-garantie-
prijzen voor deze producten in ons land.
De huidige minimumprijzen dezer producten in ons
land geven slechts een geringe beloning voor de Neder-
landse boeren. Voor de productie op de betere gronden
5)
De betekenis van een dergelijke prijs op de daling van de inkomens van de
Amerikaanse boeren (welke laatste voortvloeien uit de huidige minimumprjzen)
kan globaal als volgt worden aangegeven. De huidige prijzen dezer drie producten
bedragen bijna 90 pCt van de pariteitsprijs. 213 van dé pariteitsprijs bedraagt
derhalve ongeveer 75.pCt van de huidige minimumprijzen. Stellen wij ruwweg
dat het inkomen van de boer 40 pCt van de bruto-opbrengst bedraagt dan
zou een verlaging van de bruto-opbrengst tot 75 pCt een inkomen geven, van
75-60 = 15 t.o.v. 40; dit is dus ongeveer 35 pCI van het inkomen
bij
.de
huidige minimumprijzen. . ..’ .
92
‘.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 Februari 1954
liggeh dezeprijzen nog vrij redelijk t.o.v. de .kostprjzen.
9p de zandgronden, waar rogge en haver twee der be-
langrijkste producten zijn, liggen de kostprjzen (incluief
een vergoeding voor de handenarbeid van de boer en van
de in het bedrijf werkende gezinsleden) echter enkele
guldens hoger dan deze minimumprjzen.
Wij menen uit het bovenstaande te mogen concluderen
dat de concurrentiepositie van de Nederlandse landbouw
voor deze produôten redelijk iste noemen.
Voor tarwe is de situatie gunstiger. Een wereldmarkt-
prijs
t
waaruit voor de Amrikaanse boer een prijs zou
resulteren van 2/3 van de pariteitsprjs zou leiden tot een
invoerprijs van f28 â f29 per 100 kg, welke prijs een goed
lonende tarweteelt in ons land zou mogelijk maken.
Wat betreft de tarweprjs menen wij in de minimumprijs
van de internationale tarwe-overeen komst een goed oriën-
tatiepunt te hebben. Deze laatste bedraagt ca f 22 per
100 kg
9).
Vermeerderd met de dâarbij komende kosten
(in dit geval ca f 3 per 100 kg) geeft dit een invoerprijs
van ca f25. .Tegen deze prijs is de tarweteelt hier yrij
goed lonend
10)
.
–
De veehouderjproductn…
–
Voor zuivelproducten heeft een vergelijking met de
Amerikaanse prijzen minder zin. Voor deze producten
is immers vergelijking met de prijzen in landen als Dene-
marken en Nieuw-Zeeland van meer belang. Toch mag
wél even worden aangestipt dat het verschil tussen de
minimumprijzen van melk in Amerika en Nederland
aanzienlijk is
11).
Dit is wel verklaarbaar wanneer men
bedenkt dat de kwaliteit van het Nederlandse meikvee
zeer hoog is en dat de melkproductie ook bij gebruik van
de meikmachine relatief veel arbeid vraagt.
Een vergelijking van de ‘prijzen van andere. dierlijke
producten, t.w. varkensvlees en eieren is niet-goed moge-
lijk. Lage graanprjzen zijn uiteraard gunstig voor de
productiekosten dezer ‘producten. In het algemeen kan
er dit van worden gezegd. De productie van varkensvlees
en eieren geschiedt in de Verenigde Staten veelal op een
rationelere wijze da’n in ons land, waar deze productie
grotendeels- op de kleine bedrijven plaatsvindt. De pro-
ductie pe.r arbeidskracht is ginds veel hoger daar deze op
de meeste bedrijven op grote schaal plaatsvindt volgens
arbeidbesparende methoden. Daardoor wordt het nadeel
van de hoge lonen overgecompenseerd. Bovendien liggen
de prijzen san de voedergranen ginds lager daar de ver-
voerskosten naar Europa uiteraard komen te vervallen.
De éoncurrentiepositie voor deze producten is dan ook
niet gunstig te
–
noemen. Hierbij dient echter te worden
opgemerkt. dat voor een kwaliteitsproduct als ham
12)
momenteel een gunstige afzet in Amerika bestaat.
Ofschoon bovenstaande vergelijking, zoals gezegd,
allerminst aanspraak kan maken op.een volledige analyse
menen wij toch dat het verantwoord is te concluderen
dat de concurrentiepositie van onze landbouw. t.o.v. de
Amerikaanse nu en in.de-naaste toekomst .vrj gunstig is
te noemen.
, ‘
Tegen de achtergrond van ons betrekkelijk laag loon-
peil
13)
en het hoge niveau waarop onze-landbotiw in het
°) De prijs in de internatidnale tarwe.overeeakomst’ geldt voor ,,pakhuis Fort,
William/Port Arthur”.
‘°)
De verhouding van de pariteitsprijs van tarwe
t,o.v.
die van de overige granen
is vermoedelijk iets gunstiger dan die, welke zou bestaan bij normale wereldmarkt-
prijzen dezer
–
producten. Dit zou betekenen dat de geschetste gunstige positie van
tarwe relatief iets zwakker zou liggen.
–
–
“)
Hierbij mag men niet’ uit het oog verliezen dat in Amerika hogere eisen aan
de
wijze
van afleveren van de melk worden gesteld.
12)
In beginsel ook voor kaas. Aan de invoer daarvan worden echter moeilijkhe–
den in de weg gelegd.
25)
Het landarbeidersloon is in ons land na de oorlog -‘echter sterker gestegen
dan het loon-in-andere bedrijfstakken daar-het eerstge’noemde.thssns in beginsel
gelijk is aan het laatstgenoemde.
‘-
algeméen staat; behoeft deze conclusie geen verwondering
te wekken.
–
‘
–
Zijn er factoren die in de toekomst een slechtèr worden van
onze concurrentiepositie doen verwachten?
Het komt ons voor dat ontwikkeling van onderzoek,
onderw
ij
s en voor
li
chting in de Amerikaanse landbouw
zodanig is dat hieruit moet worden afgeleid dat de grote
voorsprong die ons land thans heeft t.a.v. de gemiddelde
kwantitatieve opbrengten geleidelijk aan kleiner zal
worden en de concurrentiepositie dientengevolge slechter.
Het landbouwtechnisch onderzoek heeft zich in de Ver-
enigde Staten de laatste tijd sterk ontwikkeld en heeft
een grote vlucht ‘genomen. Op bepaalde onderdelen is
men ons land vooruit. Men heeft-in-de Verenigde Staten
ongetwijfeld een voorsprong op ons land bij de coör-
dinatie van onderzoek, onderwijs en voorlichting, welke
veelal geconcentreerd zijn aan dezelfde universiteit. Mede
hierdoor heeft economische voorlichting aan de bedrijven’
in enkele staten op ruimere schaal plaats dan in Neder-
land. Over. de gehele linie genomen heeft echter o.i. het
landbouwkundig onderzoek, relatief gezien, echter nog
niet die omvang bereikt als in ons land.
In het kader van dit betoog is het voorval van belang.
dat van het landbduwonderwijs en de voorlichting ginds’
nog niet op een zo intensieve wijze als in de Nederlandse
landbouw gebruik wordt gemaakt. Voor beide wordt de
toepassing belemmerd door de grote afstanden. Voor de
voorlichting vinden evenwel de moderne voorlichtings-
media steeds meer toepassing hetgeen vooral voor de
veraf gelegen bedrijven van betekenis is.
Het is dan ook begrijpelijk dat er in zo’n groot land
zeer grote v&rschillen in de efficiency van de bedrijfs-
voering bestaan; zowel tussen de vele landbouwgebieden
als binnen een landbouwgebied tussen de bedrijven:.
Naast vele bedrijven die een hoog peil van bedrijfsvoering
hebben bereikt zijn er vele, die nog ver verwijderd zijn
van hetgeen, onder de omstandigheden waaronder ze
werken, bij toepassing van de resultaten van het onder-
zoek te bereiken is. Wij denken hier vooral aan
verhoging
van de- kwantitatieve opbrengsten
door het gebruik van
beter zaaizaad, nieuwe rassen, meer kunstmest, produc-
tievei melkvee e.d. Deze verbeteringen kunnen worden
doorgevoerd zonder (veel) meer arbeid te vergen;- de be-
schikbare arbeid vormt nl. veelal een knelpunt voor ar-
beidsintensievere productie. Het lijkt ons waarschijnlijk
dat vooral laatstbedoelde ontwikkeling zich zal voltrek-
ken; zoals gezegd mede omdat het mogelijk zal zijn aan
het landbouwonderwijs en aan de voorlichting een nog
veel grotere uitbreiding -te geven.
In Nederland zullen stellig ook in de komende jaren
nog veel verbeteringen worden doorgevoerd. Ook hier’
zijn veel bedrijven waar de productie nog veel doelmatiger
kan geschieden. Wij zijn echter van mening dat er -aan-
wijzingen zijn dat de vooruitgang in de Amerikaanse
landbouw in de toekomst groter zal zijn dan in ons land.
Dit lijkt ons waarschijnlijk, omdât de afstand tussèn.wat
de practijk te zien geeft en hetgeen bij een goede toepas-
sing van de resultaten van het landbouwkundig onder-
zoek mogelijk is o.i. in de Verenigde Staten groter is,
~
lthans voor een groter
–
deel van de bedrijven. Wij denken,.,
hierbij ook aan de gunstige invloed die van- he verbe-‘
tere’n van de productie-omstandigheden in grote gebieden,,
door het uitvoeren van grote projecten van overheids-:
wege, zal uitgaan. Wij zullen hier nog even bij stilstaan..
Belangrijke bedragen worden, ginds uitgegeven
,
om.
.achteruitgang van de kwaliteit van de grond (door erosié)
YFebruari 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
93
tegen te gaan (soil conservation) en voor verbetering van
de grond door bevloeiing. Het bekende Tennessee Valley-
project is een voorbeeld hiervan. Door het aanleggen van
stuwdammen heeft men een aanzienlijke verbetering van
de bodem bereikt en dientengevolge is het peil van de land-
bouw in een zeer groot gebied aanmerkelijk omhoog ge-
gaan. Daarbij komt nog dat door de goedkopere energie-
voorziening een grote industriële ontwikkeling heeft
plaats gehad, welke van gunstige invloed op de afzet der
agrarische producten is geweest.
Tot deze categorie van overheidsbemoeiing kan men
ook rekenen de verbetering van de technische en econo-
mische omstandigheden op
kleine bedr(/ven
door middel
van credietverlening (Farmers’ Home Administration).
Deze dienst voor bijzondere credieten komt in hoge mate
overeen met onze dienst vöor de kleine boerenbedrijven,
met dit belangrijke verschil, dat laatstgenoemde onder
bepaalde voorwaarden subsidies verleent, terwijl eerst-
genoemde uitsluitend crediet verschaft. De credietver-
lening gaat dan gepaard met een zodanig toezicht op de
bedrijven; dat in het algemeen een belangrijke verbete-
ring in de economische positie van deze bedrijven wordt
verkregen.
Op grond van het bovenstaande menen wij te kunnen
corcluderen dat de concurrentiepositie van onze land-
bouw in de naaste toekomst ongunstiger zal worden
14).
Samenvatting.
–
De economische positie van de Amerikaanse landbouw
is sinds het uitbreken van de tweede wereldoorlog in het
algemeen zeer gunstig géweest. De wereldmarktprijzen
van de meeste producten zijn de laatste tijd aanzienlijk
1)
Hierbij wordt verondersteld dat onze concurrentiepositie niet zal worden
gewijzigd door verandering van de huidige verhouding van de waarde van dollar
en gulden.
. N
HANDEL MAA ESCHAPPIJ
te.c4tbert de’Bciry
&
HERENGRACHT 450 AMSTERDAM
lnfernalionaél ‘handelscontacf
Financiering ‘an de buitenlandse
hande!
(Advertentie)
gedaald. Niettemin zullen de bedrijfsuitkomsten van de
Amerikaanse boeren voor dit jaar en voor het productie-
jaar 1954 nog vrij gunstig zijn daar in het kader van de
1
huidige markt- en prijspolitiek een programma van vrij
hoge minimumprijzen voor een aantal producten tot en
met oogst 1954 van kracht is. Het is te verwachten dat de
markt- en prjspolitiek nadien verandering zal ondergaan
in die zin, dat, de minimum-garantieprijzen zullen
worden verlaagd, meer flexibel zullen worden en/of voor
een aantal produdten zuilen komen te vervallen.
Er zijn aanwijzingen dat bij wereldmarktprijzen die
de Amerikaanse boeren slechts een veel geringer inkomen
zullen verschaffen dan thans, de concurrentiepositie van
onze landbouw nog betrekkéljk gunstig zal zijn. Het laat
zich echter aanzien dat deze in de toekomst enigszins
slechter zal worden omdat de verhoging van het peil van
het bedrjfsbeheer (vooral door verhoging van de kwan-
titatieve opbrengsten) in de Verenigde Staten voor de
landbouw als gëheel groter, is te achten dan in Nederland
het geval zal kunnen zijn.
‘s-Gravenhage.
P. M. VAN NIEUWENHUYZEN, ‘ec.drs.
De Amerikaanse en de Russische steenkoolwinning
Ondanks de toenemende betekenis van andere energie-
bronnen vormt toch zowel in de Verenigdè Staten als
in de Sowjet-Unie de kolenmijnbouw nog steeds één
van de voornaamste pijlers van de volkshuishouding.
Voor een vergelijking van de steenkoolwinning in deze
beide landen vragen in het bijzonder de volgende vier
aspecten de aandacht: de ontwikkeling van de totale
productie, de geografische spreiding van de productie,
de’ geografische verdeling van de voorraden en de me-
chanisatie.
Merkwaardigerwijs kunnen van deze vier vergeljkings-
punten twee als punten van verschil en twee als punten
van overeenkomst worden aangemerkt. In het algemeen
geldt, dat:
de ontwikkelingstendenties, die de totale omvang
van de productie beheersen, in de Verenigde Staten van
een geheel ander karakter zijn, dan in de Sowjet-Unie;
de spreiding van de productie in de Sowjet-Unie
groter is dan in de Verenigde Staten;
de spreiding van de voorraden zowel in de Ver-
enigde Staten als in de Sowjet-Unie aanzienlijke afwij-
kingen vertobnt ijan de spreiding van de productie;
de mechanisatie zowel in de Verenigde Staten als
in de Sôwjet-Unie in belangrijke mate is voortgeschreden.
Totale productie.
Bij het uitbreken van de burgeroorlog in 1860 prodü-
ceerden de Verenigde Staten .ongeveer 20 min ton, waarna
een vrijwel ononderbroken stijging plaats had tot bij het
uitbreken van de eerste wereldoorlog een niveau van
ongeveer 500 mln ton was bereikt.
Sedertdien hebben grote schommelingen plaats gehad,
die zich hebben bewogen tussen 324 mln ton (een diepte-
punt in 1932) en 619 mln ton (een record in 1947).
De hoogte van de productie is in de -Verenigde
–
Staten
in de laatste kwarteeuw in hoofdzaak door vier factoren
beheerst geweest conjunctuurgolven, sociale conflicten;
oorlog en buitenlandse vraag, waarbij de jongste oorlog
voor de steenkoolwinning een stimulerende factor is
geweest. Hierbij treedt reeds direct een tegenstelling met
de Sowjet-Unie aan het licht; voor dit land heeft de
oorlog juist een scherpe daling van de productie met zich
gebracht.
Evenals de Amerikaanse heeft ook de Russische pro-.
ductie tot 1913 een- voortdurende toeneming vertoond.
In 1872 overschreed de winning voor het eerst de 1 mln
ton, in 1880 werd de 3 mln ton bereikt, in 1890 werd de
6 mln ton gepasseerd en bij de eeuwwisseling had ‘een
stijging plaats gehad tot 16 mln ton, waarna een verdere
toeneming plaats had tot 36 mln’ in 1913.
De eerste wereldoorlog met de daarop gevolgde
revolutie en burgeroorlog brachten een storing, die zeer
ingrijpend was; in 1920 werd een dieptepunt bereikt met
7,2 mln ton. Sedertdien ging de ontwikkeling echter weer
in stijgende lijn en het tijdperk der vjfjarenplannen kon
worden begonnen op de basis van v66r 1914: 36 mln
ton per jaar. –
94
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 Februari 1954
Onder de vigueur van de vijfjarenplannen hebben
uiteraard noch conjunctuurschommelingen noch sociale
spanningçn de Russische productie kunnen beïnvloeden;
naast de oorlog is het uitsluitend het kader der vijfjaren-
plannen geweest, dat de totale omvang van de Russische
steenkoolwinning heeft beheerst. Als leidraad is hierbij
in eerste instantie genomen de behoefte der tot expansie
te brengen industrie, terwijl de kostprijs van secondair
belang werd geacht.
De ontwikkeling van de productie in beide landen na
1930 blijkt uit de volgende tabel (in mln tonnen):
Verenigde 5taten
Sowjet-Unie
1930
483
48
1931
398
57
1932
324
64
1933
345
76
1934
375
94
1935
383
109
1936
445 126
1937
447
128
1938
350
133
1939
401
145
1940
461
160
1941
514
165
1942
579
90
1943
586
131
1944
615
118
1945 570
146
1946
535
161
1947
619
175
1948
591
201
1949
433
238
1950
495
261
195 1
519
281
1952
459 300
• Uit bovenstaande tabel blijkt, dat de Russische pro-
ductie nog wel bij de Amerikaanse ten achter is, doch
dat de onderlinge discrepantie in de na-oorlogse jaren
een duidelijke tendentie tot verkleining vertoont.
Voor de toekomst kan ongetwijfeld een verder naar
elkander toegroeien van de Amerikaanse en de Russische
steenkoolwinning worden verwacht; als einddoel voor
het vijfde vijfjarenplan is in de Sowjet-Unie ongeveer
380 mln ton vastgesteld, hetgeen dus voor de jaren 1953
tot en met 1955 neerkomt op een jaarlijkse verhoging
met ongeveer
25
mln ton. Verder is de verwachting, dat
in 1960 de
500
mln ton zal worden bereikt.
Productiespreiding.
De Sowjet-Unie heeft in de laatste kwarteeuw gestreefd
naar een doelbewuste spreiding van de steenkoolpro-
ductie, en ongetwijfeld is de geografische spreiding er
van thans aanzienlijk groter dan in de Verenigde Staten.
De Amerikaanse steenkoolwinning valt over zes ge-
bieden uiteen: de Appalachen, de Golfprovincie, het
Centrum; de Grote Vlakten, het Rotsgebergte en de
Pacific-kust. De Golfprovincie bezit vrijwel uitsluitend
bruinkool, die nog nauwelijks in exploitatie is: vooreerst
vanwege de inferieure kwaliteit en verder vanwege het
gemis aan grote industrieën in dit gebied.
De Amerikaanse productie is thans als volgt over de
bovengenoemdé gebieden verdeeld:
Appalachen
…………
70 pCt
Centrum
…………..
15 pCt
Rotsgebergte
……….
9 pCt
Grote Viskten
……….
‘
5 pCt
Pacific-kust
…………
1 pCt
De positie, die thans het Appalachen-gebied in de Ver-
enigde Staten heeft, had het Donetz-bekken in het Rus-
land van v66r de revolutie. De monopoliepositie van dit
bekken is echter volkomen ondergraven, ofschoon het
onder delO kolengebieden nog steeds op de eerste plaats
staat, zoals uit de volgende percentages blijkt:
1951
1912
Donetz
………………….
35
86
Koeznjets
………………….
24
3
Oeral
…………………….
12
4
Moskou
………………….
10
•
1
1951
1912
Karaganda
………………
6
4
Petsjora
………………….
4
–
Oost-Siberië
………………
4
3
Verre Oosten
………………
3
1
Georgië
………………….
1
4
Centraal-Azië
………………
1
1
Met uitzondering van Centraal-Azië – hieronder
vallen de republieken Oezbekistan, Kirgizië, Turkmenië
en Tadzjikistan – hebben dus alle gebieden een aandeel
gehad in de relatieve vooruitgang, die een gevolg was
van de achteruitgang voor het Donetz-bekken.
Alleen het Petsjora-bekken is in de laatste jaren als
nieuw gebiéd opgekomen; in 1940 ontwierp de Russische
Regering plannen om het Workoeta-bekken op grote
schaal te gaan exploiteren. Reeds in 1941 werd de eerste
grote mijn alhier in bedrijf genomen. Het laat zich aan-
zien, dat in de naaste toekomst in de onderlinge verhou-
ding van de Russische steenkoolbekkens geen verandering
van ingrijpende betekenis zal komen; een relatieve toe-
neming is nog te verwachten voor Oost-Siberië en Geor-
gië.
Spreiding reserve.
Zowel in de Verenigde Staten als in de Sowjet-Unie
is een grote afwijking te constateren tussen de verdeling
van de steenkoolreserves over het territorium en de
huidige geografische spreiding van de productie; onder-
staande percentages geven van een en ander een duidelijk
beeld:
Verenigde Statën
productie
reserve
Appalachen
…………..
70
12
Centrum
…………….
15 13
Rotsgebergte
…………..
9
22
Grote Vlakten
…………
5
26
Pacific-kust
…………….
1
4
Golfprovincie
…………
–
23
Sowjet.Unie
Donetz
………………
35
7
Koeznjets
………………
24
25
Oeral
………………..
12
Moskou
……………..
10
•
2
Karaganda
…………..
6
4
Petsjora
………………
4
13
Oost-Siberië
…………..
4
24
Verre Oosten
…………..
3
9
Georgië
………………
1
24
Centraal-Azië
…………..
1
1
In beide landen worden de grote reserves aangetroffen
in gebieden, die in vele opzichten moeilijk toegankelijk
zijn en die veelal ver van de grote verbruikscentra zijn
gelegen.
De totale voorraad van de Verenigde Staten is geraamd
op 4.231 mrd ton en van de Sowjet-Uniç op
1.654
mrd
ton. Wat de Verenigde’ Staten betreft kan nog worden
opgemerkt, dat meer dan de helft van de reserve bestaat
uit inferieure bitumineuze steenkolen en uit bruinkolen,
terwijl verschillende lagen van kwaliteitsbitumineuze
steenkolen in één tot drie generaties zullen zijn uitgeput.
In de Sowjet-Unie is een grote voorraad – meer dan
200 mrd ton -. gelegen in het moeilijk toegankelijke
stroomgebied van de Lena: yandaar het hoge percentage
voor Oost-Siberië. Gezien het bovenstaande geldt voor
beide landen, dat aan een verdergaande uitbreiding van
de steenkoolwinning de oplossing van transportvraag-
stukken vooraf zal moeten gaan en dat ook de kosten
van de winning per eenheid zeer zullen stijgen.
Mechanisatie.
Zowel in de Verenigde Staten als in de Sowjet-Unie is
in de na-oorlogse jaren bijzondere aandacht geschonken
aan de mechanisatie; deze mechanisatie geldt niet alleen
de winning via mijnschachten doch. ook,die in open groe-
ven.
– De voordelen van de ,,open groeven” liggen zowel’ in
3 Februari 1954
ECONOMISCH-STATISTISCHÉ BËHTEN
95
het feit, dat minder kapitaal en minder arbeid nodig zijn
voor de aanleg en de exploitatie als in de omstandigheid,
dat in dagbouw de kolenlageh vollediger kunnen worden
afgewerkt •dan ingeval schachten worden gebezigd;
bovendien is arbeid bovengronds aantrekkelijker en met
minder risico’s verbonden dan ondergronds, terwijl men
ook minder afhankelijk is van toevallige omstandigheden.
Momenteel wordt dagbouw als economisch verant-
woord beschouwd, indien de bedekkende grondlaag
niet meer dan 15 m bedraagt en zich daaronder een laag
van minimaal 3 m steenkolen bevindt.
Met behulp van mechanische schoppen en van exca-
vateurs dan wel door wegspoelen wordt de grondlaag
verwijderd, waarna de eigenlijke winning kan beginnen;
het wegspoelen van de grondlaag – de hydro-mecha-
nische methode -. vindt in de laatste jaren in de Sowjet-
Unie steeds meer toepassing.
Momenteel wordt in de Verenigde Staten ongeveer
25
pCt en in de Sowjet-Unie circa 10 pCt in dagbouw
gewonnen.
Open groeven treft men in de Verenigde Staten vooral
aan in Illinois en Indiana, waar het terrein vlak is; in
het heuvelachtige gebied van de Appalachen treedt de
dagbouw minder op de voorgrond, ofschooh de betekenis
er van voor de anthracietwinning in Pennsylvanië geens-
zins mag worden onderschat.
In de Sowjet-Unie is de dagbouw vooral geconcen-
treerd in de oostelijke rayons: Oeral, Karaganda, Cen-
traal-Azië, Oost-Siberië en het Verre Oosten.
Ook in de schachten neemt in beide landen7 de mecha-
nisatie voortdurend toe; zowel voor de Verenigde Staten
als voor de Sowjet-Unie ligt het mechanisatiepercentage
voor het houwen tussen 90 en 100 en voor het vervoer
in de mijnen tussen 80 en 90.
In de Sowjet-Unie is vooral het Donetz-bekken een
proefterrein voor nieuwe machine-typen, waarbij in de
laatste jaren stee1s meer is gestreefd naar combines,
die de steenkolen uithakken en tevens opstapelen op de
transportband of in de ondergrondse treintjes.
Voorburg.
Drs
L. J.
LAGENDIJK.
INGEZONDEN STUK
Het nieuwe niveau van de koopprjzen van
landbouwgronden
Ii H. Koornneef le ‘s-Gravenhage schrijft ons:
In ,,E.-S.B.” van 13 Januari 1954 komt een artikel voor
van Ir S. H. de Jong over ,,Het nieuwe niveau van de
koopprijzen van landbouwgronden”.
Hij komt tot de conclusie, dat het rendement van het
grondkapitaal ,thans redelijk is, nl.
2,5
pCt. Deze con-
clusie is m.i. zonder betekenis, voor zover het de 2,5 pCt
(Ingezonden mededeiing)
betreft, en verwarringwekkend, voor zover het de term
,,redelijk” betreft.
Wat de
2,5
pCt betreft, is het geen wonder, dat men
een rendement van
2,5
pCt vindt, wanneer men eerst de
koopprijs berekent door gemiddeld te kapitaliseren met
een rentevoet van 2,5 pCt! Wanneer koop- en pacht-
‘prijzen beide kunstmatig zijn: en uit elkaar worden af-
geleid, kan men de ,,redelijkheid” alleen beoordelen aan
de hand van agrarisch- en pachtersinkomen, en door
vergelijking met v65r de oorlog.
De nieuwe normen voor de bruto-pachtprjzen (de
basis dus waaruit ook de.koopprjzen worden afgeleid)
liggen naar schatting voor de zeekleigebieden gem.
55 pCt boven het peil van 1940, voor de zandgronden
slechts 25 pCt, terwijl de lasten veel sterker zijn gestegen.
Voor een vast goed met voor de oorlog een rentè van
2 pCt kan men dit toch moeilijk redelijk noemen.
Naschr(ft.
De klacht van de verpachters van boerderijen was,
dat le de rente van het grond- en gebouwenkapitaal,
zelfs op basis van het koopprjspeil van 1940, lager was
dan in de oorlog, 2e het koopprjspeil te laag lag. Hierin
is ongetwijfeld verbetering opgetreden. In het door mij
aangehaalde voorbeeld bedraagt de netto-pachtwaarde
f 104, terwijl v66r de oorlog voor een soortgelijk bedrijf
in het Zeekleigebied de netto-pachtwaarde f 56 per ha
bedroeg. Hetgeen dus bijna een verdubbeling van de
netto-pachtwaarde is.
De koopprjzen zijn inderdaad uit de pachtprijzen af-
geleid, maar het omgekeerde is niet het geval. Men moet
aannemen, dat de Regering, bij de vaststelling van de
nieuwe pachtnormen zich heeft
.
afgevraagd in hoeverre,
gelet op het
inkomen
van de pachter, tevens aan gerecht-
vaardigde verlangens van de verpachter tegemoet geko-
men kon worden. Het resultaat hiervan zijn de pacht-
normen en de hierop gebaseerde koopprijsnormen, welke
gegevens beide thans als uitgangspunt kunnen dienen öm
de positie van de verpachter in
concreto
te beoordelen.
Kan men met behulp van deze gegevens geen conclusies
trekken, dan betekent zulks in feite, dat men aan het hui-
dige pachtpeil een redelijke grondslag ontzegt.
‘s.Gravenhage.
Ir S. H. DE JONG.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geidmarkt.
Door een stijging met ruim f 200 mln t.o.v. de week
tevoren, bereikten de renteloze saldo’s der banken bij
de Centrale Bank op 25 Januari weer bijna het beroemde
bedrag van f 500 mln dat, naar men meent te weten, door
de monetaire autoriteiten als een wenselijke hoogte vooi
deze saldo’s wordt beschouwd. Zolang adn de banken
met papier geîsoleerde kabels
voor
zwakstroom
en
sterkstroom
koperdraad en
koperdraadkabel
Jabelgarnituren. vulmassa en olie
ABELFABRIEK
DELFT
96
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 Februari 1954
hiertoe nog geen verplichting is opgelegd (de onder-
handelingen over deze mat&rie hebben tot dusverre geen
resultaat opgeleverd) wijzen saldi van een dergelijke
hoogte – ongeveer 10
x
zo hoog als tot verleden jaar
als normaal gold – op een onvrijwillige liquiditeit der
banken, m.a.w. op onbevredigde vraag op de geldmarkt.
Inderdaad wordt de geldmarktsituatie thans weer in’
sterke mate door dit verschijnsel gekenmerkt. Alvorens
hier echter van eep onbevredigende of zelfs ongezonde
situatie te spreken moet men de zaak ook van de zijde
van de Schatkist bezien. Neemt men in aanmerking dat
deze per
25
Januari jl., dit is dus na de overmaking van
ca f 150 mln kwartaalsuitkeringen aan, de gemeenten,
een creditsaldo van f
875
mln bij De Nederlandsche Bank
had, terwijl haar kaspositie straks nog versterkt zal
worden door de opbrengst van de nieuwe staatslening,
dan is het begrijpelijk, dat het, Ministerie van Financiën
momenteel weinig voelt voor een hervatting van de af-
gifte van schatkistpapier. Evenzeer is echter begrijpelijk,
dat anderzijds stemmen opgaan die er op aandringen
geldmarktuitzettingen .in het buitenland toe te staan.
Daar met dit laatste de monopoliepositie van de Staat
op de Nederlandse geldmarkt verbroken zou kunnén
worden, een positie, die het hem mogelijk maakt tegen
voor alle tijden en landen welhaast ongekend lage rente-
percentages kort te, lenen, is het niet verwonderlijk, dat
van overheidswege niet bepaald met enthousiasme aan
dit verlangen tegemoet zal worden gekomen.
De kapitailmarkt.
Op de aandelenmarkt bleef de stemming ook de afge-
lopen week vast, met een daaruit resulterende verdere
koersstijging van bescheiden omvang.. Bij de dividend-.
declaraties over
1953,
die tot dusverre zijn geschied,
overwegen onveranderde dividenden en verhogingen van
+, ‘1, of 1+ pCt. Ook nu de overheidsdividendstop is ver-
vallen, vormen de dividenden in vele gevallen slechts een
flauwe afspiegeling van de hoge behaalde winsten. Een
voorbeeld van goede voorlichting werd gegeven door de
A.K.u.; die haar gespecificeerde kwartaalcijfers over het
4e kwartaal van
1953
publiçeerde.
De inschrijving op de nieuwe f 300 mln grote
3+
pCt
Staatslening
1954,
die gedurende de verslagweek open-
stond, was zodanig, dat een toewijzingspercentage van
34 uit de bus kwam (bij de’ in Augustus 1953 geëmit-
teerde 34 pCt Staatslening
1953
groot f400 mln 18 pCt).
Dat ook ditmaal flink gemajoreerd werd, vooral van de
zijde der tussenpersonen, blijkt uit het feit, dat dè beleg-
gers zelf op hiin inschrijvingen veel hogere percentages
‘(in sommige gevallen naar verluidt zelfs 100 pCt) door de
tussenpersonen kregen toegewezen. Het succes van deze
emissie was dus blijkbaar niet zo groot als sommigen
verwachtten.
Het voorbeeld van een
3+
pCt obligatie-emissie
werd gedurende de afgelopen week gevolgd door
het ,,Gemeenschappelijk Administratiekantoor”, dat
f 6 mln 3 pCt obligaties emitteert â 98 pCt, bij een
gemiddelde looptijd’ van 15 jaar (de eerste 10 jaar
is versterkte aflossing niet toegestaan, daarna slechts tegen
101 of 101 pCt). De Friesch-Groningsche Hypotheek-
bank gaat het zelfs proberen met 3 pCt pandbrieven â
100 pCt. De attractie moet in het laatste geval worden
gevormd door de korte gemiddelde looptijd nl. 10 jaar.
Aand. indexcljfers
22 Jan. 1954 29 Jan. 1954
Algemeen
……………………………
172,2 173,2
Industrie
………………………………
239,7
240,0
Scheepvaart
………………………
175,4
178,0
Banken
………………………………
145,7 146,2
Indon.
aand
……………………….
63,7
64,8
Aandelen
22 Jan. 1954 29 Jan. 1954
A.K.0.
………………………………
187½
187
Philips
………………………………
205½
211’4
Unilever
…………………………..
‘
230
1
/4
237
1
h
H
.A.L.
………………………………
146½
148
1
,
Amsterd
Rubber
……………………
108
113½
H
. V. A.
………………………………
127
.
1271/
4
Kon,
Petroleum
.
……………………
353
361½
Staatsfondsen.
2%
pCt
N.W.S .
………………………
79
‘
79
3-3/,
pCt
1947
… . ……………. . ……
.99%
991/
3
pCt
Invest.
cert
………………….
loo’s/it
100
15
/16
3/2
pCt
‘1951
…………………………
102½
1025/16
3 pCt Dollarlening
957/16 957/16
Diverse
obligaties.
3
1
/, pCt Gem: R’cfam 1937 VI
101%
101
3
1
/
pCt
Bataafsche Petr
102
1
/
4
102%
3½ pCt Philips 1948
102
–
10115/1
3½ pCt Westl.
Hyp.
Bank
98½
98½
J.
C. BREZET.
De Belgische geld- ‘en kapitaalmarkt
in November en December 1953
De algemene toestand van de geidmarkt.
De geldmarkt bleef doorgaans zeer ruim tijdens de
twee laatste maanden van vorig jaar. In tegenstelling
mët de einde October vervaldag, die verzwaard werd
door de afbetaling op de onderschrjving van de staats-
lenihg en door de bijdragen voor de maatschappelijke
zekerheid, bracht het einde van de maand November
geen noemenswaardige spanning. De verklaring van
deze hoge liquiditeit van de geidmarkt wordt vooral
gezocht in het relatief hoog peil van de bankdçposito’s,
terwijl anderdeels de vraag naar krediet vanwege de
private sector eerder terugloopt.
Kredietverlening ddor de banken aan
de private economie
(in millioenen franken)
1
Herdisconto van de
1
1
banken bij de Na-
tionale Bank en de
1
‘
instellingen
Portefeuille
handelspapier
van de
Nationale Bank
Totale kredietver-
lening der private
banken (accepten
inbegrepen)
1945 Dec.
4.168
5.171
23.117
–
1949 Dec.
3.339
4.006
.
24.506
1950 Dec.
8.543 10.110
27.739
1951 Dec.
7,526 6.703 33,364
1952 Juni
6,875
5.220
32.913
Dec.
7.902
6.710 36.546
1953 Mrt
7.355
6.053 a)
36,708
Juni
6,915
7.667 a)
35.513
Juli
7.588
8.689 35.799
Aug.
7,411
7.623 a)
35.422
Sept.
.
6.585
,
6,876 a)
36.024
Oct.
7.186
8,189 a)
35.836
Nov.
7.048
5.649 a)
35.861
Dec.
,
–
5.379
a) Cijfer begin
volgende maand,
meer karakteristiek
voor de vervaldag.
Opvallend laag is het bedrag aan herdisconto bij de
Nationale Bank op 30 December 1953. Vermoedelijk lag
het cijfer op 31 December ‘wel een belangrijk stuk hoger,
doch zulks wordt pas gepubliceerd in het jaarrapport
van de Nationale Bank.
Op het plan van de algemene kredietpolitiek, vallen
na de discontoverlagingen van 28 October 1953 geen
nieuwe wijzigingen te vermelden..
De toestanc van de banken.
De bankdeposito’s op zicht zijn in October met fr. 1,4
mrd teruggelopen, doch de termijndeposito’s namen met
ca ‘fr. 600 mln toe. In November sloeg de tendentie op-
nieuw om. Vermoedelijk bracht het jaareinde geen grote,
terugtrekkingen van deposito’s.
3 Februari 1954
ECONOMISCH
–
STATISTISCHE BERICHTEN
97
Enkele posten uit de globale ‘l5ankbalansen
(in millioenen franken)
31/12/52
30/6/53 30/9/53
31/10/53
30/11153
4clief
Kredieten
aan
de pri-
vate economie
. . .
36.546
35.513
36.024
35.836
35.861
I-Jandelswissels
11.483
10.063
10.971
10.695
11.375
Prolongatie voorschot-
ten op effecten
. . .
1.180 1.334
1.329
1.540
1.509
Diverse debiteuren
14.749
16.125
15.872
15.854 15.222
Acceptaties
………..9.134
7.991
7.852 7.747 7.755
Kredieten aan de Over-
42.408
43.287
43.910
44.913
44.535
Passief
/
Totale deposito’s
. . .
64.251
65.369
66.680
65.917
66.428
held
……………
57.510 57.832
58.724
57.371
58.080
6.741
7.537
7.956
8.546 8.348
Op
zicht
………..
Obligaties en kasbôns
955
1.206 1.490
1.631
1.739
Op
termijn
………
Eigen middelen
5.770
6.039
6.006
6.014
6.005
Het hoge volume van het handelspapier door de ban-
ken zelf in portefeuille gehouden verdient de aandacht,
en is in zekere mate sprekend voor de hoge liquiditeit
van’ de geldrnarkt. Anderdeels maakt het acceptatie-
krediet, bestemd voor de financiering van de buitenlandse
handel geen verderevorderingen. Het bedrag der opge-
nomen kaskredieten loopt eveneens terug.
Op de passiefzijde van de bankbalans moet vooral de
vooruitgang van de termijndeposito’s, en van de uitgifte
van kasbons en obligaties onderlijnd w&den. Niet alleen
zijn deze middelen op langere termijn beter aangepast
voor de verlening van sommige kredieten, doch daaren-
boven zijn de middelen âangetrokken voor een, termijn
van meer dan 2 jaar; vrij van de verplichte belegging in
overheidsfondsen.
De obligatiemarkt.
–
De markt herstelde zich in November van de drukking
veroorzaakt door de uitgifte van de nieuwe staatslening
De verlaging van de discontovoet van de’Natio’nale Bank,
kort na het afsluiten van de intekeningstermijn der 44
pCt
lening 1953/68 schiep daartoe een gunstig klimaat in een
steeds ruime markt. De koersstijging deed zich voor in
al de sectoren, behalve bij de obligaties van de private
vennootschappen, waar, in tegenstelling met de voor-
gaande maanden, een lichte daling werd waargenomen.
De markt van deze effecten is evenwel zeer eng. Ook de
obligaties en kasbons yan parastatale instellingen volg-
den de stijgende beweging van de rechtstreekse staats-
fondsen. De hausse was echter, het sterkst bij de waarden
met korte lôoptijd. Dit was eveneens het gevâl bij de
leningen van het gemeentekrediet, de provincies en de
steden. In December liep de vaste tendentie van de obli-
gatiekoersen verder door, zodat het jaar 1953 praktisch
helemaal in het teken stond van de daling van de rente-
voeten, met uitzoidering van de uitgifteperioden van
grote leninge,n.
Op de emissiemarkt werden de 44 pCt leningen stad
Brussel en provincie Luik, beide met 15 jaar looptijd en
respectievelijk fr.
275
en 200 mln groot,
zëer
vlot geplaâtst.
Ook de Spoorweglening,
4
4
pCt op 18 jaar werd begin
Januari .1954 zeer vlug
.
onderschreven.
–
.Ondertussen
werd een nieuwe staatslening, vermoedelijk met een
onbeperkt bedrag, aangekondigd. De lening zou een 41
pCt type zijn, 18 jaar looptijd, uitgegeven vo’or 98 pCt
en terugbetaalbaar door jaarlijkse uitlotingen. De aflos-
singsprijs zou â pari zijn gedurende de eerste 6 jaren,
101 pCt gedurende de 6 volgende jaren en 102 pCt
tijdens de 6 laatste jaren. Terzelfdertijd zou aan de hou-
ders yan de Schatkistcertificaten 1944 le reeks en de
44
pCt kasbons Spoorwegen 1949 die ,respectievelijk op
15 April en 15 Maart e.k. hun vervaldag berèiken, de
gelegenheid gegeven worden met deze effecten in te
tekenen, hetzij op de zo even vermelde nieuwe lenihg,
hetzij op Schatkistcertificaten 4 pCt en
5
jaar looptijd.
Rentestand op de obligatieniarkt a)
(in pCt per einde maand)
GemiddeldeAug.
,
Juni
Juni
,
Nov.
Dec.
looptijd
J
1948
1950
1951
_1953
1953
Staatsrenten ………langlopende
4,77
4,38
4,68
4,41
4,39
Staatsfondsen …….7 â 8 jaar
4,83
4,63
5,24
,
4,74
4,71
Kasbons steden
..
5 â 6 jaar
5,07
4,49
5,37
5,07
5,01
1(asbons parastatale
instellingen
ca 9 jaar
–
.-
5,41
4,75
4.67.
Privase instellingen
lOâ 12 jaar
6,06
5,43
608
5,26
5,22
a) Reële rendementen
–
rekening gehouden met agio en disagio tegenover teru
betalingsprijs.
De aandelenmarkt.
Terwijl in de loop van de maand November de koersen
stegen met 1,8 pCt, bracht December een baisse van 1,2
pCt. De seizoenhausse van het jaareinde heeft zich dus
blijkbaar vroeger afgerol’d dan naar gewoonte. De baisse
tijdens de Decembermaand was vooral op rekening te
schrijven van de sectoren glas, koloniale waarden en de
grootwarenhuizen. J deze laatste ‘sëctor 16ka1izer’de
de baisse zich vooral in een enkele waarde, de Innovation,
zonder dat hiertoe bepaalde redenen kunnen aangewezen
worden. Ook de steenkolenaandelen verloren opnieuw
terrein. Niet alleen werd de sluiting van 7 Waalse mijnen
in het vooruitzicht gesteld, doch tevens hopen de’ voor-
raden zich bij ommige mijnen op onrustwekkende wijze
op.
Onder de internationale waarden werd vöoral de Brazi-
,lian Traction scherp getroffen, in.aansluiting op de ge-
ruchten over een mogelijke nationalisatie van de
•
electrici-
teitsbedrijven in Brazilië.
Het gemiddeld renden-ient van de aandelen op de Brus-
selse beurs bereikte einde December 1953 4,84 pCt, tegen
5,39 pCt een jaar tevoren. Hêt algemeen koerspeil daar-
entegén stond ëinde Dècember 1953 ampet 1 puiit lager
dan einde 1952, zodat de rendementsverlaging integraal
op rekening komt van de verlaging der dividenden.
Kortrijk.
‘
Dr L. DELMOTTE.
STATISTIEKEN
STAAT
8
.
OVERZICHT VAN DE OPBRENGST DER RTJKSMIDDELEN )
Ontvangsten op niet-kohierbelastingen. Kalenderjaar 1953.
x
f t mln
Ramin
der middelen
8
Jan.
.
1953
Febr.
1953
Mrt
1953
.
April
..1953′
Mei
1953
Juni
1953
‘
Juli
1953
Aug.
1953
Sept.
1953
Oct.
1953
.
I
Nov.
1953
Dec.
1953
Totaal
1Jan.’53
t/mult.
Dec. ’53
R
jaar
1953
,
73,4
54,5
40,1
66
1
1
55,7
40,1
85,9 52,0 42,8
87,4
53,5
41,3 692,9
‘680,0
8,2 8,3
•
3,4
1,6
‘
19,4
9,9
9,7
.1,6
2,3
0,5
1,9
3,
1
69,8
80,0
Commissarissenbelasting
1,2
0,6
0,5
1,1
0,5 0,9 2,5
0,7 0,2
1,2
0,5
0,
1
10,!
11,0
30.3.
23,0
15,7
26,0 23,0
14,8
19,8 13,7 12,3
28,2 20,6
12,8
240,1
235,0 28,7
27,6
38,
1
38,7
36,6
37,2 32,8
34,7 39,0
39,1
36,4
41,6
430,4
.
400,0 9,9 7,5 7,9
8,6 9.5
8,
1
9,3 8,2 8,5
10,4
9,3
13,!
110,4
110,0
Loonbelasting
……………….
Accijns
op
bier
.
.
…………
0,7
1,0 1,0
1,3
1,8
2,1
2,2
1,6
1,8 1,2
1,6
1,7
17,9
17,0
Dividendbelasting ………………
9,6 9,3
‘5,8
7,9
6,2
6,8
8,1
9,3 8,5 8,4
8,7
8,9
97,4
95,0
30,3
26.7 26,4
27,1
‘
27,5
28,3
23,5
27,4 29,6
24,6
25,7
27,3
324,4
325,0
Vereveningsbeffing
……………
Rechten
op
invoer
……………
Accijns op gedistilleerd
…………
115,6
96,7
68,2
106,4 103,3
71,3
120,3
96,9
71;5
132,2
104,1
82,0
1.168,5
1.140,0
Rechten van zegel
1)
3,6
….
2,6
2,7 2,7 2,5
2,6 3,4
2,7
2,7 3,4
2,9
3
1
34,9
35,0
Accijns
op suiker ………………
Accijns
op
tabak
……………..
Rechten van registratie
4,5
3,3
3,7 3,6 3,8 3,6
–
5,0
‘
3,2
3,3 5,2
3,7
4,3
47,2
45,0
Omzetbelasting
………………
6,9
..
6,4
7,4
5,8
7,9
7,1
6.9 8,5 6,2
9,5
8,2
8,&
89,5
85,0
Rechten
van successie …………
Motorr
ij
tuigenbelasting
5,8 5,5
,
6,4′
14,4
8,4
7,1
‘
6,9
5,6
5,7 5,8 5,6 6,2
83,4
80,0
328,8
272,9 227,3
331,3
-306,2′
336,5
,
266,0
234
1
3
357
1
0 282,7
254,2
3.416,9
3.338,0
Hieronder
begrepen
wegens
.
–
Totalen
……………….
zegelrecht van nota’s van ma-
1
239~8
kelaars en
commissionnairs
in
effecten,
enz………………
0,4
0,4
0,3
0,4
0,3
0,4 0,7
0,4
0,2 0.4 0,7 0,5
5,1
Herziene
raming
volgens Millioenennota 1954.
98
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 Februari 1954
STAAT II
Ontvangsten op kohierbelastingen.
x
f1 mln
B
d
dd
i
enaming
er mi
e en
Jan.
1953
Febr.
1953
Mrt
1953
April
1953
Mei
1953
Juni
1953
Juli
1953
Aug.
1953
Sept.
1953
Oct.
1953
Nov.
1953
Dec.
1953
Totaal 1Jan.1953
t/m ult.Dec. 1953
130,7
101,0
101,2
77,3
76,6
76,7 83,9
94,8
123,1
134,6
130,5
138,3
1.268,8
11,3
9.1
9,0
7,1
7,3 7,3
7,6
6,9
9,0
12,1
11,6
14,9
113,2
136,7
34,3
86,8
61,1
21,9
42,2
28,8 219,3
115,6
79,2
82,5
93,7
1.002,0
Inkomstenbelasting
………….
Vermogensbelasting
……………
Grondbelasiing
1)
8,3
3,3
4,3
4,0
6,7
11,7 13,5
12,2
11,1
9,1
7.0
7,7
99,0
Vennootschapsbelasting
………
9,1
.
8,6
9,0
7.0
7.2 8,0
3,8
1,9
1,2
0,4
0,4 0,2
56,7
Personele
belasting ‘)
………..
Onderneminssbelasting
1)
3,0
3,1
2,0
1,6
1,2
0,7
0.9
0,3
-0,6
0,8
0,1
0,7
13,8
Overige kohierbelastingen
0,3
0,0 0,2
0,0 0,0 0,0
–
0,1
0,0
–
0,0 0,0
0,0
0,5
Totalen
……………….
299,4
159,4
212,6
158,1
120,8
146,6
138,5
335,5
259,5 236,2 232,0
255,5
2.554,0
1)
lncl. gemeentelijke en provinciale opcenten, resp. vermenigvuidigingsfactor.
STAAT III
Ontvangsten op buitengewone middelen. Kalenderjaar 1953.
X f1 mln
1
t
1
1
Totaal
1
Raming
Jan.
Febr,
Mrt
April
Mei
Juni
Juli
Aug.
Spt.
Oct.
Nov.
Dec.
1 Jan.’53
1
Benaming der middelen
1953
1
1953
1953
.
1953
t
1953
1
1953
1
1953 1953 1953
1
1953
1
1953 1953
t/m uit.
1
jaar
1953
1
1
I
1
Dec.’53
Vermogensaanwasbelasting
9.4
1
4,1
6,9
6,1
6,7
6,7
1
6,1
5,0
8,1
1
6,0
1
2,9
73,2 75,0
Vermogensheffing ineens ….
3,8
1,4
2,8
1,6
2,3
3,1 2,1
3,3
3,8
1
3,9
1
3,3
2,7 34,2
15,0
1
13,2
5,5
1
9,7
7.71
9
.
0
119,8
8,2
8,31
11
1
9
9,81
8,7
5,6
107,4
/
STAAT IV
– Aanstageegeting der kohierbelastingen
1).
x f1 mln
Nog te ontvangen op
In
Jan.
tlm
Dec. ’53
In
Jan.
t/m Dec. ’53
Totaal
ontvangen
in
Nog te ontvangen op
alle t/m uit.
1952 op-
opgelegde aanslagen
opgelegde aanslagen
Jan.
t/m Dec. 1953
alle opgelegde aan-
Benaming
gelegde
aanslagen
per
boekingstijdvak
boekingstijdvak
op alle opgelegde
slagen per uit. Dec.
der middelen
31 Dec. 1952
,
1952/1953
1953/1954
aanslagen
1953
1
2
3
4
5
Inkomstenbelasting
752,9
572,5 594,7
.
1.268,8
651,7
Vermogensbelasting
64,1
69,3
49,3
113,2
69,5
Vennootschapsbelasting
239,2
-43,2
1.126,5
1.002,0
320,4
Grondbelasting
1)
15,0
0,4
96,6 99,0
12,8
Personele belasting
5)
,,
44,6
12,9
0,1
56,7
0,9
Ondernemingsbelasting’)
19,1
1,4
–
13,8
6.5
Overige kohierbelastingen
2,4
–
-0,1
0,5
1,6
–
Totaien
1.137,4
613,3
1.867,1
2.554,0
1.063,5
5)
Bij deze staat geldt: kolom
1+
2 + 3 -4
5.
‘) 1oct. gemeentelijke en provinciale opcenten, resp. vernienigvuldigrngafactor.
STAAT V
Vergeljjking tussen de ramingen en de aanslagen der kobierbelastingen.
x
f 1 mln
Benaming der middelen
Raming jaar 1952
Opgelegd t! m uit.
Dec. 1953 boekings-
tijdvak 1952/1953
Raming jaar 1953′)
Opgelegd t/m tilt.
Dec. 1953 boekings-
tijdvak 1953/1954
815,0
1.117,4
1.025,0
‘
594,9
116,9
.
.
88,0
595
885,0
1.140,3
850,0
1.126,5
Inkomstenbelasting ………………………..
28,0
28,6
29,0
29,2
Vermogensbelasting
………………………
83,0
Vennootschapsbelasting …………………….
27,0
22,8
21,0
,
0,0
Grondbelasting’)
………………………..
Personele belasting
1)
…….
–
0,5
Ondernemingsbelasting
1)
…………………..
Overige kohierbelastingen
–
4,9
–
-0,1
Totalen
…………………………..
1
.
1
2.431,4
1
,
1.800,0
i) Excl.
gemeentelijke
en provinciale opcenten. resp. vermenigvûldigingsfactor. ‘) Herziene raming volgens Millioeneonota 1954,
TOELICHTING BIJ HET OVERZICHT VAN DE OPBRENGST DER
RIJKSMIDDELEN.
Staat 1 en II.
Deze staten vermelden de werkelijk in elke maand ontvangen bedragen (kas-
administratie).
Bij de omzet- en loonbelasting en vereveningsheffing moet de afdracht in
principe éénmaal per kwartaal geschieden, nI. in Januari, April, Juli en October.
Staat M.
Ook hier zijn de werkelijk ontvangen bedragen vermeld (kasadministratie). Staat IV.
Uit deze staat kan worden afgelezen hoe ver de belastingdienst is gevorderd met het opleggen van aanslagen en tevens, welk bedrag nog moet worden ont-
vangen op reeds opgelegde aanslagen.
De kolommen 12 en 3 betreffen de door de belastingdienst in 1953 opgelegde
voorlopige en definitieve aanslagen (debiteurenadministratie).
Een voorlopige of definitieve aanslag inkomstenbelasting 1952 behoort nor-
maliter in het boekingstijdvak 1952/53 te worden opgenomen: een – uiteraard
voorlopige – aanslag inkomstenbelasting 1953 in het boekingstijdvak 1953/54.
Staat V.
Deze staat maakt een vergelijking mogelijk tussen de in totaal t/m einde van
de maand opgelegde aanslagen en de raming, met dien verstande dat in de raming
geen rekening is gehouden met de inhaal van de achterstand en de versnelling der
aanslagenregeling. In deze staat zijn – in tegenstelling met staat IV – de aansla-
gen in’de grondbelasting, personele belasting en ondernemingsbelasting vermeld
exclusief de gemeentelijke en provinciale opcenten. resp. vermenigvuldigings-
factor, daar deze laatsten ook niet in de raming zijn opgenomen.
N.Y. Koninklijke Nederlandsche Petrolernn
– aatschappij
gevestigd te s-Gravenhage.
*
De Raad van Commissarissen en de Directeuren der N.V. KONINKLIJKE NEDEFtLANDSCHE
PETROLEUM MAATSCHAPPIJ hebben – zoals
reeds bekend werd gemaakt – besloten een interim.
dividend uit te keren van
4 0/0
in contanten, op
rekening van het te verwachten dividend over
het boekjaar 1953.
Dit interim-dividend ad
t. 40,—
minus 150/ divi-
dendbelasting = t.
34,—
voor de aandeelbewijzen
en
t. 4,—
minus 150/ dividendbelasting = t. 3,40
voor de onderaandeelbewijzen is betaalbaar bij de onderstaande bankinstellingen in binnen- en
buitenland van Donderdag 4 Februari 1954 af tegen
inlevering van dividendbewijs No. 103 van de aan deelbewijzen en onderaandeelbewijzen.
Amsterdam
Nederlandsche Handel-Maatschappij N.V.
Kas-Associatie N.V.
Rotterdam
Nederlandsche flandet-Maatschappij N.V. Heren Van der Hoop, Offers
&
Zoon
‘s-Gravenhage
Nederlandsche l{andel-Maatschappij N.V.
Heren Schili
&
Capadose
New Vork
The Chase National Bank of
.
the City of
New York
Londen
Mcssrs. N. M. Rothschild
&
So’ns
Farijs
MM. Lazard Frères
&
Cie
Zürlch
Crédit Suisse
1 Brussel
Banqtie de la Société Générale de Belgique Crédit Lyonnais S. A.
‘s-Gravenhage, 28 Januari 1954.
• BIJ FINANCIËLE INSTELLING TE AMSTERDAM
– is een positie vacant
voor
een
ERVAREN DESKUNDIGE
•
op beleggingsgebied
Schriftelijke soli. met
you.
opg. v. gen. opleiding,
verrichte werkzaamheden, referenties enz. onder
no. 1348 Adv. Bur. Spin, Pr. Hendrikkade 48, A’dam-C.
Voor onze
URIDISCI-IE AFDELING
zoeken wij een
JIJItIST
.
wiensbelangstelling
in het bijzonder uit-
gaat naar sociaal-
economische vraag-
stukken. Leeftijd on-
geveer 30 jaar.
Uitvoerige en
met de hond
geschreven sollicitaties ver-
gezeld van een pasfoto
te
richten aan de Centrale
Personeel Afdeling.
Amsterdam
de Bijenkorf
DE N.V. NEDERLANDSCIE SPOORWEGEN
vraagt voor haar secretariaat
een
ECONOMISCH DOCTORANDUS
OF JURIST
(met keuzevak economie voor doc-
toraal examen) met belangstelling
voor economische research en voor
vervoers – economische vraagstuk-
ken, tevens goed stylist.
Leeftijd tot pim, 35 jaar.
(Briever met
uitvoerige inlichfingen”
en vergezeld van
foto te
richten
aan de
2e
Afdeling van de Algemene
Dienst
der,N.S.
te
Utrecht.
.
r
/ ..•.
..,,
Nj
De Raad van Commissarissen van de
Provinciale
Utrechtse Electriciteits Maatschappij N.V. ‘ te
Utrecht roept gegadigden op voor de functie van
Economisch . Adjunct-directeur
van deze Maatschappij.
Vereisten: Accountants-diploma of doctorandus in
de Economie met’acte Boekhouden M.O.;
alsmede ruime ervaring in soortgelijke
of voorbereidende functie.
Sollicitaties te richten aan de President-Commissa-
ris, Catharijnesingel 32, Utrecht, onder bijsluiting
van 2 recente fotos (opzij en van voren) en hand-
schrift-specimen, uiterlijk 15 Februari a.s.
Van sollicitanteri kan worden verlangd, dat zij een
psychotechnisch onderzoek ondergaan.
AAanneeA U
ca12
99
_1
Bij de afdeling Stadsontwikkeling van de Dienst, der
Publieke Werken te Amsterdam bestaat gelegenheid tot
plaatsing van
TWEE ACADEMJC
voor ‘planologische studiewerkzaamheden.
Voor een van de vacatures wordt een ruime planologische
ervaring gewenst. In aanmerking komen ingenieurs en
afgestudeerden in sociale wetenschappen.
Voor beide vacatures zullen rang en salaris, afhankelijk
van opleiding, ervaring, leeftijd, enz., nader worden be-
paald. Voor een zeer ervaren kracht is aanstelling in sa-larisgroep XV. niet uitgesloten. (Een regeling is in voor
–
bereiding, waarbij de salarisgrenzen per 1 Januari 1954
zullen worden
f
8034.— –
f
10974,—).
KindertÖelage volgens de Gemeentelijke regeling.
Voor gehuwden,. die buiten Amsterdam woonachtig zijn,
bestaat een regeling tot vergoeding van reiskosten e. d.
Sollicitaties, onder no. 12 P.W. in té zenden bij de Di-
recteur der
Gein.
Personeelsvoorziening, Sarphatistraat 92,
Amsterdam (C.).
Wetenschappelijke instelling vraagt wegens uit:
breiding van haar:
Afdeling Algemeen – Economisch Onderzoek:
2 ECONOMISCH DOCTORM1D’
‘1 Ervaren medewèrker, leeftijd 35-45 jaar.
Vereist: Ruime research-ervaring op algemcen eco
nomisch gebied.
2. Jongere. medewerker.
Vereist: Enige ervaring op’ het gebied van econo-
misch onderzoek.
Een van beide functionarissen zal in het bijzonder
worden belast met de behandeling van de econome-
trische zijde der vraagstukken.
De salriëring is h.fhankelijk van de bekwaamhe
den en ervaring der gegadigden.
Brieven met uitvoerige gegevens (w.o. huidig ei
verlangd salaris) oiidr lettèrs N.K.I., aan Nijgh &
van Ditmar, Advertentie Bureau,. Noordeinde 49,
Den Haag. Nadere ‘gegevens omtrent de aard van
bovengenoemde functies worden op verzoek sclirif
–
telijk door genoemd bureau verstrekt.
PTT
.1
HET STAATSBEDRIJF DER PTT
vraagt voor het Budgetbureau
twee krachten
op academisch niveau, met ervaring op bzsdgeterings-
of
p?’actisch bedrijf seconomisch gebied.
enige jongere krachten
met eei academische of daarmede gelijk te steflen opleiding.
In aanmerking komen doctorandi (bedrijfs ) -economie, accountants, ingenieurs met
bedrijfseconomische specialisatie. Aanstelling voor beide categorieën aanvankelijk op
arbeidsovereehkomst. –
Gegadigden kunnen aangesteld worden in de rang van djunct-referendaris, referen-
dans 2e klas of referendaris. .
Na 2 jaar bestaat mogelijkheid tot opneming in vaste dienst.
Salarisgrenzen
f
380,- tot f 920,- per maand.
Het aanvangssalaris zal worden bepaald op grond van opleiding en practische er-
varing, waarbij dus een inpassing in de schaal boven het beginsalaris mogelijk is.
Sollicitaties met vermelding van levensloop en mogelijke datum van inciiensttreding
te richten aan de Hoofddirectie Financiële en Economische Zaken van het Staats-
bedrijf der PTT, Kortenaerkade 12 te ‘s-Gravenhage.
1