Ga direct naar de content

Jrg. 38, editie 1878

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 27 1953

Eco*nomisch-Statisti
schè

Berichten

—-
`,

Naar een Europese grondwet

*

Prof. Dr L. J. Zimmerman

Concentratie en integratie

*

Dr J. G. Stridiron

De werkkring • der economen

F. J. Clavaux

Grondstoffenprijspeil en invoerprijspeil

C. Verrney

Wederopbouw der Duitsé koopvaardijvloot

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

38e JAARGANG

No 1878

WOENSDAG 27 MEI 1953

SVERZEKE

LEVE NS VE
R
ZEKER IN G

4

ANK SC

.

S


EN-VERZEKERING

R. MEES & ZOONEN

A01720

BANKIERS
&
ASSURANTI E-MAKELAARS

ROTTERDAM

AMSTERDAM – s-GRAVENHAGE

DELFT – SCHIEDAM – VLAARDINGEN

nLt.lRmu

De

I

ALGEMENE

LEVENSHERVERZEKERING MIJ N.V.
Amsterdam-C., Herengraht 388,
tel. 46583-39592

nodigt

flSTERDPffl

PENSIOENFONDSEN

uit zich met haar in verbinding te stellen voor

het regelen van hun herverzekeriflgefl,.

De Maatschappij biedt speciale arrangementen,
welke het o.a. mogelijk maken het Pensioenfonds

geheel in eigen beheer te houden, ook als het

draagvlak gering is.

HERVERZEKERING OP RISICOBASIS TEGEN,

ZEER VOORDELIG TARIEF

Abonneert U op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-

nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Prof. H. W.

Lainbers, Th. Ligthart, Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. M. Verrjn Stuart, Prof. F. de Vries,

Prof. J. Zijlstra.

Abonnementsprijs f22.50; fr. p. post f23.60;

voor studenten
f
19.—; franco per post
f
20.10.

Abonnementen worden aangenomen door de

boekhandel en door uitgevers

DE ERVEN
F. BOHN TE HAARLEM

Ondernemingen, die het beste leidende personeel zoeken,
speciaal met economische scholing, roepen sollicitanten op
door middel van een annonce in de rubriek ,,Vacatures”. liet aantal reacties, dat deze annonces tengevolge hebben,
Is doorgaans uitermate bevredigend: begrijpelijk, omdat er

bijna geen grote instelling is, dle dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert. Opdrachten voor het
volgend nummer dienen Maandag a.s. in ons bezit te zijn.

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor
Nederland:
Pieter de Hooch weg 120, Rotterdam- W.

Telefoon 38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België:
Seminarie voor Gespecialiseerde

Ekonomie, 14, Universifeitstraat, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoocliweg 120, Rotterdam-W.

Aboflnementsprijs,
franco per post, voor Nederland en de

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f26,—,
overige landen f28,— per jaar. Abonnementen kunnen
ingaan met elk nummer en slechts worden, beëindigd per

ultimo van het kalenderjaar.
Losse nummers
75
ets.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het Bijkantoor West-
zeedijk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon

69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-

vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van

redenen te weigeren.

402.

27 Mei 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

403

Naar een Europese grondwet.

Oider deze titel is onlangs een brochure verschenen,

uitgegeven door de ,,Union Européenne des fédéralistes”

te Parijs en in het Frans, Diiits, Engels, Italiaans en

Nederlands verspreid.

Het onderwerp der brochure is in hoge mate actueel.

In Maart ji. immers stelde de Vergadering Ad Hoc te

Straatsburg de tekst vast van het ontwerp-verdrag, be-

helzende het statuut van de ,,Europese Gemeenschap”,

aar welk ontwerp binnenkort een regeringsconferentie

zal worden gewijd. In onze Nederlandse Tweede Kamer

is zojuist in een tweedaags debat over het ontwerp van

gedachten gewisseld. Daarom hebben de promotors der

onderhavige brochure er goed aan gedaan, het vraagstuk
van de organisatievorm, der Europese eenheid in een be-

knopt en duidelijk geschriftje uiteen te zetten. Dit kan

een verantwoorde meningsvorming slechts bevorderen.

De brochure geeft nog eens in grote trekken de argu-

menten, die voor Europese eenheid pleiten en zet een,

aantal productiecijfers van de Verenigde Staten, de

U.S.S.R., de landen van de O.E.E.S. en de landen van

het Schuman-plan naast elkaar. Na aldus te hebben

geconstateerd, ,,dat de staatkundige indeling van Europa
niet beantwoordt aan de eisen van de huidige economie”
bespreekt de schrijver de militaire, sociale en geestelijke

aspecten der Europese samenwerking en concludeert, dat

een federale unie, in tegenstelling tot ,,intergouvernemen-

tele” vormen van samenwerking, de enige structuur is

die het Europese vraagstuk kan helpen oplossen. Vervol-

gens wordt een overzicht gegeven van de vorderingen

die Europa op de weg naar zijn eenheid tot nu toe heeft

gemaakt en de brochure eindigt met een overzicht van de

krachten, die voor en tegen de Europese federale unie

werkzaam zijn.

Wanneer men nu de recente ontwikkeling in Europa
nagaat, dan ziet men dat deze inderdaad in de richting

van een constitutie tendeert. Weliswaar kan men over het

rechtskarakter van het ontwerp-statuut der Vergadering

Ad Hoc van mening verschillen – het zou te ver voeren

daarop thans in te gaan – maar de Organisatie van de
zes landen van het Schuman-plan gaat onmiskenbaar

constitutionele trekken vertonen. De oorzaak daarvan

is tweeledig.

Enerzijds heeft de ,,functionele” methode van eenwor-

ding, die met het Schuman-plan haar eerste grote resultaat

wist te boeken, daarmede tevens haar grenzen bereikt.

Nu de Kolen en Staal Gemeenschap functionneert wordt

het steeds duidelijker, dat een gelijktijdige staatkundige

eenwording noodzakelijk is om de K.S.G. te doen slagen

en de integratie ook tot andere sectoren uit te breiden.

Anderzijds is de drang naar staatkundige eenheid

voortgekomen uit de eisen der yerdediging. Toen eenmaal

vaststond, dat ‘binnen de Noord-Atlantische Verdrags-

organisatie een Europese Defensie Gemeenschap nodig

was, die de Europese strijdkrachten sterker zou integreren

dan in de N.A.T.O. geschiedt, was daarmede de nood-

zaak van een algemeen staatkundig gezag gegeven. Van-

daar dan ook dat in art. 38 van het E.D.G.-verdrag ge-

sproken wordt van studie over ,,een latere federale of

confederale structuur, gegrond op het beginsel van de

scheiding der machten”. Het is de Vergadering Ad Hoc

geweest, die deze studie heeft verricht.

Het is jammer, dat de hier besproken brochure vrijwel

niet ingaat op de verwezenlijking der economische eenheid

binnen de Europese Gemeenschap. Want hier ligt een

zeer reëel probleem. Een staatkundige eenheid, waarach-

ter geen gemeenschappelijke economische belangen lig-

gen, is niet meer dari een façade; aan de andere kant echter

heeft men de staatkundige eenheid juist nodig om de

economische eenheid tot stand te brengen. Het is bekend,

dat zowel de Nederlandse Regering als de Nederlandse

leden van de Vergadering Ad Hoc zich niet geneigd tonen

een staatkundig verband te aanvaarden tenzij van de

aanvang af een bepaalde mate van economische integratie

wordt bewerkstelligd. Het is evenzeer bekend, dat met

name van Franse zijde een ander standpunt wordt inge-

nomen.

De meest brandende vraag echter, die zich met betrek-

king tot de Europese eenwording voordoet, is of Europa

rijp is voor een federale grondwet. Hierover zijn de

meningen verdeeld, terwijl bovendien zowel bij voor- als
bij tegenstanders de wens ook hier soms de vader der ge-

dachte is. Daarom is een zo breed niogelijke discussie

över deze materie van zeer groot belang. De onderhavige

brochure ‘levert daartoe een nuttige bijdrage.
‘s-Gravenhage.

Mr H. R. NOE.D.

Naar een Europese grondwet;’door
Mr H

Grondstoffenprjspeil en invoerprjspeil,
door

F. J. Clavaux ……………………….

Wederopbouw der Duitse koopvaardijvloot,
door

C. Vermey ………………………………

Aantekeningen:

Een proef met maatnormalisatie in de kleding

industrie, door Mr 0. Leyendekkers …….

Geld- en kapitaalmarkt,
door

COMMISSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen; 1

van den Berg (secretaris). Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Assistent-redactèur:

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË: F. Collin; J. E. Merte,

van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

4Ô4

ËCONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 Mei 1953

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

Prof. Dr L. J. ZIMMER MAN, Concentratie en integratie.
In Nederland hadden in 1910 de bedrijven met 10 tot en

met 39 arbeiders tezamen 25pCt van het totaal der in de

industrie werkzame arbeiders in dienst. In 1949 was dit

het geval bij de bedrijven met 10 tot en met 52 arbeiders.

Bedrijven behorende tot de groep, waarin in 1910 ten

hoogste 39 resp. in 1949 ten hoogste
52
arbeiders werk-

zaam waren, noemt schrijver het ,,klein bedrijf”. Het

hoogste aantal arbeiders in een tot deze groep behorend

bedrijf steeg dus tussen 1910 en 1949 met 33 pCt. De

stijging bij de grotere bedrijven is nog opvallender. Er

waren in 1910 meer arbeiders in dienst van bedrijven

met 150 arbeiders dan in dienst van bedrijven behorende

tot welke andere grootteklasse dan ook en in 1949 was

dit het geval bij de bedrijven met 250 arbeiders. Noemt

men de bedrijven van deze omvang de ,,representatieve

bedrijven”, dan kan men zeggen, dat het aantal in het

representatieve bedrijf werkzame arbeiders tussen 1910

en 1949 met 67 pCt steeg. In de Schuman-landen was de

bedrjfsgrootte, waar beneden 25 pCt van de industrie-

arbeiders in 1937 werkzaam was: 49 arbeiders; in de

Verenigde Staten in 1947: 100. In 1937 was 50 pCt van

de arbeiders in de Schuman-landen werkzaam in

bedrijven met meer dan 185 arbeidérs, terwijl dit in 1947

in de Verenigde Staten 410 bedroeg. Bij het kleinbedrijf

en bij het representatieve bedrijf is de concentratie in de

Verenigde Staten dus veel hoger dan in de Schuman-

landen. De verklaring van het verschil der representatieve

bedrjfsgrootte zal gezocht moeten worden in de ver-

schillen in de omvang van de markt. In de Schuman-

landen zal de gemeenschappelijke markt op den duur

via de dan realiseerbare verdere specialisatie tot kosten-

verlaging en productie-uitbreiding kunnen leiden en

daarmede tot een toeneming van het aantal arbeiders

in het representatieve bedrijf.
Dr J. G. STRIDIRON, De werkkring der econonien.

Schrijver heeft in ,,E.-S.B.” van 20 Februari 1952 een

overzicht gegeven met betrekking tot de plaatsing van

afgestudeerden van de economische faculteiten van Ne-

derland. Nu de adreslijst van in Nederland afgéstudeerde

economen is bijgewerkt tot Januari 1953, geeft schrijver

de huidige stand dieiïaangaande weer. Teneinde de

practische bruikbaarheid van de tôt dusver aangehouden

indeling in groepen te vergroten, geeft schrijver een

nadere detaillering van enige dezer groepen.

F. J. CLA VA UX, Grondstoffenpr(jspeil en invoerpr(/speil.

In dit artikel tracht schrijver voor Nederland het ver

band te bepalen tussen wereldmarktprijspeil en invoer-

prijspeil. Hiertoe wordt allereerst een wereldmarktprj s-

index voor (in Nederland) ingevoerde
grondstoffen
be-

rekend (het ontbreken in het algemeen van wereldmarkt-

prjzën voor halffabrilçaten en eindproducten legde

schrijver deze beperking op). Voorts wordt de correlatie

van deze index met een Nederlandse invoerprjsindex

onderzocht. Ten behoeve van deze correlatieberekening

werden die producten, die uit de wereldmarktprjsindex

waren weggelaten, benevens de eventueel daaruit ver

vaardigde producten, geëlimineerd. De resterende par

tiële index omvat daardoor ca 2/3 van het totale Neder

landse invoerpakket. Vervolgens gaat schrijver de invloed

na van het overige (1/3) deel van de invoer op het totale

invoerprijsyerloop. Ten slotte worden aan de hand van

de gevonden relatie tussen wereldmarktprijzen en invoer-

prijzen, uitgaande van bepaalde alternatieve verofïder-

stellingen t.a.v. het verdere verloop van het wereldmarkt-

prijspeil, ramingen van de invoerprjsontwikkeling in 1953

gemaakt. Het resultaat van de berekeningen is, dat een

verdere daling van het invoerprjspeit in 1953 t.o.v. 1952

volgens schrijver in de lijn der verwachtingen ligt; de

meest waarschijnlijke omvang hiervan stelt hij op ca

10 pCt.

C. VERMEY, Wederopbouw der Duitse koop vaardijvloot.

Van dè koopvaardijvloot onder Duitse vlag, welke bij

het uitbreken van de oorlog een totale bruto register

inhoud van 4,483 mln tons bedroeg, bleef na. de oorlog

slechts rond 100.000 br. reg. tons over. Na de op-

heffing in het voorjaar 1951 van de voornaamste beper-

kende bepalingen zowel ten aanzien van de Duitse

scheepsbouw als zeescheepvaart is de wederopbouw ener-

giek en met succes ter hand genomen. Medio 1952 had

de vloot een pmvang van ca 1,5 mln br. reg. tons. De

snelle uitbreiding van de vloot is echtér goeddeels ge-

effectueerd door de aankoôp van deels oudere, tweede-

hands schepen. De gemiddelde leeftijd der schepen was

dan ook midden 1952 aanzienlijk hoger dan v66r de

oorlog en de vervanging der oude, weinig efficiënte door

nieuw te bouwen schepen is één der problemen, welke

in de naaste toekomst moeten worden opgelost. Het

opmerkelijk herstel der Duitse economie en de daarmede

gepaard gaande stijging zowel van de aanvoer van grond-

stoffen als van de uitvoer van halffabrikâten en gereed

product, stellen eisen waaraan het bestaand vervoers-

apparaat niet kan voldoen. Tot voor kort was Duitsland

voor ca 80 pCt van zijn overzees goederenvervoer op de

diensten van anderen aangewezen. Van betekenis is in

dit verband in het bijzonder het ljnbedrjf, waarop ook

v66r de oorlog het accent viel, en het ligt vqor de hand,
dat bij het nieuwbouwprogramma aan dit aspectvan het

probleem aandacht wordt geschonken.

– SOMMAIRE

Prof. Dr L. J. ZIMMERMAN, Concentration et intégra-

tion.

L’auteur étudie la concentation et l’intégration aux

Pays-Bas, dans les pays signataires du plan Schuman et

aux Etats-Unis. II arrive â la conclusion que des marchés

communs dans les pays du plan Schuman produiront â

la longue un accroissement du nombre d’ouvrier dans les

exploitations qui les occupent.

Dr J. G. STRIDIRON, Sphère d’activité des économistes.

L’auteur donne un aperçu du placement des diplômés

des facultés économiques des Pays-Bas.

F. J. CLA VA UX, Prix des matières premières et prix de

l’importation.

Dans cet article l’auteur essaye de démontrer les

liens existants pour la Hollande entre les prix des marchés

mondiaux et les prix â l’importation.

C. VERMEY, Reconstruction de laflotte marchande alle-

mande.

L’auteur donne un aperçu de la rapide reconstruction

après la deuxième guerre mondiale de la flotte de com-

merce allemande et l’influence de celle-ci sur léconomie

allemande.

27 Mei 1953

ECONOMISCH-STAIISTISCHE BERICHTEN

405

Concentratie

Wanneer van de concentratie in de industrie wordt ge-

sproken, is men veelal geneigd de aandacht te vestigen

op spectaculair grote bedrijven, zoals die bijv. in de auto-

mobielindustrie en de chemische industrie worden aange-

troffen. Vooral bij vergeljkingen tussen Europa en Ame-

rika wordt vaak gewezen op enige gigantische Ameri-

kaanse bedrijven, bedrijven die slechts bij de zeer grote

Amerikaanse markt bestaanbaar zijn en die in Etiropa

niet voorkomen, omdat de te kleine nationale markten

hier een dergelijke industriële ontplooiing niet tolereren.

Een pleidooi voor een gemeenschappelijke Europese

markt zou misschien wat te lichtvaardig van deze voor-

beelden gebruik kunnen maken. Te lichtvaardig, want

men moet niet uit het oog verliezen, dat ook in de Ver-

enigde Staten bedrijven met meer dan 1.000 arbeiders

tot de uitzonderingen behoren. Zo blijkt uit de productie-

statistiek van 1947, dat in dat jaar ca 70 pCt der in de

industrie werkzame arbeiders werkten in bedrijven met

minder dan 1.000 werknemers, terwijl het aantal arbeiders,

werkzaam in bedrijven met meer dan 2.500 arbeiders, in

1947 zeker niet meer dan 15 pCt van het totaal aantal

zal hebben uitgemaakt (het laatste mij bekende percentage

betreft het jaar 1939; toen het aantal arbeiders, werkzaam

in bedrijven met meer dan 2.500 arbeiders, 10,5 pCt

bedroeg).

Wil men dan ook een enigszins juist beeld van de be-

tekenis van de grootte van de markt voor de concentratie

der industriële productie verkrijgen, dan moet men niet

deze extreme gevallen van bedrijven met meer dan 5.000

of 10.000 arbeiders, doch de gemiddelde bedrjfsgrootte

in de Europese landen met die in de
GRAFIEK I.
Verenigde Staten gaan vergelijken.

Dan zal blijken, dat de argumen-

ten vé6r de gemeenschappelijke

markt hierdoor slechts aan kracht

zullen winnen.
21

Technisch hulpmiddel.

75

Bij dit onderzoek is met vrucht

gebruik gemaakt van een bepaald

soort grafiekpapier, het zgn.

loga-

iii hmisch

waarschfjnljkheidspapier,

c
Gd
dat, voor zover het schrijver dezes

bekend is, in de economische statis-

tiek zelden wordt aangewend. Op dit,
2.5

door

de

Franse

artillerie-officier
0
cp
Henry in 1894 ontworpen en door

de Amerikaanse ingenieur Hazen in

1916 opnieuw ontdekte grafiekpa-

en integratie

des te meer aantrekkelijk, daar Daeves aantoont, dat men

in het economisch leven z6 vaak een normale verdeling

tegenkomt, dat Süszmilch (de veldpredikant van Frederik

de Grote), had hij diens publicatie in handen gekregen,

onverwijid een vervolg op zijn ,,Göttliche Ordnung”

zou hebben geschreven.

Concentratie in de Nederlandse industrie.

Het hier volgende onderzoek is in twee delen gesplitst.

Allereerst is onderzocht of en in hoeverre in de achter

ons liggende 40 jaren van-een concentratie in de Neder-

landse industrie gesproken kan worden en vervolgens is

de industriële concentratie in de Schuman-landen tezamen

geconfronteerd met de concentratie in de Amerikaanse

industrie.

Als uitgangspunt voor het Nederlandse onderzoek werd

de ongevallenstatistiek van de R.V.B. genomen, daar in

deze statistiek over een lange periode de verdeling van de

in de industrie werkzame arbeiders over bedrijven met

1-9 werknemers, 10-49, 50-199, 200-499, 500-999 en meer

dan 1.000 werknemers wordt gepubliceerd.

Bij dit onderzoek werd de groep van 1-9 werknemers

buiten beschouwing gelaten, in de eerste plaats omdat bij

een onderzoek naar de concentratie in de
industrie
bij

de bediijven met minder dan 10 arbeiders amper van ,,in-

dustrie” kan worden gesproken en in de tweede plaats

omdat bleek, dat de kans op statistische onnauwkeurig-

heden (vooral wat de vroegere jaren betreft) in deze groep

het grootst was
3).

N
ede riarid 1910-

-i
Ii

liii
1

1

t

III
pier
1)
is de schaal van de ordinaat

10

zodanig geconstrueerd, dat de zgn.

normale verdelingskromme er na cu-

mulatie als een rechte op tot uitdrukking komt
2).
De

schaalverdeling op de abscis is logarithmisch.
Het bijzonder aantrekkelijke van dit grafiekpapier voor

een econoom met weinig mathematische belangstelling

is, dat, terwijl het werken met verdelingsfuncties een niet

al te eenvoudige zaak is, met behulp van dit grafiekpapier

in één opslag te zien is, of een bepaalde collectie in een

bepaald geval al dan niet normaal verdeeld is. En dit is

‘) vgl.K. Daeves: ,,vorausbestimmungen im Wiîtschaftsleben”, Essen, 1951, -.
blz. 32.
‘) Kenners van de normale verdelingskromme zal dit onmiddellijk duidelijk
zijn; de andere lezers willen dit -,- naar ik hoop – wel accepteren.

50

00

1’iO

200 20

500

1000
Greot,eeuw.e en ee i.iduStriéie
beduen
g6fl9,,fli.i
,oaa, net eental arbeaer5 ecarin wer.eaaw

De verdeling van het aantal arbeiders, werkzaam in de

bedrijven van de hierboven vermelde grootteklassen,

werd onderzocht voor de jaren 1910, 1920, 1930, 1938 en

1949, en in elk der onderzochte gevallen lagen op het

bovenbedoelde grafiekpapier de waarnemingen bij zeer

grote benadering op één rechte lijn (dit laatste geldt

overigens eveneens, indien het interval 1-9 in het onder-

zoek werd betrokken). –
‘) Dit leidt tot een kleine complicatie bij de grafieken 2 en II, daar nu, in ver-band met het feit, dat de aanvangswaarde (het nulpunt dus) op de abscis 10 be-
draagt, alle op de abscis af te lezen waarden met 10 moeten worden vermeerderd.
Het zal dan ook opvallen, dat de in de grafieken getekende punten zich steeds op
een afstand van 10 van de intervallen 49, 199, 499 en 999 bevinden.

406

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 Mei 1953

In grafiek 1 is het resultaat van het onderzoek voor de

jaren 1910, 1930 en 1949 weergegeven. De groep > 1.000

is hier buiten beschouwing gelaten. Het statistisch ma-

teriaal laat niet toe, met zekerheid te zeggen of en in

hoeverre ook de bedrijven met meer dan 1.000 arbeiders
normaal zijn verdeeld.

Uit deze grafiek kan het volgende worden afgeleid ):

TABEL T

Percentage van het totale aantal industrie-arbeiders dat
werkzaam is in bedrijven met meer dan
n
arbeiders.
Jaar
75 pCt

50 pCt

aantal arbeiders
(n)

212
39

150
1930

45

210
1949

52

250

De concentratietendentie in de Nederlandse industrie

blijkt ondubbelzinnig uit deze tabel. Was in 1910
75
pCt

van de arbeiders werkzaam in bedrijven met meer dan

39 werknemers, in 1949 was dit laatste getal tot 52 ge-

stegen. Indien wij namelijk de industriële bedrijven met

10 of meer arbeiders rangschikken naar het aantal daarin
werkzame arbeiders, beginnend met de bedrijven met 10

arbeiders, dan blijkt, dat in 1910 de bedrijven met 10 tot

en met 39 arbeiders tezarhen 25 pCt van het .totaal der

in de industrie werkzame arbeiders in dienst hadden.

In 1949 was dit het geval bij de bedrijven met 10 tot en

met 52 arbeiders.

Bedrijven behorende tot de groep, waarin in 1910 ten
hoogste 39 resp. in 1949 ten hoogste 52 arbeiders werk-

zaam waren, noemen wij, om de gedachten te bepalen,

het
,,klein bedrijf”.
Het hoogste aantal arbeiders in een

tot deze groep behorend bedrijf steeg dus tussen 1910

en 1949 met 33 pCt. De stijging bij de grotere bedrijven

is nog opvallender. Er waren in 1910 meer arbeiders in

dienst van bedrijven met 150 arbeiders (lees: bijv. in de

grootteklasse van 146-155 arbeiders) dan in dienst van

bedrijven behorende tot welke andere grootteklasse dan

ook en in 1949 was dit het geval bij de bedrijven met 250

arbeiders. Noemen wij de bedrijven van deze omvang de

,,representatieve bedrijven”,
dan kan men zeggen, dat het

aantal in het representatieve bedrijf werkzame arbeiders

tussen 1910 en 1949 met 67 pCt steeg.

Beziet men de gegevens nauwkeuriger, dan blijkt, dat

het stijgingspercentage van het representatieve bedrijf
,

van 1910 op 1930 aanzienlijk groter was dan van 1930

op 1940, nl. resp. 40 pCt en 19 pCt.

Hoewel het uiteraard een onderzoek op zichzelf zou

vereisen de oorzaken van deze vertraging in de concentra-

tie nauwkeurig te analyseren, zou de hypothese,
dat de
na 1930 ingezette desintegratie van de Europese en van

de wereldeconomie de geleidelijke groei der Nederlandse

bedrijven heeft vertraagd, daar de markt vernauwd en de

afzetmogel(/kheden onzekerder 1i’erdeM,
althans niet met

de feiten in strijd zijn.

Concentratie in de industrie der Schuman-landen.

Vervolgens werd de verdeling van het aantal arbeiders,

werkzaam in de verschillende grootteklassen der industrie

in België, Frankrijk, Duitsland en Italië onderzocht.

Hierbij deden zich twee moeilijkheden voor. In de eerste

‘ Zie voetnoot 3! Waar op de abscis 10 is afgezet, moet dus 20 gelezen worden:
voor 140, 200 en 240 leze men dus resp. 150, 210 en 250.

plaats hebben de bedrijfstellingen in deze onderscheidene

landen steeds in verschillende jaren plaats gevonden,

terwijl recent materiaal van Frankrijk en Italië niet aan-

wezig was. Het onderzoek moest daarom beperkt worden

tot gegevens uit de jaren 1937-1939. Wat Duitsland be-

trof leken de uit deze periode bekende gegevens (uit 1933)

echter geenszins representatief voor het na-oorlogse

Schuman-gebied. Besloten werd daarom het Duitse ma-

teriaal van 1950 te gebruiken (wat overigens een. even

normale verdeling vertoonde als het materiaal uit 1933).

Daar van Frankrijk geen later materiaal dan uit 1931

beschikbaar was, moest nbodgedwongen dit jaar in het

onderzoek worden betrokken.

Ook in al deze gevallen werd een normale verdeling van

de arbeiders in de industrie vastgesteld.

Een tweede moeilijkheid bij de berekening van de ge-

middelde bedrjfsgrootte in de Schuman-landen leverde

verder nog het feit, dat de statistieken in de verschillende

landen meestal met andere grootteklasse-indelingen wer

ken. Deze moeilijkheid kon echter met behulp van het

waarschijnlijkheidspapier worden opgelost, daar dit de

mogelijkheid bood met behulp van de rechten, die de

normale verdeling der arbeiders, werkzaam in de industrie,

in de verschillende landen weergeven, voor iedere groot-

teklasse het aantal der daarin werkzame arbeiders uit te

drukken in een percentage van het totale aantal indus-

trie-arbeiders. Hierna was het niet meer moeilijk het

gewogen gemiddèlde voor de Schuman-landen (waarbij

Luxemburg buiten beschouwing werd gelaten) te bereke-

nen. In tabel II zijn deze gegevens benevens de normale

verdeling voor de Verenigde Staten voor het jaar 1947

weergegeven. Voor de Verenigde Staten werd het jaar
1947 gekozen, in de eerste plaats omdat het aantal ar-

beiders, werkzaam in de industrie in de Verenigde Staten,
in 1947 veel beter overeenkomt met dat van de Schuman-

landen dan met het aantal in de Amerikaanse statistiek
over het jaar 1937, terwijl verder de Amerikaanse sta-

tistiek van het jaar 1937, door de indeling in grootte-

klassen, enige speciale moeilijkheden voor de hier door
te voeren bewerkingen opleverde.

In tabel II is dit materiaal samengevat, terwijl in gra-

fiek II de op de Schuman-landen en op de Verenigde

Staten betrekking hebbende gegevens geheel analoog aan

de wijze waarop dat in grafiek 1 geschiedt, zijn weerge-

geven.

TABEL H.

Landen
Klasse-
indeling

Nederland t België
1
Duitsland
1
Frankrijk t

Italië
1938

1937

1

1950

1931

1937

10

49
25,5
23,1
25,9
24,6
21,1
50

199
48,4
52,1
51,0 49,9
48,0
200

499 63,8
76,6 66,7 66,2 65,8
500

999
73,9
88,8
76,3
76,6
1
78,3
>
999
100,0 100,0
100,0

1

100,0
100,0
Totaal aan-
6.698.283

1

tal arbeiders
1.030.152 845.863
4.467.374

1
2.846.746

Klasse-
Landen

indeling
Schurnan-landen
verenigde Staten 1947

10

49
24,6
13,1
50

199
50,0 22,5 200

499 66,7 52,6
500 -999
77,2
66,2

999 100,0 100,0
Totaal aan-
tal arbeiders


15.888.418 13.822.417

27 Mei 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

407

Grafiek II

Schurnan Ianaen
1937

Chu man
’95? —

0
>
93

I0

99

50
90 orcotelçua,se dn CC

CuSl
naar her aantal
arbeiderS

Indien wij de lijn bezien, die in grafiek II aangeeft,

welke de bedrijfsgrootte is waar beneden 25 pCt van de

industrie-arbeiders werkzaam is (of met andere woorden,

waarboven 75 pCt van de arbeiders werkzaam is), dan

zien wij, dat deze bedrjfsgrootte in de Schuman-landen

in het jaar 1937 bij 49 arbeiders lag, tegenover 100 arbei-

dersin de Verenigde Staten in 1947. De5OpCt-lijnlaat ons•

zien, dat in 1937 50 pCt van de arbeiders in de Schuman-

landen werkzaam was in bedrijven met meer dan 185

arbeiders, terwijl dit laatste getal in 1947 in de Verenigde
Staten 410 bedroeg.

Hoewel mag worden aangenomen, dat door de voort-
schrijdende concentratie het beeld dat onze voorstelling

biedt iets ngunstiger is dan de werkelijkheid, bewijzen

deze cijfers op ondubbelzinnige wijze, dat bij het klein-
bedrijf en bij het representatieve bedrijf de concentratie

in de Verenigde Staten veel hoger is dan in de Schuman-

landen.

Gemeenschappelijke markt.

Bedrijven met minder dan 10 arbeiders zijn niet bij dit

onderzoek betrokken, daar zij per definitie niet tot de

industriële bedrijven werden gerekend. Dat deze groep

in de Verenigde Staten zwakker bezet zou zijn dan in

Eiropa was a priori te verwachten, daar de grote kapi-.

taalsintensiteit in de Amerikaanse industrie maakt, dat

het ambacht er onder een bijzonder ongunstige propor

tionaliteit werkt. In 1947 was in de Verenigde Staten

slechts 3,3 pCt van het totale aantal arbeiders werkzaam

in ,,bedrijven” met minder dan 10 man personeel tegen-
over 19,1 pCt in Nederland (1949). Anderzijds betekent

dit echter ook weer niet, dat de groep met meer dan 1.000

arbeiders per bedrijf in de Verenigde Staten nu circa 16

pCt meer werknemers omvat dan de gelijke groep in ons

land. Indien we de groep met minder dan 10 arbeiders

tellen bij die met meer dan 1.000

arbeiders, zien wij, dat deze groepen

samen in de Verenigde Staten 36

• pCt van de arbeiders omvatten tegen

42,1 pCt in ons land. Hieruit volgt

• dus, dat ook in de groep 10-999

arbeiders verschillen in beide landen
moeten bestaan.

_-.

…-

Kan het verschil in de omvang van
het representatieve bedrijf in de Ver-

__-ç enigde Staten en in Nederland mis-

schien verklaard worden uit het ver-

schil in de kapitaalsintensiteit in de

industrie in beide landen? Neen, in-

tegendeel, de grotere kapitaalsin-

tensiteit zou eerder een kleiner aan-

tal arbeiders doen vermoeden. Im-

mers, uit de grotere kapitaalsintensi-

teit der Amerikaanse industrie volgt,
dât ëenzelfde hoeveelheid product in

de Verenigde Staten met meer kapi-
taal
en dus
met minder arbeid wordt

voortgebracht dan in ons land (in

:relebeden gerah9,cn,tt
Amerika is arbeid immers verder-
daarin erkaam
gaand door kapitaal gesubstitu-

eerd). De grotere omvang van het representatieve be-

drijf kan dus nooit uit de grotere kapitaalsintensiteit d&r

Amerikaanse industrie worden verklaard.

De verklaring van het verschil der representatieve

bedrjfsgrootte zal gezocht moeten worden in de verschil-

len mde omvang van de markt. Naarmate de markt gro-
ter wordt, wordt het mogelijk – reeds Adam Smith wees

er op – de arbeidsverdeling verder door te voeren, want

dan pas kunnen gespecialiseerde bedrijven onder een

gunstige proportionaliteit produceren. Hieruit alléén kan

men echter de grotere personeelsomvang van het Ameri-

kaanse bedrijf nog niet verklaren, daar de specialisatie

eerder een kleinere bedrijfsomvang zou doen vermoeden.

Door de verdere specialisatie dalen echter de productie-

kosten en hierdoor kan de afzet worden gestimuleerd.

In de Schuman-landen zal de gemeenschappelijke markt

op den duur via de dan realiseerbare verdere speciali-

satie tot kostenverlaging en productie-uitbreiding kun-

nen leiden. In de eerste plaats zouden de efficiëntere be-

drijven een aantal goederen kunnen produceren, die tot

dusver uit de Verenigde Staten worden ingevoerd (dollar-

besparend effect) en in de tweede plaats zouden deze
goedkopere producten buiten het Schuman-gebied de

concurrentiestrijd met dollargoederen met meer succ.es

kunnen voeren (dollarverwervend effect). Het is dus niet

de gemeenschappelijke markt ,,an sich” die het aantal

arbeiders in het representatieve bedrijf zal doen toenemen,

doch wel zal dit er indirect, namelijk via de specialisatie,

de kostenbesparing en de afzétvergroting, het gevolg

van kunnen zijn. Slechts een integratie der Europese

ecohomie zal ons in staat kunnen stellen de op dit punt

bestaande achterstand ten opzichte van de Verenigde

Staten in te halen.

‘s.Graveahage.

Prof. Dr L. J. ZIMMERMAN.

t)
0
c

0).
0,
0

0)
t
0)
0
.

408

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 Mei 1953

De werkkring der economen

Onder deze titel verscheen in ,,E.-S.B.” van 20 Fe-

bruari 1952 van mijr hand een overzicht met betrekking

tot de plaatsing van afgestudeerden van de economische

faculteiten van Nederland.

Nu de adreslijst van economen is bijgewerkt tot Janu-

ari 1953 is het nuttig de huidige stand op te maken.

Teneinde de practische bruikbaarheid van de tot dus-

ver aangehouden indeling in groepen te vergroten, heb

ik gemeend een nadere detaillering van enige dezer groe-

pen te moeten geven. Hierbij moet evenwel worden op

gemerkt, dat deze rubricering met het nodige voorbehoud

moet worden aanvaard, daar vele veranderingen van func-
tie niet worden opgegeven en anderzijds doordat sommige

functie-omschrijvingen min of meer vaag zijn gesteld.

De onderverdeling van enige groepen leidt in sommige
gevallen tot interessante conclusies. Hierbij moet worden /
aangetekend, dat het in verscheidene gevallen noodzake-
lijk was, een keus te doen bij de rubricering. Bij onderne-

mingen die zowel een industrieel als een commercieel

aspect hebben; heb ik die zijde gekozen, waarop naar mijn

mening de meeste nadruk moet worden gelegd. Zo heb

ik bijvoorbeeld de Unilever geplaatst onder industrie

en De Gruyter onder detailhandel. In enkele gevallen

valt omtrent de smaak wellicht te twisten, doch voor

een illustratie van het overzicht volgens de reeds enkele

malen gepubliceerde opstelling acht ik deze indeling

wel bruikbaar.

Hët aantal in de voedings- en genotmiddelenindustrie

werkzame economen geeft een beeld van de importantie

van deze bij uitstek nationale industrieën. Ook de tex-

tielindustrie heeft een betrekkelijk groot aantal afgestu-

deerden aangetrokken. De Ieder- en schoeiselindustrie

blijkt een bij uitstek Tilburgse aangelegenheid te zijn,

hetgeen mogelijk zijn verklaring zal vinden in het karakter

van de vestigingsplaats van deze industrie. Daarentegen

zijn geen Tilburgenaren werkzaam bij de Unilever en

slechts 4 bij de B.P.M. Bij Philips overtreft het aantal

Rotterdamse doctorandi de overige afgestudeerden zowel
absoluut als relatief. In de detailhandel neemt Amsterdam

een relatief sterke positie in, hetgeen tot uiting komt bij

de Bijenkorf. Het verkeer blijkt een vooral Rotter-

damse aangelegenheid te zijn; typerend in dit verband is

de K.L.M. Het Tilburgse aandeel in de groep verkeer

bedraagt in totaal slechts 2 afgestudeerden.

Bij enkele grote bankinstellingen komt Amsterdam

goed uit de bus. De Staatsmijnen zijn een sprekend voor-

beeld van regionale binding van personeel. Bij de overige

gerubriceerde overheidsbedrjven is Tilburg zwak ver-

tegenwoordigd. Op de departemënten blijft Amsterdam

ten achter vergeleken bij Rotterdam en Tilburg. Het to-

taal van 71 doctorandi werkzaam op Economische Za-

ken springt in het oog. Opvallend is het aantal Tilburge-

naren, werkzaam als administrateur/econoom bij zieken-

huizen. De groep organisaties en verenigingen blijkt op
Tilburg een sterke aantrekkingskracht uit te oefenen.

Ten slotte een vergelijking met vorige jaren:

1937
1

1951
1

1952
1

1953

Particulier bedrijf
33,1
35,7
40,2,
38,9
35,8
3 9
42 ,9
42,5
Overheidsbedrijf
………
3,3
2,7′
3,6

Semi-overheidsdienst

.2,7

30,5
38,7
19,9

36,1

18,5,
32,4

IS
31,8
Overheidsdienst

……….

en verenigingen
8,2
16,2
13,9′
13,8
vrije beroepen, onderwijs
en

overige

………..
25,5
25,9
24,7
25,7

Het aantal in het bedrijfsleven werkzame economen

heeft nagenoeg geen wijzigingen ondergaan. De toename

van het totaal aantal afgestudeerden bedroeg in 1952

281 (1951: 362). Het percentage van de economen, werk-

zaam in het bedrijfsleven is dus enigszins teruggelopen.

Bilthoven.

Dr J. G. kTRIDIRON.

Grondstof fenprijspeil en invoerprijspeil

In het December-nummer van het ,,O.E.E.C. Statistical

Bulletin Foreign Trade” is een aanvang gemaakt met de

publicatie van een index voor Wereldmarktprijzen van

Grondstoffen, die in de O.E.E.C.-landen (in Europa,

uit de rest van de wereld) worden geïmporteerd. De

berekening van deze index (hier verder aangeduid als

O.E.E.C.-W.G.-index) wordt doôr de O.E.E.C. als volgt
ingeleid en gemotiveerd:

,,A number of world price indices for raw materials are published (Reuter,
Moody, volkswirt, Economist, etc.) and these are sometimes uaed to assess the
trend in the cost of European impprts. However, the use of these indices for the
study of foreign trade may lead to inaccurate conclusiona. The significance and accuracy of an index depends essentially on its coverage
and weighting. The indices jus5 mentioned have been computed at least at the outset to serve as guides to price trends on the Stock Exchange; the selection of comnsodi-
ties and the weights assigned to them are therefore based on criteria which bear
little relation to the price c.i.f. of imports. Even if these indices were computed
on the basis of imports, it is dear that the choice of commodities and the weighting
system would vary considerably from country to country.and that they would be
unsuitable for a study of European imports”.

De nieuwe index, berekend door de O.E.E.C., beoogt

als indicatie te dienen voor de trend in de ontwikkeling

van f.o.b.-wereldmarktprijzen van grondst9ffen, inge-

voerd in de gezamenlijke O.E.E.C.-landen, en vervolgens

met bepaalde reserves enige aanwijzing te geven voor
de waarschijnlijke trend in de c.i.f.-importprjzen voor

grondstoffen.

De O.E.E.C. onderv4ngt de verdere bezwaren, ver-

bonden aan de in de aanhef genoemde wereldmarkt-

prjsindices voor grondstoffen in haar berekening, door

haar wegingsschema te baseren op de invoerwaarde der

hierin opgenomen artikelen in 1951 in dollars.

In tabel
1
is het aldus bepaalde basispakket verkdrt

weergegeven en vergeleken met die van de Moody- en

Reuter-indices, waaruit blijkt, dat inderdaad belangrijke

verschillen hiertussen optreden.

TABEL 1.

Wegingsschema wereldmarktpr(/sindices

w
index
Moody-
index
Reuter-
index

100(31) 100(15) 100(21)
22
13
14
Totaal

……………………….
Katoen

………………………
.
7

Wol………………………….19
Farwe

……………………….II
13 17
Aardolie

………………………8

4
5
10
9
4

Rubber

……………………….7

Varkens

………………………


13


10

Suiker

………………………..5


5

Koffie

……………………….5

Goud
……………………….


8

Schroot

……………………….
Fin………………………….1


6
Rijst
.
………………………..
Gverige producten

………………
22(23)

.

26(7)
36(14)

(..) = aantal producten.

5

c
oozç
oÖ<.
0)05(0

S

t:
0

0.
E.
t1
Go
0
Go
(0-,

6

..

.
t,
0
.

.

.

t,

0-
0
50

…………

Go
-)
Go Go

……….

In

0′
In
-4
In

1

In In

In

-A

0
an
=p50.-.
0

0.
._.•(0

t,0
t,
0

0

In

Gol0
1

010-400

In
In In

•Int.)
In

In In
Go

Go

..InGo

•In
In

OOGotInO

InInIn
Go

In

Go
In Go
In Go
Go

Go

0

In Go Go

Go

t


i

o
Go
Go..)
Go
In In
In-OlD
Go
.4
Do Ina Int.)

9.
0-

.
.
0
0
.
0
-loo
5GoGo

00

.
g
8J
00

t,flt,t,
.
93
O

o
0
8
_._0

0t

8



’00
5°-
8
o
8
-,
5.o38:
.
0
:o::

Go….

8
…..

Go
Go
In

In
In Go
00
a
Go

Go
a In
Go
5
In In
Go
Go .0)
Go
In In

0000
0)
P
t

: …..

a
Go
Go
Go
OGoGoInIn
0

00
In
Go
-)
0
Go
In In
4InIn
In
Go
In

In In
Go Go
InInGo
Go
4
In
a

Go


Go
In
I
-J
Go Go
In Go
00

Go
Go
Go
In
Go

In

a
In
Go
0
In
Go Go
In Go
aGo

.
0

In
In

Go
0
Go

-In
Go
a
Go
In
Go

a -J
In
IDInInInGoGoGo
Go In
In-)-)
Go
In
In
GoGoInIn
In
Go
In In
Go-)
p
,

o

0
In
In

0In
oJ
GoGo

-0.)-4.)
In
°
In
1’j°PP
Go
Ö
In
Go Go Go

In Go
Go
Go
Go
In

Go
Go
Go
-4
Go In

Go In

1

t
o

Si

°-

8

0)

t,z0_t,n

t,

0-Go
o

1:

0
0)
..

0.
0 o

111111

1

InInGoIn

Goi InInInInaGoGoaGo

-_In”lInIInGo’

InIn
o-InaaInIn–)-.)Go0In-
g

0)

to

……
0)

t,
0
0

0-

IllInalGo

In

-In
o

InInIn..)GoInGo

IIIInH.*

In

In

00

LMInInOGo

Go

m

Go

0
0
<

t,
&t

Go

Go

InGo

z
0

Go
z

1

:



‘::

:
2

o
0

Ini

1111111

a

InInaaaInInGoaIn

Hl.Hl—lI–

InInInaaaaInGoGoIn

to
5. p
2.
0)

::

:80
😮
t,
.0
:
0
00
0

.27 Mei 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

409

1

410

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 Mei 1953

Ook het gevonden verloop van de O.E.E.C.-W.G.- zal derhalve beter kunnen worden weergegeven door bijv.

index wijkt niet onaanzienlijk af van dat van de Moody- de volgende vergelijking:

en Reuter-indices, zoals tabel II en grafiek 1 doen zien.

WiI0ISt

Wereldmarktprjsindices

1950 = 100

Periode
O.E.E.
wo.0-
oo dy-
Reuter-
index index index

88
93
2e

1950

……………………
111
112
107
132 122


119

Ie hj.

1950

……………………..89

118
III
115
le

1951

……………………..

109 105 108
2e

1951

…………………….
le

,,

1952

…………………….
105
104
105
3ekw.1952

……………………
4e

1952

……………………
104
98
100

Bij vergelijking van de O.E.E.C.-W.G.-index met de

reeds eerder door deze organisatie berekende prijsindex
voor de invoer in de O.E.E.C.-landen (een gewogen ge-

middelde van de nationale importprijsindices der deel-

nemende landen; verder aangeduid als O.E.E.C.-I-index)
1)

wijst de O.E.E.C. er op,’ dat met het volgende rekening

dient te worden gehouden:.

de W.G.-index betreft f.o.b.-prjzen, de 1-index c.i.f.-

prijzen;

de W.G.-index betreft alleen ingevoerde grondstoffen,

de T-index alle ingevoerde goederen (dus ook half-

fabrikaten en eindproducten);

de W.G.-index is gebaseerd op het invoerpakket van

1950, de 1-index bij benadering op dat van 1948;

(hierbij zij opgemerkt, dat laatstgen,oemde vermelding

niet geheel juist is; de T-index is nl. berekend volgens
de zgn. Paasche-methode, waarbij het wegingsschema

wordt gebaseerd op de lopende periode; het verschil

ligt derhalv& anders, nl. W.G.-index: vast pakket,

1-index: variabel pakket).

Deze verschillen constaterend, werd toch een poging

ondernomen, de correlatie tussen genoemde twee mdi-

ces te bepalen, waarbij (vermoedelijk empirisch bena-

derd) met een time-lag van drie maanden rekening

werd gehouden. De verklaring voor een dergelijke time-lag

ligt in het tijdsverschil tussen aankoop en physieke in-

voer, vermeerderd met het tijdsverloop tot de registratie
van deze invoer in de officiële statistieken.
De gevonden correlatie was vrij hoog, nl. 0,98, terwijl
de regressiecoëfficiënt 0,4 bleek te bedragen, .d.w.z. dat
bij een fluctuatie in het .wereldmarktprijsverloop, i.c. de

O.E.E.C.-W.G.-index, van 1 pCt, de O.E.E.C.-I-index drie

maanden later in dezelfde richting voor 0,4 pCt hierop

zal reageren.

Bij de correlatieberekening geldt, behalve het nog niet.

genoemde bezwaar van de vrij korte periode, waarover

deze zich uitstrekt (nauwelijks twee jaar), dat i.v.m. het

onder b vermelde verschil het gekozen
-enkelvoudige
verband ook te
eenvoudig
van opzet moet worden be-

schouwd. Immers, i.v.m. de (uiteraard later en in ge-

ringere mate) optredende reactie op schommelingen in

het grondstoffenprijsverloop in het (invoer)prijsverloop

van halifabrikaten en eindproducten, zal tenminste een

tweede
time-lag geïntroduceerd dienen te worden.

Het door de O.E.E.C. gevonden verband tussen de

O.E.E.C.-I-index (1) en de O.E.E.C.-W.G.-index van 3
maanden terug (W.G. ) dat in een regressievergelijking

van-de volgende gedaante kan worden neergelegd:

I=0,4.W.G.
3
+C

‘) Officiële benaming: O.E.E.C.-average (import)value index of extra-European
trade.

T =
0,75.
W.G.
3
+ 0,125. W.G.
4-12
+ C.

Ter verduidelijking van de grootte der aangegeven

coëfflciënten moge nôg dienen, dat geen redenen aan-

wezig geacht worden om aan te nemen, dat een fluctuatie
in het wereldmarktprijsverloop van grondstoffen niet een

ongeveer even grote invloed zal hebben op de prijs, die

bij invoer dezer grondstoffen zal moeten worden be-
taald; bij een grondstoffenaandeel van
75
pCt in de

totale invoer in de O.E.E.C.-landen uit de rest van d

wereld betekent dit derhalve op de O.E.E.C.-I-index na

drie maanden een invloed van ca
75
pCt of een regressie-

coëfflciënt voor de O.E.E.C.-W.G.
3
van ca
0,75
en op de

O.E.E.C.-I-index na langere tijd maximaal 100 pCt of

een regressiecoëfflciënt voor de O.E.E.C.-W.G.
4-12
van maximaal ca 0,25. Daar de invloed op het invoer-

prijspeil der eindproducten echter in het algemeen wordt

gemitigeerd door de meer starre andere kostenfactoren

als het loon, die globaal
2/3
deel van de totale kosten der

eindproducten vormen, zal de betrokken regressie-

coëfficint globaal de helft kleiner zijn en 0,15 â 0,10

belopen.

Rekening houdend met deze opmerkingen, is hier

onder getracht voor
Nederland
het verband tusseû

wereldmarktprijspeil en invoerprijspeil te bepalen. Hier

bij is eveneens een wereldmarktprijsindex voor (in Ne-

derland) ingevoerde
grondstoffen
berekend; het ont-

breken in het algemeen van wereldmarktprijzen voor

halifabrikaten en eindproducten 1et deze beperking op.

Deze index, verder aangeduid als Ned.-W.G.-index, zal

dan eventueel een belangrijk hulpmiddel kunnen zijn voor

de analyse, resp. de prognose van het totale Nederlandse
invoerprjsverloop.

Uitgegaan is van die wereldmarktprijsnoteringen, die

voor het prijsverloop van belangrijke Nederlandse invoer-

goederen bepalend mogen worden geacht; deze werden

gewogen met dë invoerwaarde der betrokken artikelen

(eventueel vermeerderd met die van soortgelijke ar

tikelen) in 1950. Het door de O.E.E.C. gekozen basisjaar

1951 leek, i.v.m. het Korea-effect op invoerprijzen en

invoersamenstelling in dat jaar, minder geschikt.

In tabel III zijn de wegingsschema’s van de O.E.E.C.-
W.G.-index en de Ned.-W.G.-index verkort vergeleken.

De vrij belangrijke verschillen, die hiërtussen kunnen

worden geconstateerd,

danken hun ontstaan, behalve

aan de aanzienlijke afwijkingen in de betrokken invoer-

pakketten en bovengenoemd verschil in basisjaar, aan

verschillen in methodiek, welke zijn:

in de Ned.-W.G.-index zijn alleen die -producten op-

genomen, waarvoor een wereldmarktprjsnotering kon

worden gevonden, die op goede gronden als ver-

klarende factor voor het corresponderende invoer-

prijsverloop kon gelden. Zo zal het invoerprijsverloop

van kolen in veel belangrijker mate bepaald worden

door, het land van herkomst in een, bepaalde peribde

(bijv. de Verenigde Staten of West-Duitsland) en door

de vrachtprjs, dan alleen door de f.o.b.-wereldmarkt-

prijs. Voorts blijkt de invoerprjs voor aardolie en

walsproducten moeilijk in verband gebracht te kun-
nen worden met de wereldmarktprijsnoteringen van

deze producten;

in de. Ned.-W.G.-index is het prijsverloop van ver-
schillende, artikelen representatief gesteld voor een

groep soortgelijke artikelen (bijv.
,
copra tevens voor

27Mei 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

411

enkele andere oliehoudendd zaden en plantaardige

oliën, mais voor enkele andere voedergranen, tin voôr

tinerts); in de O.E.E.C.-W.G.-index is een dergelijke

verbreding van het wegingsschema niet toegepast.

TABEL M.

J’egingsschema’s wereldmarktprjsindices

O.E
W.G
.E..C.-

Ned.
O.-
W-
index
index

Copra
……………………………….:

2

13

Wol
………………………………….

19

12
Hout…………………………………..
4

&

12

Totaal

………………………………….
100(31)

100(14)

Katoen

………………………………….
22

9
Mais
…………………………………..
.
3
Tarwe

………………………………….
.
II

8
Tin
…………………………………….
..
1

7.
Ceiulose

………………………………..
.
2

7
Rubber
………………………………….
.
7
Aardolie
…………………………………
.
8


Overige producten
…………………………
21(21)

21(5)
(..)

aantal producten.

De resultaten van deze berekening zijn in tabel IV

vergeleken met de O.E.E.C.-W.G.-index.

TABEL IV.
1950
=
100
,

O.E.E.C.-
Ned.- W.G.-
1

WO.-
index
index

89
2e

1950

…………………………….
111
III
132 142

le

hj.

1950

……………………………..89

128
125
le

1951

……………………………..
2e

,,

1951

……………………………..
109
115
le

.

1952

……………………………..
3e

kw.

1952

……………………………..
105 100
4e

kw.

1952

……………………………..
104
96

In grafiek 1 is het verloop van deze indices, alsmede

dat van Je Moody- en Reute-indices nogmaals Weerge-

geven. Deze grafiek doet zien, dat de richting van de

mutaties in de onderscheiden indices grotendeels dezelfde

is (de top valt in alle gevallen in het le kwartaal 1951),

doch dat de omvang der fluctuaties vrij belangrijke ‘ver-

schillen vertoont; het valt daarbij op, dat de O.E.E.C.-

en de Ned.-W.G.-index beide sterker fluctueren dan de

Moody- en Reuter-indices, waarbij de Ned.-W.G.-index
het meest beweeglijk blijkt.

Vervolgens dient de correlatie van de Ned.-W.G.-

index met een totale Nederlandse invoerprijsindex té
worden onderzocht. Aangezien eerstgenoemde index

(evenals de Moody-, Reuter- en .O.E.E.C.-W.G.-index)

is berekend volgens de methode van Laspeyres, dit is

met een constant wegingsschema (in dit geval van 1950)

‘zal hiertegenover het best ook een Laspeyres invoerprjs-

index kunnen staan. De officiële C.B.S.-invoerprijsindex

is een zgn. Paasche-index en daarom hiervoor minder

geschikts Er kon echter gebruik gemaakt worden van

een reeds eerder dezerzijds volgens de Laspeyres-methode

(bovendien ook op basis 1950) berekende index, die

verder zal worden aangegeven als Ned.-I-index. Over

1952 was het verschil tussen deze index en de C.B.S.-

index overigens betrekkelijk gering, zodat de (aan het

slot van dit artikel) gegeven extrapolatie voor 1953 niet

zonder betekenis is voor het verdere verloop van de

C.B.S.-irivoerprijsindex.

Ten behoeve van de onderhavige correlatieberekening

– dienden èchter die producten, die uit de Ned.-W.G.-

index waren weggelaten, benevens de eventueel daaruit

vervaardigde producten (zoals metaaleindproducten) nog

te worden geëlimineerd. De resterendpartiële index

omvatte- dan nog ca
2/3
van het totale Neddrlandse in-

voerpakket en is.daarom verder aangegeven als Ned.-
2
/
3
1-
index.

Rekening houdend met de eerder gegeven beschouwing

over de noodzakelijkheid van minstens twee time-lags

• in de correlatieberekening, werd verder .empirisch vast-

gesteld
2),
dat de samenhang tussen de Ned.-W.G.-index
en de Ned.-
2
/
3
1-index zeer bevredigend was (R = 0,99)

bij tirne-lags van resp. 1-3 maanden (grondstoffen)

en 8-10 maanden, (overige producten). De gevonden

regressievérgelij king bevestigde vrij goed de eerder geuite,

beredeneerde verwachting:

Ned.-
2
/
3
1- = 0,73. Ned. W.G.

+
0,15.
Ned.
W.G.
8
_
10
+ 18,5.

Ter nadere, toelichting hierop moge nog dienen, dat:

aanvankelijk was uitgegaan van drie time-lags, nI.

van resp. 1-3 maanden, 4-7 maanden en 8-10 maan-

den, doch dat de tweede een negatieve regressie-

coëfficiënt opleverde en derhalve niet bruikbaar was;

het grondstoffenaandeel in het beschouwde
2/3
deel

‘) Op basis van de jaren 1950 t/m 1952, derhalve nog een Vrij korte periode.

Grafiek 1.
Wereldmarktprjsindices grondstoffen’ /

1950a100

.__,tIED-WG
O.E.E C-wG

.

rlOoD.Y
REUTER

130

120

1-

110

t!’

100

90′

KWAPTARLGEI’t

i

1’i
1

t950

1951

1952

1953

/ met papier geîsoleerde ‘kabels

voor zwakstroom en sterkstroom

kperdraad en koperdraadkabel

kabelganituren. vulmassa en olie

ABELFABRIEK

DELFT

1950

1951_

1952

1953

412

ECONOMISCH

STATISTISCHE BERICHTEN

27 Mei 1953

van het Nederlandse invoérpakket 1950 ca
65
pCt

bedroeg, zodat de gevonden regressiecoëfficiënt voor

de Ned.-W.G.
1
_
3
vrij hoog is te noemen, m.a.w. de

c.i.f.-invoerprijs der grondstoffen zou scherper ge-

fiuctueerd. hebben dan de corresponderende f.o.b.-

wereldmarktprijsnoteringen; geheel onverklaarbaar

is dit echter niet, indien men met de zeer sterke

schommelingen in het vrachtprijsverloop in. de be-

schouwde perioden rekening houdt.

Wijzigingen in, het wereldmarktprijspeil werken der-

halve op de prijs van het beschouwde
(213)
deel van de

Nederlandse invoer op den duur voor 73 + 15 = 88 pCt

door. Een samenvatting van de onderhavige berekening
is gegeven in tabel V, waarbij tevens de invloed van het

nog niet beschouwde
(1/3)
deel van de invoer op het totale

Jnvoerprijsverloop tot uitdrukking is gebracht. Hieruit

en uit grafiek 2 blijkt o.a., dat het uitblijven van een

daling in het Nederlandse invoerprijspeil t/m le kwartaal

1952 (= jaar nadat de wereldmarktprijzen gevoelig

daalden) is te verklaren uit de prijsstijging in die periode

in de niet opgenomen goederen (Ned.-
1
/
3
1-index 2e kwar-

taal 1951 = 116, le kwartaal 1952 = 134); merkwaar-

digerwijs blijkt dit bij alle daaronder vallende artikel-

groepen: kolen, aardolie, metaaleindproducten en ijzer

en staal, het geval te zijn. Deze stijging bereikte eerst

in de tweede helft van 1952 haar hoogtepunt.

Verder blijkt, dat de Ned.-I-in.dex in het le kwartaal

1953 waarschijnlijk 4 pCt lager zal liggen dan in het

laatste trimester van 1952 of op 114 pCt van 1950

(1951 = 128, 1952 =. 123)..

TABEL V.
Relatie Ned.- W.G.-index/Ned.-I-index
1950 = lOO

Periode Ned.-
W.G.-
index

Ned.-
/
2-
index
afgeleid

Ned.-
/
2-
index
reed

Ned.-
Ned.-
1-index

(1)
1

(2)
(3)
(4)
(5)
(6)

.
95
ie kwart.

1950

……………..86
2e kwart. 1950

……………..92
97
3e kwart.

1950

……………..
.05
100 100
99
100
4e kwart.

1950

……………..
118
Iii
112 102 109 145 125
123
106
117
139
140
140 116 132
3e kwart.

1951

……………
126 134
135
123
131
125
132 132 128
131

le kwart.

1951
……………..
2e kwart.

1
95
1

……………..

121
130 130 132
131
110 122
121
134 125

4e kwart.

1951
……………..
ie kwart.

1952

……………..

100 114
111
137 120
2e kwart.

1952

……………..
3e kwart.

1952

……………..
108
109
136
118
4e kwart.

1952

……………..96
Ie kwart.

1953

……………..
(93)
103
(135) (114)
Opm.:
Kolom 3 met regressievergelijking afgeleid Uit kolom 2. Kolom 5 betreft reële prijsindex van geëlimineerde
1
1,
deel van de Neder

landse invoer.
Kolom 6 = kolom 4 gecombineerd met kolom 5.
(. .) = geheel of gedeeltelijk geraamd.
Ten slotte kunnen aan de hand van de gevonden

relatie tussen wereldmarktprijzen en invoerprijzen, uit

gaande van bepaalde alternatieve verondersteffingen t.a.v.

het verdere verloop van het wereldmarktprijspeil (i.c.

de Ned.-W.G.-index), ramingen van de invoerprijsont-

wikkeling (i.c. de Ned.-I-index) in 1953 worden gemaakt,

waarbij uiteraard afzonderlijk moet worden geraamd,

wat het effect is van de verschillende assumpties op

het invoerprijsverloop der geëlimineerde artikelgroepen

(=
1/
deel van de invoer).

Hoewel het prijsverloop van dit deel van de invoer

dus niet in de hier gegeven correlatieberekening kon.

worden opgenomen, wettigen afzonderlijke analyses de

conclusie, dat de raming hiervan niet dusdanig globaal is,

dat daardoor de nauwkeurigheid van de raming van het

totale invoerprjsverloop ernstig wordt verzwakt.

Bij de onderhavige prognose werd van de volgende

Grafiek 2.
Prjsindices Nederlandse invoer en wereldmarkt-

prjsindex van in Nederland ingevoerde grondstoffen

130.

120

110-

– 2IED-WG
— – NED-%I
MED-YgI
lIED – 1
90

KWARTRLGEM.

1 234

1234

1 234
12
950

1951

1952

1953

alternatieven t.a.v. de verdere ontwikkeling van de Ned.-

W.G.-index uitgegaan:

een geleidelijke stijging van de Ned:-W.G.-index met

1 punt per maand van Februari 1953 af, of met ca
lopCt tot ultimo 1953 (A);

een gelijkblijvende Ned.-W.G.-index van Februari

1953 af (B);

. een geleidelijke daling van de Ned.-W.G.-index met

1 punt per maand van Februari 1953 af, of met ca

10 pCt tot ultimo 1953 (C).

Tabel VI en grafiek. 3 geven het resultaat der bereke-
ningen weer, waarbij ter vergelijking tevens het C.B.S.-

invoerprjsindexcijfer is opgenomen.

TABEL
vJ.

1950 = 100

CBS.-
Ned.

I

index

A
B
C
invoer-
prijsindex

.

125
.
130′
128

lehj.

1951

…………..119
2ehj.

1951

………….125

119
le tij.

1952 …………..126
2e hj.

1952 …………..118
raming lehj. 1953
P .M.
114
113
112
raming2ehj. 1953
P.M.
116′
111′
106′

128
jaar 1951

…………..122
123′
jaar 1952

…………..122
raming jaar 1953
P.M.

115
112
109

Grafiek 3.
Invoerprjsindices Nederland


FIED.-IINDEX

‘RTL6Er1.

27 Mei1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

413

Een verdere daling van het invoerprijspeil in 1953 t.o.v.

1952 lijkt dus in ieder geval in de lijn der verwachtingen

te liggen; de meest waarschijnlijke omvang hiervan wordt

dezerzijds gesteld op ca 10 pCt (alternatief B).
De werkelijke ontwikkeling van het wereldmarktprijs-

peil èn het invoerprjspeil in 1953 zal het mogelijk maken,

de juistheid, resp. nauwkeurigheid van de hier gegeven

berekeningen nader te toetsen. Wij hopen daarom t.z.t
hierop nog eens nader te kunnen terugkomen.

Rotterdam.

F.
J.
CLAVAUX.

‘QQQç
kilometer geld

spaart

kilometer na

Wederopbouw der Duitse koopvaardij vloot

Na de opheffing in het voorjaar 1951 van de voor-

naamste beperkende bepalingen zowel ten aanzien van

de Duitse scheepsbouw als zeescheepvaart, aanvankelijk

tot de groep ‘,,verboden industrieën” behorend, is de

wederopbouw energiek en met succes ter hand genomen.

Van de koopvaardijvloot onder Duitse vlag, welke bij

het uitbreken van de oorlog een totale bruto register

inhoud van 4,483 mln tons had – in 1914 d.w.z. voor de

eerste wereldoorlog bedroeg de bruto tonnenmaat 5,459

mln tons – gingen door oorlogsgeweld rond 3 mln tons

verloren. Meer dan 1 mln br. reg. tons moesten na het

einde van de oorlog aan de geallieerden worden uitge-

leverd en circa 120.000 br. reg. tons werden door hen

tot zinken gebracht. Van de trotse koopvaardijvloot

onder Duitse vlag resteerden zodoende slechts rond

100.000 br. reg. tons, voornamelijk bestaande uit zeer
oude schepen met een gering draagvermogen alsmede

vaartuigen voor de uitoefening der kustvaart.

Medio 1952, d.w.z. ongeveer twaalf maanden na op

heffing der restricties, had de vloot wederom een omvang

van ca 1,5 mln br. reg. tons, een totaal dat weliswaar

aanzienlijk achterblijft bij dat waarover Duitsland zeven

jaren na het einde van de eerste wereldoorlog, t.w. 3 mln

br. reg. tons, kon beschikken, maar dat niettemin een

sprekend bewijs is voor de energie waarmede de weder-

opbouw der vloot ter hand is genomen. Houdt men reke-

ning met de tonnage, welke is begrepen in het totaal van
1,5 mln br. reg. tons maar die voor het goederenvervoer

overzee ongeschikt is, dan blijkt een tonnenmaat van ten

naaste bij 1,3 mln br. reg. tons te resteren en hierin zijn

dan 917 kustvaarders met een bruto inhoud van 135.000
tons begrepen.

West-Duitsland beschikte medio 1952 over 483 vracht-

schepen metende 990.000 br. reg. tons en 49 schepen

voor de tankvaart meteen inhoud van 126.000 br. reg.

tons. De op zichzelf snelle uitbreiding der vloot sedert

April 1951 is echter goeddeels geëffectueerd door de aan-

koop van, deels oudere, tweedehands schepen. In totaal

toch werden in het tijdvak 1945 – 1 Juni 1952 rond 300

nieuw gebouwde schepen met een bruto inhoud van

446.000 tons aan de vloot toegevoegd, terwijl, afge-

zien van berging van tot zinken gebrachte schepen,

circa 153 schepen metende 560.000 br. reg. tons door

aankoop elders in eigendom werden verworven. De ge-

middelde leeftijd der schepen was dan ook midden 1952

aanzienlijk hoger dan v66r de oorlog en de vervanging

der oude, weinig efficiënte, door nieuw te bouwen schepen

is één der problemen welke in de naaste toekomst moeten

worden opgelost. Hier speelt uiteraard het financierings-

vraagstuk een rol.

Aan het eind van de oorlog bestond de Duitse koop-

vaardijvloot in feite uit rederijen zonder schepen. Men

beschikte evenmin over reserves dan wel liquiditeiten

waarmede de wederopbouw kon worden gefinancierd.

Op de verloren gegane tonnage moest rond 1,5 mrd mark

en ten naaste bij 0,25 mrd in vreemde valuta worden

opgeschreven. Afgezien van het resterend gedeelte der
vloot met een waarde . van ternauwernood 20 mln Dm

beschikten de rederijen feitelijk niet over activa. Voor

welk een taak men zich geplaatst zag wordt duidelijk

indien men bedenkt dat driekwart der rond 200 Duitse

rederijen, welke v66r de oorlog het goederenvervoer

overzee verzorgden, in 1948 over geen enkel schip meer

beschikten. Voor de reconstructie heeft het Duitse rederij-

bedrijf 200 mln Dm in de vorm van leningen opgenomen.

Voorts werden 86 mln Dm in het kader der E.R.P.-

credieten en 200 mln Dm in de vorm van ,,Vorfinanzie-

rungsmittel” verstrekt, terwijl ten slotte dank zij de be-

lastingfaciliteiten, waarop reeds eerder de aandacht werd

gevestigd -: vrjddm van winstbelasting v.00r zover de

behaalde winst in zeeschepen werd geïnvesteerd -, een

bedrag van rond 250 mln Dm aan het rederjbedrjf

toevloeide. Het totaal der 6p deze wijze tot dusver ge-

investeerde middelen geeft een indruk van de financie-

ringsproblemen waarvoor de Duitse rederijen zich ge-
plaatst zien.

Ofschoon de opgevaren winst zoveel mogelijk in het

bedrijf wordt gehouden, is het duidelijk dat deze bij de

hoge bouwprjzen, de eveneens zeer hoge exploitatie-

kosten en de scherp gedaalde vrachten, ontoereikend is
om te voorzien in de middelen welke alsnog nodig zijn

om tot vervanging resp. vernieuwing èn uitbreiding der

bestaande vloot over te gaan. Zoals uit de reeds vermelde

belastingfaciliteiten blijkt, heeft de Regering een open

oog voor de betekenis, welke de nationale koopvaardij-

vloot voor ‘s lands economisch en monetair ‘bestel heeft.

Reeds in 1946 vervoerden de kustvaarders onder eigen

vlag een millioen tons lading. In het daaropvolgend jaar
steeg de hoeveelheid vervoerde lading tot 3 mln tons, in

1948 tot 6,3 mln tons, in 1950 tot 12 mln tons en in

1951 in totaal, d.w.z. met inbegrip van de kustvaart, tot

21,4 mln tons. Gedurende de eerste vijf maanden

van het afgelopen jaar bedroeg de met Duitse schepen

vervoerde hoeveelheid lading ruim 10 mln tons! Dat

dit zgn. eigen vervoer een welkome besparing aan

resp. bron van deviezen vormt, behoeft geen betoog. Zo

leverden de jaren 1949/51 een netto deviezenoverschot

resp. besparing van ruim 350 mln Dm op! Frappant is

de stijging van 44 mln Dm in 1949 tot bijna 238 mln Dm in
1950,
een stijging die onmiddellijk verband houdt met

de uitbreiding welke in deze jaren aan de vloot werd

gegeven. In het afgelopen jaar had deze stijging wederom

voortgang; gedurende de eerste. vijf maanden droeg de

Duitse scheepvaart aan inkomsten resp. besparing van

414

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 Mei 1953

vreemde betaalmiddelen een bedrag van 125 mln Dm ten

gunste der betalingsbalans bij.

Het opmerkelijk herstel der Duitse economie en de

daarmede automatisch gepaard gaande stijging zowel van

de aanvoer van grondstoffen als van uitvoer van half-

fabrikaten en gereed product, stellen uiteraard eisen

waaraan het bestaand vervoersapparaat niet kan voldoen.

Hoe welkom ook de bijdrage tot de betalingsbalans der

huidige vloot is, nog steeds moeten aanzienlijke bedragen

in vreemde valuta aan derden worden voldaan. Hoever

men nog verwijderd is van een toestand van evenwicht,

om niet te spreken van een daadwerkelijk surplus aan

buitenlandse betaalmiddelen uit hoofde van het eigen

rederijbedrijf, blijkt wel uit het aandeel der Duitse vloot

in ‘s lands gezamenlijke in- en uitvoer, dat van 4 pCt in

1950 inmiddels tot rond 20pCt is gestegen, m.a.w.

Duitsland was tot voor kort voor ca 80 pCt van zijn over-

zees goederenvervoer op de diensten van anderen aan-

gewezen.

Van betekenis is in dit verband in het bijzonder het

lijnbedrijf, waarop trouwens ook véér de oorlog het

accent viel en het ligt voor de hand dat bij het nieuwbouw-

programma aan dit aspect van het probleem aandacht

wordt geschonken. Zulks neemt niet weg dat zelfs wanneer

het thans onderhanden zijnde bouwprogramma in 1955

gereed komt, Duitslands koopvaardijvloot nog ontoerei-

kend zal zijn om aan de eisen, welke ‘s lands groeiende

in- en uitvoer stelt, te voldoen. Dat van een hervatting

der diensten met passagiersschepen – men denke o.a.

aan de snelle schepen welke Norddeutscher Lloyd en

Hapag v66r de oorlog in de transatlantische vaart exploi-

teerden – bij de huidige bouwprijzen en de eisen welke

het ljnvrachtbedrjf stelt, voorshands geen sprake is,

behoeft nauwelijks betoog.

Of dit gedwongen uitstel, want ongetwijfeld zal Duits-
land t.z.t. ook op dit terrein zijn rentrée maken, ten slotte

geen voordeel zal blijken te zijn, zal de toekomst leren.

Over enkele jaren zullen de bouwprjzen, indien de voor-

tekenen niet bedriegen, zich op een lager niveau dan thans

het geval is, bewegen. De voortstuwingstechniek biedt

dan wellicht nieuwe mogelijkheden en men zal tevens een

juister inzicht hebben in de mate waarin het transatlan-

tisch luchtverkeer, dat een stijgend aandeel in het poten-
tiële reizigersvervoer opeist, de rentabiliteit van het pas-

sagiersschip met een maximum aan comfort en luxe en

dienovereenkomstig hoge bouwprjs beïnvloedt.

Volledigheidshalve volgt onderstaand nog een over-

zicht van de thans reeds bestaande lijndiensten onder

Duitse vlag in het Europees en internationaal verkeer:

EUROPA
Naam der rederij

Geregelde dienst op
Ernst

Russ

………………………………..
1

Finland
H. M. Gehrckens
……………………………
August Botten
(Gotenburg & West Zweden Dienst

Zweden
Matthies Reederei
‘Malmö & Oost Zweden Dienst
lStockholm/Noord
Zweden Dienst
J.

A.

Reinecke

………………………………
Noorwegen
Johannes Jck

………………………………..
Polen
Londen Lijn

………………….
Argo Reederei
Huli Lijn

……………………
Groot-Brittannië Schotland Lijn

………………..

Bristol-Kanaallijn
Bugsier Reederei
Liverpool-Manchester Lijn
………..
Groot.Erittannië
Ierland

Lijn

………………….
A.

Kirsteis

…………………………………
Amsterdam
Rantrans Linie

………………………….
. ….

Holland/België
A.

Kirsten

………………………………….
Rotterdam

Robert Bornhofen

Argo Reederei

DDS Hansa
DDS Neptun
Rob. M. Sloman
………
Deutsche Orient Linie Deutsche Levante Linie
Argo Nah.Ost Linie
Atlas Levante Linie

Frankrijk (At!.
Oceaan)
Noord-West-Spanje en
Portugal

Oost-Spanje en Italië

Joegoslavië, Grieken-
land, Bulgarije, Tur-
kije

OVERZEE
Hamburg-Chicago Line

………………………
Canada
Hapag

…………………………
Oostkust Ver. Staten Norddeutscher Lloyd

……………………..
Hapag

……………….

………..
Norddeutscher Lloyd

……………………..
U.S. Golfhavens

Hapag Norddeutscher Lloyd

……

……

……

………..
Centraal Amerika
Horn Linie
Ozean-Stinnes Linien

……………………..
Hamburg Süd

.

………. ………………..
Oostkust Zuid-
Norddeutscher Lloyd

…………..
……………
Amerika

Dienst. :

: :::::::.: :..::::::
Canarischeeilanden er,

Woermann Linie

…………………………

Deutsche Ostafrika Linie

………………………
Zuid- en Oost-Afrika
Deutsche Levante Linie

…………………………
Argo Nah-Ost Linie

…………………………..
gyp e

Argo Nah-Ost Linie

…………………………
Syrië,

Cyprus en

Li-
Deutsche Levante Linie

……………………….
oanOn
Atlas Levante Linie

DDS Hansa

……………………………….
Perzische Golf
DDS Hansa

……………………………….
India, Pakistan, Cey-
lon

Zoals uit het voorgaande blijkt, worden van Hamburg

en Bremen uit wederom naar alle belangrijke Europese

en overzeese bestemmingen geregelde afvaarten met sche-

pen onder Duitse vlag geboden. De sedert de laatste jaren

aan de Duitse koopvaardijvloot toegevoegde, nieuwge-

bouwde lijnschepen voldoen aan de hoogste eisen, terwijl

de vanouds bekende punctualiteit waarmede de Duitse

lijnen hun afvaarten doen plaatsvinden, de Duitse scheep-

vaart in steeds meerdere mate tot een concurrente van

niet te onderschatten betekenis stempelt. Welkome gasten

als de Duitse lijnen ook zijn in Nederlands eerste haven-

stad, geldt niettemin voor onze nationale ljnbedrijven

evenals véôr de oorlog het ,,let op Uw saeck”.

Dat Hamburg de vruchten plukt van het zich staag

uitbreidende lijnvervoer onder Duitse vlag – uiteraard

laten ook de buitenlandse lijnbedrijven zich niet onbetuigd

en is Hamburg vaste aanloophaven van het merendeel

der lijndiensten van en naar Noord-West-Europa – blijkt

uit het toenemend haven- en goederenverkeer:

Jaar

1
Aantal schepen
1
Netto reg. tons

18.149
20.567.000
1938
……………………………..
1946
……………………………..
3.041
2.387.000
5.406
3.508.000
1948
…………………………….
8.446
. 0.077
5.575.000
1947
………………………………

1949
…………………………….
8.933.000
11.543
.
11.083.000
1950……………………………..
1951

……………………………..
12.773
12.351.000

Goederenvervoer
(in duizenden tonnen)

Jaar

Invoer
i
Uitvoer

1
Totaal

1938 ………………………………….

18.047

7.238

25.285
1946 ……………………………………3.191

997

4.188
1947 ……………………………………4.414

1.581

5.995
1948 ……………………………………5.893

2.039

7.932
1949 ……………………………………7.161

2.447

9.608
1950 ……………………………………7.445

3.584

11.029
1951 ……………………………………9.880

4.340

14.220
Bron:
,,Deutsches Schiffahrt- und Hafen-Jahrbuch”.
Rotterdam.

C. vERMEY.

NOORD- EN MIDDEN-AMERIKA

Verenigde Staten

A

B

Canada

A

B

Cuba

A
B

Honduras

B

I’lIuJII
:777lJpnnhI.
.

27 Mei 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

415
AANTEKENINGEN

Wereidvoedselverbruik

In ,,Landbouwwereldnieuws” van 21 Maart 1953 komen de hiernavolgende grafieken

voor, waaruit kan worden afgelezen het dagelijks verbruik (aantal calorieen) van de

voornaamste levensmiddelen in een groot aantal landen. De met A aangegeven

staafjes stellen voor het verbruik v66r de oorlog (over het algemeen 1934/35-1938/39),
de andere (B) het gemiddeld verbruik in 1948/49-1950/51
1).

EUROPA

Ierland

A
B

Zwitserland

A
B

Zweden

.

A

B

Denemarken

A

B

Noorwegen

A

B

Finland

A
B

ver. Koninkrijk

A
B

Nederland

A
B

België/Luxemburg

A
B

Frankrijk

A

B

Tsjecho.Slowakjje

B

West-Duitsland

A

B

Oostenrijk

A

•B

Polen

A

B

Griekenland

A
B

Oost-Duitsland

B

Italië

A
B

Portugal

B

‘) Uitzonderingen: Burma, China, Indo-China (1947148); Argentinië, Brazilië, Chili, Columbia (1948); Tsjecho-Slowakije,
Polen, Cuba, Cyprus, Pakjstan, Mauritius (1948/49); Venezuela (1949 er, 1950); Oost-Duitsland, Egypte (1948/49 en 1949/50);
Uruguay, Israël, Turkije (1949150 en 1950151).

416

ECONOMISCH-STATISTISCHE BEkICHTEN

27 Mei 1953

Calorieën per persoon per dag

ZU(D-AMERIKA
0
500

1000

1500

2000

2500

3000

3500

Argentinië
A
___________________________________________________________________

13

1
1

Uruguay
B

1
1

Chili
A

1
1

13
1ftlJUtE11

Brazilië
A

Columbia
A

F
1

Venezuela
13

AZIË
0
500

1000

1500

2000

2500

Israël

B
_1

Cyprus
A
1
B

1
1

Turkije
A

l
I1X1

1
B

1

China
A
rI;WiL::1J

Japan
A

L
1
B

l–
ludo-China
A
][1
1:

1)
;:j’rltt,j

1

Pakistan
i)

B

Ceylon
B

Burma
A

B

i

i

1
India
)
A
1

‘.
B

AFRIKA
500

1000

1500

2000

2500

Unie van Zuid-Afrika
A
B

Egypte
A
B

1’vIruritius
B
1

OCEANIË
0
500

1000

1500

2000

2500

3000
Nieuw-Zeeland
A

j
1
B
I
Australil
A

B
_J

2)
Véôr de oorlog: India en Pakistan te.
zamen.
2)
Suiker: exclusief siropen eis honing.
:
1

‘)
Melk: volle melk voor directe consump- tie en voor zuivelproducten, behalve boter.
0
Z
<
2)
Vetten: inclusief boter.

o
i)
Andere:

inclusief

siropen

en

honing,
hoten, oliezaden, sojabonen, fruit, groenten,
eieren en vis.

0

25

0

27 Mei 1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

417

Een proef met maatnormalisatie in de ‘kleding-

industrie

In ,,E.-S.B.” van 24 October 1951 kondigden wij een

boek ,,De Juiste Maat”
1)
aan, waarin aan de hand van

de statistische verwerking van de gemeten lichaamsaf-

metingen van een groot aantal vrouwen een rationeel

maatsysteem voor vrouwenkleding was uitgewerkt. Er

is aanleiding nog eens op dit onderwe.rp terug te komen,

omdat in het najaar van 1952 dit maatsysteem in de prac-

tijk beproefd is. Een vijftal grote kledingmagazijnen had

ni. enige grote confectiefabrieken bereid gevonden enkele

series japonnen te vervaardigen in de nieuwe maten.

(Van de vier normalisatiemogelijkheden die in het boek-

werk ,,De Juiste Maat” waren uitgewerkt, had men een

,,tweedimensionaal” systeem gekozen, waarbij iedere

taillemaat nog eens onderverdeeld is in ,,kort”, ,,midden”

en ,,lang”; het standaard-assortiment bestaat aldus uit

14 verschillende maten). Deze series zijn normaal in de

verkoop gebracht (in 56 winkels verdeeld over 24 steden)
en op de verkoop is contrôle uitgeoefend door een statis-

tisch expert.

Zoals wij destijds schreven, pretendeerde ,,De Juiste

Maat” niet alleen een systeem van maten te brengen

dat een maximum ,,trefkans” biedt aan koopsters van

confectie, maar tevens de verhouding te kunnen aange-

ven waarin deze maten gevraagd zullen worden, zodat

de winkelier daar een richtsnoer aan heeft bij de samen-

stelling van zijn assortiment, waardoor zijn investering

en zijn risico beperkt blijven. Bij de verkoop nu is geble-

ken, dat de vraag naar ,,dikkere” maten verhoudings-

gewijs een weinig groter was dan was berekend. Dit resul-

taat is echter niet onverenigbaar met de juistheid der be-

rekeningen: daar de D.J.M.-japonnen verkocht werden

in zaken waar tevens, en in hoofdzaak, nog kleding in de
oude maten verkrijgbaar was, is het verklaarbaar, dat het

voorlopig juist de vrouwen met ,,moeiljke” afmetingen

zijn die hun toevlucht tot het betere maatsysteem nemen.

Van meer belang is, dat de proef de juistheid der bere-

kende standaard-maten ten volle bevestigd schijnt te

hebben. Vastgesteld is dat van de 4.634 verkochte D.J.M.-

japonnen slechts 6,28 pCt veranderingen (,,pomp”)

moest ondergaan, voordat zij de koopster goed pasten

(veranderingen, welke niet door de leverancier, doch door

de koopster zelf werden aangebracht, zijn hierbij mede-

gerekend).

Er zijn echter aanwijzingen dat dit percentage door enige

factoren beïnvloed is, welke bij algemene invoering van
het systeem spoedig uitgeschakeld zouden zijn, t.w.:

0,63 .pCt is veroorzaakt door de meermalen voor-

komende omstanligheid dat een modehuis de D.J.M.-

maat, welke de koopster eigenlijk moest hebben, niet

in voorrad had en dus een nabijkomende maat ge-

leverd werd;

voor het overige is het waarschijnlijk dat een deel van

de ,,pomp” veroorzaakt is doordat de verkoopsters

wegens onervarenheid in het werken met het systeem,

de klanten niet altijd in de juiste D.J.M.-maat klas-

seerden. Aanwijzingen hiervoor zijn: 1. dat gedurende

de 7 weken, dat de proef duurde, het wekelijks ge-

middelde steeds kleiner werd (de laatste week
3+
pCt)

en 2. dat de huizen welke véél D.J.M.-japonnen ver-

kochten een lager gemiddelde hadden dan die, welke

er slechts weinig aan de vrouw brachten.

‘) De Juiste Maat: Lichaamsafmetingen van Nederlandse vrouwen als basis
van een nieuw maatsysteem voor Damesconfectiekleding; onderzoek gehouden
in opdracht van N.V. Mag. De Bijenkorf te Amsterdam, door J. Sittig en Prof. Dr H. Freudenthal.

Ccei?

Voor Uw

Deviezen

alsmede voor het sluiten van een

Bagage- en

Reisongevallenverzekering

naar de

ROTTERDAMSCHE BANK N.V.
250
Vesttgln gen
in Nederland

Het is daarom aannemelijk, dat, wanneer het D.J.M.-

systeem is ingeburgerd, het ,,pomp”-percentage dichter

bij de 3 dan bij de 6 zal liggen.
Nu is niet nauwkeurig bekend hoe groot het gemiddelde

pomppercentage bij de confectie-detailhatidel thans is;

daar de bedrijven deze cijfers niet publiceren. Insiders

achten een gissing van 30 pCt verantwoord. Dat het

,D.J.M.-systeem ten aanzien van de huidige toestand een
grote verbetering brengt, blijkt wel hieruit, dat de mode-

magazijnen die aan de proef deelnemen, alle tot overtuig-

de voorstanders van het D.J.M.-systeem zijn geworden.

Het lagere ,,pomp”-percentage betekent, dat de omzet

van damesconfectie met minder kosten kan geschieden.

Een ander aspect van het D.J.M.-systeem is, dat het deze
omzet
.
aanmerkeljk kan uitbreiden. De uitslag van de

proef heeft de verwachting van de opstellers van het D.J.

M.-systeem bevestigd – welke gebaseerd was op het

verzamelde statistisch materiaal -, dat door dit systeem

ruim 90 pCt der vrouwelijke bevolking van Nederland

van goed passende kleding voorzien kan worden. Natuur-

lijk betekent dit niet dat 90 pCt der vrouwen inderdaad

confectie zal kopen, maar zeker mag men verwachten

dat het huidige percentge (nog geen 50) zal stijgen – en
een stijging met
5
betekent reeds een enorme omzet-

stijging voor industrie en handel. De concurrentie waar-

borgt.overigens dat het voordeel hiervan voor een groot

deel aan het publiek ten goede zal komen. In de confectie-

handel – verdeeld als deze is over een groot aantal onder-

nemingen – bestaan immers geen prijsafspraken en daar

het gebruik der nieuwe maten voor alle fabrikanten en

handelaren toegankelijk is (zelfs met overheidssubsidie
gestimuleerd wordt) is het niet mogelijk dat een enkele

groep zich daardoor een voorkeurpositie zal verschaffen.

Het gevolg van de proef is geweest, dat de industrie (de
sectie Japonnen van het Nederlands Economisch Verbond

van de Confectie-Industrie) heeft besloten, op het
D.J.M-
systeem over te gaan, terwijl tevens besloten is, na’ to-
gaan of op dezelfde basis de maten van damesmantels

en onderkleding genormaliseerd kunnen worden. Voorts

is besloten, het statistisch-materiaal te verzamelen, waarop

maatnormalisatje ook voor herenconfectie tot stand kan
worden gebracht.

Intussen moeten voor het invoeren der normalisatie,

alleen reeds in de japonnensector, uiteraard weerstanden

overwonnen worden. De fabrieken moeten van nieuwe

series patronen voorzien worden, gemaakt.naar de maat-

tabellen van D.J.M. Reeds is

besloten, deze grondpatro-,nen centraal te vervaardigen, waardoor aan de afzonder-

lijke bedrijven aanzienlijke kosten bespaard wordén.

418

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 Mei 1953

Vervolgens is echter een permanente contrôle nodig,

opdat niet ook dit maatsysteem geleidelijk aan ,,verwa-

ten” en van fabriek tot fabriek gaat verschillen. Ook deze

contrôle kan slechts uitgaan van de bedrjfsgenoten (fa-

brikanten en handelaren) gezamenlijk.

Deze vereisten vestigen de’ aandacht op een ander

aspect van de zaak, ni. op de normalisatie als ,,taak” voor

publiekrechtelij ke bedrijfslichamen. Een der voornaamste

redenen waarom zelfs principiële voorstanders der P.B.O.

talmen met het aanvragen van bedrjfsschappen in con-

creto is, dat men, de zaak nuchter beziend, dikwijls slechts

bitter weinig taken kan bedenken welke deze lichamen met

vrucht zouden kunnen aanpakken. Hier ligt mogelijk zulk

een taak – een taak wier vervulling rechtstreeks aan de

productiviteit van de bedrijfstak ten goede zou komen.

Mocht men op dit punt slagen, dan zou daarmede het

bewijs geleverd zijn waarop velen nog ongelovig wachten,

dat de combinatie van P.B.O. en productievermeerdering,

welke men aantreft bij de taakverdeling in het Minis-

terie, geen geheel toevallige is.

Amsterdam.

Mr 0. LEYENDEKKERS.

GELD- EN KAPITAALMARKT

De geidmarkt.

Naar thans bekend is geworden, werd bij de jongste in-
schrijving op schatkistpromessen door het Ministerie van

Financiën slechts f 40 mln toegewezen (bij inschrijvingen

van in totaal
f
100 mln). Vergelijkt men dit bedrag met

de totale hoeveelheid uitstaande promessen, die einde

April— onmiddellijk voor het stopzetten van de onbeperk-

te beschikbaarstelling van dit papier – f 2.562 mln be-

droeg, corresponderende met een maandgemiddelde van
meer dan f 200 mln vervallende promessen, dan lijkt het

zeer waarschijnlijk, dat het Rijk er inderdaad op uit is,
om de omvang van dit kortiopende papier rigoureus te

beperken. De thans gekozen weg is daarbij effectiever dan

die met behulp van het prijsmechanisme. Hoewel de

relatief sterke verlaging van het afgiftedisconto van jaars-

promessen t.o.v. de afgifterente voor 3 en 5 jaarsbiljetten

de geldgevers inderdaad heeft gestimuleerd om van pro-

messen op biljetten over te schakelen, toen van beide cate-

gorieën de afname nog geheel vrij was, is het in dat kader

toch niet gekomen tot een dergelijke uiterste beperking

van de belegging in jaarspapier als thans het geval is.

De marktdisconto’s bedroegen gedurende de verslag-

week
/16-/8
pCt voor Juni-December,
5/
pCt voor Janu-

ari/ Februari en
/8-/16
pCt voorin Maart/April 1954 ver-

vallend papier. Voor caligeld bleef het aanbod ruim en

de notering onveranderd
1/
pCt.

De kapitaalmarkt.

Op de aandelenmarkt blijft de stabiliteit van het koers-

niveau zeer groot. Per 8, 15 en 22 Mei bedroeg de alge-

mene aandelenindex achtereenvolgens 146,6, 146,6 en

146,5. De aandacht ging vooral uit naar de handel in

claims Holland-Amerikalj n; de koers hiervan week wei-

nig af van de theoretische waarde, welke laatste echter

is •gebaseerd op een aandelenkoers van circa 134 pCt,

waarin dus het slechte nieuws van de emissie al was ver-

disconteerd.

Op de obligatiemarkt bleef de stemming vast. De

Minister van Financiën heeft onlaûgs ingediend het Wets-

ontwerp Leningswet 1953, waardoor hij machtiging zal
krijgen voorin totaal f 1.500 mln nieuwe staatsleningen

te emitteren. De bedoeling hiervan is, aldus de Minister,

voorshands onder alle omstandigheden voldoende arm-

slag te hebben voor het aangaan van leningen ter dekking

van kapitaalsuitgaven en ter consolidatie van vlottende

schuld. Uit de huidige obligatiekoersen krijgt men in-

middels niet de indruk, dat de beleggers op korte termijn

een grootscheepse actie tot het uitgeven van nieuwe

langlopende staatsleningen verwachten. Zo noteert de

33/4 pCt staatslening 1953 thans 102
1
/
8
, de 3
1
/
2
pCt staats-

lening 1952 101
3
/
4
.

Het jaarverslag van de Bank voor Nederlandsche Ge-
meenten, dat gedurende de verslagweek uitkwam, legde
nog eens het accent op de sterke consolidatie, die op het
terrein van de gemeentelijke schulden reeds heeft plaats

gevonden. Het lijkt niet, dat een belangrijk beroep op de

kapitaalmarkt vooreerst juist van deze zijde te verwach-
ten zou zijn.

15 Mei 1953

22 Mei 1953
Aand. indexoljiers.
Algemeen . ……………………………

146,6

146,5
Industrie
………………………………
205,9

205,8
Scheepvaart

………….. . ……………

161,1

160,2
Banken
…………………………………
133,5

133,3
Indon. aand .

…………………………

49,4

49,5

Aanlelen.
A.K.0 .

…………………………………

162
1
/
2

163
1
A
Philips
…. . …………………………….

157%

159’/4
Unilever

………………………………
186

188%
H.A.L .

…………………………………

138%

126
3
/
4
cxci.
Amsterd

Rubber
…………………
93%

93
H.V.A.

…………………………………

98%

99%
Kon Petroleum
……………………
3O7’/

305%

Staatsfondsen.
2½ pCt N.W.S. ……. . …………….

79%

78½
3-3½ pCt 1947
………………………
96
13
/iG

96
7
/8
3 pct Invest. cert. ………………

97%
3½ pCt 1951
………… . ………… . ….

101½

101
3
/
4

3 pCt Dollariening
…………………
9/s

94
15
16

Diverse obligaties.
3
1
/
2
pCt Gem. R’dam 1937 VI

100

1003
,
8

3½ pCt Bataafsche Petr………100%

101%
3½ pCt Philips 1948
………………
.

1
0
01
11O

101
34 pCt Westl. Hyp. Bank

96%

96
1
/s
J. C. BRBZET.

RECENTE ECONOMISCHE

PUBLICATIES

Advies inzake het in de naaste toekomst te volgen systeem

van loonbeheersing,
uitgebracht aan de Minister

van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Publicatie

van de Sociaal-Economische Raad 1953, no
5,
44

blz., 1953, f1,—.

Interim-advies inzake het vraagstuk der werkgelegenheid,

uitgebracht aan de Ministers van Economische

Zaken en van Sociale Zaken en Volksgezondheid.

Publicatie van de Sociaal-Economische Raad
1953,

no 3, 34 blz., 1953, f0,60.

Zienswijzen en gedragingen bij het leiding .geven, door

Drs G. Bos, 177 blz., 1953, f6,90.

Werkgelegenheidspolitiek.
Ordening in een vrije econo-

mie, door Dr A. Bijl. N.V. De Arbeiderspers, Am-

sterdam 1953, 146 blz., f5,60.

Economische Documentatie.
Referatenblad. Samengesteld

door de Bibliotheek van de Economische Voor-

lichtingsdienst, met medewerking van de Bibliothe-

ken van de Nederlandsche Economische Hooge-

school en de Sociale Voorlichtingsdienst. Verschijnt

2
x
per maand. Ieder nummer bevat ca 125 referaten.

Abonnementsprijs per jaar
f25,—.

Vergelijkend vennootschapsrecht.
De N.V. naar Engels,

Amerikaans, Frans en Belgisch recht tegen de ach-

tergrond van de Nederlandse voorschriften, door

27Mei1953

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

419

Mr B. van der Esch. N.V. Uitg. MijW. E. J. Tjeenk

Willink, Zwolle 1953, 294 blz., f
.
8,50.

Sociografie in de practijk,
door Prof. Dr Sj. Groenman

e.a. 103 blz., 1953, ingen. r4,50.
Leidraad voor de materiële verzorging van archieven.

Rapport samengesteld door de Commissie voor de
materiële verzorging van archieven van de Studie-

groep voor Beheersdocumentatie. 102 blz., 1952,

f5,—.

Nationaal budgetonderzoek 1951.
Uitgavenrekeningen

van handarbeidersgezinnen. Centraal Bureau voor

de Statistiek, 19 blz., 1953, f 1,90.

4e nota inzake de industrialisatie van Nederland.
79 blz.,

1953, f.3,__.

De leer van de kostprijs.
(The econornics of cost ac,coun-

ting procedures), door Dr H. J. van der Schroeif. 3e,

nieuw bewerkte druk, 540 blz., 1953, f23,50.

Sociale verzekering en economische draagkracht der Ne-

derlandse volkshuishouding.
Wat zijn de ecoijomische

gevolgen van eén uitgebreid plan van sociale ver-

zekeringen en hoe kunnen deze worden opgevangen?

Uitgave van Drukkerij .Henri Bergmans N.V.,. Til-

burg 1953,
56
blz., f3,50.
Verslagboek der Economische en Sociale studiedagen

gewijd aan het ,,Bevolkingsvraagstuk”.
Gehouden te

Tilburg, onder auspiciën van de Senaat der Katho-

lieke Economische Hogeschool op 10 Januari en

11 Januari 1952, 113 blz., f2,25.

Nederland en de Europese integratie,
door Mr W.

Wentholt, 200 blz., 1953 f5,—.

De internationale handel,
door Drs O. Oprel. 64 blz.,

1953, f2,25.

Opmerkingen over de verandering van enige economnischç

en sociale verhoudingen door de belastingheffing,
door

M. A. Wisselink, 17 blz., 1953, f1,—.

Statistiek der sociale zorg 1950,
uitgave van het Centraal

Bureau voor de Statistiek. 94 blz., 1953, f7,90.

De Rotterdamse particuliere scheepsbouw in de tijd. van

de Republiek,
door Dr S. C. van Kampen. 244 blz.,

1953, f9,50.
Enkele aspecten van de loonpolitiek bij volledige werk

gelegenheid.
Openbare les gehouden bij de aanvaar-

ding van het lectoraat in de theoretische economie

aan de Vrije Universiteit op 27 Maart 1953, door

J. W. de Pous, ec. drs. De Erven F. Bohn N.V.,

Haarlem
1953,
31 blz., f 1,50.

Rationelles Vervielföltigen.
Eine aligemeine Ubersicht über

bewâhre Verfahren, door Hermann Windlinger.

Mit 70 Abbildungeh und 60 Arbeitsproben. 1952,

f 16,35.

Jahrbuch für die Ordnung von Wirtschaft und Gesellschaft.

Fiinfter Band. Begriindet von Walter Eucken und

Franz Böhm. 407 blz., 1953, f 29,40.

Organische Betriebsgestaltung,
door Werner von Schutz.

157 blz., 1953, f 11,05.

L’action des grands marchés financiers sur l’équilibre

monétaire,
door Bernard Ducros. 1952, f
6,85.

Maturity and stagnation in American capitalism,
door

J. Steindl. 248 blz., 1952, f 18,90.

Professional salesmanshiip,
door Alfred Tack. 256 blz.,

1953, f10,05.

The Bank of England note. A
history of its printing, door

A. D. Mackenzie. 163 blz.,
1953,
f 10,05.

Expectation in.economics,
door G. L. S. Shackie. 2nd; ed.,

160 blz., 1953. With a new appendix on the formal

properties of the concept of potential surprise,

f15,75.

Industriële

onderneming

met

uitgebreide

verkoops-
Organisatie in Deii Haag zoekt voor haar groeiend
bedrijf een

Chef van de

ADMI1ISTRATIE

Bij voorkeur accountant of drs. economie.

S

VERLANGD

wordt

brede

ervaring

op

administratief

ge-
bied, energieke leiding van përsoneel, tact in
de omgang, organisatietalent en zin voor eff i-
ciency. Leeftijd omstreeks 35 jaar.

GEBODEN

wordt een veelzijdige en interessante werkkring
met uitstekende perspectieven.
Aanvangssalaris.
8-9 mille.

0

Brieven met volledige inlichtingen over persoonlijke
en zakelijke antecedenten onder letters A.I. aan het
PSYCHOLOGISCH INSTITUUT o.l.v dr. J. Luning
Prak,

Laan Copes v. Cattenburch 8

Den Haai

DE WESTER BOEKHANDEL

Algemene Binnen- en Buitenlandse Boekhandel

Nieuwe Binnenweg 331

ROTTE EDAM

Telefoon 32076

Postgiro 18961

GESPECIALISEERD OP ECONOMISCH GEBIED

Heden verscheen bij uitgeverij Albani te Den

Haag de derde herziene druk van

Geschiedenis

van het

economisch denken

door Dr L. J. Ztminer,nai,

De derde druk is thans uitgebreid met een

hoofdstuk ,,De nieuwe economie van John

Maynard Keynes” en een hoofdstuk ,,Terugblik

en toekomst”.

Omvang 310 pagina’s.

Prijs
gebonden f 12,50.

Voor Uw gewaardeerde bestelling houden wij

ons gaarne aanbevolen.

Opbouw en verbetering

1

DE DIRECTIE VAN

PIETER SCHOEN & ZOON

ZAANDAM

roept sollicitanten op voor de positie van

INTERN ACCOUNTANT

Uitsluitend in aanmerking komen leden
van, het N.I.V.A. of de V.A.G.A., bij voor

keur niet ouder dan 35 jaar.

De werkzaamheden zullen mede omvatten de
contrôle, ter plaatse van de buitenlandse
vestigingen.

Brieven te richten aan de Directie.

van

PUBLIC RELATIONS

EMPLOYEE RELATIONS

CONSUMER RELATIONS

Zelfstandig werker, organisator (opl. mod. bedrijfs-

organisatlé), goed bespraakt, goed stylist, ervaring als

redacteur huisorgaan, public rel.man, ontwerper, loy.out man,

alsmede in admin. en commerc. functies in bedrijven en

fabrieken

zoekt contact voor plaatsing als

Public relations officer, Chef Publiciteit, Personeelchef,

Ass.-Directie, Sociaal Werker o.d. onder no. ESB 22-2,

Bureau v. d. blad, Postbus 42, Schiedom
Advertenties voor het eerstvolgende nummer diënen uiterlijk 2 Juni as, des voormiddogs in het bezit

te zijn von de Advertentie-afdeling, Postbus 42, Schiedam

AMEE~
_

1

N.V.

STOOM VAART-MAATSCHAPPIJ

A ,,HOLLAND-AMERIKA LIJN”

,

.

gevestigd te Rotterdam.

Uitgifte van

f. 20.000.000,. AANDELEN. AAN TOONDER

$

in stukken van f. 200,- en coupures van 5 stukken â
f.
200,. delende voor
de helft
in
de resultaten over het boekjaar 1953 en ten volle detende in
de resultaten over volgende boekjaren.

Ondergeteknde bericht, dat de inschrijving op bovengenoemde uitgifte,
$

uitsluitend voor aandeelhouders, zal zijn opengesteld op

VRIJDAG 5 JUM 1953

van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur, tot de koers van

100 pCt,

$

hij de kantoren te ROTTERDAM, AMSTERDAM ‘en ‘sGRAVENHAGE,

voor zover aldaar gevestigd, van de

ROTTERDAMSCHE BANK
N.V.
de Heren II. MEES & ZOONEN

de AMSTERDAMSCHE BANK
N.V.

op de voorwaarden van het prospectus dd. 20 Mei 1953.

Exemplaren van het piospectus en inscbrijvingsbiljetten zijn bij de
kantoren van inschrijving verkrijgbaar; eveneens een beperkt aantal
afdrukken van de statuten en van het verslag over 1952.

N.V. NEDERLANDSCH.AMERIKAANSCHE
STOOMVAART-MAATSCHAPPIJ
,,HOLLAND-AMERIKA LIJN”.

1

ROTTERDAM, 20 Mei 1953.

Vraag of Aanbod

op het gebied van

Kantoorbehoeften

Brandkasten

Machines

Apparaten

Fabrieks- en Kantoor-

gebouwen
Industrieterrein en, enz.

enz.

Ook dn is een annonce

in
,,Economisch.Statis-

tische Berichten”
de

meest aangewezen weg.

1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlIIIIIIIIIIIIIIIIlIIIIIIIIIIIIIIIIIII

Koninklijke

Nederlandsche

*

‘Boekdrukkerij

H. A. M. ROELANIS

SCHIEDAM

Auteur