Econom
‘isch -Statistische
i_’Berichtén± ±
Handel – een bestaansoorwaarde voor
Néclerland
*
J.
Schilthuis
De Internationale Tarwe-Overeenkomst
Dr C. N. F. Swarttou
Anti-dumping wetgeving
Drs
J. C.
Bouema
De groentenverwerkende industrie
in Nederland
/
Drs L. 1. Lagendijk
De Amerikaanse en de Russische
siderurgische industiie
71
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
38e JAARGANG
No 1881
WOENSDAG 17 JUNI 1953
–
“-
4′,
III
– –
e
~r
65
KAS-ASSOCIATIE
N.V.
SPUISTRAAT 172, AMSTERDAM-C
Verhuur van brandkasten en
kluizen voor grote administraties
L7o
• R. MEES & ZOONEN
A01720
BANKIERS & ASSURANTIE-MAKELAARS
ROTTERDAM
AMSTERDAM. ‘s-GRAVENHAGE
DELFT- SCHIEDAM
.
VLAARDINGEN
In ons bedrijf kunnen
geplaatst worden een
JONG ECONOMISCH.
DOCTORANDUS
9f JURIST
die na enkele jaren op onze
research-afdeling te hebben ge-
werkt voor een practisch. com-
merciële functie in aanmerking
kan komen
en een
MEDEWERKER
voor het
RESEARCH-BUREAU
met uitgesproken belangstelling
voor wetenschappelijke bedrijfs-
organisatie en efficiency-onder-
zoek.
Voor de laatstgenoemde functie
kom en naast academisch gevorm-
de krachten, ook diegenen in
aanmerking, die ondanks uitge-
sproken theoretische begaafdheid
geen academische opleiding
hebben kunnen volgen of deze
niet hebben kunnen beëindigen.
Middelbare schoolopleiding ver-
eist.
Leeftijd voor beide functies tot
30 jaar.
Uitvoerige, met de hand geschreven sollicitaties
kunnen worden gericht aan de Centrale Per-
soneelleiding van
AMSTERDAM
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering-Mij, op
het Leven
en tegen Invaliditeit
N.V.
Aanpassing van ondernemingspensioen.
en spaarfondsen aan de
NIEUWE WETTELIJKE BEPALINGEN
Kantoor: Bellevuestraat
2, Dordrecht, Telefoon 018E0-5345
ECONOMISCH-
4
STATISTISCHE BERICHTEN
Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut
Adres voor Nederland: Pieter de Hooch weg 120, Rotterdam- W.
Telefoon 38040. Giro 8408.
Bankiers:.
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België:
Dr J. Geluck, Zwjjnaardse
Steenweg 357, Gent.
–
Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotrerdam-W.
Abonnernentsprijs,
franco per post, voor Nederland en de
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers
75
cts.
Aangetekende stukken
in Nederland aan ht Bijkantoor West
–
zeedijk, Rotterdam- W.
Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdru.kkerjj
H. A. M. Roelanrs, Lange Haven 141, Schiedam. (Telefoon
69300, toestel 1 of 3).
.
Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.
462
17 Juni 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
463
Handel – een bèstaansvöorwaarde voor Nederland
Het is een gelukkige gedachte geweest van de Neder-
landsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel, ter
gelegenheid van haar 170ste Jaarlijkse Algemene Ver-
gadering te Dordrecht op 11 en 12 Juni jl., een drietal
prae-adviseurs uit te nodigen te spreken over het in de
bovenstaande titel genoemde onderwerp. De voordrach-
ten van
Dr H.
M. Hirschfeld, Drs C. A. Klaasse en
Prof. S. Posthuma werden ingeleid door Z.K.H. Prins
Bernhard, die, iede door zijn goodwill-reizen, steeds
getoond. heeft een warme en actieve belangstelling te
koesteren voor de Nederlandse handel. Z.K.H. raakte
naar onze mening de zaak in de kern met de opmerking,
dat in voorspoedige tijden – wij schrijven hier: in tijden
met geringe verkoopweerstand – de neiging tot uit-
schakeling van de handel bij de industrie groot is, doch
dat, wanneer de verkoop moeilijker wordt, de handel
bewijst een specifieke functie te vervullen.
Wellicht is het dan ook ten gevolge van de geringe
moeilijkheden, die in de achter ons liggende jaren van
grote schaarste bij de afzet werden ondervonden, dat
aan onderwerpen als industrialisatie en emigratie meer
aandacht werd besteed dan aan de handel. Dat thans
de handel bewijst een specifieke functie te vervullen, leidt
tot een hernieuwde belangstelling daarvoor, zoals moge
blijken uit het verschijnen van de Exportnota, die de
reeks van Industrialisatienota’s onderbrak, en de pro-
bleemstelling voor deze vergadering.
Hoe belangrijk de buitenlandse handel is voor de
Nederlandse economie, werd door Dr Hirschfeld en Prof.
Posthuma aangetoond •in hun prae-adviezen. De be-
tekenis van de transitohandel woidt niet duidelijk uit de
cijfers, doch deze bron van oudsher voor de Nederlandse
welvaart heeft ook in deze tijd, mede door een groot
aanpassingsvermogen, een belangrijke bijdrage geleverd
tot het herstel van de betalingsbalans. Het is helaas in
dit korte bestek niet mogelijk het betoog van de prae-
adviseurs weer te geven, dat aantoont dat de veelge-
wraakte indirecte valuta-arbitrage kan leiden tot ver
–
hoging van de Europese welvaart en vermindering van
het dollartekort. Wij volstaan hier met enkele grepen
uit de vele, zeer interessante, besproken punten.
Wij noemen de opmerking van Drs Klaasse, dat de
grotere kwetsbaarheid, welke het gevolg is van de inter-
nationale economische verwevenheid, die een ömvang-
rijke internationale handel nu eenmaal met zich brengt,
de prijs is voor de grotere welvâart door internationale
arbeidsdeling. Een zinsnede, die wij gaarnein vele talen
zouden willen publiceren voor protectionisten. Wat niet
wegneemt, dat deze tijd, met zijn gecompliceerde mone-
taire en valutaire problemen, overheidsingrjpeti eist.
Niettemin toonden de prae-adviseurs zich voorstanders
van liberalisatie, waarbij de taak van de Overheid be-
perkt blijft tot het scheppen van het juiste economische
klimaat. Een van de tekortkomingen van het economische
klimaat is het tekort aan middelen tegenover de steeds
sterker wordende behoefte aan exportcredieten. Deze
credieten mogen het gevolg zijn van een monetaire
,,swing”, die een blijvend karakter krijgt, dan wel con-
tractueel zijn bedongen, in beide gevallen &oet zich de
vraag voor of de omvang en de vorm van de besparingen
een dergelijke credietverlening rechtvaardigen. In het
eerste geval heeft de Overheid reeds een taak op zich
genomen in de E.B.U.; de vraag rijst, of het niet tevens
op de weg van de Regéring ligt goedkope exportcredieten
te verlenen.
Onze mening wijkt af van die van Drs Klaasse, die
meende, dat het ter beschikking stellen van export-
credieten tegen lage rente door de Overheid een doel-
treffende verdeling van het kapitaal, beschikbaar voor
de risicodragende sfeer, in de weg staat en zou kunnen
leiden tot afvloeiing naar het buitenland yan besparingen,
waarvan belegging in het eigen land wellicht economi-
scher zou zijn geweest. Inderdaad leidt een Vrije even-
wichtsrente tot optimale verdeling van kapitaal in privaat-
economische zin; zoals evenwel in ander verband doör
de prae-adviseurs werd opgemerkt, kunnen nationaal-
economische en privaat-economische belangen wel dege-
lijk divergeren, zo ook hier.
Wij willen ons niettemin zeker niet scharen aan de
zijde van hen, die de exportfinanciering in haar tegen-
woordige vorm te duur achten. Ook wij hebben in de
practijk ervaren hoe moeilijk het is objectieve normen
te stellen en vetgelijkingen te trekken, laat staan te
oordelen.
‘s-Gravenhage.
A.
0. TER HENNEPE, econ. drs
INHOUD
Blz. Blz.
Handel—een bestaansvoorwaardvoor Neder-
Internationale
notities
land,
door Drs A. G. ter Hennepe
……….
463
Tinconferentie
te
Brussel
……………..
475
Olie buiten de kustlijn door F. S. Nordhoff.
475
De Internationale Tarwe-Overeenkomst, door J.
Schilthuis
…………………………..
465
M e d e d e Ii n g
Verkort jaarverslag van het Nederlandsch Eco-
Anti-dumping wetgeving,
door Dr C. N. F.
nomisch Instituut over 1952
…………..
476 Swarttouw
…………………………
467
Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs J. C. Brezet
478
De groentenverwerkende industrie in Nederland,
Recente ec6nomische publicaties
……….
478
door Drs J. C. Bottema
… ……………..
…
Statistieken:
De Amerikaanse en de Russische siderurgische.
Wisselkoersen
………………………..
479
industrie,
door Drs L. J. Lagendijk
………
472
Bankstaten
………………………..
479
COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; F. de Vries;
C. van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Mertens;
J. van Tichelen;
R:
Vandeputte; A. Vlerick.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
464
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Juni 1953
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
J. SCHIL TH UIS, De Internationale Tarwe-O vereenkomst
Op 13 April 1953 is te Washington door een aantal in-
en uitvoerlanden van tarwe de Overeenkomst tot Her-
ziening en Verlenging van de Internationale Tarwe-
Overeenkomst van 23 Maart 1949 ondertekend. De
ondertekening is het slot geweest van zeer langdurige
ondehandelingen als gevolg van de moeilijkheden,
welke werden ondervonden bij het vaststellen der maxi-
mum- en minimumprijzen. De maximumprijs van de
nieuwe overeenkomst is heel wat hoger dan in het verdrag
van 1949, toen deze $ 1,80 bedroeg. Hij is nu bepaald op
Can. $ 2,05 per bushel voor No 1 Manitoba Northern
tarwe, geleverd te Fort William of Port Arthur. Voor
alle andere tarwesoorten en landen van herkomst worden
de prijzen volgens in de overeenkomst vastgestelde nor-
men op de Canadese prijs van $ 2,05 gebaseerd. Engeland
heeft besloten niet aan de nieuwe overeenkomst deel
te nemen. Het wenste voor de maximumprjs niet hoger
te gaan dan $ 2,—. Dat Engeland niet meedoet is een
verzwakking van de overeenkomst, want Engelands
aandeel in de totale tarwehoeveelheid waarvoor de
overeenkomst met zijn deelneming zou hebben gegolden,
zou 30 pCt hebben bedragen.
Dr C. N. F. SWARTTOUW, Anti-dumping wetgeving.
Op grond van de General Agreement on Tariffs and
Trade mogen anti-dumping maatregelen worden ge-
troffen indien de producten tegen prijzen worden inge-
voerd die aan bepaalde voorwaarden voldoen. De wette-
lijke bevoegdheden van de Nederlandse Regering t.a.v.
anti-dumping maatregelen steunen op de overeenkomst,
welke tussen Nederland en de Belgisch/Luxemburgse
Economische Unie is aangegaan terzake van een ge-
meenschappelijk tarief van invoerrechten en welke over
–
eenkomst bij de wet is bekrachtigd. Schrijver komt op
grond van deze overeenkomst tot de conclusie dat, van
het standpunt van het Nederlandse bedrijfsleven uit
gezien, de Nederlandse Regering niet over adequate be-
voegdheden beschikt om bepaalde takken van industrie
tegen dumping te beschermen. In beginsel is het mogelijk
om doeltreffende.r maatregelen te nemen dan het heffen
van bijzond&re rechten, t.w. het afwijken van de liberali-
satie van de invoer met betrekking tot het land van her-
komst der dumping en het physiek ingrijpen in de om-
vang van de invoer. Deze maatregelen worden toegestaan
in de O.E.E.C.-overeenkomst. Schrijver acht het nood-
zakelijk dat de Nederlandse Regering op korte termijn
de beschikking verkrjgt over wettelijke bevoegdheden
om de industrie tegen dumping-practijken te beschermen,
nu verreweg het grootste gedeelte van de industriële
sector onder de liberalisatie is komen te vallen.
Drs J. C. BOTTEMA, De groenten verwerkende industrie
in Nederland.
Het productie-apparaat van de groentenverwerkende
industrie bezit een capaciteit, welke aanzienlijk uitgaat
boven de behoeften van de betrekkelijk geringe markt.
Voor deze industrie is de uitvoer een onmisbare bestaans-
voorwaarde. Het gaat hier om producten, welke uit een
oogpunt van handelspolitiek ,,zwak” zijn, en de uitvoer is
zeer eenzijdig op Engeland gericht. Welke funeste ge-
volgen éen dergelijke eenzijdige oriëntatie van de uitvoer
van ,,zwakke” producten kan hebben, is zeer duidelijk
aan de dag getreden, toen de vr’aag van Engeland naar
deze pfoducten een sterke vermindering onderging. Het
is noodzakelijk een vergroting van de exportspreiding
te verkrijgen, hetgeen gezien het feit, dat het internatio-
nale handelsverkeer nog steeds door vrij ernstige be-
lemmeringen wordt bemoeilijkt, geen gemakkelijke taak
zal zijn. Ondanks het feit, dat het kostenpeil in Neder
–
land in het algemeen lager is dan dat van de groenten-
verwerkende industrieën in het buitenland, zal het bij de
uitvoering van deze taak gewenst zijn toi verdere ratio-
nalisatie en verbetering van productiemethoden te komen,
waardoor mede de mogelijkheid tot vergroting van de
afzet in het binnenland wordt geschapen. Schrijver onder-
werpt een aantal sectoren aan een nadere beschouwing,
in het bijzonder wat de afzet betreft, nl. de conserven-
fabrieken, zuurkoolfabrieken, zouterjen en diepvries-
fabrieken.
Drs L. J. LAGENDIJK, De Amerikaanse en de Rus-
sische siderurgische industrie.
Bij de uitbreiding van de ijzerertsvoorziening ligt het
accent voor de Verenigde Staten op de verwerking van
laagwaardige ertsen en op de vergroting van de invoer,
terwijl in de Sowjet-Unie aliës is gericht op de exploitatie
van nieuw ontdekte en nog te o.ntdekken ertslagen. De
ontwikkeling van de productie van de siderurgische
industrie wordt in de Verenigde Staten vooral beheerst.
door conjunctuurinvloeden, sociale spanningen en oorlog,
terwijl voor de Sowjet-Unie vijfjarenplannen en oorlog
op de voorgrond treden. Het verbruik van walserij-
producten vertoont in de Verenigde Staten een veel
grotere spreidingdan in de Sowjet-Unie. Zowel in de Ver-
enigde Staten als in de Sowjet-Unie doet zich een ten-
dentie tot spreiding gelden: in de Verenigde Staten naar
de kustgebieden en naar de vestigingsplaats van de af-
nemers van walserjproducten, in de Sowjet-Unie naar
de Oeral en naar Siberië.
– SOMMAIRE –
J. SCHILTHUIS, La Con vention Internationale du Fro-
ment.
La Convention portant prévidion et prolongation
de la Convention Internationale du Froment du 23 mars
1949, prévoit un prix maximum plus élevé que le traité
de 1949. La Grande-Bretagne a décidé de ne pas parti-
ciper au nouvel accord.
Dr C. N. F. S WARTTOUW, Législation anti-dumping.
Maintenant que, de loin la plus grande partie du secteur
industriel en est venue a être libérée, l’auteur estime
indispensable, que le Gouvernement Néerlandais prenne
une décision au sujet des autorisations légales, afin de
protéger l’industrie contre les pratiques de dumping.
Drs J. C. BOTTEMA, L’industrie de transformation ma-
raîchère aux Pays-Bas.
L’industrie de transformation maraîchère doit tâcher –
d’élargir ses débouchés â l’exportation.
Drs L. J. LAGENDIJK, Les industries sidérurgiques
américaine et russe.
L’auteur compare dans cet article l’industrie charbon
et acier des Etats-.Unis et de l’Union Soviétique.
17 Juni 1953
ECONOMISCH-STATISTiSCHE BERICHTEN
465
De InternatÎonale Tarwe-Overeenkomst
In haar vergadering van 10 Juni 1953 heeft de Tweede
Kamer aangenomen het wetsontwerp tot goedkeuring
van de op 13 April 1953 te Washington ondertekende
Overeenkomst tot Herziening en Verlenging van de Inter-
nationale Tarwe-Overeenkomst van 23 Maart 1949. Deze
ondertekening te Washington is het slot geweest van zeer
langdurige onderhandelingen van vertegenwoordigers van
een aantal uitvoer- en invoerlanden van tarwe. Gezien
de grote bëtekenis van deze overeenkomst op het gebied
van landbouw en voedselvoorzienipg, is het de moeite
waard om na de goedkeuring door de Tweede Kamer,
waarop uiteraard nog de behandeling in de Eerste Kamer
zal moeten volgen, wat nader op deze nieuwe overeen-
komst in te gaan.
Naar aard en strekking is de overeefikomst gelijk aan
die van 23 Maart 1949, die op 1 Augustus van dat jaar
in werking trad en die op 31 Juli 1953 ten einde zal lopen.
In beide overeenkomsten namelijk verbindt een groot
aantal over de gehele wereld verspreide invoerlanden
zich om een zekere hoeveelheid tarwe tot ten minste een
bepaalde minimumprijs af te nemen van de aan de over-
eenkomst deelnemende uitvoerlanden, .en deze laatste
garanderen, dat zij die hoeveelheden zullen leveren tot
ten hoogste een eveneens in de overeenkomst vastgelegde
maximumprijs. Daaruit vloeit voort, dat de uitvoerlanden
in belangrijke mate worden beschermd tegen daling
van de voor hun tarwe-overschot bedingbare prijs be-
neden de overeengekomen minimumprjs, en dat ander-
zijds de invoerlanden een dergelijke bescherming genieten
tegen betaling voor de door ieder van hen overeengeko-
men hoeveelheid van meer dan de maximumprijs der
overeenkomst. De Internationale Tarwe-Overeenkomst
brengt di.is een beperking teweeg van al te grote prijs-
schommelingen in de prijzen van tarwe, één der aller
–
belangrijkste landbouwproducten. Het behoeft weinig
betoog, dat hiermee zeer grote algemene belangen worden
gediend. In de crisisjaren tussen de beide wereldoorlogen
hebben wij geleerd, welke ellendige gevolgen er kunnen
voortvloeien uit een ongeremde daling der prijzen van
landbouwproducten, en in het bijzonder van tarwe.
En ook weten wij uit ervaring, hoe gebeurtenissen van
economische en internationaal politieke aard de tarwe-
prijzen kunnen doen stijgen tot een hoogte, die al evenzeer
kan leiden tot zeer onaangename verschijnselen en ont-
wrichtend kan werken. Een begrenzing van die prijs-
fluctuaties vormt een heilzame stap in de richting van
stabiliteit in de tarweprjzen, en de deelnemende uitvoer-
en invoerlanden waren het er dan ook over eens, dat
verlenging der op 23 Maart 1949 gesloten overeenkomst
geboden was. De invoerlanden achtten het van grote
waarde, dat de overeenkomst hun de zekerheid verschaft
bij een stijgende markt de door hen gegarandeerde hoe-
veelheid tarl.ve te kunnen krijgen voor ten hoogste de
maximumprijs en voor de uitvoerlanden was het van
grote betekenis, dat zij voor die hoeveelheden bij dalende
markt zeker konden rekenen op afzet tot op zijn minst
dé overeengekomen minimumprijs. De onderhandelingen
over de verlenging zijn dan ook tijdig, en wel reeds in
April
1952,
te Londen begonnen. Men kon het toen
echter niet eens worden en begon opnieuw op 30 Januari
1953 t Washington. Ook toen heeft het grote moeite ge-
kost om tot eenstemmigheid te komen. Het duurde tbt
13 April; voordat de verlengingsovereenkomst kon wor-
den getekend, maar daarbij dient dadelijk te worden
vermeld, dat Engeland niet heeft getekend, hetgeen af-
breuk doet aan de waarde der overeenkomst.
De lange duur der onderhandelingen was het gevolg
van de moeilijkheden, welke ondervonden werden bij
het vaststellen der maximum- en minimumprjzen. De
discussies daarover hadden in hoge mate het- karakter
van onderhandelingen, welke plegen vooraf te gaan aan
het afsluiten van talloze commerciële transacties, waarbij
de verkoper zich moeite geeft om een zo hoog mogelijke
prijs te bedingen voor zijn goederen en de koper zijn
best doet zo goedkoop mogelijk te kopen. Ten aanzien
van- de maximumprijs streefden dus de uifvoerlanden
(de Verenigde Staten van Amerika, Canada en Australië)
naar een veel hoger peil dan in de nu aflopende overeen-
komst was bepaald, en de invoerlanden deden_wat zij
konden om te komen tot aanzienlijke matiging van de
eisen hunner tegenpartij. Wat de minimumprijs betreft
gold begrijpelijkerwijze hetzelfde.
Het ligt voor de hand, dat bij deze onderhandelingen
de toekomstige verhoudingen tussen productie vap en
koopkrachtige behoefte aan tarwe in de wereld een rol
hebben gespeeld. Dit is eèn dankbaar terrein voor het
aanvoeren van een grote verscheidenheid van inzichten,
wisselend met het belang, dat men vertegenwoordigt.
De ervaring heeft namelijk geleerd, dat verwachtingen
op enigszins lange termijn omtrent de loop der tarwe-
prijzen, gegrond op vermoedens omtrent de oogst-
opbrengsten en politieke en andere gebeurtenissen van
de meest uiteenlopende aard, een zeer speculatief karakter
hebben. Transacties op de wereldgraanmarkt, gegrond
op zulke verwachtingen en zich uitstrekkende over een
enigszins lange•
periode,
hebben de voor de ondernemer
minder aangename gewoonte, zeer dikwijls te rriislukkèn.
Toch staat de onderhandelingspositie van koper en
verkoper veelal onder de invloed van vooruitzichten op
de toekomst, en zo was het zowel in 1949 als ook nu
met de onderhandelingen tussen uitvoer- en invoerlanden
over de minimum- en maximumprjzen in de Internatio-
nale Tarwe-Overeenkomst. In 1949 werd vooral gedacht
aan de kans op een herhaling der prijsdalingen gedurendé
vele jaren na de eerste wereldoorlog. De vrees voor zulk
een herhaling verzwakte de positie en de volharding der
uitvoerlanden en daarna hebben die toen een minimum-
prijs aanvaard, die gedurende de vier jaren van de gel-
digheidsduur der overeenkomst jaarlijks 10 dollarcenten
per buhe1 (60-Eng. ponden) daalde en met een maximum-
prijs, bij welks vaststelling evenmin rekening werd ge-
houden met veel kans op prijsstijging. Er is echter na
1949 geen sprake geweest van prijsdaling, maar wel is
een aanzienlijke stijging der prijzen van graan, en dus
met name ook van tarwe, ingetreden. Voor de invoer-
landen is daardoor de tarwe-overeenkomst van 1949
een voordelige zaak geworden, want
–
zij hebben de ge-
garanderde tarwehoeveelheden steeds’ van de uitvoer-
landen kunnen eisen en geleverd gekregen voor heel wat
lagere prijzen dan zij zonder de overeenkomst ongetwij-
feld hadden moeten betalen.
Vermelding verdient, dat de hoge prijzen niet slechts
teweeggebracht zijn door Korea, maar dat bovendien
het buiten de overeenkomst blijven van Argentinië en
Rusland niet geleid heeft tot p,rijsdrukkende concurrentie.
Argentinië heeft namelijk een periode doorgemaakt van-
466
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Juni 1953
kleine tarwe-oogsten en Rusland heeft in die jaren geen
aanleiding gevonden om door aanbod tot lage prijzen
de markt te drukken.
In het bijzonder voor Amerika is deze ontwikkeling
niet prettig geweest. Daar genieten de tarwetelers namelijk
een regeringsgarantie, waardoor zij een hoge prijs ont-
vangen voor hun tarwe Zeer grote hoeveelheden tarwe
worden op grond van die garantie door de Amerikaanse
Regering voor die hoge prijs aangekocht en opgeslagen.
Deze garantieprijs is zeer aanzienlijk hoger dan de
maximumprjs der Internationale Tarwe-Overeenkomst,
waarvoor de invoerlanden op grond van die overeen-
komst de hun gegarandeerde hoeveelheden tarwe hebben
gekocht en het verschil wordt bijgepast uit de Ameri-
kaanse Schatkist. Voor de boeren in Canada en Australië
was het een teleurstellend geval, dat zij hun tarwe hebben
moeten afgeven voor lagere prijs dan zij zonder de over-
eenkomst zouden hebben gekregen. Dat het verschil groot
was, kregen zij dagelijks voor ogen, want zij behoefden
er zich slechts rekenschap van te geven voor welke heel
wat hogere prijs vrije tarwe buiten de overeenkomst
werd verkocht. Het is echter niet geheel juist, die prijs
voor Vrije tarwe aan te duiden als de wereldmarktprijs,
zoals men vooral in Amerika gaarne doet. Daar heeft
de Regering namelijk zoveel tarwe van de boeren aan-
gekocht zonder daarvoor emplooi te hebben, dat zij nu
een voorrfad bezit van ongeveer de Jiefft van een record-
oogst. Door het onttrekken aan de markt van zulk een
ontzagljke hoeveelheid tarwe schept men natuurlijk
een kunstmatig verhoogd prijspil. Zo groot is de opge-
slagen voorraad, dat er in Amerika telkens weer tekort
was aan opslagruimte, en boeren, die niet wilden of
konden wachten tot de Regering de tarwe werkelijk kon
afnemen, en daarom hun tarwe aan de handel verkochten,
moesten genoegen nemen met een heel wat lagere prijs.
Dat neemt echter niet weg, dat Amerika gedurende de
onderhandelingen over de verlenging der tarwe-over-
eenkomst aanvankelijk een maximumprijs heeft ver-
langd, die, indien ook in de nieuwe periode prijsdaling
zou uitblijven en de invoerlandën voor de maximum-
prijs zouden moeten kopen, de verliezen van de Ameri-
kaanse Schatkist ook bij handhaving van de aan de boeren
gegarandeerde prijs sterk zou doen afnemen.
Na lang onderhandelen hebben de uitvoerlanden een
heel wat lagere mâximumprijs aanvaard dan zij aan-,
vankeljk hebben verlangd. Hij is nu bepaald op Can.
$ 2,05 per bushel voor No 1 Manitoba Northern tarwe
(Canadese tarwe) geleverd te Fort WiUiam of Port
Arthur, de grote tarwehavens in het Canadese Meren-
gebied. Voor alle andere tarwesoorten en landen van
herkomst worden de prijzen volgens in de overeenkomst
vastgestelde normen op de. Canadese prijs van $
2,05
gebaseerd. De invoerlanden hebben zich de argumenten
voor een lagere prijs volkomen ten nutte gemaakt, toen
zij zich geplaatst zagen tegenover de aanvankelijk hoge
eisen der uitvoerlanden. Daarbij hebben zij ongetwijfeld
gebruik gemaakt van de omstandigheid, dat Amerika
niet slechts die grote voorraad heeft, doch ook weer
een nieuwe grote oogst verwacht, terwijl ook Canada het
grootste belang heeft bij afzet door export van zeer
grote hoeveelheden tarwe. Bovendien is er de kans, dat
Argeitinië weer meer tarwe vôortbrengt en het feit dat
Oost-Europa een onzekere factor is.
Toch is de maximumprjs van de nieuwe overeenkomst
heel wat hoger dan in het verdrag van 1949, want dat
bevat een maximumprjs van $ 1,80. Gerechtvaardigd
was enige verhoging inderdaad wel, zowel met het oog
op de ervaring sedert 1949 als op grond van de omstan-
digheid, dat in de uitvoerlanden de productiekosten on-
getwijfeld gestegen zijn.
Ook uit de nieuwe minimum-prijs blijkt, dat de uit-
voerlanden ditmaal wat sterker stonden dan in 1949.
Deze prijs is gebracht op
.
$ 1,55
per bushel voor de drie
(de vorige keer 4) jaren der overeenkomst tegenover de
vroegere afdalende reeks van $ 1,50 tot $ 1,20.
En nu het feit, dat Engelnd besloten heeft niet deel
te nemen aan de nieuwe overeenkomst. Het wenste voor
de maximumprjs niet hogeF te gaan dan $ 2,— en toen
het zijn zin niet kreeg heeft het er de voorkeur aan ge-
geven, niet mee te doen. Dat is ongetwijfeld een ver-
zwakking van de overeenkomst, want Engelands aandeel
in de totale tarwehoeveelheid van 16.208.000 ton per jaar,
waarvoor de overeenkomst met zijn deelneming zou
hebben gegolden, zou 30 pCt hebben bedragen.. Dat
Argentinië en Rusland ook nu weer niet meedoen, is
evenzeer te betreuren, maar toch zal de overeenkomst
ongetwijfeld haar stabiliserende werking kunnen uit-
oefenen.
Waarom Engeland zich bij het relatief,kleine verschil
van
5
dollarcent per bushel afzijdig wenst te houden is
moeilijk met zekerheid te zeggen. Waarschijnlijk acht
het de kans niet’groot, dat de tarweprjzen hoger zullen
lopen dan de ver.hoogde maximumprjs, zodat het zonder
veel risico de mogelijkheid heeft willen behouden om tot
lagere prijs dan waartoe beneden de maximumprijs
tarwe te koop zal zijn in de deelnemende uitvoerlanden
zijn inkopen te doen in landen als Argentinië, Rusland
en Turkije, zonder door de overeenkomst genoodzaakt
te zijn, een groot deel van zijn tarwebehoefte te dekken
in Amerika, Canada en Australië. Aan die mogelijkheid
om zijn inkopen vrijelijk te verdelen over alle uitvoer-
landen hecht Engeland ,misschien ook nog waarde op
gronden, die minder van financiële dan van politieke of
handelspolitieke aard zijn. En dan vergete men ook niet,
dat gedwongen aankopen in Noord-Amerika besteding
van dollars met zich brengt en het is zeer goed mogelijk,
dat Engeland maar liever die noodzaak ontloopt. Het is
begrijpelijk, dat men zich in het bijzonder in Canada over
de afzijdigheid van Engeland ongerust maakt. In de
laatste tijd gaat onder de nu aflopende tarwe-overeen-
komst 40 pCt van de Canadese tarwe-export naar Enge-
land en het gevaar, dat die uitstekende klant in de toe-
komst minder zal afnemen, is geen prettig vooruitzicht.
Zelfs zou het niet ondenkbaar zijn, indien Canada, als
Engeland in zijn houding volhardt, ten slotte aan dat
land een afzonderlijke overeenkomst zou aanbieden met
een lagere maximumprijs dan $
2,05.
Voor de andere
invoerlanden, waaronder Nederland, die aan de nieuwe
overeenkomst deelnemen, zou dat een bijzonder onple-
zierige gewaarwording zijn. Gelukkig echter heeft Mi-
nister Maisholt in de openbare vergadering der Tweede
Kamer, waarin het wetsontwerp tot goeq
,
keuring der
nieuwe overeenkomst behandeld is, kunnen mededelen,
dat hij tijdens een recent bezöek in Canada de verzekering
verkregen heeft van de zijde der Canadese Regering, dat
niet overgegaan zal worden tot het toestaan van afwijken-
de voorwaarden aan Engeland.
Er zijn nog enkele detailpunten, waarop de nieuwe
overeenkomst afwijkt van die van 1949, doch op de
strekking van de overeenkomst hebben die afwijkingen
geen invloed. Het gaat hierbij voornamelijk om vor
–
zieningen, die op grond van de ervaring met de oude
overeenkomst wenselijk waren gebleken.
Wij zullen nu moeten afwachten, of ëen zodanig aantal
17Juni1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
467
invoer- en uitvoerlanden de overeenkomst tijdig goed-
keurt om haar op 1 Augustus in werking te doen treden.
De kans daarop schijnt wel groot te zijn. Overeengekomen
is, dat voor 16 Juli
50
pCt der gegarandeerde verkopen en
50
pCt der gegarandeerde inkopen gedekt moet zijn door
definitieve aanvaardingen door uitvoer- en invoerlanden,
teneinde de overeenkomst op 1 Augustus van kracht te
doen worden. De Eerste Kamer zal dus volop gelegenheid
hebben het wetsontwerp tijdig te behandelen. En dan mag
men zich ook nog afvragen, of Engeland zich misschien
toch nog bedenkt en op het laatste ogenblik tot de over-
eenkomst toetreedt. Daardoor zou zeker aan deze belang-
rijke vorm van internationale samenwerking nog meer
waarde worden verleend.
let eens op
hoeveel U er
R. S. STOKVIS & ZONEN N.V.
op de weg
140 dealers en subdealers,
ziet
overal in Nederland.
.
‘s-Gravenhage.
JAN SCHILTHIJIS.
Anti-dumpi iig wetgeving
Zolang nog niet een belangrijk deel van de invoer
van industriële producten geliberaliseerd was, bestond•
voor de Nederlandse Regering in principe de mogelijk-
heid om dumping-practij ken van buitenlandse industrieën
tegen te gaan door middel van beperking van de invoer.
Met betrekking tQt landen, zoals die achter het .ijzeren
gordijn met een economische orde, welke algemeen te
onzent aanvaarde bedrijfseconomische kostprijsprin-
cipes volledig ondergeschikt maken aan politiek-eco-
nomische doeleinden, is de beperking van de invoer zelfs
het meest voor de hand liggende middel om de binnen-
landse industrie tegen onereuze concurrentie te vrij-
waren. Het hanteren van dit wapen behoeft in het alge-
meen genomen niet op bezwaren te stuiten, omdat met
deze landen veelal geen normale handelsbetrekkingen
bestaan. De invoer vindt voor een aanmerkelijk deel
plaats in het kader van compensatie-transacties, welke :
aan voorafgaande goedkeuring onderworpen zijn, zodat
althans de mogelijkheid aanwezig is van preventieve
contrôle op de concurrentievoorwaarden, welke de bin-
nenlandse industrie tegenover zich zal vinden. Vast-
gesteld dient evenwel te worden, dat van deze mogelijk-
heid in de practijk veelal geen of slechts een spaarzaam
gebruik wordt gemaakt, en dat de drang naar export
van overtollige voorraden van minder duurzame pro-
ducten uit de agrarische sector, vis en visproducten daar-
oïider begrepen, de gewenste critische instelling tegen-
over de invoerzijde der compensatie soms aanmerkelijk
verzwakt. Inmiddels is niet aan twijfel onderhevig, dat
de Regering in deze gevallen over voldoende bevoegd-
heden beschikt om dumping, welke langs deze weg zou
kunnen worden toegepast, te bestrijden.
Voor grotere moeilijkheden ziet men zich echter ge-
plaatst ten aanzien van de hantering van invoercontin-
genten, welke bij handelsaccoord zijn vastgelegd. De
Regering heeft zich dan immers er foe verbonden de
uitputting vafi deze contingenten niet te belemmeren.
De ervaringen, welke te dien aanzien gedurende de
dertiger jaren zijn opgedaan, hebben geleerd, dat de
resultaten van handelspolitieke acties uiterst bescheiden
zijn, terwijl in de meeste gevallen slechts in onvoldoende
mate ten gunste van de bedreigde industriële sectoren
kan worden opgetreden in verband met repercussies
welke somtijds moeten worden gevreesd. Wel bestond
vôôr de oorlog nog de mogelijkheid om tegen dumping
op te treden door middel van de heffing van een bijzonder
invoerrecht, doch de hiervoor vereiste procedure had tot
gevolg, dat hiervan slechts een spaarzaam gebruik werd
gemaakt.
Deze procedure hield nl. in, dat een dergelijk invoer-
recht, hetwelk geheven werd boven het normale, alleen
bij de wet kon worden ingesteld. Het valt gemakkelijk
in te zien, dat deze moeizame weg niet dan schooroetend
betreden werd, ook al mocht dit bijzonder recht reeds
worden geheven van het moment af, dat het betrokken
wetsontw6rp bij de Staten-Generaal werd ingediend.
De heffing van een bijzonder invoerrecht, t.w. een speci-
fiek recht op de invoer van zinkwit en lithopoon, kan
hiervan als voorbeeld worden genoemd. De wettelijke
bevoegdheid, waarop deze procedure steunde, is in het
begin van de bezettingstijd. vervallen. Uit het voorgaande
mag zonder twijfel geconcludeerd worden, dat een her-
instelling van deze procedure.niet zou voldoen aan de eis
van een doeltreffende bescherming van de industrie tegen
dumping.
De vraag rijst overigens hoe hët vraagstuk van deze
bescherming kan worden opgelost, wanneer het gaat om
artikelen, waarvan de invoer geliberaliseerd is. Dë libera-
lisatie van de invoer ni. doet, afgezien van invoerrechten
en van heffingen aan de grens die een compensatie vor
–
men voor belastingen welke in het binnenlandst verkeer
worden geheven (zoals omzetbelasting), iedere andere
mogelijkheid tot bescherming van de industrie ver-
dwijnen.
Havana-Charter en G.A.T.T.
De vraag kan worden gesteld, of het de Nederlandse
Regering op grond van enigerlei internationale conventie
‘erboden is om anti-dumpingmaatregelen te treffen. In
dit verband dient de aandacht te worden gevestigd op
het Havana-Charter en de General Agreement on Tariffs
and Trade (G.A.T.T.), in welke laatste overeefikomst
onder Article II ,,Schedules of Concessions” van de
Final. Act punt 2 (b) het volgende wordt bepaald:
,,2. Nothing in this Article shail prevent any contracting party from imposing
at any time on the importation of any product
(b) any anti-dumping or countervailing duty appiied consistently with the
– provisions of Article
vi”.
Niets kan de Nederlandse Regering er van weerhouden
tot het vaststellen van een anti-dumpingrecht, mits de
in Article VI onder het hoofd ,,Anti-dumping and coin-
tervailing duties” omschreven wijze van vaststelling van
de dumping en de hoogte van het recht, dat geheven
mag worden b_oven het normale reeds bestaande invoer-
recht, worden in acht genomen.
468
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Juni 1953
,Article VI’).
Anti-dumping and Countervailing Duties.
1. The contracting partjes recognize that dumping, by which producta of one
country are introduced into the commerce of another country at less than
the normal value of the products. is to be condemned if it causes or threatens
material injury to an established industry in the territory of a contracting
party or materially retards the establishment of a domestic industry. For the
purposes of this Art ide, a product is to be considered as being introduced into
the commerce of an importing country aL tess than its normal value, if the price of the product exported from one country to another
is less than the comparable price, in the ordinary course of trade, for the like product when destined for consumption in the exporting country, or
in the absence of such domestic price, is Iess than either
the highest comparable price for the tike product for export to any third country in the ordinary course of trade, or
the cost of production of the product in the country of origin plus a
reasonable addition for selling coat and profit. Due altowance shati be made in each case for differences in conditions and
terms of sate, for differences in taxation, and for other differences affecting
price comparabitity.
2. In order to offset or prevent dumping, a contracting party may levy on any
dumped product an anti-dumping duty not greater in anlount than the margin
of dumping in respect of such product. For the purposes of this Articte, the
margin of dumping is the price difference determined in accordance with
the provisions of paragraph 1.
3. No countervailing duty shalt be tevied 0fl
any product of the territory of
any contracting party imported into the territory of another contracting party
in excess of an anlount equal to the estimated bounty or subsidy determined
to have been granted, directly or indirectly, on the manufacture, production
or export of such product in the country of origin or exportation, including
any special subsidy to the transportafion of a particular product. The term
,,countervaiting duty” shall be understood to mean a special duty levied
for the purpose of offsetting any bounty or subsidy bestowed, directly or
indirectty, upon the manufacture, production or export of any merchandise”.
Benelux Douane Unie.
Uit het bovenstaande volgt, dat anti-dumpingmaat-
regelen kuiren worden getroffen tegen producten, welke
tegen prijzen worden ingevoerd, die voldoen aan de in
artikel VI lid 1 genoemde voorwaarden. Lopen de wette-
lijke hevoegdheden, waarover de Nederlandse Regering
op dit moment beschikt, nu parallel met het uitgangs-
punt, dat de G.A.T.T. voor de bestrijding van..dumping
biedt? De thans bestaande bevoegdheden steunen op de
overeenkomst, welke tussen Nederland en de Belgisch!
Luxemburgse Etonomische Unie is aangegaan terzake
van een gemeenschappelijk tarief van invoerrechten en
welke overeenkomst bij de wet is bekrachtigd. De Alge-
mene Bepaling van het daarbij vastgestelde tarief van
invoerrechten luidt als volgt:
,,De in dit tarief opgenômen invoerrechten zullen als algemeen tarief wordrn
geheven.
Daarnaast zat als maximumtarief gelden:
voor de in het tarief belaste goederen, het dubbele van het algemeen tarief,
doch niet minder dan 10 ten honderd van de waarde;
voor de in het tarief vrijgestetde goederen, een invoerrecht van 10 ten hon-
derd van de waarde.
Het maximumtarief zal kunnen worden toegepast ten aanzien van goederen,
van oorsprong of herkomst uit landen, welke Nederland of de Belgisch-Luxem-
burgsche Economische Unie ongunstiger dan andere tanden behandelen, dan wel
op een wijze, welke in strijd is te achten met de tevensbelangen van Nederland of
van de Belsch-Ltixemburgsche Economische Unie”.
• Een nadere analyse van de in de laatste alinea vervatte
voorwaarden leidt tot de volgende conclusies: –
In de eerste plaats dient strikt genomen het juridisch
bewijs te worden geleverd, dat niet een bepaalde buiten-
landse industrie dumping-practijken toepast, doch dat het
het land van herkomst der goederen zelf is dat zich
hieraan schuldig maakt. Dit bewijs zal in vee gevallen
niet of zeer moeilijk kunnen worden geleverd. De indruk
bestaat, dat de Belgische Regering deze bepaling minder
naar de letter interpreteert.
In de tweede plaats zou bovendien moeten worden
aangetoond, dat een dergelijk land deze practijken
speciaal ten opzichte van een der Beneluxpartners uit-
oefent, en niet ten aanzien van andere landen. Het be-
hoeft geen betoog dat aan deze eisen practisch nimmer
of slechts bij uitzondering zal worden voldaan, omdat
dumping overwegend op verscheidene markten tegelijker-
tijd wordt toegepast.
In de derde plaats dient als alternatief te worden aan-
getoond, dat de behandeling door het land hetwelk dum-
ping toepast op een wijze geschiedt, welke in strijd is te
De geciteerde tekst van Artikel VI van de Final Act vande G.A.T.T. is ge:
lijkluidend aan de redactie van Artikel 34 van het Havana-Charter.
achten met de levensbelangen van Nederland, of van de
B.L.E.U. Het moet twijfelachtig worden geacht of de
Regering de levensbelangën van het land geschaad meent
bij dumping van één enkel artikel.
Van het standpunt van het Nederlandse bedrijfsleven
uit gezien beschikt de Nederlandse Regering derhalve
niet over adequate bevoegdheden om bepaalde takken
van industrie tegen dumping te beschermen, afgezien nog
van de omstandigheid, dat verdubbeling van het normale
invoerrecht in vele gevallen onvoldoende moet worden
geacht om dumping te kunnen bestrijden. Deze bevoegd-
heden zijn bovendien niet aangepast aan de redactie van
Artikel VI van de G.A.T.T.. en zij putten niet de mogelijk-
heden uit, welke uit dit artikel kunnen worden afgeleid.
Om deze redenen mag de aandacht gevestigd worden
op de Westduitse tariefwet van
16
Augustus
1951,
welke
aan de Westduitse Regering wel de hier bedoelde be-
voegdheden heeft. verschaft. Artikel IV van deze wet
geeft onder het hoofd ,,Vorschriften gegen Preisdumping
und Subventionen” in Par. 17 ,,Antidumping- und Aus-
gleichzölle” de volgende bevoegdheden:
,,Die Bundesregierung kanti durch Rechtsverordnung:
von Waren, die Gegenstand eines Dumpings sind, zus5tzlich einen Anti-
dumpingzott erheben bis zur Höhe des Betrages der Dunipingspanne;
von Waren, fiir deren Erzeugung, Herstetlung oder Ausfuhr unmittelbar
oder mittelbar cme Pramie oder Subvention gew5hrt wird, zusütztich einen
Ausgleichzoll erheben bis zur Hhe des geschiitzten Betrages der Prâmie
oder der Subvention”.
Liberalisatiecodex der O.E.E. C.
Tot dusverre werden de mogelijkheden onder het
.
00g
gezien, welke het Havana-Charter en de G.A.T.T. bieden
om dumping te bestrijden, terwijl voorts de ontoereikend-
heid van de Nederlandse wetgeving werd aangetoond en
als voorbeeld de Duitse wetgeving aangevoerd, die dui-
delijk op deze internationale overeenkomsten is gebaseerd.
De mogelijkheden om afweermaatregelen tegen dumping
te treffen zijn met toepassingen als deze evenwel nog niet
uitgeput. In beginsel blijkt het nl. mogelijk om doel-
treffender maatregelen te nemen dan het heffen van bij-
zondere rechten, t.w. het afwijken van de liberalisatie
van de invoer met betrekking tot het land van herkomst
der dumping en het physiek ingrijpen in de omvang van
de invoer. Het uitgangspunt hiervoor wordt gevormd
door de artt. 7 en 10 van de ,,Liberalisatiecodex” van
de O.E.E.C., waarvan hieronder gedeelten worden weer-
gegeven onder het voorbehoud evenwel, dat de toepassing
mede in het licht van alle besluiten en recommandaties,
die de O.E.E.C. tot de regeringen van de deelnemende
landen heeft gericht, dient te. worden gezien.
Artikel 7 bepaalt onder het hoofd ,,Non-discrimi-
nation. Relations between Member Countries taking part
inthe Union”:
,,a. Member countries shali avoid any discrimitsation as between one Member
country and another:
as from Ist January 1951, in respect of imports of any commodity origina-
ting in these countries which bas been freed in accordance with the pro-
visions of Article t; and
as from Ist February 1951, in respect of importa of any commodity origi-
nating in these countries”.
Stelt artikel 7 sub a derhalve het principe van non-
discriminatie voor de landen, lid van çle O.E.E.C., ar-
tikel 10 opent op realistische wijze fliogelijkheden tot
effectieve bestrijding yan dumping. Onder het hoofd
,,Exceptions to the Principle of Non-discrimination.
Dumping”, wordt het volgende bepaald:
,,a. 1f a Member country suffers any prejudice as the result of dumping (as defined
in Article 34 of the text of the Havana Charter) practised by another Member
country and has been unable to obtain satisfaction by direct negotiation,
it need no longer apply, in respect of the other Member country, the provisions
of paragraph
(t)
of Article 7 with regard to the import of the commodity
or omnsodities which are the subject of such dumping.
b. Any Member country invoking the provisions of this Article may depart
from the proviaions of paragraph (a) of Article 7 for a period not exceeding
17Juni 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
469
eight weeks. 117, upon the expiration of this period, the Organisationhas not
arrived al any decision on the action of that Member country, the latter may
upon notification to the Organisation and for. so long as such dumping is
practised, continue to depart from the provisions of paragraph (a) of Ar-
ticle 7″.
Uit deze redactie vloeien de volgende belangrijke
conclusies voort:
Het land, dat voorwerp van dumpin’g is, is niet langer
gehouden aan het verbod ex artikel 7 inzake de ‘non-
discriminatie met betrekking tot de goederen en het
land van herkomst, dat zich aan dumping sçhuldig
maakt.
Terwijl de G.A.T.T. de mogelijkheid biedt tot het
heffen van een recht boven het normale invoerrecht,
staat de O.E.E.C.-overeenkomst toe, dat afgeweken
wordt van de oorspronkelijk toegepaste liberalisatie,
waaruit o.i. volgt, dat kwantitatieve invoerrestricties
in het leven kunnen worden geroepen.
Het zal waarschijnlijk geen bestrijding ontmoeten,
dat het wenselijk moet worden geacht beide mogelijk-
heden bij de bestrijding van dumping naast elkander
te stellen, derhalve zowel die van de heffing van een
bijzonder invoerrecht overeenkomstig de bepalingen
van het Havana-Charter en de G.A.T.T., als die van
het in het leven roepen van kwantitatieve invoerres-
tricties overeenkomstig de procedure van het verdrag
der O.E.E.C. Wij, herhalen, dat deze procedure uit de
geciteerde teksten kan worden afgeleid onder het voor-
behoud, dat te dien aanzien eveneens rekening dient
te worden gehouden met nadere besluiten en recom-
mandaties van de O.E.E.C.
Geen proteclie!
Het herstel van’ de vrije internationale handel moet als
een uiterst belangrijke verworvenheid van de na-oorlogse
economische politiek worden beschouwd. De G.AJ.T.
en meer nog de overeenkomst van de O.E.E.C. hebben
dit jonge kind terecht met bijzondere zorg willen omrin-
gen. De herinneringen aan de dertiger jaren liggen nog
te vers in het geheugen, dan dat men zich de grote gevaren
van mogelijke misbruiken niet meer zou herinneren. Niet
uit een oogpunt van ongemotiveerde protectie-zucht
derhalve, doch om wille van de vrije iitwisseling van goe-
deren en diensten in de wereld zelf, welke ten koste van
vele offers tot stand moet worden gebracht en ,in stand
moet worden gehouden, is het noodzakelijk maatregelen
te treffen, welke bij voorbaat de drang naar misbruik
tegengaan door deze onaantrekkelijk te maken. Hoe
scherper de sancties en hoe dQelmatiger het gebruik van
deze sancties geregeld is, des te eerder zal een mogelijke
overtreder van de internati?.nale vrijhandelscode afge-
schrikt worden zijn ondermijnend werk te verrichten.
Te dien aanzien heeft iedere natie een plicht te vervullen.
Nu veruit het grootste gedeelte van de industriële
sector onder de liberalisatie iskomen te vallen, moet het
noodzakelijk worden geacht dat ook de Nederlandse Re-
gering op korte termijn de beschikking verkrijgt over
wettelijke bevoegdheden om de industrie tegen dumping-
practijken te beschermen. Het gevaar bestaat immers,
dat in landen waar men in bepaalde takken van bedrijf
met sterke overproductie te kampen heeft, getracht zal
worden onder gebruikmaking van de liberalisatie van
de invoer in ons land de overproductie te plaatsen tegen
prijzen, welke alle gezonde marktverhoudingen onder-
mijnen. Het afzetten van deze overproductie kan immers
nog aantrekielijk zijn bij een slechts minimale dekking
van de vaste kosten, al zou het slechts zijn om een tijde-
lijke terugslag op de eigen markt te overbruggei en de
bezetting van het bedrijf te handhaven. De moeilijkheden
op de eigen markt zouden aldus o.p de Nederlandse markt
en daarmede op de Nederlandse industrie worden af-
gewenteld. Het is mogelijk dat men zich wederom van
de Nederlandse markt zal terugtrekken, zodra qe tijde-
lijke moeilijkheden op de eigen markt overwonnen zijn,
doch inmiddels laat men een slagveld achter van gedes-
organiseerde productie- en afzetverhoudingen, ernstige
kapitaalverliezen en een min of meer ernstige werkloos-
heid.
Waar ook het tarief van invoerrechten in de Benelux-
landen in verhouding tot die van de overige O.E.E.C.-
landen in het algemeen slechts een matige bescherming
verleent, is het niet ondenkbaar, dat de Nederlandse
markt achtereenvolgens voorwerp zou worden van dum-
ping van andere landen, welke op deze wijze eigen moei-
lijkheden zouden willen trachten op te lossen. Temeer
bestaat dit gevaar, wanneer het betreft landen, die boven-
dien.moeilijkheden ondervinden om hun betalingsbalans
in evenwicht te houden en te dien einde tot het nemen
van bijzondere maatregelen hun toevlucht zouden willen
nemen om de export zo hoog mogelijk op te voeren.
Hiervan zijn verscheidene voorbeelden bekend.
In het kader van de O.E.E.C. heeft de Regering thans
reeds de bevoegdheid af te wijken van de liberalisatie
ten opzichte van een bepaald land en met betrekking tot
de goederen, welke voorwerp van dumping zijn. Dit is
derhalve het meest eenvoudige en vermoedelijk 09k
meest efficiënte middel om dumping in de geliberali-
seerde sectoren te bestrijden. Men zal er evenwel oog
voor moeten hebben, dat er zich omstandigheden kunnen
voordoen, waarbij dit middel ofwel te ruw is, ofwel minder
gewenst om te worden toegepast, omdat het tot onrecht-
vaardigheden zou kunnen leiden, dan wel een import
zou afsnijden of beperken, welke uit het oogpunt van
de voorziening der Nederlandse economie onontbeerlijk
is. In dat geval is het aantrekkelijker corrigerende maat-
regelen te treffen ten aanzien van de prijs, waartegen
de import plaatsvindt en welke het karakter van dum-
ping heeft.
Conclusie.
Het is derhalve dringend gewenst, dat de Nederlandse
Regering ten spoedigste stappen onderneemt om van de
Staten-Generaal op dit punt wettelijke bevoegdheden te
verkrijgen, bevoegdheden, die
geënt zijn op de G.A.T.T. (vergelijk de Duitse wet-
geving) en derhalve kunnen leiden tot het in het leven
roepen van een recht boven het normale invoerrecht;
geen langdurige procedure vereisen. De Regering
moet onder de voortdurend en snel wisselende omstan-
digheden slagvaardig kunnen antwoorden op içdere
economische bedreiging van buiten’ die niet als nor-
male concurrentie kan worden gekwalificeerd. De
omstandigheid, dat wij zelf wellicht meer dan alleen
in figuurlijke zin ,,boter” op het hoofd hebben, mag
niet tot gevolg hebben, dat de industrie het gelag zou
hebben te betalen.
Utrecht.
Dr C. N. F. swARTTOUw.
470
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Juni
1953
De groentenverwerkende industrie in Nederland
Inleiding.
De groentenverwerkende industrie in Nederland, welke
voor een belangrijk gedeelte is geconcentreerd in de tuin-
bouwstreken van Noord- en Zuid-Holland, is in ver-
schillende opzichten van betekenis voor onze nationale
volkshuishouding. in de eerste plaats maakt zij het
mogelijk de consumjtie van een aantal zeer spoedig aan
bederf onderhevige seizoensproducten ook buiten de sei-
zoenen te doen geschieden. Daarnaast oefenen de aan-
kopen op de veilingen door de groentenverwerkende be-
drijven een stabiliserende invloed op het prijspeil der
verse tuinbouwproducten uit. Vooral in jaren van ruime
oogsten zal deze bedrijfstak in belangrijke mate de prij-
zen kunnen steunen.
Uit hetgeen wij hierboven opmerkten blijkt dus, dat
er een nauwe relatie bestaat tussen deze beide schakels
van de bedrijfskolom. Dit wil echter niet zeggen, dat de
belangen tussen tuinders en fabrikanten altijd samengaan.
Er kunnen zich omstandigheden voordoen, dat de verse
en de verwerkte producten concurrerende artikelen zijn.
Dit is bijvoorbeeld het geval in het begin van het voorjaar,
wanneer de eerste verse gro’nten op de markt komen en
de detailhandel zijn wintervoorraden tegen sterk verlaagde
prijzen aanbiedt. In het algemeen echter heeft de tuin-
bouw belang bij een goede gang van zaken in de groen-
tenverwerkende industrie en omgekeerd zal deze industrie
gebaat zijn bij een ruime aanvoer van tuinbouwproduc-
ten van goede kwaliteit.
De relatie tussen de hoeveelheden aangevoerde groen-
ten en de industriële verwerking hiervan komt in de vol-
gende cijfers tot uitdrukking:
TABEL 1′)
1947 1948
1949
1950
1951
Aanvoer
groenten….
I
in
883.000 991.000
1.065.000
1.022.000
951.000
Industriële (tonnen
verwerking..)
129.500 112.000 129.800 130.000
101.600
2 in procenten van 1
14,7
113
12,2
12,7
10,7
Ook uit eén oogpunt van deviezenopbrengst is deze
industrie van belang. Een aanzienlijk gedeelte van de
productie wordt in het buitenland afgezet. De uitvoer
is echter zeer- eenzijdig gericht, nI. practisch geheel op
Engeland.
De groentenverwerkende industrie bestaat uit een aan-
tal sectoren, die al naar gelang de onderlinge vervang-
baarheid van de verschillende producten, in meer of min-
dere mate elkaars concuIrenten zijn. In sterke mate is
dit bijvoorbeeld het geval met de beste kwaliteit groen-
tenconserven en de ingevroren groenten.
In tabel 2 geven wij een overzicht van de voornaamste
epresentanten van deze bedrijfstak onder vermelding
TABEL 2
Productie (xf 1.000)
1947
1948 1949
1950
25.551 31.349 52.253 43.731
2.832
3.540
3.275
zoutenjen
……….. ……………….
.
0.769
6.214 5.844 9.517
Oroentenconservenfabriekers
……………
12.855
9.946
2.993
1.521
Zuurkoolfabrieken …………………..4.094
4.987
…
2.673 2.554
3.295
Drogerijen
………………………….
Diepvriesbedrijven
……………………
Overige bedrijven
…………………
4.905
7.603 3.195
4.269
63.161
60.617 70.379 65.608
Totaal
…………………………..
‘) De in deze tabel opgenomen cijfers zijn, evenals de in de volgende tabellen
vermelde cijfers, ontleend aan het Maandschrift van het Centraal Bureau voor
de Statistiek.
van de productiecijfers in de jaren na de oorlog, zodat
men een indruk kan verkrijgen van het aandeel, dat elk
van deze ‘sectoren heeft in deze tak van nijverheid.
Hieronder zullen wij deze sectoren aan een nadere
beschouwing onderwerpen, in het bijzonder wat de afzet
betreft.
Conservenfabrieken.
De binnenlandse vraag naar groentenconserven wordt
hoofdzakelijk uitgeoefend in die gedeelten van het jaar,
waarin geen of slechts in geringe mate aanvoer van verse
groenten plaats heeft. Gedurende de tijd, dat verse groen-
ten in grote hoeveelheden worden aangevoerd, is de be-
hoefte in het binnenland aan geconserveerde groenten
gering, omdat door de korte afstanden tussen productie-
en consumptiegebieden en de snelle verbindingen, de
groenten in vrijwel verse toestand de uiteindelijke ver-
bruikers bereiken. Dit in tegenstelling tot bijvoorbèeld
de Verenigde Staten, waar het transport naar vele gebie-
den enige dagen in beslag neemt en de groenten in ver
–
lepte toestand op de plaats van bestemming aankomen.
Aangezien de capaciteit van deze bedrijfstak aanzienlijk
groter is dan de binnenlandse vraag noodzakelijk maakt,
is men voor een belangrijk gedeelte op de export aange-
wezen.
Ten gevolge van gebrek aan emballage nam gedurende
de oorlogsjaren de productie van groentenconserven
aanzienlijk af. Na de oorlog breidde de productie zich
geleidelijk uit, doch het herstel vond, als gevolg van de
blikschaarste, niet zo snel plaats als men had verwacht.
Eerst in 1949 leverdq de blikvoorziening weinig moeilijk-
hede
.
41 meer op, waardoor een aanzienlijke uitbreiding
van de productie van groentenconserven mogelijk werd;
het productiepeil in dat jaar overtrof zelfs in belangrijke
mate dat van v66r de oorlog..Zowel in binnen- als buiten-
land vonden deze artikelen gerede aftrek. HoeWel ook in
1950 de voorziening met blik zeer guiistig was, gaf de
productie van groentenconserven in dat jaar een niet on-
aanzienlijke teruggang te zien, hetgeen hoofdzakelijk
veroorzaakt werd door de sterke vermindering van de
uitvoer na’ar Engeland. Deze teruggang hield verband
met het feit, dat het Engelse Ministerie voor Voedsel-
voorziening zowel in Nederland als in andere Westeuro-
pese landen enorme hoeveelheden groentenconserven had
ingeslagen, zodat Engeland de beschikking kreeg over
dergelijke grote voorraden van dze producten, dat de
vraag verre werd overtroffen. Het gevolg was dan ook,
dat in 1950 door dit land belangrijk minder van onze
groentenconservenfabrieken werd afgenomen.
Het Korea-conflict bracht wederom een tekort aan
blik met zich, waardoor, mede door de hoge blik- en
groentenprijzen, in 1951 de binnenlandse afzet, welke
voordien een bevredigend verloop had gehad, een terug-
gang vertoonde. De uitvoer gaf eveneens een teruggang
te zien, vooral doordat de export naar Engéland verder
afnam.
Ook in 1952 waren de resultaten weinig bevredigend.
De binnenlandse afzet werd nog steeds ongunstig beïn-
vloed door de blikschaarste en de in verhouçling tot verse
groenten hoge prijzen.
De uitvoer onderging een verdere inkrimping doordat
Engeland – de voornaamste afnemer – de invoer sterk
aan banden legde. In dat jaar kwamen de nadelen van de
.1
-.
17 Juni 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
471
-.4
eenzijdige oriëntatie op Engeland wel zeer sterk naar
voren. Bovendien zijn de prijzen van de naar Engeland
uitgevoerde conserven niet aantrekkelijk, terwijl de onre-
gelmatigheid in de afzet op deze markt fnuikend werkt.
Bepaalde producten worden soms in grote hoeveelheden
gevraagd en in een volgend seizoen weer geheel niet.
Behalve naar Engeland vindt verder op geringe schaal
uitvoer plaats . naar enige Westeuropese landen, de Ne-
derlandse Antillen, Indonesië en Nieuw-Guinea, alsmede
naar enige Afrikaanse landen. Vooral in dit laatstge-
noemde gebied en in de Midden- en Zuidamerikaanse
landen poogt men vaste voet te verkrijgen.’
Zuurkoolfabrieken.
Zuurkool is in Nederland een zeer gewild artikel,
waarvan de prijs binnen het bereik van de massa ligt.
Er lestaat voor dit product in het binnenland dan ook
een ruime afzetmarkt.
Tijdens de bezettingsjaren nam de productie van de
zuurkoolfabrieken enorm toe. In 1942 en 1943 bedroeg
zij zelfs ongeveer het dubbele van v66r de oorlog. Deze
stijging werd veroorzaakt door de sterk toegenomen vraag,
welke onder andere een gevolg was van het geringe aanbod
van blikgroenten alsmede van de voedselschaarste. Toen
dan ook in de jaren na de oorlog de voorziening met
blikgroenten geleidelijk verbeterde en de voedsèlpositie
gunstiger werd, ging dit gepaard met een afneming van de
vraag naar zuurkool. Niettemin bleef de productie boven
het vôôroorlogse peil, hetgeen voornamelijk zal moeten
worden toegeschreven aan de sterke bevolkingsgroei,
alsmede aan het feit, dat de huisvrouw in het algemeen
in veel sterkere mate dan voorheen dit product bij de
detaillist betrekt, instede van het zelf te vervaardigen.
De export van zuurkool is van betrekkelijk onder-
geschikte betekenis. Na de oorlog heeft een geleidelijke
toeneming plaats gehad, hoewel het peil van v66r de
oorlog nog niet is bereikt. Ook bij deze bedrijfstak is
het aantal buitenlandse afzetgebieden niet groot. De
belangrijkste afnemers zijn thans de Verenigde Staten,
Engeland, Frans Marokko en Suriname.
Zouterijen.
Bij gezouten groenten onderscheidt men halffabrikaten
en eindproducten. Tot de eerste categorie behoren ge-
zouten augurken, zilveruien en bloemkool, welke bestemd
zijn voor de bereiding van tafelzuren, terwijl als eindpro-
ducten kunnen worden genoemd gezouten snij- en spercie-
bonen, sla en andijvie. Augurken en zilveruien zijn typisch
Nederlandse producten, die men elders niet met zo’n
succes kan verbouwen op grond van klimaat en bodem-
gesteldheid.
De productie van de genoemde eindproducten, die
gedurende de oorlogsjaren tot een hoog peil was gestegen,
vertoonde na 1947 een zeer aanzienlijke teruggang en is
thans nog van ondergeschikte betekenis.
De productie van gezouten halffabrikaten, welke hoofd-
zakelijk exportproductei zijn, liep in de bezettingsjaren
echter sterk terug. Na de oorlog vond echter een spoedig
herstel plaats.
De grote afhankelijkheid van de groentenverwerkende
industrie van de tuinbouw treedt in deze sector duidelijk
aan de dag bij gezouten augurken. In de jaren 1948 en
1951 was de hoeveelheid verwerkte augurken aanzienlijk
lager dan in de andere na-oorlogse jaren. Dit verschijnsel
is te verklaren uit het feit, dat in die jaren de aanvoer
van verse augurken sterk verminderde en de prijzen dien-
tengevolge hoog waren, zodat het verwerkte product te
duur werd om in grote hoeveelheden te worden afgezet.
De industrie van gezouten halffabrikaten is vooral een
exportindustrie, hetgeen moge blij ken uit de onderstaande
tabel:
TABEL 3
Afzet zouterjen
(x 1.000 kg)
–
Totaal (Binnenland
J
Buitenland
1947
…………………………
11.616
3.082
8.534
1948
…………………………7.789
972
6.817
1949 …………………………8.869
1.039
7.830
.
1950
…………………………
1.812.
1.107,
10.705
De export van gezouten augurken en bloemkool is
vrijwel uitsluitend op ‘Engeland gericht, die van gezouten
uien voornamelijk op Engeland en de Verenigde Staten.
Evenals dit bij de conserven het geval is, is de spreiding
van de export van deze producten dus gering.
Drogerjen.
Als gevolg van de grote binnenlandse vraag en de
leveranties aan het Duitse leger is de productiecapaciteit
gedurende de borlogsjaren aanzienlijk toegenomen. Ook
in de eerste jaren van de oorlog lag de productie, ondanks
de door het wederom in voldoende mate beschikbaar
zijn van verse, blik- en diepvriesgroenten sterk inge-
krompen buitenlndse vraag, op een vrij hoog niveau.
Dit was voornamelijk daaraan te danken, dat het Neder-
landse leger in Indonesië belangrijke hoeveelheden van
deze producten afnam. Na het terugtrekken van de Neder-
landse militairen uit dit land is de export en daarmede de
productie sterk verminderd. Zowel de afzet in het binnen-
als in het buitenland is thans van weinig belang meer.
Deze sector neemt dan ook in de groentenverwerkende
industrie nog slechts een onbetekenende plaats in. De
voornaamste afnemer is de soepindustrie; de hoeveel-
heden, die door deze industrie worden betrokken, zijn
echter betrekkelijk klein.
Een uitwijkmogelijkheid voor deze bedrijven zou kun-
nen zijn het drogen van appelen. Vooralsnog behoeft men
hiervan echter niet veel te verwachten, aangezien door
de heterogeniteit van de Nederlandse appelen, deze weinig
voor dit proces geschikt zijn en opvoering van kwaliteit
in die zin, dat een homogeen product wordt verkregen,
niet op korte termijn is te verwezenlijken.
Diep vriesfabrieken.
Diepvriesgroenten zijn in verschillende opzichten te
prefereren boven ingeblikte, gedroogde en gezouten
groenten. In de eerste plaats blijven bij het invriezen prac-
tisch alle eigenschappen van de verse groenten behouden,
in tegenstelling tot de op andere wijze verwerkte groenten,
terwijl bovéndien producten kunnen worden geconser-
veerd, welke niet tot het gewone assortiment van de blik-
conservenindustrie behoren (o.a. rabarber). Een ander
voordeel van het diepvriesproduct is de mogelijkheid van
het geheel naar eigen smaak koken.
Daartegenover staat, dat de prijzen van diepvriespro-
ducten hoger liggen dan bij ingeblikte groenten. Wanneer
wij de kostprjzen van beide producten met elkaar verge-
lijken, dan valt in de eerste plaats op, dat de diepvries-
bedrijven slechts groenten van zeer goede kwaliteit kun-
nen verwerken; terwijl bij de groentenconserven een veel
grotere variatie in de kwaliteit van de grondstoffen moge-
lijk is. Ook de toegevoegde waarde is aanzienlijk hoger
dan bij de blikgroenten, als gevolg van het feit, dat het
productieproces relatief duur is door het gebruik van
kostbare machines voor’het invriezen en het bewaren bij
lage temperaturen, alsmede door de hoge verkoopkos-
ten van de detailhandel. Deze laatste factor wordt ver-
472
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Juni 1953
oorzaakt doordat de winkeiiers de beschikking moeten
hebben over een speciale bewaarinrichting. Onder druk
van de bezetters onderging de diepvriescapaciteit in
Nederland een belangrijke uitbreiding. Na de oorlog
bleek er een aanzienlijke overcapaciteit te bestaan, als
gevolg van de betrekkelijk kleine binnenlandse vraag,
terwijl ook. de export niet van zodanige omvang was,
dat de capaciteit volledig kon worden gebruikt. Ver-
schillende bedrijven waren dan ook genoodzaakt de
productie te staken.
Behalve het feit, dat de vraag zich voornamelijk over
een bepaald gedeelte van het jaar uitstrekt, is de kleine
binnenlandse afzetmarkt vooral een gevolg van de relatief
hoge prijzen. Zolang het prjsverschil tussen deze produc-
ten en blikgroenten niet aanzienlijk vermindert, behoeft
men niet op een enigszins belangrijke uitbreiding van de
vraag uit het binnenland te rekenen.
Aangezien de afzetmogelijkheden op de binnenlandse
markt beperkt zijn, is deze industrie vooral op de export
aangewezen. Ook hier blijkt weer, dat deze voornamelijk
op Engeland is gericht. Men heeft op deze markt vrj
vaste voet aan de grond gekregen, hetgeen duidelijk bleek,
toen na het instellen van de invoerbeperkende maatrege-
len door Engeland, de uitvoer naar dit land een stabiel
beeld bleef vertonen. De omvang van deze uitvoer is
echter in vergelijking tot die van blikgroenten gering.
In zeer bescheiden mate heeft uitvoer plaats naar de
Verenigde Staten, België en West-Duitsland.
Samenvatting en conclusie.
–
Evenals dit bij de meeste andere industrieën van voe-
dingsmiddelen het geval is, bezit het productie-apparaat
van de groentenverwerkende industrie een capaciteit,
welke aanzienlijk uitgaat boven de behoeften van de
betrekkelijk kleine binnenlandse markt. Dit betekent,
dat yo’or deze industrie de uitvoer een onmisbare bestaans-
voorwaarde vormt, hetgeen een grote kwetsbaarheid
met zich brengt. Daarbij komt nog, dat het hier om pro-
ducten gaat, welke uit een oogpunt van handelspolitiek
zwak zijn, terwijl de uitvoer zeer eenzijdig op Engeland
is gericht. Welke funeste gevolgen een dergelijke eenzijdige
oriëntatie van de uitvoer van ,,zwakke” producten kan
hebben, is wel zeer duidelijk aan de dag getreden bij de
groentenconservenindustrie, toen de vraag van Engeland
naar deze producten een sterke vermindering onderging.
Compénsatie op andere buitenlandse markten bleek toen
practisch niet mogelijk, omdat men voordien vrijwel geen
aandacht hieraan had besteed. Ook in het binnenland
slaagde men er niet in, als gevolg van de relatief hoge
prijzen, een verruiming van de. afzet te bewerkstelliger
Om uit de moeilijkheden te geraken zal he
•
t vooral nood-
zakelijk zijn een vergroting van de exportspreiding te
verkrijgen, hetgeen gezien het feit, dat het internationale.
handelsverkeer nog steeds doorvrj ernstige belemmerin-
gen wordt bemoeilijkt, geen gemakkelijke taak zal zijn.
Ondanks het feit, dat het kostenpeil hier in het algemeen
lager is dan dat van de groentenverwerkende industrieën
in het buitenland, zal het bij de uitvoering van deze taak
gewenst zijn tot verdere rationalisatie en verbetering van
productiemethoden te komen, waardoor mede de moge-
ljkheid tot vergroting van de afzet in het binnenland wordt
geschapen.
Hoewel de diepvriesindustrie en de zouterijen, wat de
afzet van de productie betreft, eveneens voornamelijk op
Engeland zijn aangewezen, hebben deze sectoren weinig
of geen nadelige gevolgen van de door dit land uitge-
vaardigde maatregelen ter beperking van de invoer onder-
vonden. Dit neemt echter niet weg, dat ook hier getracht
zal moeten worden op andere buitenlandse markten vas-
te voet te verkrijgen.
Bij de zuurkoolfabrieken is het probleem van de xport-
spreiding van weinig betekenis. Immers, voor deze indus-
trie vormt de afzet op de binnenlandse markt een hechte
grondslag.
De betekenis van de groentendrogerijen is na de oorlog
sterk afgenomen. De uitwijkmogelijkheid naar het drogen
van appelen biedt, in verband met de in het algemeen
geringe homogeniteit van deze vruchten, weinig perspec-
tief.
Ten slotte zij er op gewezen, dat men in het algemeen
in deze bedrijfstak al het mogelijke doet om de hierboven
opgesomde bezwaren het hoofd te bieden, getuige onder
andere het uitstekend geoutilleerde productie-apparaat,
het streven van de Nederlandse tuinbouw naar aanpassing
aan de behoeften van de industrie en de voor verschil-
lende producten ingestelde exportkeuringen.
‘s-Gravenhage.
Drs J. C.
BOTrEMA.
De Amerikaanse en de Russische siderurgische industrie
Ongetwijfeld kan staal nog steeds als het belangrijkste
haiffabrikaat worden beschouwd, en nu zowel de Ver-
enigde Staten als de Sowjet-Unie hun plannen meer of
minder gedetailleerd tot 1960 en verder hebben uitge-
stippeld, is er alle aanleiding aan de hand van de ter
beschikking staande gegevens een vergelijking te maken
tussen de ijzer- en staalindustrie van beide landen. Als
punten van vergelijking komen in aanmerking: de ijzer-
ertsvoorziening, de ontwikkeling van de productie, de
structuur . van het verbruik van walsrjproducten en
de geografische spreiding van de vestigingsplaatsen.
IJzeredsvoorziening.
Zowel de Verenigde Staten als de Sowjet-Unie zien zich
geplaatst voor het probleem, dat de uitbreiding van de
ijzerertsvoorziening met verschuivingen gepaard moet
gaan; deze verschuivingen kunnen als volgt worden
samengevat: het in exploitatie nemen van nieuwe vind-
plaatsen, het verwerken van 1agwaardige ertsen en de
vergroting van de invoer. Het accent ligt echter voor de
Verenigde Staten geheel anders dan voor de Sowjet-Unie;
voor de Verenigde Staten ligt het op de verwerking van
1agwaardige ertsen ën op de vergroting van de invoer,
terwijl in de Sowjet-Unie alles is gericht op de exploi-
tatie van nieuw ontdekte en nog te ontdekken ertslagen.
In en na de oorlog zijn in de Verenigde Staten naast het
Lake Superior gebied enkele hndere centra van ijzer-
ertswinning tot ontwikkeling gekomen; het Lake Supe-
rior gebied staat echter met ongeveer 80 pCt nog verre
bovenaan, en het laat zich aanzien, dat in de naaste toe-
komst dit percentage niet verder zal dalen, in het bijzon-
der omdat ook het bekende laagwaardige taconiet gro-
tendeels in de omgeving van het Lake Superior wordt aan-
getroffen.
In de oorlog is vooral Alabama als ijzerertsieverancier
in betekenis toegenomen, en de zuidelijke staten (Mis-
souri, Alabama, Georgia en Texas) staan thans met on-
geveer 10 pCt op de tweede plaats; verder is
5
pCt ver-
17 Juni
1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
473
deeld over de oostelijke staten (New York, Penisylvania
en New Jersey) en nog eens
5
pCt over de westelijke
staten (Wyoming, Utah en Californië).
De invoer van ijzererts in de Verehigde Staten beweegt
zich thans om de 10 mln ton per jaar met Venezuela,
Canada en Libéria als belangrijkste leveranciers. Het ligt
in de bedoeling de ijzeretsivoer regelmatig uit te brei-
den tot 22 mln ton in
1955
en 35 mln ton in
1965.
Voor
1955 is geraamd 10 mln ton uit Venezuela, 10 mln ton
uit Canada en 2 mln ton uit Liberia en andere gebieden;
voor 1965 zijn de verwachtingen: 22 mln ton uit Vene-
zuela, 10 mln ton uit Canada en 3 mln ton uit Liberia en
andere gebieden.
Het taconiet in het Lake Superior gebied bevat slechts
24 pCt tot 30 pCt ijzer, en dit erts ‘kan dan ook alleen
in de hoogovens worden gebruikt nadat het is gecon-
centreerd. In 1951 is te Duluth een fabriek in bedrijf ge-
nomen, die per jaar ,500.000 ton concentraat kan leveren
van 60 pCt ijzer.
Geheel anders liggen de verhoudingen in de Sowjet’-
Unie. Onderstaande tabel (percentages van de totale
productie) werpt een scherp licht op de veranderingen,
die zich na 1929 in de Russische ijzerertswinning hebben
voltrokken en die wijzen op het voortdurend in exploi-
tatie nemen van nieuwe ertsvindplaatsen:
1929
1938
1951
70 60 45
Kriwoirog
……………………………….
Oeral
………………………………….
22
28 27
4
8
..
7
3 5
2
Kertsj
………………………………….1
2
Midden.Rusland
……………………….
Koeznjets
……………………………….
.
2
Kola.schiereiland
…………………………
.
..
Karaganda
……………………………..
.
..
2
Transkaukasi6
……………………………
.
..
Angara-TIim-bekken
……………………….
.
..
Chingan-gebergte
…………………………
.
..
2
100 100
100
Kriwoirog in de Oekraine staat dus nog steeds op de
eerste plaats, zij het dan met een regelmatig afnemend
percentage; de velden alhier gaan echter reeds tekenen
van uitputting vertonen, zodat niet alleen een relatieve
doch ook een absolute achteruitgang in de lijn van de
verwachting ligt.
Geheel anders is de situatie in de Oeral; dit gebergte
vormt nog steeds een succesvol exploratieterrein naar
nieuwe ijzerertsvindplaatsen.’ Naar raming liggen over
de Oeral verspreid niet minder dan 1.200 vindplaatsen,
waarvan er thans een 200-tal zijn onderzocht. Men re-
kent op den duur in de Oeral een productie van 30 mln
ton per jaar te bereiken, zodat in een niet te verre toekomst
Kriwoirog waarschijnlijk door de Oeral van d& eerste
naar de tweede plaats zal worden verdrongen. Thans
levert de Oeral ongeveer 15m1n ton per jaar.
Het erts van Krtsj op de Krim staat in ‘kwaliteit verre
ten achter bij dat van Kriwoirog; niet alleen omdat het
ijzergehalte laag is, doch bovendien omdat het veel
fosfor bevat; in de laatste jaren heeft men echter in steeds
toenemende mate ook de vindplaatsen van Kertsj in
exploitatie genomen.
De voornaamste ijzerertsmijn van Centraal-Rusland is
die van Koersk: het gebied bekend om zijn magnetische
anomalie; de expoitatie in Midden-Rusland is echter tot
nu toe van beperktç omvang gebleven.
Om begrijpelijke redenen wordt vooral in het Koeznjets-
bekken naar uitbreiding van de ijzerertsproductie ge-
streefd; immers tot nu toe moeten ten behoeve van de in
dit bekken opgerichte ijzer- en staalindustrie grote hoe-
veelheden ijzererts over een afstand van niet minder dan
2.000 km uit de Oeral worden aangevoerd. De verwach-
ting is echter dat het op den duur zal gelukken de ijzer-
ertswinning in het Koeznjetsbekken zo ver op te voeren,
dat dit bekken onafhankelijk van de Oeral wordt.
Tijdens en na de oorlog zijn niet minder dan vijf nieuwe
vindplaatsen in exploitatie genomen: op het Kola-
schiereiland bij Jeno, in Transkaukasië bij Dasjkesan,
in Karaganda bij Atasoe, in Transbaikalië in het stroom-
gebied van dQ Angara en de Ilim, alsmede in het Verre
Oosten bij Nikolajewsk.
De totale ijzerertsproductie van de Sowjet-Unie be-
draagt thans nog slechts de helft van die der Verenigde
Staten; de winning in de Sowjet-Unie beweegt zich mo-
menteel op een jaarniveau van
55
mln ton en die in de
Verenigde Statenvan 110 mln ton.
De uitbreidingsplannen, die beide landen hebben,
kunnën doen verwachten, dat in 1960 zowel in de Sowjet-
Unie als in de Verenigde Staten ongçveer 150 mln ton
ijzererts zal worden gedolven, hetgeen echter nog geens-
zins wil zeggen, dat in dat jaar de staalproductie in beide
landen een gelijke hoogte zal hebben bereikt; men denke
slechts aan de invoer van ijzererts, de technische vooruit-
gang en de arbeidsproductiviteit in de siderurgische in-
dustrie, alsmede aan het schrootverbruik: factoren, die
alle voor de Verenigde Staten meer of minder belangrijk
gunstiger liggen dan voor de Sowjet-U
p
ie.
Omtrent het schrootverbruik kan nog het volgende
worden opgemerkt. In de Sowjet-Unie is eerst na 1934
de ruwstaalproductie boven de ruwijzerproductie uitge-
komen, hoofdzakelijk als gevolg van het toegenomen
schrootverbruik. De discrepantie tussen ruwijzer en ruw-
staalproductié is sedertdien in de Sowjet-Unie voortdu-
rend groter geworden, en relatief gezien blijft het ver-
schil thans hoegenaamd niet ten achter bij dat in de
Verenigde Staten.
Het schrootverbruik in de Verenigde Staten beweegt
zich thans om de 70 mln ton per jaar, terwijl het op grond
van de bestaande plannen zal worden opgevoerd tot
110 mln ton ,in
1975.
Het schrootverbruik in de Sowjet-
Unie is momenteel op 25 mln ton per jaar te ramen;
uiteraard streeft men ook in de Sowjet-Unie naar een
zo groot mogelijke sc1irootinzameling.
Ontwikkeling van de productie.
De ontwikkeling van de productie van de siderurgische
industrie wordt in de Verenigde Staten door geheel an-
dere factoren beheerst dan in de Scvjet-Unie; als zo-
danig kunnen voor de Verenigde Staten worden genoemd:
conjunctuurinvloeden, sociale spanningen en oorlog,
terwijl voor de Sowjet-Unie op de voorgrond treden
vijfjarenplannen en oorlog.
Onderstaande tabel (cijfers in millioenen tonnen) van
de ruwstaalproductie geeft een indruk van de invloed
van bovengenoemde factoren:
5owjet-Unie
51
6
13
7
24
10
40
13
1936%
…………………………..
44
16
51
18
48
19
6l
18
1929
……………………………..
81
9
1932
……………………………..
.
1934
……………………………..
.
1935
……………………………..
1937
……………………………..
1939
……………………………..
1944
……………………………..
‘
82
12
1940
……………………………..
.
65
.
13
55
15
1943
……………………………..
.
71
17
73
21
1945
……………………………..
.
64 26
1946
……………………………..
.
1947
……………………………..
80
27
1948
……………………………..
1949
……………………………..
87
31
1950
……………………………..
1951
……………………………..
1952
……………………………..
77
35
474
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17 Juni 1953
De jongste wereldoorlog heeft dus in de Verenigde
Staten tot een uitbreiding van de staalproductie geleid,
terwijl in de Sowjet-Unie een aanzienlijke achteruitgang
te constateren viel, doordat een groot aantal staalfa-
brieken in handen van de vijand vielen: een verlies, dat
slechts gedeeltelijk kon worden gecompenseerd door
uitbreiding van de productie in de Oeral en in Siberië.
De ruwijzerproductie van de Verenigde Staten bedroeg
in 1952 67 mln ton en in de Sowjet-Unie 25 mln ton; voor
walserijproducten waren de productiecijfers 68 en 27
mln ton.
De toekomstplannen van de Verenigde Staten houden
voor
1975
een ruwijzerproductie in van 100 mln ton en
een ruwstaalproductie van 150 mln ton; het vijfde vijf-
jarenplan van de Sowjet-Unie stelt als doel voor 1955 34
mln ton ruwijzer en 44 mln ton ruwstaal.
Structuur van het verbruik.
De structuur van het verbruik van walserjproducten
vertoont in de Verenigde Stten en in de Sowjet-Unie
grote onderlinge afwijkingen, zoals uit onderstaande cij-
fers (benaderende percentages van het totale verbruik)
ten duidelijkste blijkt:
Verenigde
Sowjet- Unie
Automobielindustrie
………………..
25
10
Machinebouw en gereedschappênindustr ie
.
20
55
Petroleumwinning en raffinage
JO
5
10
5
10
1
Bouwnijverheid
…………………….
10
Emballage-industrie
…………………
1
Spoorwegen
……………………….
8
Electrotechnische industrie ……………
2
Export
…………………………..
.5
–
…………………………
.
Diversen
0
13
Het verbruik in de Verenigde Staten vertoont dus een
veel grotere spreiding dan in de Sowjet-Unie. Terwijl
in de Verenigde Staten de automobielindustrie bovenaan
in de rij staat van de verbruikers van walserijproducten,
is in de Sowjet-Unie de industrie van machines en gereed-
schappen verreweg-…de belangrijkste afneemster. Verder
wordt de aandacht getrokken door het relatief grote aan-
deel van de emballage-industrie in de Verenigde Staten
en van de spoorwegen in de Sowjet-Unie; bovendien
hebben de Verenigde Staten een niet te verwaarlozen
export van walserjproducten.
Spreiding van de vestigingsplaats.
In beide landen is in de laatste jaren een tendentie
merkbaar tot geografische spreiding van de ijzer- en staal-
industrie; de motieven daartoe lopen echter nogal uiteen.
In de Verenigde Staten heerst de neiging tot verschui-
ving naar de gebieden, waar de afnemers van walserij-
producten en de leveranciers van het schroot zijn geves-
tigd, alsmede naar de aanvoerhavens van het buiten-
landse erts. Daarentegen is in de Sowjet-Unie een ver-
schuiving te constateren naar nieuw-ontdekte ijzererts-
vindplaatsen, waarbij als nevenbedoelingen gelden het
relatief terugdringen van de Oekraine en de opbouw van
een industrie in Aziatisch Rusland.
Van de mate, waarin de verschuivingen in de vesti-
gingsplaats zich in de Verenigde Staten in het laatste
decennium hebben voltrokken, geven onderstaande per
–
centages van de totale ruwstaalproductie een indruk:
1
1940
1
1951
Pittsburg-Youngstown
……………………………..
42
35
Chicago
……………………………………….
.22
19
Atlantisch kustgebied
…………………………….
20
23
Cleveland-Detroit
………………………………..
9
12
Birmingham
…………………………………….
4
5
Pacific-kustgebied
………………………………..
3
6
100
1
100
Bovenstaande tabel laat een achteruitgang zien voor
de oude centra (Pittsburg en Chicago), waartegenover
toenemingen staan voor de kustgebieden, zowel langs
de Atlantische als langs de Grote Oceaan, alsmede voor
de afnemersgebieden (Cleveland, Detroit en Birmingham).
In December van het vorige jaar heeft dé United States
Steel Corporation nog een nieuwe fabriek in bedrijf ge-
nomen te Morrisville in het Atlantische kustgebied met
een productiecapaciteit van 1,8 mln ton ruwstaal per
jaar.
Nog eclatanter dan in de Verenigde Staten zijn nâ 1939
de veranderingen in de Sowjet-Unie geweest (cijfers even-
eens percentages van de totale productie):
1939
1951
53 35
32
.
15
10
Oekraine
……………………………………….
Oeral…………………………………………19
Leningrad-district
……………………………….
–
4
Centrum……………………………………….18
Koeznjets
………………………………………10
–
1
Transkaukasië
…………………………………..
–
.
1
Raraganda
……………………………………..
–
1
Oezbekistan
…………………………………….
VerreOosten
……………………………………
–
1
100 1 100
Na de oorlog zijn in de Sowjet-Unie niet minder dan
vijf nieuwe staalcentra ontstaan, waarvan drie in Azia-
tisch Rusland: te Temir Taoe in hèt Karaganda-gebied,
te Begowat in Oezbekistan en te Komsomolsk in het
Verre Oosten; bovendien is een fabriek te Tsjerepowetz
in het Leningra,d-district in bedrijf genomen en één te
Roestawa in de Transkaukasische republiek Georgië.
Verder nam de betekenis van de Oeral als ijzer- en
staalproducent zeer aanziellijk toe, terwijl Oekraine en
Centrum (het gebied rond Moskou) de verliezers waren.
Samenvatting.
Samen’attend kunnen de volgende conclusies worden
getrokken:
de toeneming van de ijzerertswinning bestaat in de
Verenigde Staten in het bijzonder in de exploitatie
en concentratie van het laagwaardige taconiet, als-
mede in de vergroting van de invoer, terwijl in de
Sowjet-Unie de uitbreiding vooral is gericht op nieuwe
vindplaatsen;
de schrootvoorziening is in de Verenigde Staten aan-
zienlijk ruimer dan in de Sowjet-Unie;
de productie van ruwijzer, ruwstaal en walserjpro-
ducten heeft in de Verenigde Staten in het algemeen
een wisselvalliger verloop dan in de Sowjet-Unie,
doch zal, naar het zich laat aanzien, in een te over-
zien tijdvak belangrijk boven de Russische productie
blijven;
onder de afnemers van walserjproducten staan in de
Sowjet-Unie machinebouw en gereedschappenindus-
trie met meer dan 50 pCt verre bovenaap, terwijl in
de Verenigde Staten van een veel grotere spreiding
sprake is met de automobielindustrie als de belang-
rijkste afneemster, gevolgd door de industrie van ma-
chines en gereedschappen, en verder, met elk ongeveer
één tiende van het totale verbruik, door petroleum-
nijverheid, bouwnijverheid, emballage-industrie en
spoorwegen;
zowel in de Verenigde Staten als in de Sowjet-Unie
doet zich een tendentie tot spreiding gelden: in de
Verenigde Staten naar de kustgebieden en naar de
vestigingsplaats van de afnemers van walserijproducL
ten, in de Sowjet-Unie naar de Oeral en naar Siberië.
Voorburg.
Drs L. J. LAGENDIJK.
11 Juni
1953
ËCONÖMISCII-STATISTISCHE BERICHTEN
475
INTERNATIONALE NOTITIES
Tinconferentie te Brussel
Op Maandag 15 Juni is te Busse1 een werkgroep van
de ,,Tin Study Group” bijeengekomen. Het doel van deze
bijeenkomst, waarin vertegenwoordigers van de produ-
cerende en consumerende landen aanwezig zijn, is de
vraag onder de ogen te zien, op welke wijze de stabili-
satie van deze belangrijke grondstof kan worden bereikt.
Het gaat derhalve in beginsel om hetzelfde vraagstuk
als bij de andere grondstoffen, zoals rubber, tarwe,
suiker enz. Zoals bekend, is ten aanzien van de tarwe,
waarvan de Verenigde Staten één deç belangrijke pro-
ducerende landen zijn, een ontwerp-overeenkomst be-
reikt. Het wachten is op de ondertekening daarvan door
de betrokken partijen. /
Wat de rubber betreft, de onlangs te Kopenhagen ge-
houden vergadering, die zich heèft moeten uitspreken
over de vorming van een internationale buffervoorraad,
is practisch op niets uitgelopen. D.w.z. de Amerikanen
geven er de voorkeur aan om zich voorshands niet vôér
een internationale buffervoorraad te verklaren, aangezien
zij eerst, naar het schijnt, de kwestie van de overneming
van de synthetische rubberfabrieken wensen te regelen.
De gedachte om ter stabilisatie van de rubber een in-
ternationale buffervoorraad te vormen, zal in de herfst
van dit jaar wederom in behandeling worden genomen.
De bijeenkomst te Brussel wordt geconfronteerd voor
ongeveer dezelfde moeilijkheden als bij de rubber en
andere grondstoffen. Ook tin vertoont grote schomme-
lingen. Weliswaar is zijn betekenis voor het nationaal in-
komen en de betalingsbalans van de betrokken produce-
rende landen niet zo groot als de rubber, maar het is
toch een belangrijke peiler voor de welvaart van landen als
Indonesië en Malakka; wat zijn unieke positie in de
Boliviaanse economie betreft,’ deze is overbekend.
In zoverre is het probleem van de stabilisatie van het
tin eenvoudiger dan die van de rubber, omdat ten slotte
tussen producenten als Indonesië, Malakka en Belgisch
Congo en de Verenigde Staten als consument lange-
termijncontracten bestaan, die in zekere mate stabili-
serend hebben gewerkt. Deze contracten lopen evenwel
binnen afzienbare tijd af. Daarnaast is het belangrijke
feit, dat een oplossing van het tinvraagstuk niet wordt
bemoeilijkt door de aanwezigheid van synthetisch tin.
Aan de andere kant is de vraag naar deze grondstof be-
langrij k inelastischer dan die naar rubber.
Enkele cijfers mogen het vraagstuk nader illustreren.
Ten tijde van de Korea-boom noteerde tin £ 1.600 per
long ton, in Januari van dit jaar is de prijs gezakt tot
£ 920 â £
950
per long ton en momenteel bedraagt de
prijs van tin circa £ 700 per long ton. Deze cijfers geyen
wel zeer duidelijk aan hoe bijzonder labiel de positie
van deze grondstof is.
–
Het effect van de prjsval op de
koopkracht, de betalingsbalans en de werkgelegenheid in
de betrokken landen, laat zich gemakkelijk raden. I.v.m.
de inelasticiteit van de vraag, doet zich het probleem voor,
of zelfs tegen de verlaagde prijs de geschatte wereldpro-
ductie, ter grootte van 160.000 â 170.000 long tons, geheel
kan worden opgenomen. Dit temeer, omdat de Ameri-
kanen, naar het schijnt, reeds gereed zijn gekomen met
hun stockpiling. Evenals bij de rubber is ook hier de
Amerikaanse positie als consument van overwègende
betekenis. Van het totale wereidverbruik bedraagt het
aandeel van de Verenigde Staten circa 40 pCt. Een rege-
ling over de stabilisatie van deze grondstof is derhalve
practisch alleen mogelijk met medewerking van de Ameri-
kanen.
Het vôortduren van de labiele positie van grondstoffen
zal altijd een element van grote zwakte zijn in de wereld-
economie en een ‘bron van politieke en sociale onrust in
de producerende landen.
Olie buiten de kustlijn
In 1943 heeft wijlen Minister Ickes de uitspraak ge-
daan dat de zeegebieden van Californië tot de Federale
Unie behoorden en niet tot de genoemde Staat ‘). Deze
uitspraak heeft felle reacties uitgelokt, totdat eindelijk
in 1947 het Amerikaanse Hooggerechtshof de Federale
Unie voorlopig in het gelijk stelde. Het Amerikaanse
Congres ging er zici nu ni. opnieuw mee bemoeien.
Aan de beslissing van het Hooggerechtshof was voor-
afgegaan de proclamatie van President Truman (1946),
waarbij de Federale jurisdictie werd uitgebreid over
ruim 1.800.000 vierkante kilometer aardoppervlak, lig-
•
gende buiten de Amerikaanse kustlijnen.
Toch had dit besluit voor het Amerikaanse Congres
geen beletsel gevormd om bij gewone meerderheid van
stemmen uit te maken, dat alle rechten, welke de Federale
Unie zou menen te hebben in de Staten Californië, Texas
en Louisiana, welke laatstgenoemde twee Staten ook
bij de zaak betrokken waren geraakt, aan deze Staten
moesten worden overgedragen.
Over de daartoe strekkende wet sprak President Tru-
man zijn veto uit, wat na de besluiten van 1943 (Ickes)
en 1946 (proclamatie) niet anders te verwachten viel
2).
Om dit veto te niet te doen had men een
2/
meerderheid
in het Congres nodig en dit maakte dat de zaak bleef
slepen.
Bij de in het vorige jaar gehouden Presidentsverkie-
zingen kwam ze weer op de voorgrond. Aan de beide
candidaten voor het Presidentschap, Stevenson en Eisen-
hower, werd toen nl. nadrukkelijk gevraagd, of zij ten
opzichte van het conifict tussen de Federale Unie en de
drie eerder genoemde Staten een ander standpunt zouden
gaan innemen dan President Truman..
Op die vraag gaf Stevenson te kennen, dat z.i. het
gehele Amerikaanse volk het allergrootste belang heeft
bij de betwiste oliegebieden, terwijl Eisenhower ver-
klaarde dat hij in dit conifict de zijde der 3 Staten zou
kiezen.
Eisenhower behaalde de zege, de Republikeinen kwa-
men versterkt in het Amerikaanse Congres terug en z6
behoeft het geen verwondering te wekken dat Senator
Spessard Holland in Januari van dit jaar de zgn. Holland-
Bill opnieuw bij het Huis van Afgevaardigden indiende.
Het was hetzelfde wetsontwerp dat eerder door een veto
van President Truman buiten werking was gesteld. Deze
keer kon de indiening geschieden met de steun van niet
minder dan 40 Senatoren. Een veeg teken voor de voor-
standers der bestaande regeling! –
**
*
Het verdient de bijzondere aandacht dat het hier-
bedoelde wetsontwerp zich niet uitspreekt over de vraag,
wie als eigenaar moet worden beschouwd van de zee-
gebieden, die, gelegen zijn buiten,de 3 en de lOf mijls-
grenzen
3).
1)
Zie ,,Ameri.kaanse oliecontroversen” in ,,E.-S.B.” van 16 April 1952.
‘)In 1952 sprak President Truman opnieuw een
veto uit.
3)
voor Texas en Florida 10 mijl ,,because of treaties under which they joined
the Union”.
476
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
17Juni1953
Toch treft men daar de rijkste olievoorraden aan.
Alles bij elkaar genomen schat men ze op niet minder
dan 15 milliard vaten. Over 5 jaar rekent men op een
productie per dag van 200.000 vaten.
Reeds hebben diverse petroleummaatschappijen in
deze gebieden $ 300 millioen ten koste gelegd aan de
voorbereiding van een latere oliewinning en voornamelijk
buiten de 3 mijis-limiet.
Doch dat was in grote hoofdzaak v66r de uitspraak
van het Hooggerechtshof. Daarna was men er niet
zeker van, dat het Amerikaanse Congres Texas’en Louisi-
ana volledig de vrije hand zou laten, met name ten aan-
zien van zeegebieden buiten de hierbesproken grenzen.
Hier komen immers internationale overwegingen bij
te pas. Hoe ver kan een land gaan bij het yerlenen van
concessies aan inwoners van het eigen land, met uit-
sluiting van anderen in gebieden die voorheen open ston-
den ook voor inwoners van andere landen? De Holland-
Bill kan de Staten in deze bepaalde rechten verlenen,
maar de uitoefening van eigendomsrechten buiten de
hier vermelde grenzen ,,will require thorough-going
study and considered judgment”.
Dit is ook het standpunt van de nieuwe Affierikaanse
Regering, die het dan ook niet juist zou achten indien
het Congres zou besluiten – en er wordt in deze richting
druk uitgeoefend -, de in aanmerking komende Staten
voordelen te laten trekken van de petroleumwinning in
gebieden, die buiten de aangeduide grenzen zijn gelegen.
De Amerikaanse Minister van Binnenlandse• Zaken
Douglas Mc. Kay heeft voor beide commissies van het
Huis van Afgevaardigden en de Senaat dan ook ver-
klaard dat naar het oordeel van de Regering de kust-
staten en niet de Federale Unie recht hebben op de
onderzeese olievoorraden binnen de historische maritieme
grenzen, maar hij hield bij deze gelegenheid vast aan de
opvatting, dat de traditionele 3mijls-zone in acht geno-
men zou behoren te worden (voor Texas en Florida
10+ mijl). Senator Daniël van Texas had een verder strek-
kend voorstel gedaan. Zal de Regering voet bij stuk
houden, vraagt de ,,N.Y. Times” in het nummer van
2 Maart II.?
Het blad zou gaarne, zien dat zij de Federale Unie in
het bezit dezer gebieden zou laten, wijl het vreest dat zich
anders gevaarlijke conse4uenties zullen gaan voordoen
ten aanzien van andere natuurlijke rijkdommen.
**
*
Maar in het nummer van 1 April 1953 van ,,The
Christian Science Monitor” kon wôrden medegedeeld
dat het Huis van Afgevaardigden het wetsontwerp met
een overweldigende meerderheid had aangenomen (285
tegen 108 stemmen).
•Deze beslissing hield in dat de Federale Unie het beheer
aan zich zou kunnen hôuden van de zeegebieden, die
buiten de vaker genoemde grenzen gelegen zijn.
Een kleine maand later viel een soortgelijke beslissing
in de Amerikaanse Senaat, die 96 leden telt. 56 Senatoren
keurden het wetsontwerp goed, 35 stemden tegen.
Te verwachten valt dat President Eisenhower er zijn
sanctie aan zal verlenen. Dat zou betekenen – zo zegt
men in de vaker genoemde Staten -, dat wij in rechten
hersteld worden, die wij gedurende 150 jaren hebben
kunnen uitoefenen
4).
Maar kan men reeds victorie gaan roèpen? Zal het
Hooggerechtshof, dat reeds driemaal zulk een wet on-
geldig heeft verklaard, zich deze keer bij het geval neer-
)
Natuurlijk niet wat de petroleumwinning betreft.
leggen? Tegenstanders van het Hof voorspellen dat het
Hof ook ditmaal zal ingrijpen.
De Democraten die in het Huis van Afgevaardigden
een nedèrlaag leden met een voôrstel, om het beheer te
laten bij de Federale Unie, doch de baten te laten strekken
voor verbetering van het onderwijs in alle 48 Staten,
hopen het vuurtje warm te houden met het oog op de
verkiezingen van 1954 en 1956. De inzet van deze strijd
is wel enige krachtsinspanning waard: het gaat hier ni.
om rijkdommen, sluimerende onder de zee, tot een
waarde van 50 tot 300 milliard dollars!
Als een bijzonderheid moge worden vermeld dat in
,,The Christian Science Monitor” van 6 Mei R. de namen
zijn afgedrukt van de Senatoren, die v66r en van hen’
die tegen het onderhavige wetsvoorstel hebben gestemd.
President Eisenhower heeft de ,,Tidelands Oil Bill”,
waardoor de Staten langs de kust eigenars worden van
de rijkste olieschatten onder water ter wereld, inmiddels
getekend (Alg. Handelsblad, 26 Mei).
Haarlem.
F. S. NOORDHOFF.
MEDEDELING’
Verkort jaarverslag van het Nederlandsch Economisch
Instituut over 1952
Het jaar 1952 is voor het Instituut een belangrijk jaar
geweest. Allereerst voor de vorm van activiteit, welke
reeds vele jaren plaatsvindt, nl. de publiciteit. Gemeten
aan de lezerskring volgde op de eerste na-oorlogse hausse-
jaren een terugslag in de belangstelling voor ,,Economisch/
Statistische Berichten”. In het verslagjaar viel er weer
een toeneming te constateren.
Ook de andere vorm van activiteit, het economisch
onderzoek, waarmede voor het eerst in 1946 conse-
quent.naar buiten werd opgetreden, heeft een gunstig
jaar achter zich. Zij vertoonde een zodanige groei en
verbreding van het werkterrein, dat de poging de econo-
mische wetenschap, in het bijzonder langs econometrische
en economisch-statistische weg, dienstbaar te maken aan
vraagstukken van de practijk, geslaagd mag worden ge-
noemd.
In deze gunstige gang van zaken vormde een zeer
droeve noot het overlijden van Prof. R. Miry en Prof. F.
Versichelen, die als leden van de Commissie van Advies
voor België, de Redactie van ,,E.-S. B.” vele jaren trouw
ter zijde stonden inzake de publiciteit over België. Mede
dank zij hun inzicht en advies werden in de achter ons
liggende jaren ôp dit zo moeilijke terrein resultaten
bereikt.
Curatorium.
Statutair waren aan de beurt van aftreden de Cura-
toren Ir A. Plate en P. J. S. Serrarens. Prof. Dr J. R. M.
van den Brink en Jhr Mr J. H. Loudon werden bereid
gevonden een benoeming tot Curator te aanvaarden.
De heer Suermondt volgde de heer Plate als Onder-
Voorzitter op. Het Curatorium is thans als volgt samen-
gesteld:
Ir St. van Schaik, Voorzitter
Mr W. Suermondt Wzn., Onder-Voorzitter
Mr W. H. Fockema Andreae, Penningmeester
Z. K. H. Prins Bernhard der Nederlanden
Prof. Dr J. R. M. van den Brink
Mr R. K. H. M. Dobbelmann
Prof. Dr J. F. ten Doesschate
Prof. Dr H. J. Frietema
______________________________
– .-
–
-v– –
– •—‘ – -‘
17 Juni 1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
477
Dr Ir Ch. Th. Groothoif
Drs C. A. Klaasse
J. Kraayenhof
Jhr Mr J. H. Loudon
Mr K. P. van der Mandele
Drs D. J. Wansink
P. F. Zimmerman
Directeuren en mede werkers.
In het directorium deden zich geen wijzigingen voor.
Prof. Dr H. M. H. A. v. d. Valk vertoefde ook dit jaar
in de Verenigde Staten.
In de personeelsbezetting van het- Instituut kwamen
geen belangrijke veranderingen voor. Het meest opmer-
kelijke was het betrekkelijk geringe aantal wijzigingen.
De kern van ervaren medewerkers, waarop het Instituut
kan steunen, is hierdoor toegenomen. Aan het einde
van het jaar telde het Instituut 33 medewerksters en mede-
werkers, onder wie 12 doctorandi en 8 doctoraal studenten.
Werkzaamheden.
In het 37e jaar van het bestaan van ,,E.-S.B.” nam het
aantal leden en abonné’s weer toe. De jaren van afslui-
ting gedurende de oorlog, werden gevolgd door een periode
van oriëntatie, die qok aan periodieken ten goede kwam.
Het laat zich aanzien, dat de hierop volgende terugsiag
– althans wat betreft ,,E.-S.B.” – thans ten einde is
en dat de meer normale factoren de oplage zullen be-
palen.
Aantal leden en abonné’s
(1947 = 100)
Belangrijk is dan ook dat de copiepositie in het afge-
lopen jaar zeer ruim was. Het aantal Belgische artikelen
is nog voor opvoering vatbaar; naast het maandelijks
artikel over de Belgische geld- en kapitaalmarkt, konden
11 Belgische artikelen worden gepubliceerd. Het aantal
redactionele bijdragen bedroeg 10. Drie nummers waren
gewijd aan speciale onderwerpen. De rubriek ,,Inter-
nationale notities” verkreeg in de loop van 1952 een
ander karakter. Werden voorheen in deze rubriek be-
schouwingen opgenomen, die in hoofdzaak aan buiten-
landse bladen waren ontleend, in het midden van het
jaar werd de rubriek gewijd aan korte beschouwingen
over binnenlandse (nationale notities) en buitenlandse
(internationale notities) actuele gebeurtenissen en pro-
blemen.
Enkele financiële data ondergingen een verbetering.
De druk- en zetkosten liepen enigszins terug, de adver-
tentie-exploitatie was gunstiger. Mede hierdoor was het
mogelijk in de tweede helft, van het jaar weer steeds num-
mers van 20 pgina’s uit te brengen en de honoraria te
verhogen.
De afdeling Economisch Onderzoek was ruimschoot’s
van opdrachten voorzien. Slechts in het derde kwartaal
deed zich gedurende korte tijd een kleine inzinking voor.
Belangrijk is, dat regelmatig nieuwe instellingen en be-
drijven om advies verzochten, waardoor de basis van
deze afdeling werd verbreed. De gemeenten en bedrijven
waarvoor het Instituut reeds sedert enkelejaren onder-
zoekingen verricht, bleven vrijwel zonder uitzondering
ook dit jaar tot de opdrachtgevers behoren. Uit de ont-
wikkeling in dit en het voorgaande jaar kan worden
geconcludeerd, dat het Instituut zich als orgaan- van
economisch ond
,
rzoek, een eigen plaats heeft verworven.
Met het oog op de financiële tekorten in de laatste
jaren werd slechts tot uitbreiding van het aantal mede-
werkers overgegaan, indien dit door de toeneming der
werkzaamheden onontkoombaar was. Hierdoor bleef
er betrekkelijk weinig ruimte voor ,,eigen studies”. –
De bewerking van de, met behulp van een enquête,
verkregen gegevens met betrekking tot de ,,markt” voor
economisten maakte weinig vordering. Aan de ver-
– betering van, de conjunctuurprognose voor de Ver-
enigde Staten werd, met succes, regelmatig gewerkt.
Een begin van opzet werd gemaakt voor een conjunc-
tuurprognose betreffende Nederland. In het kader van
de bedrijfseconomische werkzaamheden vond een proef-
onderzoek plaats naar de personeelsbezetting en perso-
neelsiasten van door gemeenten vervulde functies. Op
grond van de bereikte resultaten kon de bij dit onderzoek
gebezigde methode als bevredigend worden beschouwd.
De toeneming van de omvang der in het kader van
opdrachten verrichte onderzoekingen blijkL
,
uit de vol-
gende opstelling.
(1948 = 100)
1947 :
40
1948 : 100
l949:
92
1950′: 112
1951 : 139
1952 : 200
Hierbij zijn die onderzoekingen, welke aan andere
specialisten werden doorgegeven of samen met hen
werden verricht, buiten beschouwing gelaten.
In de groei van de afdeling Economisch Onderzoek’
werd bijgedragen door alle onderafdelingen. De spreiding
der, vraagstukken – van grote betekenis vcor de scholing
der medewerkers – komt treffend tot uitdrukking in
de volgende aanduiding der onderwerpen, waarover ad-
viezen werden uitgebracht.
Algemeen Economisch Onderzoek.
Marktanalyses t.b.v. binnenlandse en tropische pro-
ducten; prijs- en conjunctuurprognoses, structuur-
onderzoekingen, woningbouwvraagstukken.
Bedrijfseconomisch Onderzoek.
Analyses en personeelsbezettingen, prijsanalyses, con-
centratievraagstukken.
Landbouw Economisch Onderzoek.
Loon- en inkomensvraagstukken, exportproblemen.
Regionaal Economisch Onderzoek.
Bevolkingsprognoses; vraagstukken betreffende emi-
gr.atie, industrialisatie, woningbouw, onderwijs, sport-
terreinen.
Verkeerseconomisch Onderzoek.
Vraagstukken betreffende de rentabiliteit van bepaalde
• vormen van verkeer.
Zowel uit een oogpunt van intensiteit der opleiding,
als wat betreft het directe nut van het wetenschappelijk
economisch onderzoek, kan het Instituut op een gunstig
per 1 Januari
1947
:
100
1948
:
102
1949
:
108
1950
:
104
1951
:
100
1952
:
100
1953
:
105
478
ECONOMISCH.STATISTISC’4E BERICHTEN
17 Juni 1953
jaar terugzien. Voegt men hierbij dat de exploitatie,
zonder belangrijke subsidie van binnenlandse of buiten-
landse instellingen, voor het eerst sedert enkele jaren in
evenwicht was, dan bestaat er reden om, gesterkt door de
ervaringen, verder te gaan.
De waarnemend secretaris van Curatoren
J. TINBERGEN.
GELD- EN KAPITAALMARKT
De geldmarkt.
Een vergroting var de deviezenvoorraad, het terug-
stromen na de ultimo van bankbiljetten uit het verkeer
en het aflopen van schatkistromessen, waren oorzaak,
dat er gedurende de verslagweek bij de banken wederom
veel middelen binnenkwamen. Daar De Nederlandsche
Bank uit haar kort geleden gevormde schatkistpapier-
portefeuille ad f300 mln geen papier afgaf, en de Agent
nog steeds geen promessen verkocht, zal een aanmerkelijk
deel van de betreffende middelen vermoedelijk in drie-
en vijf
j
aarsschatkistbiljetten zijn omgezet. Hiernaast
meent men de laatste tijd ènige stijging te constateren
van de bankcredieten aan het bedrijfsleven, dat lang-
zamerhand tot enige vergroting.van de voorraden schijnt
over,
te gaan. Een flinke ,,outlet” voor dé overtollige
middelen zal ook hier onder de huidige omstandigheden
echter niet kunnen worden gevonden.
Daar alle banken practisch in dezelfde situatie ver-
keren, blijft de handel in het schatkistpapier met een
looptijd tot een jaar van geringe omvang. De markt-
notering hiervoor, welke gedurende de verslagweek voor
alle termijnen
/j6/8
pCt bedroeg, heeft dus slechts een
grotendeels nominaal karakter. Dat de callgeldnotering
zich voortdurend op het daarvoor gefixeerde minimum
van
4
pCt blijft bewegen, wekt bij de huidige geldruimte
weinig verwondering.
De kapitaalmarkt.
Het advies, dat de Sociaal-Economische Raad gedu-
rende de verslagweek aan de Minister van Financiën gaf
inzake de eventuele verlenging van de dividendbeperking,
illustreert op duidelijke wijze de zwakke positie, waarin
de aandelenbeleggers tegenwoordig verkeren. Hoewel de
S.-E.R. unaniem voor afschaffing is, wordt toch voor-
gesteld, deze beperking met een jaar te verlengen, ten-
einde bij het publiek (lees: de machtige werknemersgrpe-
pen) begrip voor deze afschaffing te wekken. Uit cijfer-
materiaal wordt door de S.-E.R. geconcludeerd, dat bij
afwezigheid van dividendbeperking vernîoedeljk slechts
een relatief zeer bescheiden bedrag aan winst niéér zou
zijn uitgekeerd, dan in werkelijkheid geschiedde.. Dit be-
tekent, dat bij afschaffing de aandeelhouders waar-
schijnlijk slechts van de regen (i.c. de dividendbeperking
door de Overheid) in de drup (i.c. de dividendbeperking,
genaamd dividendegalisatie, door de ondernemingen)
zouden komen. Voor de korte termijn is van belang, dat
door de S.-E.R. een onmiddellijke verruiming van het
dividend-maximum voor n.v.’s met hoge fiscale reserves
alsmede voor holding-companies wordt geadviseerd.
De regeling voor het rechtsherstel voor tijdens de oor-
log geroofde en vervolgens verhandelde effecten, die de
afgelopen week door het Ministerie van Financiën werd
aangekondigd, zal er toe kunnen leiden, dat er onder
deze pijnlijke kwestie eindelijk een streep wordt gezet.
Het is niet alleen voor de betrokkenen, dochook voor
de goede functionnering van het gehele beursapparaat
te hopen, dat hierdoor thans een redelijke oplossing voor
de talloze hiermede verband houdende moeilijkheden zal
worden bereikt.
Op de aandelenmarkt heerste gedurende de afgelopen
week een vrij vaste stemming, die het indexcijfer meer
deed oplopen dan in maanden het geval was. Verschillende
factoren droegen hiertoe. bij, zoals de introductie van
aandelen A.K.U. te New York, verwachtingen omtrent
een nieuw kabinet in Indonesië, en het ophouden van de
koersdruk i.v.m. het eindigen van de handel in claims
Holland-Amerika Lijn.
Ook op de obligatiemarkt bleef de stemming vast. De
koersen van de in onderstaand koersstaatje opgenomen
34 pCt leningen wijzen er wel op, dat ,,de” rentestand
hier te lande thans lager dan 34 pCt is.
Aand.
lndexcljfers.
1
5 Juni 1953
12 Juni 1953
Algemeen
.
……………………………
146,7 148,0
Industrie
………………………………
205.6
206,4
Scheepvaart
…………………………
159,4 160,1
Banken
…………………………………
134.5 135,9
Indon. .aand
………………………….
49,8
51,1
Aandelen.
A.K.0
………………………………….
160
–
163
3
/1
Philips
…………………………………
156%
–
157
1
/1
Unilever
………………………………
189½
192
3
/,
H
.A.L.
………………………………….
130
131½
Amsterd.
Rubber
…………………
94%
‘
96%
H.V.A
………………………………….
97
100%
Kon,
Petroleum
……………………
305%
310½
Staatsfondsen.
2½
pCt
N.W.S.
……………………
79½
79%
3-3%
pCt
1947
………………………
96
15
/in’
96
7
/8
3
pCt
Invest.
cert.
……………..
.
9713/
in
9715116
3½
pCt
1951
…………………………
1O1
15
/io
101
15
/1e
3
pCt Dollarlening
…………………
95
1
/je
95
011e
Diverse
obligaties.
3
1
/
2
pCt Gem. R’dam 1937 VI
…
100
7
/8
101
3½ pCt Bataafsche Petr
101%
101½
3½
pCt Philips
1948
………………
100/
101
3% pCt Westl.
Hyp. Bank
96v/s
97
1
/1
J.
C. BREZET.
RECENTE ECONOMISCHE PUBLICATIES
Kadaster,
door Ir W. van Riessen. Serie Moderne Be-
drijfsleven. Nederlandse Uitgeversmaatschappij N.V.,
104 blz., f2,25.
Suriname’s nationale aspiraties,
door Lou Lichtveld. Een
aanleiding tot discussie over de grondslagen van een
al-omvattend ontwikkelingsplan. N.V. Arbeiders-
pers,
1953,
70 blz., f2,50.
De plaats van het levens verzekeringbedrijf in het heden-
daagse leven,
door Dr H. L. Drost. N.V. Uitg.-Mij
v/h G. Delwel, 1953,. 77 blz., f2,50.
Sociaal Contact, spiegel van het Rotterdams maatschap-
pelijk werk.
Maandblad voor sociale instellingen en
maatschappelijke werkers, 2de jrg. no 1. Abonne-
mentsprjs per jaar f 3,50, losse nummers f0,40.
Advies inzake de verhouding tussen kinder4ijslag en basis-
inkomen,
publicaties van de Sociaal-Economische
Raad, 1953, no 6, 16 blz., f0,50.
Enkele.., aspecten van de loonpolitiek bij volledige werk-
gelegenheid,
door J. W. de Pous, econ. drs. Openbare
les gehouden bij de aanvaarding van het lectoraat
in de theoretische economie aan de V.U. op 27 Maart
1953. Erven F. Bohn N.V., 1953, 31 blz., f1,50.
Oudedags- en gezinsverzorging,
door Dr H. L. Drost.
Geschrift no 3 van de Fiscale Monografieën. N.V.
Kluwer, 118 bLz., f5,90.
Amerikaanse zake nphilosophie,
door W. J. Constandse
M.B.A. Ideeën in de practijk. N.V. Uitg.-Mij
,,Kosmos”, 79 blz., f3,90.
The commercial dictionary,
door A. G. P. Pullan and
D. W. Alcock. Sweet and Maxwell Ltd,
1952, 315
blz., f15,75.
Essays in economic analysYs,
door Abba P. Lerner.
MacMillan & Co Ltd, 1953, 394 blz., f
17,65.’
Economic Policy. Readings in political economy,
door
W. D. Grampp and W. T. Weiler. R. Irwin, 1953,
393 blz. f22,50.
The process of economie growth,
door W. W. Rostow.
Oxford at the Clarendon Press,
1953,
282 blz.,
f
15,75.
Studies in the structure of the American economy, door
FA
17Juni1953
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
479
W. W. Leontief e.a. Theoretical and empirical
explorations in iriput-output analysis. Resuits
•
of
research conducted by the Harvard Economic
Research Project on the structure of the American
economy. Oxford N.Y., 1952, 517 blz., f48,40.
The economics .of seller’s competition.
Model analysis of
seller’s conduct, door F. Machiup. John Hopkins
Press 1952, 602 bJz, f28,60.
The politcal economy of monopoly; business, labour and
govérnment policies,
door F. Machiup. These two
volumes together take the place of the previously
scheduled book ,,On the economics of competition
and monopoly”. ,,The Economics of Seilers’ Corn-
petition” deals with monopoly and selling conduct.
,,The Political Economy of Monopoly” deals with
monopoly from the viewpoint, not of the individual
seller, but business, government, labor in general.
John Hopkins Press 1952,
560
blz., f24,75.
Planning for freedom and other essays and addresses,
door Mises von Ludwig. Libertarian Press, 1952,
180 blz., f13,95.
Readings in business cycles and national income,
door
A. H. Hansen en R. V. Clemence. 599 blz., 1953.
Readings from the writings of eminent economists
o.n business-cycle theory, its history, economic
dynamics, econometrics, .f 23,60.
In (erna! control against fraud and waste;
developed as
a project of Inst. of Internal Auditors. 330 blz.,
1952, f
25,50.
Government’s role in economic life,
door G. A. Steiner.
451 blz., 1952. A history of fundamental processes
and forces which have lcd government to act or not.
act in economic life in the past; a review of current
relationsships between government and private
economic- life, f 26,40.
Demand analysis.
A study in econometrics, door H. Wold
and Lars Jureen. 374 blz., 1953. Sets Out to give a
systematic account of demand analysis methods,
employing for illustrative material the empirical
studies of the authors into the structure of consumer
demand in Sweden, f 30,80.
Stabilizing Construction the Record and Potential,
door
M. L. Cebean and R. Newcomb. McGraw Hill,
1953, 340 blz., f31,70.
Die Unternehmung im Markt,
herausgegeben von Dozent
Dr J. Fettel. W. Kohihammer, 1953, 312 blz., f 16,05.
Ein Markt der Zukunft,
door Ernst Wagem.ann. Econ.-
Verlag 1953, 144 blz., f11,05.
Welt von Morgen. Wer wird Herr der Erde?,
door Prof.
Ernst Wagemann. Die groszangelegte Kultur- und
Wirtschaftsprognose. Econ.-Verlag, 1952, 288 blz.,
f15,95.
Forma tion du capital et reconstruction française,
door
M. Biays. A. Colin, 1952, 192 blz., f 10,25.
Marxisme et humanisme,
door P. Bigot. Introduction
â l’oeuvre économique de Karl Marx. P.U.F., 1953,
270 blz., f9,95.
Transport et commerce,
door R. Brun. Delagrave, 1953,
159 blz., f4,95.
STATISTIEKEN
OPPICIËLE WISSELKOERSEN VAN DE NEDERLANDSCHE BANK
van 12 Juni 1953 af
Schriftelijk en t.t.
Plaats
voor deviezenbankeni
.Voor derden
Brussel
………………….
,
7,5432- 7,6572
Frankfort a/Main
…………….
89,80 – 91,157
Kopenhagen
….. ………….
…
54,6045- 554297
Lissabon
…… ………………
13,15 – 13,28
Londen
…………………..
10,56 – 10,72
Montreal (t.t.)
………………..
3,81
– 3,83
Montreal (luchtpost)
………….
3,80k – 3,83
Montreal (zeepost)
……………
3,80 – 3,83
New York (t.t.)
… ………..
…
3,77 – 3,83
O
slo …………… . …….. …
53
,
05
– 53,33
Parijs
…………………….
107,76 -109,389
Stockholm
……….. …….
.72,9065- 74,008
Zürich (,,sccoord” – frs)
………
86,25 – 87,555
Zürich (vrije frs)
……………
86,71 – 87,09
‘) Minimum aankoop- en maximum verkoopkoers.
DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens)
–
0
2
.
c-.ouI
0
0
‘
o
0
ofl4i
Ei
o8
0
o
oc,
si
>
550
.0
,
,.0
11 Mei
1913
2 3011
1.616.277
2.937
320.674
33.086
18 Mei
1953
2.306.418
1.574.237
1
1.441
318.536
36.716
26 Mei
1953
2.306.598
1
1.630.719
1
1.465
335.524 36.024
1 Juni
1953
2.306.234
1.629.464
1
1.579
352.979 33.059
8 Juni
1953
2.305.444
1.690.292
1
1.726 334.061
34.952
15 Juni
1953
2.304.790
1.699.182
2.521
132.981
38.071
0
Saldi in rekening courant
20.
-o
:,.,
.
:
:
q
2
0
42
0
10
2
‘0
O
I0
1-‘
•
0)
‘Cfl2
11
Mei
1953
i.01112
2.435.212
iT81
1.176.844
58.555
42.465
18 Mei
1953
3.011.581
2.454.524
1.049.566
1.176.844
57.218
t
41.520
26 Mej
1953
3.049.188
2.487.527 973.613
1.195.963
58.934
41.790
1
Juni
1953
3.101.528
2.442.977 942.293
1.195.963
100.225
41.887
8 Juni
1953
3.037.973 2.551.091
1.069.208 1.195.963
100.3951
42.040
15 Juni
1953
3.008.268 2.599.771
1.118.788
1.195.963
97.793
1
40.476
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten in millioenen francs)
.C.
o.ea
o
2
000
0
0
e-
0
‘0
50o
.
0
o 0
0
0.
00
vO
-1
eo-
0
o
o,
0
1
>
29 April 1953
34.492
733
15.748
14.431
1
460
7 Mei
1953
34.373 856
15.721
14.605
291
13 Mei
1953
34.374
931
15.852
13.706
.
288
20 Mei
1953
34.767
868
15.270
12.562
347
28 Mei’
1953
34.767
823
15.398
14.331
313
4 Juni
1953
34.767
898
15.439 13.341
1
672
Rekening-courant saldi:
Verbintenissen
0
‘.o.
het buiten-
2 0.
SchaUdst
1
–
1
o
0
2
o
.2
landi.v.m.bta-
lingsaccoorden
I
00
:0
‘°
.00
dI
.0
2 0
.E
0
ko
O.O2
o.8
‘
29 April
1953
1
372
97.242
4
1
2211
375
1
1.527
1.497
842
7 Mei
.1953
365
97.440
3
1
2931
401
J
1.344
1.340
859
13 Mei
193
370
96.744
2 293
1
395 1.538
1.537
856
20Mei
1953
380
96.118
5
2941
405
1
1.528
524
858
28 Mei
1953
1
372
96.594
4
2891
450
1
2.646
946 960
4 Juni
1953
1
361
97.498
5
2891
452
1
1.349
746
969
7
,
53
1
–
7,661
1
)
1
9,75 – 91,20 )
54,57 – 55,46 ‘)
13,15 – 13,28
10.551- 10,72k
1
)
3,81 – 3,83
3,801- 3,83
3,80 – 3,83
3,761- 3,83
1
1
)
53,05 – 53,33
107,69 -109,46
1)
72,85 – 74,06 ‘)
86,20 – 87,60 ‘)
86,71 – 87,09
De Wester Boekhandel
Nieuwe
Binnenweg 331
Rotterdam C.
Tel. 3076 – Giro 18961
Cespecialiseerd op economisch gebied
1ij J. 11uusses, Purn:erend, verscheen in een zeer verzorgde uitgave:
VERSPREIDE GESCHRIFTEN
van Pro. Dr N. J. POLAK
verzameld door Drs H. F. Go en Drs J. P. Kikkert
Prijs compleet 2 din
f
27,50
Van deel 1 (Bedrijfshuishoudkunde) verschijnt afzonderlijke
studie-uitgave. – Prijs
f
10,00.
•
DE JAVASCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden rupiah’s)
0
•
‘n
o
0’00
0
.0
n ao
6
•.’s
0
‘6.
•
Data
o,0
ç
.
so
53
u
•
n
o.
aii
0.
.0
Ø,bO
,
29 April
1953 i
891.957
649.904
383.361
604.254
5.263.840
6 Mei
1953
891.957
644.401
358.930 533.997 5.414.272
13 Mei
1953
1
2.364.775
626.819
368.286
544.591
5.420.526
20 Mei
1953
1
2.364.775
J
638.328
360.208
566.574
5.522.220
27 Mei
1953
2.364.775
732.163
464.301
585.809
5.291.555
3 Juni
1953
2.364.775J
771.123 303.047
563.844 5.362.555
0
Rekening courant saldi
3!
.
v/d Reg. v/d Rep. Indon.
>
0
Data
d’
…-
6
005
29April
1953
4.505.905
721.744
261.401
496.307
1.317.400
6’Mei
1953
4.567.460 648.150
261.401
496.307
1.329.768
13 Mei
1953
4.637.778
640.500
1.734.219
496.307
1.226.479
2OjMei
1953
4.702.234
629.029 1.734.219
496.307
1.263.618
27 Mei
1953
4.767.198
719.970
1.734.219 496.307
1.248.748
3
1Juni
1953
4.762.670
659.912
1.734.219
496.307
1.242.430
Muntbiljettencirculatje per 29 April
Rp. 324.789.858,50
Muntbilieuencirculatie per
6 Mei
Rp. 323.150.316,50
Muntbiljettencirculatie per 13 Mei
Rp. 322.893.927,50
Muntbiljettencirculatie per 20 Mei
Rp. 326.049.696,50
Muatbiliettencirculatie per 27 Mei
Rp. 328.491.432,50
Muntbiljettencirculatje per
3 Juni
Rp. 349.170.555,-
tentie-spdtadttett
*
voor het volgende nummer
dienen uiterlijk 23 juni
15
.v.m. in het bezit te zijn von
de Advertentie-afdeling
Postbus 42, Schiedam.
Tel. 69300; Toestel 1 of 3
PONTIAC
’48, in goede staat.
Te bevr.: Smits’ Schoenfabr.,
Kerkstraat 53, flongen,
ESCOMPTOBANK N.V.
vraagt
een jong econoom
teneinde na vooropleiding in de dienst harer
kantoren in Indonesië te worden uitgezonden.
Uitsluitend schriftelijke, uitvoerige sollicitaties
vergezeld van pasfoto, te richten aan het Secre-
tariaat, Postbus 24, Amsterdam.
N. V. Caltex Pacific Petroleuni Mij.
vraagt voor haar bedrijf in Indonesië een
JURIST
met gedegen kennis van de Engelse taal.
Kennis van de Indonesische taal strekt
tot aanbeveling.
Leeftijd niet ouder dan 28 jaar.
Brieven met volledige inlichtingen onder bijvoe-
ging van een recente pasfoto te richten aan .de
Directie der Maatschappij, Postbus 340 (Raam-
weg 90), ‘s-Gravenhage.
Persoonlijk bezoek slechts na oproep.
Bij het
GEMEENSCHAPPELIJK ADMINISTRATIEKANTOOR
Singel 126-130, Amsterdam-C, zijn in verschil-
lende rangen bij de afdeling:
ADMINISTRATIEVE ORGANISATIE
enkele
vacatures.
Verlangd wordt:
• goede algemene ontwikkeling
• goed kunnen stellen
• kennis van de moderne administratie en bij
voorkeur ook van de Sociale Verzekering
• gevoel voor systematiek, tact om met mensen
om te gaan
• Voorkeur voor hen die het diploma S.P.D.. M.O.
Boekhouden of M.B.A. hebben behaald of voor-
bereidend examen N.I.v.A. hebben gedaan
–
•
ook voor een academisch opgeleide is een plaats.
S
Sollicitaties aan bovengenoened adres tav, de afdeling
Personeelszaken.
Bij VJiT.ENSCHAPPELHKE INSTELLING
op het
gebied der Internationale Betrekkingen te ‘s-Graven-
hage kan geplaatst worden:
Wetenschappelijk
medewerker
in staat de dagelijkse leiding over te nemen. Moet onderlegd zijn op het terrein der inter-
nationale politiek en hierover tijdschriftartikels
kunnen schrijven. Moet tevens over representa-
tieve en organisatorische kwaliteiten beschikken.
Eigenhandig geschreven sollicitaties met foto en op- gave van uitvoerige inlichtingen en referenties onder
No. E.S.B. 25-6, Bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.
Nationale Handelsbank, N.V.
Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhage
Alle Bank- en Effectenzaken
Adverteer in de E.-S.B.