Ga direct naar de content

Jrg. 35, editie 1745

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 18 1950

AU
TEURSRECHT VOORBEHOUDEN

E

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSC1-1 ECONOMISCH. INSTITUUT

35E
JAARGANG

WOENSDAG 18 OCTOBER 1950

No.
1745

COMMISSIE VAN REDACTiE:

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries; C. van den Berg (secretaris).

Redateur-Secretaris: A. de Wit.

Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.

COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mertens; R. .tuiry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;

F. Vers ichelen.
Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste

bladzijde van dit nummer.

IMIOUD:

Blz.

De artikelen van deze week

………………..831

Sommaire,

summaries

.
…………………….
831

De ontwikkeling van het reële loonpeil en van de ver-

deling van het nationale inkomen tussen de ver-

schillende bevolkingsgroepen
door D. .Roemers
. . . .
832

Een grote staking in de overjarige cultures en de tabak

op

Java door H.

C.

Bijleveld

………………
835

Europese bevolkingstrends en de Nederlandse export

door Dr J. G. M. Delfgaauw

………………
838

De kolensituatie op de diverse markten van (West-)

Europa door J.

A.

Bakker

………………..
839

Internationale

n o t i t i e s :

Een plan tot natlonalisatle van do -Engolse bouwnijverheid
843
Rongkong en do uitvoer naar China

………………
844

Geld-

en

kapitaalmarkt

.
…………………..
844

De Belgische geld- en kapitaalmarkt in September

1950 door

V.

van

Rompuy

………………..
844

Mededelingen voor economisten

………………
846

G r a f
i
e k e n:
De buitenlandse handel van Nederland in guldens per ton
846

Statistieken:
Bankstaten

………………………………….
846
Stand van

‘s Rijks

Kas

…………………………
847
Enige lndexcljters van de Industriële productie In Nederland
847

DEZER DAGEN

nog een zetje. De Regering heeft besloten, dat het op-

heffen van de grens, gesteld ten opzichte van de loonsver-

hoging, ook zal gelden voor overheidspersoneel tot een

bepaald niveau. Dit zal wel de laatste uiting van re-

geringszijde zijn in deze wat gerekte loonronde. 1-let heeft
iets doen denken aan het mechanisme van die langgebruikte
klokken, waar een dof gesnor elke slag vooruit pleegt
te gaan.

De Minister van Oorlog trad af; hij had ,,teveel gsnor

van buyen over deze muts zien gaan”. Het is begrijpelijk, dat iemand hier zou gaan wanhopen aan de mogelijkheid
die overtuigingskracht op te brengen, nodig tot het ver-
zoenen van absolute militaire eisen en even absolute eco
nomische welvaartsminima. Thans is tot het Ministerie
van Oorlog en Marine een financieel deskundige geroepen.
De Achilleshiel van de defensie is de economie, zodat
het er om gaat deze minder kwetsbaar te maken.
1-Jet wetsontwerp prijsregelingen, dat de mogelijkheid moet

geven de prijswijzers bij bepaalde verhogingen stil te
zetten, moet daarbij helpen. En daarbij komt de wekker,
die de Minister van Financiën met zijn nieuwe belasting-

voorstellen heeft gesteld. Deze mogen de tdak van een
wekker hebben, technisch lijken ze met hun vele schalen
meer op een moderne chronometer. De Kamer overlegt,

de belastingschuldige —wat een criminele term – beidt zijn
tijd. Die in de moderne theorie bij een depressie zou moeten
komen.

Hora ruit, de tijd vliegt en de President van de Ver-
enigde Staten met hem. Hij heeft de bevelhebber der
Verenigde Naties op Korea, ruimtelijk, halfweg ontmoet.
Hoever de ontmoeting politiek ging moet worden afge-
wacht. Vast ftaat, dat binnen dfie maanden de ontwikke-ling op Korea en de Amerikaanse Aziëpolitiek een snelle
sprong hebben gemaakt. –

Çlroter snelheid is de Amerikanen lief. Thans heeft
Griekenland aanzegging gekregen, als afscheidsrede van
de heer Hoffman, dat groter voortgang metgewenste
hervormingen moet worden gemaakt, wilde de mogelijk-
heid ontstaan van het ongedaan maken van de besnoeiing
op de Marshall-hulp.

Sneller, steeds snellér. Zal het zo met de conjunctuur-
ontwikkeling van de.Verenigde Staten gaan tot in de in-
flatie? De altijd nijvere economisten hebben deze vraag
weer opgeworpen, daarbij gealarmeerd door de eisen tot
loonsverhoging, die in vele bedrijfstakken te horen zijn,
anderzijds ook doordat de Amerikaanse economie naar
arbeidsbezetting reeds op volle toeren draait, terwijl de economische doorwerking van het grote bewapenings-
programma nog moet beginnen. Op de huidige situatie
gelet zou men echter zeggen, dat men met de noodkreten
al te snel
15:

Is het bij .zoveel haast nog verwonderlijk, dat thans ook
werd ontdekt, dat het licht 11 mijl per seconde sneller
is dan tot nog toe was berekend?

p
a’

1

ISSOCHTIE CASSA

KASSIERSIN5TE1.LING

OPGERICHT IN 1806

HEERENGRACHT 179

AMSTERDAM.0

H. J. LANOOY
Verhuisd naar

PSYCHOLOOG
Brigantijnstraat 39 c

GRAPHOLOOG

Rotterdam, Telefoon 50199

BELASTINOCONSULTATIEBUREAU
A. L. F. LEVRINGTON
Medewerkers:
E. J. de Boer,
Oud-
Insp. d. Bel.
D.
Sweepe, Oud-Ontvanger d. Bel.
Mr. Dr. N.
J.
Feldmann. Bel. lur.
N.
A. Schol,
Candidaat Notaris.
Amsterdam: leHelmersst,.95, Tel. 85508
Haarlem: Ged. Oude Gracht 11 b, Tel. 12468

Fa. A. 0. Beuth van

Wickevoort Crommelin

Corns; v. d. Lindenstraat 22
Amsterdam-Z.

Tel. 25410
Onufh. Verzekeringsadw.

LOD. S. BEUTH

deskundige terzake van:
Gezinszorg voor het vrije
beroep, b.v. artsen

Voorzieningen bij verkoop
van praktijk of zaak

Pensioen-voorzieningen
voor staf en personeel

Organisatie Ondernemings.
en Bedrijfs-Pensioenfondsen

Aanpassing aan nieuwe wet
Pensioen-en Spaartondsen

ROTTERDAMSCHE

BANK

CHÊQUE..

EN

BANKGIRO-

VERKEER

250 VESTIGINGEN

IN NEDERLAND

Adverteert in de E.S.B.

/1

DEZE WEEK:

Niet alleen industrialiseren
Verbond van de Nederlandse Groothandel

Wijzigingen der fiscale wetgeving

Een nieuwe vestigingswet

Belgische prijsregelingen

Rubbertermijnhandel

Nieuwe artikelen

Handelscontacten

*
Iedere week zeer veel nieuwe gevraagde offertes

en aanbiedingen van binnen
,
en buitenland.

Plaats voor export een aanbieding in de rubriek

TRADE OPENINQS.

Abonnementsprljs
f15.—
per Jaar

KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H.A.M.
ROELANTS
SCHIEDAM

Ondernemingen, die het beste leidende personeel zoeken,
speciaal met economische scholing, roepen sollicitanten op

door middel van een annonce In de rubriek ,,Vacaturos”.

Het aantal reacties, dat deze annonces tengevolge hebben,
is doorgaans uitermate bevredigend: begrijpelijk omdat er

bijna geen grote instelilng Is, dle dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet clrcnieert. Opdrachten voor het
volgend nummer dienen Zaterdag a.s. in ons bezit te zijn.

R. MEES. & ZOONEN

ANNO 1720

Bankiers & Assurantie-Makelaars

ROTTERDAM

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie)

Abonneert Uop

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-
nipman, Prof. P. – B. Kreukniet, Prof. H. W.

.Lambers, Th. Llgthart, Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. M. Verrjjn Stuart, Prof. F. de Vries,

Prof. J. Zijlstra. –

Abonnementsprijs
f
22.50; fr. p. post 123.60;

voor studenten
f
19.—; franco per post 120.10

Abonnementen worden aangenomen door de

boekhandel en door de Uitgevers –

DE ER VEN F. B OHN TE HAARLEM

18 October 1950

ECONOMISCH

STATISTISCHE BERICHTEN

831

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

D. Roemers,
De ontwikkeling pan het reële lobnpeil en pan

de verdeling pan het nationale inkomen tussen de per-

schillende bevolkingsgroepen.

Aangetoond wordt, dat de conclusie in een vorig artikel
(,,E.-S.B.” van 16 Nov. 1949), ni. dat van een algemene

verhoging van het levenspeil van de industrie-arbeiders

geen sprake is, niet alleen ongewijzigd van kracht is,
maar dat de sedertdien verschenen cijfers er op wijzen,’

dat steeds groter groepen beneden het levenspeil van 1939
worden teruggedrukt, vaai’mede de drang naar loons-
verhoging voldoende verklaard wordt. Waar van een

belangrijke verschuiving van de welvaart van de werk-

nemersgroepen naar de overige bevolkingsgroepen sprake
is, bestaat het grote gevaar, dat de sociale vrede zal worden
verstoord. Een daling van het consumptiepeil, beperkt tot
de werknemers, biedt in deze situatie geen oplossing en

zal voor deze groep onaanvaardbaar zijn. Productie-

verhoging verdient de voorkeur. Is daling van het con-

sumptiepeil onvermijdelijk, dan zal een samenstel van
maatregelen moeten worden gehomen, waardoor die

consumptiedaling in de eerste plaats die groepen zal
treffen, wier consumptieniveau sedert 1946 onevenredig
is gestegen.

H. C. Bijleveld,
Een grote staking in de overjarige cultures

en de tabak op Ja pa.

De omvangrijke staking, die met ingang van 20 Augustus
1950 door de vakvereniging ,,Sarbupri” op alle rubber-,

thee-, kina-, koffie-, cacao- en tabaksondernemingen van
Java werd geproclameerd, nadat de onderhandelingen over
arbeidsvoorwaarden met het Algemeen Landbouw Syn-
dicaat en de Bond van Eigenaren van Besoekische Tabaks-

ondernemingen waren vastgelopen, en die vier weken
duurde, is de ernstigste geweest, die Indonesië tot dusver
heeft gekend. In dit artikel is een aantal feiten bijeenge-
bracht over het arbeidsgeschil tussen Sarbupri en A.L.S.
tpt op het ogenblik waarop de staking door een voorlopig
‘ccoord werd beëindigd; vervolgens wordt een poging

gewaagd om tot een juiste waardering der feiten en een
verantwoorde toekomstverwachting te komen.

I)r J. G.
M. Delfgaauw,
Europese beolkingstrends en de

Nederlandse export.

Door het stationnaire of dalende hevolkingscijfer in de

ons omringende landen – ook Duitslan4 zal wellicht na
1960 zijn ,aanwas verder zien verminderen – zullen onze
exportrnogelijkheden in deze landen relatief t.o.v. ons

potentiële aanbod afnemen. Bovendien mag worden ver-
wacht, dat de welvaart per hoofd van de bevolking in

deze landen straks eerder een dalende dan stijgende trend
zal vertonen, waardoor onze uitvoer op toenemende
moeilijkheden zal stuiten. Onze export zal in de komende
decennia steeds méér naar andere landen moeten worden
gericht, o.a. naar Zuid-Europa en zo mogelijk Oost-Europa
en naar Afrika. Dit zal omvangrijke vraagstukken van
structuurwijziging meebrengen; de toenemende buiten-
landse concurrentie op de binnenlandse en buitenlandse
markten zal een grote mate van efficiency, vooruitstrevend-
heid en paraatheid van ons bedrijfsleven vragen.

J. A. Bakker,
De holensituatie op de diverse markten pdn

(West-) Europa.

Iii dit artikel geeft schr., na eerst een oriënterend
overzicht te hebben gegeven van de wereldproductie van
steenkolen en de Europese kolensituatie in het algemeen
te hebben behandeld, enige beschouwingen omtrent de
reële kolensituatie in de voornaamste kolenproducerende

landen van Europa, een en ander met behulp van daarop
betrekking hebbende cijfers.

SOMMAIRE,

D. Roemers,
Le déeloppement du nipeau réel des salaires
et la répartition du revenu national entre les di! férents

groupes économiques de la pop ulation.

II ne peut être question d’une augmentation générale

du niveau de vie des puvriers industriels; on repousse au
contraire des groupes sociaux toujours plus considérables

en dessoiis du niveau de vie de 1939. La paix sociale est
compromise lâ
oui
5e produit un déplacement important

de la prospérité de groupes ouvriers, en faveur d’autÏes

couches sociales. Une çliminution du niveau de consom-
mation restreinte aux ouvriers est pour ces derniers mac-
ceptable. Un relèvement de la production est préférable.

H.
C. Bijloveld,
Une grèQe considérable dans, les cultures

surannées di le tabac au Jaça.

L’auteur a rassemblé un nombre de faits qui se sont
produit jusqu’au moment ou la grève a pris fin par un
accord provisoire, dans le conflit de travail entre le syndicat

,,Sarbupri” et 1′ ,,Algemeen Landbouw Syndicaat”. 11

essaïe d’établir la juste valeur des événements et de for-
muler un pronostic justifiable.

Dr J. G.
M Delfgaauw,
La tendance â longue durée dans

la statstique démographique de l’Europe et l’exporta-
tion néerlandaise.

L’état stationnaire ou dëscendant de la démographie dans les pays . limitrophes des Pays-Bas exercera une
influence relativement défavorable sur les possibilités
d’exportation n éerlandaises vers ces pays. C’est pourc[uoi
les Pays-Bas devront diriger leur exportation, sur une
plus grande échellc, vers d’autres pays.
J. A. Bakker,
La situation du charbon sur les marchés de
l’Europe occidentale.

‘auteur aonne dans cet article un aperçu de la pro-
duction houillère mondiale et traite de la situation géné-
rale du charbon en Europe. 11 conclut par quelques
considérations sur la situation réelle qui règne dans les
plus importants pays producteurs de cliarhon en Europe.

SUMMARIES.

D.
Roemers,
The depelopment of the real wage-leel and the
spreading of the national income over the parious

groups of the population.

The tandard of living of steadily increasing groups

of people is getting below the 1939 level. An important
shif t of prosperity from the working classes to the other
groups of the population entails the great danger of social
peace being disturbed. A decrease in the level of consump-

tion which is restricted to employees will not be accepted
by the latter. Increased production is preferable.

H.
C.
Bijleveld,
A great strike in the perennial plan/ing
and tobacco growing industries in Ja pa.

A number of facts regarding the labour dispute between

the ,,Sarbupri” trade union and the General Agricultural
Syndicate until the time at which the recent great strike ended as a result of a provisional agreement. The writer
tries to come to an exact appreciation of the facts and

justified future expectations.
Dr J. G. M.
D’elfgaauw,
European pop ulation trcnds and

Neiherlands exports.

The stationary or decreasing population figures in the
adjacent countries will reduce Netherlands export-
possibilities in those territories vis-è.-vis potential supplies
from the Netherlands. It will, therefore, be necessary for the latter to divert their shipments more and more
to other countries.

J. A. Bakker,
The coat pos ition on the parious (Western)
European markets.-.

In addition to an orientating review of the world coal-
production and a general outline of the European coal
position, the writer discusses the actual conditions in the
principal European coal producing countries.

832

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

I
18 October1950

DE ONTWIKKELING VAN HET REËLE

LOONPEIL EN VAN DE VERDELING VAN

HET NATIONALE INKOMEN TUSSEN DE

VERSCHILLENDE BEVOLKINGSGROEPEN.

In Economisch-Statistische Berichten” van 16 Novem-
ber 1949 schreven wij een artikel over Het reële loon-

peil in Nederland”. Sindsdien is de loon- en prijspolitiek

in het middelpunt van de belangstelling gebleven. Opnieuw

zijn onderhandelingen over de loon- en prijspolitiek ge-

voerd met het resultaat, dat voor de tweede maal in

1950 een algemene loonsverhoging van 5 pCt, zij het met

enige uitzonderingen, heeft plaatsgevonden. Ten aanzien

van deze loonsverhoging verdedigt Dr A. A. van Rhijn

het standpunt, dat zij weliswaar economisch niet gewenst

was, maar dat er in verband met de sociale spanningen
niet aan te. ontkomen was
1).
Dit standpunt licht Dr

J. E. van Dierendonck in zijn artikel ,,De ontwikkelings
van het reële arbeidsinkomen in Nederland”
2)
met
statistische gegevens uitvoerig tôe, waarbij hij op sommige

punten voortbouwt op de berekeningen in het hierboven
genoemde door ons geschreven artikel.

Er is echter een belangrijk verschil. Wij vergeleken de
stijging van het indexcijfer voor de uurverdiensten met

dat van de kosten voor levensonderhoud op basis van het
vooroorlogse goederenpakket, terwijl Dr Van Dieren-

donck het indexcijfer voor de uurverdiensten stelt tegen-
over het gemiddelde van twee indexcijfers voor, de kosten
van levensonderhoud, namelijk dat op basis van een voor-

oorlogs en dat op basis van -een na-oorlogs goederen-
pakket. Wij laten nu even buiten beschouwing, dat de
basis, waarop deze indexcijfers worden berekend, wel

zeer smal is. Er is nu eenmaal geen betere maatstaf.

Maar wij stellen toch de vraag, of de door Dr Van Dieren-

donck gekozen maatstaf houdbaar is. Daarvoor zou
moeten w’orden vastgesteld, of de wijzigingen in het goede-
renpakket door veranderingen in de verbruiksgewoonten

zijn veroorzaakt, dan wel door een ontwikkeling in de
prijzen. Wanneer bijvoo’beeld binnen enige jaren het

radiotoestel in de algemene verbruiksgewoonten door een

televisietoestel wordt vervangen, dan heeft een wijziging

in de verhruiksgewoon ten plaatsgevonden. Maar wanneer
bepaalde artikelen uit het goederenpakket verdwijnen,
omdat zij onbetaalbaar zijn geworden, is er wel degelijk
sprake van een vermindering van de welvaart. Men kan

uiteraard stellen, dat daar geen schadelijke gevolgen van
te duchten zijn, omdat bijvoorbeeld w’it brood minder
gezond is dan bruin brood. Dat is niet onbelangiijk, maar
voor een economische analyse weinig relevant. Zolang eei

dergelijk systematisch onderzoek naar de w’ijzigingen in

‘) Dr
A. A.
van Rhijn, ,,Econoinisch-Statistiscbe Berichten”, 13
September 1950.
‘) Zie ,,Economisch-Statistische Berichten’.’, dcl.
90
September
1950.

het goederenpakket niet heeft plaatsgevonden menen wij’

dat hij vergelijking met de vooroorlogse welvaart van- het

vooroorlogs joederenpakket dient te worden uitgegaan.
Geheel anders ligt de zaak, wanneer men. het welvaarts-

peil van 1946 met dat van 1949 wil vergelijken; dan is

het inderdaad beter van het na-oorlogs goederenpakket
uit te gaan.

Passen wij nu deze corretie toe op de door Dr Van

Dierendonck verstrekte cijfers en differentiëren wij die
ook voor 1949 en 1950, dan komen wij tot de volgende

opstelling (zie tabel 1).

Dit verschil in methode van berekening leidt dus tot
een aanmerkelijk verschil in resultaat. Wij hebben echter

nog meer bezwaren tegen de door Dr Van Dierendonck

gevolgde methode. T-Tij onderscheidt tussen arbeiders zonder

kinderbijslag en arbeiders met kinderbijslag. Tot een

indexcijfer voor de tweede groep komt hij door het index-

cijfer van de eerste groep met de premie van de kinder-

bijslag onder aftrek van de administratiekosten te verhogen.
Deze premie wordt echter niet alleen vaniet loon van de

arbeiders met kinderen gelieven, doch van alle arbeiders.

Om tot het gemiddelde percentage voor de arbeiders met

kinderen te komen, zou men de verdeling tussen .beide

groepen moeten kennen. Aan de hand van deze verdeling
zou men dan het percentage voor de arbeiders met kinde-

ren kunnen vaststellen, dat -uiteraard hoger zou zijn dan
het percentage van de premie voor de kinderbijslag.

Wij achten de door ons in navolging vân de berekening
in ,Mededelingen” van het Centraal Sociaal \Verkgevers-
verbond
3)
gekozen methode om de stijging van
,
het
arbeidersinkomen bij verchillende gezinsgrootte te be-
rekenen dan ook, beter. Men vermijdt hierdoor het ver-

krijgen van gemiddelde cijfers, die geen helder beeld van

de vei’schillen tussen de onderscheiden groepen geven.

Vervolgen wij nu de reeks, die wij in ons artikel van
16 November 1949 gaven, dan komen wij tot de in tabel

II, op blz. 833 weergegeven resultaten.

Zouden wij van het door Dr Van Dierendonck gebruikte

indekcijfer voor de kosten van levensonderhoud uitgaan,
dan zouden de resultaten zijn als in tabel III is w’eer

gegeven.
l

loudeii wifnu verder de door ons als juist aangemerkte
methode aan, dan blijkt uit bovertaande gegevens, dat onze conclusie in ons artikel. van 16 November 1949,
dat van een algemene verhoging van het levenspeil van

de industrie-arbeiders geen sprake is, niet alleeh ongewij-
zigd van kracht is, maar dat de sedertdien verschenen
cijfers ei’ op wijzen, dat steeds groter groepen beneden het
levenspeil van 1.939 worden teruggedrukt. De drang naar
loonsverhoging wordt hierdoor voldoende verklaard.
Daarmede is echter riet aangetoond, dat het economisch
mogelijk is aan deze eisen tot loonsverhoging te voldoen.

‘) Zie

Koopkracht van de lonen eh de levensstandaar.d der
arbeicicr’sgezinnen”, Mededelingen”, 15 September 1949.

TABEL 1.

Indexcij Iers gemiddelde reële cveeh inkomsten mannelijke meerderjarige industriële- e
in landarbeiders.

(1938/39
= 100)

Alle
industrie-arbeiders

.

Grote steden
.

land-
gesch.

geoef.

ongesch.

totaal

gesch.

geoef.

ongescli.

totaal

arbei-

ders –
a
I

n
I

a
I

0
I

a


0

1
a
I

0

1
a

I
0

I
ii,
0

I
a
I

0
I

a
.1
0

1
Sept./Oct.
1946

.
.
. .

89

91

95

97
102
104
94
96
81
82
86 87
88 89
83 85
123
Sept./Oct.

.

1947

. . . .

93

98

100

105
-107
112
99
104
84
88 90
94
92
96
87
.

9

1
123
Sept./Oct.
1948

. .. .

94

99

101

106 107
113
99 104
84
89
90
94
93 99
97


92
125
Sept./Oct.
‘-1949

. . . .

92

98

99

105
-106
112
97
-103
82 88 88
93
90
96
85
90
127
Juni 1950
1
)

87

1

92

1

93

1

99
1

100
1

106

1
92
97

1
78
83 83
.88
1

85
90
1

80
85
120

arbeiders z(Tder kinderbijslag.

arbeiders met kinderbijslag.
‘)
Voor de berekening van het indexcijfer in
Juni 1950
is aangenomen,
dat de uurverdiensten
van
de arbeiders
in de periode Septem- ber/October, 8949—Juni 1950 met hetzelfde percentage
zijn toegenomen
als de regelingsionen.

– ‘ ‘

t

” ” “‘

” ”

••


.’–‘
z-”

”1

18 October 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

833

TABEL
II.

Vergelijking reëel loon peil 194911950 ean nduslrie-
a,’beiders (1939=100).

Gezinnen

(.ei.Innen
.

Gezinnen

0 ezinnen
zonder

2 kin-

3 kin-
ki i(

-I
kind
deren

(leren

Sep t
1Oct.
run ’50
Sep

Juni
’50

Sep t.
11
’50

Sept.
/Ot•

’50

Gehele lat1d
Gemiddeld
98
92.’)

102
96
‘107
101
‘112
105
Geschoolden
92
86

96
90
100
94
‘105
98
Geoefenden
99
92

103
97
109
102
14
I07
Ongeschoolden
107
lOO

lii
105
118
110
123
116
Grote steden
Gemicldeld


85
80

38 83 93 87 97 90
(ïeschoolden
.

82
.76

85.
80 89
83
93
87
Groefenden
88
83

92
86 96
.

90
101
95
Ongeschoolden
90,
85

95
89
100
93
104
,

97

9
Voor Juni ‘1950 is Wederom aangenornei,
dat
(le uurverdlcnsten
in cle periode Septeniber/October
‘1949—Juni 1950 inet hetzelfde
percentage zijn
gestegen
als de. regelingslonen.

TABEL
III
,
.

Gezinnen
7onder
kinderen

Geli nnen
‘1

kind

Gezinnen
2

kin-
dieren

.

Gezinnen
.3

kin-
deren

Sept.
juni

Sept.
Juni
Sept.
Tii
1Oct.
’50
9
149

ehete tand


– –

Gemiddeld,
lOt
96
106
100
11’1
105 116
‘110
Geschoolden
95
90 ‘
99
94
104
98′
‘108
102
Gcoefenden
‘102
97
‘107
‘101
113
‘106 ‘118
III
Ongeschoolden
110
.104
115
«110
‘122
115 128
.

121
rote steden
Gemiddeld


87 83
91
87
.

96
91
100
94
Geschoolden
85
79
88
83
92
87
96 90
Geoefenden
91
36 05
90 99
04
101.
99
Ongeschoolden
93

89r
91 93
107
97
‘108
101

Men mag zelfs spreken van een- vrij algemene opvatting,
dat een verhogingvan )iet reële loonpeil misschien sociaal
gerechtvaardigd is, maar 1ieias economisch onmogelijk.
r[,ee argumenten spelen hierbij een belangrijke rol.
In de eerste plaats wijzen de cijfers van het Centraal

Bureau voor dç Statistiek met betrekking tot de arheids-
productiviteit uit, dat deze nog aanzienlijk achterblijft

hij 1938. liet laatst bekende indexcijfer, voor het tweede
kwartaal van 1950, bedraagt 92
4).
Di’ 1Ï. D. Nijhuis

heeft in ,,Economisch-Statistische Berichten”
5)
aan-

getoond, dat het door het C.B.S. gepubliceerde index-

cijfer voor de arbeidsproductiviteit wet zeer ruw berekend
is, zodat de waarde in twijfel kan worden getrokken
6).

Bovendien wordt vaak vergeten, dat de werlloosheid
sedert 1938 van ca 12 pCt tot 2 pCt is gedaald. Uitgaande
van de cijfers van -het C.B.S. moet men dus vaststellen,
dat weliswaar 88 pCt van de arbeiders hun productie-
resultaat met 8 pCt zag dalen ‘(van 100 op 02), doch
10 pCt zag hun productieresultaat van 0 tot 92 stijgen.
Dat betekent, dat liet productieresultaat pet’ arbeider
(werkenden en werklozen tezamen) nog iets toenam.
Wanneer wij spreken van het productieresuitaat van de
arbeider, wil dat niet zeggen, dat wij van oordeel zijn, dat cle hoogte van het productieresultaat in de . eerste
plaats
afhanÉt
van de individuele prestatie van de arbeider.
Wij zijn veeleer van oordeel, dat in het bijzonder in de
industrie de arbeider dat resultaat in positieve zin slechts
in geringe mate kan beïnvloeden.: Verbetering van de
organisatie in de ondernemingen is in de eerste plaats
nodig en daarvoor ligt de voornaamstevet’ant\voordelijk-
heid bij de’erkgevers. –
Wei is van belang, dat Nederland in voldoende mate
over geschoolde arbeidskrachten beschikt. De prikkel tot
scholing is echter sedert 1939 aanmerkelijk afgenomen,
omdat het loonverschil tussen geschoolden en ongeschool-

‘) Statistisch Bulletin van het
CBS..
trg. ‘1950 no. 87.
)
Zie Economisch-Statistische Berichten” van 30 Augustus 1950.
1)
Vgi.
ook het artikel van Dr
1-1.
Rijken van. Olst:., Over liet’
gebruik, van indexcijfers” in Economisch-Statistische Berichten”
van
11
October 1950.

den vee’lleleiner
is
geworden. Dat brengt zelfs.mede, dat

de geschoolde
arbeider
in cle grote stad een veel lager

levenspeil heeft dan in 1939. Wij menen, dat men zich
van dit feit niet kan afmaken met de opmerking, dat

deze groep in 1939 in relatief gunstige omstandigheden

‘erkeei’de.
01)
zichzelf achten wij de verschuivingen in

de verdeling an het inkomen binnen de werknemers-

groep uit sociaal gezichtspunt gei’enst. Wij met-ken hierbij
op, dat er in de jaren del-tig grot6 groepen arheiclers

waren, wij denken o.a. aan de land- en textielarheiders,

w’ier levenspeil absoluut onvoldoende was in het raam von

de totale Nederlandse welvaart. Te veel wordt vel vergeten,
dat deze groepen liet gemiddelde reële looiipeil ten op-
zichte van 1939 in sterke mate in gunstige zin beïnvloeden.

iie,t gemiddelde reële loonpeiYgeeft hierdoor êen vals beeld

van liet absolute welvaartspeil van de Nederlandse werk-

nemers. Men kan de
01)
zichzelf noodzakelijke verhoging

van d
,
e prikkel tot scholing op de duur toch moeilijk f-wijinn met het argument, dat de in 1939 onderbetaalde

arbeiders thans een behoorlijk loon ontvangen. Toch leidt
het te uitsluitend gebruik maken van’ gemiddelden tot

soortgelijke conclusies.

iTet tweede argument, dat voor daling van het reële
loonpeil vordt aangevoerd, is, dat Nederland thans voor
de noodzakelijkheid staat een groot deel,van zijn nationale
inkomen aan investeringen te besteden Dr l’loitrop heeft
dit punt in October 1049 in een heldere analyse tuteen-

gezet
7).
Sindsdien zijn daar de eisen ten aanzien van de

herhewapening nog bijgekomen. Wanneer wij tot een
sluitende betalingsbalans willen komen, de toekomLige
werkgelegenheid. dooi- iii threiding van ons prod uctie-apparaat willen verzekeren en aan onze vet-phichtingen

in liet raam ‘van liet Noot-cl-Atlantische Pact willen vol-
doen, ‘dan dient liet consumptiepeil omlaag te gaan.
En ‘waar de arbeiders ten opzichte’van 1939 hun consumptie
gemiddeld ‘nauwelijks hebben zien daln is verlaging van
het i-eële loonpeil w’eliswaar, sociaal ongewenst, doch econo-
rniscl’i helaas onvermijdelijk Daartegenover stellen wij,

dat cle genoemde doeleinden i
.
li de eerste plaats dooi’ pro-
ductievet-hoging moeten w’oi-den bereikt en ook kunnen
i’orden bereikt. Over her feit, dat productieverhoging

primair is,
,
bestaat in liet algemeen overeenstemming;
over de mogeli,j kheid’ langs de weg van prod uctievei

h ogi ng
tot een voldoende resultaat te komen bestaat verschil van
mening. Dr Van Di’erendonck vergist zich echter, wanneer

hij schrijft, dat de verlaging vn
het
levenspeil in de period,e
1948—september 1949 doelbevust is aanvaard. Mis-
schien dooi’ liet Ministerie van Socihle Zaken, maar in
ieder geval niet dooi. de ai-heidel-svakcentralen. Wi,j citeren
hiei’voor cle brochure’. ,, Levenspei.l, productie en at-beids-

productiviteit”, uitgegeven door liet N.V.V.
8):’
,,Conclu-
drend is liet N.\T.V. van oor-deel, dat een politiek -van
consumptieheperking, te verkrijgen dooi- prijsverhoging –
zonder evenredige inkomensverhoging voor cle arbei-
dlersgroep, dient te worden afgew’ezen”.
Jnmiddels is het van belang na te gaan, koe liet niet liet
consumptiepeil van ‘liet Nederlandse volk in liet algenieen staat. Zou’namelijk blijken, dat liet consumptiepeil van liet
Nederlandse volk in het algemeen sterk was gedaald ten
opzichte van 1938/1939, en dat van de arbeider nagenoeg
gelijk gebleven, dan zou dit de argumenten vooi’ een daling
van het reële loonpeil in aanzienlijke mate ‘versterken.
Ook dan zou echter de vraag over blijven, of de inkomens-
verdeling van 1938/1939 aan redelijke nQrmen voldeed.
Wanneer zou kunnen w’orden aangetoond, dat liet levens-
peil van de arbeiders of lepaalde groepen van ai’heiders in 1938/1939 in het raam van de algemene Nederlandse
welvaart onevenredig laag was,, dan zou men tegen een
vet-hoging van liet levenspeil van deze groepen ten laste
van andere groepen moeilijk. bezw’aar kunnen maken.
Nu bleek reeds, dat een heiekening van liet reële inkomen

9
Zie De Economisi” van October 1949.
8)
,,Levenspeil, productie en arbeidlsprodluctiviteit”,
blz. 36,

834

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 October 1950

van de arbeiders op een smalle basis berust; nog moeilijker

is het aan de hand van de beschikbare statistische gegevens

tot een betrouwbare schatting voor de overige groepen

te komen. Wij hebben een poging tot een ruwe benadering

gedaan.

Bij de werknemers zouden wij drie groepen willen onder-

scheiden: de industrie-arbeiders, de landarbeiders en de

employé’s. Omtrent het reële loonpeil van de industrie-

arbeiders. gaven wij hierboven gedifferentieerde cijfei’s.
Zij tonen aan, dat bij grote verschillen tussen de groepen

het loonpeil gemiddeld 3 pCt lager ligt dan in 1938; de

landarbeiders zagen hun reële loonpeil zonder twijfel

stijgen. Dr Van Dierendonck berekent voor Juni 1950

22 pCt. Wij kwamen in een studie voor de Benelux-

vakcentralen voor gezinnen zonder kinderen, met 1 kind,

twee kinderen en drie kinderen respectievelijk tot 21., 35,

46 en 57 pCt ). Daar staat tegenover, dat de salarissen van

de employé’s sedert 1939 aan koopkracht hebben ingeboet.
Het Centraal Sociaal Werkgeversverbond heeft getracht

deze achteruitgang te berekenen. FIet resultaat was, dat

de achteruitgang van 30 tot 57 pCt varieeEde
10).
Het

ging in deze berekening echter om de hoger gesala-

rieerden. Wij menen, dat wij, de lagere groepen medege-

rekend, met een schatting van een gemiddelde achteruit-

gang van 20 pCt.van het reële inkomenspeil van deze groep
aan de lage kant zijn. Binnen,de werknemersgoep zien

wij dus een geringe daling voor de industriële arbeiders

met een sterke differentiëring binnen dze grep, een

sterke (op zichzelf gerechtvaardigde) s.tijging bij de land:
arbeiders en een sterke daling bij de employé’s. Daar
moet aan worden toegevoegd, dat de in 1938/1939 werk-
loze arbeiders, die nu aan het werk zijn, hun inkomens-
peil eveneens belangrijk hebben- zien stijgen. Wij schatten

met ongeveer 40 pct. Het aantal landarbeides bedraagt

volgens de beroepstelling 1947 bijna 10 pCt van het aantal
werknemers in loondienst. Het aantal employé’s bijna

30 pCt, de overige arbeiders kunnen wat loonieil betreft

wel met de industrie-arbeiders gelijk worden gesteld.
Het werkloosheidspercentage is met ongeveer 10 gedaald.
Tegenover een stijging van het reële loonpeil bij circa

20 pCt van de werknemersgroep met circa 40 pCt staat
en daling met 20 pCt bij 30 pCt van de werknemers en
een daling van ongeveer 3 pCt bij 50 pCt. Floewel er dus
grote verschuivingen binnen de werknemersgroep zijn te
constateren kan met enig voorbehoud worden vastgesteld, dat het gemiddelde reële inkomen binneti de werknemers-

groep sedert 1938/1939 niet belangrijk is gewijzigd.

FIet reële nationale inkomen per •hoofd der bevolking

w’as in 1949 echter 10 pCt hoger dan in 1938
11).
En

reeds nu staat wel vast, dat het in 1950 nog hoger zal zijn.
Daarboven komt dan nog wat aan buitenlandse hulp
beschikbaar is. Wij concluderen dus, dat de overige

groepen van het Nederlandse volk hun inkomenspeil in
vergelijking met 1938/1939 in veel sterker mate hebben

zien stijgen dan de werkneners. Nu kan men stellen, dat
het hier juist om de groepen gaat, die over fondsen voor
investeringén moeten kunnen beschikken. Ook wanneer
men, zoals wij, een verschuiving van de vermogensvorming
van particulieren naar gemeenschapsorganen voorstaat,

moet men erkennen, dat binnen de tegenwoordige politieke
en maatschappelijke verhoudingen die particuliere in-
vesteringen ook voor de werknemersgroep van grote

betekenis zijn, omdat zij de toekomstige werkgelegenheid
moeten veriekeren. Men zou dus het consumptiepeil per
hoofd van de bevolking tegenover het consumptiepeil
per werknemer moeten stellen. Een consumptie-index ten
dpzichte van 1938 is echter net beschikbaar. Een aan-

‘)
Zie prae-adviezen voor de Benelux-Studie-Conferentie. Uitg. N’.V.V. 1950, blz. 148/19.
10)
Zie ,,111edecle1ingen”, Orgaan centraal Sociaal Werkgevers-
Verbond, 15 October 1949.
“) Statistisch Bulletin van het cBS., J’rg. 1950, no. 37.

wijzing vindt men in de studie van C. A. Oomens ,,Het

reële nationale inkomen van Nederland”
12)

Deze studie bevat cijfers voor 1948. Voor dat jaar werd
berekend, dat de consumptie 87 was tegenover 1988 81.

Dat betekent dus een stijging van ongeveer 7j pCt..

Sedertdien is de consumptie volgens de vel beschikbare

na-oorlogse indexcijfers met ongeveer 3 pCt gedaald
13).

Dat zou dus betekenen, dat de consumptie per hoofd der

bevolking thans ongeveer 5 pCt hoger is dan in 1938.

Daartegenover staat, dat het reële inkomen per werknemer

ongeveer, gelijk is gebleven. Dat inkomen wordt niet

geheel aan consumptie besteed. Men zou dus moeten na-

gaan in hoeverre de verhouding besparingen-consumptie

sedert 1938/39 bij het arbeidersinkomen is gewijzigd.

Wij hebben dit moeten verwaarlozen en eeo ongewijzigde

verhouding moeten aannemen. Men kan aannemen, dat

60 pCt van de beroepsbevolking uit werknemers in loon-

dienst bestaat. Die 5 pGt consumptie boven het vooroor-

logs peil wordt dus door 40 pCt van de beroepsbevolking

‘verkregen. Dat is voor deze groep een voruitgang ten

opzichte van 1939 van meer dan 10 pCt. Het is dus duide-
lijk, dat indien deze inderdaad ruwe berekening geen al

te grove fouten bevat, men bij de overwegingen, of het
consumptiepeil in Nederland omlaag moet, zijn beschou-

wingen niet tot de.werknemersgroep kan beperken.

Ook hier stellen, wij uitdrukkelijk, dat de verdeling in

1938 voor ons niet alleen maatgevend is. Bij de overige

bevolkingsgroepen zijn er, wier sociale positie in 1988/39
eveneens onhoudbaar was. Wij noemen de kleine boeren

en sommige groepen uit de handeidrijvende middenstand.
Wij noemen bovenal de ouden van dagen en de trekkers
van sociale renten. Maar de kwantitatieve invloed van de

laatstgenoemde groepen op de verdeling van het nationale

inkomen is niet groot. Het spreekt dan ook wel vanzelf,
dat deze stijging van de consumptie bij de overige be-
volkingsgroepen, waarover in het algemeen nauwelijks
gesproken wordt, omdat geen nauwkeurige statistische

cijfers bekend zijn, de. bereidheid van de werknemers en
hun vakbeweging om een verlaging van het reële loonpeil
te aanvaarden, bepaald niet groter maakt.

Beschouwen wij tenslotte de ontwikkeling sedert 1946.

Sedert 1946 is het reële loonpeil zowel van de industrie-
als van de landarbeiders niet gestegen. Het reële nationale
inkomen per hoofd der bevolking is van 84 tot 110 (1938 =
100) toegenomen
14),
dat is met ruim 30 pCt. Wij verliezen
tiet uit het oog, dat deze stijging noodzakelijk was om het

aanzienlijke tekort op de betalingsbalans te verminderen.
Daarnaast steeg echter het consumptiepeil van 85 in
1946 tot 105 in 1949 (1947 = 100)
15),
dat is met ruim
20 pCt. De tegenstellingen tussen de werknemers en de
overige bevolkingsgroepen zijn dus sedert 1946 zeer
aanmerkelijk toegenomen. En de vergroting van het
reële inkomen is bij die overige bevolkingsgroepen niet
alleen gebruikt om investeringen te financieren, naar
eveneens voor een zeer belangrijke stijging van de con-
sumptie. Deze feiten worden bevestigd dooi’ de cijfers
omtrent de verdeling van het nationale inkomen tussen de werknemers . en de overige bevolkingsgroepen. Het
aandeel van de werknemers is van 58 tot 52 pCt afgenomen,
dat van de overige bevolkingsgroepen van 42 tot 48 pCt
toegenomen
16).

Waar dus• van een belangrijke verschuiving van de wel-

vaart van de werknemersgroepen naar de overige bevol-
kingsgroepen sprake is, bestaat het grote gevaar, dat de
sociale vrede verstoord zal worden. Een daling van het

consumptiepeil, beperkt tot de ‘werknemers, biedt in deze
situatie geen oplossing en zal voor deze groep onaanvaard-

“)
Zie ,,Statistische’en Econometrische Onderzoekingen”, Jrg.
4, no. 1, Maart 1949. Uitgav& C.B.S., bIe. 20.
“) Statistisch Bulletin van het C.B.S., Jrg. 1950, no 37.
“) Zie Statistisch Bulletin van het CBS., ,Trg. 1950, no. 37.
“) Zie Statistisch’ Bulletin van het c.B S., Irg. 1950, no. 37.
‘) Zie ,,Handelingen” Tweede Kamer, Zittingsperiode 195011951,
bIe. 117.

18 October 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

835

baar zijn. Productieverhoging verdient de voorkeur. Is
daling van het consumptiepeil onvermijdelijk, dan zal een

samenstel van maatregelen moeten worden genomen,
waardoor die consumptiedaling in de eerste plaats die
groepen zal treffen, wier consumptieniveau. sedert 1946

onevenredig is gestegen.

Ansterdain.

D. ROEMERS.

EEN GROTE STAKING IN DE OVERJARIGE

CULTURES EN DE TABAK OP JAVA.

Inleiding.

,,Het grootste arbeidsconflict in Zuid-Oost-Azië na de
tweede wereldoorlog” hebben sommige waarnemers de
omvangrijke staking genoemd, die met ingang van 20

Augustus 1950 door de vakvereniging ,,Sarbupri” op alle

rubber-, thee-, kina-, koffie-, cacao- en tabaksondernemin-
gen van Java werd geproclameerd, nadat de onderhande-

lingen over arbeidsvoorwaarden met het Algemeen Land-
bouw Syndicaat, en de Bond van Eigenaren van

Besoekische Tabaksondernemingen (BEBTO) varen vast-
gelopen
1).
Zeker is wel, dat deze staking, die vier weken duurde en volgens de vakbond 700.000 arbeiders betrof
(een moeilijk controleerbaar cijfer), de ernstigste is die’

Indonesië tot dusver heeft gekend.
Met het schrijven van dit artikel beogen wij twee-
erlei. Ten eerste: de dynamische toestand, waarin
Indonesië verkeert; maakt het gewenst van tijd tot
tijd eer ,,balans van feiten” op te maken, waaraan
de latere ontwikkeling kan worden getoetst. In het
navolgende is een aantal feiten bijeengebracht over het arbeidsgeschil tussen Sarbupri en A.L.S. tot het
ogenblik, waarop de staking door een voorlopig accoord
werd beëindigd. Ten tweede: hoewel het, midden in de
actualiteit staande, moeilijk is tot een juiste waardering
der feiten en een verantwoorde toekomstverwachting te
komen, moet toch een poging in die richting worden ge-
waagd. ,,Theories without facts may be barren, but f acts without theories are meaningless”
2).
Waar echter in het

artikel commentaar op de feiten wordt gegeven, geschiedt dit voor risico van de schrijver. Het is heel goed mogelijk,
dat verscheidene ondernemeis bepaalde alinea’s niet voor
hun rekening zouden willen nemen.

De partijen bij het conflict.

De Sarbupri. (Sarekat Buruh Perkebunan Indonesia) is
een vakvereniging van ondernemingsarbeiders in de over-
jarige cultures en de tabak – momenteel de enige, die
zich in deze cultures aandient. Zij is volgens art. 2 van haar
statuten (goedgekeurd in haar tweede congres, Mei 1950
te Soekaboemi) ,,gebaseerd op de revolutionnaire klasse-

strijd”. 1-Jaar doel is ,,de bereiking van een op het beginsel
van de sociale rechtvaardigheid gegronde maatschappij, in welke de productiemiddelen zich bevinden in handen van de maatschappij zelve en in welke uitbuiting van de
menselijke arbeidskracht door andere mensen niet bestaat”
(art. 3). rf
er
bereiking van dit doel streeft het
hoofdbestuur
van de Sarbupri in het bijzonder naar de totstandkoming
van collectieve arbeidsovereenkomsten (bvereenkomsten
met locale Sarbupri-afdelingen worden niët erkend). Zij
is officieel niet gelieerd met enige politieke partij. In In- donesië zijn vakbeweging en politiek echter vaak niet te
scheiden. Over de werkwijze vermelden de statuten:
elke maatregel wordt slechts genomen nadat op onge-
dwongen en democratische wijze onderlinge gedachten-
wisseling heeft plaats gehad” (art. 5 sub b). Gezien de,wijze,

Hoewel de BEBTO een werkzaam aandeel in de onder-
handelingen heeft gehad, kan voor het doel van dit artikel
de ondernemersgroep als één geheel worden beschouwd. Men
gelieve dus te bedenken, dat de BEBTO in dit geschil met
het A.L.S. was gelieerd.
Kenneth E. Boulding: ,, Econonilc Analysis’ revised
edition, 1948, blz. 5.

waarop iortdreizende Sarbupri.vertegenwoordigers veelal
een werkw’illige ondernemingsbevolking tot staking aan-
zetten, moet deze zinsnede voorshands meer beschouwd

worden als een- ideaal, dat de Sarbupri voor ogen staat,
dan als de omschrijving van een feitelijke toestand.

Over het Algemeen Landbouw Syndicaat kunnen wij

kort zijn, daar Drs J. B. van der Kamp onlangs in dit blad

aan deze Organisatie een artikel heeft gewijd
3).
Flet is
een vereiiiging van eigenaren van rubber-, thee-, kina-,

koffie- en cacao-ondernemingen in Java en Zuid- en West-

Sumatra. Vermeld moet worden, dat het A.L.S. niet de
bevoegdheid bezit besluiten te nemen, die tie leden binden
(uitgezonderd uiteraard beslissingen het verenigingsleven

betreffende). Het A.L.S. kan nooit meer doen dan een be-
paalde gedragslijn aan zijn leden dringend aanbevelen.

Zo bezien zou bij een overeenkomst inzake de arbeidsvoor-

waarden tussen het A.L.S. en de Sarbupri de laatste het
megste risico lopen, dat het overeengekomene door de weder-

partij niet wordt nageleefd. De practijk leei’t het omgekeer-

de. Toen op 15 Augustus jl. de besprekingen tussen het
A.L.S. en de Sarbupri begonnen, bestond voor een gedeelte

van het ALS-gebied (Kediri) reeds een overeenkomst
inzake de arbeidsvoorwaarden, die van 6 April 1950 da-
teerde en tot het eind van het jaar geldig zou zijn. Niette-
min werd ook dit areaal in de besprekingen en – toen deze
op 18 Augustus jI. vastliepen – in de staking betrokken.

In het Palembangse gebeurde iets dergelijks: ook daar
bestond een overeenkomst inzake de arbeidsvoorwaarden
met de Sarbupri die tot ultimo 1950 zou duren en ook daar
werd gestaakt, hoewel de A.L.S.—Sarbupri-onderhande-

lingen, die op 18 Augustus jI. onderbroken werdefi, alleen
op Java betrekking hadden.
De verklaring van dit -verschijnsel is uiteraard, dat de
snelle ontwikkeling, die Indonesië in vele opzichten door-

maakt, zich nog niet ten volle over de in het economisch
leven gebruikelijke moraal heeft uitgebreid. Het besef,
•dat men voor de duur van een overeenkomst aan de be-
palingen daarvan gebonden is, ook indien de omstandig-
heden waaronder men haar heeft gesloten veranderen, heeft
in de Indonesische vakbeweging nog onvoldbende wortel
geschoten. Depessimist zal hierin een bewijs van de supe-

rioriteit der Westerse moraal zien en voor het moment
heeft hij gelijk. Het is echter goed bij de beoordeling van
dergelijke verschijnselen de historische ontwikkeling niet uit
het oog te verliezen. Prof. Dr J. Huiinga beschrijft ergens
minderwaardige practijken in de uitgeverij in de lGde eeuw,
toen de boekdrukkunst in de kinderschoenen stond en

lanceert de opmerking: ,,Men moet bij dit alles in het oog
houden, dat de uitgeverij dstijds nog een geheel nieuw
economisch verschijnsel was, en dat nieuwe bedrijfsvormen

en -betrekkingen zich plegen te kenmerken door onvast-
heid, ver\’ardheid en gebrek aan een vaste beroepsmo-
raal”
4).
De analogie met de nieuwe vakbeweging in Indo-
nesië ligt voor de hand. De snelheid, waarmede zij zich
heeft ontwikkeld en de mate, waarin bijv. de Westerse
onderhandelingstechniek reeds is doorgedrongen, opent
echter de mogelijkheid, dat de Indonesische vakbeweging
ook wat de naleving van gesloten overeenkomsten betreft,

zich tot internationaal niveau zal weten op te w’erken.

De eisen van de Sarbupi’i.

Alvorens de inhoud van het geschil te bespreken, zullen wij een leknopt overzicht geven van de eisen van de vak-

vereniging, zoals zij op 29 Juni ji., dus enige weken voor-
dat de onderhandelingen begonnen, aan het A.L.S. wei’den
voorgelegd. Voorop stond de erkenning van de Sarbupri
als enige vakvereniging van arbeiders in dienst van land-
bouwondernemingen. Haai’ activiteit mocht niet worden
beleipmerd, met anderè’ vakverenigingen mochten de

Zie: De bedrijfsorganisatie der overjarige cultures in
Indonesië” in ,,E.-S.E.” van 19 Juli 1950, blz. 580 e.v.
Prof.
Dr. J. Huizinga:
;
,Erasffius”, 4de druk, 1947.
blz. 87.

836

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 October 1950

onderhavige werkgeveis geen con tact opnemen, aanstelling

en ontslag van personeel zou voorafgaand overleg met de

Sarbupri eisen, arbeiders moesten in de gelegenheid worden
gesteld voor cle vakvereniging te werken. Vervolgens kwam

de vaststelling van minimumlonen. Voor Java werd een

minimum dagloon voor ongeschoolde arbeiders van Roepia
3,50 en (voor maandgelders) een minimum maandloon van

Rp 130 geëist. Voor nachtarheid, overwerk en arbeid
0
1
)

vrije
dagen werden gespecificeerde toeslagen verlangd.

Een belangrijk onderdeel der arbeidsvoorwaarden in de

Indonesische sfeer is, behalve vrij wonen eic. voor opge-
– zetenen, de verstrekking van levensberiodigdheden door

de, onderneming, die vaak beneden kostpiijs geschiedde.

Het Sarbupri-programma bevatte op’dit punt een aantal

.eisen.
De overige verlangens droegen een algemeen karakter

en hadden betrekking op oudendagsvoorziening, gezQnd-

lieidszorg, w’oongelegenheid, zuigelingenbewaarplaatsen,
lebaranverstrekkingen en winstdeling. Fiet typeert de

neiging om van dewerkgever de vervulling van alle sociale

idealen te verwachten, dat onder de desiderata ook de
bestrijding van analfabetisme, van rasdiscrirninatie en de verzekering van vrijheidvan godsdienst zijn opgenomen,

onderwerpen die bepaald meer op het gebied van cle wet-

gever dan van de werkgever liggen.

liet cerloop de, onderhcincleltngen.

De besprekingen, die op 15 Augutus jI. begon.nen, ver-

den, in een sfeer van wederzijds begrip gevoérd en lieten

zich aanvankelijk gunstig aanzien. Beide partijen kwamen tot het inzicht, dat de hierboven genoemde algemene eisen
(oudendagsvoorziening ênz.) in ruimer verband behandeld

moesten w’orden en nadere bestudering zouden behoeven.

Ook over de toeslagen voor.verschillende soorten van over-
werk en over de distributie van levensbehoeften werd

overeenstemming bereilct. De erkenning van de Sarbupri
werd in dier voege geregeld, dat wndernemers haar als

enige op het gebied der overjarige cultures en tabak zullen
aan.merken; zolang de Régering geen andere heeft erlcend..
De twistappel bleek, zoals te verwachten, was, de vast-

stelling der minimumlonen voor ongeschoolde arbeid te
zijn. Weliswaar is slechts een kleine groep van onderne-
mingsarbeiders (misschien 10 pCt) hierbij rechtstreeks be-
trokken, doch het ligt voor de hand, dat het minimum-
loon grote invloed heeft op het loonpeil in het algemeen.
De \’akvereniging bleek aan hoge bedragen te willen vast-

houden. Het A.L.S. kwam daarop met een interimvoorstel:
aangeboden werd een loon van Rp 2,25 -voor West-Java en Rp 2 voor Midden- en Oost-Java, waar de kosten van
levensonderhoud door de traditioneel lagere. rijstprijs min-
der hoog zijn. Op deze basis werd een rationele bedrijfs-exploitatie mogelijk geacht. De nieuwe lonen zouden op
15 Augustus jl. ingaan en indien verdere onderhandelingen
tot een hoger loon zouden leiden, zou dit eveneens met terug-
werkende kracht tot 15 Augustus 1950 worden ingevoerd.
Gemiddeld hetekenden de geboden lonen, vergeleken met
de gangbare, een verhoging van 30 pCt. –
liet is niet uitgesloten, dat dit voorstel kans van slagen
had, doch op dat ogenblik kw’am er een kink in de kabel. Kort voor en gedeeltelijk gelijktijdig met de onderhan-
delingen tussen Sarhupri en ALS: waren besprekingen
gaande tussen Sarhupri. en P.P.N. (Pusat Perkehunan
Negara – de vroegere Gouvernern ents Land bou ‘bedrij-
ven). De laatste eindigden met cle vaststelling van een
n1inimum dagloon van Rp 3, vermeerderd met een betaling

voor de vrije Zondag overeenkomend met
1/7
van het
loon verdiend in de voorafgaande zes dagen (indien de
arbeider zes dagen uitkomt, dus Rp 2,57 voor de vrije

Zondag).
Uitlatingen van officiële woordvoercl ers tegenover de pers wekken de indruk, dat hij de Regering, toen zij deze
lonen toezegde, het sociaal wenselijke sterker heeft meege-

sproken dan het economisch uitvoerbare. De (toenmalige)

Minister van Arbeid achtte het zelfs mogelijk ,,dat het

Ministerie van Economische Zakeri bij het vaststellen van

het loon van Rp 3 een kleine fout heeft gemaakt, waardoor

dit loon aan de hoge kant is…”
5).
De Directeur-Generaal

van Landbouvi en Visserij legde er d nadruk op, dat het
P.P.N.-loon vöorlopig als proef w’as vastgesteld voor een

termijn van drie maanden. ,,In deze periode zal blijken,

of dit loon al dan’ niet een economische exploitatie van
de ondernemingen mogelijk maakt”. Deze autorjteit stelde

tevens in het licht, .dat de positie der staatsondernemingen

veel gunstiger was dan die der particuliere (vooral de

icleine), door de verscheidenheid van verbouwde producten

en het groter aantal ondernemingen.

Het mocht alles evenwel niet baten. De vakvereniging

zag iii het P.P.N.-accoo’d de bevestiging van de redelijk-,
heid van haar eisen – inmiddels voor het A.L.S. geformu-

leerd als een minimum dagloon van Rp 3,25 vôor West-

Java en Rp 2,75 voor Midden- en Oost-Java

t

en procla-

meerde met ingang van 20 Augustus jl. een (overigens

reeds vôôr het begin der onderhandelingen per die datum

aangekondigde) staking in de overjarige cu1tues en ‘de
tabak. Een regeringsbesluit van beperkte strekking had
aldus consequenties voor een veel groter terrein. dan de

Ovefheid beoogde te hestrijken. –

De staRng.
Door de activiteit van een kleine, radicale minderheid

is de staking voor de vakvereniging een succes ge’orden.

1-her en daar heeft men op de ondernemingen vermoede-
lijk het effect van deze activiteit onderschat. De arbeiders en soms ook de locale Sarbupri-besturen’tbonden immers
weinig lust tot staken. Typerend is, dat in onrustige ge-

bieden, w’aar de politie vond dat zij niet de onveiligheid al genoeg te stellen had ‘en aan Sarhupri-vertegen’oordi-

gers derhalve niet toestond de ondernemingen te bezoeken
meestal geen talcing.uitbrak.. In andere gevallen ging de

ondernemingsbevolking na een korte ,,sympathiestaking”
w’eer aan het wrk en,was een (soms herhaald) bezoek van

Sahujri-agenten iodig om dè arbeideis er ‘toe td brôngén,

de orders
ciiL
Djakarta opte olgèn. Waar 0en
overlast

te duhter viel, zoals op buitenafdeliogen, werd nogal éeis
doorgewerkt.

in het ,Buitenzorgse legden naar schatting 15.000 van
cle 25.000 ondernemingsa’rbeiders het werk neer Ook in
Bantam . en Tjiandjoer bleef een aantal ondernemingen
aan de gang. Over het geheel van Java genomen kon dq
staking dus niet algemeen genoemd worden, al was zij dit
in vele streken, zoals het Soekaboemische, ongetwijfeld
w,el. Een aanwijzing voor de gezindheid der arbeiders zelf
is de omvang der staking niet. Daarvoor waren te veel
invloeden van buiten in het spel.
Over het algemeen is de staking rustig en ordelijk ver-
lopen, hetgeen tot op zekere hoogte ten faveure van de
vakvereniging moet worden uitgelegd. Incidenten als de
ontvoering van Indonesische stafemployé’s onder wier
.leiding was doorgewerkt, behoren tot de uitzonderingen. Dadefi van sabotage – altijd een verleidelijk strijdmiddel
wanneer een radicale minderheid tegenover een, in haar
ogen ,,lauw’e” massa staat – zijn voor zover ons hekënd
slechts w’einig voôrgekomen. Laten wij hopen, dat dit niet
alleen te danken was aan het gemak, waarmede de arbei-
ders tot neerlegging van werk overgehaald konden worden,
doch ook aan zeifheperking van de drijvende figuren.
Van ondernemerszijde zag men w’eldra in, dat liet con-
flict aspecten vertoonde, die met een loongeschil weinig
te maken hadden. Wie met een paraplu gewapend is kan tegen een zwaardvechter weinig uitrichten en wie alleen
economische argumenten in het veld kan brengen, staat
vrij machteloos tegenover nationale sentimenten en poli-
tieke motieven. De eenheid van onderneners tijdens het
gehele
1
conflict is verrassend, indien men bedenkt, dat het

) De Javabode dd. 23 Augustus 1950. In dit interview
noemde de Miiistei’ anderzijds de ALS-lonen te Jaag;

18 October)950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN.

837

‘ALS. op dergelijke krachtproeven statutair, noch krach-

tenstraditie berekend is.

De oplossing van het conflict.

De omvang en de aard der staking was zodanig, dat de

Regering niet afzijdig kon blijven. Helaas was het kabinet-
lIatta in die periode demissionnair, waardoor informele

coiitacten weinig resultaat opleverden. Op 6 September jI.

kwam . het kabinet-Natsir tot stand, dat zich aanstonds
intensief met het geschil ging bemoeien. Inniiddels was wel

gebleken; dat externe factoren in het gediig waren, die
op korte termijn toch nietin voor het bedrijfsleven gunstige
zin zouden veranderen. De vakbeweging heeft de mogelijk-

heden, die daarin lagen opgesloten, ten volle w’eten te’be-

nutten, o.a. door te dreigen met een boycotactie en een
algemene staking. Het kabinet, dat de vuurdoop in het

parlement nog moest ondergaan, hechtte er’uiteraard veel

waarde aan, dat voordien het conflict beëindigd werd.
Zo kwam op 15 September jI. Cen overeenkomst tot stand,

die bijna alle verlangens der Sarbupri vervulde.

1-let minirhum dglodn voor ongeschoolde arbeiders

w’erd vastgesteld op ,Rp 3 op basis van een 7-urige werk-
dag, of Rp 18 voor een 40-urige werkweek, met din ver-

stande, dat, indien de arbeider
uit eigen wil
niet gedurende

7 uren per dag werkt, hem een loon wordt uitbetaald even-

redig met het aantal werkuren. \Toor de vrije Zondag ontvangtde arbeider Rp2, tenzij
hij uit eigen w’il de 40-urige w’erk\veek niet heeft volge-

maakt.
Over de stakingsdagen wordt aan çie arbeider eensom
geids uitbetaald, gelijk aan de helft van hetgeen hij zou

hebben ontvangen indien hij had gëwerkt.

Slot beschouwing.

Het eerste wat de Nederlandse lezer zich zal afvragn is,
of ondeiiiemers een dergelijke loonsverhoging (vergeleken
met de voorheen gangbare lonen.50 pCt tot 100 pCt) zullen
kunnendragen. Wij zouden haast zeggen, dat ondernemers
zich hetelfde afv’ragen en beogen daarmede geen boutade.

De beantwoording van de vraaghangt immers gedeeltelijk
af van de toekomstige wereldmarktpositie der verschillende
producten, waaiomtrent de ondernemer évenmin zekerheid

heeft. Naar het zich laat aanzien zullen de door de Sarbupri
bdongen arbeidsvoorwaarden tengevolge hebben, dat de
inkrimping der kinacultuur zal worden verhaast, de laag-

landthee in moeilijkheden zal kdmen, de hooglandthee

bij de huidige prijzen
nog wel kan draaieh en de rubber-

cultuur eveneens. Uiteraard hangt ook veel af van de bij-

zondere positie dér individuele onderneming. Koffie-onder-
nemingen, die veel van diefstal te lijden hebben, hetgeen
helaas dikwijls het geval is (soms 50 pCt van de oogst),
zullen wel met verlies werken door deze hoge lonen.
liet nieuwe loonniveau houdt een zware speculatie in
01) een o.a. door Korea opgezweept wereldmarktniveau;
in zoverre is het gelukkig, dat de overeenkomst slechts tot
ultimo 1950 duurt. Als het misloopt,’zal de Regering toch

wel moeten ingrijpen, hetzij door de stoot te geven tot
loonsverlaging (hijv. door deze voor haar eigen P.P.N.-
ondernemingen in te voeren), hetzij door verlaging van ven-
nootschapsbelasting en/of ui tvoerrechten, hetzij d oor
producenten toe te staan, voor een groter percentage

van het exportprovenu tegen de officiële koers buiten-

landse valuta te kopen. –
Een loonsverhoging als de ond,erhavige betekent uite,’-

aard, dat een aantal ondernemingen actueel of potentieel

(bij dalende ophrengstprijzen) onrendabel geworden is.
Behalve ondernemingen als totaliteit zullen ook bepaalde
productie-eenheden niet langer rendabel en bepaalde
productiemethoden niet langer efficiënt zijn. Om dit te
kunnen constateren zal in vele gevallen een nauwkeuriger

kostprijsberekening noodzakelijk zijn dan in liet verleden

gebruikelijk Nvas.
,
Het kwam voor, dat cultuurmaatschaçi-

pijeri meenden voor et
,
n onderneming geen rubberkosl.prijs

te kunnen berekenen als deze behalve rubber ook koffie

en kapok verbouwde.
1-lieruit blijkt dus, dat men het probleem van toerekening

der indirecte kosten als onoplosbaar beschouwde! De

recente ,,loonverschuivïng” eist voor iedere onderneming

een nauvlettend onderzoek naar productie-eenheden en

-riethoden, die niet meer renderen.
Voor de omringende bevolking betekent dit uiteraard,
dat de onderneming minder arbeiders werk kan ‘verschaf-

fen. Ook om andere reden zal dit het geval zijn. Een groot

deel van de in de bergcultures werkzame arbeiders zijn
losse werkkrachten. Zij komen op de onderneming werken
als zij er lust toe gevoelen of er voordeel in zien, min of meer geregeid dus niet elke dag en dan nog meestal niet

voor een gehele dag (7 uur). Voor de bevolking heeft dit het

voordeel, dat een strenge arheidsdiscipline, (lie haar qua
mentaliteit niet ligt, vermeden wordt, en dat eigen bezig-

heden kunnen w’orden verricht w’anneer men daar meer

baat van verwacht. Voor de dnderneming heeft dit het
nadeel, dat zij op ongelegen ogenblikken een tekort aan

werkvolk kan hebben, doch overigens betekent liet slechts,

dat zij ‘net een veel grotere groep arbeidskrachten ir los-
vaste relatie staat dan wanneer iedere arbeider elke dag

(en dan 7 uur) zou werken. In de toekomst zal dit ander w’orden. Wanneer de lonen hoog worden, zal de arheidsprod.uctiviteit moeten worden
opgevoerd en dit eist een grotere arheidsdisciline. Men

denke slechts aan het toppunt van arbeidsproductiviteit,
de werkman aan de lopende band, die hij wijze van spreken
geen vinger mag verroeren op een andere manier dan de
efficiency-expert heeft voorgeschreven. Een grote arbeids-
discipline is uiteraard alleen te bereiken met vaste arbeids-
krachten: Regering en vakvereniging drijven de onder-
nemingen dus naar nieuwe productiemethoden, w’aarbij
zoveel mogelijk gewerkt wordt met vaste arbeiders, die 7
uur pel’ dag werken. Dit is ook de enige basis, waarop sociale
voorzieningen m V
ogelijk zijn.

an ondernemerszijde be-
hoeveii o.i. tegen deze ontwikkeling geen principiële be-
zwaren te bestaan, al ordt weer eens een zware wissel
getrokken op het leidende personeel. Of de bevolking eôhter allerwegen met deze verandering zal instemmen betwijfelen
wij. Het is te hopen, dat’ deze consequenties van de inge-luide politiek de aandacht der Regering zal hebben, want
de gevoelens dei’ bevolking kunnen déor haar evenmin
veronachtzaamd worden als door’ ondernemers.

Hiermede komen wij op de positie van de ondernemer
in een Indonesische maatschappij, waarin de vakbeweging
stormenderhand haar intrede heeft gedaan. Wij zier deze ,in de sociale sector als uitermate zwak en baseren dit nut
zozeei- ‘op het veelal onverantwoordelijk optreden van de
jonge vakbeweging (die periode hebben andere landen’in het verleden ook overleefd), maar
01)
het ontbreken van
een uit .eigen kracht omhoog gekomen, levenskrachtige
Indonesische ondernemersklasse. Hierdoor lopen in ieder arbeidsgeschil de nationale en de sociale sentimenten pa-
i’alleL In de Indonesische samenleving ontbreekt een op
ervaring gegrond inicht, dat liet niet zo heel eenvoudig
is een samenspel van kostbare kapitaalgoederen en indivi-

dualistische mensen ome,’ een reeks man goede en slechte jaren
zodanig te beheren, dat liet verkregen product meer op-

brengt clan het kost.
Misschien is het ontbreken van dit inzicht oorzaak, dat vele ondernemers over regeringsinmenging in arbeidsge-cliillen opvattingen koesteren, die o.i. te veel
01)
teleur-
stellende ervaringen in liet recente verleden zijn gebaseerd.

In de iets verdere toekomst zal ongetwijfeld tripartite
ovei’leg in gevallen, w’aarin een staking dreigt of is uitge-
broken, als i’egel de meest bevredigende resultaten geven. –
Onze redenering is als volgt: de Indonesische Regering
staat, w’at haar sentiment betreft, aan de iijde,der Indo-nesische vakbeweging; de belangen van de Staat vallen
echter voor een groot deel samen niet die van ondernemers.
De Indonesische Staat heefi ei’ hijiia evenveel belang hij,

838

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 October 1950

dat de ondernemingen winst maken als de aandeelhouders.

Ilij strijkt immers aan vennootschapsbelasting 40 pCt

van de winst op, nadat hij aan algemeen uitvoerrecht 8 pCt

van de waarde heeft geïncasseerd
6),
om te zwijgen van zijn

inkomsten uit het iigenieuze deviezensysteern. Een Re-

gering, die enst maakt met de uitvoering van haar pro-

gramma, zal zich niet kunnen veroorloven belangrijke
bronnen van inkomsten te laten opdrogen
7).
Derhalve

zal op den duur regeringsinmenging in arbeidsgeschillen
altijd een element van redelijkheid brengen, zij het mis-

schien naar ondernemersopvatting niet in voldoende mate.

Op het ogenblik verenigt een nationaal sentiment nog rijp

en groen. De Overheid heeft, vooral wanneer wij hierin

ook de lagere gezagsdragers betrekken, nog niet in alle
geledingen het besef in de samenleving een aparte plaats

in te nemen. 1-let is voorgekomen, dat assistent-wedana’s

tevens het voorzitterschap van plaatselijke Sarbupri-

afdelingen bekleedden, hetgeen op de bevolking uiteraard

de indruk moest maken, dat de staking door de Regeriflg

werd gesteund. Deze verschijnselen zijn, naar wij moeten

hopen, van voorbijgaande aard. Het enige motief, op

langere termijn bezien, om overheidsinmenging bij een

arbeidsconflict af te wijzen, zou zijn, .dat de Ovei’heid
ondernemers concessies min of meer kan afdwingen. Doch

wie beweert, dat de vakvereniging dit niet kan?

Door de bijzondere positie,waarin ondernemers hier te
lande verkeren, is het van grote betekenis dat zij hun

eenheid weten te bewaren. Gelijkwaardige, doch in hun

samenstellende onderdelen heterogene, arbeidsvoorwaar-
den zouden tot eindeloze disputen leiden. Indien alle onder-

nemers een zelfde standpunt innemen, wordt het aantal
aanknopingspunten voor arbeidsgeschillen (met de daar-
aan verbonden kans op stakingen) sterk gereduceerd. En

elke vermeden staking is winst, zowel voor ondernemers en

arbeiders als voor de jonge Indonesische Staat.

Djakarta, September
1950.

H.
C. BIJLEVLD.

f)
Het rubberuitvoerrecht wrdt volgens een glijdende
schaal berekend en kan eventueel tot nul dalen. Voor andere
producten opent de Algemeen Uitvoerrecht Ordonnantie
1949
de mogelijkheid van genele
of
gedeeltelijke vrijstelling, resp.
teruggave van uitvoerrecht voor producten met een ongun-
stige marktpositie. Hierdoor kan men verband leggen tussen
de rentabiliteit van de verschillende cultures
als
geheel be-
zien en de overheidsinkomsten uit uitvoerrechten. Overigens
moeten de uitvoerrechten uiteraard tot de kosten worden ge-
rekend.
7)
De vermeerdering van inkomsten uit loonbelasting
(5
pCt) vormt slechts een klein tegenwicht.

EUROPESE BEVOLKINGSTRENDS EN DE
NEDERLANDSE EXPORT.

Het is algemeen bekend, dat Nederlandvat betréft de mate van zijn bevolkingsgroei een uitzonderingspositie
inneemt ten opzichte van zijn omringende landen: hier
een snelle bevolkingsgroei, daar een bijna stationnaire en
binnen afziehbare tijd hier en daar een dalende bevolking.
In het kort geleden gepubliceerde. ,,Economic Survey
of Europe in 1949″ door de E.C.E., zijn op dat punt duide-
lijke prognoses gepubliceerd. In dit overzicht, wordt spe-
ciaal de ontwikkeling van de bevolking tussen 15 en 64

jaar gegeven van 1950 tot 1960; deze cijfers zijn tevens
een goede aanwijzing, hoe het met de totale bevolkings-
trends is gesteld.
De Nederlandse export is altijd vbor het grootste deel naar de ons direct omringende landen gegaan,’ zodat de
bevolkingstrends in die landen op de lange duur voor onze
export van veel betekenis geacht moeten worden. De be-
volkingsprognoses voor een aantal landen zijn als volgt
(toeneming in procenten van 1950 tot 1960):

Deiïemarken

. . .
6,7
Zwitserland
2,4
Duitsland

….
5,2
Ver. Koninkrijk
0,9
Zweden
3,1
België

……….
-2,0
Noorwegen

. . .
2,9
Frankrijk

……
-2,3

Ter vergelijking diene, dat het Nederlandse cijfer niet

minder dan 10,7 bedraagt en daardoor slechts door dat

van Roemenië, Polen en Joegoslavië wordt overtroffen.

Het is dus te verwachten, dat in de komende decennia

•de volkeren om ons heen – tevens 6nze belangrijkste

afnemers en leveranciers! – in omvang stationnair

zullen blijven of misschien soms afnemen door de daarbe-staande lag6 geboortecijfers.

Door onze groeiende bevolking zal ons nationaal pro-
ductievermogen – speciaal in de industriële sector –

sneller toenemen dan in de ons omringende lafiden (aan-

genomen, dat de arbeidsproductiviteit overal ongeveer

even snel blijft stijgen). Dit betekent teven een toeneming

van onze exportcapaciteit. Onze bevolkingsgroei vraagt

anderzijds een toenemende invoer en dit eist wederom
verhoogde export, tenzij deze trend van verhoogde invoer

gecompènseerd zou worden door de verdere overgang

van natuurlijke naar synthetische grondstoffen (bijv.

van wol en katoen naar synthetisché vezels). Er bestaat
een duidelijke tendentie naar meer ‘synthetische grond-

stoffen, doch dit wil nog niet zeggen, dat zij voldoende

is om de noodzaak van meerdere import – in verband met

onze bevolkingsgroei – geheel te kunnen compenseren.

De conclusie kan voorlopig luiden, dat alleen reeds door

het stationnaire of dalende bevolkingscijfer in de ons om-
ringende landen – ook Duitsland zal wellicht na 1960

zijn aanwas verder zien verminderen – onze export-

mogelijkheden in deze landen relatief
to.v.
ons potentiële
aanbod zullen afnemen.

Doch daarmee is de toekomstige ontwikkeling nog niet
voldoende geschilderd. Want wanneer men het zojuist

gepubliceerde rapport van de. Engelse economische

commissie – onderdeel van de ,,Royal Commission on

Population” – leest, blijkt, welke gevolgen op economisch
gebied een stationnaire en dalende bevolking veroorzaken.
Dit rapport legt er de nadruk op, dat de werkgelegenheid

bij de genoemde bevolkingstrends veel moeilijker te

handhaven zal zijn dan bij een normaal groeiendé.bevol-

king. Zo is te verwachten, dat debouwnijverheid met.al

haar afhankelijke bedrijfstakken over enkele jaren .in

Engeland ineen zal storten, doordat dan het aantal huis:
hgudens zal afnemen. De bouwnijverheid moet het aller-
eerst hebben van de uitbreiding van het aantal huishou-
dens. Dit zal straks een ernstige structuurwerkloosheid

geven, ook in andere investeringsindustrieën (zoals
machinefabriekefi). Bovendien komt door de veroudering

van de bevolking het overheidsbudget in grotere moei-
lijkheden, terwijl de middelen om een criis effectief te
bestrijden – opleving van de investeringsindustrie en
compenserende overheidsuitgaven – ineenschrompelen.

Men mag – naar aanleiding van dit rapport – ver-

wachten, dat in de komende decennia het iandhaven van
de werkgelegenheid in de diverse Europese landen met de
daar bestaande bevolkingstrends, toenemende moeilijk-
heden zal ontmoeten en dat deze moeilijkheden dikwijls
niet opgelost zullen kunnen worden.

Dit betekent, dat de welvaart per hoofd van de bevolking
in die landen straks eerder-een dalende dan stijgende trend
zal vertonen. Daardoor zal dan onze uitvoer op toenemende
moeilijkheden stuiten.

Door de beide gegevens: afnemende bevolkingsomvang
en toenemende moeilijkheden om de werkgelegenheid te
handhaven, zal onze

eport in de komende decennia
steeds méér naar andere landen moeten worden gericht.
Te denken valt hier allereerst aan Zuid-Europa en zo

mogelijk Oost-Europa, welke beide een snelle bevolkings-
ontwikkeling te zien geven. Daarnaast – zullen wij in de
toekomst steeds meer onze aandacht op allerlei andere
landen en gebieden buiten Europa moeten vestigen,
o.a. op het snel tot ontwikkeling komende Afrika, teneinde
onze export voldoende op peil te houdn. Dit zal vraag-
stukken meebrengen van wijzigingen in ons exportpakket,

__
T1

18 October 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

839


teneinde de nieuw te zoeken afzetgebieden te kunnen ver-
overen.

1-let is tevens in de toekomst te verwachten, dat de

bedrijfstakken in de ons omringende landen, die met af-
‘zetmoeilijkheden te kampen hebben in verband met de
aldaar bestaande bevolkingstrends, zullen proberen op

de Nederlandse en andere markten compensatie te vinden,
hetgeen de concurrentie voor de Nederlandse industrie
zal vergroten.

In verband met het voorgaande is te voorspellen, dat
onzé export in de tweede helft van deze eeuw voor omvang-
rijke vraagstukken van structuurwijziging zal kunnen
komen te staan als gevolg van de bevolkingstrends in de

ons omringende landen en dat de toenemende buiten-

landse concurrentie op de binnenlandse en buitenlandse
markten een grote mate van efficiency, vooruitstrevend-heid en paraatheid van ons bedrijfsleven zal vragen.

Rijswijk,
Z.-H.

Dr
S. G. M.
DELFGAAUW.

DE KOLENSITUATIE OP DE DIVERSE

MARKTEN VAN (WEST-)EUROPA,

Inleidihg.

1-let brandstoffenprobleem is door alle eeuwen heen een
,,brandend” vraagstuk geweest. In de primitieve tijden
behielp men zich op allerlei – vaak ingenieus gevonden –
wijzen, om zich te verwarmen of om stookmateriaal voor
andere doeleinden te verwerven. Mest, allerlei afval en
voornamelijk hout zijn gedurende vele eeuwen de aan-
gewezen brandstoffen geweest. Betrekkelijk laat heeft men
het gebruik van steenkolen ontdekt en eerst in de jongste
tijd traden naast steenkool andere stook- en verwarmings-
materialen, op, zoals olie, gas en electriciteit.

Onze moderne beschaving is ondenkbaar-zonder de
aanwezigheid en het gebruik van deze energiebronnen

en wij hebben dat duidelijk aan den lijve gevoeld toen
gedurende en na de oorlog een onaangename schaarste
aan deze brandstoffen zich deed gelden.

Thans liggen die jaren van brandstoffentekort weer
achter ons en de mijnen in de verschillende landen werken
weer op volle kracht, oliebronnen worden allerwege aan-
geboord en de boortorens verrijzen als paddestoelen uit de grond, de gas- en electriciteitsproductie gaat die van voor de oorlog verre te boven.

T-Jet is dan ook vai het grootste belang voor een land,
dat het de beschikking heeft over energiebronnen. On-
misbaar zijn deze.voor een bloeiende industrie, voor een
goed functionnerend verkeersapparaat en voor een goede
huisbrandvoorziening.

Er bestaat een nauw verband tussen de hierboven
genoemde energiebronnen en de volkswelvaart en het is
daarom niet te verwonderen, dat de Directie van .het
Gemeentelijk Energiebedrijf te Rotterdam het initiatief
nam om in het kader van de tentoonstelling ,,Rotterdam
Ahoy” een tweetal energiedagen te beleggen, waarop

een vijftal inleiders hun inzichten hebben uiteengezet
over de betrekking tussen energie en welvaart.

Uit de gehouden causerieën bleek duidelijk de economi-
sche betekenis van de geschette energiebronnen voor ons land, welke betekenis in zeker niet mindere mate
geldt voor de ons omringende landen.

In het bestek van OR artikel zullen niet de verschil-
lende energiebronnen behandeld worden. Ik wil mij be-
perken tot het leveren van enige beschouwingen over de

kolensituatie in de voornaamste landen van Europa,
welke sinds de bevrijding nauw hebben samengewerkt

(voor een richtige vaste brandstoffenverdeling in de
schaarsteperiode) in de E.C.O.
1),
thans E.C.E.
2)
ge-
naamd ed later ook in de O.E.E.C.
3).

Allereerst volgt nu een oriënterend overzicht van de
wereldproductie van steenkolen; daarna een behandeling

van de Europese kolensituatie in hêt algemeen; vervolgens

zullen aan de reële kolensituatie in de voornaamste

kolenproducerende landen van Europa enige beschouwin-

gen worden gewijd, een en ander met behulp van daarop
betrekking hebbende cijfers.

Wereldproductie steenkolen.

TABEL A.

Overzicht van de wereldproductie van steenkolen.

(in millioenen tonnen)
waarvan

Sovjet

ere!igde
Unie

Staten
1870

……….
ca

225,0
1900

……….
ca
720,0
1913

……….
1 . 213,6
1925

…… . …
1.192,7
1930

……….
1.227,2
1935

……….
1.148,6
1938

……….
1.234,1

132,9

358,0
1940

……….
1.412,3

164,6

464,7
1945

……….
1.193,2

146,0

573,8
1946

……….
1.249,8

164,2

539,2
1947

……….
1.410,7

183,9

623,9
1948

……….
t
457,13

209,7

590,6
1949

……….
1.402,0 ‘)

1
237,0

470,0
1)
In
1949 Is
de
productie in de Verenigde Staten door de mijn-
werkersstakingen ca
120
mln ton minder geweest dan in
1948.
Had de productie van
1948
in de Vere(Iigde Staten
zich
gehand-
haafd, dan zou
de wereldproductic meer dan
1.500
mln ton heb-
ben bedragen.

Europa (Algemeen).

TABEL B.

Productie van steenkolen in Europa.
(in
1.000
tonnen)
Raming



I
1938

1948

1949

pCt

1951
1
1952
/

1950

van

1
53
1938
Groot-
Brittannië
230.636 21 1:59721 8.604 223.000 96,7 226.500 232.750
Duitsland
(Blz.)

136.956 87.033 103.240113.000

82,5 120.000 130.000
Saargebied

14.390 12.600 14.263 15.000 104,2 15.700 16.500
Frankrijk

46.500 43.296 51.199 54.000 116,1

55.500 60.000
België

29.585 26.577 27.844 28.000 94,6 28.0001 28.000
Nederland

13.488

Polen (mcl.

11.032 11.705 12.200

90,5

12.300 12.500
1
Sllezl6)

66.012, 70.260 74.106, 80.000
f
121,2

85.000,100.000
1537.567462.395:500.961525.200; 97,7 543.000579.750

Bij de verschillende becijferingen van de kolenproductie
in Europa, zoméde van het verbruik, wordt al naar dat
de E.C.E. – dan wel de O.E.E.C. – gegevens hieraan ten
grondslag liggen, de productie van Polen, Tsjechoslowakije
en 1-Jongarije wel of niet in’ aanmerking genomen. Laatst-
genoemde landen hebben zich wel bij de E.C.E. aange-
sloten, doch hebben om bekende redenen (Marshall-hulp)
niet tot de O.E.E.C. willen toetreden.

Uit .de in tabel B genoemde cijfers valt af te leiden,
dat de productie in het Europees gebied, indien Polen
buiten beschouwing gelaten wordt, zich thans nog niet
geheel tot het vooroorlogse peil heeft hersteld, doch wel
mag worden aangenomen, dat dit in 1952/1953 het geval
zal zijn, vooral als de productie in Duitsland zich in dezelfde
mate als tot ‘heden blijft ontwikkelen. Neemt mên de
productie van Polen in aanmerking dan zal het vooroor-
logse niveau reeds in 1950/1951 bereikt zijn.

‘) E.C.O.

= European Coal Organisation te Londen (tot
31
De-
cember
1947),
inclusief Polen, Tsjechoslowakije en
Flongarije.
‘) E.C.E.

= Economie Commission for Europ (United Nations)
te Genève (van
1
Januari
1948
af), mci. Polen, Tsje-
choslowakije en Flongarije.
‘) O.E.E.C. = Organisation for European Economie Cooperation,
Parijs (Economie Recovery Programme, Marshall-plan), excl. Polen, Tsjechoslowakije en Hongarije).

840

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 October 1950

1-let is in dit verband van belang na te gaan, welke om-

vang het vaste brandstoffenverbruik in Europa heeft

aangenomen met het oog op de vraag in hoeverre de
Europese productie voldoende is om de behoefte te dekken.

Aan een E.G.E.-overzicht kunnen de volgende cijfers

worden ontleend:

TABEL C.

Productie van kolen en cokes;

invoer, uitvoer en verbruik

van

kolen,

cokes

en
steen/eoolbriketten
in

Europa.

1949

Steen-
Cokes
kolen
(in

1.000 tonnen)

Productie

………………
521.761
92.139
Invoer uit Europa
47.868
13.437
van buiten Europa
.

9.164

578.793
105.577
Uitvoer naar E.C.E.-lanclen
. .

47.856
13.437
naar andere landen
. .

16.206
2.190
64.062
15.627

514.731
89.950
Productie

92.139

2.189

.
4-
2.489

erbrujk

……………….
512.542

Uit het bovenstaande kan de conclusie worden getrokken,
dat de consumptie in Europa door eigen productie kan

worden gedekt. Het resultaat van een bestudering van

deze cijfers door het Goal Gommittee van de E.G.E. is
dan ook geweest, dat men besloot, in verband met de

veranderingen die zich sinds het vorige jaar in de Europese vaste brandstoffensituatie hebben voltrokken, in de organi-
satie van het Goal Committee wijziging te brengen.

Reeds vroeger werd in ,,E.-S.B.”
4)
uitvoerig de taak

omschreven, waarmede de toenmalige E.C.O. (thans

Goal Gommittee E.G.E.) w’erd belast, nI. het bevorderen
van de levering en gelijkmatige verdeling van vaste brand-

stoffer) en schaarse mijnhenodigdheden aan de hand van

verzamelde gegevens .en ontvangen opgaven.

\
Nu echter – zoals uit bovenstaande cijfers van tabel G

blijkt – de spanning tussen vraag en âanl5od is afgenomen,

ligt het voor de hand, dat het Goal Gommittee van de

E.G.E: tot het genoemde, besluit, kwam: Men kwam .verder
overeen, dat met ingang van het einde van het derde
kwartaal van 1950;
le. de regelmatige toewijzingen van beschikbare vaste
brandstoffen aan Europese landen zouden worden stop-

gezet;
2e. dat het ,,Allocations Sub-Cornmittee” en de ,,Allo-
cations Working Party” zouden ophouden te bestaan en
3e. dat een ,,Go’al Trade Sub-Gommittee” zou worden

ingesteld.
Laatstgenoemde commissie zal de gang van zaken
(productie, beschikbare hoeveelheden, enz.) w’el blijven

volgen en zo nodig voorstellen doen om in te grijpen,
doch daarnaast is zij gemachtigd alle factoren, die de
Europese kolenmarkt kunnen beïnvloeden, te bespreken,
aanbevelingen te doen, ook ten opzichte van problemen
van prijspolitiek in hun algemene economisbhe aspecten,
op een bepaalde door de kolencommissie vastgestelde
basis. Zij zou eventueel ook van advies kunnen dienen en
middelen kunnen beramen tot oplossing van de moeilijk-
heden op het gebied van het onderlinge handèls- en be-talingsverkeer van de aangesloten landen. Verder is het
streven er op gericht het werk op het gebied van utilisatie

en classificatie der kolensoorten, waaraan in de afgelopen
jaren reeds veel is gedaan, voort te zetten.
In dit verband zij er op gew’ezen, dat in Europa een

tekort te constateren valt aan laagvluchtige kolen (huis-
brand: magere kolen/anthraciet), terwijl er aan de andere
kant een niet belangrijke toeneming valt waar te nemen
vat? hoogvluchtige kolen (vet-, gas-, vlamkolen). Zowel

‘) Zie: Internationale moeilijkheden
01)
het gebied der steen-
kolenvoorziening’ door
11. II.
Weniniers Jr. in ,,E.-S.B.” van
12
Februari
1947.

in Engeland als in België is dit duidelijk het geval. Door

veranderingen en verbeteringen in de stooktechriiek is

voor dit probleem wellicht een oplossing te vinden en hij het zoeken naar deze oplossing kan ook de E.G.E. stimu-
lerend werken. .

**
*

Door de bij de O.E.E.G: aangesloten landen werd enige

jaren geleden het zgn. ,,long term programme” (1952-
1953) ingediend, waarvan de totaalcijfers (dus zonder
Polen, Tsjechoslowakije en Hongarije) waren:

TABEL D. –

,,Long term programme” 1952-1953 voor steenkolen.

(in 1.000 tonneh)
Productie

………………………………….
510.960
Export naar niet-deelnensencle landen

…………
5.364
505.596
Invoer uit niet-deelnemende landel)
…………….
16.500′)

Beschikbaar voor verbruik

………………….
522.096
Geschatte behoefte
……………………………
516.471

Surplus
………………………………….
5.625

‘) Uit Polen en Oost-Europa
16.090
Uit de Verenigde Staten

410

16.500

Bij een vergelijking van het hiervoren vermelde totale

productiecijfer met dat van tabel B onder 1952-1953

springt in het oog, dat het eerstgenoemde vrij hoog ge-

grepen is, te verklaren uit de lange tussenpoze. Met vrij
grote zekerheid kan thans echter worden aangenomen,

dat de productie ca 30 millioen ton lager zal liggen dan het

,,long term programme” aangeeft, en de veronderstelling
is niet ongegrond, dat ook het verbruik dienovereenkom-
stïg’ lager kan worden geschat. –

**

Alvorens tot een beschouwing van de kolensivatie

in de voornaa’mste Eurôese landen afzonderlijk over t

gaan is het inteiessant ria te. gaan hoe de ‘ontwikkeling
van de productie per ondergrondsedienst in. de belang-
rijkste kolenproducerende landen in de laatste jaren is

geweest, vèrgeleken met het vooroorlgse jaar 1937. (Zie
tabel E, bla. 841).

Groot-Brittannië, het Saargebïed’en Frankrijk hebben
thans en ‘ondergrondse prestatie bereikt, die het vooroor-
logse effect per mandienst benadert of achter zich laat,
hetgeen met Duitsland (Biz.), België en Nederland, zo ook
met Polen, nog niet het geval blijkt te zijn. Op de oorzaken
hiervan wordt onder het betreffende land nog terug-
gekomen. –

De kolensituatie op de verschillende markten in Europa ):

a. Nederland.

Om een inzicht te geven in de ontwikkelingsgang van
productie en verbruik – en in samenhang daarmede van
de in- èn uitvoer – volgt onderstaand een kolenbalans
van 1938, 1945 t/m 1949 en ramingen over de jaren

1950 t/m 1954. (Zie tabel F, hlz. 841).

De toeneming van het verbruik kan worden geïllus-.
treerd met de volgende globale cijfers naar grote ver-

bruikersgroepen in de jaren 1948, 1949 en 1952/53.

(in 1.000 tonnen)
1948

1949

1952/53

Gasfabrieken

……………..
1.550
1.675
2.000
Electrische

een tralen -,

……..
1.850
2.150 2.400
Verkeer

………………….
1.150
1.050 1.200
Industrie

………………
4.200
4.325
5.000
Eigen verbruik Limb. mijnen
1400
1.550
1.600
1luihrand

………………
3.750
4.100 4.500

‘)
De in deze paragraaf genoemde cijfers zijn gedeeltelijk ontleend
aan

E.C.E./O.E.E.C.-opgaven
en

aan

statistieken
van
de

4er-
schillende landen.

18 October 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

841

TABEL E

F,-odwtie steenkolen per ondergrondse dienst.

(inkg)

.

.
Groot-.
Brittannië
Duitsland
(Biz.)
saargebied

Frankrijk
België
Nederland
Polen
Verenigde
Staten laan

maand per
PCt
l)eI
pCt
per
pCt
pr
PCt
per
pCt
per
1

pCt
1
per
PCt
per
pCt

maand
\in
19

37
maand
van

1937
Î1d

van
1937
maand
19
7
maand
1

van
maand
1

van

1

1937
maand

1937
maand
van
1937

1937

1.534

100

2.002

IOP

1.435

100

1.236
100

1.139

100

2.371
1
)

lOO

2.413

100

4.255

100

1947

1.460

95

1.200

60

1.161

81

950
77

860

76

1.639

69

1.636

70

5.825

137
1948

1.488

97

1.263

63

1.196

83

958
77

877

77

1.683

71

1.805

75-

5.900

139 1949

1.559

102

1.362

68

1.320

92

1.098
89

926

81

1.735

73

1.835
1
)

.76

.
.1950

.
Ja0.

1 .604

106

1
.390

69

1.426

99

1. 131
92

986

86

1.752

74

. .

. .

.
Juni

1.628

.

108

1.390

69

1.497

104

1.198
97

996

87

1.742

73

. .

. .

.

)
gemiddelde

1935/1938.


October 1949.
. .

=
niet beschikbaar.

TABEL F.

.

NEDERLAND.


.


– –

Pi-oductic van steenkolen,

invoer,

uitvoer
en verbruik van

Paste brandstoffen.

.

(in

1.000 tonnen).

.

Raming


.

1938

1945
-1946

1947

1948

1949

.
.

.

1950

1951

1952

1953

1954

8.314

10.104

11.032′

11.705

12.200

12.300

12.500

12.800

13.000
Invoer

)

.,……………………………..

8

512

1.120
3.210

3919

3.933

4.470

5.445

5.810

6.200

6.600

7.000
Productie

…………………………….
1 3.488

5.097

22.000

.

6.217
11.524

14.053

14.965

17.645

18.110

18.700

19.400

20.000
543

872

1.105

1.159

1.530

1.660

1.750

4.850

2.000
1
16,175
Uitvoer

‘)

………………………………
8.
2
60

450

Beschikbaar

voor- verbruik

………………..
13.740

5.767
10.981

13.381

13.860

15.018

16.115

16.450

16.950,

17.550

18.000

1)

mcl.

hunkerkolen.

Bron:
De cijfers over 1938-1949 zijn ontleend’ aan opgaven van liet Centraal Bureau voor de Statistiek en het Rijksko]enbureau.

V66r de laatste oorlog hield de productie, zoals uit de’
te werken. Behalve
i
ti
Duitsland, is elders v65r de oorlog hieraan


cijfôrs’ voor

1938

blijkt,

gelijke

tred

m

weinig gedaan.
et

de

behoefte,

Na-de oorlog lieeft men, in liet buitenland deze methoden ook
doch

het

was. noodzakelijk

om

speciale

kolensoorten,

ioegcpast; wij waren, wat de prestatieverbetering betreft, vrijwel
uitsluitend

aangèwczen op de goede wil van onze arbeiders’

).
zoals gask’olen,die de Limburgse mijnen zelf niet’ produ-

ceren,

van

het

huitenlnd

te

betrekken. Kolensoorten
van de Limhurgse mijnen; waarnaar hier te lande weinig
Daarbij

komt

nog,

dat

de

toegepaste

mechanisatie,

of geen vm’aag bestond en grote hoeveelheden cokes,\verden
hoewel reeds bevredigende resultaten opleverend, in ons
geëxporteerd.- De inen uitvoei wogen tegeir e1kandr

land meer moeiliikhdeoontmoet dan in het buitenlaud.


Na de oorlog is in deze situtie een grote vërandering
Zij. bevindt

zich

hier

nog

in

het.

,,research”

stadium, hetgeen in bepaalde opzichten in de aanvang op de gewone


ontstaan, toe te schrijven aan:

.
afbouw lielemmerend kan werken.

ie. lagere productie der Limburgse mijnn;

2e. het feit, dat het verbruik in sterkere mate is toege-

1-let verbruik, waarvoor thans geen cantsoenering meer

nomen clan de eigen productie.

I
geldt

id kan niet altijd de gewenste soort of kwaliteit
Vandaar, dat de ingevoerde en in te voeren hoeveelheden
worden geleverd

is door de bevolkingstoenerning, de’
steenkolen gestadig groter worden.

.
voortschrijdende

industrialisa tie

en

daarnied e

gepaard
Dat de productie van kolen niet sneller op het vooioor-

gaande hogere ‘gasproductie en stroomopwekking, in be-
logg peil kan worden gebracht heeft verschillende oorzaken:

langrijke

mate gestegen.

Alle

grote

verbruikersgroepen
za. het arbeidersprobleem

minder geschoolde arbeiders,

delen in deze toeneming; alleen de spoorwegen gaan meer
ongunstiger leeftijdsverhoudingen dan voor de oorlog

en meer over van kolen naar st?oom in verband met de
en

rnijnbouwtechnische

problemen.

Dat de arheidspres-

uitbreiding van de electrificatie.
tatie

in

de

‘Lirnburgse

mijnen

na

de

bevrijding

niet

De invoer vindt thans hoofdzakelijk plaats uit Duits:
in

die

mate

is

toegenomen

als

in

het

buitenland land en in mindére mate uit Engeland en België. De moge- ‘Frankrijk
(Engeland,

en de Saai) (zie tabel E) is o.a. te

lijkheden van een grotere invoer uit België

in het kader
verklaren uit de zojuist genoemde factoren, die een snellere

der Benelux

‘• zijn voo-alsnog niet hoopvol,

daar het

productievermeerdering in, de weg staan. Deze en andere

hoge prijspeil van de Belgische kolen hier het grote struikel
oorzaken

zijn

destijds

aoor

Di- ‘Groothoff,

President-

blok is.
Directeur dci Staatsmijnen in Limbur, in en uitnemend

artikel in ,,E.-S.B.” geschetst. Dr Groothoff schreef
0.0.:
In het algemeen liggen de importprijzen hoger dan de
Nederlandse kolenprijzen, en het spreekt daarom vanzelf,
,,Hei element, dat liet sterkst sprekt bij het verschil in omstan-
dat

de

Nedérlandse

kolenprijsstructuur

hierdoor

beïn-
digheden ttissen de Nederlandse en de buitenlandse mijnmnclustrie,
is liet feit, (lat de invoering van cle ,,Scientific Management” in onze

vloed wordt.

Dit heeft er ‘destijds toe geleid een brand-
3lijninclustrie reeds in 1921

l)laatSvofldl.
stoffenegalisatiefonds in te stellen, gebaseerd op verbrui-
De geologische omstandigheden (de dikte der lagen, de gestoorde
ligging en cle kolenrijkdom) zijn in Zuid-Limburg veel ongunstiger

kensprijzen, welke tussen de kostenniveau’s van de Neder-
dan in cle meeste buitenlandse kolendistricten. Wilden wiJ onder

landse en de importkoleri in liggen. De inkomsten worden
(leze ongunstige nal;uurlij ke omstandigheden cle concurrentie met
liet buitenland liet hoofd bieden, dan \varcn wij gedwongen liet

gevormd door heffingen op de binnenlandse kolen en het,
beter te doen clan liet buitenlaiidl. Door hel in toepassinghrengen

fonds

subsidieert

de

imporikolen.
van

de

,,Scient.ific

Management-gedachte hebben

wij

voor

de.
oorlog goede resultaten bereikt en hetresultaat was, dat deprestatie

in de Nederlandse mijnindustrie per man en per dienst 100 tot 150

,,De

arbeidsprestatie

in

cle

Nederlandse

steenkolenmijnen”
pOt hoger lag clan elders, zonder dat de arbeider harder behoefde

door Dr Ir Ch. Th. Groothoff in ,,E.-S.B.” van 22 Ortober 1947.

842

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 October 1950

Rest nog de opmerking, dat de in Limburg gewonnen
steenkool – mede door het feit, dat deze de basis is voor

vele andere belangrijke producten (o.a. cokes, waarvan

thans na 1 millioen ton per jaar wordt uitgevoerd, een

belangrijke deviezenbron!) – een tak van welvaart
vormt voor Nederland in het algemeen en voor de mijn-

streek in het bijzonder.

b. Groot-Brittannië.

TABEL G.

1938

1948

1969
(in
1:000
tonnen)

Productie
………………..
230.636

211.597

218.604
Uitvoer

………………..
46.280

17.175

21.138

Verbruik

………………..
184.356

194.422

197.466

De productiestijging heeft zich gedurende de eerste 9

maanden van dit jaar niet in dezelfde mate kunnen voort-

zetten als in 1949. Men neemt alle mogelijke maatregelen
om de productie te stimuleren en heeft een beroep gedaan

op de mijnwerkers om de laatste maanden van 1950′.hun
beste beentje voor te zetten. Er wordt op gerekend, on-

danks het feit, dat het aantal arbeiders gestadig afneemt,

door een vergrote arbeidsprestatie het gestelde doel te
bereiken.

Verhoogde productie is enerzijds nodig om het stijgende

binnenlands verbruik te kunnen opvangen ‘(de cokes is

thans ook vrij), anderzijds moet de export omhoog, de
aantrekkelijke bron van inkomsten (hoge prijzen). Uit de

laatste cijfers van Engelse zijde blijkt, dat de voorraden

t.o.v. het vorig jaar aan het inkrimpen zijn, daar wel
de binnenlandse consumptie en de export gestegen zijn,

doch niet de productie in diezelfde mate. Vandaar, dat

men met zorg de komende winter tegemoet ziet, niet
wetende of deze even zacht zal zijn als de vorige. Er wordt

zelfs gefluisterd, dat het niet uitgesloten moet worden
geacht, dat wederom kôlen zullen moeten worden ingevoerd

als aanvulling om de behoefte te dekken. De laatste jaren

was dit niet nodig.

**
*

Een andere kwestie is die van de prijzen, de zgn.,,dual-
prices”, de afzonderlijke prijzen voor binnenland en buiten-
land. Het is nl. zo, dat de prijzen, waartegen de Engelse
kolen worden geëxporteerd, gemiddeld ca £ 1 per ton
boven de voor het binnenland’ geldende prijzen liggen.

Hierover is zowel in Engeland zelf als daarbuiten al veel
te doen geweest en ininternationale kringen is het streven

er op gericht dit stelsel uit de wereld te helpen
7).

Het behoeft niet te verwonderen, dat de Engelse Re-

gering hieraan vasthoudt. ,,The Colliery Guardian” schreef
in het begin van dit jaar o.a., dat het voor de hand ligt,
dat, indien de National Goal Board niet in staat was ge-weest deze bijdrage van de buitenlandse afnemer te in-

casseren, de binnenlandse verbruiker meer voor zijn kolen
had moeten betalen; 6f de mijnwerker had zich tevreden
moeten stellen met een lager loon, 6f de National Goal
Board zou in 1949 in het geheel geen winst hebben ge-
maakt, welke winst nu ca £ 10 mln bedraagt.
Deze winst werd.gebruikt om het deficit van £ 21,8
mln, waai’mede ‘1948 sloot, te verlagen. Doel is om voor

het einde van 1950 dit resterende £ 12,3 mln deficit
weg te werken en daarna te beginnen met het vormen
van een reserve voor moeilijke tijden. De over het eerste
en tweede kwartaal van 1950 bekende winstcijfers doen

verwachten, dat de National Goal Board daarin zal slagen.
Toch is meer en meer verzet te bespeuren in Engeland
en in het buitenland tegen dit prijzenstelsel. Naarmate de
concurrentie zich sterker doet gevoelen zal het voor d
Engelsen moeilijker worden zich op de exportmarkten te handhaven, tenzij men de prijzen gaat herzien.

7)
Vgl.
,,Brandstof economie” door E.
1.
Muller In ,,E.-S.B.”
van 9 Novem1er 1949.

Duitsland (Bizone).

TABEL ii.
1938
1968
1949
(in
1.000 tonnen) Productie

………………..
136.956 87.033
103.240
Invoer

………………..
3.467 1.207
2.207

140.423 88.240 105.447
Uitvoer

………………..
31.436
16.606 20.795

Verbruik

…………………
408.987

71.634

84.652

Alles wordt in het werk gesteld de Duitse kolenproductie

weer zo snel mogelijk op het vooroorlogse peil te brengen,
hetgeen, naar men hoopt, in 1952-1953 nagenoeg het

geval zal zijn. Dit doel tracht men te bereiken o.a. door

verjonging van het arbeiderscorps, daar de gemiddelde

leeftijd van de ondergrondse arbeiders veel te hoog is.

Ter illustratie mogen de volgende cijfers dienen van de

leeftijdsverhoudingen ondergronds en bovengronds:

In
1935 was ca 17pCt 26-30 jaar; in 1948: ca

9pCt

20 pCt 31-35 jaar;

ca

7 pCt

11
pCt 41-45 jaar;

ruim 15 pCt

9 pCt 46-50 jaar;

ruim 14 pCt

Eerst als hierin verbetering is gekomen zal de arbeids-

prestatie belangrijk kunnen worden opgevoerd. Deze

bedraagt slechts 69 pCt van de prestatie in 1937 (zie tabel

E). Deze maatregel en het aantrekken van vele arbeiders

zullen de productie gunstig kunnen beïnvloeden, terwijl

daarnaast dooi uitbreiding en modernisering van de be-
staande mijnen de productie verder kan worden opgevoerd.

Aan het kolentekort, waaronder dit land jaren heeft
gezucht, is door de verhoogde productie een einde gekomen,
waardoor men tevens in staat is de kolenexport te ver-
groten. Werd in 1949 rond 21 mln ton uitgevoerd, in

1950 zal de export waarschijnlijk 23 mln ton bedragen,

en men neemt aan, dat deze in 1951 tot 25 mln ton zal

oplopen.
Ook de Duitse prijzen zijn te onderscheiden’ in afzonder-
lijke prijzen voor binnenland en buitenland. De export-

prijzen lagen tot 1 Juli 1950 gemiddeld Dlvi 5,60 per ton

boven de binnenlandse. FIet Internationaal Gezagsorgaan
voor het Ruhrg’ebied heeft de nieuwe maximum export-

prijzen voor Duitse kolen, die door de Westduitse Regering.
waren voorgesteld, goedgekeurd. Deze prijzen’ zijn nu met
terugwerkende kracht tot 1 Juli 1950 tot gemiddeld DM
4,35 boven de binnenlandse prijzen verlaagd.
Dat men de binnenlandse kolenprijzen laag wil houden,

heeft o.a: ten doel de verwerkende industrieën in staat

te stellen op de buitenlandse markt te Concurreren.

Frankrijk

TABEL
1.

1938

1948

1949
(in 1.000
tonnen)

Productie
…………………
46.500

43.296

51.199
Invoer

………………..
22.080

19.412

20.736

68.580

62.708

71.935
Uitvoer

………………..
1.156

372

1.141


erbrulk

………………..
67.424

62.336

70.794

Zowel de productie als het verbruik liggen thans boven
het vooroorlogse niveau, doch een aanzienlijke invoer blijft

noodzakelijk. In 1949 werd 4j mln ton steenkolen uit de

Verenigde Staten ingevoerd; nu in Europa het aanbod
groter wordt,, zal de invoer van Amerikaanse kolen wel tot
een minimum worden teruggebracht.
Productieverhoging wordt ook hier gezocht in moderni-
sering van bestaande installaties. Door de hogere productie
hoopt men te bereiken, dat de invoer belangrijk kan worden
verminderd.
Tussen Frankrijk en het Saargebied bestaat een overeen-

komst, waarbij is bepaald, dat de productie van de Saar
aan Frankrijk ten goede komt. Frnkrijk biedt het Saar-
gebied economische steun, waardoor de industrie tot weder-
opbloei is gekomen. De mijnindustrie in het Saargebied
heeft ook weer de vooroorlogse productie bereikt.

18 October 1950

1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

843

e. België.

TABEL K.
1938

1948
1949
(in

1.000 tonnen)

Productie

………………..
29.585

26.577
27.84′
Invoer

………………..
6.524

2.602
,
929

36.109

29.179 28.773
Uitvoer

………………..
6.505

1.539
2.192

Verbruik

………………..
29.604

27.640

26.581

De productiecapaciteit van de Belgische mijnen is
groter dan de normale binnenlandse behoefte. Om de
productie niet onder die behoefte te laten dalen als gevolg

van het feit, dat. de kostprijs boven de verkoopprijs

ligt, is het nodig gebleken aan diverse mijnondernemingen
financiële steun te verlenen. Sinds 1 October 1949 is een
nieuwe regeling van kracht geworden, waarbij is bepaald,

dat nog slechts die mijnen gesubsidieerd zullen worden,

welke nog met verlies werken, met dien verstande, dat

van 1 November 1949 af het subsidie met 5 pCt per maand

wordt verminderd, zodat na 20 maanden de subsidies
volledig afgeschaft moeten zijn. Wat daarna moet gebeuren
zal tegen die tijd onder ogen moeten worden gezien.

Dit nieuwe systeem ‘schijnt niet ongunstig te hebben
gewerkt, daar de arbeidsprestatie sindsdien tot .87 pCt
van de prestatie in 1937 is opgelopen. Toch ligt deze
prestatie in kilogrammen nog zeer laag, nl. 996 kg tegen
Nederland 1.742 kg in Juni 1950. Dit lage effect wordt
grotendeels geweten aan het grote contingent buitenlandse
arbeiders, dat in de Belgische mijnen te werk is gesteld
bij gebrek aan Belgische arbeiders. Verder geeft men als
oorzaak aan, dat in vele mijnen de lagen dun zijn en dat
de velden allerlei storingen, vertonen. In Zuid-België
liggen vrij veel kleine mijnen op een technisch laag niveau.
Hierbij komt nog een voorname factor, die de kostprijs
hoog doet worden, nI. het loonpeil en de sociale lasten, die
na de bevrijding ‘eel hoger zijn komen te liggen dan in de

andere Europese kolenproducerende landen. Een en ander
heeft tot gevolg gehad, dat de Belgische kostprijs een hoogte
heeft bereikt, die het moeilijk maakt deze kolen op de
buitenlandse markt te plaatsen. Ook de verwerkende
industrieën gaan het bezwaar van de hoge kolenprijzei
meer en meer gevoelen, vooral indien zij -werken voor de
exportmarkt.

Flet is van groot belang om door modernisering van

bestaande mijnen en opheffing van onrendabele mijnen
de kostprijs te drukken. Gewis, de Belgen wacht een
moeilijkeotaak, wanneer zij dit probleem tot een- goede

oplossing willen brengen.

t. Polen.

Tenslotte nog een enkel woord over de situatie in Polen.
Volgens tabel B is de productie in dit land sprongsgewijze
omhoog gegaan en in het nieuwe Poolse zesjarenplan is
o.a. als doel gesteld een productie van 100 mln ton te be-
halen. Naar verluidt wil men dit voornamelijk bereiken
door verhoging van de arbeidsproductiviteit door middel
van het opvoeren van de ondergrondse mechanisatie.

De kolenexport neemt in de buitenlandse handel van
Polen de voornaamste plaats in; in het afgelopen jaar
exporteerde men 31,5 mln ton kolen, d.i. 46 pCt van de
totale export. –

De kolenhandel met de Westeuropese landen is inmiddels
aan het teruglopen ten gevolge van de toenemende con-currentie; de Polen hebben daarom hun prijzen aanzien-
lijk moeten verlagen.

Heerlen.

1. A. BAKKER.

INTERNATIONALE NOTITIES.

EEN PLAN TOT NATIONALISATIE VAN DE ENGELSE
BOUWNIJVERHEID.

Het hoge kosten- en het lage productieniveau in de
Engelse bouwnijverheid dragen in belangrijke mate bij

tot het schier onoploshare woningprobleem. Volgens

recente rapporten omtrent de bouwnijverheid is er weinig

kans op daling van de productiekosten in deze bedrijfs-

tak.

Er bestaat, aldus ,,The New Statesman and Nation”
van 23 September jI., een groot verschil in efficiency
tussen de beste en de slechtste bouwbedrijven. Het toe-

passen van nieuwe constructiemethoden zou weliswaar

de prestaties voor enkele grote bouwcontracten kunnen

opvoeren, maar voor kleinere.contracten, die tengevolge
van het tekort aan arbeidskrachten en door de beperkin-gen, die de Overheid oplegt, het meest voorkomen, heeft

een dergelijke toepassing weinig zin. Wanneer iedere

plaatselijke Overheid haar projecten kon ontwerpen

volgens het meest economische plan, en indien er bovendien
voldoende arb,eidskrachten en materialen aanwezig waren,

dan zouden de kosten aanzienlijk kunnen worden ver-
laagd. Dit is nu evenwel volkomen onmogelijk.

Daarom zal er een andere weg moeten worden ingeslagen.
,,The-National Federation of Building Operatives” heeft
op haar laatste conferentie een plan tot nationalisatie
van een groot deel der bouw- en aanverwante bedrïjren,
alsmede van de bedrijven, die grondstoffen voor de bouw-nijverheid leveren, ter tafel gebracht. Wat de bouwbedrij-

ven betreft, stelde de ,,Federation” voor, de kleine be-
drijven zelfstandig te laten en de grotere bedrijven te
zijner tijd te nationaliseren. Dee laatste categorie zou –
voorlopig zelfstandig blijven, maar de daaronden’ vallende

bedrijven zouden onder-contractanten worden van een
,,National Building Corporation”, die verantwoordelijk
zou zijn voor de productieplanning en de grondstoffen-

voorziening. Geleidelijk aan zou deze ,,National Building
Corporation” deze bedrijven uitkopen en de enige contrac-
tant voor grote bouwwerken worden.
Hoewel het plan niet tot in details is uitgewerkt, is er,
aldus genoemd blad, veel voor te zeggen. Indien één
lichaam in plaats van een groot aantal onafhankelijke
bedrijven verantwoordelijk is voor de planning van een
bepaald werk, zouden, zelfs indien de uitvoering van het

werk in handen van de onder-contractanten blijft, aan-
zienlijke kostenbesparingen kunnen worden verkregen.

Zo zouden o.a. de arbeiders kunnen worden verplaatst
teneinde een betere verdeling- over de diverse objecten te
verkrijgen, terwijl bovendien voor iedere grondstoffen-
toewijzing geen aparte vergunning behoeft te worden
gevraagd, waardoor het werk soepeler en sneller zou
kunnen worden uitgevoerd. Tenslotte zou het in het
kader van dit plan mogelijk zijn een systeem tot scholing,
der arbeiders te ontwerpen en daarmee een van de grootste
problemen van de Engelse bouwnijverheid, nl. het.gebrek
aan geschoolde arbeider, op te lossen.

Nationalisatie der grondstoffenvoorziening zal vermoede-
lijk niet te verwezenlijken zijn, doordat een groot aantal
bedrijven, dat ook nog andere artikelen dan bouwmateria-
len vervaardigt, hieronder zou vallen. Een ‘centraal
,,Supply Agency” zou echter de standaardisatie verge-
makkelijken. Het getuigt volgens ,,The New Statesman

and Nation” van een gezond inzicht, dat de ,,Federation”
de oplossing van het materialenprobleem als voorwaarde
voor het velslagen van het plan beschouwt. Al met al
mag het plan tot nationalisatie van het bouwbedrijf,
dat zo vaak is verworpen op grond van het grote aantal
bedrijven, nu het slechts de grote bedrijven omvat,
als een practisch voorstel worden beschouwd, besluit
genoemd blad. –

844

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 October 1950

IEONOKONG EN DE LITVOER NAAR CHINA

De handelaren in Hongkong verkeren in ongerustheid

omtrent het embargô op cle uitvoer van strategische

grondstoffen naar communistische gebieden. Dit is alles-
zins begrijpelijk, wanneer men bedenkt, dat ongeveer
1/3
van Hongkongs uitvoer naar China gaat. Volgens de
officiële gegevens bedroeg de uitvoer naar dit land, uit-

gedrukt in dollars, gedurende de eerste acht maanden van

dit jaar S 100 mln. Men mag, aldus ,,The Statist” van 7

dezer, aannemen, dat bovendien nog ongeveer voor
1/

van deze waarde naar China werd gesmokkeld. –

Cornmunistisch China heeft zijn invoer uit l-longkong

de laatste tijd sterk opgevoerd – in Augustus jI. bereikte

de invoer het hoogste niveau sedert jaren – en heeft

aldus de beschikking gekregen over grote hoeveelheden
rubber, machines, metalen, olie, katoen en chemicaliën.

liet is niet bekend hoeveel van deze goederen hun weg

naar Rusland hebben gevonden, maar het is, bijv. wat

rubber betreft, niet w’aarschijnlijk, dat China de duizenden

tonnen rubber, die het de laatste maanden heeft gekocht,

alle zelf kan gebruiken.

Uiteraard maken de Verenigde Staten zich zorgen

omtrent deze open markt, waar Rusland, hetzij direct,
hetzij indirect, strategische grondstoffen van allerlei aard
kan kopen. Kortgeleden zijn dan ook besprekingen over

de handel van Flongkong gevoerd in Londen en \Vashington

met het gevolg, dat de Engelsen de uitvoer van gasDline,
olie, electrische uitrcisting, zekere metalen en chemicaliën

hebben verboden.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De geldmarkt.

De geldmarkt w’as gedurende de verslagweek zeer ruim

De gevolgen van de ultimo werdèn in het verloop van de
week grotendeels . uitgewist. De bankbiljettencirculatie

daalde nI. met f 49 mln en de hieruit voortvloeiende ver-
grbting van de middelen der banken leidde er toe, dat de

voorschotten in rekening courant_bij De Nederlandsclie
Bank daalden met f 31 mln en de saldi van banken bij
haar stegen met f 10 mln. –
De geldruimte werd weerspiegeld door de lage markt-
disconto’s en door het feit, dat hieronder vele biedprijzen
voorkwamen. Zo werd voor Novemberpapier 1 pCt, voor
Februari- pCt, Maart- 1
+
pCt en Aprilpapier 1
5
/
pCt geboden. Callgeld noteerde de gehele week het mini-
mum percentage van
3/4
pCt.

De kapitaalmarkt.

Hèt is opvallend hoe gering de wijzigingen zijn, die zich
de laatste weken in het koersniveau op de aandelenmarkt voordoen. Wanneer men de indexcijfers van onderstaand
koersstaatje per 13 October vergelijkt met die ‘van bijv.
22 September jl. blijken de afwijkingen voor alle groepen
minder dan 1 punt te bedragen, behalve voor Indonesische

fondsen, die tussen beide genoemde data van 58,3 .tot 56,1
daalden.

Deze ontwikkeling is het gevolg van het samengaan van verschillende omstandigheden. In de eerste plaats
hebben zich de laatste tijd op politiek en economisch
gebied weinig nieuwe feiten voorgedaan, die tot de parti-
culiere ‘aandelenbeleggers zodanig spraken, dat zij hen tot aankopen of verkopen stimuleerden. Een symptoom hier-
van is de geringe omvang van de aandelenomzetten
gedurende de laatste weken. In de tweede plaats is hier
waarschijnlijk.nog een andere factor. werkzaam. Tijdens de
hausse, die vorige maanden op de aandelenmarkt heerste,
traden in groter getale dan voorheen institutionele• be-
leggers als kopers op in verband met de stijging van de
goederenprijzen, die aan. de gang was en waarvan voort-
zetting te voorzien was. Hun aankopen geschiedden

grotendeels voor meei of minder permanente belegging

en nu verdere stimulansen voor koersstijging vooralsnog
blijken te ontbreken reageren zij – anders dan vele

sjecu-
latief aangelegde particuliere beleggers – niet door aan-

zienlijke verkopen, die het koersniveau weer zouden doen
dalen. –

Op de obligatiemarkt was gedurende de verslagweek

de stemming voor dollarobligaties wederom vrij. zwak.

Allicht verleidt het voortdurende gepraat over een komende

realuatie van het pond sterling resp. een devaluatie van

de dollar sommigen van degenen, die vroeger uit vrees
voor een verdere devaluatie van de gulden deze fondsen

hadden gekocht, thans enige stukken van de hand te doen.

6 Oct.

13 Oct.

Aand. indexckjfers

1950

1950

Algemeen

………………. . 155;2

155,7

Industrie ………………..219,6

221,0

Scheepvaart ………………163,5

163,8

Banken ………………….124,6

125,9
Indon. aandelen

…………56,6

56,1

Aan(lelen

A.K.0.

………………..
173k 172e
Philips

………………….
230+
231
Unilever

………………..
228
224
H.A.L.

………………….
175+ 172

Amsterdam Rubber

……….
132+ 133
FI.V.A.

………………….
121+ 122+
Kon.

Petroleum

………..
.294+
293+

Staatsobligaties

2+

pCt

N.W.S.

…………..
799/
in

.
7911/16

—3
+

pCt

1947

…….. …….
973/;.
975/

3

pCt

Invest.

Certif ………….
‘9i’/
97
1
/
16

3

pCt

Dollarlening

……….
.
961/8
9511/16

J.
C. B.

DE BELGISCHE GELD- EN KAPITAALMARKT

IN SEPTEMBER 1950.

Geldmarkt.

De goud- en deviezenvoorraad van de Nationale Bank
stond in de loop van September verder onder spanning.
De netto-daling bedroeg in September frs 3.375 .mln,
in Augustus frs 3.222 mln en in Juli frs 1.362 mln, hetzij
op een kwartaal in totaal frs 7.959 mln.

TABEL 1.

Goud- en deniezennoo,raad nan de Nationale Bank (
,
an
– België.

(in millioenon francs)

Volgens Goud-
etto-
N
deviezen-
Totaal
.
Totaal
balans per
voorraad
tegoeden

31

Aug.

199

. .
31.319 90.655
41.974 41.974
29

Juni

1950

..
29.058
8.896
37.954
.37.954
27

Juli1950

. .
28.506
8.086
.

36.592
36.592
31

Aug.

1950

. .
32.132

‘)
5.272
.1)
37404

‘)
33.370
28 Sept.

1950

. .
.29.930

‘)
4.099

‘)
36.029

)
29.995

‘) De herschattingvan de goud- en dèviezenvoorraad krachtens
dewet van1,0 Augustus 1950 is in de bedragen begrepen.
2)
De netto-vermeerdering,van de goud- en deviezenvoorraad
ingevolge vermelde herschatting werd in de totalen voor 39 Augustus
en 28 September 1950 geëlimineerd.

• Nu is het wel zo, dat de Belgische betalingsbalans in
de loop van het ‘derde kwartaal normal gesproken in
ongunstige zin wordt beïnvloed door de deficitaire balans
van het toerisme en door het verzekeren van de dienst
van de 3,5 pCtdollarlening 1945 (nagenoeg frs 400 mln).
Dit jaar was het mali nochtans abnormaal groot. In het
vorig overzicht (,,E.-S.B.” van 27 September 1950)

werd reeds gewezen op de speciale invloed van de stakingen

18 October 1950 ‘

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

-845

aan de haven te Antwerpen en van de wederaanvulling

van voorraden doorhandelaai’s en industriëlen als gevolg

van de aanzienlijke aankopen voor voorraadvorming

vanwege het publiek en dè vrees voor verdere prijsstij-

gingen op de wereldmarkt.

1-Jet mali,.dat in September werd geboekt, dient echter

in grote mate aan een ande’e speciale factor te worden
toegeschreven, nI. cle stijging van de termijnaankopen van

deviezen door de importeurs vân goederen. Dii bedrag
steeg van frs 1.937 mln op einde Juni tot frs 2.302 mln

op einde Augustus en tot frs 3.982 mln op einde September.
Die verhoging moet in de eerste plaats in verband worden
gebracht met de sterke toeneming van de bestellingen

ingevolge hogervermelde factoren.’ 1-let blijkt nochtans,

dat de importeurs zich thans, in tegenstelling met hun

vroegere gewoonten, onmiddellijk bij de bestelling de
nodige termijndeviezen voor de betaling hebben aange-

schaft als reactie op de gèruchten over een mogelijke
hervaadering van het pond sterling.

De speculatieve aankopen van termijndeviezen hebben

aanleiding gegeven tot een ingrijpen vanwege de Nationale

Bank. Met ingang van 26 Septeml3er w’erd de dekking in

Belgische francs bij aankoop van terrnijndeviezen gebracht
van 20 pCt op 30 pCt en de additionele 10 pCt moet door
de bank, die ze ontvangt, op een speciale geblokkeerde
rekening bij de Nationale Bank’ worden gestort. Voorheen
kon de ontvangende bank vrij over de dekking beschikken;

in die zin werkt de nieuwe, maatregel dan ook enigszins
credietbeperkend.
De Nationale Bank heeft gemeend met het oog op de

rechtstreekse bescherming van de goud- en deviezen-
voorraad nog een andere maatregel ‘te moeten ‘nemen.
Van 3 October af werd een wijziging gebracht in het regime
van de vrije invoei’ van Belgische bankbiljetten uit’ het
buitnland. Dergelijke biljetten konden voorheen op een
rechtstreeks in vreemde deviezen omzetbare rekening
worden geplaatst. 1-let is gebleken, dat in de. jongste
maanden misbruik werd gemaakt van die beschikking
en dat o.a. onder een verdoken vorm Belgisch kapitaal de
wijk nam naar het buitenland. De Nationale Bank heeft
nu bepaald, dat de
1
ingevoerde biljetten, niet langer meer
rechtstreeks converteerbaar zijn in vreemde d eviezen,
maar ze zullen voortaan op een speciale biljettenrekening

worden geboekt, die o.a. kan worden gebruikt voor de
betaling van goederen. Aldus denkt men een einde te
maken aan de kapitaalvlucht en wordt verwacht, dat de
in het buitenland ‘ei’toevende Belgische biljetten in hoofd-
zaak zullen worden aangewend voor de betaling van
goedereninvoer uit België.

De niet-officiële deviezenmarkt onderging dadelijk de
invloed van laatstvermelde maatregel. Het aanbod van
vrije dollars

op rekening kwam vroeger immers in grote
mate voort van Belgische bankbiljetten, die op frauduleuze
wijze naar het buitenland werden uitgevoerd en door een
buitenlandse bank terug naar België werden gezonden om daar hij de Nationale Bank tegen vrije dollars op rekening
te worden ingewisseld. De vraag naar het dpllarbiljet
steeg dan ook en de koers liep op van
511/s
tot 51
1
/
2
.
In het binnenland nam de spanning op de geldmarkt af,
nadat het publiek zijn giote aankopen stopzette. In de
tweede helft van September groeiden bij de .private
banken de depositorekeningen van handelaars en industrië-
len opnieuw aan. Öok de Schatkist had het heel wat
gemakkelijker, zodat de deficitaire betalingsbalans vrij
invloed kon gaan uitoefenen op de biljettenomloop. Op
28 September bedroeg de omloop bij de Nationale Bank
nog frs 85.327 mln tegenover frs 87.091 mln op 24Augustus.

Kapitaalmarkt.

De markt van de uitstaande obligatieleningen, die vooral
in de sector yan de staatsfondsen vrij scherp op de ver-
hoging van de discontovoet had gereageerd (zie vorig
overzicht in ,,E.-S.B.” van 27 September), vond rond het

midden van de maand haar evenwicht terug. Eerst in de
sector van het kortlopend papier, maar enkele dagen

nadien werd ook de daling van de staatsrenten gestopt.

De schatkistcertificaten en de kasbons wonnen zelfs enkele

fracties van de geleden verliezen te’rug. Dit was niet meer

dan normaal, aangezien de koersdaling l)ij de meeste

schatkistcertificaten afmetingen had aangenomen, die

het rendement van dit soort papier buiten elke redelijke verhouding tot het rendement van de andere uitstaande

leningen plaatste.
Indiende verbetering van cle stemming op de obligatie-

markt blijft voortduren mag worden verwacht, dat hinnen
enkele weken nieuw papier op de markt zal worden aan-

geboden. Vraag is echter, of het aanbod een ruime tegen-

partij zal vinden. De spaargelden van het grote publiek

zijn in de afgelopen maanden voor een goed deel belegd
in goederenvoorraden en de neiging om in obligaties te

beleggen blijkt niet bijster groot te zijn omwille van de

recente prijsstijgingen. Anderdeels is er een belangrijke
institutionele behgger, nl. de Algemene Spaar- en Lijf-

rentekas, die in de jongste maanden zijn werkmiddelen
enkel in beperkte mate heeft ,zien aangroeien. Het netto-

tegoed op de spaarboekjes van de Spaarkas daalde zelfs

in de loop van de periode April-Augustus 1950 met frs
58 mln, als wanneer in dezelfde periode van 1947, 1948 en,
1949de inleggingen stegen met resp. frs 595, 763 en 493
mln.

1-Jet ziet er dan ook naar uit, dat ‘de uitgiftevoorwaarden
vooi’ nieuwe leningen hoger zullen moten worden gesteld
dan v66r de gebeurtenissen in Korea, te meer daar de
algemene rentestand sedertdien heel wat is gestegen.

TABEL II.

Gemiddeld netto-rendement pan de 000rnaamste obligatie-
types.

Netto-rendement ‘)
Obligatietype
loop-einde

einde
1
einde tijd

.Tuni

Aug.

Sept.
1950

1950

1950 1 1950

4 pCt Geünit. Schuld

.
perp.
4,34
4,37
4,48
Schatkisteertificaten

. . .
8 9.9 j.
4,63
4,70 4,90
Kasbons steden
………
ca 6 j.
4,49 45,3 4,63
IndustriOle obligaties

, .
10â12j.
5,43 55,8 5,57

‘) Er werd rekening gehouden
met
eventueel
agio bij
de terug-
betaling.

De lening, die de Belgische Kongo in Zwitserland had
afgesloten en waarvan de plaatsing in het publiek in Juli
jI. werd uitgesteld omwille van de onzekere internationale
toestand, zal in de eerstvolgende weken op de markt ver-
schijnen. Het betreft een 4 pCt lening op 20 jaar, die van
het 9e jaar af met, vaste annuïteiten ‘â pari zal worden
terugbetaald en die tegen 99 pCt van de nominale waarde
wordt aangeboden.
Op de Kabinetsraad van 6 October werd beslist, de ver-
lening van een staatswaarborg goed te keuren inzake een
crediet van frs 1.000 mln,.dat door de Nationale Maat-
schappij voor Krediet aan de Nijverheid zal worden ver-
leend aan een private vennootschap, die te Antwerpen
een nieuwe petroleumraffinaderij bouwt. De staatswaar-
borg en de credietverlening geschieden in het kader van
het KB., nr 81 van 28 November 1939 en van het ministe-
rieel besluit van 26 December 1947 betreffende de over-
heidssteun bij de oprichting van nieuwe nijverheden.

De aandelenmarkt was zeer bedrijvig gedurende de
eerste twee weken van de maand. De gemiddelde omzet
bereikte met 88,8 mln per ‘dag in de week van 6 tot 13
September een nieuw hoogtepunt voor dit jaar. 1-let
gemiddelde koerspeil (indexcijfei’ 1936—’38 = 100) trok
mee naar omhoog en stond op 15 September op 193,.
hetgeen eveneens een nieuw hoogtepunt voor 1950 he-
tekent. Na die’datum kwam er een lichte reactie, die het koersindexcijfer terugbracht tot op 190. Over de gehele

r.’

846-

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 October 1950

maand waren het vnl. de aandelen van de steenko1en

mijnen en de openbare nutsbedrijveti (in de electriciteits-

sector werden enkele goede dividenden bekend gemaakt),

die in koers stegen.

TABEL III.

Koerspeil op de aandelenbeurs te Brussel.

(indices basis 1936-38
=
100)

1

30-6-’50

1

31-8-’50
1

29-9-’50

Industriële aandelen
168
177 179
Openbare nutsbedrijven

.
148
142
150
Financiële instellingen

….
125
122
130
Koloniale aandelen
273
292
293
Gemiddeld koerspeil
181
188
190

• Het gemiddeld netto-rendement van 76 courant ver-

handelbare fondsen bedroeg op einde September 4 pCt.

Brussel.

V.
VAN ROMPUY.

MEDEDELINGEN VOOR ECONOMISTEN.

LANDDAG VOOR ECONOMEN.

/

Op 4 November 1950 zal onder auspiciën van de Con-

tact-Commissie van Academisch-Gevormde Economen

een algemene Landdag voor Economen gehouden worden
en wel in Hotel ,,Pomona”, Molenstraat 58 te ‘s-Graven-

hage. Aanvang 10 uur v.m.

Als onderwerp staat op het programma:
,,De Intereuro-
pese Economische Samenwerking”.

Als eerste spreker zal optreden
Prof. H. A. Kaag,
met het onderwerp
,,Enige beschouwingen oper het Praag-

stuk pan Europese integratie”.

Na de lunch zal als spreker om 2 uur n.m. optreden
Prof. S. Posthuma,
met het onderwerp ,,De Europese

betalingsunie”.

Vervolgens zal om 4 uur n.m. optreden
Prof. Dr F. A. G.

Kees ing,
met het onderwerp
,,Europese samenwerking op

korte en lange termijn”.
.

Tussen 12 uur en 2 uur zal er gelegenheid voèr de deel-

nemers zijn om de lunch te nuttigen.

Des avonds zal na afloop van de lezingen, en wel om-
streeks 6.30 uur n.m., gelegenheid zijn om geamenlijk
te dineren, vôorafgegaan door een gemeenschappelijke

borrel; sluiting uiterlijk 9 uur n.m.

De kosten van het niet-vegetarisch diner bedragen
exclusief drank f 4,50 en moeten aan tafel worden voldaan.
Na afloop van elke lezing zal er gelegenheid zijn tot het

stellen van vragen, c.q. debat.

Diegenen, die van zins zijn deze landdag bij te wonen en/of mede aan het diner wensen deel te nemen, kunnen

zich opgeven aan het Secretariaat van de Contact-Com-
missie van Academisch Gevormde Economen, p/a Mr Drs
A. G. Besier, Joh. Verhulststraat
471
te Amsterdam.

Contact-Commissie van Academisch Gevormde

Economen:

Amsterdam: Drs A.. KAAN,
poorzitter,
Mr Drs A. G. BESIER,
secretaris,

Rotterdam: Dr F. H. REPELIUS,
Dr H. C. KUILER,

Tilburg:

Drs A. A. V TUMMERS,
Drs A. F. M. VAN VUGT.

Het Dagelijks Bestuur van de Vereeniging voor Studie-
belangen maakt bekend, dat het de heer Dr N. Kaldor
uit Cambridge bereid heeft gevonden een lezing te houden
te Rotterdam in de Aula van de Nederlandsche Econo
mische Hoogeschool op Maandag 23 October 1950 te

14.30
1
uur.
.

Het Dagelijks Bestuur verwacht, dat Dr N. Kaldor

zal spreken over ,,Needs and means of European economic
integration’.

Dinsdagochtend 24 October 1950 zal Dr N. Kaldor

een lezing verzorgen voor de economische faculteits-

vereniging van de Gemeentelijke Universiteit van Am-
sterdam.

Op het verzoèk om ook te Tilburg een lezing te houdel,
werd door het Dagelijks Bestuur nog geen antwoord ont-
vangen.

GRAFIEK.

De buitenla,’dse handel yanNederland in guldens

per
,
ton
1)

50
00

‘.0

00

20

11
(‘

VIl
N
.

.

1′

\.

/

1945

19.7

1948

1949

1950
‘)
Bruto-gewicht; van 1948 af netto-gewicht.
Oorspr. bron:
C
.
B
.
S.

4.

STATISTIEKEN.

DE JAVASCHE BANK.

(Voornaamste posten
In
duizenden
guldens),

1

Cd
an
Co
u,
Data
5
Id
1
s’
0~5
c•i’2
oo’

31
Mrt

’47 477.080

35.363
33.25685.402

255.201
20

Sept.

1
50
676.918

80.524 14.828

198.958

2.117.223
27 Sept.

’50
715.033

91.235
14.847

210.432

2.124.888
4

Oct.

’50
715.036

96.494
.

14.835

206.634

2.148.821

Bankbiljetten
Rekening courant
in omloop
saldi

Data

00

)
•bD

Cz

31 Mrt

’47
1
20 Sept.

’50

1
27 Sept.

’50

1
4

Oct.

1
50

453.818
76.279 73.834
74.708


1.938.452
1.942.167 1.962.597


– .




503.718
766.830
812.965
832.479

Muntbiljettencirculatie per 31 Mrt 1947 t 646.830.979.
Muntbiljettenclrculatie per 20 Sept. 1950 t 385.361.332,50. Munthiljettencirculatie per 27 Sept. 1950 f 383.864.786,50.
Muntbiljettencirculatie Per’ 4 Oct. 1950 f 380.585.682,50.

NATIONALE
BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste
posten in millioenen francs).

..Lcd
..,
-‘
5
Data

,
Id
ii
0)0)

o.2

31

Dec.

1946
4.949,9
158,0 238,7
52,7
4.090,7
1.163,7
23 Sept. 1950
6.122,2
359,5 123,7
41,3
4.228,2
2.228,3
30 Sept. 1950
6.110,1 358,6
138,6 41,3
4.350,6
2.130,4
7 Oct.

1950
6.100,7
367,0
136,1
41,3
4.276,3
2.195,6

18 October 1950

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

847

BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste posten in millioenen francs).

r.
Voorschotten aan de Staat

Data
0)0
OQ
0
05
.n
°-
. ,
co
PQ

26 Dec.

‘1946
94.817
118.302
‘59.449
67.900
e

1
65.
000

426.000
7 Sept.

1950
182.785
404.272
60.042 426.000
14 Sept.

4950
182.785
400.972 60.042
164.500
426.000
21 Sept.

1950
182.785 391.780
60.042
161700
426.000
1

28 Sept.

1950
182.785
415,898
60.042
163.900
426.000

Deposito’s
Bankbil


Accords
_______ _______
Data
jetten-
de
COÔp.
circulatie
Totaal
Staat
econo-
Diversen

____________

mique

26 Dec.

1946
721.865
63.458
7 Sept.

1950
1.461.625
151.167
59
18.868
132.241
14 Sept.

1950
1.447.718
159.229
51

0
18.868
140.310
21 Sept.

1950
1.436.965
159.502
4
23.928
135.571
28 Sept.

1950
1.467.425 156.930
94
11.928
144.909

DE NEDERLANDSCRE BANK.

Verkorte balans op 16 October 1950.
Aetivn.
Wissels, pro-
(
Hoofdbank

f

0)
messen en

)
Bijbank

schuldbrieven

Agentsch.

,,

1.000.-
In disconto

t
1.000.-
1
)
Wissels,

schatkistpapier

en

schuldbrieven,
door de Bank gekocht (art. 15, onder 40,
van de Bankwet 1948)
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen
van

de Staat der Nederlanden

ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947 ……..
1.350.000.000,-
Voorschotten

(
Hoofdbank

t

43.280.585,22 ‘)
In rek. crt

1
op
onderpand

Bijbank

*

,,

445.700.02
(mcl. belenin-
t
gen)
(

Agentsch.

,,

14.056.488.48

t

57.782.773,72
Op effecten enz ………

….

56.113.297,55 ‘)
Op goederen en celen

1.669.476,17
57.782.773,72
2
)
Voorschotten aan het Rijk (art. ZO van de
Bankwet

1948)

………………………

Boekvordering op de Staat der Nederlanden
Ingevolge

overeen komst

van

26

Februari
1947′

…………………………..

..
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal

……….873.101.768,83
Zilveren munt enz .

…… ..

17.373.772,21
,,
890.475.541,04
Papier op het buitenland

..

346.567.936,29
Tegoed

bij

correspondenten
In het buitenland ……….981.015.093,93
Buitenlandse betaalmiddelen

,,

1.270.236,85
1.328.853.267,07
Vorderingen in guldens op vreemde circulatie-

banken en soortgelijke instellingen

……..
389.909.028,31
Belegging

van

kapitaal,

reserves,

pensioen-
fonds en voorzieningsfonds

……………..
134.208 240,23
Gebouwen

en inventaris

………………

..
1.500.000,-
Diverse rekeningen

……………………
386.691.339,19

t 6.039.421.189,56
Passiva.
Kapitaal

…………………………….t
20.000.000,-
Reservefonds

…………………………
.

18.418.854,74
Bijzondere

reserves

……………………
69.951.000,39
Pensioenfonds

………………………….
24.367.370,04
Voorzieningsfonds personeel in
tijdelijke
dienst ,,
1.502.725,68
Bankbiljetten In omloop (oude uitgiften) ……
58.603.575,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)

..,,
2.741.815.880,-
Bankassignaties in omloop

………………
56.050,57
Rekening courant saldo’s:
‘s Rijks Schatkist

……t 238.999.555,28
s Rijks Schatkist, bijzonde-
re rekening

……….1.346.451.186,47
Geblokkeerde saldo’s

1.603.605,30
Saldo’s van banken in Ne-
derland

…… . …….

..80.669.379,27
Vrije saldo’s van vreemde
circulatiebanken

en

soort-
gelijke instellingen

…….623.121.158,64
Andere vrije saldo’s ……..306.121.058,59

,,
2.596.965.943,55
Crediteuren in vreemde geidsoort

……..
..
37.803.292,92
Diverse

rekeningen

……………………
469.936.496,67
6.039.421.189,56

‘) Waarvan schatkistpapier, rechtstreeks door
de Bank In disconto genomen

……..t

‘)
Waarvan aan IndonesiO (Wet van 15 Maart
1933,

Staatsblad

no.

99)

…………….

..
31.623.900,-
Circulatle der door de Bank namens de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten

. .
132.684.616,50

STAK1)
VAN ‘s
RIJKS
KAS.

Vorderingen
30 Sept. 1950
23Sept. 1950

Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij
t

197.927.970,35
t

249.250.782,35
Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij
de Bank voor Nederland-
sche Gemeenten

………
,,

31.513.415,34
,,

31.403.409,76
Kasvorderingen

wegens

cre-
dietverstrekking

aan

het
buitenland

……………


Daggeldleningtegenonderpand


Saldo der postrekeningen van

De Nederl.

Bank

………

Rijkscomptabelen

……..
311.852.064,01
,;

314.497.593,99
Voorschotten op ultimo Augus-

……..

..

tus 1950 aan de gemeenten

wegens aan haar uit te keren
belastingen


Vordering in rek, courant op:
,,

53.455.002,15
,,

53.455.002,15
V.S.

Indonesiê

…………
Suriname

…………..
11.317.353,05 ,,

11.645.798,05
Ned. Antillen



Het Algemeen Burgerlijk Pen-
.



Het staatsbedrijf der
sioenfonds

……………

enT
.

………………

.


Andere staatsbedrijven en in-
.

stellingen

… . ……….
.491.419,436,79
492.928.611,79

Verplichtingen

Vcorschot door De Nederland-
.
sche Bank verstrekt


Voorschot, door De Nederland-
sche Bank in rekening cou-
rant verstrekt
– –
Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten
– –
Schatkistbiljetten In. omloop
f 1968.986.800,-
11968.586.800,-
Schatkistpromessen bij De Ne-
derl. Bank ingevolge Over-
eenkomst van 26 Febr. 1947
,,1350.000.000,-
,,1350.000.000,-
Schatkistpromessen in omloop
(rechtstreeks bij De Nederl.
Bank

is

geplaatst

nihil)
t 5.165,5

mln w.o. garantie
Bretton Woods f4.245 mln
,,3920.500.000,- ,,3970.300.000,-
Daggeldleningen


, 133.548.145,50
,, 132.354.908,50
Schuld opultimo Augustus’50
Muntbiljetten in omloop …….

aan de gemeenten wegens aan
haar uit te keren belastingen
,,

168.538.086,14 ,,

168.538.086,14
Schuld in rek, courant aan:
V.S. IndonesiO
– – –
12.243.111,14
12.393.111,14
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
9.091.983,73
,,

5.202.544,91

Suriname

…………………..

Het

staatbedrijf

der

P.,

T.

Ned,

Antillen

…………….

,
283.866.454,52
,, 286.450.947,44

sioenfonds

………………..

Andere staatsbedrijven

en

T…………………

Schuld aan diverse instellingen
in

rekening

met

‘s Rijks Schatkist

……………..
1154.247.295,22
,,1 161.581.128,58

ENIGE INDEXCIJFERS VAN DE INDUSTRIËLE PRODUCTIE
IN NEDERLAND
‘)

1938

100
1.

Algem. productIe-Index
vandeindustrle
94
113 126
141
127
133
141
142
82
87
98
86
89
92
92
Steenkolen

………..75
Electricitelt

afgeleverd

aan het net
142
173
196
227
206 204
194
191
Gas

……………..98
120
124′
140
r57
137
127
139
Stikstofmeststoffen

.
67
.

08
82
88 116
125
158 164
161
Ruwijzer

…………
165
162 196
186
180
160
166
Waisproducten van
ijzeren staal’)

. . .
137
21.0

270
319
275 250
289
316

..

.
122
‘153
z2
199
215
209
190
Cement

…………
129 124
129
129 129
132
137
Metselstenen

………69
93
104
113
97
xo8
iii
109
110
109
127
128
120 126
114
Rubber

(gehele indus-
Deuren

……………57

200
288
261
348.
286 277 336
Courantenpapier
40
81
81
107 86
92
81
Katoen- en linnenweve-

Rijwielen

………..67
.14

71
79
90
81
83 89
72

trietak)

………..

Tricotage-industrie

.
*
85
. 10
107
134
190
159
149
163 136
Schoenen

……….
137
130
179.
161′
156 161
100
114
111
77
72
89
93

rijen

…………….60

Sigaretten’)

……..
100
115
121
120 166 167
153′
Sigaren 3)

……………
.
.

09
70
83
84
106
131
115
Boter

……………52
Margarmne

……….

149.
203
261
229
1145
234
Kaas

……………
.51
77
102.
72
92
142
159
168

1) Bron: CBS.;
.
betekent: de gegevens ontbreken; gecor-
rigeerde gegevens zijn cursief gedrukt. –
‘) 1940 = 100.
1948 = ,100.

De Verzekeringskamer roept sollicitanten op voor de
functie van

ECONOMISCH

HOOFDAM BTENAAR

Voor benoeming komen zij in aanmerking, die met
goed gevolg het doctoraal examen in de Economie
hebben afgelegd en beschikken over een ruime erva-
ring op het gebied van investering..

8oUiitaties

op ongeze geld papier onder vermelding
van leeftijd, van afgelegde examens, van vervulde
loopbaan en van referentjes te richten aan de Secreta-
ris der Verzekeringskamer, Postbus 870 te Amsterdam.

TECHNISCH COMMERCIEEL

INGENIEUR
Voor de zelfstandige leiding van een sedert 1930 ge-
vestigd Ingenieursbureau, dat de beschikking heeft
over belangrijke vertegenwoordigingen van vooraan-
staande binnenlandse en buitenlandse fabrieken op
werktuigkundig gebied, wordt een ingenieur met uit-
gesproken commerciële aanleg en bij voorkeur met
ruime commerciële ervaring gezocht.

Sollicitaties met nauwkeurige beschrijving van de functies, die door de betrokkene in het verleden zijn
vervuld onder no.
ESB
1856, Bur. v. d. bl., Postbus
42, Schiedam.

PREIJER & DE HAAN

Accountants

vragen voor leidende functies bij hun organisatie in

.

Indonesië

ACCOUNTANTS
1′..
(lid N.I. v. A. of V.A.G.Â.)

*

Standplaats nader overeen te komen

Brieven Museumplein
10-12,
Amsterdam
– Z.

FUNCTIE GROCHT

Jurist md. recht, 38 jaar, gehuwd, Nederlander, ex-

ambtenaar in leidende functie zoekt i.v.m. politieke

constellatie een nieuwe werkkring,
liefst bij directie-secre-

tariaat van pirticuliere maatschappij, met voorkeur voor

Md. Sumatra.

.Br. onder no. ESB 1850, bar. Q.d. bi.
Postbus
42,

Schidam.

Ook voor Beschikbare Krachten is een annonce in
,,Economisch-Statistlsche Berichten” de aangewezen
weg. Annonces, waarvan de tekst s Maandags in ons
bezit Is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, In het
nummer van dezelfde week worden opgenomen;


tije Matia

ESTABLISHED 1878

An Independent Journal of Finan’ce

and Trade

*

OBJECTIVE APPRAISALS

CONSIDERED JUDGMENT

IMPARTÏAL OPINION

*
Contains most complete range of

British economic and financial statist-

ics published in any weekly journal

*

World wide circulation

*

Annual subscription rate: (post free-

to inciudé all supplements) £
3:2:6

(fi 33,40)

ZONDON: 51 CANNON STREET, E.C. 4

Economisch – Statistische

Berichten

Adres voor Nederland: Pieter dè Hoochstraat
5,
Rotterdam (W).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.

Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.

Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie, 14, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
s,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f 26,— per jaar,
voor België/Luxemburg f 28,— per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening no
260
.34.

Uniegebieden en Overzeese Ri.jksdelen (per zeeposi)
/
26,— , overige
landen
/
28,— per jaar.

Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.
Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma H. A. M.Roelants, Lange Haven zz, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 6). Advertentie-tarief f
0
,4
0
per mm. Contract-tarieven
op aanvraag. Rubrieken ,,.Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f o,6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.

Losse nummers
75
cents resp.
10 B. francs

Auteur