Ga direct naar de content

Jrg. 35, editie 1754

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 20 1950

• ECONOMISCH

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH. INSTITUUT

35E
JAARGANG

WOENSDAG 20 DECEMBER 1950

No. 1754

COMi1’1ISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
‘. F. de Vries; C. oan den Berg (secretaris)
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Mertens; R. Miry;J. van Tichelen;
R. Vandepzstte; F. Versichelen.
S

BERICHT

In verband met de a.s. feestdagen zal op 27 De-
cember geen ,,E.-S.B.” verschijnen. Ter compen-
satie heeft dit – speciale – nummer een aan-
zienlijk groter omvang.

INHOUD
Blz.

Emigratievraagstukken

Werkgelegenheid en. emigratie in Nederland
door Ir A. N. Qan MW

…………….
1014

De emigratie vanuit maatschappelijk stand-
punt door

T.

Cnossen

………………
1017

Internationale achtergronden der Nederlandse
emigratie
dopr N.

C.

K’int

…………
1018

Gebaande emigratie
door C. van den ..J3erg ..
1022

De landbouw en de migratie
door Prof. Dr
E.

W.

Hofstee …………………….
1024

Emigratie en sociale verantwoordelijkheid
door

P.

de

Jong
.

……………………….
1026

Emigantenvervoer
door J. Krol

……….
1.029

-A a n t e k e n
i
n g e n

Statistiek van de buitenlandse migratie 1948
en

1949

…………………………
1030
Brazilië’s

immigratiepolitiek

…………..
1033

Geld-

en

kapitaalmarkt

………………
1036

be Belgische.geld- en kapitaalmarkt in No-
vember

1950

………………………’.
1036

Grafieken

……………………..
1037

S t a t i s t i e k e n

Bankstaten

…………………………
1039
Werkloosheid

en

werkverruiining in Neder-
land.

…………………………….
1089
Inleggingen en terugbetalingen bij de spaar-
banken

in

Nederland

………………
1040

De

kolenpositie

in

Nederland

…………
1040
In-

en

uitvoer van Nederland

…………
1040

C

wdproductie

……………………..
1040

AUTUI?Sfl1?CJIT VOORBEhOUDEN

Dezer daden

komt men tot een besluit. Soms met op het eerste gezicht

paradoxale inhoud. Zoals de gdachte van de redactie der

Economisch-Statistische Berichten om met een emigratie-

hummer te verschijnen op de datum ‘van het feest van de
huiselijke haard en de thuiskomst. Waarbij dan om de
schijnbare verwarring der geesten te vergroten en – tot
wanhoop van degene, die het herdenkingsartikel zal moeten
schrijven bij het vijftigjarig bestaan van dit blad – werd

besloten een nieuwe vorm te doen ingaan bij het laatste
nummer van het oude jaar.

Nieuw is die vorm ook weer net niet, meer wat gefat-soeneerd naar vrijer_stijl. De kaders zijn afgelegd, doch
de redactie ziet hierin niet de symboliek, dat de ,,E.-S.B.”
thans over de schreef zou kunnen gaan. Het blad, dat is
de idee van het blad, blijft naar wij hopen zichzelf gelijk.

Naar de kracht voor de verwezenlijking van deze ge-
dachte, zoekt niet alleen een redactie. 1-let is de vraag
voor geheel West-Europa, voor de Atlantische groep
in het algemeen. De samenkomst van Brussel heeft resul-
laten opgeleverj, die in het volgend jaar hun wezenlijke

inhoud moeten krijgen, doch die naar de vorm tenminste
de mogelijkheid van eenheid van optreden hebben geopend.

De kracht zichzelf genoeg te zijn, wordt thans van
Groot-Brittannië verwacht. Het einde van het jaar
wordt ook de Marshall-hulp, provisioneel, beëindigd.
Aan het einde van een halve eeuw is de wereidmacht, die
op haar hoogtepunt de twintigste eeuw inging, zover, dat
zij, door de economische gevolgen van een nieuwe bewape-
ningsonjunctuur, geen buitenlandse financiële hulp
meer behoeft.

Kan men de conseqienties van de eerste helft van deze
eeuw korter beschrijven? Dan wellicht door de mede-
deling, dat in de Verenigde Staten de nationale noodtoe-
stand is afgekondigd in verband met dreigingen in West-
Europa en feitelijkheden in Azië? 1-let zal echter ook een
tekenende trek blijven, dat de eerste feitelijke maatregel,
die hieruit voortvloeide, het ongedaan maken van de prijs-
verhoging van automobielen betrof.

Zo gaat het deel van de wereld, dat men meent te kennen,
de Kerstviering tegemoet en het oude jaar uit. Economisch
gemobiliseerd en geestelijk aanzienlijk dichter bij een
rustpunt dan een jaar te voren. Bewust van de narigheid
en des te vaster besloten – denkend aan van Oldenbarne-
velt – om te leven als een goed patriot.

Van vredestrompetten nog geen klank. Maar het kan
geschieden, zoals in het wondere verhaal van de tr6mpetter
van Münchhausen, dat een melodie, die thans nog be-
vroren in het metaal steekt, loskomt. Als de dooi mocht
invallen. –

STEEJNKOLEN HANDELSVEREENIGING IN. V.

Rotterdam

Utrecht

Amsterdam

d~8
rpee
r

M
A

Dan
c&kt
kij
detee
/

Een goede vestigingsplaats voor Uw bedrijf is Oostelijk Friesland,

want hier liggen een 12-tal industrieterreinen aan spoor- en auto-
wegen en aan 1000-tons vaarwater;

hier is een arbeidsoverschot van duizenden, die zeer geschikt zijn
voor industriële arbeid;

,

hier is de prijs van bouwrijp industrieterrein op stevige zandgrond

uiterst laag. Vraagt inlichtingen over vestigingsfactoren en indus-

triegebouwen aan het Bureau van het:

Industrieschap Oostelijk Friesland

POSTBUS 65

LEEUWARDEN

SOPHIALAAN 1

TELEFOON 05100-8144

1010

Kent U deze nieuwe uitgaven van’

STENFERT KROESE – LEIDEN?

*

BEDRIJFSECONOMISCHE MONOGRAPHIEËN

Deel XVI Dr P. J. Verdoorn: Grondslagen

Deel XVII Dr A. C.
M. van
Keep:

en techniek van de Marktanalyse.

.

De Dividendpolitiek.

Geb.
f
20.—.

Geb.
f
7.50.

• ..”Er bestaat behoefte aan dit boek. En zeker niet
alleen bij marktonderzoekers, die pas de practijk zijn-
ingegaan. De steeds groeiende belangstelling voor de
bedrijfsbegroting heeft de kring van belangstellenden
voor marktonderzoekingen aanzienlijk uitgebreid.”

Doelmatig Bedrijfsbeheer
Juni 1950.’

De schrijver plaatste een in de literatuur stietmoe-
derlijk behandeld onderwerp op uitnemende wijze voor
het voetlicht. Wij bevelen de bestudering van dit werk
dan ook gaarne aan; niet het minst om deze reden,
dat de dividendvraagstukken zo nauw vervlochten zijn
met heel het probleem van het risicodragende kapitaal.”
Prof. Dr F. L. van Muiswinkel
in De Economist, September 1950

CAPITA SELECTA DER ECONOMIE

onder redactie von Prof. S. Posthuma.

Deel X Dr
J.
Pen: De loonvorming in de –

Deel
Xli
Dr
G.

moderne volkshuishouding.

Stability Problem.

Geb.
f
12.75. –

…”De betekenis, die de vakvereniging heeft bij de
loonvorming en daardoor op cle hoogte van het arbeids-
loon, wordt door een ieder onderkend. Toch hielden de
in de êconomische wetenschap tot nu toe geldende theo-
rieën te weinig rekening met de omstandigheid, dat de
lonen werden bepaald door onderhandelingen tussen
de vakverenigingen en de georganiseerde ondernemers.
Het is Dr Pen gelukt een loontheorie op te stellen,
waarin met deze moderne factoren wel rekening is
gehouden. Het is daarom een zeer belangrijke bijdra-ge om een inzicht te krijgen in het thans zo complexe
vraagstuk van de loonvorming.”
t
%De
15 September 1950

Stuvel: The Exchange

Geb.
f
11.75.

In dit boek behandelt Dr Stuvel het vraagstuk of
en in welke mate de wijzigingen in in- en uitvoer,
welke het gevolg
zijn
van een toevallige wijziging in de
wisselkoers, er toe bijdragen het oorspronkelijk even-
wicht in de betalingsbalans te herstellen. Dit vraag-stuk is door de recente golf van devaluaties thans in
het middelpunt .der belangstelling komen te staan.
Door een systematische opzet van het betoog alsmede
door gebruik te maken van de wiskundige methode, is
de schrijver er in geslaagd deze materie op eenvou-
dige, •overzichteljke wijze te behandelen. Door zorg-
vuldige formulering in woorden van alle veronder-
stellingen, waarop het betoog is gebouwd, en van de
conclusies, waartoe het leidt, is zorggedragen, dat de
beschouwingen ook zonder kênnis van de wiskunde
zeer goed kunnen worden gevolgd.

Deel XI Dr D. B.
J.
Schouten: De over-

heidsflnancién in de Volkshuishouding.’

Geb.
f
7.50.

“Onder bovenstaande titel Is als nr XI van de Capita
Selecta der Economie verschenen een macro-economische
studie over de betekenis van de openbare financiën op
lange termijn voor de.omvang, de verdeling en de be-
steding van het nationale inkomen. Wij weten niet
welke verdere plannen er omtrent deze reeks bestaan, maar vast staat wel, dat deze met dit in alle opzichten
voortreffelijk werk werd voortgezet. Wij zijn ervan
overtuigd, dat deze uitgave de belangstelling zal heb-ben van allen, die met de materie van de theoretische
economie In aanraking komen.”
• Publieke Werken
9 September 1950

Zo
juist verscheen:

Tracing a new international balance.

Ing.
f
4.90.

Referaten en discussies van de’ in Juni j.l. gehou-den internationale studieconferentie, georganiseerd
door de Nederlandsche Economische Hoogeschool te
Rotterdam.
Onderwerp: Het herstel van een’ vrij en multilateraal
handelsverkeer.
Refeiaten van Prof. Dr J. Tinbergen, Dr R. Trif-
fin (U.S.A.) en Prof. S. Posthuma.
Discussies van Prof. I. Svennilson, Zweden; Dr. R.
F. lCahn, Engeland; Dr T. Wilson, Engeland; Prof.
Dr. F. A. G. Keesing, Prof. Léon H. Dupriez, België.

Deel
xm
Dr J. Kymmeil: De ontwikkeling
van het internationale betalingsverkeer.

Geb.
5
12.75.
Vroeger vormden vrijheid en evenwicht in het inter-
nationaal betalingsverkeer, en stabiliteit van de ruil-
voet de grondslagen der internationale monetaire ver-
houdingen. Ook thans vormen deze drie elementen nog
het ideaal van practisch alle regeringen blijkens hun
herhaalde verklaringen.
Dat dit ideaal nog bij lange na niet verwezenlijkt is,
behoeft geen toelichting. De afstand tussen.ideaal en werkelijkheid is zelfs zo groot, dat men eigenlijk wel
van een tegenstelling kan spreken. In dit boek wordt
voor het eerst in de Nederlandse economische litera-
tuur deze tegenstelling geanalyseerd en verklaard. De
vele misverstanden, die er over het vraagstuk van het
internationale betalingsverkeer heersen en die ontstaan
zijn uit onvoldoende inzicht in deze materie, kunnen door lezing van dit boek opgehelderd worden.

±
20December verschijnt:
Prof. Dr Fred. L. Polak: Om het behoud

van ons bestaan.
Geb.
f
12.—.
Naast en na de critische analyse van een aantal der
meest beklemmende sociale en culturele vraagstuk-ken van onze tijd, geeft Professor Polak telkens een
constructieve bijdrage inzake de mogelijkheden en
middelen van verwezenlijking der voor ons toekomstig
bestaan gestelde taken.

Blbliograie der Sociale Wetenschappen.

Dit tijdschrift verschijnt om de 3 maanden; wij zul-
len het U op aanvraag gaarne regelmatig gratis toe-
zenden. –

1,

Bovenstaande uit gaven kunt U bestellen bij

DE WESTER BOEKHANDEL-ROTTERDAM

NIEUWE BINNENWEG 331

gespecialiseerd op economisch gebied
Hiervoor kunt U gebruik maken van de in dit nummer bijgevoegde bestelkaart.

1011

,
r
.I
I

.

Ven. W. Buces, Amsterdam

– Koninklijke

Nederlandsche

BoekdrukkeriJ

H. A. M.Roelonts

Schiedam

R. MEES & ZOONEN

ANNO 1720

Bankiers & Assurantie-Makelaars

EXPORT MOG ELU KH ED EN

Wekelijks wordt het Netherlands Trade Bul-
letin naar duizenden geselecteerde adressen
over de gehele wereld – verzonden. Door dit
orgaan in te schakelen brengt IJ Uw producten
onder de aandacht van een, geïnteresseerde
lézerskring die – dit blijkt wel uit onze drukke
correspondentie, die wij met het buitenland
voeren – gaarne handelsbetrekkingen met Ne-
derlandse firma’s wil aanknopen. –
Vraagt vrijblijvend een bezoek aan van één
onzer fleren.

NETHERLANDS TRADE BULLETIN
Postbus 42 – Schiedcnn -, Tel. 69300

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering-Mij. ‘op het Leven en tegen invaliditeit N.V.

Aanpassing
von ondernemingspensioen- en

spoarfondsen aan de (komende)

nieuwe wettelijke bepaiingen

Kantoor: Believuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850 – 5346

_ MW

A

GeefUw
personeel of Uw

medewerkers be-

lang hij Uw zaak

met een:

COLLECTIEVE

PËRSONEELS-

VERZEKERING

N.V. LEVENSVERZEKERING MIJ.

.MLLMJJ
var
1859

‘Vraag
vrijblijvend inlichtingen

ROTTERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie)

11

Nationale Handelsbank, N.V.

Amsterdam -.
Rotterdam – ‘s-Gravenhae

Âlle Bank- en Effectenzaken

HET GAAT WAT TR A AjG MET DE BENELUX,

MAAR –
. –

KOMEN DOÉT ZIJ!

Mijn kantoor in Brussei verzorgde

reeds
markt-analyses
voor

– verschiiiende Nederlandse fabrieken

Inlichtingen en referenties gaarne verstrekt door

Dr. E. J. TOBI, VAN ALKEMADELAAN 70,

‘S-GRAVENHAGE

‘TELEFOON 777091

13

1012 –
t

t

20 December 1950

ECONOMISCH-STA TISTISCHE BERICHTEIV

1018

DR ARTIKELEN’ VAN DEZE WEEK

Ir
A.
N. VAN MILL,’ Werkgelegenheid en emigratie in

Nederland.

Werkgelegenheid en
migratie
zijn complementair, in

die zin, dat bij tekortschietende .werkgelegenheid de emi-
gratie en bij overvloedig *erkgelegenheid de immigratie
als een evenwichtsfactor tussen de werkgelegenheids-

mogelijkheden en de omvang van de beroepsbevolking
optreedt. In, de tijd van de zgn. Vrije economie werd de
werking van deze evenwichtsfactor geheel aan het vrije

spel der maatschappelijke krachten overgelaten. De vrije,

ongeordende, op natuurlijke wijze op werkgelegenheid
en, arbeidsmarkt afgestemde migratie heeft thans plaats •”

gemaakt voor een gebonden, geordende, op planmatige
wijze •op werkgelegenheid en arbeidsmarkt gerichte mi-

gratie. Deze karakter-verandering moet in het practisch
werk als feit worden aanvaard, wil men de internationale
migratie bevorderen. Na een samenvatting van de voor
Nederland maatgevende omstandigheden en verlangens,

voortvloeiende uit en samenhangende met de werkgelegen-
heids- en arbeidsmarktsituatie, geeft schr. de hoofdtrekken
aan van de meest wenselijke emigratiepolitiek.

T. CNOSSEN, De emigratie vanuit maatschappelijk

standpunt.

De binding tussen werkgelegenheidspolitiek en emigratie

wordt door velen, voorM wanneer emigratie in de praktijk
wordt gedegradeerd tot internationale arbeidsbemidde- –

ling en een subsidiëring niet de geschiktheid, maar de
misbaarheid der emigranten vooropstelt, onjuist geacht.

Als men uit overwegingen’van geschoold of ongeschoold
aan een, land de voorkeur geeft, terwijl men niet in aan-
merking neemt of aansluiting bij het ene volk veel ge
makkelijker is dan bij het andere, wordt de ,,main point”,
nl. het. bieden van een mogelijkheid aan Nederlandse
burgers tot geestelijke en maatschappelijke ontplooiing in een ander land, volkomen miskend.

W. C. KWINT, Internationale achtergronden der. Neder-
landse emigratie.

De Nederlandse emigratiemogelijkheden komen tegen
het geheel van internationale achtergronden voor9 het
ogenblik tamelijk gunstig uit. Of onze emigratie kan
gelukken hangt af van de economische toestanden in de
‘Britse Dominiöns en van, de vraag, of onze emigratie daar

op de duur de goodwill blijft hëhouden, die zij tot nu toe
heeft verworven. Zeker is men daarvan nooit,; gehoopt
moet daarom worden, dat de emigratie naar Brazilië en
Argentinië zich, vooral voor landbouwers, kan ontwikke-
len. Op dit ogenblik is daarin nog geen voldoende inzicht
verkregen. Voor een omvangrijke immigra tie schijnt, althans
in Brazilië, geen ‘plaats te zijn. Het oplossen van ons
bevolkingsprobleem,via de weg der emigratie is nog lang
niet zeker. Veel komt aan op een voorzichtig gevoerd
buitenlands beleid,, dat is gebaseerd op een diepgaande
kennis der binnenlandse toestanden.

C. VAN DEN BERG, Gebaande emigratie.

Een goede organisatie van de emigratie in ons land is
van grote betekenis voor het slagen van de pogingen tot
bevordering van de emigratie. Over de meest gewenste organisatievorm bestaan’ vrij grote meningsverschillen
tussen enerzijds het Rijksarbeidsbureau en anderzijds de
particuliere (maatschappelijke) organisaties. Thans is
door de Minister van Sociale Zaken een nieuwëorganisatie-
vorm voorgesteld met samenwerking van Overheid en
maatschappelijke organisaties, zowel wat betreft de beleids-
vorming als de uitvoering van ‘het beleid. De weg naar

buitn is voor de Nederlandse emigraht in principe ,,dubbel-

banig”.

Prof. Dr E. W. HOFSTEE, De landbouw en de migratie.

Het Nederlandse klei- en laagveengebied enerzijds en

de zaridgronden anderzijds verkeerden en verkeren t.a.v.
de migratie in een belangrijk verschillende positie. In het

eerste gebied was het na de landbouwcrisis noodzakelijk
voor het agrarisch geboorte-overschot een uitweg te

vinden. Thans is de situatie in dit gebied gewijzigd; het
geboortecijfer is gedaald, en het lijkt niet onwaarschijn-

lijk, dat er binnen afzienbare tijd eerder sprake zal zijn

van een tekort aan arbeidskrachten dan vaneen teveel.
Op de zandgronden breidden de bestaansmogelijkheden

zich in het eerste
3/4
van de 19de eeuw weinig uit; de

bevolking nam vrijwel niet toe. Aan het eind vandel9de

eeuw boden o.a. een grotergebruikvan kunstmest, ontginnin-
gen en zuivelfabrieken, meer bestaansmogelijkheden, waar-door het geboôrtecijfer steeg. Geleidelijk aan worden echter
de mogelijkheden voor de boerenzoons om een eigen bedrijf
te verwerven o.a. door gebrek aan geschikte woeste grond
steeds geringer en deze groep vormt thans één der grootste
problemen van agrarisch Nederland. De enige redelijke

oplossing vormt migratie.

P. DE JONG, Emigratie en sociale yerantwoordelijkheid.

In dit artikel wordt het groeiende sociale verantwoorde-

lijkheidsbesef ten aanzien van de emigratie en de emigran-
ten in Nederland over de;afgelopen honderd jaar in het
kort weergegeven. Drie phasen m.b.t. de emigratie worden in deze eeuw onderscheiden, t.w. vrije emigratie, gequoti-
seerde immigratie en geodende emigratie. In deze drie
stadia valt een toenemende sociale activiteit van,kerken,
organisaties uit de vrije maatschappij en Overheid, in
verband met de emigratie, waar te nemen, welke zich ont-
wikkelt als reactie op commercieel belang en uit individuele
zorg tot sociale zorg, -voorzorg en -nazorg, een en
ander met behoud van het beginsel van emigratie als vrije
daad. De betëkenis van de te verwachten bundeling van
krachten op dit terrein wordt in het kort geschetst.

J. KROL, Emigranten Qer’oer.

Het particulier initiatief ziet in emigrantenvervoer
weinig mogelijkheden. Aangezien omtrent de noodzaak
yan emigratie vrijwel geen verschil van mening bestaat,
ligt het daarom voor de hand, dat op het gebied van emi-

grantenvervoer een taak voOr de Overheid is weggelegd.
Schr. schetst in dit artikel de maatregelen, die in deze
zijn en worden genomen en de moeilijkheden, waarmee ‘de
Regering bij het emigrantenvrvoer heeft te kampen.

– SOMMAIRE

Le pr’ésent numéro est consacré aux problémes d’émigra-
tion. Le premier article est dû â la plume de l’ingénieur
A. N. van Mill et traite du marché de travail et de l’émigra-
tion aux Pays-Bas. M. T. Cnossen examine l’émigration
aux Pays-Bas du point de vue social. M. N..C. Kwint
esquisse le fond international de l’émigration néerlandaise.
Le problème actuel de l’organisation de l’émigration néer-
landaise est analysé par M. C. van den Berg. Ensuite,
trois autres aspects notamment l’agriculture et l’émigra-
tion; l’émigration et la responsabilité sociale;’ et le trans-
port des émigrants, sont traités respectivetnent par le
professeur Dr E. W. Hofstee, M. P. de Jong et M. J. Krol.
Enfin on reproduit une étude des statistiques relatives
â la migration étrangères de Pays-Bas ava’nt 1948 et 1949
et de la politique d’immigration au Brésil.

1014

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20
December 1950

Werkgelegenheid dn emigratie in Nederland

Emigratie en middel ian bestaan zijn altijd naui

verweven geweest. Zodra het middel van bestaau ver-

loren ging of ernstig werd bedreigd, zocht de men’s naar

een ander, zo mogelijk in eigen omgeving, in verder

gelegen streken en zo nodig buiten de landsgrenzen. Zo
hebben in verleden en heden steeds grpte aântallen

mensen in andere landen een nieuw bestaan gezocht en

gevonden.

Wie middel van bestaan zegt, zegt tevens werkgelegen-

heid, want laatstgenoemd begrip is niets anders dan de

gesommeerde bestaansmiddelen. Derhalve zijn migratie
en werkgelegenheid complementair, in die zin, dat bij
tekortschietende werkgelegenheid de emigratie en bij

overvloedige werkgelegenheid de immigratie als een
evenwichtsfactor tussen de werkgelegenheidsmogelijkheden

en de omvang van de beroepsbevolking optreedt.

In de tijd van de zgn. Vrije economie wordt de werking

van deze evenwichtsfactor – de vloeibaarheid van de
arbeid in internationale zin – geheel aan het vrije spel

der maatschappelijke krachten. overgelaten. In deze
periode kan dan ook een emigrantenstroom worden waar-

genomen, ontspringende in de landen, waar de bestaans-
middelen achterblijven bij de groei der beroepsbevolking
en waar de economische ontwikkeling te weinig expansie

vertoont en vloeiende naar de landen, waar. de bestaans-

mogelijkheden veelvuldiger zijn dan de toenemende be-
volking kan benutten en waar de economische ontwikkeling
een overvloedige expansie laat zien. Daar deze migratie

zich zoider enige beïnvloeding van kunstrnatige factoren,
met name zonder beïnvloeding door de Staat, voltrekt,
kan tijdens die periode met recht van een vrije, ongeordende

emigratie worden gesproken, die evenwel, zij het ook op
natuurlijke wijze, rechtstreeks samenhangt met de werk-
gelegenheids- en arbeidsmarktsituatie in de deelhebbende

landen.

Na de eerste wereldoorlog wijzigde dt beeld zich vol-

komen. Door deze wereldoorlog was de economische

structuur van de verschillende landen ernstig gestoord,
zodat vele landen te kampen hadden met het in evenwicht
brengen van hun economie, terwijl de met deze wereld-

oorlog ingetreden lange golf van economischeeb de econo-
mische crises extra diep maakte. De met elkaar samen-
hangende problemen van economische structuur, werk-

gelegenheid en werkloosheid waren dientengevolge aller-
wege aan de orde van de dag en leidden als voortzetting van het staatsingrijpen in ‘de voorafgegane oorlogsjaren
veelvuldig tot bemoeiingen van de Staat met het econo-
mische en sociale leven. De tijd van het Vrije spel der
maatschappelijke krachten was voorbij, de periode van

het zgn. interventionalisme was aangebroken. Op het
terrein van de migratie werd dit staatsingrijpen aan-
gewakkerd door het door de oorlog versterkte nationalisme,
door de ontwrichtingen op de arbeidsmarkt als gevolg

van de verstoorde economische structuur en van de diepere
crises, mitsgaders door het opnieuw ontstaan van een
emigrantenstroom. uit Europa naar de overzeese landen.
In deze immigratielanden werden dientengevolge in snel
tempo restricties ten aanzien van de immigratie ingevoerd,
somtijds bijde Wet (Verenigde Staten 1921, Argentinië
1923, Australië 1925, Brazilië 1925), somtijds door admini-

stratieve bepalingen, somtijds ook met behulp van beide;
rest!icties, die er toe leidden, dat in de jaren dertig onder
invloed van de wereldcrisis en ‘de daaruit voortvloeiende

ineenshrompeling van de werkgelegenheid de migratie

vrijwel tot stilstand kwam.

Na de tweede wereldoorlog tekende zich weer een nieiwe

ontwikkeling a. Tijdens deze oorlog was, om de daaruit
voortvloeiende moeilijkheden te boven te komen, aller-
wege overgegaan tot een van §taatswege geleide, plan-

matig bedreven economie. Op grond van de hiermede
opgedane ervaringen brak het inzicht baan, dat de zo

groté na-oorlogse economische problemen alleen door een

planmatig opgezet economisch handelen zouden kunnen

worden opgelost, zij het ook, dat in de diverse landen

over het geven van leiding aan dit planmatig optreden –

en met name over de invloed van de Staat hierin –

veel verschil van opvatting bestond. Ook op het terrein
van de migratie oefende deze opvatting omtrent het plan-
matig handelen een grote invloed uit en wel zeer spoedig,

omdat door verschillende oozaken het migratievraagstuk

internationaal aanstonds ter tafel kwam. Allereërst was

er het vraagstuk van de grote aantallen politieke vluchte-

lingen, aan wie een nieuw bestaan moes worden verschaft.
Voorts was er het zich in meerdere landen openbarende

tekort aan arbeidskrachten, veroorzaakt door herstel-
werkzaamheden enerzijds en door de grote vraag naar

goederen op allerlei gebied anderzijds en tenslotte was er

het in enkele landen, met name Italië, optredende over-
schot aan arbeidskrachten. In verschillende elkaar in snel
tempo opvolgende internationale ,,manpower”-bespre-
kingen leidden deze omstandigheden spoedig tot de al-

gemeen aanvaarde opvatting, dat de migratiebewegingen

zodanig dienden te worden geleid, dat de verschillende
landen en gebieden voôrtdurend elkaars tekorten en over-

schotten aan arbeidskrachten van meer blijvende aard op
planmatige wijze moesten trachten uit te wisselen. Dit
zou dan moeten geschieden met behulp van de respectieve
arbeidsmarktorganen, kennelijk omdat deze tijdens de
oorlog in de geallieerde landen zo uitnemend in staat

waren gebleken, de toen ter tijd noodzakelijke en omvang-
rijke verplaatsingen en verschuivingen van arbeidskrachten

tot stand te brengen en omdat het in wezen geen verschil
.maakt of deze op werkgelegenheid en arbeidsmarkt af-
gestemde verplaatsingen binnenslands dan wel buitens-

lands geschieden.

De in ae periode tussen de beide wereldoorlogen af-
gedamde emigratiestroom kan; nadat in de belligerente
landen de noodzakelijke reconstructie en met name de
overgang van oorlogs- op vredeseconomie is voltrokken,
weer gaan vloeien; echter niet meer als een vrije onge-
ordende stroom, doch in een gekanaliseerd stelsel, waarvan

de sluizen door de respectieve regeringen worden bediend.
Dit betekent, dat de vrije, ongeordende, op natuurlijke
wijze op werkgelegenheid en arbeidsmarkt afgestemde
migratie heeft plaats gemaakt voor een gebonden, georden-

de, op planmatige wij ze op werkgelegenheid en arbeids-
markt gerichte migratie, een karakterverandering, die betreurd of toegejuicht kan worden, al naar gelang de
eigen instelling, doch die in. het practisch werk als feit

aanvaard zal moeten worden, als- men de internationale
migratie tenminste bevorderd wenst te zien.

Deze karakterverandering heeft tot gevolg, dat de immi-
gratielanden, zich rekenschap gevende van de vermoede-
lijke ontwikkeling van hun economische structuur en van de daaruit voortvloeiende werkgelegenheids- en arbeids-
marktsituatie, aangeven, hoeveel emigranten – en van

20 December 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1015

welke categorie – zij bereid zijn toe te’laten. Op overeen-

komstige wijze handelende, bepalen de ernigratielanden
voor hoeveel emigranten – en van welke categorieën –

zij de emigratie willen bevorderen. Het spreekt welhaast

vanzelf, dat de maatgevende omstandigheden én ver-
langens van emigratie- en immigratielanden, voort-

vloeiende uit en samenhangende met hun werkgelegen-

heids- en arbeidsmarktsituatie, elkaar niet
zi1len
dekken

en dat dientengevolge door onderhandelingen tussen deze

landen tot een wederzijds aanvaardbaar compromis
moet worden ge1omen, waarbij de belanghebbende landen
wederkerig meer of minder water in hun wijn zullen
moeten doen. –

Voor Nederland kunnen de maatgevende omstandig-

heden en verlangens, voortvloeiende uit en samenhangende
met de werkgelegenheids- en arbeidsmarktsituatie, als

volgt worden samengevat:
De betalingsbalans vertoont een aanmerkelijk tekort,

dat tot dusverre mede door deMarshall-hulp kon worden

gedekt. Om de betalingsbalans in de toekomst te doen
sluiten, is, gelijk bekend, een industrialisatieprogramma
ontworpen, hetwelk zodanig is, dat het aanbod, dat in de

eerste jaren op de arbeidsmarkt komt, kan worden op-
genomen, wanneer -tenminste 10.000 beroepspersonen
– hetgeen, vrouwen en kinderen medegerekend, op ca

80.000 emigranten neerkomt – emigreren. Hoewel de
beide eerste jaren van het industrialisatiestreven uit-

komsten hebben opgeleverd, die niet onbevredigend zijn,
is het geenszins zeker, dat de laatste zware loodjes ook
kunnen worden opgebracht. Het is dérhalve stellig niet

uitgesloten, dat in de toekomst het aantal van 10.000
emigrerende beroepspersonen nog moet stijgen.

De werkgelegenheidssituatie is momenteel, over het geheel genomen, niet onbevredigend. Op de arbeidsmarkt
,heerst, totaal generaal gesproken, nog een toestand van

,,full-employment”, al bestaan er voor enige categorieën
van personen, zomede in enkele beroepen en beroeps-

groepen, duidelijke overschotten, met name voor oudere
arbeidskrachten, kantoorpersoneel, ongeschoolden, chauf-
feurs, bakkers, kappers, schoenfabrieksarbeiders, terwijl

er bovendien in bepaalde gebieden van Friesland, Gronin-
gen, Drente en Brabant een niet onbetekenende-structu-
rele werkloosheid moet worden geconstateerd. Voor de
verdere toekomst moet echter worden gerekend op. een
toenemende belasting op de arbeidsmarkt door het jaar-
lijkse accres van de beroepsbevolking (thans ruim 40.000,
welk aceres in de periode 1955-1960 stijgt tot ongeveer
50.000 en in latere jaren zelfs oploopt tot 75.000 door de

hoge geboortecijfers onmiddellijk na de bezetting), zomede door de i’o noodzakelijke stijging der arbeidsproductiviteit.
In de toekomst mag derhalve een belangrijk aanbod op de
arbeidsmarkt worden verwacht, waarvan de bovenbe-doelde groepen – wellicht nog met enkele uitge1reid –
de harde kern zullen vormen. flaarnaast is in verschillende

delen van het land het kleine boerenprobleem zeer druk-
kend, terwijl voor tal van boerenzoons de mogelijkheid

van zelfstandige vestiging in eigen – land niet bestaat.

S. De industrialisatie, welke noodzakelijk is voor het
doen sluiten van de betalingsbalans en voor het opslorpen
van een zo groot mogelijk deel van het aanbod op de arbeids-
markt, maakt het o.a. noodzakelijk, dat over voldoende
vaklieden kan worden beschikt. Te bedenken valt hierbij,
dat in het bedrijfsleven op 1 vakman schematisch gesproken
ongeveer 8 ongeschoolden zijn tewerkgesteld. Daar aan
vaklieden nog steeds een tekort bestaat, vloeit hieruit
voort, dat de emigratie van vaklieden de industrialisatié
belemmert en met name de werkgélegenheid voor drie-
maal zoveel ongeschoolden zal doen verdwijnen, als er vak-
lieden emigreren. Onder deze omstandigheden is het
duidelijk, dat het bevorderen van de emigratie van vak-

lieden voorshands, om het ontstaan resp. het oplopen

van werkloosheid ‘te voorkomen, zoveel mogelijk moet

worden vermeden, althans niet worden bevorderd.

• 4. De mogelijkheid een blijvende emigratie van enige
betekenis te’ doen ontstaan en te behouden, wordt on-

gunstig beïnvloed door een viertal omstandigheden en

wel:

Behoudens voor vaklieden, waaraan niet alleen in

ons land, doch nagenoeg overal ter wereld tekorten

bestaan, zijn de opnemingsmogelijkheden in die immigratie-

landen, welke een redelijk levenspeil waarborgen, betrekke-
lijk beperkt. Deze . beperkte opnemingsmogelijkheden
kunnen in verschillende landen bovendien nog moeilijk

worden gerealiseerd, omdat het gebrek aan huisvesting

daartoe een belemmering vormt;

Als gevolg van allerlei omstandigheden, o.a. scheeps-
”erliezen in de oorlog, omvangrijk zeetransport na de

oorlog, met name van troepenvervoer, zijn de transport-

mogelijkheden, al is hierin de laatste jaren gaandeweg
enige verbetering gekomen, nog beperkt;

De kosten van emigratie – in het bijzonder van het

transport, hetzij ter zee, hetzij dpor, de lucht – zijn zo
hoog, dat deze door een niet onbelangrijk deel der adspirant-
emigranten niet kunnen worden gedragen;

Als gevolg van het tekort op de betalingsbalans

kunnen aan de emigranten, die hier te lande hun bezit

geblokkeerd moeten achterlaten, slechts bescheiden be-
dragen aan deviezen worden medegegeven, waardoor
entrzijds 0e levensomstandigheden van deze emigi anten
onmiddellijk na aankomst in den vreemde door geldkrapte
worden bemoeilijkt en waardoor anderzijds de emigratie
voor hen, die in het immigratieland een zelfstandige
vestiging, hetzij in de landbouw, hetzij in dc industrie,
voor ogen staat, bezwaren in de weg worden gelegd.
Zowel het ene als het andere, zijn oorzaak, dat aan de
emigratie van hen, die hier te lande-eigen bezit hebben,
een rem wordt aangèled.

Het blijvend handhaven van een emigratiebeweging
vereist het toepasen van een ‘deugdelijke selectie, afge-
stemd op de eisen, welke aan de emigrant aangaande
kentiis, yakbekwaamheid, doorzettings-._en aanpassings-

vermogen in den vreemde worden gesteld, aangezien
anders het percentage mislukkingen te groot wordt. Dit betekent niet alleen het doen ontstaan van meer
menselijk leed dan nodig is, doch bovendien het betalen
van aanmerkelijke repatriëringskosten en – wat uit een
emigratie-oogpunt het ergste is – het verloren gaan van
de goodwill bij het immigratieland, zodat dit land voor de
dekking van zijn behoefte aan arbeidskrachten het oog zal
gaan richten op andere emigratielanden. Deze eis krijgt
nog een bijzonder relief door het feit, dat in Europa, in
het bijzonder, in Italië en West-Duitsland, grote aan-
tallen arbeidersoverschotten aanwezig zijn, waarvoor naar-stig naar emigratiemogelijkheden wordt
g
ezocht en waarin

de immigratielanden c1e door hen gewenste arbeidskrachten
in het algemeen wel zullen kunnen vinden.

Bij de emigratie dien 1 elke vorm van dwangte worden
vermeden, want emigratie behoort te zijn en te blijven de
vrijwilligë daad van een- voor eigen bestaan verantwoorde-
lijk individu, om inden vreemde een nieuwe, meer uitzicht
biedende, bestaansmogelijkheid te benutten. Dit betekent
uiteraard, dat onder normale ostandigheden geen
dwang dient te worden uitgeoefend op personen, wier
bestaan bedreigd wordt, om te emigreren, al verdient het
wel aanbeveling, om, hen, als zij de geschiktheid voor
emigrant bezitten, duidelijk het verschil in mogelijkheden
hier te lande en elders voor te houden; dit betekent even-
zeer, dat’ behoudens in noodomstandigheden evenmin
dwang wordt uitgeoefend, om personen, die willen emigre-
ren, ‘te beletten, het land te verlaten, omdat zij in de

– 1016

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20
December 150

Nederlandse jeconomie slechts node kunnen worden

gemist, al zal bij het doen benutten van de beperkte

scheepsruimte wel voorrang dienen te worden gegeven aan

hen, die wegens een bedreigd bestaan in het bélang van

henzelf en van de Nederlandse volksgemeenschap het meest

in aanmerking komen, om te, emigreren.
Uit vorengenoemde overwegingen vloeit een emigratie-

politiek voort, welke zoveel als mogelijk de, navolgende
hoofdtrekken zou moeten vertonen:


A.
Uit overweging 1 volgt, dat de totale omvang der
emigratie tenminste circa 30.000 personen per jaar zou
moeten omvatten; wenselijk is een enigszins grotere om-

vang met het oog op het feit, dat deze omvang de afge-

lopen jaren door het gebrek aan cheepsgelegenheid en

door de nog niet tot rijpheid gekomen opnemingsmoge-

lijkheden in de immigratielanden geringer is geweest,

waard oor enige achterstand is ontstaan, zomede met het oog op de omstandigheid, dat het geenszins zeker is, dat

het industrialisatieplan volledig zal slagen.

Uit overweging 2 kan worden afgeleid, dat het .vense-

lijk is, de emigratie’ zoveel als mogelijk te doen bestaan

uit personen, behorende tot de ond,er die overweging
genoemde overschotcategorieën of -gebieden. In de
practijk zal ten aanzien van deze wenselijkheid heel wat

water in de wijn moeten worden gedaan Vooreerst zijn de

immigratielanden in het algemeen niet bereid, kantoor-
personeel of oudere arbeidskrachten op te nemen; voorts

vallen bij de selectie meermalen heel wat adspirant-
emigranten van de overschotcategorieën als ongeschikt
uit, terwijl tens,lotte de emigratielust in de overschot-

gebieden stellig niet het grootst is, zij het, ook, dat hier en

daar in dit opzicht enige kentering te bespeuren valt

door betere voorlichting – en wat nog veel doeltreffender

werkt – door goede berichten van geslaagde emigranten,

herkomstig uit dergëlijke gebieden.

Uit overweging 3 vloeit voort, dat de emigratie van
vaklieden bepaaldelijk ongëwenst is; evenwel zal als gevolg

van de verlangens der immigratielanden een volledig afwij-
zende houding niet steeds kunnen worden volgehouden.
Echter zal er dan, om geen schade aan het economisch
leven en de werkgelegenheid in het eigen land te veroor-
zaken, naar gestreefd dienen te worden, dat op 1 geschoolde
tevens 3 niet-geschoolden of andere vertegenwoordigers

van overschotcategorieën moeten kunnen emigreren.

Uit overweging 4 sub a volgt, dat, waar de emigratie-
mogelijkheden niet veel hoger kunnen worden aangeslagen
dan de gewenste omvang, het doen benutten van die
emigratiemogelijkheden door personen, wier bestaan niet,
of winig, is of zal worden bedreigd, tot het gevolg zal
kunnen hebben, dat anderen, wier bestaan wèl is of wordt
bedreigd, nl. de personen, behorende tot de sub 2 genoemde
overschotcategorieën of -gebieden, niet zullen kunnen
emigreren. Derhalve gebiedt de rechtvaardigheid en ook
het landsbelang, dat de niet tot de overschotcategorieën
of-gebieden behorende adspiraiït-emigranten slechts voor
emigratie in aanmerking worden. gebracht in de mate,
als het aantal der gegadigden uit die categorieën en ge-

bieden dit toelaat.

Uit de overweging 4 sub c volgt, dat, wanneer een

blijvende emigratiestroom van enige betekenis wordt
gewenst, aan het op en of andere wijze subsidiëren van
de emigratiekosten niet kan worden ontkomen. Deze
subsidiemogelijkheid zal evenwel met grote bescheidenheid
gehanteerd moeten worden, daar de moeilijke budgetaire

positie van de Staat in dit opzicht geen enkele overdadig-
heid toelaat. Het verstrekken van subsidie aan, emigranten

zal derhalve beperkt dienen te blijven tot degenen, die

behoren tot’ de meergenoemde overschotcategorieën’ en
-gebieden ‘en slechts voor zovêrre deze de emigratiekosten

niet zelve voor hun rekening kunnen’nemen.

Uit de overweging 4 sub d kan worden afgeleid, dat het weiselijk moet worden geacht, alle emigrânten, uiter-

aard binnen het raam van de mogelijkheden van de de-
viezenpositie, in de gelegenheid te stellen, een zo ruim

mogelijk bedrag aan deviezen op te nemen en aan de

emigranten, die een zelfstandige vestiging tot doelwit

hebben gekozen, de mogelijkheid te bieden, voor geblok-

keerd geld een passende bedrijfsinventaris of -uitrusting

aan te schaffen, waarbij de eis lan worden gesteld, dat

deze, om het deviezenverlies zo laag mogelijk te doen zijn,

van Nederlands fabrikaat moet zijn. Op dezelfde gronden

ware ook de mogelijkheid te openen tot het medenemen

van een montagewoning voor hen, die geblokkeerd bezit
hier te lande moeten achterlaten, vooral omdat in de

meeste immigratielanden het gebrek aan huisvesting de

immigratiemogelijkheden beperkt. Voor het verlenen van

dergelijke faciliteiten bestaat te meer aanleiding, omdat de
emigratie in dubbele zin verminderend op de deviezen-

behoefte van de Nederlandse volkshuishouding inwerkt,

nl. in de eerste plaats, omdat het steeds terugkerende
deviezenbedrag, dat vereist wordt, om de consumptie

van het Nederlandse volk mogelijk te maken, geringer in

omvang wordt en voorts

omdat de omvang van de tot

stand te brengen industrialisatie vermindert, waardoor de

deviezenbedragen, begrepen in de daartoe vereiste in-‘

vesteringen, dalen.

Uit overweging ‘5 vloeit voort, dat door de selectie

(zie ook sub B) strijdigheid met de belangen van de werk-

gelegenheid en de arbeidsmarkt zal optreden. In het belang
van de eniigranten en van de Staat dient dit integraal te

worden aanvaard, doch met des te meer klem dient daarna
bij de overige onderdelen der emigratiepolitiek het werk:
gelegenheids- en arbeidsmarktbelang ten volle tot gelding
te komen, opdat, voor zoveel als maar enigszins mogelijk,

de emigratie haar taak – het’ bieden van een meer uit-

zicht gevend bestaan in den vreemde aan hen, wier
bestaan hier te lande op wankele basis berust – zo recht-

vaardig mogelijk kan volbrengen.

Uit overweging 6 kan worden afgeleid, dat in verband
met het vermelde sub B een goede voorlichting in de

overschotgebieden noodzakelijk is en dat in verband met
het vermelde sub D een goede bekendmaking van de
motieven voor hét verlenen van voorrang en van subsidie

aan adspirant-emigranten uit de overschotcategorieën

eh -gebieden gewenst kan worden geacht.

Hiermede zijnde hoofdtrekken van de meest wenselijke
emigratiepolitiek, ‘voor zoverre deze voortvloeit uit of
samenhangt met het w’erkgelegenheidsaspect, aangegeven.
Tweeërlei dient hierbij t’e wörden bedacht en wel in de
eerste plaats, dat tal van bijzondere facetten wegens het

beperkte kader van dit artikel onbelicht zijn gebleven,

èn voorts, dat deze hoofdtrekken niet onveranderlijk zijn,
aangezien deze steeds afgestemd zullen moeten blijven op
de wisselende aspecten van de werkgelegenheids- en arbeids-

marktsituatie in het eigen land
1)
en op de evenzeer aan
wijziging blootstaande immigratiemogelijkheden in het
buitenland, welke op hun beurt weer afhankelijk .iijn

van de veranderlijke werkgelegenheids- en arbeidsmarkt-
situatie in de verschillende immigratielanden.

‘s-Gravenhage.

A. N. VAN MILL.

1)
De sedert kort aangevangen nieuwe oorlogstoerusting kan
bijv. een dergelijke Invloed uitoefenen.

20. December 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1017

De emigratie vanuit maatschappelijk standpunt

Emigratie is in haar opzet een weinig gecompliceerd vraagstuk. In haar uitwerking en gevolgen echter is het
veelzijdig. Individueel in strekking, raakt de uitvoering
direct velerlei levensschakering en zijn de resultaten mede
van betekenis voor anderen.

In hun ,,Prognose van de mannelijke agrarische beroeps-
bevolking” geven Ir A. Mans en Drs M. A. J. Visser aan,
hoe in de periode 1947-1962 gemiddeld per jaar 19.451

jongeren uit de agrarisahe bevolking op de deur van de

arbeidsmarkt aankloppen. ‘Daarvan vloeien op spontane
wijze af 7.780 per jaar (industrie, onderwijs, ambtelijke

diensten enz.), zijn 7.197 nodig voor-het op peil houden

van de huidige mannelijke agrarische beroepsbevolking
en blijven 4.474 op de markt staan. De praktijk is, dat

gedurende de jaren 1948, 1949 en 1950 dit surplus yrijwel

is geëmigreerd. Dit eenvoudige voorbeeld doet reeds
de betekenis zien, die de emigratie in dit opzicht heeft.
Daarnevens komt nu over 1950 een aanmerkelijk aantal niet-agrariërs. Hèt getal emigranten in 1950 passeert de
20.000, het programma voor 195,1 beoogt het dubbele.

Wordt het volgend jaar de 40.000 bereikt, wat met het
oog op de beperkte scheepspassage en andere moeilijkheden
nog lang niet zeker is, dan is er inderdaad sprake van een
omvangrijke emigratie. Ook als men het aantal mannelijke
beroepskrachten niet hoger stelt dan 16.000, is zulk een
beweging van ingrijpende aard.

In de nota omtrent de %verkgelegenheidspolitiek, enige maanden geleden door de Regering aan de Tweede Kamer
aangeboden, vangt de paragraaf over de emigratie aan als

volgt: ,,Het is uit het vorengaande genoegzaam gebleken
hoe omvangrijk het probleeiui structurele werkloosheid
hier te lande is en hoe groot de inspanningen zullen
moeten zijn om dit probleem tot oplossing te brengen.

De regering acht het daarom noodzakelijk, naast de indus-tnialisatie, ook cle emigratie zoveel mogelik te bevorderen.
De bemoeiingen met de emigratie zijn dan ook afgestemd
op het beleid.inzake de werkgelegenheid en vormen steeds
meer een belangrijk onderdeel daarvan”.

Velen achten deze binding tussen werkgelegenheids-
politiek en emigratie . onjuist. In het bijzonder als

in de praktijk emigratie gedegradeerd wordt tot inter-nationale arbeidsbemiddeling en een subsidiëring niet
de geschiktheid
maar de
misbciarheid
van de emi-
granten vooropstelt. De volksmond spot zelfs met deze
menseti-export.

In het rapport Schilthuis, pas gepubliceerd, treedt het
verschil in uitgangspunt wel heel sterk op de voorgrond.
Dit verschil zou nog sterker spreken, als het standpunt
van de meerderheid niet een mixtum compositum was,
terwijl de schrijver .van de minderheidsnota naar hartelust
zich kon uitschrijven.

Wat is hët verschil?
De Directeur van het Rijksarbeidsbureau gaat uit van
de stelling: emigratie is internationale arbeidsbemiddeling
en moet daarpm afgestemd zijn op de werkgelegenheids-
politiek.

In het logisch gevolg van deze opvatting ligt ongetwijfeld
een verder gaande overheidsbemoeiing en regeling, diê
bedenkelijk dicht het dirigisme, in het minderheids-
standpunt niettemin afgewezen, benadert.
De meerderheid omschrijft haar standpunt in de vol-
gende alinea: ,,De Commissie ziet emigratie als vestiging

in een vreemd land met het doel, daar permanent te blijven
en eerlang in de bevolking van ht nd op te gaan. De

beslissing om tot emigratie te besluiten behoort in beginsel
volledig voor de persoonlijke verantwoordelijkheid te

blijven van de emigrant. Naar de mening der Commissie
‘dient het aan iedere Nederlander volledig Vrij te staan om
te emigreren waarheen hij wenst. Zij acht dan ook dwang

tot emigreren even onaanvaardbaar als een verbod tot

emigreren. Dit wil echter niet zeggen, dat niet onder

bepaalde omstandigheden bevordering van emigratie
door de Overheid haar nut kan hebben en als volkomen
geoorloofd valt te beschouwen”.

Ook al hebben deze beide inzichten in de praktijk
raakpunten en al is het zeer wel mogelijk, dat de feitelijke

toestand tot een tijdelijk gelijksoortige uitvoering leidt,
de betekenis van de divergentiè mag toch geen ogenblik
uit het oog worden verloren.
.. –

Scherp gesteld komt het hier op neer, dat bij de auteur

van de minderheidsnota in de bepaling van de geschikt-
heid der immigratielanden de materiële situatie doorslag-gevend is; de Commissie daarentegen de geestelijk-zede-
lijke factoren ten principale primair
6
acht. Ook bij het
beleid en de toepassing in Nederland is dit uitgangspunt
in menig geval beslissend;
Momenteél vraagt Zuid-Afrika voornamelijk geschoolde
vaklieden, terwijl •Australië de deur wijd openzet voor
ongeschoolden. En hoewel de Regering niemand, belet te
emigreren, komt de vakman toch niet in aanmerking voor
een toelage op zijn reiskosten, als hij deze niet kan be-
talen.
In feite wordt hij dus achtergesteld bij de straatslijper,
die wel op rijkskosten zijn verlangen kan bevredigen.
Het raakt ook de visie op het totale vraagstuk. Als men
üit overweging van geslhoold of ongeschoold aan een
bepaald land de voorkeur geeft, terwijl men daarbij niet

1

Co

BrengUwvouwin’
ME
KETTING

FORMULIEREN

en laat haar genieten van de
meeslepende muziek van
JOHN KRISTEL en zijn
orkest . …… van de wereld-
attracties die ons cabaret u
bren gt
……
van de uitsteken-
de bediening, kortom van de
exclusieve sfeer, die EXTASE
het trefpunt der hoofdstede-
lijke gezelligheid maakt.

LEIDSEPLEIN – rAMSTERDAM
iIJi11L4D 0
FA
Y
I
E KEN

1018

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20
December 1950

in overweging neemt of de aansluiting bij het ene volk

veel gemakkelijker is dan bij het andere, wat bij een

– stamverwante gemeenschap als de Zuidafrikaanse zeker

het geval is, wordt de ,,main point” volkomen miskend.
Het hoofddoel van emigratie kan nimmer een andere zijn,

• dan Nederlandse burgers in een ander land een mogelijk-

heid te bieden tot geestelijke eh maatschappelijke ont-

plooiing. Dit doel bereikt men niet met het afschuiven van

het overcompleet. Slechts een goede grondslag voor de

emigratie wordt gelegd doo; een goed slag Nederlanders
te laten trekken, na voorlichting en voorbereiding en een

redelijke selectie. Deze mensen moeten goodwill kweken

en de naam van de ,,Duth Immigrant” hoog houden.

Want de Nederlandse immigrant staat hoog aangeschreven;

wordt soms zelfs overgewaardeerd.

Zijn arbeidslust, rustige levenshouding en betrouwbaar-

heid maken hem tot een gewenste arbeidskracht. Zijn

slagen is een stimulans voor familieleden en kennissen om

eveneens de stap naar den vreemde te ondernemen.

Zijn houding is vaninvloed op de vraag in de immigratie-

landen of• men meer Nederlanders wenst. Een praktijk

van vier jaar met de erpigratie naar Canada heeft een
duidelijke weg gwezen:

De Nederlandse agrariërs met een ,,fooi” van honderd
dollar in hun zak, vonden werk op de Canadese farms,

wier jonge werkkrachten door deindustrie – tijdéns en
na de oorlog – van het platteland worden weggezogen.

Boeren met een flink bedrijf hier moesten eerst weer
een harde periode door. In loondienst tegen lage begin-

lonen, wonend in de dikwijls bouwvallige huizeri, werkend
onder voor hen vreemde omstandigheden, viel het aan-

vankelijk niet mee. Maar zij hebben er zich flink door
heen geslagen en nu reeds zitten honderden op een bêdrijf,

in deelbouw of in termi.jnbetaling verkregen.

Dit pleit voorde mensen, dit pleit ook voor het land.

Canada is een der jonge landen met een geweldig econo-

misch potentieel. De eenzijdige landbouwpositie voor de
oorlog maakte het kwetsbaar. De winning van delfstoffen

en olie, de snelle uitbreiding van de industrie en de ver-

sterking van de ,,home-market” hebbea de positie veel

verbeterd. Samenwerking met en .oriëntering op de Ver-
enigde Staten vormen een verbrede basis. Hier zijn
veelbelovende uitzichteri voor energieke Nederlanders.
Canada opent thans de mogelijkheid voor uitbreiding
van de ,,Dutch movement”, zoals het daarheet. De nieuwe
,,order-in-counsel” laat ook Nederlanders, die niet uit de
agrarische sector komen, toe. Daar de Britse emigratie
terugloopt, zoekt Canada uit Westelijk- en Zuid-Europa
mensen te trekken. Ook de Duitsers komen weer in aan-

merking. Daarmede is de bevoorrechte positie van Neder-

land ten einde.

Temeer reden om te zorgen voor een verstandige selectie,

een juiste voorlichting, die het licht en de schaduw beide

laat zien én een goede voorbereiding. De maatschappelijke

organisaties, die gedurende de ja1en na de bevrijding haar
eigen emigratie-organen vormden, gecoördineerd in de
Centi’ale Stihting Landbouw. Emigratie, hebben op dit
gebied belangrijk werk verricht en, hoewel zij slechts

houthakkers en waterputters waren en buiten de departe-

mentale keuken gehouden werden, de Regering krachtig in haar poging om een gezonde emigratie op te bouwen,
gesteund. In de nieuwe voorstellen van de Regering, be-
lichaamd in de M. v. A. op hoofdstuk XII, is enigermate

tegemoet gekomen aan het redelijk verlangen om nader

bij het beleid en de uitvoering betrokken te worden. Inzake

de noodzakelijkheid van emigratie is tussen de Overheid

en de organisatie gen verschil van mening.
Zij, die.hierin een verzwakking van de volkskracht zien,
verliezen uit het oog, dat zelfs bij daling van het geboorte-

cijfer en stijging van het sterftecijfer de jaarlijkse aanwas

nog 125.000 blijft. Zelfs bij een emigratie van 40.000 is
de groei nog belangrijk en relatief veel groter dan in onze

nabuurlanden. –

De bewering: de besten gaan weg, is een slag in de lucht.
Welk alternatief hebben dezulken? Zuiver materieel gezien

is Nederland mede gebaat door versterking der banden

iïiet landén als Canada, Australië en Zuid-Afrika.
Doch de historie-vormende kracht van de emigratie
(de Verenigde Staten en Canada zijn voorbeelden par
exeellence) is geheel de wereld op verrassende wijze ten
goede gekomen. De voorbeelden liggen, voor het grijpen.

Zelfs een pessimist als Stuart Miii wees in zijn ,,Principles

of Economy” reeds op de wereldwijde betekenis van
emigratie. De vraag is dan ook niet: al of niet, maar hoe
en waarheen?

Een immigratieland moet een geestelijk-cultureel ,,kli-

maat” bezitten en economische uitzichten bieden, die een
verdere ontwikkeling van de Nederlandse persoonlijkheid

toelaten, de oyergang gemakkelijk maken en de immigran-

ten een waardevol bestanddeel van het volk doen worden.
Met zedelijke middelen kan hier invloed worden uitge-
oefend. In verdragen worden voorwaarden vastgelegd, die
de emigrant als mens bescherming bieden. Een algemene

conventie, hoe fraai ook op papier, is van zeer betrekkelijke
waarde. Daarom is. het niet juist emigratie te koppelen
aan de arbeidsmarktpolitiel. In doel en wezen gaat zij
daar ver boven uit. Helaas houdt de Regering ook in de
M. v. A. kennelijk aan haar zienswijze vast.
‘s-Gravenhage,

T.
cNossEw.

Internationale achtergronden, der

Nederlandse emigratie

Met
internationale
achtergrond.en worden hier bedoeld
de omstandigheden en verschijnselen, die zich in, ‘vroor,
of ten ‘opzichte van vrijwel alle emigratie- of immigratie-
landen voordoen. Zonder het vraagstuk der Nederlandse
emigratie tegen deze achtergrond te stellen komen de

omtrekken daarvan niet duidelijk tot hun recht.
Het meest in de achtergrond van het spectrum staat de
tweede wereldoorlog en veel van hetgeen wij daarvôôr zien geplaatst behoort tot zijn onmiddellijke gevolgen.
Ook deze oorlog is zo goed als alle andere met migratoire
bewegingen gepaard gegaan. In Canada en in de Verenigde

Staten – beide vrijgebleven van oorlogsgeweld binnen
hun gebied – ontstond een beweging van Oost naar
West, die in verband stond met de scheepsbouwnijverheid aan de Pacific. In de Verenigde Statên heeft die beweging
zich ook na de staking der vijandelijkheden voortgezet.
Geschat wordt, dat 4 millioen personen zich westwaarts
begaven. Een tevoren reeds aanwezig latent verlangen naar verplaatsing wordt veelal gemakkelijker in daden
omgezet als de betrokkenen door dienst in leger en op de vloot aan reizen en trekken zijn gewoon geraakt. Derge-
lijke bewegingen betreffen in hoofdzaak ongeschoolde

20 December 1950.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1019

arbeiders, , ,white collar,”-werkers en idem-landbouwers.

Van geheel ander karakter – meer algemeen doch wel
individueel – was de grote volksverplaatsing in Midden-

en Oost-Europa, die het vraagstuk der ,,displaced persons”
deed ontstaan, dat als een internationale achtergrond op

zichzelf, lange tijd de migratie binnen Etiopa en naar

overzeese landen heeft beheerst, in die zin, dat eerst die
migratie in hoofdzaak moest zijn geëindigd vooi en aleer

een eigenlijke Nederlandse emigratie kon aanvangen.
Do I.R.O. zorgde voor de migratie van meer dan 150.000
,,displaced persons” binnen Europa, en voor die van meer

dan 550.000 andere naar overzee.
Meer georganiseerd en minder op indiviueel sentiment

berustend was de verplaatsing van vele Italianen uit de

verloren oostelijke provinciën en uit de voormalige kolo-
niën naar de centrale delen des lands. Nog in het voorjaar
van 1950 had Italië als gevolg daarvan 1.700.000 werklo-
zen, niettegenstaande dat, dank zij internationaal ingrijpen,

reeds 300.000 Italianen waren geëmigreerd naar overzee

(circa 200.000 naar Argentinië) en meer dan 330.000 naar
andee Europese landen (vnl. Frankrijk). 1-let is begrijpelijk,

dat de landsregering en haar bij uitstek actieve diplomatie
niets nalaten om opening in alle immigratielanden voor deze overschotten – die elk jaar nog dreigen vergroot te
worden door circa 200.000, nieuw aankomende werkers –
te vinden. Met het Italiaanse vraagstuk houden bovendien
alle internationale organisaties zich voortdurend bezig.

In een zeer moeilijke positie verkeert West-Luitsland met zijn ,,expellees”, d.z. degenen, die gevlucht of ver-
dreven zijn uit de aan Polen en Tsjechoslowakije toege-
wezen gebieden, en wier aantal-de twee millioen reeds
verre overschrijdt. Toch zijn deze vluchtelingen geen

potentiële overzee-emigranten; bij hen leeft de wens naar
hun vroegere haardsteden terug te keren. Niettemin

moet Duitsland op den duur als emigratieland worden
beschouwd, omdat zich onder de inheemse West-
Duitsers een emigratiedrang openbaart. De aantallen
waarom het gaan zal zijn moeilijk te schatten, en een
dergelijke schatting heeft voor het heden ook nog niet
veel zin, doch men zal goed doen hier in zes cijfers te denken.
Canada, Zuid-Afrika en Australië zijn geneigd ook Duitsers
op te nemen, en deze migratoire beweging kan concurrent

worden aan die van Nederland.

Bijiondere aandacht verdient de Biitse positie. Tot
1950 emigreerden uit Groot-Brittannië 690.000 personen,
en wel voornamelijk naar de eigen Dominions. Daartegen-
over migreerden 330.000 personen, waarvan 129.000
Ieren, meer dan 21.000 Duitsers en ruim 80.000 ,,displaced
persons” naar Groot-Brittannië. Ofschoon, gelet op de
historische neiging der Britten om zich, naar overzee ‘te
verplaatsen, als zeker moet worden aangenomen, dat veel
dezer bijna 700.000 emigraties spontaan zijn geschied,
is het een feit, dat de Regering van het Verenigd Kônink-
rijk deze emigratie naar de Dominions krachtig, obk

financieel, heeft bevordei’d. Men kan niet ontkomen aan
de indruk; dat de Regêring, toen eenmaal het feit da.r
lag, dat de Dominions uitbreiding der bevolking wensten
en voorkeur gaven aan de Britten, het hre’heeft willen
doen om de Britse invloed ook numeriek te waarborgen,
en om redenen waarop .ik nog terugkom meen ik, dat dit
streven alle aandacht verdient bij de bepaling van het
Nederlandse emigratiebeleid.
De tweede wereldoorlog is enerzijds de hoofdoorzaak
geweest van het ontstaan van het Europese emigratie-

probleem. Daartegenover heeft de oorlog tevens veroor-
zaakt, dat verschillende overzeese landen immigratie
binnen hun gebied zijn gaan bevorderen.
Ten dele hebbende bedoelde landen daarvoor zuiver
economische beweegredenen. Zij zijn thans twee maal in
dertig jaren tijds gedurnde een tijdvak van 5 of meer
jaren verstoken geweest van de aanvoer der Europese

industriële producten, en verlangen thans zich door op-

richting van eigen industrieën daarvan minder afhankelijk
te maken.

Voor een ander deel spelen ook overwegingen inzake de
vergroting van militaire kracht en van defensiemogelijk-
heden een rol. –

Tenslotte

is er de algemene drijfveer om door het beter

benutten van de bodem, en waar mogelijk door de uit-
voering van werken, de productie uit te breiden omdat er

w’ereldtekorten aan voedingsmiddelen en grondstoffen
bestaan. Stilstand betekent in dit opzicht teruggang,

en om de eigen plaats in de rij der grondstofproduceren-
de landen te blijven innemen is expansie een vereiste.

Al deze landen bevorderen in meerdere of mindere

mate de immigratie; zij doen daarmede hun ervaringen

op en daaruit komt op den duur een bepaald beleid naar
voren, dat door tal van overwegingén is bepaald.

Het was op de in het voorjaar van 1950 te Genève
gehouden Preliminaire Migratie Conferentie, waar vrijwel

alle beschaafde landen vertegenwoordigd waren, dat de
afgevaandigde van Mexico, de ambassadeur Dr P. de Alba,

de Resolutie in herinnering bracht betreffende ,,Racial

Principles”, die in 1943 op de ,,Inter-American Demo-
graphic Conference” is aangenomen:

.,,To
recommend to the American Governments ‘that they
repudiate absolutely any policy or action of a racially discrimina-
tory character;
2.
In this connection, any tendency which aims at the fomenting of feelings
of
racial superiority should be considered as anti-scien-
tific, in as much as such feelings are not only contrary to the con-
clusions of scicnce but also contrary to the high principles of social
justice espoused by all the American nations”.

De spreker wees er op, dat op aandrang van Mexico
deze beginselen waren opgenomen in de ,,Migration for
Employment Convention” (Genève 1949) en vervolgde
dan:

,,It is of the highest importance to my country to encourage
agricultural and industrial production; this can contrihuteto the
maintenance of a well organised flow of migration.
It
should be
emphasized that in all these connections we give primary conside-
ration to our native population; that
is why,
in the
demographic
policy
‘) of Mexico, far from consiclering our indigenous people as
a hurden or a hindrance to use the expression ofsome superl’iciai
observers, we recognise them as a human reserve and a biological
and cultural asset.
We are obliged therefore to protect our natiye population from
all
unfair competition; the technicians, the contractors, the skilled
settlers who come to our country must share the daily life and vork
of our communities, putting aside all idea of superiority. We do
not accept the iclea
of
considering
our
native populalion backward;
this conception depends entirely on the interpretation given to
existence. We know that it is unprepared or badly equipped in certain
aspccts of modern techniques; in the aesthetic and moral field,
however, it is perhaps better qualified then those who scorn it.
Precisely because they are so unpreparecl or badly Informed peoples,
they are liable to be displaced
hy
emigrants more accustomed to
the struggle in terms of .Western civilisation”.

Enige tijd later vervolgde Dr de A.lba:

,,Not all experiences have been satisfactory; we have had dis-agrecable surprises, like that of emigrants or refugeet who came
to our Country as agricultural settiers or skilled factory workers and
after a certain time, became shopkeepers or middlemen, with a
dear tendency to exploit our nationals and to make as much
money as possible. This has done much harm to the case of the
refugee and emigrant vorkers; the native population is not prepared
to be forced out of its present activities, in its own country, and
condemns the combines which certain elements of recent importa-,
tion are seeking to establish’.

Als dezeredevoering hier io uitvoerig wordt aangehaald
is dat niet omdat Mexicd als immigratieland voor Neder–
land zo belangrijk is, doch slechts om aan te tonen, dat
geen enkelo landsregering, alle hoog gestemde resoluties
ten spijt, er in de praktijk aan kan ontkomen om redenen
van binnenlandse politiek bij de- regeling der emigratie
en de vaststelling der eisen van toelating te onderscheiden,
te ‘differentiëren.
Het wil schijver dezes voork6men, dat de bekwame

‘) Cursivering is van ons.

1020

ECONOMISCH-STA TIS TISCHE BERICHTEN

20 December 1950

en achtenswaardige afgevaardigde van -Mexico daar uit-

sprak wat ieder ander deelnemer aan de Conferentie met

hem meevoelde maar verzweeg. De een zal dat met enig

bitterheid hebben gedaan, als hij de belangen der emigratie
van zijn land daardoor benadeeld achtte, en hij zal hebben

gedacht aan discriminatie.

De andere afgevaardigde, wie het maken van een derge-

lijk onderscheid niet onwelkom was, zal gedacht hebben

aan differentiatie. Hieraan moge worden toegevoegd,

dat academisch beschouwd de in beginsel negatieve

rassendiscrimïnatie niet congruent is aan het voeren-ener

positieve demographische politiek op ethnologische grond-
slagen.

Hoe dit ookzij, het onderscheid en deze selectie bestaan

en als internationale achtergrond is dit feit van grote

betekenis. Het onderscheid kan worden gemaakt ten op-

zichte van gehele volken en landen en ten opzichte van

delen van een volk, als dit in zijn geographische spreiding

sterke ethnologïsche of andere verschillen openbaart.

Zo zullen bijv. de Zuid-Italianen, gewoon als zij zijn aan

een zonnig klimaat, gaarne worden gezien in de Zuid’

amerikaanse subtropische Staten en in de Australische

Staat Queensland. De Italianen uit het midden en uit het
Noorden des lands zullen in vergelijking met hun zuidelijke

landgenoten meer voorkeur ondervinden in de landen der

gematigde luchtstreken..

Om soortgelijke redenen wordt de Nederlandse immi-
gratie in Brazilië en in Argentinië door de bevoegde

autoriteiten vooral gedacht in groepsverband en als
kolonisatie, al ziet men deze vormen van vestiging

slechts als een overgang tot de uiteindelijk bedoelde
volledige integratie.

Daarentegen is de immigratie van Nederlanders in de
Britse Dominions: Canada, Australië en Nieuw-Zeeland

vooral gericht op de spoedige assimilatie, en daar onze

je- N

van 1870

Leidsestraat 82-84

Amsterdam

Levensverzekering

Lijf renten

Collectieve

Pensioenverzekering

landgenoten zich snel blijken aan te passen, ligt daarin ook

de verklaring waarom onze emigratie daar – na die der

Britten – enige bevoorrechting geniet.

Ook de taalverwantschap len de meerdere of mindere
aanleg om de taal van het immigratieland Aug aan te

Ieren, speelt een voorname rol, en mag wel als een inter-,

nationale’ achtergrond op zich zelf worden beschouwd.
Naarmate een bepaald feit meer bekend is en als vol-

dongen w’ordt aanvaard, wordt er minder over gesproken,

van hoeveel draagwijdte de gevolgen van het feit ook zijn.

Zo heeft het kunnen gebeuren, dat op de Preliminaire

Conferentie te Genève, slechts één afgevaardigde, de heer

Astraldi van Argentinië, de bestrijding der oorzaken van

het communisme en het wegnemen van zijn v&edings-

bodem – een der hoofdredenen der internationale actie

voor migratie – met de volgende uit het Spaans vertaalde woorden ter sprake bracht:

,,If we reflect on the effect that poverty, unemployment

and misfortune have on the development and expansion
of
extremist doctrines
1)
in contradiction to our liberal
and democratic institutions, and to our ideas of social

solidarity, we have to remember that this international

co-operation and understanding to which 1 have referred

are most urgent and necessary in the times we are living
in
,,
.

In het voorjaar van 1949 is onder leiding van Mr: Trygve’
Lie de Coördinatie Commissie der Verenigde Naties bijeen-
geroepen
;
waar de Directeuren-Generaal van alle ,,specia-
lised agencies” aanwezig waren. De noodzakelijkheid van
een machtige internationale poging tot oplossing van het

emigratitprobleem in Europa door immigratie in overzeese

landen waar tekort aan arbeidskrachten is en waar onderont-
wikkelde gebieden zijn, werd ingezien en daartoe werd
besloten. Het Internationaal Arbeidsbureau te Genève

werd met de leiding der actie belast en alle ,,agencies”,
F.A.O., UNESCO, I,ternational Bank for Reconstruction
and Development werden opgeroepen hun medewerking
te verlenen. In een volgende bijeenkomst werden de taken

verdeeld en de onderlinge samenwerking geregeld. In het
voorjaar van 1950 leidde deze tot de Preliminaire Con-
ferehtie van alle landen te Genè’ve, die in het voorgaande
reeds enige malen is genoemd. Daar is nuttig organisa-

torisch werk verricht. Als eerste der directe tot nu toe
bereikte resultaten moge worden genoemd, dat in Augustus
te Parijs door de Grote Drie een ,,hearing” werd gehouden.
Alleen de meest ingewijden kunnen beoordelen, of de

leningen die later door Internationale Instituten zijn
‘,erleend aan enige immig’ratielanden
als
gevolg van deze
,,hearing” zijn te beschouwen. Voor de uiterlijke waar-
nemer heeft het er alle shijn van. Als tweede resultaat

mag worden vermeld, dat bet Internationaal Arbeids-
bureau in enige emigratielanden, waar de Organisatie te
wensen overliet, technische missies aan het werk heeft

gezet om te helpen die te verhet&ren. Ook naar enige
immigratielanden, waar de ontvangst niet voldoende was
ingesteld op Europese emigranten, zijn technische missies
uitgezonden.

Met dit alles mag mede in verband worden beschouwd-
het befaamde Punt IV van President Truman, betreffende
de hulp aan landen, die achterstand hebben in hun ont-
vikkeling.

Er is nog niet veel bereikt als men oordeelt naar hetgeen

gebeuren moet. Er is een achterstand in de voorberei-
dingen in de immiratielanden en het wil mij voorkomen,
dat deze behalve aan technische en financiële ,bezwaren, ook toegeschreven moet worden aan nog minder volledig
inzicht in de levensoinstandigheden, die men aan een
Europees arbeider van onze tijd moet bieden wil hij zijn

20 December 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1021

kennis en vaardigheden
kunnen
toepassen. Er bestaat tus-

sen leven’somstandigheden en arbeidsprestatie een verband,
een bepaalde verhouding, die noch naar beneden noch naar

boven overschreden kan worden zonder die prestatie te
schaden. Bovendien zijn er de sociale en hygiënische ver-

eisten. De gemiddelde levensduur is in Europa 60 jaren en

meer. .Mén kan niet, als een eeuw en meer geleden, van een

emigrant verwachten, dat deze de Europese voorzieningen
5rijs geeft en zich begeeft naar een land waar hij de kans
heeft’ wellicht de helft van de leeftijd te bereiken. Een

der Amerikaanse experts heeft mij meer dan eens gezegd:
,,The way in which my country has been built up cannot
be taken again in history”. Aan een hedendaagse immigratie

dienen tal van technische en administratieve voorberei-

dingen vooraf te gaan. Scholen dienen er te zijn; de kinde-

ren van de immigrant, die geen onderwijs kunnen genieten,
zouden bij de huidige en de toekomstige stand van ont-

wikkeling en beroepskenriis in het economisch leven
eenvoudig niet mee kunnen. Havens, verkeerswegen,

spoorwegen, dit alles dient er te zijn véér de immigranten

kunnen komen.. –

Plannen om nieuwe gebieden te ontwikkelen maakt men
niet in, een hand-omdraaien. Financiële deelneming is
verkrijgbaar doch de internationale instellingen gaan niet
over één nacht ijs. De directeur der Internationale Bank,
de heer Dr Rosenstein Rodin, zeide niet te kunnen ingaan
op aanvragen als bijv. deze.,,We have a mountain and
a waterfail and now we want to have hydraulic power”.

Zeer duidelijk heeft genoemde heer ook gezegd, dat het

niet voldoende was aan te tonen, dat een plan ,,private
rendability” heeft, doch dat naar het begrip van Prof.
Pigou de ,,social rendability” gewaarborgd moet zijn.
Een Regering, die dit alles vel begrijpt, is die van de
Commonw’ealth van Australië. Er zal evenwel, zoals
Dijitsland ,onder Hitler een ,,totale oorlog” kende, een
,,total immigration drive”, volgehouden gedurende tal
van jaren, nodig• zijn om de plannen te verwerkelijken, –
die Australië heeft. Alleen met de spontane en gelijktijdige
medewerking van alle Staten, alle takken van bestuur,
alle ,,trade-unions” en alle burgers is dat uitvoerbaar.

Nog een enkele opmerking aangaande deze internatiorale
financiële hulp. Bij de internationale contacten, die ik
had, ontmoette ik meermalen de zienswijze, dat de Ver-
enigde Statenvoornamelijk belangstelling hebben vooi’ de
landen, die men oppervlakkig kan aanduiden als ,,rondom

de Caraïbische Zee”. Deze zienswijze is aannemelijk.
liet ligt wel voor de hand, dat de Verenigde Staten zowel
om economische als politieke en defensieredenen onmiddel-lijke belange?i zien in die omgeving, ook al liggen.sommige
dier belangen wellicht nog slechts in een verre toekomst.
Dit neemt niet weg, dat het verkeerd zou zijn te denken,
dat het Amerikaanse geld daar zal worden rondgestrooid.
1-let gebeurde in de ,,Social and Economic Council”, waar
de Braziliaanse afvaardiging de klacht herhaalde, die zij
ook reeds op de Migratie Conferentie had geuit, t.w.
dat de internationale instituten te karig zijn met hun
credietverlening, en waar de Amerikaanse gedelegeerden
toen antwoordden, dat men eerst maar moest trachten
zichzelf te helpen; wijst op een andere stemming.
Dezelfde stemming valt ook te constateren bij andere
Amerikaanse officials. Om het populair te zeggen: men zou
de Amerikanen niet meer kunnen irriteren dan door hun de indruk te geven, dat men er op uit is geld van hen los
te krijgen.

De mogelijkheid om financiële steun voor emigratie-doeleinden te verkrijgen, schildere men iiiet te groot op
de internationale achtergrond.

Nog een enkele opmerking wat betreft de emigratie.
naar de overzeese
afhankelijke
gebieden, d.z. dus die ge-
bieden die •nog geen volledige zelfstandigheid of geen
status van Dominion hebben, doch door en ten d.ele uit

het moederland worden bestuurd.

Naar de nieuwere internationaal aanvaarde opvattingen,
heeft het bestuur niet plaats op koloniale grondslag doch

met het doel de plaatselijke bevolking op te voeden tot
zelfstandigheid, zowel politiek als economisch, ten einde op

de duur algehele overdracht mogelijk te maken.

Over de emigratie in dergelijke gebieden beslist het
moedërland. Men kan zich indenken en het volkomen
billijken, dat, indien het tijdstip van
een
dergelijke over-
dracht der leiding nabij schijnt, het moederland de immi-
gratie van Europeanen niet bevordert, doch tegenhoudt.
Een afwijzing van een emigratie naar die gebieden is

moeilijker als redelijk te aanvaarden, indien de autochtone

bevolking naar verhouding der gebiedsoppervlakte gering

in aantal is, weinig vatbaar voor vooruitgang, en althans
ongeschikt voor de leiding van grotere exploitaties. Dat

ook dan de immigratie van settlers aan de nationalen

van het moederland blijft voorbehouden is in di

huidige omstandigheden te betreuren. 1-Jet is begrijpelijk;
dat als een land, neem bijvoorbeeld Groot-Brittannië.
in het verleden in Afrika w’einig genoegen heeft beleefd
van Duitsers en Nederlandes (de voor de Britten minder

(H

J
e
!

Wanneer U voor
kortere of langere tijd naar de
tropen gaat, moet U over
doeInatige kleding kunnen
beschikken. Doelmatige tropenkleding vindt U in
een speciaalzaak. Eén der best gesorteerde speciaal-
zakén in eropenkleding is Wulfsen & Wuifsen in
Den Haag. Hoe Uw uitrusting saningesteld kan
worden en wat de kosten
zullen
zijn, vindt U in onze
brochure ,,Tropenkleding in deze tijd”, die U zonder
verplichting wordt thuisgestuurd, indien U bijgaan-

of in een envelop aan ons
inzendt.

iIf

wul

I

i

I
sen &wullsen
AFDgLINC TI1ÖPENKLELJING
VEENESTRÂAT 41

DEN SlAAG

BON
Deze bon opzenden
aan nerenstaand
adres. Vergeet voor,l
niet Uw naam en
adre, In blobletter,
te vermelden

1022

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20
December 1950

vlotte gang van zaken in de Unie van Zuid-Afrika zal wel

ten dele op rekening van de Nederlanders zijn geschreven)

het zich daardoor aanvankelijk laat weerhouden in nieuwe

gebieden aan andere Europeanen toegang te verlenen,

doch het behoeft toch niet te worden betoogd, dat de ver-
houdingen voor ons toch anders liggen en dat tegen-

stellingen die elders niet bestaan in overzeese gebieden

niet behoeven te worden verwacht.


Hierop aansluitend zou ik als eerste gevolgtrkking

willen maken, dat het Nederlands beleid er op gericht

moet zijn de Britse natie er van te overtuigen, dat de

Nederlandse immigratie in Britse Dominions niet bedoelt

en ook niet kan leiden tot enige inbreuk op of enige ver-

korting van Britse positie of Britse rechten.
Bij een andere ioop in de wereidgeschiedenis had het
Nederlands bevolkingsoverschot zich mogelijk oostwaarts
moeten richten. Weinigen in Nederland zullen het be-

treuren, dat de loop anders is geworden en dat de aardse

bestemming van een groot deel onzer bevolking en de
nazaten daarvan is, te worden opgenomen in de Angel-

saksische volken. Dat door deze toevloed aan die volken
een ander karakter zou worden gegeven.in
. die zin, dat zij

zich meer van – Groot-Brittannië zouden verwijderen,
valt ni6t aan te nemen. Daarvoor zal deze toevloed van

misschien drie kwart millioen verdeeld over 10 â 15 janin,

en gedistribueerd over tenminste drie Dominions te gering

zijn. Bovendien integreert de Nederlander.zich gemakke-

lijk in een Angelsaksische omgeving en waar in Europa
een vriendschappelijke verhouding bestaat is er geen

aanleiding een andere te verwachten tussen Britten en
Nederlanders overzee.

De Regeringen en de bevolking der Dominions geven

en zullen blijven geven voorkeur aan de Britten. Als

deze Dominions geen bevelen uit Londen wensen te ont-
vangen is dit een positief gevoel van zelfstandigheid, doch

geen negatief gevoel van antipathie. De banden des bloeds,

de gemeenschappelijke historie, de algehele cultuur

spreken véér Groot-Brittannië. Door immigratie der onzen kan een maatschappelijke

goodwill in de betrokken landen ontstaan voor Nederland

als natie, maar van een Nederlandse politieke of economi-

sche invloed kan geen sprake zijn. Daarvoor zijn wij

trouwens ook hier niet krachtig genoeg.

Mijn tweede gevolgtrekking is, dat de Nederlandse

emigratiemogelijkheden tegen het geheel van internatio-

nale achtergronden voor het ogenblik tamelijk gunstig

uitkomen, doch dat wij meer zouden hebben aan een

reeks van beelden gedurende de komende tien of twaalf

jaren. Of onze emigratie kan gelukken hangt af van de

economische toestanden in de Britse Dominions en van de

vraag, of onze emigratie daar op de duur de goodwill

blijft behouden die zij tot nu toe heeft verworven.

Zeker is men daarvan nooit, en het zou ook daarom

temeer ons verheugen als de emigratie naar Brazilië en

naar Argentinië zich inzonderheid voor agrariërs kon

ontwikkelen. Op dit ogenblik is daarin nog geen voldoende

inzicht verkregen. Voor een omvangrijke immigratie

schijnt althans in Brazilië geen plaats te zijn; men zoekt
het daar vooral in de kwaliteit, d.w.z. de landbouw- en
veeteeltkundigheid der immigranten.

De voorbereiding en de uitvoering van een dergelijke
Nederlandse emigratie vereist allereerst veel van onzO

emigranten zelf en eveneens van de ambtelijke instellingen

en de maatschappelijke organisaties, die hun daarbij
behulpzaam zijn.

Gezien tegen de achtergronden, die in het voorgaande
zijn aangegeven, ishet duidelijk, dat het oplossen van ons

bevolkingsprobleem via de weg der emigratie nog lang niet
zeker is. Het is niet Nederland alleen; dat moeilijkheden
heeft en naar het schijnt zal in de toekomst de Europese

drang naar emigratie toenemen. Dat maakt onze positie

niet gemakkelijk. Hier komt veel aan op een voorzichtig

gevoerd buitenlands beleid, dat is gebaseerd op een diep-
gaande kennis der binnenlandse toestanden. Verbrokkeling
van dit buitenlands beleid zou schadelijk zijn. Indien in

het binnenland een ‘veelvuldige splitsing van verant-
woordelijkheden nodig is gebleken, dan dient deze aan de
landsgrens halt te maken.

‘s&ravenhage.

N.
C. KWINT.

Gebaande emigratie

Emigratie is een begrip, waarmed de meeste Neder-

landers langzamerhand, wel vertrouwd zijn geraakt.
Meer nog; het denkbeeld een betere – hoe vaag ook om-
lijnde – toekomst tegemoet te gaan, heeft velen de
laatste jaren deze stap onder ogen doen zien. Ook al
hielden de onzekerheden aan een dergelijke toekomst
verbonden een groot. deel van hen in deze toestand,
aan de gedachte ‘had men zich gewend. Waarschijnlijk

is dit één der redenen, dat liet sociale aanzien van de
migratie sinds de vorige eeuw is veranderd. Men behoeft
slechts het verschil in toon tussen het vroegere ,,land-
verhuizer” en het huidige ,,emigrant” te beluisteren.

Ook de belangstelling van de Overheid voor de migratie
is toegenomen. In de vorige eeuw was deze vrijwel alleen
een zaak van de trekkendcn zelf, waarmee de Overheid
hoegenaamd geen bemoeienis had. De landverhuizers
ondervonden hulp van instellingen, die hier een taak

zagen liggen, die zij ‘belangeloos vervulden, èf van personen
of instellingen, die hiermede hun voordeel dienden.
‘In de periode van hevige werkloosheid in deze eeuw
veranderdedit”beeld. De Overheden van de immigratie-
land en zagen in een verdere toevloed van arbeidskrachten
nadeel voor hun-economische en politieke bestel, zodat zij

maatregelen ter beperking van de immigratie namen

Anderzijds strekte de Overheid haar beschermende taak
waarvan zij zich steeds meer bewust werd, uit tot de
behandeling van de emigrant, hetgeen in Nederland b1ijkt uit de Landverhuizingswet 1936, waarbij bepaalde hande-
lingen om de emigratie te bewerkstelligen of te bevorderen
aan een vergunning werden onderworpen.
Na de laatste oorlog neemt de belangstelling van de
Overheid in ons land verder toe. Verantwoordelijk als zij
zich voelt voor de werkgelegenheid en bewust als zij zich
is van het dreigende gevaar van structurele werkloosheid
als – gevolg, van de bevolkingsvermeerdering, ziet zij in
emigratie één der middelen om dit sociale euvel te be-
strijden en wordt de emigratie een onderwerp van haar
beleid. Er is meer, dat haar dwingt zich intensiever
met de emigratie te bemoeien. De onderhandelingen
over de internationale migratie, eventueel resulterende in
emigratieverdragen, vinden tussen de betreffende Over-
heden plaats; waardoor de Overheid van het land van
emigratie verantwoordelijkheid jegens de buitenwereld
gaat dragen.

In het licht van het bovenstaande is het duidelijk, dat
een goede kanalisering in eigen land van de voorbereiding

20 December 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1023

der emigratie var grote betekenis is geworden, maar ook

dat zich, gezien de ontwikkeling, bij de organisatie van de
emigratie gemakkelijk wrijvingspunten konden voordoen.

Op het terrein van de emigratie zijn maatschappelijke

instellingen en de Overheid (het Rijksarbeidsbureau)

werkzaam, hetgeen, bij gebrek aan een afbakening, tot

tegenstellingen leidde, die niet bevorderlijk moesten

worden geacht voor een efficiënte uitvoering van het

emigratiebeleid. De oplossing van deze moeilijkheid,

een definitieve regeling van de Organisatie van

de emigratie, werd verzwaard – zoals in ons land te ver-
wachten – door verschillen in levensbeschouwing.

1-let Rijksarbeidsbureau beziet de w’erkzaamheden in
het kader van de migratie als intérnationale arbeidsbe-

middeling, waarbij de verhoudingen op de arbeidsmarkten

van de verschillende landen van doorslaggevende betekenis
zijn en de maatregelen ten behoeve van de arbeidsbewe-

gingen in beginsel dienen tb worden verwezenlijkt door de
organen, die op de arbeidsmarkt in ruimer verband reeds

werkzaam zijn, nI. de arbeidsbureaux. De werkzaamheden
van de particuliere organisaties zouden, uit dit gezichts-

punt, alleen een aanvullend karakter mogen hebben en

slechts onder bepaalde voorwaarden mogen geschieden.
De particuliere emigratie-instellingen, in wier formatie
het zuilensysteem valt te onderkennen, stellen zich in
overwegende mate op het standpunt, dat, hoezeer de wen-
selijkheid van emigratiezijn oorzaak kan vinden in econo-mische omstandigheden, de persoon van de emigrant veel
belangrijker is en veel meer aandacht verdient dan in

bovenstaande beschouwingswijze het geval is. Zij bezien
de emigratievraagstukken meer van uit de geestelijke en
maatschappelijke belangen van de mens – het behoeft
geen betoog, dat een dergelijke ingrijpende handeling als
emigratie deze belangen raakt – en eisen dienovereen-

komstig, dat de ten uitvoerlegging van de emigratie-
maatregelen als voorlichting, selectie en nazorg in zeer
sterke mate in’ hun handen moeten worden gele
g
d.

De Minister van Sdciale Zaken heeft, wat betreft de
landbouwemigratie, zich over dit probleem laten voor-

lichten door de Commissie Landbouwemigratie onder
\’oorzitterschap van de heer J. Schilthuis. In de meerder-
heidsnota van deze commissie komt men tot de conclusie,
dat het bepalen van de hoofdlijnen van het emigratiebeleid
een zaak der Regering is en dat deze zich er van verzekerd
moet kunnen gevoelen, dat bij de uitvoering van haar
beleid die lijnen worden gevolgd. De uitvoeringswerkzaam-
heden kunnen het beste in handen ‘orden gelegd van de
maatschappelijke organisaties. ,,De rol van de Gewestelijke

Arbeidsbureau’s kan zich in deze gedachtengang beperken tot voorlopige inlichtingen en verwijzing van degenen, die
hun om inlichtingenverzoeken, naar de maatschappelijke
organisaties en tot het verschaffen aan die organisaties
van de emigratierapporten”.

De heer van MilI, Directeur van het Rijlcsarbeidsbureau,
stelt in een minderheidsnota, dat de uitvoering der emigra-

tie in beginsel door de arbeidsmarktorganen zou moeten
worden verricht, met zo ruim mogelijke inschakeling van
de particuliere organisaties. ,,De deelneming van de
arbeidsmarktorganen voorkomt dan de strijdigheid met
wet en conventie en verzekert het zo noodzakelijk nauw
verband tussen emigratie en arbeidsmarkt en werkgelegen-
heid; de opneming van de particuliere organisaties waar-
borgt, dat de verzorging van de geestelijke, zedelijke en
culturele gezichtspunten, – welke in verband met de
factor verandering van omgeving voor hen, die uit een
bepaalde levensbeschouwing leven, zo belangrijk zijn -,
in eigen kring en in samenhang met het overige deel van
het emigratie-proces deugdelijk kan worden verzorgd”.

Hiermede zijn de twee bovengeschetste standpunten
weer naar voren gekomen. De Minister van Sociale Zaken
moest ,,het veriossende woord” spreken; één dezer dagen

heeft hij zijn mening gegeven. In dq Memorie van Ant-

woord op de begroting van Sociale Zaken is een gewijzigde
organisatievorm van de emigratie neergelegd, waarbij

uitgegaan is van de volgende drie overwegingen:

de maatschappelijke krachten moeten in zo groot

mogelijke mate in het emigratiewerk worden betrok-

ken, omdat de belangen op geestelijk, zedelijk en cul-

tureel gebied in het bijzonder. door deze maatschap-

pelijke krachten behartigd kunnen worden;

er moeten waarborgen aanwezig zijn, dat een van

regeringswege te bepalen, op de gesteldheid van de
arbeidsmarkt en van de nationale economie afgestemd,
emigratiebeleid in het raam van wet en conventie
gevolgd wordt, teneinde dit beleid te doen passen in

het algemene sociaal-econ,omische beleid der Regering;
de Organisatie zal met het oog op de daaraan voor

het Rijk en voor de emigranten verbonden kosten zo
doelmatig mogelijk moeten zijn.
Opmerkelijk is de volgorde der overwegingen. De nood-

zakelijke waarborg voor het behartigen vn het algemeen

belang wordt als tweede genoemd, de behartiging van de
belangen op geestelijk, zedelijk en cultureel gebied, die

verschillend zullen worden geïnterpreteerd en meer be-
trekking zullei% hebben op de individuele emigrant, als
eerste. 1-let derde argument is in zijn algemeenheid 6f niet zoveel zeggend omdat de bereikte resultaten t.a.v. de gees-

telijke, zedelijke en culturele belangen niet in geld kunnen
worden gemeten, 6f, indien men streeft naar de laagste
gemiddelde kosten per emigrant, in strijd met, op zijn
minst, de argumentering van de eerste beweegreden.
In feite komt de voorgestelde organisatievorm neer op
een samenwerking van Overheid en maatschappelijke
(particuliere) organisaties, zowel wat betreft de beleids-
voering als de uitvoering. In een Centrale Raad voor de
Emigratie (wetsontwerp in voorbereiding) zullen vertegen-
woordigers van enkele departementen, organisatie van
werkgevers en werknemers in de landbouw, de industrie

en middenstand evenals van de vrouwenorganisaties en
enige deskundigen, zitting hebben. Deze Raad kan ge-

vraagd en ongevraagd advies geven en is dus in de beleids-
voering betrokken. Uit deze Raad wordt een emigratie-

bestuur van 9 leden gevormd, dat tot taak heeft het emi-
gratiebeleid te verwezenlijken, o.a. met behulp van een
Centraal Bureau. Voorzittér van ,het Emigratiebestuur
wordt een Commissaris voor de Emigatie, verbonden aan
het Departement van sociale Zaken, die rechtstreeks ver-
antwoordelijk is aan de Minister van dit Departement.
Zitting hebben verder een vrouw, twee leden-werkgevers,
twee leden-werknemers en drie vertegenwoordigers van
Departementen.

De particuliere landbouworganisaties, welke als ernigra-.
tie-organen daarvoor in aanmerking komen, en de geweste-
lijke arbeidsbureaiix zullen worden ingeschakeld in de
aanmelding, voorlichting en selectie van adspirant-emi-
granten. Een zelfde mogelijkheid staat open aan in de
toekomst te vormen organisaties uit industrie en midden-
stand. De adspirant-emigrant heeft de keus langs welke
(formele) weg hij dit land wil trachten te verlaten.
De voorgestelde organisatievorm, hoe typisch .00k, is
wel sterk gegrond op de bestaande Nederlandse verhou-
dingen. Geen der betrokken partijen zal hem, begrijpe-,
lijkerwijs, ideaal vinden. Ik moge volstaan met_een tweetal
opmerkingen.

1. Emigratie dient een algemeen belang. Het biedt niet
alleen nieuwe kansen aan de vertrekkenden, het opent

ook mogelijkheden voor de achterblijvenden. Voor hen
betekent emigratie, dat db noodzaak van zeer grote inves-
teringen om structurele erkloosheid te voorkomen, min-
der wordt. Anders opg&vat, dat de hoeveelheid kapitaal
per. hoofd sterker kan toenemen. .Verder kan emigratie
voor hen een vermindering van de betalingsbalansmoeilijk-

1024

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20
December 1950

heden betekenen. Dit schept voor de Overheid verant-

woordelijkheid tegenover het geheel. Bovendien draagt

zij, door haar emigratieverdragen, verantwordelijkheid

naar buiten. Bij de beoordeling van de adviezen, welke de

Centrale Raad voor de Emigratie geeft, zal de Overheid
zich van de prioriteit van het algemeen belang bewust
moeten blijven.

2. Het inschakelen van emigratie-organen en hun
subsidiëring door de Overheid is wenselijk, indien door de
inschakeling de bevordering van de emigratie op efficiënte

wijze wordt gediend. Men kan zich dit ten aanzien van de
maatschappelijke organisaties bijvoorbeeld indenken, in-

dien reeds uit anderen hoofde een gocd georganiseerd

apparaat en een nauw contact met hâar leden bestaat.

Wat bétreft de kosten verbonden aan de behartiging van

partiële geestelijke, zedelijke en culturele belangen van de

emigrant zal sterk moeten worden betwijféld of deze ten
laste mogen komen van. de Overheid.

De efficiency van het emigratie-apparaat dien, bij de

voorgestelde organisatievoriii; voortdurend in het oog te

worden gehouden omdat steeds verspilling dreigt. De weg

van de adspirant-emigrant naar het buitenland kan immers

in principe, in sommige geallen in feite, via het apparaat

van de maatschappelijke organisatie of dat van het Rijks-

arbeidsbureau lopen en is dus ,,dubhelbanig”.

.v. d. B.

De landbouw en de migratie

Om een juist beeld te krijgen van de belangen, welke

de Nederlandse landbouwende bevolking heeft bij de
overzeese migratie, dient men er rekening mee te houden,

dat ons platteland in twee tamelijk scherp gescheiden
delen uiteenvalt, die t.a.v. de migratie in het verleden

in een belangrijk . verschillende positie hebben verkeerd

en waar ook thans de omstandigheden in dit opzicht

geenszins dezelfde zijn, nl. enerzijds het klei- en laagveen-

gebied in het Westen en Noorden van ons land, anderzijds
de zandgronden in het Zuiden en het Oosten.
In grote lijnen onderscheidt het klei-veengebied zich
in het volgende van de zandgronden: 1) een grotere vrucht-

baarheid, waardoor het mogelijk was om reeds voor het

in zwang komen van het gebruik van kunstmest, dit

gebied vrijwel volledig in cultuur te brengen; 2) een hogere

gemiddelde bedrijfsgrootte en als gevolg hiervan een aan-
zienlijk grotere betekenis van de loonarbeid in het agra-

risch bedrijf; 3) een grotere eenzijdigheid in de productie-

richting en als gevolg daarvan reeds van oudsher een
overwegend op levering voor de mârkt gerichte productie

en een vroegtijdige, inschakeling in het geldverkeer.
Het onder 3) genoemde kan ongetwijfeld mede verklaren,
waarom op de klei- en veengronden moderne economische
denkbeelden, een bewust streven naar een hoger inkomen

en een daarmee gepaard gaand streven naar verbetering
van het bedrijf, veel vroeger ingang vonden dan op de
zandgronden. Hoewel in dit opzicht belangrijke regionale

verschillen bestaan, kan in het algemeen worden ge-
constateerd, dat reeds in de eerste helft van de 19de eeuw
in het Westen en het Nôorden van het land een aanzien-
lijke intensivering van de agrarische productie plaats-
vond. Deze intensivering ging gepaard met een belangrijke
uitbreiding van de werkgelegenheid,, zodat de jongeren
zonder al te veel moeite een, bestaan in de landbouw
konden vinden. Vooral de landarbeiders trouwden in het
algemeen vroeg en hadden een groot aantal kinderen,
zodat de bevolking relatief snel groeide
1).
Zoals neven-
staande grafiek laat zien, hadden de typische klei-akker-
bouw’provincies – geheel in tegenstelling tot de huidige
situatie – véér 1880 een hoger geboorte-overschot dan de Trest van het land.

In deze toestand kwam een belangrijke verandering
na het intreden van de grote landbouwcrisis aan het eind van de vorige eeuw. Deze leidde er toe, dat de boeren in

1)
Zie na. E. W. Hofstee, Het Oldambt, deel 1, Vormende Krach-
ten, 9937, blz. 209 e.v. Men vergelijke
0
de cartogrammenserie Bijla’e
Ila, 1-I1 in-de Bijlagen van ,,De verspreiding van de bevolking in
Nederland”, Publicatie no, 1 van de Rijksdienst voor het Nationale
Plan, die een beeld geeft van de absolute bevolkingsgroei per gemeen-
te per tienjaarlijkse periode over het tijdvak 1840-1940.

het Westen en het Noorden van het land, die, zoals ge
zegd, in relatief belangrijke mate zijn aangewezen op loon

arbeid, hierop trachtten te besparen, zodat zich in deze

gebieden een sterke agrarische werkl9osheid ontwikkelde.

Weliswaar ebde de landbouwcrisis in

de loop der jaren
geleidelijk weer af, doch ondertussen was een begin gemaakt

met de mechanisering van verschillende onderdelen
van liet agrarische productieproces, die sindsdien geleide-

lijk voortgang vond. Wel vônd ook op de klei- en
veengroncien een verdere iritensivering van de productie
plaats, doch het effect hiervan werd gecompenseerd door
de voortschrijdende mechanisatie. Het gevolg was, dat

sinds 1875 de akkerbouw en veeteelt op de klei- en veen-
gronden nauwelijks enige uitbreiding van werkgelegenheid
te zien hebben gegeven. In tal van zuiver agrarische

gemeenten in dit deel van het land is, tenzij er tuinbouw
tot ontwikkeling kwam, de bevolking sedertdien ook
practisch niet meer toegenomen.

Deze gang van zaken bracht mee, dat het agrarisch
geboorte-overschot in deze gebieden na 1875 vrij plotse-

ling een andere weg moest zien te vinden. Er was voor
degenen, die overcompleet waren, geen keus; slechts
door weg te trekken konden zij zich een bestaansmogelijk-
heid verschaffen. Tallozen vonden werk in de zich uit-

Geboo,’te-oerschot per 1.000 Qan de gemiddelde beQolking

in he’t Rijk en in groepen van proQincies, 1865-1940.

– HET RIJK

GRONINGEN, FRIESLAND, ZEELAND

/

UTRECHT..t’t_ENZ_HOLLAND

N..BRABANT, LIMBURG, DRENTHE,

ia

GELDERLAND. OVERIJSSEC

17

!

16

Is

4

Ii

2

EtJ

9 —

8
1*65’70 75 ’80 ’85 ’90 ’95 19000510 ’15 ’20 ’25 ’30 35 ’40

1

20 December 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1025′

breidende industrie, handel en verkeer in andere provincies
en sindsdien zijn Groningen, Friesland en Zeeland dan ook

de provincies met het grootste binienlandse vertrek-

overschot. Voor velen echter was de overgang naar stad
en industrie moeilijk. Omdat het practisch nu eenmaal

moeilijk is om jongens – voor meisjes, die als dienstbode

wegtrokken ligt de zaak anders – naar elders te laten

vertrekken voor ze ongeveer volwassen zijn en daar de

gelegenheid voor scholing in andere beroepen meestal

ontbrak, stonden voor degenen, die van het platteland

wegt’rokken, meestal slechts de ongeschoolde beroepen

open. Bovendien kam men dikwijls pas op latere leeftijd
tot de conclusie, dat het op het platteland niet meer ging.
Meestal had men dan reeds te lang in de plattelandssfeer
geleefd om aan het nieuwe beroepsmilieu te kunnen wennen.

Het ligt dus wel voor de hand, dat velen de mogelijkheid,

om in Amerika in het agrarische beroep een nieuwe toe-
komst

voor zichzelf en eventueel voor hun kinderen te vinden, sterk aantrok. En zo ontwikkelt zich dan in het

Jaatste kw’art van de vorige eeuw een omvangrijke land-
verhuizing uit de klei-landboutvgebieden van Nederland

naar Amerika, die zich tot aan de eerste wereldoorlog

voortzet. Groningen, Friesland en Zeeland hebben in
deze periode relatief- verreweg de meeste landverhuizers
geleverd en de landarbeiders vormden hiervan een zeer
hoog percentage.

Thans is de situatie in de klei-veengebieden aanzienlijk gewijzigd. De geboortecijfers in deze gebieden zijn in het
algemeen zeer sterk gedaald. In grote lijnen gezien is het
aantal geboorten er thans belangrijk lager dan op de
zandgronden
2).
Houdt men er rekening mee, dat, juist
door het geringere kinderaantal en verder door de stijging
van de lonen, de landarbeiders veel beter dan vroeger in
de gelegenheid zijn om hun kinderen een voortgezette op-
leiding te geven, en van deze gelegenheid in toenemende
mate gebruik maken, dan lijkt het niet onwaarschijnlijk,
dat in een groot deel van het klei-veengebied binnen af

zienbare tijd eerder sprake zal zijn van een tekort aan

arbeidskrachten, dan van een teveel. Waarschijnlijk mede
door de ervaring, die men hier van oudsher met landver-huizing heeft en door de familierelaties over zee, zijn de klei-veengebieden thans nog het deel van ons platteland,
dat het meeste migratie-,,minded” is, zoals de migratie-
cijfers over de laatste jaren latèn zien. Op iets langere
termijn gezien is de landverhuizing hier echter niet meer
te beschouwen als een noodzakelijke factor voor het
116ndhaven van de juiste verhouding tussen bevolking
en hestaansmiddelen.

Heel anders ontwikkelden zich dc verhoudingen
01)
de
zandgronden. Hoewel men niet kan zeggen, dat in het
eerste driekwart van de 19de eeuw de structuur van de
landbouw in deze gebieden zich in het geheel niet wijzigde,
was toch de verandering uiterst langzaam. 1-let bedrijf
bleef in sterke mate gericht op zelfverzorging, terwijl
gebrek aan mest intensivering uiterst moeilijk maakte en
de uitbreiding van de cultuurgrond remde. 1-let gevolg van een en ander was, dat de bestaansmogelijkheden in
deze gebieden slechts een geringe uitbreiding ondergingen.
een merkwaardige manier heeft de boerenbevolking in deze streken zich aan deze geringe uitbreiding van de
bestaansmogelijkheden aangepast, nl. door niet of laat te
trouwen. Zij, die niet als boer of anderszins een zelfstandig
bestaân konden verwerven, bleven ongetrouwd bij vader
en moedèr en later bij een vei trouwende broer of zuster
inwonen. Het gevolg was, dat de bevolking in vele agra-
rische gemeenten op de zandgronden vrijwel niet toenam.

Zie o.a. de cartogrammen in
T.
van den Brink, Eerste resultaten
van de statistische analye van de loop der geboortecijfers in Nedei

land”, Publicatie No.
2
van de Commissie voor het Geboorteonder–
zoek van het Instituut voor Sociaal Onderzoek van het Nederlandse
volk
1949.

Duidelijk ziet men het effect van deze houding tav. de

voortplanting, wanneer men de grafieken betreffende het
geboortecijfer van Noord-Brabant en Zeeland van 1840-

1940, op blz. 413 en 50 van- ,,FIet hevolkingsvraagstuk”
van Prof. Di’ H: W. Methorst en Prof. Dr M. J. Sirks

met elkaar vergelijkt. Het blijkt, dat tot omstreeks 1890

het geboortecijfer in het katholieke Brabant, waar men,
zeker in die tijd, aan een kunstmatige beperking van het

kindertal in het huwelijk niet behoeft te denken, bij dat

van het Rijk ver ten achter bleef, terwijl — eveneens

volkomen tegengesteld aan de, huidige vei’houdingen –
dat in Zeeland er ver boven lat.

Aan het eind vz’nde 19de eeuw kwamen in de toestand

op de zondgronden belangrijke veranderingen. De geleide-

lijke ontwikkeling van het gebruik van kunstmest leidde
enerzijds tot een belangrijke verhoging-van de opbrengst
van de reeds in cultuur zijnde gronden, terwijl anderzijds

ontginning op grote schaal hierdoor inogelijk werd ge-

maakt. Van belangrijke betekenis was ook de ontvikke-
ïng van de zuivelindustrie, waardoor het ook voor de
kleine boer mogelijk werd een- behoorlijke afzet voor zijn

melk te vinden. Tenslotte brachten de ontwikkeling van

de export van veredelde landbouwproducten, en ver-schillende andere omstandigheden met, zich,’ dat het
boerenbedrijf ook hier meer en meer overging van de
zelfverz(jrging naar de productie voor de markt, waardoor
de intensivering van de productie weer werd gestimuleerd.

Een en ander had tot gevolg, dat aan het eind van de
vorige eeuw en in het begin van deze eeuw de mogelijk-

heid om in de landbouw op de zandgronden een zelfstandig
bestaan te vinden, min of meer plotseling,’ aanziQnlijk
werd vergroot. Deze ontwikkeling leidde er toe, dat een
veel groter aantal huwelijken kon worden gesloten, waar-

door weer als het ware automatisch het geboortecijfer
steeg. Terwijl in het land als geheel van 1875 af een
constante daling van de geboortecijfers valt te constateren,
zien we op de zandgronden in de regel de hoogste geboorte-
cijfers eerst na de eeuwwisseling optreden en
hoewel
ze
sedert de jare’n twintig in het algemeen zijn gedaald, zijn
ze nog steeds aanzienlijk hogér dan op de kleigronden.

Ondertussen zijn de verhoudingen ehter opnieuw
veranderd. De mogelijkheid om door ontginning nieuwe
bedrijven te stichten loopt door gebrek aan geschikte
woeste grond geleidelijk ten einde, terwijl ook een verder-
gaande splitsing van de bedrijven op voortdurend grotere
moeilijkheden stuit. De mogelijkheden voor het verwerven
van een eigen bedrijf worden voor de boerenzoons op de
zandgronden dus steeds geringer. Misschien zal deze toe-
stand op de duur tot een hernieuwd streven naar een aan-
passing van de vooi’tplanting aan de bestaande mogelijk-
heden leiden, zoals dit in de vorige eeuw plaatsvond, zij het
misschien langs andere wegen. Een eventuele verdergaande
geboortebeperking in de toekomst – buiten beschouwing
latende of deze om andere redenen al dan niet als wense-
lijk moet worden beschouwd kan echter niets verandei’en
aan het feit, dat het aantal in de afgelopen decennia ge-
boren boerenzoons veel groter is dan het iantal bedrijven,
dat in de toekomst ter beschikking komt. Nu zou dit niet
erg zijn, wanneer deze boerenzoons in het algemeen
zonder moeilijkheden naar andere beroepen zouden
kunnen overgaan. Dit is echter nit het geval. Terwijl op
de duur bij de huidige situatie vermoedelijk ongeveer
60 pCt van de boerenzoons geen plaats zal kunnen vinden
als zelfstandige boer, is er slechts ongeveer 20 pCt
3),

dat onmiddellijk na de lagere school een andere richting

2)
Zie het binnenkort te verschijnen rapport van de Afdeling
Streekonderzoek van het Landbouw-Economisch Instituut over
het kleine boerenvraagstuk. Over deze kwestie in het algemeen ook E.
W.
Hofstee, ,,De functie van de internationale migratie”. Tijdschrift
voor Economische en Sociale Geografie,
1949, blz. 10-23.

1026

ECONOMISCH-STATiSTISCHE BERICHTEN

20
December 1950

dan de agrarische kiest. De rest vindt in eerste instantie een

plaats op het ouderlijk bedrijf, hoewel een groot deel van

hen daar economisch zonder bezwaar zou kunnen worden

gemist. Zij worden daar in de practijk en veelal ook nog

theoretisch opgeleid voor het boerenbedrijf, waarin ze

later grotendeels geen zelfstandig bestaan kunnen vinden.

Wanneer de tijd is gekomen, dat zij zelfstandig willen

worden en een eigen gezin willen stichten, moeten zij voor

een groot deeF, omdat zij voor andere beroepen geen
scholing bezitten, zich tevreden stellen met de positie van

ongeschoold arbeider. Veelal verzet hun gevoel van

eigenwaarde, hun boerentrots, zich hiertegen, zodat zij

de oude weg volgen en ongetrouwd op de boerderij blijven

leven. 1-let is deze groep van verkeerd opgeleide boeren-

zoons op de zandgronden, die .op het ogenblik één der

grootste problemen van agrarisch Nederland vormt.

De jongste voikstelling geeft de mogelijkheid om ten

naaste bij te schatten hoe groot hun aantal is. Het loopt

in de tienduizenden. Voor1 in de zuidelijke provincies

bestaat er een onheilspellende wanverhouding tussen het

aantal jongeren, dat blijkens hun werkzaamheid op de’

ouderlijke boerderij zich voorbereidt op een toekomstige.

positie als boer en het aantal plaatsen, dat, naar valt te
berekenen, in de toekomst voor hen vrij zal komen. Het is

in de eerste plaats om deze groep mensen, dat de Neder-
landse landbouw belang heeft bij migratie. Voor deze

mensen is in Nederland geen redelijk perspectief voor de

toekomst, terwijl zij voor de gemeenschap een last be-
tekenen. Noch aan overtollige arbeidskrachten op te

kleine bedrijven, noch aan vergroting van het leger van
ongeschoolden, waarvan ei’ in ons land reeds teveel zijn,
hebben wij behoefte.

Voor de boerenzoons, waarvoor het nog niet te laat is,

moet zeker worden getracht ook langs andere wegen tot

een oplossing van dit probleem te komen. Getracht moet

worden zoveel mogelijk te bevorderen, d&t allen, waarvoor
in de landbouw naar redelijke ‘.erwachting geen plaats

is, zo spoedig mogelijk, d.w.z. onmiddellijk na de lagere
school te hebben doorlopen, een andere weg zoeken, via
ambachtsschool of andere vormen van voortgezet onder-

wijs. Afgezien echter van de vraag of dit zal gelukken,
althans volledig zal gelukken, staan we op het ogenblik
voor het feit, dat deze grote groep van in het verleden

verkeerd geschoolden er is. De enige redelijke oplossing

voor hen vormt migratie. Het geeft hen de kans om het

beroep en de levenshouding, die zij zich in hun opleiding

in het agrarisch bedrijf hebben eigen gemaakt èn voor

hen zelf én voor de maatschappij ten nutte te maken.

Tot nu toe is de omvang van de overzeese migratie van
de zandgronden, in het bijzonder dé zuidelijke zand-

gronden, zeker nog niet in overeenstemming met de

feitelijke noodtoestand, die dear bestaat.’ Naast andere

factoren speelt het ontbreken van een migratie-traditie,

die in de klei-veengebieden bij de agrarische bevolking

wel aanwezig is, zeker een rol. Gebrek aan inzicht, onwil of

onmacht om de problemen van eigen toekomst en die van

de kinderen door te denken, vallen zeker dikwijls te con-
stateren. Van groot belang is ongetwijfeld, dat de directe

noodzaak, om stappen te ondernemen, ontbreekt. De land-

arbeiders op de kleigronden, die aan het eind van de

vorige eeuw geen werk meer konden vinden, hadden geen

keus; ze moesten iets doen om een bestaansmogelijkheid

te vinden. Voor de boerenzoons op de zandgronden bestaat

deze noodzaak niet. Er is voor hen altijd nog te eten en

te drinken en er is een onderdak; de traditionele familie-

verhoudingen brengen mee, dat dit hun niet wordt mis-

gund. Zij hebben nog de keuze en vaak zal het directe

ongemak en de moeilijkheden, die de migratie meebrengen,

zwaarder wegen, dan het gebrek aan toekomstperspectie-

ven. Zoals een boeren ioon aan een medewerker van het

Landbouw-Economisch Instituut mededeelde, werd hij

liever ,,Oom”, d.w.z. hij bleef liever ongetrouwd hij zijn
getrouwde broer inwonen, dan te inigreren. De gunstige

resultaten, die de landbouw in en na de oorlog te zien heeft gegeven, zullen zeker een dergelijke mentaliteit in de hand
hebben gewerkt.

Het is echter van het grootste belang, zowel voor deze
jonge boeren zelf, als voor de Nederlandse samenleving,

dat zij er van worden doordrongen, dat zij de thans be-
staande kansen om te migreren dienen aan te grijpen.

Een doelbewuste propaganda voor de migratie, een juiste
voorlichting en een goede voorbereiding, die de stap naar
een nieuw vaderland kan vergemakkelijken, is voor deze

groep, meer dan voor enige andere groep van onze bevol
king, noodzakelijk.

Wageningen.

Prof. DrE. W. HOFSTEE.

Emigratie en ‘sociale verantwoordelijkheid

Nu de emigratie van Nederlander een sprekende om-vang begint aan te nemen en in de Troonrede van 1950 een krachtige bevordering er van wordt aangekondigd,
zal in het onderstaande een korte schets gegeven worden
van één facet, nl. van het groeiende sociale verantwoorde-
lijkheidsbesef ten aanzien van de emigratie over de afge-
lopen honderd jaar in Nederland. De verschillende vormen
van sociale activiteit der Overheid, kerken en organisaties uit de vrije maatschappij, welke de landverhuizing hebben
beïnvloed, bevorderd dan wel geleid, zullen hierbij als
maatstaf worden genomen.

Onder emigratie wordt hier verstaan het vrijwillig
vertrek van Nederlanders naar enig ander land, ten
behoeve van blijvende vestiging en/of verkrijging van
bestaansmiddelen aldaar, zo mede van hun gezinsleden,
die hen begeleiden of volgen. Zij, die in dienst zijn van een

Nederlandse werkgever, vallen buiten de emigratie.

De volgende drie phasen, gescheiden door de beide
wreldoor1ogen kunnen worden onderscheiden;

1. Vrije e/iiigratie Lot 1914.

Dr J. van Hinte heeft in zijn werk: ,,Nederlanders in
Amerika, een studie over landverhuizers en volksplariters
in de 19e en 20e eeuw in de Vereenigde Staten van Ame-
îika” (1928) aangetoond, dat het emigratieverschijnsel veel
samengestelder is dan gewoonlijk wordt aangenomen.
Hij onderscheidt:
een natuurlijke, min of meer spontane emigratie,
welke door het zenden van brieven, geld, vrijkaarten aan
achtergebleven familie dan wel dorpsgenoten werd ge-
stimuleerd, zelfs in tijden van betrekkelijke bloei in Neder-
land. Deze wijze van selectie van emigranten heeft over
het algemeen goede resultaten opgeleverd;
een kunstmatige, rechtstreeks aangewakkerde emi-
gratie, welke veelal het gevolg was van voorspiegelingen
door het bedrijf van malafide stoomvaart-, spoorweg- en
andagentén, de zgn. emigranten\ververs,. in ons land.
Iiiertegenover zij echter ook vermeld de activiteit van
betrouwbare scheepvaartagenten, bijv. van de Neder-

20 December 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1027

landsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij, die
onder toezicht van districts-inspecteurs van genoemde

onderneming werkten.
De eerstbedoelde practijken, voortvloeiende uit de felle

concurrentie tussen de scheepvaartmaatschappijen in de
jaren rondom 1880, hadden een bedenkelijke daling van het

peil der landverhuizers, ook van de Nederlandse, ten ge-;
volge. Hier was niet meer sprake van de zeifbewusten en
wilskrachtigen, maar van emigranten, die zich
lieten

verhuizen. Tegen deze

contra-selectie werden door ,de

Regering van de Verenigde Staten in 1882 en 1889 maat-

regelen genomen;
c. als derde bemiddelaar namen de kerken een niet
minder belangrijke plaats in bij de landverhuizing. Van

Hinte wijst in dit verband speciaal op de uiterst betrouw-

bare en geheel belangeloos verleende activiteit en hulp
van het Amerikaanse kerkgenootschap ,,de Ware Kerk”,

welke de emigratie van Christelijk-Gereformeerden hier te
lande zo niet geleid, dan wel ten sterkste bevorderd heeft.

Niet alleen werd geestelijke en soms stoffelijke steun

gegeven, de bptreffende emigratie uit Nederland werd

ook gebundeld tot kolonies, ,,vergaderd” rondom reeds

gestichte kerken in de Verenigde Staten. Deze enandere
groepsselectie werd uiteraard beïnvloed door de grote be-
tekenis, welke d predikanten-emigrantenleiders als Van
Raalte, Bolks en te Winkel, in het eerste stadium van de

landverhuizing rondom het midden van de 19e eeuw hebben

gehad.
Uit een totalisering van de door Van 1-linte vermelde
Amerikaanse ‘immigrtie-opgaven blijkt, dat van 1848 tot
1914 rond 199.000 Nederlanders zich in de Verenigde

Staten vestigden.
Bij al deze bedrijvigheid van particulieren, onderne-
mingen en kerken behield de Staat, overeenkomstig de
opvattingen van die tijd, slechts een aanvullende – rol.
De wet van 1861, ,,houdende bepalingen omtrent bescher-
ming van den doortogt en het vervoer van landverhuizers”,
gewijzigd en aangevuld bij de wetten van 1869 en 1886,
had de bedoeling om aan vreemde landverhuizers cle door-
tocht door Nederland zo gemakkelijk mogelijk te maken,
hun en doelmatig en goed vervoer, mede aan Nederlandse
landverhuizers, te verzekeren en in het algemeen zodanige
bescherming van personen en goederen te verlenen, dat

zij zouden besluiten hun weg door Nederland te nemen,
dan wel’ van een Nederlandse haven uit te emigreren.
Een verkeersbelang werd hiermede tevens gediend.

In hoeverre de stroori van. Polen, Duitsers, Z’itsers,
Noren en Zwéden, die via Rotterdam en Amsterdam naar

de Nieuwe Wereld vertrokken, te danken is aan boven-
genoemde strekking der vet, dan wel aah de felle tarieven-
oorlog tussen de elkaar beconcurrerende, binnen- en
buitenlandse scheepvaartmaatschappijen, is thans moeilijk
meer na te gaan. Van Hinte beoordeelt deze vet echter als
géheel onvoldoende, evenals de activiteit van de op grond
van deze wet in onze grote havensteden ingestelde com-
missies van toezicht op de doortocht en het vervoer van
landverhuizers. Zo was bijv. van enige bescherming van
aspirant-emigranten tegen de reeds gewraakte werf-

practijken, zoals deze in Italië, Zwitserland en 1-longarije
wel wettelijk geregeld was, tot in de jaren twintig van
deze eeuw hier te lande geen sprake.

II. Gcquotiseerde immigratie, crisis en depressie, 1918-1940.

De emigratie in het tijdvak tussen de beide wereldoor-
logen wordt grotendeels beheerst door de beperking van
de immigratie in de tegenspelende landen en door de
internationale crisis en daarop volgende depressie van de
jaren dertig, waardoor de emigratie uit Nederland na
1980 tot zèer geringe proporties teruggebracht werd en
zelfs een remigratie uit de belangrijkste ontvangende
landen als de Verenigde Staten en Argentinië intrad.

In de jaren 1919 tot en met 1932 vertrokken uit de Neder-

landse havens, althans volgens de niet geheel volledige

gegevens van de commissies van toezicht, 41.444 Neder-
landse emigranten. –

Irtussen waren hier te lande twee particuliere organi-

saties opgericht, t.w. de Nederlandsche Vereeniging Land-

verhuizing in 1913 en de Emigratie Centrale Flolland in

1924. De eerste gaf speciale voorlichting en was o.a.

bedoeld om de buitengewoon grote en ongewenste belang-

stelling van wervers en agenten van landmaatschappijen

in de jaren twintig, mede in verband met de clandestiene
immigratie_ te breidelen, terwijl de tweede het vervoer
van de emigranten verzorgde, hielp bij hun belangen-

behartiging en tevens als tussenpersoon optrad voor

gemeenten en kerkelijke organisaties. Systematisch vôér-
onderzoek van emigratiemogelijkheden naar andere landen

behoorde tevens tot de taken.
In 1931 werden beide organisaties verenigd in de thans

nog bestaande Stichting Landverhuizing Nederland, welke
zich ten doel stelt: het verrichten van alle handelingen,

welke middellijk en onmiddellijk .kunnen strekken om
leiding te geven aan d& landverhuizing uit Nederland,
o.a. door het geven van voorlichting, het verlenen van
bijstand, het voeling -houden met landverhuizers, het
voortdurend en stelselmatig onderzoek naar de mogelijk-

heden, die andere landen voor vestiging en lonende arbeid

aan onze landgenoten bieden.
In verband met de activiteit van de Holland-Frankrijk
Landbouw-Maatschappij, opgericht in 1924, welke zich

bezig hield met het onderzoek naar en de realisering van dç
groepsestiging van onze landelijke overbevolking in
Frankrijk, – waarvoor van semi-officiële Franse zijde
belangstelling bestond, valt de overheidsbemoeiing met
rechtstreekse emigratie te memoreren, nI. van de Neder-

landsche Regeeringscômmissie voor Emigratie naar Frank-
rijk, een en ander in .overleg met de Rijkslandbouw-
consulent in Parijs en de Rijksdient der Werkloosheids-

verzekering en Arbeidsbemiddeling. Het vraagstuk van
groepsemigratie van boeren en landarbeiders via kolo-
nisatiecentra naar volksplantingen door een particuliere
organisatie, dan w’el van emigratie als vorm van inter-

nationale arbeidsbemiddeling door de Overheid werd
hierbij aan .de orde gesteld.

Een tweede stap van de Overheid w’as om de commis-sies van toezicht op de doortocht en het vervoer van land-
verhuizers in 1983 te ontbinden. Hun taken gingen over
naar de daarvoor beter geoutilleerde ambtelijke organen,
te weten de Scheepvaartinspecije, het Staatstoezicht op
de Volksgezondheid en de plaatselijke politie.
In. 1935/36, toen det diepste niveau van de depressie
bereikt was en de emigratie practisch stilstond, gaf de toenmalige Regering blijk van een vooruitziende blik,

doordat zij de mogelijkheid .onder ogen zag ,,dat in de
tekomst niet minder dan te voren uit ons zo dicht be-
volkte land een groote trek zal zijn naar den vreemde”,
hetgeen voor haar aanleiding was om een nieuw ontwerp
Landverhuizingswet, houdende bepalingen met betrekking
tot emgranten en transmigranten, in te dienen.
Volgens de considerans werd in het ontwep van wet
niet slechts de doortocht en het vervoer, zoals vermeld in
de vet van 1861, beter geregeld, maar ook werden ten
aanzien van andere, niet het minst voor landverhuizers uit

Nederland gewichtige, belangeb betreffende voorlichting en
propaganda, werving en arbeidsbemiddeling, gezondheid

en veiligheid wettelijke maatregelen getroffen.

Dèze veel bredere doelstelling leidde dientengevolge tot
de invoering van een ruime definitie voor emigrant,
zodat de bescherming in de wet bedoeld zich,uitstrekt van
,,voorbereidende stappen doen voor vertrek naar het

buitenland” tot aan de definitieye toelating in het

S

/

1028

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20
December 1950

emigratieland”, dus inclusief voorwaardelijke en dien-
tengevolge voorlopige toelating.

Blijkens de Memorie van Antwoord âan de Tweede

Kamer achtte de Regering het minder juist, dat zij recht-streeks emigratie zou bevorderen. De Stichting Landver-

huizing Nederland, daartoe door haar in staat gesteld,

hield zich hiermede intensief bezig. Naar aanleiding van

een vraag van enige leden in het Voorlopig Verslag werd
een bijzonder Rijksbureau voor Emigratie door de Rege-
ring dan ook overbodig geacht.

Wel strekt de directe overheidsbemoeiing zich uit tot
het werven of in dienst nemen. Werkgevers zijn ingevolge

art. 6 verplicht om voor arbeid in de vreemde gebruik te

maken van organen der openbare arbeidsbemiddeling.

Deze verplichting schept een waarborg, dat de werkzoeken-

de niet op misleidende aanbiedingen (werfagenten) ingaat,
dat hij in kennis gesteld wordt met alle inlichtingen,

welke het orgaan nodig acht of, dat hij door het orgaan

verwezen wordt iaar een deskundig lichaam als de Stich-
ting Landverhuizing Nederland..

‘Naast andere maatregelen, de besQherming van de

emigrant ten doel hebbende, valt nog in het bijzonder te

vermelden, dat de Nederlandse corsulaire ambtenaren
ingeschakeld worden teneinde te voorzien ir de bescher-
ming van de emigrant tot aan het tijdstip van zijn defini-

tieve toelating in het ontvangende land.

De huidige situatie, welke in 1936 door de geheel ge-

wijzigde omstandigheden van na de tweede wereldoorlog

niet te voorzien i’as, dient nu nog in het kort te worden
geschetst.

III.
Geordende erngratie sedert 1946.

Het wordt thans wel duidelijk dat na de tweede wereld-
oorlog een geheel nieuwe phase in de emigratie is ingetreden.

In de eerste plaats een enkel cijfer. In de jaren 1946,
1947, 1948, 1949 en de eerste helft van 1950 emigreerden

volgens de gegevens van de Stichting Landverhuizing

Nederland naar overzeese wereiddelen (excl. Indonesië,

Suriname en de Ned. Antillen) rond 45.000 Nederlanders,

een aantal, dat de emigratie in de jaren 1919-1938,
althans volgens de enige, maar niet geheel volledige,
gegevens van de commissies van toezicht met rond 3.000
personen overtreft.

Een complex van oorzaken en voorwaarden- maakt
deze stijging enigszins begrijpelijk. Bevolkingsdruk in
bepaalde delen van ons platteland, werkloosheid of drei-
gende werkloosheid in bepaalde categorieën van onze
beroepsbevolking, politieke spanningen, bereidheid van de Overheid om de overtocht van.sommige groepen van
emigranten geheel of gedeeltelijk met subsidies te steunen,
bereidheid van sommige, niet alle, immigratielanden om
naar beroepen geselecteerde werkkrachten in ruimere
mate op te nemen, vermindering van de w’oningnood in
deze landen, zijn o.a factorn, die een stijgende emigratie en immigratie in de hand werken.

Het deviezentekort in ons land en het transportpro-
bloem zijn als min of meer tijdelijke, belemmerende krach-

ten te beschouwen.

De Overheid bevordert de emigratie o.a. door:

a. op internationaal gebied

le. algemeen ontsluitend werk te verrichten door liet
tot stand brengen van vestigingsverdragen met andere
regeringen. Zo zijn ontwerp-verdragen met Brazilië, Nieuw-
Zeeland en Australië in een min of meer vergevorderd

stadium. De grote.betekeis van deze verdragen is, dat
zij de internationale migratie weer doen herleven;
2e. sommige landen bereid te vinden, in beginsel,
bijdragen te leveren in de passage- en vervoerskosten van
Nederlandse immigranten;

3e. met andere landen te onderhandelen over financiële

tegemoetkoming bij kolonisatie van landbouwers;

4e. hulpverlening door landbouwattaché’s bij het af-
sluiten van contracten enz.

b. op nationaal terrein
• le. verantwoorde voorlichting door het Rijksai-beids-

bureau via de Gewestelijke Arbeidsbureaux te geven, in
groter verband door het houden van lezingen en meer

individueel door persoonlijke besprekingen met aspirant-

emigi’anten, waarbij, indien zij gehuwd zijn, echtgenote

en oudere kinderen mede aanwezig dienen te zijn. Ëen

zekere selectie naar leeftijd, persoonlijke geschiktheid en

vakbekwaamheid, rekening houdende met de eisen van
de immigratielanden, vindt hierbij plaats;

2e. geheel of gedeeltelijke subsidie van de overtocht

te verlenen aan bepaalde categorieën van emigranten,
waarbij o.a. aan candidaten uit ,,depressed areas” en

uit bedreigde beroepen, aandacht w’ordt besteed.

Uit bovenvermelde activiteit blijkt, dat de Overheid

een mede-verantwoordelijkheid draagt ten opzichte ian de

ontvangende landen, wat betreft samenstelling en quali-
teit van de stroom der immigranten. Anderzijds eist het

landsbelang, op grond van kennis van de Nederlandse

arbeidsmarkt, dat eventuele emigratie van grotere om-

vang van bepaalde categorieën arbeiders, die hier dringend

nodig zijn, min of meer in de hand wordt gehouden.

Gelijktijdig met deze overheidsactiviteit ontwikkelt

zich in de kringen van de confessionele landbouw- en
arheidersorganisaties, inclusief die van de werkgevers,
een streven naar voorlichting aan en belangenbehartiging
van de emigranten, geconcretiseerd en gebundeld in de

Centrale Stichting Landbouw Emigratie, dat

gebaseerd

is op de volgende beginselen en richtlijnen:

spontane emigratie, gebaseerd op een vrijè daad;
voorlichting, hulpverlening en bemiddeling op geeste-

lijk, zedelijk en sociaal-economisch gebied door instellingen,

welke gebaseerd zijn op eenzelfde levensbeschouwing als

die .van de emigrant;
goed-geleide immigratie, via gelij kgezinde ontvangst-

organisaties of -centra in het immigratieland;
geestelijke en maatschappelijke nazorg in het immi-
gratieland en waar mogelijk kolonisatie in confessioneel

verband; bevordering van nauwe contacten met de Protestants-

Christelijke en Rooms-Katholieke kerken en kerkelijke instanties op immigratiegebied in deze landen.

Deze richtlijnen, gebaseerd op diep-religieuze beginselen,
dienen niet alleen daarom gerespecteerd te worden, maar
tevens op grond van de betekenis er van in het verleden,

gewaardeerd te worden.
De reeds vermelde Stichting Landverhuizing Nederland
heeft ten slotte o.a. een belangrijke taak bij de voorlich-
ting, bij de arbeidsbemiddeling in de ontvangende landen,
bij de contacten met gezantschappen, bij het regelen van

de scheeps- en iliegtuigpassage, bij de aankoop van de-
viezen en bij de documentatie.

SannenQatting.

Toetst men het groeiende sociale verantwoordelijkheids-
besef,’ uiteraard met inachtneming van het beginsel van
emigratie als vrije daad, aan de verschillende vormen van
sociale activiteit, t.w. sociale zôrg en sociale voorzorg,
dan blijkt het volgende. De ontwikkeling gaat van het stadium van.:

commercieel belang (werfagenten), en dat van
individuele zorg vanwege familie en dorpsgenoten naar

sociale zorg door de kerken;
minimale sociale zorg, voortvloeiende uit de oudere
wetgeving naar sociale voorzorg, bedoeld in de latere

20 December
1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1029

wetgeving (bescherming tegen de werfpractijken door

openbare arbeidsbemiddeling);
8. sociale zorg door de kerken naar sociale voorzorg

door neutrale, door de Overheid gesubsidiëerde organisa-

ties, blijkende uit stelselmatig onderzoek naar emigratie-

mogelijkheden;
4. moderne sociale zorg en voorzorg door Overheid

(voorlichting) en confessionele organisaties (cursussen)

naar dat van sociale nazorg in het immigratieland door

deze organisaties (ontvangst- en assimilatiecentra) en

vanwege onze landbouwattaché’s, o.a. door hulpverlening

lYij het afsluiten van contracten.
De in de na-oorlogse jaren ontwikkelde activiteit van

Overheid en confessionele organisaties voert in het belang

van een sociale efficiency, niet in het minst ten opzichte
van de immigiatielanden, tot de nodzakelijkheid van een
vorm van sociale ordening, waaronder hier, in navolging

van Dr Kuin, verstaan wordt het bewuste scheppen vhn

geregelde verhoudingen -tussen sociale organen, waarbij in

deze definitie, ordening niet identiek behoeft te zijn met

uitsluitende overheidsbemoeiing.
Over het vraagstuk van organisatie en taakverdeling

van de bij de emigratie betrokken overheidsorganen en
instellingen uit de vrije maatschappij, is zojuist door

dé Commissie Schilthuis advies aan de Regering uit-

gebracht.

De hierboven geschetste groei van het sociale verant-

woordelijkheidsbesef ten aanzien van de emigratie en

emigranten zal, naar verwacht mag worden, zijn sluitstuk
vinden in een bundeling van krachten op dit terrein.

Een bundeling van, krachten, welke niet alleen een
doelbewuste emigratie-politiek en goed geleide emi-
gratie mogelijk zal maken, maar tevens, in het raam

van de internationale migratie, Nederlands positie bij deze,

naar het woord van Carr Saunders ,,test case in inter-

national relations”, verder zal kunnen versterken.

Utrecht.

P. DE JONG, sociol. drs.

Emigrantenvervoer

Er zijn in de geschiedenis van de trek der Eüropeanen
naar overzee diverse hausseperioden te onderscheiden en

het ziet er naar uit, dat wij thans in Europa – en ook in
Nederland – aan het begin staan van een nieuw hoogte-
punt in de emigratieconjunctuur. Een opsomming van de
oorzaken daarvan valt buiten het bestek van dit artikel: Opgemerkt kan worden, dat het helaas niet mogelijk is
om ook maar bij benadering in cijfers aan te geven hoe het

verloop van deze hausse zal zijn. Subjectieve waarderingen
van de huidige en voor zover mogelijk van de toekomstige

toestanden in het vaderland van de aspirant-emigrant
en in het immigratieland zijner keuze geven de doorslag

bij het besluit al of niet te vertrekken.

De aantallen personen, die in een Iangei’ tijdsbestek
willen en kunnen, emigreren zijn hierdoor niet tevoren te

bepalen enthct spreekt welvanzelf, dat deze omstandigheid
de oplossing van het vervoersprobleem niet gemakkelijker.
maakt. Verder is een typisch kenmerk van alle emigranten-
vervoer het feit, dat het éénrichtingsverkeer is en men

behoeft geen vervoerseconoom te zijn om in te zien, dat
het reeds daardoor in het algemeen onrendabel en dus voor
particuliere ondernemingen weinig aantrekkelijk vervoer is. hier komt dan nog bij, dat een belangrijk gedeelte van
de emigranten niet in staat is de passageprijzen te betalen,
die een rederij zou moeten vragen, ook wanneer accomo-
datie en voeding nog zo eenvoudig worden gehouden.
Omtrent de noodzakelijkheid van emigratie – en dus
van emigrantenvervoer – bestaat in ons land vrijwel
geen verschil van mening. Men kan hier ongetwijfeld van
een landsbelang spreken: zowel voor de emigranten zelf als voor hen, die er de voorkeur aan geven in het vader-
land te blijven, is het van de grootste betekenis, dat er
mogelijkheden worden geschapen tot het vervoeren van
die Nederlanders, die zich elders overzee een bestaan
willen opbouwen.
Wannëer het particulier initiatief op het gebied van het vervoer, in hoofdzaak om de reeds vermelde reden, geen
of slechts beperkte mogelijkheden ziet, ligt de conclusie
voor de hand, dat op het gebied van het emigrantenvervoer
een taak voor-de Overheid is weggelegd. De NedeIandse Regering heeft die conclusie reeds vrij spoedig na afloop van de tweede wereldoorlog getrokken en zij heeft zich –
zodra hiertoe de mogelijkheid in de vorm van geschikte
scheepsruimte bestond sinds 1947 in toenemende
mate met emigrantenvervoer beziggehouden.

Er waren omstandigheden die.deze ontwikkeling hebben

geremd. Op het tijdstip, dat de Nederlandse passagiers-
‘schepen, die in de jaren 1940-1945 als troepenschepen in
de geallieerde oorlogvoering waren ingeschakeld, na afloop
van de oorlog successievelijk weer ter beschikking van hun
rederijen hadden kunnen worden gesteld, had de Neder-

landse Regering deze schepen dringend nodig voor het

vervoer van evacué’s, troepen – en later gezinshereni-
ging – naar en van Indonesië. Toen dit vervoer begon af
te nemen, werden die schepen, waaraan de rederijen voor
het onderhouden van hun lijndiensten – en dus ook voor
een eminent landsbelang – de meeste behoefte hadden,
aan de eigenaars tei-uggeleverd. Behalve de drie door de
Regering inmiddels aangekochte speciale troepenscliepen,

bestond de voör massavervoer ingerichte vloot daarna uit
schepen, die in de oorlog met troepen hadden gevarn
maâr die uit hoofde van hun leeftijd en andere omstandig

heden niet meer vooi’ reconversie tot normale passagiers-
schepen in aanmerking kwamen, omdat zij danals zodanig
toch niet langer rendabel te exploiteren zouden zijn.

Het betrof hier de ,,Volendam” van de Holland-Amerika Lijn, de ,,Johan van Oldenbai’nevelt” van de Stoomvaart
Mij ,,Nederland” en de ,,Sibajak” van de Kon. Rotter-
damsche Lloyd. In tegenstelling tot schepen als de ,,Nieuw
Amsterdam”, de ,,Oranje”, de ,,Indrapoera” e.a. (de
,,WilIem Ruys” kwam gelijk bekend eerst na de oorlog in
de vaart) zijn deze niet meer in hun oorspronkelijke staat
van passagiersschepen teruggebracht en zijn zij door de
Nederlandse Regering in charter gehouden. Deze schepen
hebben in de na-oorlogse jaren een aandeel gehad in het
transport van troepen en burgerpassagiers naar en van
Indonesië en wanneer daarvoor gelegenhei’d was, hebben
zij op de uitgaande reis ook emigranten vervoerd.

Om technische redenen is thans lesloten het charter

van de ,,Volendam” te beëindigen nadat dit schip in 1951
nog een aantal emigrantenreizen naar Canada heeft ge-
maakt. Nu het bijzondere Indonesië-vervoer afloopt, zal
met de rederijen van dc beide andere schepen een Overeen-komst inzake emigrantenvervoer moeten worden getroffen,
hetzij in de vorm van een vervoersovereenkomst, hetzij doordat de schepen op charter worden gehouden. Zoals
reeds vermeld, bezit de Regering verder nog drie in 1946
aangekoclte speciale troepenschepen, t.w. de ,,Zuider-
kruis”, de ,,Waterman” en de ,,Grote Beer” en het ligt
in het voornemen zodanige voorzieningen te treffen, dat

1080

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20
December 1950

deze schepen geschikt worden resp. blijven voor het op

‘envoudige maar toch verzorgde wijze vervoeren van
emigranten.

Waar het bij de benadering van dit vervoersprobleem
nu eenmaal onmogelijk is plannen te maken en ten uit-
voer te leggen zonder dat men zich op bepaalde cijfers

baseert, wordt er thans van uitgegaan, dat naar Australië,

Nieuw-Zeeland, Canada, Zuid-Afrika en Zuid-Amerika in de eerstkomende jaren ongeveer 40.000 personen per
jaar zullen emigreren. Gerekend naar het aantal vormt

Australië het belangrijkste doel der emigranten; ook van
vervoer-technisch oogpunt uit bezien schept het transport

naar dit werelddeel en naar Nieuw-Zeeland, mede door de

lange reis en de grote klimaatverschillen tussen verschil-

lende onderdelen van het traject, de grootste problemen.

Zoals bekend, wordt het vrachtverkeer onder Nederlandse
vlag tussen Nederland en Australië o
i
nderhouden door de
Holland-Australië Lijn van de Verenigde Nederlandse

Scheepvaartmaatschappij. Deze rederij heeft echter uit-

sluitend vrachtschepen met een zeer beperkte pssagiers-

accomodatie in de vaart, zodat deze dienst voor emigranten-
vervoer geen rol speelt.
De eerder genoemde vijf schepen zouden in staat zijn
jaarlijks circa 20.000 personen naar Australië te vervoeren,
maar die vervoerscapaciteit wordt in 1951 nog niet be-

reikt, omdat de schepen voor de verbouwing geruime
tijd uit de vaart moeten worden genomen. Wanneer de

twee te verbouwen regeringsschepen, t.w. de ,,Zuiderkruis”

en de ,,Waterman”, bijv. in Juni/Juli 1951 gereed komen
en de ,,Sibajak” alsmede de ,,Johan van Oldenbarnevelt” in de tweede helft van 1951 verbouwd worden, zullen er
van de 26.000 emigranten naar Australië en Nieuw-Zeeland,

die voor 1951 worden verwacht, ca 12.500 met speciale
Nederlandse emigrantenschepen kunnen worden ver-

voerd. In 1952 en daarna zal dan de vervoerscapaciteit

per schip ongeveer 20.000 personen of meer kunnen
bedragen. Of dit aantal personen ook werkelijk zal emi-

greren is de vraag, maar waar er eigenlijk in alle richtingen
een tekort aan vervoergelegenheid voor emigranten is,

zou eventuele overtollige tonnage naar de Verenigde
Staten, Canada of Zuid-Afrika kunnen worden ingezet.

Het ligt in de bedoeling, dat de drie regeringsschepen
op de gebruikelijke wijze door de Staat (Directoraat-
Generaal van Scheepvaart) zelf worden geëxploiteerd.
Uiteraard zal de exploitatie van de regeringsschepen op
kostenbasis geschieden, zodat, voor iover de kostprijs
niet door de passageprijs wordt gedekt, een oplossing voor

liet tekort zal moeten worden gevonden. In dit verband
is het van belang, dat de immigratielanden waarschijnlijk
een gedeelte van het subsidie, dat aan de emigranten zal

worden verleend, voor hun rekening zullen nemen.

Naast het emigrantenvervoer over zee is uiteraard ook
vervoer door de lucht mogelijk. De vervoersprijs ligt daar

hoger dan bij vervoer per schip. Mocht het voor 1951
verwachte aantal emigranten ook inderdaad bereikt
worden, dan speelt deze factor echter nauwelijks een rol,
omdat de capaciteit van het scheepsvervoer, althans
onder Nederlandse vlag, alsdan ontoereikend zal zijn.
Een belangrijk voordeel van het transport door de lucht
is de soepelheid van het luchtverkeersapparaat, waardoor
een snelle aanpassing van het vervoer aan de behoeften
verzekerd is. Ook het feit, dat de overtocht in enkele dagen
volbracht wordt, zal voor velen aantrekkelijk zijn, maar

bij anderen veer zal dit voordeel niet opwegen tegen het
nadeel van de hogere kosten verbonden aan vliegpassage of om andere redenen.

In ieder geval moge uit het vorenstaande blijken,

dat door een gezamenlijke inspanning van scheep- en
luchtvaart, een zo groot mogelijk aantal emigranten ook
inderdaad op weg gebracht zal kunnefi worden.

‘S-lrravenhage.

J. KROL.

AANTEKENINGEN

Statistiek van de buitenlandse migratie

1948
en
1949

De steeds toenemende belangstelling voor de buiten-
landse migrat en de allerwege groeiende overtuiging

van de noodzaak om .voor ons land tot een doelbewuste

emigratiepolitiek te komen, hebben er mede toe geleid,

dat het Centraal Bureau voor de Statistiek dit jaar voor

de eerste maal een speciale publicatie aan dit onder
wet
ip

heeft gewijd. In het volgende zullen de belangrijkste

punten uit deze ,,Statistiek van de buitenlandse migratie
1948 en 1949″ worden samengevat
1).

Grondslag ian de Statistiek:

De statistiek van. de buitenlandse migratie berust in

Nederland op een telling van de uit het buitenland ge
;

vestigde en daarheen vertrokken personen, voor zover

daarbij sprake is geweest van opnemingen in, resp. af-voeringen van de gemeentelijke bevolkingsregisters of
het. Centraal Bevolkingsregister. De gevallen, waarin op-

neming in, resp. afvoening van het bevolkingsregister
moet plaatsvinden, zijn nauwkeurig aangegeven in het
Besluit bevolkingsboekhouding, Staatsblad 1936, No. 342,

alsmede in de uitvoeringsbepalingen daarop en de later
vastgestelde wijzigingen.

Dé koppeling van de statistiek der buitenlandse niigratie

aan bovenvermelde opnemingen en afvoeringen brengt
uiteraard consequenties mede voor de inhoud. Uit de
termijnen, waarbij tot opneming, resp. afvoening wcrdt
overgegaan, volgt, dat vestiging uit het buitenland eerder

in de statistiek tot uitdrukking zal komen dan het vertrek

daarheen. Voorts wordt geen onderscheid gemaakt tussen

blijvende en tijdelijke migranten. De migratiecijfers om-

\’atten dan ook, behalve de permanente migranten, tevens
peronen, die slechts tijdelijk in Nedeland zullen ver-
blijven, alsmede vertrekkende, tijdelijk aanwezig geweest

zijnde personen, terwijl zij, die tijdelijk, d.w.z. voor korter

dan een jaar, naar het buitenland vertrekken in de tatis-
tiek geheel ontbreken, daar in het kader van de bevolkings-
boekhouding dan geen registratie plaatsvindt.
– De met ingang van 1 Juli 1947 ingevoerde individuele
telkaart voor de migranten opende mogelijkheden voor
groepering en splitsing der gegevens, die vroeger niet

bestonden. Een voorgestelde aanvulling der individuele
telkaarten zal met ingang van 1 Januari 1951 een nog
verdere, differentiatie toelaten. Een scheiding tussen

permanente en tijdelijke migratie zal dan mogelijk zijn.

Het feit, dat tijdelijk naar het buitenland vertrekkenden
buiten de statistiek vallen, blijft echter bestaan. Er wordt

dan tevens een vorm verkregen, die zoveel mogelijk
aansluit op de in dit opzicht door het Internationaal
Arbeidsbureau en het Statistisch Bureau van de U.N.O.
uit een oogpunt van internationale vergelijkbaarheid
naar voren gebracht wensen.

Het. grondmateriaal.

Tot 1936 werd de statistiek bewerkt uit de jaarlijks
door de gemeentebesturen omtrent de woonplaatsver-
anderingen gedane opgaven. De desbetreffende gegevens
zijn van jaar op jaar in de Statistiek van de loop der
bevolking gepubliceerd.

Na de invoering van het Besluit bevolkingsboekhouding
is de hovenvermelde jaarlijkse opgave der gemeente-
besturen vervangen door een maandelijkse. Bovendien
werd de opneming in en de afvoering van het bevolkings-
register der uit het buitenland gekomen, resp. daarheen vertrokken personen gebonden aan de toestemming der

‘) Voor de hiervoor verkregen toestemming zeggen wij het C.B.S.
gaarne dank.


•1

n
,
Jj
,
n

en
,
.

T

j3SEN

,’
1

Û

t

1

$

/

/

•••.y..


meppeL-

LKNAAI

.

.•

_______________
‘S

4

r
:•’;’

U

-:>

_______

ALMIIO

1

4I1STfp

D(It,IYL.

1L1L0

OEM

.

.ÂflL000t

1

(

VIRM
fIPI

_______

£1, •.

t-

EJ
H44

uT

HT

1&NNI

WIN?!R5WYK.
GOIIDA S


OTTfQ 4

GOQlHCHM

N’JMEGE

c-.,_

c.oi.Y


LDRICH
KLIA

I’I
QCH

41.

° ‘ °”

t4

W1LMO’ID

eog,i
($SitI

emLo

/

4BO(HvMt±j
• •.,•

S
Â

,._/ )

EI’IDHOVIII

_________

________

£FIL

/

TUUT

•-

.
L.—


Etreto

/

WU PJ8L
wEQpE

op
ILDOI$

4
..

M.GACH

MAC yCr

•.

MEC4EIErI

5urr*p.

.

__________

6LN

HA$ICL1.

AL
LN

bRUSL

-.

.

_________


AACHN.

______ –

‘-S

bo,i

_

strie

/

S

4

1032

ECONOMISCH-STA TISTISCHE -BERICHTEN

20 December 1950

TABEL 1.

Buitenlandse migratie in de jaren 1929 tot en met 1949.

Immigratie Emigratie Immigratie
+
emigratie (mobiliteit)


Migratie-overschot

Jaar
per
per per
p’er
absoluut
1.000
absoluut
1.000
absoluut
1.000
absoluut
1.000
inwoners inwoners inwoners inwoners

57.772
7,4
45.831
5,9
103.603
13,3 11.941
1,5
66.725

8,5
48.055
6,4
114.780
14,6
18.670
2,4
62.650
7,8
37.364
4,7
100.014
12,5
25.286
3,1
55.621
6,8
38.423
4,7
94.044
11,5

17.198
2,1
49.629
6,0
38.780

4,7
88.409
10,7
10.849
1,3
43.700
5,2
41.878
5,0
85.578
10,2
1.822.
0,2
34.316
4,1
45.55
5,4
79.881
9,5
-11.249
-1,3
32.547
3,8
46.406
5,4
78.953
9;2
-13.859
-1,6
.33.875
3,9
43.587
5,1
77.462
9,0

9.712.
-1,2
33.128
3,8
44.665
5,1
77.793
.8,9
-11.537
-1,3

1929

………………..
1930

………………..
1931

……………….

50.074
5,7
48.434
5,5
98.508
11,2
1.640 0,2
1932

……………….

19.373
2,2
25.846
29
45.219
5,1

6.473
-0,7

1933

……………….
1934

.
………………..

10.736
1,2
15.801
1,8
26.537
3,0

5.065
-0,6

1935

……………….
1936

……………….

8.284
0,9
31.095
3,4
39.379
4,3
-22.811
-2,5

1937

……………….
1938

………………..
1939

……………….
1940

………………..

8.822
1,0
57.981 6,4
66.803
7,4
-49.159
-5,4
5.275
0,6
20.867
2,3
26.142
2,9
-15.592
-1,7

1941

……………….
1942

………………..

25.931 2,8
15.664
1,7
41.595
4,5
10.267
1,1

1943

………………..
1944

………………..

107.373
11,4
48.645
5,2
156.018
16,6
58.728
6,2
1945

……………….
1946

………………
54.426
5,7
65.897
6,8
120.323
12,5
-11.471
-1,1
1947

………………
1948

………………
46.278
4,7

.
66.454
6,8
112.732
11,5
-20.176
-2,1
1949

.

…………..
36.319
3,6
58 185
5,8
94.504

9,4
-21.866
-2,2

Rijksinspectie van de l3evolkingsregisters. Op do daartoe
in gebruik genomen contrôlekaarten werden de gevestigden

en vertrokkenen individueel vermeld en daar deze kaarten

na hun administratief’ gebruik aan het C.B.S. ter inzage

werden gezonden was de mogelijkheid voor een verdere
specificatie geschapen. Een belangrijke stap vooruit

betekende de invoering van de reeds genoemde individuele
telkaart. Deze telkaarten waren o.a. het grond mteriaal
voor de Statistiek, die wij thans nader zullen bzien.

De buitenlandse migratie yan 1929 tot en met 1949
2)

Teneinde de buitenlandse migratie in 1948 en 1949
in een bredei’ verband te kunnen bezien, werd een over-

zicht samengesteld, dat een duidelijk beeld geeft van
de ontwikkeling (zie tabel 1). Per toelichting zij op-

gemerkt, dat afvoeringen van met onbekende bestemming

vertrokken,personen ,e.d. niet in deze staat zijn opgenomen.

) Als
bron voor een overzicht van de migratie over de jaren
véôr
1929
kan dienen de jaarlijkse publicatie ,,Statistiek van de
loop der bevolking in Nederland”. De belangrijkste cijfers ten deze
zijn ook in de ,,Jaarcijfers voor Nederland” vermeld. Beide uit-_ gaven zijn van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Bij nadere analyse van bovenstaande cijfers valt op,

dat zich in de reeks, welke de verhoudingscijfers van de

mobiliteit weergeeft, drie’ toppen aftekenen, nl. in de

jaren 1930, 1939 en 1946. In 1930 begint de depressie
sterker voelbaar te worden; in 1939 eerst de drèiging en

daarna het uitbreken van de tweede wereldoorlog; in
1946 de

reactie op de jarenlange strijd en onder-
drukking. Verder blijkt, dat het, met uitzondering van

de periode 1940-1945, de- immigratie is, welke voor

Nederland de hoogte- ën laagtepunten van de mobiliteit
bepaalt.

De emigratie, welke voor en na de tweede wereldoorIo
vrijwel steeds op hetzelfde peil ligt, is wel mede bepalend

voor de totale omvang van de mobiliteit, doch is voor de schommelingen daarvan van weinig betekenis. Zowel de

economische storing in 1930 als de politieke in 1939 hebben

een verhoging van de immigratie tengevolge, terwijl de
verbetering van de economische toestand tussen 1934 en
1939 en de terugkeer tot meer normale verhoudingen
na 1945 een vermindering daarvan met zich brengen.
De top in 1946 houdt verband met ,een grote ter).gkeer

van personen uit Indonesië, die aldaar tussen 1940 en

Buitenlandse migratie yan Nederlanders met beroep in 1948 en 1949 naar gebiedsdelen en beroepsg’oepen

TABEL
H.

(oerhoudingscijfers). –

1948 1949

0
fi
6
.
,g
Beroepsgroepen
N
,z
O

0
z

0

M.
v.
in.
v.
in,
v,
M.
v.
m.
I.V-

m.
V.
M.
V.

M.
V.
m.
V.

M.
V.

Immigratie
7,1
1,4
2,8
1,0
13,4
42I

2,7
1,8
7,8
1,9
9,0
2,1
2,0

1,3
12,4
3,5 3,6 1,3

9,5

3,6
2.

Ambtenaren

e,d.

………………
3,6 4,0
19,1
32,7
3,7
18,3 57,2
25,7
6,2
19,6
2,9 3,4
17,3 41,0
3,1
8,6
44,9
15,2

4,1

8,9
1.

Bcdrijfshoofden

………………….

25,2
..
32,3 55,0
51,9
59,5
49,3 34,0
66,0 76,0
66,7
30,7
35,0
63942,3
54,9
58,6
42;5
76,3 66,3 69,6
Employé’s

ed
…………………
Landbouwarbeiders

……………..
10,1
0,5


8,6

0,4

0,9

11,0
1,1
0,11 –
12,4

0,3

1,0

1,8
Overige arbeiders
54,0 61,8
23,1
14,4
14,8
28,2

5,7 6,5
11,111,8
46,4
58,4
16,715,4
17,2
29,3
8,7
7,2 19,1 16,1
Totaal

………………………..
100 1100
1100
1100110011001100110
0

100 1100 11
1
0
0
1100

100 1100 1100
1100 1100
1100
1100 1100
Emigratie
1.

Bedrijfshoofden

………………..
8,4
1,4
5,1

0,6 21,8
4,0
2,8

1,4

7,9

2,1J

8,5

1,3

2,6

1,5
18,5
2,7
2,2
1,2

9,1

4,5 4,8 4,3
21,2 24,7

2,5
4,0
41,7 20,4

6,1 12,8

4,0

4,2 18,4 32,3
2,0
4,2
39,4
23,2

2,8

7,2
3.

Employé’s

e.d.

………………..
27,9

..

37,9
51,1 62,9 18,5
47,8
46,7 72,7 45,4 64,9

31,7 37,0 60,9 53,1
18,5
46,8
47,4
67,6 41,4 57,9

2,

Ambtenaren

e.d…………………

4.

Landbouwarbeiders

…………….
.
.11,1
1,0
0,6


41,4
5,8 0,3

0,1

4,9

0,41 11,7

0,8

0,4


44,41
2,2
0,4

4,4

2,3
5.

Overige arbeiders
‘.
47,8
55,4
22,0 11,8 15,8
38,4
8,5

5,4 35,7 19,8

44,1 56,7 17,7 13,1
16,6
44,1
10,6
8,0 42,3 281
,

Totaal

………………………..
100 1100 1100
1100
II5IIII00
1100
1100
1100 11
1
00

100 1100 1100 1100 1100 1100 1100 1100 1100

20 December 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1033

1946 noodgedwongen moesten verblijven, doch zodra

daartoe gelegenheid bestond, zijn gerepatrieerd. Hier is

dus eigenlijk sprake van uitgestelde immigratie. In de
gehele oorlogsperiode zijn het de deportatiemaatregelen,

welke het beloop van de mobiliteit bepalen; daarna is

de immigratie weer de bepalende factor voor de mobiliteit.
De cijfers, over de migratie-overschotten laten zien,

dat er van 1929 tot en met 1934 steeds en vestigings-

overschot is geweest. Daarna volgt een reeks van vertrëk-

overschotten, welke alleen in het oorlogsjaar 1939 en in de

jaren onmiddellijk na de capitulatie van Duitsland en

Japan door vestigingsoverschotten wordt onderbroken.
1-let migratie-overschot veroorzaakt tezamen met het
geboorte-overschot de toeneming of afneming van de

bevolking. In verhouding tot het geboorte-overschot is

het migratie-overschot van geringe – betekenis. lIet ge-

boorte-overschot in de jaren 1929 tot en met 1944 bedroeg
gemiddeld 10 4 14
0
/, terwijl ‘het migratie-overschot in
doorsnee schommelde tussen plus
20/
en min
2
0
/
00
.
Voor

1947, 1948 en 1949 waren deze cijfers respectievelijk
19,9; 18,1;
15,70/
en 1,1; 2,1; 2,2
0
/. Weliswaar dragen
cle geboortecijfers in de na-oorlogse jaren een bijzonder
karakter, doch het is niettemin duidelijk, dat het vertrek-

overschot belangrijk zal moeten toenemen, wil het daad-
werkelijk bijdragen tot opvanging van het geboorte-
overschot.

De buitenlandse migratie in 1948 en 1949.

De totale omvang der migratie in 1948 en 1949 is ten
opzichte van de totale bevolking ongeveer even groot als
védr de oorlog. De ‘migritie bestond voor 80 4 90 pCt
uit Nederlanders en Nederlandse onderdanen, voor de
rest uit vreemdelinge’n. Voor de twee jaren tezamen was
er een vertrekoverschot van 44.736 Nederlanders en
Nederlandse onderdanen tegenover’ een vestigingsover-
schot van 2.694 vreemdelingen.

Wat de herkomst, resp. de bestemming betreft, bestond
de migratie v&n- Nederlanders voor 50 pCt uit verkeer

met Indonesië. De overige 50 pCt kwam, voor zover het
immigranten betrof, vor het grootste deel uit Europese
landen (met name uit België en Luxemburg en uit Duits-
land), en ging voor zover het emigranten hetrof vooral
naar de Verenigde, Staten, Canada en Australië. Immi-
granten en emigranten van vreemde nationaliteit bewegen
zich hoofdzakelijk (75-80 pCt) tussen Nederland en de
ovrige Europese’ landen.

Rond GO pCt der migranteh met Nederlandse en 50 pCt
van die met vreemde nationaliteit vestigden zich in en
vertrokken uit Noord- en Zuid-Holland.

De beroepsverdeling der migranten vertoont, naar ge-
lang hun herkomst resp. bestemming, belangrijke af-
wijkingen. Tabel II geeft hiervan ‘een duidelijk beeld.

Ten aanzien van de leeftijdsveMeling blijkt de grootste
migratie in de leeftijdsgroepen van 20-29 en van 30-49
jaar plaats te vinden. In totaal bedroeg het vertrek-
overschot van migranten van Nederlandse nationaliteit
in 1948 en 1949 tezamen, 6.487 mannen en 5.891 vrouwen
van 20-29 en 8.094 resp. 7.752 van 30-49 jaar. Dc
omigrerende landbou’ers kwamen voornamelijk uit de

leeftijdsklassen beneden de 25 jadr; de overige arbeidérs
meer uit die van 20-29 jaar. D’e leeftijdsverdelïng van de
ambtenaren ed. had haar zwaartepunt’boven de 30 jaar_
die, voor de overige employé’s boven de 25 jaar. Voor cle
bedrijfshoofden lag het maximum boven de 50 jaar.
In 1949 was de migratie van niet-gehuwden vooral van
belang onder de 25-39 jarigen en die van gehuwden
onder de 20-34 jarigen. Daar voorts de immigratie
regelmatiger over de verschillende leeftijdsgroepen. was
verdeeld dan’ de emigratie, ging het vertrekoverschot vooral

ten koste van niet-gehuwden en gehuwden in boven-
genoemde leeftijdsklassen.

Tenslotte ging de emigratie meer in gezinsverband dan

de immigratie en telden de vertrekkende gezinnen meet
kinderen dan die, welke zich hier kwamen vestigen.

Brazilië’s immigratiepolitiek

In , , Kyklos, Internationale’Zeitschrift für Sozialwissen-

schaften”, vol. IV 1950; is een belangwekkend artikel
gepubliceerd va’n de hand van Emilio Willems, getiteld
,Einwanderungsprobleme Brasiliens”. De inhoud van dit

artikel laten wij hieronder verkort volgen.

Men kan in Brazilië twee typen van buitenlandse

kolonisatie onderscheiden. Het eerste betreft de vestiging

van Europese en Aziatische immigranten op landerijen,
die volgens een bepaald plan werden verdeeld en door hun

exploitanten d.m.v. koop werden verworven. Deze vorm
van kolonisatie leidde tot kleinbezit, familiebedrijven en

een akkerbouwvorm, waarvan het hoofdkenmerk de

gelijktijdige verbouw van verschillende voor het levens- –
onderhoud belangrijke producten is. Het tweede
kolonisatietype is ten nauwste verbonden met de plantages
van So Paulo, die reeds vôdr het midden der vorige eeuw
met gebrek aan arbeidskrachten hadden te kampen.

Deze plantages konden niets anders doen dan het steeds

Weiner wordende aantal slaven vervangen door vrije
arbeiders, een programma, dat tijdens de opheffing der
slavernij practisch was voltooid. I’Ionderdduizenden
Italianen, Portugezen, Spanjaarden en Japannezen be-
gonnen hun bestaan in Brazilië op de koffieplantages.

Het eerste type drukte op de zgn. buitenlandse koloni-
satiezones in de drie Zuidelijke stitten, Rio Grande do Sul, Santa Catarina en Paran4 zijn speciaal – in Brazi-liaanse ogen exotisch – stempel. Daar de immigranten
geheel onbewoonde gebieden ontsloten en zich daar vestigden, vormden zich cultureel homogene zones,

waar de immigranten en hun nakomelingen gedurende
lange tijd bijna geheel geïsoleerd bleven. Deze toestand
‘veranderde pas gedurende de laatste di’ie decennia in
verband met de steeds sterker wordende industriaJjsatie
in deze gebieden.
Ter.wijl deze isolering in het Zuiden regel was, behoorde
zij in Sâo Paulo tot de uitzonderingen. De arbeiders in de
koffieplantages w’aren van begin af aan van verschillende
nationale herkomst en de sociale verbetering in de positie
van vele immigranten leidde tot geografische verschui-vingen en nieuw contact tussen de verschillende volks-
groepen. De ontsluitingen van maagdelijke gebieden

droegen nergens het karakter van ondernemingen van
homogene immigrantengroepen en overal was een relatief
talrijk landarbeidersproletariaat – beschikbaar, dat het,
familiebedrijf veelal oj de achtergrond drong of in het geheel geen gelegenheid gaf naar voren te komen. De
voorwaarden voor een grootscheepse sociale aanpassing
waren derhalve in Sâo Paulo veel gunstiger dan in de
Zuidelijke staten. Hierbij komt nog, dat de immigranten
in Séo Paulo hoofdzakelijk uit het Middellandse Zeegebied
afkomstig waren en in cultureel opzicht nauwer met
Brazilië verwant w’aren dan de Duitse en Slavische immi-
granten in het Zuiden.
Nog een ander verschil dient te worden genoemd. In
de dun bevolkte Zuidelijke staten met hun rudimentaire
verkeerssituatie en uiteenlopende geografische omstandig-heden, die geen commerciële vorm van landbouw; zoals in
Séo Paulo, mogelijk maakten, waren de immigranten

veelal op zelfvoorziening aangewezen, waarbinnen zich
de mogelijkheden tot ruil alechts zeer langzaam ontwikkel-
den. In Sâo Paulo was precies het tegenovergestelde het geval; koffie en katoen openden van begin af aan geheel

1034

ËCONOMISCH-STA TISTISCHE BERICHTEN

20
December 1950

andere commerciële mogelijkheden en de immigranten,

die landerijen kochten of pachtten, pasten zich snel aan

het gecompliceerde mechanisme van een sterk ontwikkelde

markthuishouding aan.
Nu rijst de vraag, welke’consequenties uit deze immi-
gratie-ervaringen over eer periode van honderd jaar

voortvloeiden of nog steeds voortvloeien en hoe deze erva-

ringen de huidige en toekomstige immigratie-ontwikkeling

beïnvloeden.
Gewoonlijk beschouwt men Brazilië als een 1and met

onbegreiisde immigratiemogelijkheden’ en ht ontbreekt
niet aan cijfermatige speculaties omtrent de vestigings-
mogelijkheden in dit land en het nut, dat het van een

grootscheepse immigratie zou kunnen verwachten. Naast
utopische ,,Spielereien” met astronomische getallen bestaan

berekeningen van het land zelf, die zijn, gebaseerd op een

nauwkeurige kennis van het land en zijn mogelijkheden.

Jammer genoeg gaan deze plannen bijna alle van een

verkeerde veronderstelling uit. Men neemt ni. doorgaans

als gegeven aan, dat rationele economische overwegingen

de basis vormen van de Braziliaanse immigratiepolitiek.

Dit is echter niet het geval, zeer zeker niet in de mate

als gewoonlijk wordt verondersteld.

Teneinde de eigenaardige, zeer gecompliceerde en vaak

tegenstrijdige houding van Brazilië t.o.v. de immigratie

te begrijpen, is een kort historisch overzicht onvermijde-

lijk.
Brazilië was, zoals bekend, tot 1822 een Portugese

koloniè. De politieke zwakte van het, moederland leidde
al spoedig tot een hermetische afsluiting van en een
nauwkeurige contrôle op deze reusachtige Amerikaanse

kolonie. Enerzijds wilde Portugal op deze’wijze een streven

naar zelfstandigheid onmogelijk maken, ânderzijds de
invloeden van landen, waaraan men uit politiek oogpunt

verdachte belangstelling voor het land toeschreef, uit-

schakelen. Eeuwenlang werd op de binnenkomst van
vreemdelingen zorgvuldig toezicht gehouden. Deze

radicale isolering leidde tot een vijandige houding tegen-

over vreemdelingen, die in de Braziliaanse cultuur diep is

geworteld. Het spreekt welhaast vanzelf, dat de Portu-

gezen
het eerste slachtoffer van deze houding werden,
doch later richtte zij zich tegen de immigranten, die zich van 1820 af in Brazilië vestigden. Terwijl de afkerigheid
van vreemdelingen zich in de eerste helft van de vorige

eeuw nog hoofdzakelijk tegen protestanten en de Portu-
gezen richtte, nam deze houding in de tweede helft van de
vorige eeuw langzamerhand een politiek karakter aan.
Men begon, al dan niet terecht, het streven naar politieke
autonomie ‘van homogene immigrantengroepen, m.n.
Duitsers en later ook Japannezen, te vrezen.
Men zal zich afvragen, hoè onder deze omstandigheden
nog immigratie op enigszins grote schaal kon plaatsvinden.
Enige vooraanstaande politici van het eerste en tweede
keizerrijk waren de immigratie gunstig gezind. Vooral
Don Pedro II, gedurende wiens lange regering een zeer
vèrziende immigratiepolitiek werd gevoerd. De officiële
houding van de jonge republiek
was,
vooral onder Noord-
amerikaanse invloed, nog liberaler. Anderzijds moet niet
worden vergeten, dat deze politiek met talrijke tegen-
slagen had te kampen. Reeds de eerste aanloop voor een
door de Staat gesteunde immigratiepolitiek werd ten
gevolge van heftige tegenstand in het parlement gedurende
vele jaren onderbroken. Veel belangrijker is evenwel het

feit, dat de zich langzaam vormende openbare mening
nauwelijks enige twijfel overliet, dat de immigranten
zich onder alle omstandigheden moesten aanpassen.

Deze houding was in strijd met de verdraagzaamheid,
waarmee men gedurende vele decennia de vorming van
cultureel verschillende vestigingsgebieden, met eigen
scholen en verenigingen, dulde. Sociologisch geschoolde

waarnemers zou het duidelijk geweest zijn, dat deze

tegenstelling zich uiteindelijk zou moeten openbaren.

Gedurende de eerste wereldoorlog vonden de voorberei-

dingen voor de ommekeer plaats. De bijzondere wetgeving

op scholen, die de voorlopige Regering van 1930 voor de

zgn. buitenlandse vestigingszones u itvaardigde, vormde
een volgende étappe van dit ontwikkelingsproces, waar-

binnen de nationalistische tendenties de overhand kregen.

Met de dictatuur van 1937 brak eindelijk de nationalistische

reactie, waartoe de fascistische en nationaal-socialistische

tendenties van vele immigranten de aanleiding gaven,

terk door. De buitenlandse scholen, kranten en vereni-

gingen werden gesloten of genationaliseerd en het onder-

wijs in vreemde talen op de lagere scholen werd verboden.

Het hoogtepunt van deze overhaaste assimilatiepolitiek,

die een verleden van bijna honderd jaar in enige jaren

trachtte uit te wissen, vond plaats, toen Brazilië zich in

de oorlôg aan de zijde der geallieerden schaarde.

Het is niet te ontkennen, dat de betrekkelijk liberale

immigratiepolitiek uit het verleden ten dele met economi-

sche belangen samenging. Dit geldt vooral voor de Staat

So Paulo, die verreweg het grootste aantal immigranten
absorbeerde. In het belang der koffieplantages was het

noodzakelijk, dat vele buitenlandse landarbeiders het

land binnenkwamen, en daar de ,,koffiemagnaten” in de

periode véér de industrialisatie de sterkste politieke
macht vertegenwoordigden, is het duidelijk, dat gedurende

tientallen van jaren honderdduizenden immigranten op

staatskosten naar Brazilië werden gebracht. In de Zuide-

lijke staten was het economisch belang van de immi-

gratiepolitiek van algemene aard. In deze gebieden werd de welwillende houding van de ecor’iomisch arme staten
vooral bepaald door ‘de vooruitzichten op een groot-

scheepse verbetering van het land en op hogere belasting-

inkomsten.

Na deze uiteenzetting, die de drijfveren voor de vijandige

houding t.o.v. vreemdelingen trachtte te verklaren,

wijst Emilio Willems op een andere, sterk tegengestelde,
houding. De Braziliaan vertoont een iieiging om de,

mensen, waarmede hij in aanraking komt, te beoordelen
en te behandelen volgens pei’soonlijke indrukken. De
immigrant krijgt vaak met Brazilianen te maken, die
over het algemeen enigszins ,,deutschfeindlich” zijn, maar
die altijdbereid zijn uitzonderingen te aanvaarden, zodat

hun algemene houding hen niet verhindert Duitsers tot
hun vrienden te rekenen. Terwijl de buitenlanders enerzijds
aan een groot aantal wettelijke beperkingen zijn onder-
worpen, die vnl. betrekking hebben op politieke rechten
en de uitoefening van bepaalde beroepen, ondervinden zij
anderzijds vaak grote welwillendheid, begrip en echte
vriendschap. Dit betekent echter niet, dat de Brazilianen,
die zo’n houding aannemen, het Oiet eens zijn met de
beperkingen, waaraan de immigranten zijn onderworpen.

Uit het bovenstaande mag.nien niet concluderen, dat
deze tweeslachtige houding in alle streken van Brazilië,
in alle maatschappelijke klassen en groepen, in dezelfde
mate bestaat. Over het algemeen kan men zeggen, dat het
Noorden vijandiger tegenover vreemdelingen staat dan
het Zuiden. De lagere en hogere maatschappelijke klassen
staan welwillender tegenover immigranten dan de midden-
klassen. Ondernemers en planters zijn uit economische
overwegingen de immigranten gunstig gezind, terwijl de
zeer talrijke ambtenaren en militairen zeer wantrouwend,
zo niet afwijzend tegenover immigratie staan. De
vakbonden zijn – met uitzondering van de door commu-
nisten beïnvioede – over het algemeen de immigratie
gunstig gezind. –

Hoe bescheiden de rol is, die de economische belangen
in de immigratiepolitiek spelen, blijkt uit de gebeurtenissen
der laatste jaren. Eind 1945 begon de herdemocratisering

20 December 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1035

van Brazilië. Terwijl de constitutie van 1934 m.b.t. de

immigratie de Noordamerikaanse quotapolitiek overnam,

neemt de nieuwe constitutie van 1946 er genoegen mee naar een te ontwerpen speciale immigratiewetgeving te

verwijzen. Op dit ogenblik, drie jaar na het van kracht
worden van de constitutie, heeft Brazilië een dergelijke

wetgeving nôg niet. Afgezien van zekere, in de meest
recente tijd toegestane, verlichtingen gelden nog de

,,wetten” van de dictatuur. Wat deze politiek van op de

lange baan schuiven betekent, wordt duidelijk, wanneer
men de volgende feiten onder het oog ziet.

Gedurende de oorlog vond de industrialisatie vân
Brazilië in een tempo plaats, dat men voorheen voor

onmogelijk zou hebben gehouden. Er ontstond een tekort
aan arbeidskrachten, dat tot sterke loonsverhogingen
leidde. Daar men voordien weinig aandacht had geschonken

aan een jong geslacht van geschikte vakarbeiders, werd het
gebrek aan gespecialiseerde arbeiders een zeer onaangenaam

en moeilijk op te lossen probleem.

De industriecentra trokken honderdduizenden arbei-

ders van het plattekni tot zich, waardoor de toestand
in de agrarische sector, die in normale tijden toch al met
gebrek aan arbeidskrachten te kampen had, zeer hachelijk
werd. De agrarische productie daalde, en grote opper-
vlakten, die voordien werden bebouwd, werden weiden
voor het vee. De levensmiddelenprijzen stegen zo sterk,

dat Brazilië tegenwoordig terecht als één der duurste

landen ter wereld wordt beschouwd.

Uiteraard ontbrak het niet aan pogingen vanbelang-
hebbende kringen om een snelle immigratie op grote
schaal te bewerkstelligen. Deze pogingen mislukten
evenwel, ondanks de betrekkelijk grote politieke macht, waarover deze kringen beschikten. Tot nu toe ,,rust” het
wetsontwerp betreffende immigratie in de handen van een
parlementscommissie, die het moet bestuderen. Zelfs van
de mogelijkheid om ,,displaced persons” uit de Europese
vluchtelingenkampen op te nemen, werd slechts een zeer

bescheiden gebruik gemaakt.
Uit deze feiten mag men gevoeglijk concluderen, dat er
ten dele sprake is van een verkapte tegenstand tegen
immigratie. Een gedegen kennis van de gedurende de
dictatuurperiode opgedoken argumenten, die ook nu nog
vaak tegen immigratie worden aangevoerd, doet geen
twijfel rijzen omtrent het politieke karakter van deze
tegenstand. Op de keper beschouwd ziet men in immi-
gratie steedg hetzelfde gevaar, nl. dat van communis-
tische of fascistische agitatie en bovenal het’gevaar van de
neiging om zich niet aan te sluiten, die men vooral aan
talrijke Europeanen en Aziaten toeschrijft.

Hiermede is het punt bereikt, dat voor de beoordeling
van het immigratieprobleem essentieel schijnt te zijn.
De vraag rijst ni., of deze vrees voor zich niet assimilerende
vreemdelingen voortspruit uit concrete ervaringen, die
deze bezorgdheid op objectieve wijze rechtvaardigen.
De vörming van een welgefundeerde openbare mening

omtrent immigratieproblemen’ is, vooral in zo’n groot
land als Brazilië, afhankelijk van de kwaliteit en de kwan-
titeit der beschikbare gegevens. In de hoofdstad beslist
men over problemen, die zich voordcen in plaatsen, die

veelal duizend
A
tweeduizend kilometer van elkaar zijn
verwijderd. En deze beslissingen zijn ‘niet gebaseerd op
volgens wetenschappelijke methQden verzameld feiten-
materiaal, maar de literatuur, die door parlementscom-

missies, immigratiebureaux en andere belanghebbenden
gewoonlijk wordt geraadpleegd, bestaat uit onbetrouw-
bare statistieken, tijdschriftreportages en reisverha.len,
die vérkeerde, oppervlakkige of eenzijdige beschouwingen
ten beste geven. Deze literatuur oefent over het algemeen de twijfelachtige functie uit, oude en liefdevol gekweekte

vooroordelen over de in het brandpunt der discussie
staatide ,,Anpassungsfâhigkeit” van bepaalde immi

grantengroepen te vereeuwigen. Het zijn derhalve geen

werkelijke ervaringen met immigranten, maar de waan-
denkbeelden van’ ongeschoolde en eenzijdige waarnemers,

die sedert honderd jaren een doorslaggevende invloed op

Brazilië’s immigratiepolitiek uitoefenen.
Deze feiten kunnen evenwel het bestaan van machtige

groepen, die bij een grootscheepse immigratie belang

hebben, niet aan het oog onttrekken. Ongetwijfeld hebben.

deze groepen sedert de herdemocratisering van Brazilië een

toenemende invloed verkregen. Er bestaat echter in de
eerstkomende jaren weinig kans, dat deze liberale groepe-
ringen politiek de overhand zullen krijgen. Alle practische

oplossingen van het immigratieprobleem, speciaal de reeds

lang in voorbereiding zijnde immigratiewetgeving, zullen

daarom compromis-oplossingen zijn, binnen wier kader
de toekomstige immigratie vermoedelijk aan restricties

t.a.v. de volgende punten zal zijn onderworpen.

De immigratie zal selectief zijn, m.a.w. men zal in
Brazilië uitsluitend of bij voorkeur immigranten binnen-

laten, die uit hoofde van hun beroep – landbouwers,

vakarbeiders, handarbeides en hooggequalificeerde tech-
nici – gewenst zijn. Voorts zal selectie plaatsVinden volgens
land van herkomst; men zal aan die immigranten, die
zich gemakklijk aanpassen — Portugezen, Spanjaarden

en Italianen -, de voorkeur geven. Vermoedelijk zullen

Aziaten worden geweerd of slechts in zeer beperkt aantal
worden toegelaten.
De immigratie zal kwalitatief sterk ‘orden beperkt.

Het staat daarentegen niet vast, of men het in 1934 van
de Verenigde Staten overgenomen quotastelsel zal hand-
haven of niet.
Waarschijnlijk zal het culturele leven der immi-
granten in de toekomst aan zekere beperkingen onder-
worpen blijven.
Het is vrijwel uitgesloten, dat de genaturaliseerde
Brazilianen het sedert 1934 ontnomen passieve kiesrecht
weer zal worden verleend.

Enkele dezer restrioties zullen ongetwijfeld de. immi-
granten ten goede komen, m.n. de voorkeur voor bepaalde
beroepen en de kwantitatieve beperkingen. Op deze wijze
zal o.a. een al te grote concurrentie worden vermeden.
In dit verband dient echter ook op een waarschuwend
voorbeeld van het verleden te worden gewezen: het grote
aantal immigranten, dat naar het land van herkomst

terugkeerde – meer dan
2/
van het totale aantal immi-

granten – pleit niet voor een liberale wetgeving, zoals deze
in de vorige eeuw werd toegepast.

Geld- en kapitaalmarkt

De geldmarkt.

De geidmarkt was de afgelopen week vrij ruim. De week-

staat van De Nederlandsche Bank per Maandag 11 De-
cember droeg ieeds de kenmerken van de plaatsgevonden
ontspanning: de voorschotten in rekening courant waren
f 18 mln lager en de saldi van banken bij de circulatiebank

f 19 mln hoger dan een week tevoren.
Ook in de geldmarkttarieven kwam de geidruimte tot
uitdrukking. Voor kortlopend papier bestond er nogal
vraag; zo werd voor ecernber- en Januaripapier resp.
en
1’/8
pCt geboden. Daarentegen bestond er – waar-
schijnlijk uit hoofde van ruilingen – aanbod van Septem-
ber- en Octoberpromessen, welke tegen 1 j pCt werden
gelaten. Cailgeld noteerde de gehele week het minimum
van
I
pCt.

1036

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 December 1950.

De kapitaalmarkt.

De daling, welke tijdens de verslagweek over de gehele
linie op de aandelenbeurs plaatsvond, was het resultaat

yan het samentreffen van “een aantal koersdrukkende

factoren, zoals de slechte politieke en militaire situatie in
het Verre Oosten, het gebrek aan overeenstemming tussen

Nederland en Indonesië t.a.v. Nieuw Guinea en wellicht

ook, zij het op de achtergrond, de kans, dat in verband

met de credietbehoeften van het bedrijfsleven d& emissie-

stroom zal voortgaan.

In de tweede helft van de verslagweek was alle belang-

stelling geconcetitreerd op de emissie Koninklijke, welke

enderneming f 200,05 mln in aandelen converteerbare 3

pCt obligaties emitteert. Recht van voorkeur hebben

houders van f 100 mln 3j pCt obligaties 1947 en van

f 100,05 mln 3j pCt onderhandse leningen 1949, terwijl

f 49,95.mln reeds bij een eigen pensioenfonds der Konink-

lijke is geplaatst. Nieuw geld wordt er dus door de ICo-
nnklijke practisch niet aan de kapitaalmarkt onttrokken:

Het is opvallend, dat onder de vele geruchten, welke

omtrent een komende emissie van de Koninklijke de laatste

maanden circuleerden, de mogelijkheid van

een conver-
teerbare obligatie-emissie niet voorkwam.

Naar de bedoelingen der Koninklijke met deze conversie
laat zich slechts gissen. Verbetering van de verhouding
eigen: vreemd kapitaal ligt voor de hand.De conversie-

koers van 290 pCt alsmede de bepaling, dat deze koers nog
verlaagd zal kunnen worden in geval van nieuwe aandelen-

emissies of uitreiking van bonusaandelen, dan wel in geval

van afiosbaarstelling der thans geëmitteerde obligaties
wijzen er nI. wel op, dat de onderneming conversie in aan-
delen wil aanmoedigen. Verbetering van de kapitalisatie
heeft echter alleen zin als er plannen bestaan in de toe-

komst ook
nieuw
kapitaal op te nemen. Of dit dan in de

vorm van obligaties of- (eventueel in het buitenland te

emitteren) aandelen zal geschieden
4
is nog de vraag.

Voor huidige houders van aandelen Konink1ijke zal de
huidige obligatie-emissie ongetwijfeld een teleurstelling
betekenen. Hun ontgaat immers de claim, terwijl b6ven-
dien de mogelijkheid van aanbod van uit conversie afkom-

stige aandelen boven de markt blijft hangen. Voor zover

de houders der obligaties en onderhandse leningen conver-
teren, doch de aandelen niet zelve zouden wensen te hou-
den, zou de kapitaalmarkt nieuw risicodragend kapitaal
moeten leveren. Bij de grote bedragen, waar het hier om
gaat (maximaal zelfs f 70 mln), zou het,, koersdrukkend

effect van een dergelijk beroep niet mogen worden ver-

waarloosd. –
Meer reden tot verheuging dan aandeelhouders hebben

obligatiehouders. Zo zeer is het règel geworden, dat zij bij koopkrachtdaling van het geld en bij stijging van de rente-
stand in een uiterst nadelige positie verkeren, dat het hun
toevallende voordeel – dat ter beurze met een koersstijging

van ca 103 pCt tot ca 108 pCt werd gewaardeerd – hun door weinigen ‘in den lande zal worden misgund.

– J. C. B.

•De Belgische geld- en kapitaalmarkt

in November
1950

Geldmarkt.

De uitslagen van de clearingoperaties in het raam ‘van
de Europese Betalingsunie duidden voor de Belgisch-
Luxemburgse Economische Unie een tekort aan van resp.
2,8 mln rekeneenheden over de periode Juli-September
en van 13 mln rekeneenheden voor de maand October.
De oorzaken van die evolutie werden verduidelijkt in de
iiorige kronieken. ‘Het blijkt, dat de compensatie voor de

maand November voor de B.L.E.U. een gunstiger beeld

zal te zien geven. Deze bewering kan o.a. worden gestaafd

door een verbetering van de handelsbalans en door de

behoefte van de buitenlandse centrale banken aan Belgi-
sche valuta. De buitenlandse centrale banken lieten

inderdaad in November het Belgisch schatkistpapier,

waarin.ze hun in de loop van de periode Juli-September

ontstane tegoeden in Belgische francs hadden belegd,

aflopen ten einde hun inmiddels ontstane schulden te delgen.

De Belgische Schatkist zag uit dien hoofde op een week na-

genoeg frs 1.600 mln wegvloeien. De debiteur-rekening

van de Schatkist bij de Nationale Bank steeg dan ook van

frs 1.770 mln per 26 October tot frs 4.255 mln per 30
November.

Naast de Schatkist moesten eveneens de banken hun

toevlucht nemen tot de Nationale Bank. De verhoging

van de economische activiteit en-de prijsstijgingen, als-

mede speciaal in November de driemaandelijkse stortingen

van de bijdragen aan de Rijksdienst voor de Maatschappe-

lijke Zekerheid en de uitkering van een levensduurtetoeslag

aan het personeel, veroorzaakten een stijging van de geld-
behoeften van het bedrijfsleven. Dientengevolge waren de

banken verplicht een gedeelte van hun wisselportefeuille

in herdisconto te geven aan de centrale bank en aan de

parastatale herdisconto-instellingen.

De rentevoeten op de geldmarkt bleven ongewijzigd,

behoudens de discontovoét van de Nationale Bank voor geviseerde bankaccepten in verband met de uitvoer van

goederen. Zoals bekend had de Nationale Bank ten einde
de uitvoer te stimuleren een voorkeurtarief voor het
disconto van dergelijk papier ingesteld. Het huidig beloop
van dis uitvoer en de restrictieve credietpolitiek van de

Overheid waren er aanleiding toe, dat dit voorkeurtarief
van 7 December af werd opgeheven en de discontovoet voor hogervermelde accepten werd verhoogd van 3 pCt
tot 3,75 pCt, hetzij tot op het peil van de officiële disconto-
voet.

TABEL 1.

Toestand van de Belgische banken.

(in thin frs)

31-12’49
30-6’50
30-9’50

Activa

Kas, Nationale Bank, Post-
2.997
2.498
2.170
m
Daggeld, bankiers,

oeder-
mij

..,.,..,,,…,,
5.521
5.672
6.339
Credieten

aan

cle

private
economie

…,…..,
24.506
26.582
26.708
Handelswissels

….,,
7.450
8.282
8.338
Prolongaties en voor-
schotten op effecten.
,
703
.

744
752
Diverse debiteuren

. . .
12.328
12.891
13.045
4.025 4.665
4.571
Credieten aan de Overheid

,
34.205
35.544
3.518
speciaal schatkistpapler
27.468 29.120
28.994
gewone

overheidsobliga-

cheque

………………

6.737
6.422
6.514
Vastgelegde middelen

.
1.125
t.178
.1.200
71.854 75.834
76.582
Herdisconto bij

de Natio-
Totale

activa

…………

nale Bank en de parasta-

Accepten

…………..

tale

instellingen
3.339
3.696 4.628
Passlva

ties

……………….

Deposito’s en crediteuren
52.678
54.251
53.92t
zicht

en

op

hoogstens
30

cl
.

…………..
47.347 48.183
47.951
op meer dan 30 d
5.331
6.068
5.971
Obligaties en kasbons

.
132

.

199
.

224
Eigen middelen
4.781
‘4.992
4.998

De toestand van de Belgische banken per einde Septem-
ber, die hierboven in tabel 1 wdrdt weergegeven, vertoont
een eerder matige uitbreiding van de credietverlening.
Dit geschiedde vnl. onder vorm van handelswissels. De
portefeuille van de banken groeide sedert einde 1949 aan

20 December 1950

EcONOMISÇH-STA TISTISCHE BERICHTEN

1037

met (s’s 880 mln. Daarnaast steeg’ ook gedurende dezelfde

periode het herdisconto van de private banken bij de

centrale bank en de parastatale instellingen met frs 1.290
mln. In verband met de evolutie van de werkmiddelen

kan worden gewezen op het streven van de banken om
meer termijncrediteuren te verkrijgen; tevens werden in
deze jongste maanden weer opnieuw kasbons geplaatst.

Op 18 November werden door de Nationale Bank

niêuwe schikkingen getroffen inzake de handel in termijn-
deviezen. Er werd o.a. bepaald, dat die handel voortaan

in eerste instantie zou moeten worden gevoerd door en
onder de private banken. Tot hiertoe kwam echter nog
geen uitgebreide vrije markt tbt stand wegens de moei-
lijkheden, die de banken ondervinden om dekking te

vinden voor hun eventuele verkopen. In het binnenland
is het aanbod voor de meeste deviezen eerder gering en
de in het buitenland van kracht zijnde deviezenrestricties
laten aan de buitenlandse banken in vele gevallen niet toe,

dat termijndeviezen aan Belgische banken worden ver-

kocht. –
Op de niet-officiële markt voor. buitenlandse bank-

biljettendaalde het dollarbiljet tot 50,875 tegen 51,125 op einde October en het pond sterling tot 126,25 tegen

136,50. De gulden steeg tot 12,70.

Kapitaalmarkt.

Op de obligatiemarkt werd de nieuwe uitgifte van de
Kolonie eerder moeilijk geplaatst. Het is gebleken, dat de
neiging van het publiek om in Kongo-papier te beleggen
ietwat werd overschat en dat de voorwaarden (zie ,,E.-S.B.”
van 22 November) niet aantrekkelijk genoeg werden

gestek. De markt voor uitstaande leningen kende een
rustig beloop. Het’rentegamma onderging dan ook weinig

wijzigingen.

TABEL II.

Gemiddeld netto-rendement c’an de Qoornaamste

obligatietypes
1).

looptijd
einde
einde
I
einde
Obligatietype
Juni
Oct.
Nov
1950
1950
1950

pérp.
4,3.8
4,50
4,51
8

9

j.
4,63 4,85
4.85
Staatsrenten
……………

Kasbons steden

……….
ca 6 J.
4,49
4,6-t
4,65
Schatkistcertificaten
………..

Industriële obligaties

……
10
..

â 12 J.
….
..
5,43
5,58 5,57

‘) Er werd rekening gehouden met eventueel agio bij de terugbe-
taling.

De bedrijvigheid van de aandelenmarkt bleef op een

bevredigend peil. De gemiddelde dagelijkse omzet bedroeg
in November frs 58 mln tegen frs 52 mln vorige maand
en frs 40 mln ih November 1949. De koersen werden

beïnvloed door de internationale politieke gebeurtenissen;

de daling bedroeg gemiddeld 3 pCt. De koloniale fondsen

werden daarentegen verder gevraagd.

TABEL III.

Koerspeil oj de aandelenbeurs te Brussel.

(indices basis 1936-’38 = 100).

30-6-’50
1

31-10-’50

1

30-11
2
50

168
179 173
Openbare nutsbedrijven
. . .
148 152 147
indiistriële aandelen
………

Financiële instellingen
125
131
127
Koloniale aandelen
273 296
301
Gemiddeld koerspeil
181 191
185

Brussel.

V. VAN ROMPUY.

Grafieken

ratlek 1

Immigratie, emigratie en mobiliteit
(immigratie+ emigratie)
in de jaren 1929
tim
1949

per 1000 der gemiddelde bevolking

,
20

15

10

.5

0
rYL1

IU

,-,.,.,

,-,.”.,

.

, .,-,

1
0
/
00

20

15
10

5

0
10,00
C.B.S.202.50

Grafiek 3

Immigratie en emigratie in 1948.1949

Noord Anroriko

30000 • 40000

50000

CO3
flO.N

i(1I:

(I
IiiPJi

………………………………. …………………………………………………………………………………
……………………. ………………………. …………….

1
, I1j
,
ØØØ
Ø
L_

• 11fl

F1

1:

I.

ZD

Lfl.

20 December 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1089

STATISTIEKEN

DE NEDERLANDSCHE
BANK.
Verkorte balans op 18 December 1.950.
Activa.
Wigaels, pro-
(
Hoofdbank

t

1)

messen en

)
Bijbank

,,

.


schuldbrieven 1 Agentsch.

,,

6.000.-
in
disconto

1.

t
6.000.-)
Wissels,

schatkistpapler

en

schuldbrieven,
door de Bank gekocht (art.
15,
onder 4,
van

de

Bankwet

1948)

………………

Schatkistpapier, door de Bank overgenomen
van

de

Staat der Nederlanden

ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947 …… ..
1.350.000.000,-
Voorschotten

(
Hoofclbank

t

58.571.803,29
)
in rek. ert

1
op onderpand
c

Bijbank

,,

638.670,60
(mcl. belenin-
1
gen)
t. Agentsch.

,,

10.791.554,14

70.001.528.03
Op effecten

enz ………

….68.030.509,90 ‘)
Op goederen en celen

……1.971.018,13
70.001.528,03
1
)
‘Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet

1948)

……………………

..

Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge

overeenkomst’ van

26

Februari
1947

…………………………..

..
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:

0

Gouden munt en gouden
muntmateriaal

……….873.006.964,09
Zilveren munt enz .

…… ..

18.043.621,64
11
891.050.585,73
Papier op het buitenland

. .

,, 337.905.287,39
Tegoed

bij

correspondenten
in bet buitenland …….. ..932.641.068,74
Buitenlandse betaalmiddelen

,,

1.266.563,07
1.271.812.919,20
Vorderingen in guldens op vreemde circulatie-
banken en soortgelijke instellingen

……..
418.597.505,62
Belegging

van

kapitaal,

reserves,

pensioen-
fonds en voorzieningsfonds

…………….
134.148.439,77
Gebouwen

en

inventaris

………………
..
Diverse

rekeningen

…………………..
.
1.500.000,-
220.249.660,02

f5.857.366.638,37

.
Passiva.

Kapitaal

…………………………..

f
20.000.000,-…
Reservefonds

……………………….

..
18.418.854,74
Bijzondere

reserves

……………………
69.951.000.39
Pensioenfonds

……………………….

.. 24.415.389,54
Voorzieningsfonds personeel In tijdelijke dienst ,,
1.502.725.68
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) …. ..
56.581.505,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)

..,,
2.796.150.260,-
Bankassignaties in

omloop

………………
110.854,84
Rekening courant saldo’s:


s Rijks Schatkist

……t 271.388.426,66
‘s Rijks Schatkist, bijzonde-
re

rekening

……….1.318.128.753,88
Geblokkeerde saldo’s


Saldo’s van banken in Ne-
derland

…………….24.374.894,06
Vrije saldo’s van vreemde
circuiatiebanken

en

soort-
gelijke instellingen

…..392.789.671,02
Andere vrije saldo’s ,…..,, 276.717.904,32
2.283.399.649,94
Crediteuren in vreemde geldsoort

…,,…,,
287.245.885.97
Diverse

rekeningen

……………………
299.590.512,27
5.857.366.638,37

‘) Waarvan

schatkistpapier, rechtstreeks door
de Bank in disconto genomen

……..t

‘)
Waarvan aan Indonesië (Wet van 15 Maart
1933,

Staatsblad

no.

99)

…………….

..
31.623.900,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat
In het verkeer gebrachte muntbiijetten

.. ,,
133.137.407,50

FEDERAL RESERVE BANKS.
(Voornaamste posten in millioenen dollars),

Metaalvoorraad
[
Data
Other U.S. Govt
Totaal
[

Goudcer- 1
cash
securities
tificaten

31 Dec.

1946
18.381
17.587
268
0.
9 Nov.

1950
21.994
21.460
213
1
723

16 Nov.

1950
18.920
21.387
241
5
24
Nov.

1950
21.868
21.333
242
6

Depositos
F
________ _________

F.R.

bil

Member-
Data
jetten

in
1
circulatie
Totaal
Govt
banks
31 Dec.

4946
9
Nov.

1950
16
Nov.

1950
24
Nov.

1950

24.945
23.193 23.143 23.256

17.353
48.246 18.594
18,404_.j

1

393
298
t

,

341 541

1

16.139
16.625
1

17.054
16.622

DE JAVASCHE BAIlIt. (Voornaamste posteh In duizenden guldens).

0
Cd
0
n
‘nn.-
0

E
v
Data
a)a)


,
‘#’Q
O°’
ben,
e

.n
.
0
;..

31
Mrt

’47
477.080 35.363

85.402
255.201
15
Nov.

’50 715.036
157.994
352,023 207.213
2.235.285
22
Nov.

’50
715.036
161.049
363.831
190.535
2.301.638
29
Nov.

1
50
715.036
161.035
384.325
182.595
2.367.703

Rekening
courant

.
saldi
a
CS

.. 0
‘i
Data
.
.
0
0)

,
40

g.
0″
cz


0

31 Mrt

’47
15
Nov.

’50
22
Nov.

’50
29
Nov.

’50

453.816
2.254.146
2.303.842
2.307.262


290.672
289.212
291.603

– – –

– –

503.718
773.704 796.862
865.628

Muntbiljettencirculatie per 31 Mrt 1947 t 646.830.979.
Muntbiljettencivculatle per 15 Nov. 1950 t 404.138.620,50. Munthlljettenèlrculatle per 22
Nov.
4950
T
406.068.054,50.
Muntbiljettenclrculatie per 29
Nov.
1950 t 408.691.227,50.

BANK VAN ENGELAND.

(Voornaamste posten in miilioenen ponden).

-a

)0.
0)0
‘0Cb-
do)
3
r.
bO
00

cd
…n

000)
Cj

004

25 Dec. ’46
0,2
1.449,1
1

1.450
14.428,2
22,1

1
1,3
15
Nov,
’50
.

0,4
1.345,3
1

1 350
11.280,0
70,4
2,2
22
Nov.
’50
0,4
1.345.3
1

1.350
11.279,6
70,8

1
2,0
29
Nov.
’50
0,4-
t:3450
L

1.350

L
1.286,0
.

64,3
1,8

Other securitles
Deposits

‘5
’40
0)
9.-
‘0
‘fl
,
.


,
0
‘5
BnE’
.co3
.
0
w
>
1-‘
Id
‘5
‘5
ca

1

25Dec.

46
311,8
13,6
15,8
1

346,5
10.3
1

278,9
45 Nov.
1
50
559,9
34,0
27,6
1

676.0
17,4
1

266,4
1

305,8
22
Nov.
’50
557,0
37.8
25,8
1

675,4
18,7
1

266,4
t

307,5
24
Nov.
’50
550,5
37,8
35,4
671,9
18,4
266,4
1

305,0

WERKLOOSHEID EN WERKVERRLJIMING
IN NEI)ERLANI)
1
1.

Maand
Geheei
werklozen
Geheel
wachtgeiders
Geregistreéide

arbeiders

30 Juni
1945
112.622
120.800
‘)
18.300
8
)
29 Juni
1946
45.953
13.382
30.693
30 Sept.
1949


38.255
.

184
8.831
31

Oct.
1949
42.119
498
12.388
30 Nov.
1949
47.837
615.


19.415
31

Dec.
1949


59.935
824
27.927
31

Jrn.
1950
75.819
1.756 31.844
28

l’ebr.
1950
71.332
2.110
33.430
31 Mrt
1950
57.562 2.333
31.747
30 April
1950
59.175
3.148
28.374
34 Mei
1950
53.586
537
22.471
30 Juni
1950
46.518
285
17.724
31

Juli
1950
46.875

239
13.685
31 Aug.
4950
48.423
164
12.856
30 Sept.
1950
49.885
118
8.246
31 Oct.
1950
48.500

200
‘)
10.300
4
)
1)
Bronnen: ,,Maandschrift
van het
C.B.S.” en ,,Statistisc h Bulle
tin van het
CBS.”;
gegevens van de arbeidsbureaux.
‘)

mcl. degenen, die

wegens ziekte, ongeval, weersomstandig-
heden, enz. niet konden werken.
‘)
Schattingen.

1040

ËCONMISCHSTA TISTISCHE BERICH7N

20 Debember- 1950

INLEGOINOEN EN TERUOBETÂ.LINGEN BIJ DE SPAARBANKEN
IN NEDERLANI)
1)

(in millioenen guldens)

Inleggingen
Terugbetalingen

Maand
R.P.S.
I
Part.

Totaaij
R.P.S.

Part.

Totaal
Saldo

Tot. ’46
246,4
295,1
54
.
1,5
544,5
377,1
921,6
-380,1
Tot. ’47
253.7 307,5
561,2
31 6,2
285,7
601,9

40,7
Tot. ’48
252.7
345,8
598,5
351,3
361,1
712,4

113,9
Tot. ’49
288,3
401,2
689,5 322,7 359,5
682,2.
+

7,3

Sept. ’49
.24,2
31,6 55,8
28,2
30,2
58,4

2,6
Oct.

’49
22,4
31.1
53,5
29,4
31,4
60,8

7,3
Nov. ’49
21,8
34,4
56,2
28,3 30,3 58,6

2,4
Dec.

’49
28,7
82,6
61,3 26,5 28,7
552
+

6,1

Jan.

’50
32,2
18,5 80,7 25,6
33,1
58,7
+

22,0
Febr..’50
29,6 39,6
69,2
23,0
27,8
50,7
+

18,5
Mrt

’50
26,6
37,0
63,6 31,7
35.0
66,7

3.1
Apr.

’50
21,5 30,5 52,0 29,8 32,0 61,8

9,8
Mei

’50
31,3
42,3
73,6 30,6 35,9
66,5
+

7,1
Juni

50
22,5
34,7 57,2
33,5
37,6 71,1

13,9
Juli

’50
22,1
31,7 53,8
.40,2
40,7 80,9

27,1
Aug. ’50
21,9
33.7 55,6
31,4 36,9
71,3

15,7
Sept. ’50
17,6
28,6
46,2-
48,3
47,4 95,7



49,5

1)
Bron: ,,Statistlsch Bulletin van het C.B.S.”.’
‘) Voorlopige gegevens.

DE ROLENPOSITÏE VAN NEDERLAND

(in

1.000

kg)

Productie

Verzonden Maand

Limburgse

binneîfndse

Invoer
mijnen

behoefte

Totaal 1946
– –
8.313.827
6.387.03
2.666.502
Totaal 1947
. .
10.104.345 7.778.585 3.577.564
Totaal 1948
. .
11.032.326
8.059.287
3.435.2R9
Totaal 1949 ..
11.704.963 8.621.447 4.067.980
Sept. 1949..
. .
1.010.293
737.941
349 251
Oct.

1949….
1.007.475 737.507 360.825
Nov. 1949….
1.004.028
711.594
314.833
Dec.

1949….
1.026.042
734.701
291.659
Jan.

1950….
1.050.764
768.286
372349
Febr.1950….
1.951.239

.
687.221
337.095
Mrt

1950.
. . .
1.103.070
814.564
.374.271
Apr.

1950….
961.001
678.925 328:073
Mei

1950.:..
1.02.528
698.109
383.014
Juni

1950.
. . .
1.031.835
728.854
424.543
Juli

1950….
1.029.642
722.519
364.852 Aug. 1950 .
. . .
1.021.399
706.776
285.211
Sept.1950….
1.057.510
760.452

289 427
Oct.

1950….
1.062..193
‘)
766.524
2
)
1)

Bron-. ,,.tallticb
Bulletin
van het C.B.S.”

‘) Vourlcpige
gegevens.

IN- EN UITVOER VAN NEDERLAND
11

Invoer
Uitvoer

.
Saldo
Maand Gewicht
in dul-
Waarde
Gewicht
in

dui-

\Vaarde
Waarde
In

mii-
In

mii-
In mli-
zenden
lioenen zenden lioenen
Iloenen
tonnen’)
guldens
tonnenl)l
guldens
guldens

Tot.

’39 24.306
1.517 12.708
966

551
Tot.

’46
11.764
2.145
3.919
785
-1.360
Tot.

’47
16.544 4.251
5.843
1.859
-2.392
Tot.

’48
19.101
.
4.919
7.357
2.669
-2.250

Oct.

1
49
1.743
435.
1.218
377

58
Nov.

’49
1.615
452
1.195
399

53
Dec.

’49
2.005
554
1.156 433

121

Jan.

’50
1.997
581
883 396

185
Febr. ’50
1.484
520
757-
313

207
Mrt

’50
2.167
612
1140
400

212
Apr.

’50
1.974
643
1.127
367
-. 276
Mei

’50
2.273

662
1.081 377

285
Juni

50
2.842
691
1.379
429

262
Juli

’50
2.470.
627
.1.332
445

182
Aug. ’50
2.550
626
1.340
436

190
Sept. ’50
2.545
654
1.324
467


187
Oct.

’50
740
562

178

‘) Bron: ,,(entraal Bureau voor de Statistiek”.
Exclusief palcketpost, diamant, gouden en zilveren munt en
mu ii tin ateriaal.
‘) Bruto-gewicht; van 1948 af netto-gewicht.

OOUDPRODUCTIE
1),

(In mln dollars van circa
8
35 per ounce fijn).

Jaar
ta
Veren.
Staten
Canada

1

Austra-
Totaal ge-
rappor-

1939

448,8
196,4 -.
178,3
.
57,6
1.031,2
1940

491,6
210,1
185,9 57,5


1.106,4
1941

504,3 209,2
187,1
52,4
1.110,6
1942

494,4 131,0
169,4 40,4
98,1
1943

448,2
48,8
127,8
26,3

774,2
1944

429,8
35,8
102,3
23,0 701,5
1945

427,9
32,5
94,4
23,0
683,0
1946

417,6


51,2
99,1
28,9
697,0
1947

392,0
75,8
107,5
32,8
705,5
1948

405,5
.70,9
123,5
31,2
728,1
1949

409,7
67,3
143,9
31,3
753,0

Juli

.

35,5
5,5
11,4
2,3
62,9
Aug.

35,7
6,3
12,6
2,5
66,0
Sept.

34,8
6,0 12,7
2,6 65,2
Oct.

34,7
7,1
12,8
2,7
65,2
Nov.

34,0
7,2
12,7
2,9
65,9 Dec.

34,0
6,4
13,1
2,6

.
63,5

1950 Jan.

34,2
5,9
12,4
2,3 64,0
Febr.

32,0
5,5

12,2
2,3
Mrt

35,1
6,1
13,4
2,3
April

33,3
6,7
12,9
2,1
Mei.

35,5
6,8
13,1
2,3
Juni

34,6

6,6
12,9
3,3

Juli

34,6
7,1

‘)
Ontleend aan: ,,Federal Reserve Bulletin”.
‘)
Exclusief Sovjet Rusland.

‘)
Inclusief

Philippijnen.

Jaarcijfers

zijn
schattingen van
de
,,U.S.

Slint”; maand-ijfers
worden gerapporteerddoor het
,,Amerl-
cao Bureau of Metal Statistles”.
‘)Gerapporteerd

door ,,Commonwealth Bureau of
Census and
StaListics’; van 1946 af
onderhevig aan eventuele revisie.
‘)
Gecorrtgeerd.
betekent: gegevens ontbreken.

“ij Statipw”W
Ist

ESTABLISHED
1878

An Independent Journal.of Finance

and Trade

*

OBJECTIVE APPRAISALS

CONSIDERED JUDGMENT

IMPARTIAL OPINION

*
Contains most complete range of

British economic and financial statist-

ics published in any weekly journal

*

World wide circulation

*

Annual subscription rate: (post free-

to inciude all supplements)
£-
3:2:6

(fi 33,4
0
Y
‘.

IONDOH: 51 CA2TNON
STREET, E.C. 4

10

ABOUCHERE & Co. N.V..

AMSTERDAM

• BANKIERS

/

LABOUCHERE, INC.

NEW YORK

,De Naamlooze Vennootschap”

Maandblad voor de ondernemingsvorm

en het bedrjfswezen.-

behandelt vraagstukken van het bedrijf uit be-drijfs-economisch, organisatorisch, financieel,
sôciaal, boekhoudkundig, juridisch en fiscaal –
oogpunt.

R e d a c t i e: Mr W. C. L. van der Grinten,
Rotterdam; H. J. Hofstra, Wassenaar; Prof. Dr B. Pruijt, Voorburg; Redactie-secretaris Mi H. P. J.. M. Coebergh, Amsterdam, terwijl tal van
deskundigen hun medewerking verlenen.

Abonnementsprijs per jaar
f
12.50; voor het
buitenland
f
15.—; Studentenabonnement
f
7.50;
Losse nummers
f
1,25 per exemplaar.
Abonnementen kunnen worden – opgegeven bij de
boekhandel en bij

/

H. van der Marck’s

UITGEVERSMIJ N.V:, ROERMOND

Telefoon 3116

Postrekening 61631

Vraagt proefnummer

IN HET BELANG VAN HET BEDRIJFSLEVEN
Is
liet werk van ,,Pro Juventute”t ontapoorde jeugd helpen
en opvoeden tot nuttige leden van de maatschappij.
In
het belang an ,,Pro Juventute” is het, als
IJ de ,,Prinsessenkalender 1951″ – waarvoor
H.M.
de Koningin exclusieve foto’s beschikbaar
stelde – voor rekening van uw bedrijf aan
Uw
werknemers schenkt.
Bv.
ter gelegenheid van
Kerstmis of Nieuwjaar.
Prijs f 2.50 per exemplaar
Kalenderactie .,Pro Juventute”. Grote Markt 27, Haarlem
Postgiro 51.74.00

Voor Uw
Economische literatuur naar:,

,,DE TECHNISCHE EN WETEN-
SCHAPPELIJKE BOEKHANDEL”

-HSTAM

Rochussenstraat 213

Tel. 34692

Rotterdam

FILIALEN:

tA’DAM, HAARLEM, DEN HAA, UTRECHT

Op aanvraag zenden wij U gratis

,,STAM’S ECONOMISCHE GIDS”

(periodiek overzicht vân belangrijke en nieuwe
– economische studiewerken)
Abonneert U op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-
nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Prof. – H. W.

Lambers, Th. Ligthart, Prof. – J. Tinbergen,

Prof. G. M. Verrijn Stuart, Prof. F. de Vries,

Prof. J. Zijlstra.

Abonnementsprijs

fr. p. post
f
23.60;

‘voor studenten1 19.—; franco per post
1
20.10

Abonnementen ‘trorden aangenomen door de

boekhandel en door de uitgevers

DE ERVEN F. BOHN TE HAARLEM
I

1014

VE S
~’
T 6 T UW

IN
-‘
DUST
,
.
RIE

T E

•••
••

••••••••

..

•-

i

1

.
STAÎIONI

1

-L.
– – –
– – – – – –

– –

– – –
– – –



•.

/

.

N
-~.
H E M

.•

..

.

(.11v.

Bela ngenbeha rtigi
ng

Advocaat met langjarige ervaring in
Indonesie en
Malakka, wil gaarne de belangen behartigen ‘van fir-ma’s op juridisch en/of commercieel gebied. Brieven
(op luchtpostpapier) worden gaarne ingewacht onder no. ESB 1900, bur. v. d. blad, Postbus 42, Schiedam.

Verantwoordelijke zelfstandige
werkkring:
g

ezocht
door *

FINANCIEEL / COMMERCIEEL EXPERT

05 jaar) met jarenlange ervaring op het gebied van
internationale handels- en bank-transacties, accoun-
tancy, research- en secretariaatswerkzaamheden bij
vooraanstaande ondernemingen. –
Brieven onder letter E.Z.L., Nijgh & van Ditmar,
Amsterdam.

V.er.trouwens-Functie

Gep Chef Naut. Dienst K.P.M., oud Marine-Officier, gewend
met uitgebreid personeel om te gaan en leiding te geven,
adm. onderlegd, representatief, zoekt werkkring in

LEIDENDE VERT. FUNCTIE

Er. onder no. ESB 1901, bur. v. d. bi., Postbus 42, Schiedam.

Ira

Erkend door dè Inspectie van het Schriftelijk
Onderwijs.

Sedert ruim een kwart eeuw gespecialiseerd

in schriftelijke leergangen. Ervaren, bevoegde,

meestal academisch gevoimde docenten,

M.O. Economie.
Organisatie en Efficiency.
Bedrijfseconomie.
• Statistische cursussen.
Belastingconsulent.
Mod. Bedrijfsadministratie M. 0. Handelswetenschappen A.
Talen: (Handelscorrespondentie, Taal- en Letterkunde)
Nedérlands, Engels, Duits, Frans, Spaans, Italiaans,
Russisch, Latijn, Esperanto.
Journalistiek.
Schaken (o. 1. v. Dr. M. Euwe).

Schrijft ons voor welke van de hierbovengenoemde –
of voor welke an’dere leergangen – U belangstelling
heeft, en U ontvangt gratis het desbetreffende pro-
spectus zonder enige verplichting thuis.

JOHAN DE WITTSTRAAT 396-397, LEIDEN

Aangeb. door part.
FORD SUPER DE LUXE,
model 69A 1946, 6 .pers.,
65.000 km gelopen in ‘prima staat, kleur licht- tot donker-
groen. Br. onder no. ESB
1898, bur. v. d. bi., Postbus
42, Schiedam.

TE KOOP:

tO ha WEILAND

f
19.000, netto opbrengst
3%. Br. onder no.
ESB 1899, bur. v. d. bi.,
Postbus 42, Schiedam.

Schakel

in voôrkomende

gevallen

deze rubriek in

Fu. A. 0. Beuth van

Wlckevoort Crommelin
Corns. v. d. Lindenstraat 22
Amsterdam•Z.
• Tel. 25410

Onu(h. Verzekeringsodv.

LOD. S. BEUTII

deskundige terzake
van:
Gezinszorg voor het vrije
beroep, b.v. artsen

Voorzieningen bij ‘verkoop
van praktijk of zaak

Pensioen-voorzieningen
voor staf en personeel

Organisatie Ondernemings-
en Bedrijfs.Pensioenfondsen

Aanpassing atn nieuwe wet
Pensioen-en Spaarfondsen

Ter overname van particu-
her NASH 1948, in staat v.
nieuw, 48000 km gereden.
Benz.verbr. 1 op 9, ‘gratis
KNAC-rapport. P. N. Zon-
neveld, Joh. Bildersstr. 76,
Den Haag.

NOG TE KOOP

vrij te bewonen, ruime,
solide moderne

LAND HU!ZEN
me garage, op zeer goede
stand te Driebergen. Grote
tuin, veel zon. 100 m. van
bosrand, 50 m. van bushalte,
zeer goede verbindingen, di-
rect met Utrecht (10 min.),
A’dam, Arnhem, Den Haag
en Rotterdam.
ml.
bij N.V.
Timbla, Joh. v. Limbeeck-
laan 2, Driebergen, Tel.
8461.

i!ilIlIIlIIIIlIDIIlIIlII1IIIIIIILlIIIllhIIIIIEIIIIIIIlIIlIIII1IIII

IN DIT BLAD

ADVERTEERT!

MET SUCCES!

lIIIIIIlI11IDIIlIvIIlIIlIIlIIIIIIIIlIIIIIIDIIIIIIIIIIIIlIIIIIIIII

Economisch – Statistische
Berichten

Adres voor Nederland Pieter de Hooch.straat 5, Rotterdam (W).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.

Bankiers: R. Meeo en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor Bttgië: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie, 14, tiniversiteitstraat, Gent.

Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).

Bankiers: Ban gue de Commerce, Brussel.
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland
f
26,- per jaar,
voor België/Luxemburg
f
28,— per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwo.arde in Belgische franco bij de Ban que de Commerce te Brusse
of op haar Belgische postgirorekening
fl0
260
.34.

Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen(per zeepost)
f
s6,— , overige
landen f 28,- per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
be8indijd per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetehende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.

Alle crrespondentie betreffende advertenties te richten aan de Firma H. A. M. Roelar,is, Lange Haven zr, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 6). Advertentie-tarief
1
0
,4
0
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
o,6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen le weigeren.
1043

De oplossing van administratievè problemen wordt bereikt met behulp

van een, organisatie, die een ALL ROUND ervaring, heeft . . . en’

ALL ROUND hulpmiddelen ter beschikking van het bedrijfsleven stelt…

Zulk een organisatie is

REMINGTONRAND
*

The Business that serves all businesî

ONZE 37, OVER DE’ GEHELE WERELD VERSPREIDE, FABRIEKEN

PRODUCEREN:
VAN SCHRUFMACHINELINTEN OF CARBON TOT SCHRIJFMACHINES.

VAN DOORSCHRIIFSYSTEMEN, VLAKLIGGENDE-KAARTSYSTEMEN,.

PLANBORDEN, MICROFILM, TELEVISIE, TELMACHINES, BOEKHOIJD-

MACHiNES,
PONSKAARTENSYSTEMEN TOT HET VERGEVORDERDE.

UNIVAC ELECTRONISCHE SYSTEEM TOE.

Voor’ . deskundige, vrijblijvende adviezen,

Renzitgtgm. md
NV.

Amsterdrn

Kaiverstraat 3-5, Tel.’ 38876 – 38492

1044

ppp

HEDEI!.APDSG1 ECO O1SC1 ftSTITUUÏ

DOCUMiNTATIE

/

Auteur