ÂU TEURSRE CH T VOORBEHOUDEN
E
Bet ichten
-.
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN, EN ,VERKEER
UITGAVE’ VAN HET NEDERLANDSCII ECÔNOMISCH INSTITUUT
35E
JAARGANG.
WOENSDAG 4 OCTOBER 1950
No. 1743
ft
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries; C. vah den Berg (secretaris)
Rédacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË;
J. E. Mertens; R. Miry; J. c’an Tichelen; R. Vandtputte;
F. Vers ichelen.
Gegevens oër adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde oan dit nummer.
1IfflOUD:
Blz.
De
artikelen van deze week
………………..
791
Sommaire,
summaries
……………………..
791
‘
Ënige consequenties voor ht bedrijfsleven van de
maatregelen tot credietbeperking
door Prof. Dr B.
Pruift
………………………………..
792
Spaarfaciliteiten
door’ Dr J. R. A. Buning ……….
794
De vierde loonronde
door Mej. H. Goris
en
J. C. Ramaer
796
Oorzaken en iestrijding der werkloosheid door fr M. II.
Ehker………………………………..
•.
79e.
Een bedenkelijk voorstel inzake Duitse merken
door
Dr
C.
Schouten
…………………………
800
Ingezonden
stuk:
De linaiiclering van de woningbouw
door K. B. van Stecnwijh
SOl
Internationale
notities:
J)e Engelse ,,export drlvê” en de devaluatie
…………
802
Ruslands
Invoer
van
,,strateglc
materials”
…………
802
West-Duitslands
handelspolitieke
problemen
……….
803
Canada
en
de
lierbewapening
……………………
803 Credietfaciliteiten
voor
de
Duitse
consument
……….
803
Geld-
en
kapitaalmarkt
……………………
804
G r a f i e k e n :
De technische ontwikkeling in de Verenigde Staten
….
805
Statistieken:
Bankstaten
………………………………..
805
In- en uitvoer van Indonesië
……………………….
803
Stand van ‘s Rijks Kas
……………………….
806
Maïsareaai en -productie
……………………….
807
Aantal schapen en wolproductie in de wereld
…………
807
Wereldproductie van wol naar soorten
………………
807
DEZER DAGEN
groen, groenknollenland voor docerende economisten, het-
geen nietwil zeggen bewoners van de studeercel. Een veld vol
gevallen, dat er om vraagt om in artikel of boek als school-
voorbeeld te worden ondergebracht, gedroogd of op sterk
water, al naar de aard en werkwijze van de’ betrokkene.
Het debat over lonen en prijzen gaat voort in Neder-
land. De Kamerdiscussie heeft aan de Minister van Sociale
Zaken de belofte ontlokt, dat de maximumgrens hij de
loonsverhoging opnieuw zal worden bezien; een water-
zonnetje om in de stijl van ons klimaat te blijven. Het
algemeen beleid — negatief geformuleerd: geen algemene
prijzenstop – heeft’ een meerderheid gevonden.
Voorts wenst de Nederlandse Regering niet, dat de kaas
van het brood harer onderdanen wdrdt gegeten door
buitenlandse consumenten. De export van kaas wordt
verminderd mede teneinde in hQt binnenland cent prijs-
stijging van dit goed tegen te gaan. ,,As ze der binnen”,
zei de tuinman Barend tot de,heer Kegge, ,,dan hoef je,
geen goud vijfje te bestedèn; dan zel je voor een spier-
gulden heel vat doen”. Een eenvoudige economie, die zich
nog niet bemoeide met de elasticiteiten van binnen- en
buitenlandse vraag, waar thans de hoofdén, die een
dergelijke beslissing nemen zich mee bezig moeten houden.
Eenvoudige economid. Is de Regering van de Staat
Israël daartoe gekomen? De noodzaak buitenlands risico-
dragend kapitaal aan te trekken is primair gesteld, het
kapitaalverkeer vereenvoudigd, de transfer van winsten
tot een hoger bedrag mogelijk gemaakt, de vergroting
van de productiviteit door organisatorische veranderingen
ter hand genomen.
,,One man’s bread is another man’s poison”. In Canada
vreesden, de autoriteiten juist de voortgaande toestroming
van buitenlands kapitaal, waarvan bovendien niet werd verwacht, dat het overwegend risicodragend in het land
zou wordén geïnvesteerd. Het probleem van het toestromen
van vluchtkapitaal – ,,unvoluntary borrowing” is de
fraaie term – en de gevolgen daarvan op de hinnenlandse
monetaire structuur heeft men getracht simpel op te
lossen. De koers van de Canadese dollar – totdien 10
pCt onder die van de Amerikaanse gehouden – is losge-
laten: Vrij zwevend op de vleugelen van vraag en aanbod
zal een peil worden gezocht.
Ook de sociologen hebben werk genoeg. De wet op
roerige elementen, door het Amerikaanse Congres aan-
vaard, door de President onmiddellijk van een veto voor-
zien, is stante pede opnieuw door het Congres aangenomen.
In India daarentegen heeft de Minister-President, Nehru,
de exclusieve Hindoegroep in zijn partij zover mee weten
te krijgen, dat zijn oorspronkelijke tegenstander, Tandon,
thans in een toespraak heeft verklaard, dat Hindoes en
Islamieten in beginsel gelijke rechten. toekomen. – De ,,Ford Foundation”, een niet commerciële stichting,
waarvan de juist afgetreden beheerder van de E.C.A.,
I-Ioffman, de leiding op zich heeft genomen, heeft $ 8
millioen aan Amerikaanse universiteiten toegewezen voor onderzoekingen over menselijke gedragingen. ,,Charmant,
allercharmantst” zou van der Hoogen hebben gezegd.
Doch waarschijnlijk zal het slechts het begin kunnen zijn
bij een onderzoek, waar Socrates voor de Westerse cultuur
vijfhonderd jaar voor onze jaartelling al aan was begonnen.
BELASTINGCONSULTATIEBUREAU
A. L. F. LEVERINGTON Medewerkers:
E. J. de Boer, Ou1-Insp. d. Bel.
•D. Sweepe, Oud-Ontvanger d. Bel.
Mr. Dr. N. J. Feldmann, Bel. jur.
N. A.
Schol,
Candidaat Notaris.
Amsterdam: leHelmersst,.95, Tel.
85508
Haarlem: Oud. Oude Gracht
11 b,
Tel.
12468
Fa. A. 0. Beuth van
Wickevoort Crommelin
Corns. v. d. Lindenstraat 22
Amsterdam-Z.
– Tel. 25410
Onafh. Verzekeringsudv.
LOD. S. BEUTH
deskundige terzake van:
Gezinszorg voor het vrije
beroep, b.v. artsen
Voorzieningen bij verkoop
van praktijk of zaak
Pensioen-voorzieningen
voor staf en personeel
Organisatie Ondernemings-
en Bedrijfs-Pensioenfondsen
Aanpassing aan nieuwe wet
Pensioen-en Spaarfondson
ROTTERDAMSCHE
BANK
ASSURANTIËN
•
– op
ELK
GEBIED
250 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
Adverteert in de E.S.B.
FBI
1•
AA
ASIO-CUTIE CASSI
KASSIERSINSTEILING
OPGERICHT IN 1806
HEERENGRACHT 179
•
AMSIERDAM.0
Nederlandsche
Handel-Maatschappij,
N.V.
ÔEVIEZENBANK
Hoofdkantoor: Amsterdam,
Vijzeistraat 32
–
Meer dan 100 Kantoren in binnen- en buitenland
ALLE BANK-, EFFECTEN- EN
ASSURANTEZAKEN
R. M ES &ZOONEN
ANNO 1720
Bankiers & Assurantie-Makelaars
Groothandel]
DEZE WEEK:
* Geen prijs- maar margestop
* Torquay in het teken van Korea
* Agressieve politiek
* Iedere v,eek zeer veel nieuwe gevraagde offertes
en aanbiedingen van binnen- en buitenland.
•
Plaats voor export een aanbieding in de rubriek
TRADE OPENINQS.
Abonnementsprljs f15.— per jaar
KON.-NED.BOEKDRUKKERIJ H.A.M. ROELANTS SCHIEDAM
ROTTERDAM
‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie)
Abonneert U
OP:
DE ECONOMIST
Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-
nipman, Prof: P. B. Kreukniet, Prof. H. W.
Lambers, Th. Ligthart, Prof. J. Tinbergen,
Prof.
G. M.
Verrijn Stuart, Prof. F. de Vries,
Prof. J. Zijlstra. .
Abonnement,sprijs
f
22.50; fr. p. post
f
23.60;
voor studenten
f
19.—; franco per post
f
20.10
Abonhementen worden aangenomen door de
boekhandel en door de uitgevers
DE ERVEN F.BÔHN.TE.:HAARLEM
01
4 October 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
791
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
–
Prof. Dr B.
Priiijt, Enige consequenties vo6r het bedrij/sleven
van de maatregelen tot credielbeperking.
De recente maatregelen tot credietbepei’king kunn en
voor het bedrijfsleven tot ‘ernstige financieringsmoeilijk-
heden leidôn. ])e reeds bestaande moeilijkhedn van quan-
titatieve, doch vooral van qualitatieve aard zullen nog
sterk kunnen toenemen, omdat de camouflerende werking
van de uitgestelde vervanging van duurzame productie-
hiiddelen nog niet geheel tot een eind is gekomen en om-
dat de belastingen over de middëlen, welke het bedrijfs-
leven zijn toegevloeid i.v.m. de prijsstijging door de devalu-
atie van de gulden en door cle ,,Koreaarse” prijsstijging
nog moeten worden betaald. Nagegaan wordt; welke maat-
regelen zouden kunnen leiden tot vermindering van deze
moeilijkheden. Vervanging van de belasting op de winst
door een belasting op de uitkeringen neemt daarbij een
grote plaats in. Ook een soepele functionnering van het
systeem van cre4ietverlening door de banken aan het
bedrijfsleven is nodig, wil de industriële expansie niet in
gevaar komen.
Dr J. R.
Â. Biining, Spaarfaciliteiten.
Daar het dringend gewenst is- de besparingen zoveel
mogelijk te verhogen, lijkt een faciliteit ter bevordering
van het sparen, zij het, ‘dat deze gepaard gaat met enige
opoffering voor de Schatkist, als tegenhanger van fiscale
faciliteiten, zoals deze bestaan bij premies of koopsommen,
die betaald w
–
orden voor een lijfrenteverzekering, niet
onredelijk. Naast de in Duitsland toegepasta vormen van
belastingvrïj sparen laten zich hog andere mogelijkheden
denken om het sparen daadwerkelijk te bevorderen. Zo oppert schr. de gedachte om over te gaan tot het
creëren van zgn. nationale spaarrekeningen, welke vnl.
zouden worden dienstbaar gemaakt aan het bedrijfs-
sparen. – –
Mej.
H. Goris en J.
C. Rarnaer,
De vierde loonronde.
– 1-let productiepeil moet met het oog op de niet-sluitende
-betalingsbalans en de in ons nadeel veranderende ruilvoet
worden opgevoerd; kan men – dit niet voldoende dan zal de nationale consumptie moeten. dalen, daar een omlaag
brengen van het – nauwelijks voldoende te achten –
investeringsniveau economisch onverantwoord •is. De
bestaande lasten zijn zo groot, dat het onwaarschijnlijk
is, dat zij, zonder schade voor de gehele economie, door
slechts een deel der inkomentrekkers gedragen kunnen
-worden. Waarschijnlijk heef t reeds een te sterke inkomens-
nivellering plaatsgevonden. -,
Ir M. H.
-Ekkor,
Oorzaken en bestrijding der verkloosheid. –
Tijdens liet door het bstuur der Vereniging voor de
Staatliuishoudkunde en de Statistiek – georganiseerde
tournooi ‘tussen anti-planneis &n planners bleek tussen
Prof. Hayek en de heer A. Vermeulen een controverse
te bestaan over de voor bestrijding van werkloosheid
aan te wenden middelen. Schr. ontkent de juistheid van hun
gemeenschappelijk uitgangspunt: de onscheidbaarheid van
conjunctuur- en structuurwerkloosheid. Principieel is liet
onderscheid volkomn duidelijk; het is zelfs mogelijk dit
te
concretisertn
in een samenstel van irf de praktijk
hanteerbare criteria.
Dr C. Schouten,
Een bedenkelijk voorstel inzake ,Duitse
merken.. –
De voorstellen van de ,,Trade Mark Protection Society”
le Londen inzake de behandefing van de Duitse handels-
merken bij het toekomstige vredesverdrag, doen afbreuk
aan het sedert meer, dan een halve eCuw steeds levendiger
geworden beginsel van de internationale bescherming,
dat liet streven naar eerlijke en loyale concurrentie
inhoudt. De voorstellen zijn veeleer gedragen door de wil,
liet- Duitse
–
exportpotentieel uit te – schakelen, zelfs al
hebben de geallieerden daarvan weinig of geen direct
voordeel. .
19
Prof.
Dr B.
Pruijt,
Les mesu,es de restriction de crédits
ei quelques conséquences pour le secteur privé.
Les mesures prises récemment relatives â la restriction
des crédits, peuvent occasionner au secteur privé de graves
difficultés d’ordre financier. L’auteur examine les possi-
bilités pour améliorer Cette situation par des mesures
‘)lus adéquates.
Dr J. R. A. Buning,
Des -facilités pour l’épargne. –
11 est hautêment désirable de favoriser l’épargne. Une
facïlïté, même quand il en’ résulte des sacrifices pour le
trésor, ne semble pas être déraisonnable. L’auteur dévelop-
pe un plan pour stimuler l’épai’gne dans les entreprises.
Mclie
H.
Goris et J. C. Ramaer,
La quatrième augmentation
– des salaires. –
Si on ne parvient pas â relever suffisamment le niveau
de production aux Pays-Bas, la consommation â l’intérieur
se rétrécira. Les charges ne peuvent pas êti’e supportées
uniquement pal’ une partie des revenus, le nivellement
des revenus a vraisemblablement déjâ été poussé trop
loin.
.
–
Ir M. H.
Ekker,
Les causes et les renzèdes du chômage.
L’auteur est d’avis qu’on peut faire une distinction
entre le chômage dû k la conjoncture d’une part et le
chômage structui’al d’autre. part. 11 ajoute que eette
distinction peut être concrétisée dans un systéme de
critères applicables dans la pratique.
Dr C. Schouten,
Une proposition délicate au sujet des
• marques allemandes.
Les pi’opositions formulées par la ,,Trade Mark Protec-
tion Society”
a
Londres en ce qui concerne les clauses
relatives aux rnarques allemandes lors de la rédaction
du Traité de Paix portent atteinte au principe de la
•
protection internationale, elies sont dictées par la volonté
de supprimer le potentiel allemand
bL
exporter.
SUMMARIES.
Prof. Dr B.
Pruijt,
Some consequences of the credit restricting
measures in respect ot economie life.
The recent measures ,for credit restriction might lead
to serious difficulties in business finaricing. Measurés are
being outlined which might lessen these difficulties.
Dr
J. R.
A. Biining, –
Saving facilities.
II is,essential that saving should be stimulated. Some
facilities in this respect w’ould be unreasonable, even
if they would involve a slïght sacrifice on the part of the
Treasury. The writer outlines k plan for stimulating saving
in industries.
Miss
H.
Goris
and J. C. Ramacr,
The fourth wage-round.
1f the Netherlands production-level cannot be suffi-
cientby raised, na tional consu mption will have to be lowered.
The existing burdens cannot be borne by only, part of the
income-earners; a too strong levelling of incomes has
prohably already taken place.
Dr M. H. Ekker,
Causes of and combating unemployment.
The writer points Out that it is possible to distinguish
hetween cyclical and structural unempboyment. This
distinction may even be concreted into a composition
of criteria w’hich are manageable- in practice.
Dr C. Schouten,
A doubtful proposal regarcling German
trade nzorks.
The propclsals of the ,,Trade Mark Protection Society”
in London regarding the treatment of German trade
marks at the peace-treaty affect th
ç
principle of inter-
national protection. They are based on the will to eliminate
German export potentialities.
792
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 October 1950
ENIGE CONSEQUENTIES VOOR HET
BEDRIJFSLEVEN VAN DE MAATREGELEN
TOT CREDIETBEPERKING.
De stappen, welke De Nederlandsche Bank 25 September.
1950 heeft ondernomen, teneinde de infiationistische
ontwikkeling van de afgelopen maanden te remmen,
kunnen worden samengevat in .een tweetal punten, nl:
1. verhoging van het wisseldisconto en het promesse-
disconto met
I
pCt; en
• 2. een voorstel aan de Minister van Financiën, haar te
machtigen wijziging te brengen
in-
de tot dusvergevolgde
methode van uitvoei’ing van het toezicht op de cre-diet-
geving op grond van de beschikking deblokkering 1945;
het ligt daarbij in de bedoeling zekere liquiditeitsmaat-
staven te stellen, waaraan de credietgevende instelling
zal dienen te voldoen. De liquiditeit in een bepaalde
basisperiode zou daarbij de norm moeten zijn.
De voorgestelde wijziging in het toezicht op de crediet-
geving heeft ten doel de effectiviteit van de disconto-
verhoging te bevorderen. Overbodig zal.: deze directe
credietbeperking wel niet zijn, daar van -een disconto-
verhoging in een tijd van sterk gestegen kapitaaibehoefte
bij het bedrijfsleven, waar tegenover een, onvoldoende
aanbod staat of zal komen te staan, geen wonderen
mogen worden verwacht.
In dit artikel zal worden getracht enige consequenties
aan te geven, welke de geschetste maatregelen voor het
bedrijfsleven zullen hebben. Een vol]edige beoordeling
zal dus niet worden gegeven; dit zij uitdrukkelijk voor-
opgesteld. Daarbij zal het odig zijn opnieuw de aandacht
te vestigen op enkele vraagstukken, die in de economische
literatuur van de afgelopen jaren in.den brede behande-
ling hebben gevonden. De omstandigheid, dat recente
maatregelen oude moeilijkheden sterk accentueren, geldt
daarbij als rechtvaardiging.
Een van die oude vraagstukken is de kapitaalbehoefte
van het bedrijfsleven, die de laatste jaren sterk is gestegen.
De omstandigheden, welke daartoe hebben geleid, zijn
overbekend en behoeven niet opnieuw te worden opge-
somd. Gereleveerd worde slechts, dat het gevolg van deze
sterke stijging van de kapitaalbehoefte, mede door de
typische structuur van het aanbod op de kapitaalmarkt,
o.a. is geweest, dat de verhouding tussen eigen en vremd
kapitaal bij grote delen van het bedrijfsleven is
veranderd ten gunste van het vreemde kapitaal. ‘Deze
ontwikkelingsgang gaf des te meer aanleiding tot onge-
rustheid, omdat ons land na de oorlog een periode van
industriële expansie doormaakte. liet is nu eenmaal als
regel zo, dat instandhouding van een bestaande outillage
of herstel daarvan minder riskant is, dan uitbreiding van
een bestaand apparaat en dat die uitbreiding weer met
minder risico gepaard gaat, dan vestiging van een nieuwe
industrie. Een verschuiving van het financieringsbeeld
in de richting van meer eigen kapitaal zou dus meer in de
lijn der wenselijkheid hebben gelegen, dan de thans nood-
gedwongen aanvaarde ontwikkeling . ten gunste- van
het vreemde kapitaal. Zelfs indien men de voorheen als
wenselijk aanvaarde verhoudingen tussen eigen en vreemd
kapitaal te ,,conservatief” acht – een mening, welke ik
op grond van de risico’s in het bedrijfsleven niet deel –
zou in verband met de aangeduide risicovergroting een
– krachtig streven naar handhaving vn de vroegere ver
houdingen gewenst zijn, omdat dan toch reeds een ver-
zwakking van het veerstandsvermogen van het bedrijfs
leven het gevolg zou zijn.
Een tweede vraagstuk, waarop de aandacht nog eens
moet worden gevestigd, is dat van de vervanging van
duurzame productiemiddelen. Door de oorlog en de
moeilijke omstandigheden in de eerste na-oorlogsjaren
is een vertraging ingetreden in de vervanging vin duur-
zame productierniddelen. De economische levensduur van
tal van productiemiddelen is niet onaanzienlijk verlengd.
Het kapitaalgebrek bij het bedrijfsleven is daardoor
lange tijd ten dele gecamoufleerd. De afschrijvingsbedra-
gen, die niet terstond vcor vervanging nodig waren – en
die overigens door de prijsstijging ook onvoldoende zouden
zijn dm tot vervanging over te gaan – werden ,,tijdelijk”
gebruikt tei’ voorziening in de gestegen behoefe aan
bedrijfskapitaal. Men hoopte zodra deze middelen nodig
zouden zijn voor aanschaffing van duurzame productie-
middelen wel nieuw kapitaal te kunnen aantrekken.
De ene onderneming na de andere heeft moeten onder-
vinden, dat deze verwachting, althans wat de vorm van
het aan te trekken kapitaal betreft, te optimistisch is
geweest. Een verschuiving van de financiële structuur
in de richting van een slechter worden van de verhouding
tussen eigen en vreemd kapitaal is veelal het gevolg ge-
weest. De invloed van deze factor is nog lang niet uit-
gewerkt en begint zich eërst nu in zijn volle gewicht te
openbaren.
Een derde vraagstuk, dat in verband met onze pro-
bleemstelling van betekenis is, ligt op het terrein van de
gevoerde prijspolitiek. Jarenlang hebben de prijsbeheer-
singsmaatregelen – overigens, gezien de toen heersende
omstandigheden, terecht
1)
het bedrijfsleven genoopt
ot calculatie van verkoopprijzen op basis van de zgn.
historische kostpiijs. Na de oorlog moest dit leiden tot
kapitaalgebrek.
Naarmate in de jaren na de oorlog de schaarste ver-
dween, werden de prijsbeheersingsmaatregelen afgeschaft
en in de afgelopen zomer was een toestand bereikt, waarin
het overgrote deel van de prijzen niet meer aan bindende voorschriften was gebonden. Door prijsbepaling op basis
van vervangingswaarde voor grond- en hulpstoffen en
duurzame productiemiddelen vloeide het bedrijfsleven het
eigin kapitaal toe, dat nodig was ter financiering van de
prijsstijging. Sinds de actie in Korea doen zich echter
opnieuw lichte sphaarsteverschijnselen voor – of dreigen
deze zich te gaan voordoen – als gevolg van hamster-
aankopen en door de verhoogde activiteit op defensie-
gebied. De verhoogde defensie-uitgaven zouden moeten.
leiden tot vermindering – van investeringen in de civiele
sector of tot cohsumptiebeperking. Het eerste wenst de
Regering niet en het tweede wordt zoveel mDgelijk ver-
mederi, mede onder druk van de zijde van de vakvereni-
gingen. De uitweg ligt in een inflatie van beperkte omvang,
met als uitvloeisel een nieuwe drang tot invoèring van
een prijsstop. Aan deze drang heeft de Regering weer-
stand weten te bieden. Volstaan wordt met enkele normen
voor de prijshepaling, incidenteel aangevuld met meer
ingrijpende maatregelen.
rFl
lans
wordt als regel het bedrijfsleven prijscalculatie
toegestaan op basis van de vervangingswaarde van grond-
en hulpstoffen. Een atavisme is daarbij, dat ‘oorraden,
welke boven de normale omvang aanwezig zijn, moeten
worden uitverkocht op basis van de historische kostprijs.
Niemand zal zich echter illusies maken over het effect
van een dergelijk voorschrift: voor zover bij de industrie
al contrôle op de naleving mogelijk zou zijn, ial het voor-
deel voor de consument met zekerheid bij de handel
verlören gaan. De besproken uitzondering op de regel van
calculatie op basis van vervangingswaarde kan dan ook
verder buiten beschouwing blijven.
Ernstiger is de tweede uitzondering, welke de Minister
van Economische Zaken heeft menen te moeten maken,
nl. dat de afschrijvingsquota in de kostprijsberekening
gebaseerd zullen moeten zijn op de historische uitgaaf-
prijs. Het streven van de Minister een zodanige prijs-
politiek te voeren, dat het bedrijfsleven liquiditeits-
moeilijkheden bespaard blijven
2),
wordt hierdoor ernstig
doorkruist. Daar de hoofdoorzaak van de inflatietendentie
– de
–
verhoogde defensie-uitgaven – vrijwel zeker nog
‘) Zie Dr
D.
Pruijt, Prijsbeheersingspolitiek, Leiden
1949,
blz.
115
e.v.
‘) Zie prijzendebat, Tweede Kamer,
21
September
1950.
4 October 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN•
793
enige jar’en zal blijven doorwerken, moetworden gevreesd,
dat de Regering zich bij haai’ prijspolitiek nog lange tijd
za] blijven vastklampen aan de historische’ kostprijs’ van
de duurzame productiemiddelen.
Doch nog afgezien van de geschetste inconsequënties –
die nog kunnen worden verklaard uit de uiterst moeilijke
omstandigheden op economisch gebied – zal het beoogde
doel niet kunnen worden bereikt, omdat de Regering
blijkbaar zorgt, dat ,,de linkerhand niet weet wat de
rechter doet”.- De betekenis daarvan kan eerst ten vollé’
duidelijk worden, nadat nog de aandacht is gevestigd op
enkele gevolgen op economisch gebied van de actie in Korea.
De huidige internationale spanningen hebben in grote
delen van de wereld een sterke prikkel gevormd voor het
economisch leven. Versnelde herbewapening en de vorming
van ,,strategische voorraden” leidden tot een sterke
prijsstijging op de internationale grondstoffenmarkten,
waarvan Nedei’land als grondstofarm land ‘in hoge mate
de invloed ondervond. Voor ons onderzoek is liet van
belang te constateren, dat de sterke prijsstijging van tal
van grondstoffen als gevolg van de devaluatie van de
gulden, thans in veel gevallen is gevolgd door een nieuwe,
eveneens sterke, prijsstijging. De invloed van deze beide
factoren op de kapitaalbehoefte is omvangrijk. In hoe-
vei’re w,ordt in deze kapitaalbehoefte nu min of meer
automatisch voorzien?
Bij de beantwoording van deze vraag is een verklaring
van onze opmerking over de linkerhand, die niet weet
wat de rechter doet, nodig. Enerzijds immers is de Overheid
blijkbaar bereid een zodanige economische ‘politiek te
voeren, dat liet bedrijfsleven niet in te groteliquiditeits-
moeilijkheden geraakt: calculatie op basis van vervangings-
waarde is voor grond- en hulpstoffen in beginsel toegestaan.
De middelen ter financiering van de prijsstijging -. met
uitzondering van die voor de duurzame productiemiddelen
– vloeien daardoor aanvankelijk automatisch naar liet
bedrijfsleven. De moeilijkheden komen echter achteraf,
nI. op het moment, dat de fiscus (in ons beeld de linker-
hand) betaling van belasting eist. De fiscus wijst dan
winstberekening op ‘basis van vervangingswaarde af. In
hoeverre dit al dan niet
–
een juiste wijze van winstbepaling
is blijve buiten beschouwing: voor ons doel is slechts het
financieringsaspect van dit vraagstuk van betekenis.
Voet’ de financier betekent liet standpunt van de fiscus,
dat de middelen, die ter financiering van de prijsstijging
in eerste instantie aan de onderneming zijn toegevloeid,
aan liet 4indc van het jaar als belastbare winst worden
beschouwd,en dat ruim 40 pCt van die middelen aan de
Schatkist moet worden afgedragen
3
). De maatregelen op
prijzengebied worden op die wijze door de fiscus voor een aanzienlijk deel van hun effect beroofd. Zoals wij
zagen gaat het hier in tal van gevallen (met name in die
gevallen, waarin de grondstoffenfactor groöt en de toege-
voegde waarde klein is) om grote bedragen en de daaruit
voortvloeiende moeilijkheden worden dan ook nijpend.
De grootste moeilijkheden als gevolg van deze maat-regel moeten nog komen, omdat de belastingen over de
periode sinds de’devaluatie van de gulden nog niet zijn
betaald.
Alvorens nu aan de hand van de gemaakte opmerkingen
de getroffen maatregelen ter credietbeperking in ogenschouw
te nemen, is het goed het voorgaande kort samen te vatten. Wij kwamen tot de volgende conclusies, die— wij merkten
dat vooraf op – vooreen deel reeds grijze baarden dragen.
1. Het bedrijfsleven heeft de laatste jaren te kamp’en
met financieringsmoeilijkheden vn quantitatieve, doch
vooral’ van qualitatieve aard: een ongewenste verschui-
ving ten gunste van het vreemde kapitaal heeft zich voor-
gedaan, waardoor he
,
t weerstandsvermogen is verzwakt.
-2. De vertraagde vervanging van duurzame productie-
0
3)
Dit geldt voor naamloze vennootschappen. Hoewel het
systeem van belastingheffing bij andere
onderneriiingsvormen
anders is, wordt het beginsel hierdoor niet aangetast.»
middelen heeft tijdelijk het kapitaalgebrek in tal van ge-
vallen kunnen camoufleren.
Zodra
vervanging noodzake-
lijk is, wordt de quantitatieve kapitaalschaarste groter en
de tendentie tot v’ersc’hiiiving naar het vreemde kapi-
taal versterkt. De in’4oed van deze factor begint zich
eerst thans in volle omvang te openbaren.
De Overheid staat thans voor grond- en hulpstoffen-
in beginsel . prïjscalculatie op basis
–
van vervangings-
waarde toe;%vaardoor het bedrijfsleven in eerste instantie
automatisch de middelen (eigen kapitaal) ontv&ngt
ter financiering van de prijsstijging van grond- en hulp-
stoffen. Flelaas is dit nogniet het geval voor de duurzame
productiemiddelen. Gevreésd moet worden, dat hierin
niet op korte termijn verbetering zalkomen.
De prijsstijging doorde devaluatie van de guldén i
sinds de actiein Korea gevolgd door een sterke prijsstijging
op de internationale grondstoffenmarkten. De kapitaal-
behoefte is hierdoor opnieuw sterk gestegen. Gezien het
gestelde onder 3 behoeft dit aanvankelijk niet tot moeilijk-
lieden te leiden.
–
De moeilijkheden ontstaan echter, doordat de fiscus
de middelen;’welke ter financiering van de prijsstijging
aan de ondernemingen ‘zijn toegevloeid, als belastbare
winst beschouwt en voor een aanzienlijk deel naar de Schat-
kist doet vloeien. De grootste moeilijkheden uit dozen hoofde
moeten nog komen, omdat de belastingen over de periode
sinds de devaluatie van de gulden nog niet zijn betaald
4
).
Uit ‘het voorgaande blijkt,
–
dat liet bedrijfsleven een
periode tegemoet gaat, welke uit financieringsoogpunt
zorgelijk kan worden genoemd. Zowel de invloed van de
vertraagde vervanging van duurzame productiemiddelen, als de invloed van de fiscale maati’egelen, zal eerst in liet
komende jaar ton volle duidelijk worden. De industriële
expansie zal een knelpunt gaan ontmoeten – voor zover
zij dit niet ireeds deed – op financieel terreih, tenzij
maatregelen worden genomen, welke dit gevaar keren.
Wel zeer in tegenspraak hiermede zijn de jongste mat-
regelen tot
beperking
van de credietverlening aan het be-
drijfsleven, zelfs indien de betekdnis van deze maatregelen
niet overdreven wordt voorgesteld. De merites van deze
maatregelen kunnen slechts zeei’ ten dele wei-den bepaald
dooi’ aandacht te schenken aan de invloed op de financie-
ringsproblemen van liet bedrijfsleven, doch belangrijk is
deze kant van de zaak stellig. Zou liet niet mogelijk
blijken liet bedrijfsleven te voorzien van de geldmiddelen,
welke nodig zijn voor de handhaving van de huidige
bedrijfsomvang en voor de doorvoering van de beoogde
expansie, dan zou met een daling van onze volkswelvaart
moeten worden gerekend, die maar al te gemakkelijk
duurzaam kan blijken te zijn.
Welke maatregelen zouden tot verlichting van de moei-
lijkheden kunnen leiden?
L
.
Opvoering van de arbeidsproductiviteit. De achter-
stand, welke Nederland in vergelijking met véör de oorlog
op dit gebied heeft, ‘blijkt groter te zijn dan in enige andere
landen (bhalve West-Duitsland); waarmede in de tw’eede
industrialisatie nota de toestand in Nederland is vergeleken.
Versobering, in ‘de gezinshuishoudingen. Al mogen
hiervan – nog afgezien’ van de weerstanden. op dit ge-bied – geen wonderen- worden verwacht, uitgeput zijn
de mogelijkheden op ‘dit gebied e’eniïiin.
Krachtig streven naar vermindering van de uitgaven
van de Overheid. De stai’heid van
–
juist de grote posten
op het overheidsbudget mag de verwachtingen ook op
dit gebied iliet te groot doen zijn. 1-let bedrijfsleven dient te streven naar beperking van de omvang’ van voorraden, zonder het assortiment
te schaden. ‘Dat de credietbeperking hiertoe kan leiden,
pleit voor de getroffdn’ ‘maatregelen.
Fiscale maatregelen.
a. de versnelde afschrijvingsmogelijkheid op investe-
‘4)
Veelal ‘is de belastingachterstand nog aanmerkelijk groter.
79
‘
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
,
4 October1950
ringen, gedaan in de jaren 1950/52 werkt reeds in de goede
richting.
h. vervanging van belasting op de winst door belasting
op de uitkeringen zou een belangrijke bijdrage betekenén
voor de oplossing van de moeilijkheden. Weliswaar zou
dit een druk op het staatsbudget betekenen en dus in-
flatie bevorderen, doch de inflatoire werking van de te
verwachten uitbreiding van het bankcrediet aan het
bedrijfsleven – wij hebben ons nu even losgemaakt van’
de maatregelen tot credietbeperking — zou worden ver-
meden
5
). Inflotie via begrotingstekorten is te prefereren
boven inflatie via de bankcredieten aan het bedrijfs-
leven. Voor deze stelling kn een aantal argumenten
worden aangevoerd: begrotingstekorten werken de zuinig-
heid bij de Overheid in de hand; het bedrijfsleven is ook
zonder kapitaalschaarste wel zuinig, mits niet de winst,
doch cle uitkeringen worden belast; de inflatie ontstaat
daar, waar ‘ook de oorzaak zit, nl. bij de Overheid
6
); de
Overheid kan gemakkelijker en goedkoper lenen dan het
bedrijfsleven. Het is goed te bedenken, dat het Neder-
landse bedrijfsleven nimmer cle kracht en de omvang van
1940 zou hebben bereikt, indien ook vroeger de winst
belast ware geweest.
c. vergroting van de’, mogelijkheid tot het aantrekken
van aandelenkapitaal door aaniieming van het wetsont-
werp inzake de herkapitalisatie van naamloze vennoot-
schappen.
Bevordering van de ,transformatie van risicover-
mijdend kapitaal in risicodragend kapitaal. De tweede
industrialisatienota doet in dit opzicht een hoopgevend
geluid horen. Laten wij hopen, dat men zal slagen in liet
vinden van een vorm, welke uitbreiding van de staats;
invloed in het bedrijfsleven kan voorkomen.
Soepele functionnering van het systeem van crediet-
verlening door de banken aan het bedrijfsleven, vooral ter
dekking van tijdelijke tekorten aan bedrijfskapitaal.
Indien de hiervoor besproken maatregelen worden ge-
troffen behoeft voor inflatie uit dezen hoofde nauwelijks
te worden gevreesd. Mogen de jongste maatregelen ter
credietbeperking hier niet het struikelblok vormen op de
weg naar herstel en opvoering van onze welvaart.
Voorburg,
29
September
1950.
Prof. Dr
B. PRUIJT.
Wel zal deze laatste wat kliner zijn dan de eerste, doch te groot moet men
zich
het verschil ook niet voorstellen. De Overheid werkt nl. reeds met een begrotingstekort en
de verhoging van de defensie-uitgaven werkt dus ten volle
infiatoir.
SPAARFACILITEITEN.
Men kan in de laatste jaren nauwelijks een publicatie
op economisâh gebied ter hand nemen, of met klem van
redenen wordt daarin het opvoeren van de besparingen
bepleit. Dit is ook begrijpelijk, omdat het tekort aan
besparingen een knelpunt is en voorlopig nog dreigt te
blijven, in onze volkshuishouding.
• Gegeven de wens om bij onzé productie in meerdere
mate onafhankelijk te worden ,van het buitenland en meer
nog de noodzakelijkheïd om onze steeds toenemende be-
volking in het productieproces in te schakelen, wordt alle
aandacht geschonken aan verdere industrialisatie. Maar
wanneer men daarbij bedenkt, dat de totale investeringen
in de eerstvolgende jaren naar een raming van het Centraal
Planbureau, tegen de. prijzen van begin 1950, worden begroot op ca f 5-1 mrd bruto en ca f S nird netto, dan
vraagt men zich in gemoede af, waar deze gelden vandaan
rhoeten komen wdnneer de Marshall-hulp vermindert of
zelfs ophoudt. Volgens Dr Schouten
1)
zotiden de bruto-
investeringen in 1949 nog geen f 41 mrd hebben bedragen,
terwijl ons over’dat jaar door het buitenland nog aanzien-
‘) Dr D. B.
1.
Schüten: Overheidsfinanciën in de volkshiiis-
houding, tabel 6.
–
lijke’ credieten zijn verstrekt, waarvan niet minder dan
f 768 mln ons werd geschonken. Weliswaar is er in de laatste
jaren een aanmerkelijke verbetering ingetreden in de ver-
houding tussen liet nationaal inkomen en de totale be-
stedinge, gelijk uit de volgende tabel blijkt, maar, nog
steeds_neemt de post
–
,,Credietverlening door het buiten-
land” een belangrijke plaats in, terwijl de investeringen
nog niet liet peil hebben bereikt, dat door het Centraal
Planbureau wenselijk wordt geoordeeld..
1938 1946
1947
1948
1949
Reëel nationaal inkomen
100,0
83,9 94,4
101,3 109,3
Credietvei’!ening enz. door het bui-
tenland
_,_
9,7
13.1
10,1
3,2
Totaal beschikbare middelen
.’…
100,0 93,6
107,5
111,4
11 2,5
Consumptie door verbruikers
……
81,6
“ï’
79,7
82,5
79,7
Bestedingen van de Overheid
. . .
13,0
20,2
18,5
19,3
17,8
Netto-investeringen in bedrijven
.
1,61
..
5,21
9,1
9,6
14,4
Beleggingen in het buitenland
. . .
3,8
–
–
‘-
–
Totale bestedingen
………….
‘100,0
93,8
107,3
111,4
111,9
Bron:
C.B.S.
Uit liet vorenstaande valt derhalve te concluderen tot
een dringend gewenste verhoging van de besparingen.
Dit kan worden bereikt door een stijging van het nationaal
inkomen, d.w.z. van de productfe, welke bij gelijkblijvende
consumptie leidt tot een vergroting van het spaarvolume.
Vergroting van dit spaarvolume is uiteraard ook langs
andere weg te ‘bereiken. Indien men er van uit zou ‘gaan,
dat de totale 1)1,oductie niet of niet voldoende zou kunnen
worden vermeerderd dan zou een vergroting van het
spaarvolume slechts mogelijk zijn bij een vermindering
van de consumptie. Deze laatste weg is speciaal aanbe-
volen dooi’ de President van De Nederlandsche Bank in
zijn laatste jaarverslag en opnieuw genoemd door Prof.
Tinbergen in de voordracht, welke hij heeft gehouden in
de jongste jaarvergadering van de Nederlandse Spaar-
bankbond
2),
als hij constateert: ,,Het is ongetwijfeld zo,
dat er een afnemende spaarzaamheid bestaat. Niettemin
blijkt uit de ervaringen te dien aanzien, dat het element
van vrije keuze bestaat, waardoor wij uit eigen overtuiging
ônze spaarzaamheid kunnen verhogen of verlagen, al
naar mate de omstandigheden dat vergen. Het is daarom
goed om tot slot van dit betoog te ivijzen op de wense-
lijkheid, dat in de eerstkomende jaren onze spaarzaam-
heid nog wat toeneemt. Dat is voor het herstel onzer
bevolkingswelvaart een deugd, mits wij het optre’den van
een depressie weten te vermijden”.
Ook in liet jaarverslag over 1949/50 van de Bank voor
Internationale Betalingen vinden wij dezelfde aanbeveling
terug: ,,Wenn die Marshall-I-Iilfe, wie von Anfang an vor-
gesehen, immer geringer wird, werden sich die einzelnen
Lander in die Notwendigkeit versetat sehen, jede Stbrkung
ihrer Kapitalstruktur in wachsendem Masse mit Hilfe
ihrer eigenen inlhndischen Spartbtigkeit zu bestreiten”
3).
‘FIet is echter algemeën bekend, dat de omstandigheden
ter bevordering van het sparen in de afgelopen jaren
niet bijster gunstig zijn geweest. Verschillende factoren,
welke ivij hier niet opnieuw de revue zullen laten passeren,
hebben er toe geleid, dat aan liet sparen eerder afbreuk
‘is gedaan dan dat het werd ‘gestimuleerd. Bij één hiervan
zouden wij even willen stilstaan en dat is de hoge belasting-
druk. In een zeer overtuigend en goed gedocumenteerd
adres, door enige Kamers van Koophandel gericht aan de
Staten-Generaal
4),
zijn de bezwaren tegen de hoge be-
lastingdruk nog eens opnieuw duidelijic in liet licht gesteld.
Genoemd worden: l’emming van arbeidsiust, remming
van ondernemingsactivjteit, onjuiste bedrijfsfinanciering,
achteruitgang van belastingmoraliteit en niet in de l’aatste
plaats: onvoldoende spaarmogelijkheid. Vanwege dit
“) Prof. Di’
1.
Tinbergen: De betekenis van het sparen voor het
‘herstel van cle volkswelvaart, bie.
16.
Bie.
75.
‘) Adres van de Kamers van Koophandel en Fabrieken voor
Noord-Holland, Zuid-Holland, Noord-Brabant en Utrecht, gericht
aan de leden van de Tweede Kamer der, Staten-Generaal op
14
October
1949.
4 October 1950
ECONOMISCH-StATISTISCHE BERICHTEN
795
laatste argument heeft ook de Nederlandse Spaarhank-
hond met een adres ‘an 8 Februari 1950 aan deleden van
de Tweede Kamer der Staten-Generaal adhaesie betuigd
aan vorenbedoeld adres en gevraagd de scherpe progressie,
welke is verwerkt in het ingediende tarief van de inkom-
stenbelasting en loonbelasting, aanzienlijk te willen
temperen en voorts om de nodige belastingfaciliteiten te
willen verlenen, opdat de spaarmogelijkheden van ons
volk zouden worden vergroot.
Reeds bij verschillende gelegenheden is in de volksver-
tegenwoordiging aangedrongen op bij zondere maatrqgelen
ter bevordering van de kapïtaalvorming. Op een op-
merking, gemaakt hij de algemene financiële beschouwin-
gen over de rijksbegroting voor het dienstjaar 1948 heeft
de Minister van Financiën echter geantwoord:
,,Dcze sug
‘
gestie van het belastingvrije sparen heeft mijn volle
aandacht gehad en ik heb de vraag onder cle ogetj gezien af het ook
mogelijk zou zijn een weg te vinden, (lat voor besparingen een
geringere belasting zou worden betaald clan voor inkomstenbe-
standclelen, die een andere bestemming vinden. Het is mij intussen
gebleken, dat het’s practisch niet mogelijk is, deze gedachte ten
uitvoer te leggen, liet is onmogelijk vast te stellen, hoeveel iemand
uit zijn inkomer
,
heeft bespaard, omdat hij ook bepaalde bestand-
delen van zijn vermogen een andere. bestemming kan geven, die
geheel parallel kan lopen met besparingen uit inkomen, zodat men
gevaar loopt tot een verkeerde telling te komen. Ook is het onmoge-
lijk cle besparing vast te stellen door het inkomen te verminderen
met cle verteringen: (lat zou eisen een perfecte en naar waarheid gevoerde particuliere boekhouding, (lie men nu,eenmaal niet kan
invoeren. –
Er zijn zoclanige bezwaren verbonden aan de realisering van deze
gedachte, dat ik meen op (lie gronden hiervan te moeten afzien’.
liet komt mij voor, dat de aangevoerde argumenten
hiet bijzonder sterk zijn. Immers, hij de Vermogens-
aanwasbelasting wordt ook tot een beperkt bedrag vrij-
stelling gegeven voor besparingen uit inkomsten, ver-
kregen uit bedrijf of beroep. Weliswaar is het betreffende
artikel niet eenvoudig te hanteren, maar dit neemt toch
niet weg, dat, wat daar mogelijk is, ook in andere gevallen
mogelijk geacht moet worden. Dat men hierbij.- gevaar
loopt om fouten te maken behoeft op zichzelf ook nog
geen argument te zijn om deze weg niet in te slaan, maar
dieht er alleen toe te leiden om maatreg’elen te beramen
om deze gëvaren zoveel mogelijk te ontgaan. Het buiten-
land leert trouwens, dat een dergelijke belastingfaciliteit
mogelijk is, al zullen aan deze faciliteit misschien ook wel
enkele bezwaren inhaerent zijn,, maar aan welke belasting-
bepaling kleven’ (leze niet?
Belastingfaciliteiten in Duitsland.
in Duitsland heeft men dergelijke faciliteiten reeds bij
herhaling gekend ). Voor het eerst werd belastingvrij
sparen daar ingevoerd in 1922 en na cle stabilisering werd
een overeenkomstig voorschi-ift overgenomen in de Wet
op de Inkomstenbelasting van 1925. De omstandigheden
voor de bevordering van het sparen waren toen evenwel
weinig gunstig. Na 1922 had men eerst te kampen met een
tijd van toenemende geldontwaarding en het voorschrift
van 1925 hield in een blokkering tot het overlijden van de inlegger of voor een periode van tenminste 20 jaar. Bij de
belastingherziening in 1984 heeft men daarom van be-
lastingfaciliteiten voor spaargelden afgezien, doch in de
loop van ‘1948 zijn zij opnieuw ingevoerd en’ naderhand
nog gewijzigd. De gedachten, welke hierbij hebben
voorgezeten, zijn in het kort samengevat: beperking van
de consumptie en vorming van spaarkapitaal.
Bij de Wet op ‘de Inkomstenbelasting werd de mogelijk-
heid geschapen om. behalve enkele verwervingskosten ook
enkele bijzondere uitgaven in aftrek te brengen op de inkomsten, waarna de belasting over het restant werd
berekend. Tot deze bijzondere uitgaven worden o.a.
gerekend een aantal verzekeringspremies, bijdragen aan
bouwkassen, uitgaven voor philantropische, religieuse en
wetenschappelijke doeleinden, maar ook ,,Beitrhge auf
Grund andet-er Kapi talansammlu ngsvertrhgë, wenn der
‘)
Vgl. Dr W. Jlcnze/H. Schmidt: Steucrbegünstigtes Sparen,
1950.
Zwreck des Kapitalansammlungsvertrags als steuerbe-
günstigt anerkannt worden ist”. Op grond van deze laatste
bepaling heeft men de mogelijkheid in het leven geroepen
om met spaarbanken
6)
o’ereenkomsten aan te gaan,
waarbij de spaarder zich verbindt tot regelmatige perio-
dieke (maandelijkse of wekelijkse) stortingen, welke
binnen een zekere periode niet kunnen worden terugge-
vraagd.
Men kent in dit verband, twee vormen van spaarcon-
tracten. Een algemeen spaarcontact, aan te
gaan
door een
belastingplichtige met een spaarbank, ‘ houdt in eeh
blokkering van ingelegda spaargelden voor de tijd van dl’ie
jaar, zonder dat de spaai’der zich verplicht vooi’ de duur
van 3 jaar regelmatig vooruitbepaalde stortingen te doen.
Bij zulk een overeenkomst mag elke afzonderlijke inslag
in beginsel eerst na verloop van 3 jaren,’beginnend met de
dag van de storting, worden terugbetaald. Ter vereen-
voûdiging worden de stortingen, gedaan tussen 1 Januari
en 30 Juni, beschouwd als te zijn verricht op 1 Januari en
stortingen, gedaan tussen 1 Juli en 31 December, als te
zijn verricht op 1 Juli.
Een tweede, later ingevoerde, vorm is de spaarovereen-
komst met vastgestelde spaarquoten. Bij deze overeen-
komst verbindt de belastingplichtige zich tegenover dé
spaarbank om.voor de duur van 3 jaar regelmatig perio-
dieke stortingen te doen. Werd de spaarovereenkomst
aangegaan na 30 Juni 1950 dan kan terugbetaling van het
totale bedrag der stortingen eerst plaats.rinden een jaar
na de dag van de lahtste binnen een periode van 3 jaar
gedane stortingen. Wordt de spaarovereenkomst hijv. op
1 Januari 1951 aangegaan en heeft de laatste storting
plaats op 15 October 1953, dan mag he’t totaal bedrag
eerst op 15 October 1954 opgenomen woi’den
7).
Tegenover de grotere binding van de spaarder hij cle spaarovereenkdmst met vastgestelde spaarquoten staan
‘grotere belastingfaciliteiten. Opgemerkt kan worden, dat,
althans bij de spaarbanken, deze overeenkomsten zich in
een belangrijk grotere belangstelling verheugen dan de
algemene spaarovereenkomsten. –
Een speciale regeling is nog getroffen ter .voorziening
‘in het geval, dat een spaarder achterstallig is met zijn
verplichte stortingen, terwijl tussentijdse terughetalingen
mogelijk zijn, zij het, dat hier nadelen tegenover staan
(o.a. tenietgaan van belastingvoordelen).i
Tot een bepaald bedrag, dat verband houdt met eelt
algemeen maximum ‘en met de gezinssamenstelling,
mogen deze spaarstortingen van het inkomen worden
afgetrokken. In normale gevallen bedraagt dit maximum
800 DM voor de spaarder zelf, 400 DM voor zijn vrouw en voor elk van zijn kinderen.
De spaarder en de spaarbank mogen déze contraöten
niet tussentijds beëindigen en de spaarbank heeft aan de
belastinginspectie elk jaar een verklaring, in te zenden
omtrent de hoogte ‘van het gespaarde bedrag.
Degenen, die aan de inkomstenbelasting onderworpen
zijn, kunnen het gespaarde bedrag, onder overlegging van
de verklaring van de spaarbank, bij hun aangifte in af-
trek brengen, terwijl de werkgevers van hen, die aan de
loonbelasting onderworpen zijn, onder overlegging van een
verklaring van de spaarbank een belastingvrij bedrag in
aanmerking kunnen nemen. Bij de algemene spaarcontiac-
ten kan uiteraard eerst na afloop van het jaar rekening
worden gehouden met de werkelijke spaarprestaties.
Wordt echter, bijv. in geval vari overlijden van de
spaarder, het ‘spaargeld binnen de 3 jaar terugbetaald,
dan moet de spaarbank deze voortijdige terugbetaling aan
de belastinginspectie mededelen, waarna de inkomsten-
belasting van deze spaarder wordt herzien.
‘) Eenvoucligheidshalve wordt hier gesproken over ,,spaarbanken”
maar dc overeenkomst kan ook worden aangegaan met andere
cred ietinstelli ngen.
‘) Voor overeenkomsten, aangegaan vÖÔr t Juli 1950 gold dc bepaling dat het spaarbedrag kon worden opgenomen na afloop van 3 jaar na cle dag van de eerste storting.
796
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 October 1950
• De uit deze regeling voortvloeiende financiële voordeleii
t.a.v. de te betalen inkomstenbelasting zijn zeker niet
zonder betekenis.
Omtrent de aanvankelijke resultaten van dit belasting-
Vrij sparen bij de Duitse spaarbanken in het laatste kwar-
taal 1949 lichten ons volgende cijfers in
8),
Tegoed
.
Toeneming
0)c
_
o
0d
S
i
.E
.E
10
1949
September
20:1
1,05
–
October
…. ….
.20,8
1,52
. 9,7
.
6,2.
26,3
November
……..
37,7
1,87 ,
7,9
6,8,
17,0
December
. . . .
52,6
2,48
14,9
7,2
20,4
Interessant zijn ook nog enkele’ gegevens, ontlend
aan een statistiek van de Sthdtische Sparkasse in Kagisruhe,
waar op 31 December1949 in totaal 849 van,deze spaar-
contracten liepen. Per 12 October 1949 waren er 450 van
dergelijke contracten, zodat een toeneming-van 85 pCt
in minder dan 3 maanden kon worden waargenomen.
Over de beroépen van deze spaarders licht ons de
volgende tabel in.
op
12
op’31!
op 31
October
October
•December
–
Oct./Dcc.
toeneming
a)n-
c-
aan-
–
aan-
ct
aantal
tal tal
–
tal
Arbeiders
7
1,5
74
11,1
87
10,3
80
33,4
180
27,1
221
26,0
68
Ambtenaren
96
21,0
126 19,0 183
21, 4
87
Beambten
…….153
Vrije beroepen
..
110
.
22
.
24,0
143
21,6
182 29,8
72
handel
……..
4,8
53
8,0
65
7,6
43
Industrie
70
.
15,3
88
13,2
111
12,9
41
Totaal
………
458
664
849
391
1-let volgende staatje geeft enige inlichtingen omtrent
de hoogte van de maandelijkse spaarquoten.
op 12
October
op 31
December
aantal
pOt
aantal
pOt
tot
20
D1I
. .
101
22,0
‘
243
28,4
50
,,
. .
231
50,4
398
46,9
100
,,
. .
89
19,4
158
18,6
200
. .
30
6,5
43 5,1
300
4
0,9
5
0,7
boven
300
,,
. .
3
0,8
2
0,3
,Nationale spaai’i’eken in gen”.
‘Naast vorenbedoeld systeem – laten zich nog andere
mogelijkheden
,
denken om het sparen daadwerkelijk te
bevordei’en. Een aantal jaren geleden Sverd door mij in
kleinere kring de gedachte geopperd om over te gaan tot
het creëren van zgn. nationale spaarrekeningen, wrelke
voornamelijk zouden worden dienstbaar gemaakt aan het
hedrijfssparen. De uitwerking van deze gedachte komt,
met weglating van details, hierop neer, dat de werknemers
zich zouden verbinden telkens voor een periode van een kwartaal of een half jaar
1
tot het sparen van een bepaald gedeelte van hun loon, welke spaarquote gebonden zou
zijn aan een minimum en
–
een maximum bedrag. De werk-
gever zou deze spaargelden afhouden op het loon en ze
maandelijks afdragen aan een aplarbank, welke laatste
voor
(iü
adininstratio zorg zou dragen en daarvoor af-
zoiidci’Iijke rekeningen (,,nationale spaart’ekeningen”) zou
aanleggen. –
Om de invoering van deze rekquingen to bevorderen,
zou daaraan moeten worden verbonden enigerlei attractie,
welke dan zou kunnen worden gevonden door aan de op
5)
,,Sparkasse” van
15
Februari
1950.
het einde van het jaar hij te schrijven rente een zekere
suppietierente toe te voegen, welke gaandeweg zou moeten
toenemen. Zo zou, om de gedachten te bepalen, aan het –
einde van het tweede jaar 20 pCt van de door de spaarbank
vergoede rente als suppietierente kunnen worden bijge-
schreven; aandhet einde van het derde jaar 30 pCt, aan
het einde van het vierde jaar 40 pGt en zo vervolgens,
zulks gedurende een periode van 4, c.q. 5 jaar
9
). In deze
gedachtegang zou de suppletierente moeten worden ver-
goed door ‘s Rijks Schatkist
10).
Een aantrekkelijkheid,
die in dit systeem schuilt, ligt in het feit, dat de -rente-
vergoeding stijgt met de grootte van het gespaarde bedrag
en met de duur van de binding. Daarom z’ouden de terug-
betalingen a priori niet aan bijzondere beperkende be-
palingen onderworpen behoeven te zijn, omdat deze
zich a.h.w. zelf straffen, doordat de suppletierente zoveel
minder wordt. –
De vraag kan uiteraard gesteld worden, of deze hogere
rentevergoeding een voldoende attractie zal zijn. Naar
mijn mening mag deze vraag bevestigend worden beant-
woord, wanneer men dit systeem vergelijkt met de
werkingssfeer van volksverzèkeringmaatschappijen en
spaarkassen. Bij deze in$tellingen heeft men te doen met
regelmatige stortingen, welke soms zelfs gedurende vrij
lange termijn gebonden zijn. Wanneer dekking van het
overlijdensrisico niet Veen eerste vereiste is, lijkt mij het
onderhavige systeem te prefereren boven dat van de hier
bedoelde bedrijven, omdat deze bedi’ijven met belangrijk
hogere kosten- werken dan de spaarbanken en omdat zij
gericht zijn op het maken van winst, welke dus bij het
vaststellen van de tarieven moet worden ingecalculeerd.
Conclusie.
Bovenstaande gedachten worden gaarne voor beter
gegeven. Doel van deze beschouwing is slechts geweest.
om
nog eens weer de aandacht te vragen voor een doel-
matige bevordering van het sparen. Indien het de Regering
werkelijk ernst is met haar stre en om het sparen daad-
werkelijk te bevorderen, dan geve zij daai’van een ovi’-
tuigend bewijs door het sparen aantrekkelijker te maken
dafi het velen nu voorkomt.
Als tegenhanger van fiscale faciliteiten, zoals deze
bestaan bij premies of koopsommen, die betaald worden
voor een Iijfrenteverzekering, lijkt een faciliteit ter bevorde-
ring van het sparen, zij het dat deze gepaard gaat met
enige opoffering voor de Schatkist, niet onredelijk.
Amersfoort.
Dr
I.R.
A.
BUNIN&.
0)
Deze perientages zijn volkomen arbitrair bedoeld.
10)
De noodzakelijke contrôle hierop zou, wat de algemene
spaarbanken betreft, kunnen wordpn verricht door de Nederlandse
Spaarbankbond/Vakgroep Algemene Spaarbanken, ter gelegen-
heid van de regelmatig vanwege dit orgaan uitgeoefende contrôle
van de balans
–
en de verlies- en’ winstrekening der aangesloten
sbaarban ken.
DE VIERDE LOONRONDE.
Op grond van een stijging van de kosten van levens-
onderhoud en de daarmede gepaard gaande daling van
het reële loon heeft de Regering enige weken geleden
wederom een loonsverhoging goedgekeurd.
Alhoewel sinds de devaluatie van September 1949 de
prijsstijging aaivankelijk binnen redelijke grenzen bleef,
veroorzaakten nI. in de laatste maanden de internationale
spanningen een nieuwe daling van het reële loon.
Ongetwijfeld zouden de reële lolleli economisch bezien
op peil mogen blijven,, en uit sociale overwegingen zelfs
moeten blijven, indien de pi’oduchie’ voldoende was om,
zelfs bij een stijgend prijsniveau op de wereldmarkt,
dézelfde omvang van de invoer en binnenharidse consumptie
te handhaven.
Ook zou het denkbaar zijn, dat liet, om zuiver sociale redenen, gewenst was de’ onsumptiemogelijkheden van
10
100
1.000
II!
4 October 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
797
de lagere inkomensklassen ten koste van die der hogere
op peil te houden.
In het volgende zal worden nagegaan in hoeverre het
een of het ander het geval is geweest en de vierde loon-
ronde verantwoord was. • Niettegenstaande een opmerkelijke stijging sinds 1945
was de •roductie van Nederland zelfs véôr de jongste
prijsstijging op de wereldmarkt nog steeds onvoldoende
om de invoer te betalen. Dit blijkt uit de niet-sluitende
betalingsbalans en de financiering van een deel der bin-
nenlandse investeringen met Marshall-hulp.
De stijging van het prijsniveau, die zich gedurende de laatste maanden op de wereldmarkt heeft voorgedaan,.is
een gevolg van toegenomen vraag in verband met voor-
raadvorming en bewapening. Deze, vraag, richtte zich
sterker op de producten, die Nederland importeert, dan
op de producten, die Nederland exporteert. De prijzen
van de importgoederen stegen hierdoor sterker dan die
van de exportgoederen, zodat de ruilvoet achteruitging.
Zôlang ons land tegenover de toegenomen. schaarste
van wereldmarktprducten niet een zodanige stijging dci’
productie stelt, dat de duurdere import betaald kan wor-
den, komt de stijging van het prijsniveau op de wereld-
markt neer op een daling van het reële nationale inkomen.
1-let zou uitermate gevaarlijk zijn de investeringen te verminderen. Immers, doet men ‘dit, dan, zullen de ver-
minderde inveeteringën over enkele jaren, via een ïnferieur
geworden industriële uitrusting, de prodüctie verder doen
teruglopen; een sterke daling van het reële inkomen wordt
dan zeer waarschijnlijk. .
FIGUUR 1.
(Dubbel logariihmische schaalverdeling)
Aantal aangeslagenen boven een bepaald inkomen
(x 1.000).
Inkotiten
(x t 1 .000)
inkomensverdeling
1948.
inkomensverdeling
1938/1939,
gecorrigecrd voor waarde-
verandering van dc gulden en bevolkingsgroei.
De consumptie van ons volk als geheel zal dus kleiner
moeten worden. –
Nu zou men kunnen stellen, dat deze vermindering in
consumptie alleen ,dor., de hogere inkomensidassen ge-
dragen moet worden.. Zo wil de vierde loonronde klaar-
blijkelijk voorkomen, dat. zij gedragen wordt door de
loontrekkers, die minder dan f 3.1300 per jaar verdienen.
/ Men bedenke intussen wel, dat dit voor een deel neer-
komt op afwenteling van deze last op andere kleine, doch
vaste, inkomens, zoals pensioenen. In dit verband moet
moet worden gewezen op de moeilijkheden, waarmede vele
liefdadige instellingen te kampen hebben; immers, vaak
bestaat huïi inkomen uit vaste contributies.
Afwenteling van de gehele last der toegenomen schaarste
op de hogere inkomensklassen komt neer op inkomens-
nivellering. Om te zien in welke mate deze reeds heeft
plaats gehad moet men de na-oorlogse inkomensverdeling
met de vooroorlogse vergelijken
1).
Enige maanden geleden publiceerde het C.B.S. hierover
de eerste cijfers
2).
Deze cijfers Jebben betrekking op het
jaar 1948. Zij kunnen voor de huidige situatie zeker nog
als representatief worden beschouwd.
In de figuren 1 en II en in de tabel is getracht de wijzi-
ging, welke ten opzichte van 1938 in de inkomensverdeling
heeft plaatsgehad, weer te geven.
‘) Het spreekt van zelf, (lat men ter beoordeling van socialc ver
–
houdingen de personele inkomensverdeling dient te beschouwen.
Vaak begaat men de fout bij het bezien van deze problemen de
winsten van de ondernemingen als maatstaf te nemen; m.a.w. de
functionele inkomensverdeling.
‘) Zie hiervoor o.a. hpt artikel van
J. P. A.
Visser in ,,Economisch-
Statistische Berichten” van 30
Augustus
1950.
FIGUUR II.
(Dubbel lögarithmischc schaalverdeling)
Aantal aangeslagenen boven een bepaald inkomen
(x 0.000).
1 O.00
1.00
1
10
‘•
1
–
10
100
1.000
Inkoliten, gccorrigcerd voor inkomstenbelasting
(x f1.000)
1
nkomcnsvercicling
1948,
gecorrigcerd voor inkoutstelt-
belasting
1948.
‘inkomensverdeling
1038/1939,
gccorrigecrd voor inkoin-
stenhelasting
1938/1939,
level’s gecorrigcerd voor waar-
deverandering van de gulden en bevolkingsgroei.
798
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 Octobcr 1950
De curven zijn zgn. ,,lijnen van Pareto”; zij zijn getekend
op een dubbel-logarithmische schaalverdeling. horizontaal
is afgezet de hoogte van het inkomen, verticaal het aantal
personen, dat dit inkomen of een hoger inkomen geniet.
Figuur 1 stelt vooÏ de verdeling van de bruto-inkomens
over de in komens trekkers voor de belastingjaren 1938/39
en 1948. Om de gegëvens voor dezé beide jaren onderling
v,ergelijkbaar te maken, zijii de inkomens van 1938/39
gecorrigeerd voor veraideringen in de kosten van levens-
ônderhoud en do aantallen inkomenstrekkers van 1938/39
voor de bevolkingsgroei.
Figuur II stelt voor de verdeling van de inkomens na
aftrek van de inkomstenbelasting voor gehuwden met
2 kinderen, resp. in 1938/39 en 1948.
De helling van de Pareto-lijn is een mâatstaf voor de
ongelijkheid der inkomens in die zin, dat een steilere lijn
een mindere mate van ongelijkheid betekent dan een
minder steile.
Bij’ beschouwing van Lig. 1 blijkt, dat de ongelijkheid
in 1948 aanzienlijk kleiner was dan in 1938/39. De aantal-
len aangeslagenen boven f 15.000 zijn verminderd, terw’ijl
die beneden f 15.000 zijn toegenomen.
Fig. II toont, dat de sterk toegenomen progressie van
de inkomstenbelasting de nivellering nog verder heeft
doorgevoerd. De aantallen personen, die na betaling van
de inkomstenbelasting meer dan f 4.500 overhielden, zijn
verminderd, terwijl alle groepen van f 4.500 of minder zijn
toegenomen in aantal.
Hoeveel meer de lasten van de daling van de welvaart en
de stijging van de belastingen op de hogere inkomens
drukken dan op de lagere, blijkt ook uit de volgende tabel.
– . Inkomeneklasse Inkomensklasse
Groep inkomenstrekkers
in
1.38f39-
in
1948
‘(in guldens van
1948)
1.000
hoogst aangeslagenen
80.000 of
meer
33.000 of
meet’
volgende
1.000
aangeslagenen
57.500-75.000 27.000-33.000
3.000
,,
38.000-57.500
20.000-27.000
5.000
,,
27.000-38.000 16.500-20.000
40.000 .
18.000-27.000 13.000-16.500
30.000
–
11.000-18.000 9.000-13.000
50.000
,,
7.500-11.000 6.800— 9.000
11
100.000
5.300— 7.500 ‘5.200—’ 6.800
11
1.000.000
1.750— 5.300 2.100— 5.200
De cijfers zijn het resultaat van een grafische interpolatie
langs de Pareto-lijnen; er is dus weer gecorrige’erd voor
bevo&ingsgroei en waardedaling van de gulden.
Ongetwijfeld zou de inkomensnivellering nog sterker
spreken,- indien men rekening hield met de druk van
andere belastingen en het feit, dat de besteding van de
belastinggelden door de Overheid als regel in meerdere
mate de lagere inkomensklassen ten goede komt dan .de
hogere 3).
Men kan van mening verschillen over de vraag, in hoe-
verre de vooroorlogse inkomensverdeling sociaal gerecht-vaardigd was’ en in hoeverre de inmiddels plaatsgevonden
correcties hierop voldoende waren. Men bedenke echter
steeds, dat verhoging van hetnominale loon slechts verdere
correctie geven kan, indien men in staat is de productie
te vergroten (en dan niet achteraf, maar eerst!), of de
consumptiemogelijkheden van andere groepen inkomens-
trekkers te beperken zoiider schade voor de arbeids-
productiviteit.
De consequentie van té grote inkomensnivelieHng kân
zijn, dat de stimulans in de mensen om iets te bereiken
weggenomen wordt, zodat de productie onvoldoende stijgt
of zelfs daalt. Het komt ons voor, dat dit stadium thans
bereikt is. Reeds meermalen hoorde men stemmen opgaan
over het te kleine verschil tussen de lonen van ongschoo,lde,
geschoolde en leidinggevende arbeid, waa’door de neiging
om zich in te spannen kleiner wordt. Wanneer dit het
geval is zal de totale som der reële inkomens op een lager
3)
Men zie hiervoor: Ir
H.
Vos: ,,Enige kwantitatieve onder-
zoekingen over de betrekkingen tussen overheidsfinanciën en
volks-
huishouding”,
bie. 122
t/m
153.
niveau komen te liggen dan anders het geval geweest zoh
zijn, en zullen de prijzen de lonen welda weer voorbij-
streven.
I –
Indien een verhoging van de reële lonen momenteel
sociaal niet noodzakelijk en economisch nog niet mogelijk
is, blijft als enige rechtvaardiging voor de zo .langzarher-
hand- gebruikelijk geworden loonronden over de (ver-
onderstelde politieke noodzaak: De noodzaak nl. orii te
voldoen aan deaandrang’van een’deel van de bevolking,
dat, in de vorm van stakingen, politieke machtsmiddeien
bezit. Een aandrang, die, blijkens het bovenstaande, in
,de huidige situatie niet rationeel te noemen is wanneer
verhoging van het nominale -loon op de duur toch niet
leidt tot een op peil houden van het reële loon.
Samenoatiing’en conclusie.
Het productiepeil moet nog steeds onvoidoènde geacht
worden; dit valt af te leiden uit de niet-sluitende betalings-
balans-en een nauwelijks voldoende te achten ‘investerings
niveau.
Kan men de productie niet voldoénde opvoeren om
bovendien’ het hoofd te bieden aan de in ons nadeel ver-
anderende ruilvoet, dan zal de nationale consumptie
moeten dalen. Het zou ecônomisch volkomen onverant-
woord zijn de alternatieve weg te -bewandelen, ,nl. die van
vermindering der investeringen. –
De lasten van de tweede wereldoorlog eh van ïerschil-
lende na-oorlogse gebeurtenissen blijken zo-groot te zijn,
dat het onwaarschijnlijk is, dat zij, zonder schade voo
de gehele economie, door slechts een deel der inkomens-
trekkers gedragen kunneh worden. Waarschijnlijk heeft
reeds een te sterke inkomeosnivellering plaatsgevonden.
Zou de mentaliteit van de bevolking zo zijn, dat zij de
consequenties van deze harde feiten niet wil âanvaarden,
dan ziet het er voor Nederland in de toekomst somber uit.
H.
GORIS.
J. C.
RAMAER.
–
/
–
OORZAKEN EN BESTRIJDING DER
‘WERKLOOSHEID.
–
lIet was een goede gedachte van het bestuur der Ver-
eniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek een tournooi te organiseren tussen anti-planners en planners.
Al kan men Tredelijkerwijze niet verwachten, dat door een
dergelijke discussie de kloof tussen de ov’ertuigingen van beide kampen ook maar voor een miniem deel zal worden
overbrugd, het aandachtig beluisteren der wederzijdse
overwegingen kan de eerbied versterken voor elkanders
eerlijke overtuiging – en daarmede is reeds veel gewonnen.
Er blijven uiteraard tal van punten, waar een dergelijk
steekspel tussen jersonen, die uit een volkomen verschil-
lende wereld spreken, bij de toehoorder een onbevredigend
gevoel achterlaat. Wij zullen er van afzien deze de revue
te laten passeren. Slecht’s op één punt
zullen
wij in het kort
ingaan; nI. op de controverse tussen Prof. Hayek en de
heer A. Vermeulen over de voor bestrijding van werkloos-
heid aan te wenden middelen. Het merkwaardige is, dat
beide partijen zich l)aseren op hetzelfde uitgangspunt en
als gcnolg daar nan
tot hun diametraal tegenovergestelde conclusies kwamen, terwijl, naar onze overtuiging, juist
dit uitgangspunt aanvechtbaar is.
Prof. I-Iayek ontwikkelde zijn betoog, kort samengévat,
als volgt. Elk weldenkend econornist zal erkennen, dat
een werkloosheid, welke haar oorsprong heeft in de
conjunctuurontwikkeling, op doelmatige wijze kan worden
besti’eden met monetaire middelen. Helaas echter zullen
er steeds tevens structurele elementen in het spel zijn.
Deze beide zijn in de praktijk niet te scheiden. Voor be-
strijding van structurele werkloosheid zijn monetaire
maatregelen niet alleen niet doelmatig, .maar wanneer
Rotterdam.
4 October 1950
ÉCÔNOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
799
men ‘ze in dat gevâl aanwèndt, zullen ze• onafwendbaar
inflatie ontketenen, met als consequentie grotere werk-
loosheid in de toekomst. Ergo, het hanteren van monetaire
maatregelen bij de bestrijding van werkloosheid is altijd
verwerpelijk.
Hiertegenover stelde de heer Vermeulen, dat inderdaad
conjuncturele werkloosheid en structurele verlcloosheid
niet te scheiden zijn; dat evenwel de werkloosheid een ‘zo
ernstig kwaad is, dat bestrijding daarvan vôér alles dient
te gaan; dat het daarom verantwoord, ja zelfs geboden
is een iiddel, over de doelmatigheid wdarvan voor
bestrijding van een der beide hoofdgroepen van werk-
loosheid men het eens is, steeds te hanteren; er’ dat het
gevaar van inflatie, als zijnde eèn wel groot, maar toch
relatief minder ernstig kwaad, daarbij aanvaard diefrt te
worden.
Tot zover do heren Hayek en Vermeulen. Men ziet het:
een brug schijnt nduwe.lijks mogelijk. Hayek stelt, dat
monetaire middelen bij Structuurwerkloosheid fout zijn
en dat
dus,
als gevolg van de onscheidbaarheid van con-junctuur- en structuurwerkloosheid, deze middelen stéeds
verwerpelijk zijn. Vermeulen stelt, dat van deze zelfde
middelen bij conjunctuurwerkloosheid soulaas verwacht
mag worden en dat
dus, k
vederom als gevolg van de o-scheidbarheid van beide soorten werkloosheid, ze steeds
gehanteerd_dienen te worden.
Zoals vermeld, ligt naar onze mening de kern van het
verschil in conclusie bij het gemeenschappelijke uitgangs-
punt. En juist dat gemeenschappelijke uitgangspunt is
vdlgens ons niet juist. Conjunctuurwerkloosheid en struc tuurwerkloosheid zijn wel degelijk te onderscheiden. Wij. erkennen gaarne, dat veelal beide oorzaken in rnengvorm
optreden en ook, dat de ons ter beschikking staande cri-
teria nog geenszins volmaakt zijn. Maar dit laatste mag
stellig geen rëden zijn de onscheidbaarhed als dogma te
aanvaarden; integendeel, het dient een aansporing te
vormen oiis onderkenningsvermogen
01)
dit voor de
sameniëving zo uitzonderlijk belangrijke gebied te scherpen.
En bovendien, het inzicht waarover, wij thans reeds
beschikken, vormt stellig al een voldoend hechte ‘grondslag
om. er met de nodige voorzichtigheid beleidsmaatregelen
op te baseren. Overzien wij in het kort ons arsenaal van
criteria dan zien wij, dat principieel het onderscheid vol-komen duidelijk is: een werkloosheid is van:coiijunct’ele
aard w’anneer zij haar oorsprong vindt in eenbelemmering
in de doorstroming van koopkracht – of, met andere
woorden, in oppotting op enig punt van de kringloop,
terwijl een werkloosheid van structurele oorsprong is
wanneer wèl een volledige doorstroming van ‘koopkracht plaatsvindt maar deze zich door welke oorzaken dan ook,
in onvoldoende mate richt op de bedrijfstak, die, en/of
het geest of land dat, dooi werkloosheid wordt geteisterd.
hieruit volgt, dat het enerzijds inderdaad verantwoord
en doelmatig is bij conjuncturele werkloosheid door mone-
taire maatregelen cle beschikbare koopkracht te ver-
groten. Dit heeft het directe effect van compensatie der
oppotting, waaidoor de effectieve koopkracht weer op peil
kan worden gebracht, terwijl hot indirecte gevolg zal zijn, dat de neiging tot oppotling vermindert.en dus de oorzaak
clei’ stagnatie in de doorstroming wordt weggenomen.
Anderzijds volgt uit de genoemde principiële kenmerken
inderdaad, dat het hanteren van ditzelfde middel bij
structurele werkloosheid onjuist zou zijn. In het algemeen
immers zal men door monetaire middelen de koopkacht
in alle sectoren of althans over een breed veld verhogen. Vergroting der koopkracht tot een zodanig niveai, dat de
werkloosheid in de bedreigde sector wordt geabsorbeerd,
zal derhalve noodzakelijkerwijze gepaard gaan ihet het
scheppen van overmaat van koopkracht in andere sectoren,
met andere woorden van inflatie.
hier zal rhen dus andere.middelen te baat moeten nemen.
Een volledige beschrijving daarvan zou stellig buiten het
kader van ons thema vallen: Volstaan zij daarom met aan
te tekenen, dat de bestrijdingsmiddelen gekozen dienen
te worden aah de hand van een nadere analyse van de
oorzaken van een teruggang in de vraag in het – door
werkloosheid aangetaste bedrijf, gewest of land. Wanneer
deze gezocht dient te worden in een verschuiving der
behoeften dan dient een blijvende ihkrimping der produc-
tie aanvaard te worden en zou het zelfs onjuist zijn te
trachten deze productie door monetaire of andere middelen kunstmatig op peil te houden. De Overheid kan in dit geval
de helpende hand bieden dooi’ de omscholing van arbeids-
krachten te organiseren en eventueel te financieren en
ook door de financiering van de nodige investeringen voor
andere producties te vergemakkelijken. Dezelfde middelen
liggen voor de hand bij het wegvallen van productie-
mogelijkheden, zoals de turfwinning en de Zuiderzee-
visserij.
Blijkt de oorzaak echter .te liggen in een relatieve ver-
mindering der concurrentiekracht van het betreffende
bedrijf, gewest of land dan zullen de te treffen maatregelen
.vooral gericht dienen te zijn op verlaging der productie-
kosten.
– Zo kan men voortgaan met de opsomming van de logi-sche en voor de hand liggende maatregelen ter bestrijding
van st’uctaiele werkloosheid, welke bijv. haar oorzaak
vindt in een snelle ‘toeneming der bevolking, waarbij
kapitaalvormingof scholing ten achter blijven of in nog
andere oorzaken.,.
Is hetru echter mogelijk het hierboven vermelde prin-
cipiële onderscheid tussen conjunicturele en structurele
werklooshéid te conicretiseren in een samenstel van in de praktijk. hanteerbare criteria?
Wij menen van wel. Een redelijk betrouwbaar uitgangs-
punt wordt gevormd door een vergelijkende analyse van
d ontwikkeling van werkgelegenheid en omzetten in de
bedreigde’ bedrijfstak met die in andere bedrijfstakken en
met de ontwikkeling van het inkomen der afnemers.
Blijkt het, dat erkgelegenheid en omzetten in de ‘be-
– treffende bedrijfstak’ niet ten achter blijven bij die in
concurrerende bedrijfstakken, dan kan men concluderen,
dat dé werkloosheid van conjuncturele oorsprong is. Dit
zal in het algeméen gepaard gaan – en de zekerheid van
onze conclusie wordt dan versterkt met een daling van
het inkomen der afnemers. Blijken daarentegen de werk-
gelegenheid en omzetten der concurrerende bedrijfstakken
en het inkomen der afnemers op peil te zijn gebleven
dan zal men tot een structurele oorzaak moeten besluiten.
Een analoog criterium kan uiteraard worden geformuleerd
voor het onderkennen van een werkloosheid, welke niet
in een bepaalde bédrijfstak maar in een bepaald gewest of
land optreedt.
Wij volstaan met deze summiere indicatie. Ons doel was
niet een volledige determineertabel op te stellen maar
uitsluitend om in het licht te stellen, dat het onjuist zou
i zijn ons neer te leggen bij een vermeende onscheidbaarheid
van de oorzak’en van werkloosheid. Hoe onvolmaakt ons
arsenaal ook op dit moment nog moge zijn, het biedt reeds
een benaderend houvast, ook voor een kwantitatieve
analyse van de in de prâktijk gebruikelijke rnengvormen.
En de onderkenning en onderscheiding is van essentieel
belang, juist omdat de doelmatige bestrijdingsmiddelen
voor de ene soort werkloosheid effectloos en zelfs schade-
lijl.c zijn indien toegepast bij bestrijding van de andere
sbort.
‘s-Gravenhage.
M. N. EKKER.
800
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 October 1050
EEN BEDENKELIJK VOORSTEL ÏNZAKE
DUITSE MERKEN.
Ook in de boezem van.de
,,Trade Mark Protection So-
ciety:’ te Londen houdt men zich met de behandeling van
de Duitse merken bij het toekomstige vredesverdrag met
West-Duitsland bezig. 1-Jet is ongetwijfeld interessant na
te gaan, hoe deze in .1871 opgerichte Vereniging tot het
behartigen van de belangen van merkenhouders in het
Verenigd Koninkrijk zich deze behandeling voorstelt, te-
meer, indien men bedenkt, dat van alle geallieerde mogençl-
heden het ongetwijfeld Groot-Brittannië is, dat, vooral
uiteraard van VTestduitse, doch ook van andere zijde,
veelal van naijver op de overwonnen staat wordt beticht.
De grondstellingen, waarvan de T.M.P.S., volgens een
onlangs aan het ,,Markenverband BV.” toegezonden
memorandum uitgaat, zijn de volgende:
de geallieerden zijn bevoegd alle Duitse vermogens-
bestanddelen in hun land tot Jiet goedmaken van oorlogs-
verliezen te benutten. Onder de Duitse vermogensbestand-
delen in het buitenland valt ook de ,,goodwill” van
Duitse firma’s, evenzeer als bijv. een banksaldo of ander
Duits vermogen;
de oodwili van een firma is onverbreekbaar met
haar handelsmerken verbonden, ja zelfs bestaat vaak deze,
overigens abstracte, godwill, wat de mteriële waarden
betref t, uit niets anders dan de Hahdelsmerken. Waar nu
de geallieerden het recht hebben Duitse buitenlandse ver-
mogensbestanddelen ten behoeve van reparatiedoeleinden in beslag te nemen, moet, indien de buitenlandse goodwill
van Duitse firma’s als zulk een vermogensbestanddeel
wordt beschouwd, daaruit ook volgen, dat de geallieerden
bevoegd zijn Duitse handelsmerken in beslag te nemen,
welke in hun land gebruikt worden of geregistreerd zijn;
de Duitse buitenlandse vermogensbestanddelen moe-
ten ten nutte van het algemeen en niet van de enkeling
worden aangewend. De T.M.P.S. gaat er van uit, dat slechts
bij toepassing van dit beginsel het onder 1. genoemde
voorschrift, namelijk, dat het gebruik van Duitse vermo-
gensbestanddelen tot herstel van oorlogsschaden moet
dienen, tot zijn volle recht kan komen. Wanneer echter
aan ondernemingen, welke niet de oorspronkelijke eigena-
ressen zijn, de mogelijkheid verleend wordt, algemeen be-
kende merken te gebruiken, dan ontstaat er zeer waar-
schijnlijk een verwarring, welke aan het publiek eerder
schade herokkent dan dat het voordeel uit het gebruik
van Duitse merken kan putten.
–
Van deze drie grondstellingen zijn de eerste en tweede
in de bepalingen van de Herstelconferentie van Parijs
(Januari 1946) verankerd, zodat de T.M.P.S. daaraan
weinig heeft toe te voegen. De derde echter is meer op
een subjectieve mening gebaseerd en wordt daarom in het
genoemde memorandum ook nader uitgewerkt, hetgeeii
op de volgende wijze geschiedt.
• De Vereniging keurt het verlenen van licenties of de
verkoop van Duitse handelsmerken aan derden af. Niet,
omdat daardoor de vroegere Duitse eigenaar – althans
voor zover het zijn export betreft – zou worden benadeeld,
doch uit bezorgdheid voor het algemeen welzijn in het eigen
land en andere geallieerde landen. Daarom is het ook af
te keuren, dat cle beheerder van het vijandelijke vermogen
in verschillende staten niets gedaan heeft om schending
van Duitse warenmerken tegen te gaan. De,Vereniging
beschouwt het immers als de plicht van de beheerder tegen
elk geval van’ schending, hetwelk te zijner ore komt, op
te treden. 1-let zou daarom aanbeveling verdienen, indièn
de. Duitse eigenaar van een merk zijn Britse zakenvrienden
zou verzoeken in geval van schending van het warenmerk
de beheerder tot het nemen van maatregelen aan te sporen,
en wel uitsluitend in het algemeen belang. In verband met
deze opvatting – liet dienen van het belang van -het g&
allieerde publiek – stelt de T.M.P.S. de geallieerden voor
ten aanzien van de Duitse merken in het buitenland de
volgende maatregelen te treffen:
een speciaal register voor bevroren merken in te
stellen;
hirin alle op naam van Duitse onderdanen véôr
Mei 1945 ingeschreven handelsmerken te registreren, zulks
onder voörbehoud van het recht van geïnteresseerde derden
om zich tegen deze registratie te verzetten, omdat het
merk .inderdaad niet aan de Duitse onderdanen, doch aan
hèn toebehoort. Ook registratie van door Duitse onder-
danen v66r Mei 1945 wèl gebruikte, doch nièt geregistreerde
merken zou in dit. register moeten geschieden; het recht op deze bevroren merken zou aan de Staat
moeten worden overgedragen; de Staat zou daardoor niet
slechts het recht verkrijgen misbruik door derden tegen
te gaan, hij zou van dit recht inderdaad ook op krachtige
wijze gebruik dienen te makën. De Staat zoû dit recht ir
elk geval gedurende 15 jaren moeten uitoefenen, doch
deze termijn zou individueel verlengd moeten worden,
indien na afloop daarvan voor een- bepaald merk zou
blijken, aat het in het verkeer nog steeds als het reclame-
schild voor het product van de betreffende .Duite produ-
cent dienst doet.
De T.M.P.S. is derhalve van mening, dat het de voorkeur
verdient de merken door het treffen van bovengenoemde
maatregelen ten bate van het algemeen belang te bevriezen
boven het recht van gebrpik er’van aan derden te geven.
Het memorandum van de T.M.P.S. eindigt met het
advies aan Duitsers en Duitse firma’s om het kloeke besluit
te nemen de oude merken te vergeten, net te doen of deze
er nooit zijn geweest en nieuwe merken aan te nemen. Waar
reeds een periode van tien jaren is verstreken, waarin de
merken in het buitenland’ niet. meer konden worden ge-
bruikt, moet men zich, aldus het advies, niet langer door
het verledèn laten beïnvloeden, doch in de toekomst zien. Het ‘moet, zegt de T.M.P.S., voor Duitsers en hun firma’s
niet moeilijk zijn binnen korte tijd voor hun artikelen door
kwaliteit, billijkheid en andere eigenschappen, een goede naam te verw’erven en een nieuwe goodwill te scheppen,
welke spoedig de concurrentie van anderen, die van ont-
eigende merken gebruik maken, terzijde zal schuiven. De
T.M.P.S. eindigt met dp mededeling, dat zij ter beschikking
blijft, indien men haar raad of hulp nodig heeft. Tot zover het memorandum dezer Britse Vereniging.
Het is duidelijk, dat de T.M.P.S. onveranderd op het
in art. 6 van de besluiten der Parijse Herstelconferentie
neergelegde beginsel staat resp. op liet juridisch drkende
standpunt, dat handelsmerken een• vermogensbestanddeel
zijn. Doch zij erkent tevens, dat de merken tot de goodwill
van de Duitse firma in het buitenland behoren, en dat deze
goodwill overigens slechts ideële waarde heeft: slechts de mèrken zouden van die goodwill een tastbaar bestanddeel
uitmaken.
Hierin ligt echter een gewild-onlogische constructie op-
gesloten. Indien men erkent, dat de merken aan de goodwill
vastzitten, en indien men de goodwill een ideëelbestand-
deel noemt, dan is er immers geen aanleiding om nu, juist
voor de •mèrken een uitzondering te maken, en nu juist
dèze het ideële karakter te ontzeggen. Men kan zich niet
aan de stellige’indruk onttrekken, dat deze uitzondering
slechts wordt gemaakt, opdat de confiscatie van dit ge-
deelte van de goodwill, welks inbeslagneming overigens
nièt mogelijk is, iv(%l mogelijk wordt gemaakt. In het feit,
dat overigens de inbeslagneming van de goodwill niet
mogelijk is, ligt de erkenning opgesloten, dat de goodwill
aan het in Duitsland gelegen producerende bedrijf ver-
bonden is
1
).
‘) Vandaar, dat, indien zich in een geallieerde staat een volledig
producerend dochterfledrijt bevind t, de inbeslagneming de goodwill
impliceert en deze eo ipso door zijn onverbrekelijke verbondenheid
daarmede, ook mede in geallieerde handen moet overgaan, de nier-
ken daarbij inbegrepen; zie mijn opstel in ,,E.-S.B!’, ,no. 1726 van 7 Juni 1950.
4 October 1950,
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
801
Doch indien de good*ill aan de plaats van productie
gebonden is, is dus ook het merk daaraan gebonden. De
T.M.P.S. merkt immers zelve op, dat het merk een onder-
deel van de goodwill van de producent is. Doch daar dan
ook het merk aan het producerende bedrijf inhaerent is,
kan dit feit ook door een inschrijving in een register van
bevrQren merken niet ongedaan worden gemaakt.
Maar ook al
,
zou men de T.M.P.S. in haar opvatting,
dat de liandelsmerken een deel van het buitenlandse kapi-
taal van de Duitse producent zijn, kunnen volgen, dan zou het toch op geld waardeerbaar moeten zijh; ins Lede daar-
van lezen wij, dat dit buitenlandse Duitse kapitaal in han-
den van anderen v.erwarring zou stichten en ter vermijding
daarvan door de Staat bevroren zou moeten worden, ook
al heeft deze ‘er niets aan. Deze gedachtengang past niet in
de opvatting, dat warenmerken aldus de T.M.P.S. –
een grijpbaar, los en zelfstandig vermogensbestanddeel
vertegenwooi-digen, waarvan derhalve de inbeslagneming
voor hersteldoeleinden kan. plaats hebben. Zelfs hij be-
nadering kan echter de waarde niet worden opgegeven.
Hoogstens kan er sprake zijn van een indirecté iSâarde,
indien, door de uitval op de wereldmarkt van het Duitse
merk, andere merken van geallieerde onderdanen er in
grotere hoeveelheid door zouden kunnen worden verhan-
deld. Doch de verzwakking van de Duitse concurrentie
kan niet op een bepaald bedrag voor hersteldoeleinden wor-
den gewaardeerd. In elk geval mag men aannemen, dat
aan het betreffende Duitse bedrijf schade wordt berokkend
zonder dat een onmiddellijke bevooideling van de geallieer-
de staat daartegenover komt te staan. Het indirecte voor-
deel is, dat Duitsland, op het ogenblik, dat dit land weer
op de internationale markt verschijnt, in een onvodrdeliger
positie staat. Met hersteldoeleinden houdt zulks .ehter
wel een heel ver en zwak verband, als dat al te’ yinden
zou zijn.
Wat de practische zijde van hetvoorstel dezer Verèniging
betreft, valt het te, betwijfelen, of een overhëidsinstantie
wel in staat zou blijken tegen misbruik van cle geregistreèr-
de, bevroren,’ merken op te treden. Dat de a.nsporing
tot de bestrijding ‘door deze instantie van misbruik, van
Duitse zijde zou komen, is niet denkbaar, zelfs grenst deze
opvatting aan het naieve, daar de Duitse producent dan
immers niet meer in dé export hij het merk geïnteresseerd
is, en er van hem derhalve geen belangstelling meer voor te verwachten valt.
In de gedachtengang van de T.M.P.S. is slechts logisch,
maar tevens volkomen overbodig, liet advies om de arti-
kelen onder nieuwe merken te exporteren, als de oude
gesteriliseerd zullen zijn. Deze gang van zaken zou echter
tevens inhouden, dat hetzelfde artikel onder twee merken
zou worden verhandeld, nl. onder het oude in het (Duitse)
binnenland en onder het nieuwe bij ‘export. Hoe duidelijk
blijkt dkn, dat de T.M.P.S. met haar voorstellen afbreuk
doet aan het sedert meer dan een halve eeuw steeds leven-
diger gew’orden beginsel van de internationale bescherming,
zoals dit voor het eerst werd neergelegd in art. 10 van d?
Conventie van Brussel (1900) en daarna herhaaldelijk werd
uitgebreid en opgrond waarvan aan de onderdanen van
de aângesloten staten op het grondgebied daari’an dezelfde
bescherming wordt verleend als aan de eigen.onderdanen. Als vrucht van de Conventie van Washington (1911), Den
1-Jaag (1925) en Londen (1984) is dit artikel,;tenslotte,uit-
gegroeid tot de incarnatie van het streven naar eerlijke
en loyale concurrentie. Het staat weliswaar vast, dat
Duitsland cii nagenoeg het gehele Duitse volk, door de
flagrante schcndirg van de rechten van de beschaafde
wereld zichzelf buiten cle gemeenschap hebben gesteld;
niettemin valt Le bedenken, dat het hij de voorstellen van
de T.M.P.S. gaat over dc behandeling van de handeismer-ken bij liet vredesverdrag, hetwelk toch in de eerste. plaats
de basis voor een opnieuw internationaal samengaan mçet
leggod. Dan behoort dit verdrag er ook toe uiede te’werkeii
aan de in 1934 reeds zo ver gevorderde gedachte van loyale
concurrentie nieuw leven in te blazen. De vcorstellen van
de T.M.P.S. ademen echter een geheel andere geest en zijn
duidelijk gedragen door de wil het Duitse exportpotentieel
uit te schakelen, zelfs, al hebben de geallieerden daarvan
weinig of geen direct voordeel. Met name het voorstel
(zie boven onder c), dat de Staat zijn rechten zou moeten
blijven uitoefenen, zelfs na afloop van de algemene termijn
van 15 jaren, indien zôu blijken, dat het merk ook dftn nog
als reclameschild voor het product van de betreffende
Duitse producent dienst doet, verraadt de eigenlijke be-
doelingen van de Britse Vereniging.
Voor het vasthouden aan het eenmaal internationaal
bereikte niveau spreekt ook liet volgende grote intérna-
tionale belang: de vôrgaande bescherming van het merk,
in art. 10 neergelegd, blijft in de eerste plaats terecht oj
het persoonlijke, karakter van liet merk berusten. Dooi
ijver en kunde immers heeft de producent ,an zijn inter-
nationaal merk hékendheid en’ glans weten te verlenen. Er
is hier vergelijking met do. band van een auteur of kunste-
naar met zijn geestesproduct mogelijk, waarin zijn persoon-
lijklieid ligt opgesloten en aan de auteursrechten waarvan
en in de periode na de oorlog geen geweld aandoet. Ook
voor liet merkenrecht geldt, dat dit de bescherming van de
persoonlijke scheppingskracht beoogt. Ook daarom kan
de maatregel van het bevi’iezen niet worden verdedigd.
Want het vredesverdrag moet drager zijn van het hoogge-
stemde ideaal van zo mogelijk nog inniger internationale
samenwerking dan vÔôr de oorlog. –
Dat de rlfps blijkens’ haar voorstellen niet geneigd
is hij het sluiten van liet vredesverdrag door teruggave /
in het algemeen
2
)
van de merken ook aan
liet
herstel van
de eerbied voor het internationale merkenrecht mede te
werken, valt te meer op, daar de Internationale Kamer
van, Koophandel in Februari 1948 heeft’ voorgesteld de
Duitse merken te doen bevriezen, doch reeds in Juni 1948
weer op haar advies terugkwam en in het algemeen voor
teruggave pleitte. Het door de T.M.P.S. voorgestane stand-
punt betekent dan ook met recht weer een schrede terug
op de moeizame weg van de normalisatie van het handels-
verkeer. 1-Jet vredesverdrag echter betekene in alle opzich-
ten een nieuwe mijlpaal op de weg naar het herstel van
internationaal recht en vertrouwen.
Schcvcnhigen.
1)
r
0. SChOUTEN.
Voor bepaalde noodzakelijke uitzonderingen zie mijn artikel
in ,,E.-S.13.”, no.
176
van
7
Jmj 1950.
/
INGEZONDEN ‘STUK
DE FINANCIERING VAN DE WONINGBOUW.
De heer K. B. van Steenwijk te Utrecht schrijft ons:
In het artikel ,,De financiering van de woningbouw”
an Prof. Dr Ir H. G. van Beusekom (,,E.-S.B.” van
80 Augustus 1950), waarvan ik niet belangstelling kennis
nam, kômen – naar ik meen – twee onjuiste getallen
voor.
De tweede alinea van het onderdeel ,,De nieuwe finan-
cieringsregelingen” luidt: ,,De premieregeling opent de
mogelijkheid, dat ‘aan natuurlijke’ en rechtspersonen
premiën worden ‘verstrekt voor de ‘bouw van woningen
meteen inhoud van ten hoogste
275
m
3
voor zover het
eengezinshuizen hetfeft en van ten hoogste
225
m
3
voor zover het andere woningen betreft, met dien veistande,
dat de inhoud van eengezinshuizen voor eigen bewoning
door gezinnen met moer dan 6 kinderen tot 450 m
3
ffiag
worden opgevoerd”.
De getallen .275 en 225 dienen te worden ‘gelezen als
375 en 325, zulks oveieenkonistig artikel 2 lid 1 van de
Premieregeling Woningbouw 1950 (Ned. Stcrt van S
Juni 1950): . –
007
,
802
.
ECONOMISCH-STATISTICHE BERICHTEN
.
4′
October’ 1950
INTERNATIONALE NOTITIES.
I B.
Jan. Juni
1950 1950
DE ENcELSE ,,EXPORT DRIVE” EN DE DEVALUATIE.
Ongeveer een jaar geleden publiceerde ,,Punch” een
artikel, waarin op de humoristische wijze, dit blad eigen,
werd verteld van de resultaten der Engelse ,,export drive”
naar de Verenigde Staten met als climax, dat President
Truman de deurbel van het Witte Huis afrukte en daar-
voor in de plaats een bel van Engels maaksel aanbracht.
Op de eerste verjaardag van de devaluatie zouden,
zo zegt ,,The Statist” van 23 September jI., de mede-
werker van ,,Punch” en zijn lezers verbaasd zijn,’ wan-
neer zij hoorden in hoeverre deze scherts werKelijkheid is
geworden. Weliswaar heeft de heer Truman nog geen
Engelse bel gekocht, maar onder de huidige omstandig
;
heden zou een ondernemend zakenman hem daartoe
wellicht gemakkelijk kunnen overhaleri.
Inderdaad is de Engelse uitvoer naai’ de Verenigde.
Staten aanzienlijk gestegen. In, het derde kwartaal van
1949
–
de periode, waarin de devaluatie plaatsvond
–
beliep hij gemiddeld $ 15 mln per maand, of wel, uitge-
drukt in ponden tegen de koers $ 4,03
=
£
1 £ 3 mln,
tegen £ 5,6 mln in het vierde kwartaal van 1948. In het tweede kwartaal 1950 bedroeg deze uitvoer gemiddeld
$
20,4 mlii per maand, of
–
tegen de nieuwe koers
–
£ 7,3
mln; uitgedrukt in de koers van v66r de devaluatie £ 5
mln. De cijfers voor Juli ji. tonen aan, dat de uitvoer naar
de Verenigde Staten door de aankopen van strategische
grondstoffen door dat land nog verder wordt opgevoerd.
Het bedrag van
S
.32 mln, dat niet alleen een na-oorlogs
record vormde, maar dat ook vele vooroorlogse cijfers
overschreed, spreekt voor zichzelf.
Opvallender nog dap de grote stijging van de uitvoer
naar de Verenigde Staten sinds de devaluatie is het feit,
dat de variëteit der goederen groter is geworden. Goederen,
die voorheen in de Verenigde Staten niet, of vrijwel niet
werden verkocht, vinden er nu gerede aftrek. Deze om-
standigheid schijnt er op te wijzen, dat Engeland om dollars
te verdienen niet alleen op zijn traditionele uitvoer is aan-
gewezen.
De devaluatie heeft haar sporen verdiend, doordat zij
het heeft mogelijk gemaakt met verschillende nieuwe
goederen op de ,,taaie” Amerikaanse markt door te dringen,
maar in nog sterker mate, doordat Engeland er in is geslaagd
de zgn. sleutel-exportproducten tegen concurrerende
prijzen op de Amerikaanse markt te brengen. Voornamelijk
door de betrekkelijk lage prijzen is de uitvoer van Engelse
auto’s en textielgoederen sterk toegenomen. Gedurende
de eerste zes maanden van 1950 steegde uitvoer van auto’s
en onderdelen naar de Verenigde Staten van $ 1 mln
in Januari tot ruim $ 2 mln in Juni, die van wollen manu-
facturen gedurende dezelfde periode van $ 1 mln tot
$’3:} mln.
Onderstaande tabel geeft een indruk van de toeneming
van de uitvoer voor enkele goedeencategorieën. Onder A
zijn de zgn. traditionele exportproducten vermeld; onder
B enkele goederen, die de Verenigde Staten voor voorraad-
vorming hebben aangekocht en die een groot aandeel in het succes van Engelands ,,export drive” hebben gehad.
De cijfers hebben betrekking op de maanden Jantiari en
Juni 1950, zodat zij niet zijn beïnvloed dooi’ dé Koreaanse
oorlog.
(in duizenden dollars)
A.
Jan.
Juni
1950
1950
Dranken
…………………………
3.018
4.632
Katoenen
manufacturen
…………….
555
646
Papier
en
-pi’oducten
…………….
158
221
Klei
en
-producten
………………
666
894
Geelkoperen en ‘bronzn producten
.
.
…….
53
168
Boeken,
kaai’ten,
e.d .
………………
344
582
Speelgoed
en
sportartikelen ……………
3Q
127
Tin
…………………………….257
2.119
Jute
en
-producten
…………………
96
282
Chemicaliën
……………………..
72
103
Rubber
en
-producten
………………
59.
186
Ferrolegeringen
en
értsen’
……………
39
123
Tenslotte geeft onderstaand staatje nog den beeld van de
exporttöeneming van niet-traditionele
goederen, die pro-
centueel het grootst is.
(in duizenden dollars)
Jan. Juni
1950 1950
Vleesproducten
……………………
3,3 29,0
Zeep
en
toiletartikelen
…………….
13,8
39,7
Kwekerijproducten
enz.
……………..
O5
.
15,2
Landbouwwerktuigen
………………
.
32,9
53,5
Verf
en
vernis
e.d .
………………..
24,8 56,0
Een nieuwe deurbel voor het ‘Witte Huis is,
zoalsiien
ziet, hieronder nog niet vermeld,
maar
dat komt
misschieh
nog wel, zegt ,,The Statist”.
}IUSLANI)S
INVOER
VAN
,,STRATEOIC MATERIALS”.
Churchill’s radiorede betreffende de Engels-Russische
handel heeft, zoals bekend, ndgal wat stof doen op-
waaien en verschillende Engelse bladen hebben hierom-
trent uitgebreide ggevens gepubliceerd. ,,The Econo-
mist” van 23 September jI. heeft dit vraagstuk op groter
schaal aangepakt en een poging gewdagd Ruslands invoer
van rubber, tin, wol en katoen te schatten. Uiteraard
stuitte deze poging op vele moeilijkheden, aangezién
Rusland geen handelsstatistieken publiceert. ,,The Econo
mist” heeft.daarom als uitgangspunt genomen de uit- en
doorvoerstatistieken van de belangrijkste exporterende
landen en hiermede
was
het mogelijk enig idee van Rus-
lands invoer te ‘rerkrijgen.
Onderstaande tabeï is volgens deze methode samenge-
steld. Er dient evenwel op te worden géwezen, dat het
zeer goed mogelijk is, dat zendingen van bovengenoemde
goederen naar andere Oosteuropese of Aziatische landen
uiteindelijk eveneens in Rusland zijn terechtgekomen,
zodat de tabel slechts een grove indicatie geeft.
Arti-
1
Vooroor-
2)
kei
Eenheid
]ogs ge-
1946
1947
1
1948 1949
~
1950
(jaar-
1
middelde
1
basis)
Rub-
her
1.000 ton
30,0
9,5
35,0
100,0
105,0
85,0
Tin
1.000 ton
1
1,0 2,0 1,0 ‘ 0,3
0,3 0,7
Wol’)
mln Jbs
10,0
5,0
30,0
35,0
45,0 42,5
Ka-
toen
mir lbs
1,5 1,5 1,0 2,5 1,5 2,0
‘) Op gewassen basis.
‘) De jaarbasis berust voor rubber op de eerste negen, voor wol
op de eerste acht en voor tin en katoen op de eerste zes maan-den van het
jaar.
Bovenstaande cijfers tonen in de eerste plaats aan,
dat Rusland meer van de bovengenoemde goederen
(behalve tin) importeert dan wiôr de oorlog en voorts,
dat de invoer van rubber en wol dit jaar vermoedelijk lager zal zijn dan in 1949. Hierbij moet men
–
aldus
genoemd blad
–
bedenken, dat de rubberaankopen
sedert Juni niet vo]ledig in deze cijfers worden gereflec-
teerd. Indien Rusland, zoals de marktberichten suggereren,
de laatste drie maanden veel rubber heeft geimporteerd
dan zal het cijfer van 1949 waarschijmilijk worden over-
schreden. Maar zelfs indien dit laatste hét geval i, dan
zijn de hoeveelheden nog niet alarmerend boog en suggere-
ren zij geen ernstige poging tot voorraadvorming. 1-loewel
Rusland een actieve synthetische rubberindustrie heeft
en bovendien het ‘merendeel der Oostduitse produtie
4 October 1950
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.803
t
kan gebruiken, is de invoer van natuurrubber ten dcle
bestemd voor de lopende productie. De maximum-voor-
raadvorming zal volgens , ,The Economist” vermoedelijk
niet veel meer dan 80.000 ton per jaar bedragen. Een derge-
lijke voorraadvorming veronderstelt een betrekkelijk laag
verbruik en kan worden vergeleken met een huidige
Amerikaanse voorraadvorming van 125.000 ton per jaar.
Het grootste deel van de tininvoer is waarshijnIijk
bestemd voor verbruik. De grote stijging gedurende het
eerste halfjaar 1950 wekt, aldus genoemd blad, de indruk,
dat een zekere voorraadvorming plaatsvindt.
WEST-D UI’I’SLÂNDS IIANDELSPOLITIEKE PROJ)LEMEN
De ontwikkeling van de buitenlandse handel en de toe-
koms tmogelijkheden daarvan baren West-Duitsland grote
zorgen. Weliswaar heeft dit land als gevo]g vân de sterk
gestegen vraag bp de wereidmarkten de kans om zijn uit-
voer uit te breiden, doch hier staat tegenover, dt deze
gestegen vraag teyens Duitslands invoer steeds duurder
doet worden. –
Dit is evenwel niet het grootste probleem, zegt ,,Der
Volkswirt’ van 22 September ji.; het belangrijkste pro-
bleem is, of Duitsland er in zal slagen in voldoende mate
industriële grondstoffen en voedingsmiddelen in te voeren.
Verschillende handelspartners schijnen er nI. de voorkeur
aan te geven hun producten contant tegen dollars te
verkopen, waardoor voor Duitsland het gevaar bestaat,
dat zijn uitvoer van investeningsgoederen wel verder zal
toenemen, maar dat de gecontracteerde tegenprestaties
der handelspartners achterwege bi ijven. De grootste moeilijkheden in deze doen zich voor in de
handel met de Midden- en Zuidamerikaanse landen.
Deze landen verkeren in de gunstige omstandigheid, dat
zij hun producten tegen hoge doliarprijzen kunnen ver-
kopen. Daarom zal het. bijv. Duitsland waarschijnlijk niet
gelukken om de met Brazilië overeengekomen invoer van
katoen, ter waarde van $ 25 mln, te realiseren, terwijl
Mexico er blijkbaar weinig voor voelt om de gecontrac-
teerde oliehoudende zader ter waarde van $ 20 mln te
leveren.
Nu zal Duitsland moeten uitmaken, of het door zal
gaan met het verspillen van investeringsgoederer
,
op de
wereldmarkt zonder dat er voldoende leveringen van
grondstoffen tegenover staan, of dat het voortaan de
producten, welker grondstoffenvoorziening moeilijkheden
oplevert, slechts naar die landen zal uitvoeren, die bereid
zijn voldoende tegenprestaties te leveren. Daarbij moet
men bedenken, zegt genoemd blad, dat in dat geval de
resultaten der handelsliberalisat.ie wel eens spoedig weer
zouden kunnen verdwijnen.
In dit verband krijgt Duitslands handel met Oost-
Europa nieuwe betekenis. Zoals bekend, is deze handel aan een strenge contrôle der geallieerden onderworpen.
Wanneer nu grondstoffencontingenteringen ‘op interna-
tionale basis doorgevoerd zouden worden, dan zouden de
andere Westeuropese landen niet alleen worden bevoor-deeld met het oog op de herbewapening, maar zij zouden
bövendier in de gelegenheid zijn, dank zij de nog bestaande
handelsrelaties met Oost-Europa, uit deze landen waarde-
volle grondstoffen en agrarische producten te betrekken,
een mogelijkheid, die voor Duitsland veel geringer is.
Wanneer bijv. Joegoslavië nog non-ferrometalen kan
leveren, dan stuit Duitsiands kans om uit dat land iets
daarvan te betrekken al heel gauw op de limiet, die door
de geringe uitvoer naar dat land is gesteld.
C4NA1)A EN DE lEERDE WAPENINO.
De Canadese Ministér van Financiën, Abhott, heeft
op 7 September ji. aan het Canadese Lagerhuis een her-
ziene begroting voorgelegd in verband met de door ,de
herhewapeningscampagie ontstane economische en finan-
ciële problemen. Evenals andere landen kan ook Canada
moeilijk arbeids- en materiaalreserves voor bewapenings-
doeleinden vrijmaken, zonder dat daardoor het monetaire
evenwicht in gevaar wordt gebracht. De toenemende
productie voor de herbewapening moet derhalve ten
laste van liet verbruik en de investeringen komen. Over-
heidsmaatregelen zijn vereist, teneinde te verhinderen,
dat deze vrijmaking de inflatoire tendenties versterkt.
FIet getuigt, aldus de ,,Neue Zürcher Zeitung” van 13
Sept., van een vooruitziende blik, dat de Regering reeds
nu met deze impopulaire maatregelen is begonnen en niet
heeft gewacht tot het begin van het nieuwe fiscale jaar. Volgens de bestaande belastingen zouden de totale in-
komsten van de Staat voor het lopende fiscale jaar S 2,61
mrd bedragen. Door de stijging der defensie-uitgaven
met
S
244 mln moet evenwel worden gerekend op een
totaal bedrag aan uitgaven van
5
2,65 mrd, derhalve
op een tekort vai ca $ 44 mln. 1-loewel dit tekort betrekke-
lijk gering is, heeft de Regering gemeend een anti-
infiationistische fiscale politiek niet te moeten uitstellen.
De Minister van Financiën heeft er reeds op gewezen,
dat de defensie-uitgaven voor hét komende fiscale jaar
verder zullen stijgen. 1-let juiste bedrag is weliswaar nog
niet bekend, maar de verwachtingen, dat het ca $ 1 mrd
zou bedragen, werden’ door Abbott bevestigd.
Teneinde het .tekort van het lopende jaar ter hoogte van
S 44 mln te dekken, heeft de Regering een belastingher-
ziening voorgesteld, die tot 31 Maart 1951 – het einde
van het fiscale jaar – een extra bedrag van $ 58,9 mln
zou moeten opbrengen. Van een verhoging der persoon-
lijke inkomstenbelasting zal, om de positie van de burger-
bevolking niet, onnodig té verzwaren, worden afgezien;
de belasting op het bedrijfsleven zal daarentegen met
5 pCt worden verhoogd. Bovendien zal o.a. de omzet-
belasting op een aantal artikelen, bijv. auto’s, gummi-
banden, vulpenhouders, phototoestellen, toilet- en talrijke huishoudelijke artikelen worden verhoogd.
Hoewel deze nieuwe belastingen de vraag van de
burgerbevolking zullen beïnvloeden, beseft de Regering
wel degelijk, dat zij de levensstandaard niet noemens-
waard zullen verlagen en nauwelijks voldoende zullen zijn
om de toenemende infiationaire druk in toom te houden.
De Regering is echter kennelijk van plan de belastingen
niet zé ver op te voeren, dat zij een ontmoedigende invloed
op de ondernemingsgeest zullen uitoefenen.’ In plaats
daarvan wordt de bestrijding der ihflatie met andere
middelen gevoerd. Zo zullen o.a. stappen worden onder-
nomen om de credietverlening aan de consumenten te
bemoeilijken. Voorts heeft de Minister van handel om
volmachten verzocht, die het de Regering mogelijk zullen
maken contrôle op de productie, de “erdeling en de prijzen
uit te oefenen. Van deze volmachten zal evenwel alleen
in uiterste nood gebruik worden gemaakt. De Regering
hoopt nI. door vrijwillige samenwerking de verdeling van
schaarse materialen te bewerkstelligen. Flieruit blijkt,
aldus de ,,N.Z.Z.”, dat de Canadese Regering, ondanks de
zware taak, die de nieuwe bewapeningsverplichtingen
haar hebben opgelegd, er naar streeft de liberale
principes, die de laatste tijd haar economische politiek
kenmerken, te blijven volgen.
CREDIETFACILITEITEN VÖOIE DE DTJITSE
CONS OMENT.
De laatste tijd is de behoefte aan credietfaciliteiten ten behoeve van de consument in ‘West-Duitsland sterk toe-
genomen. Volgens berekeningen van het ,,Kölner Institut
fiir Flandelsforschung”, uitgevoerd aan de hand van ge-
gevens betreffende ongeveer 1.500 kleinhandelsbedrijven,
vond in Juli 1949 reeds ca 15 pCt der totale verkopen in de
detailhandel op crediet plaats, een percentage, dat in
Maart 1950 ,tot 24 was gestegen. Ter illustratie laten wij
804
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
4 October 1950
hieronder enkele percentages voor een aantal goederen-
categorieën volgen.
Aandeel pan de verkopen op crediet in de totale verkopen
pan detailhandelsbedrj pen.
(in
pCI)
Goederencategorieen:
Juli 1949
Maart
1950
7,1
6,3
5,3
7,6
Levensmiddelen
………………….
2,8
4,2
Textielgoederen
………………….
Schoenen
……………………….
56,9
57,9
M
eubelen
………………………
Naaimachines
…………………..
15,4
44,4
Rijwielen
………………………
23,0
31,9
Kantoormachines, -meubelen e.d
70,8
74,6
Ook wanneer deze percentages welliciit niet voor geheel
West-Duitsland representatief zijn, is het, aldus het
,,Wochenbericht” van het ,,Deutsches Institut für Wirt-
schaftsforschung” van 1 Sept., duidelijk, dat deze ere-
dieten hun vooroorlogse omvang – ca 10 – 15 pCt –
hebben bereikt, zo niet hebben overschreden Speçiaal
het hoge percentage voor levensmiddelen verdient, daar
het hier uitsluitend verbruiksartikelen betreft, de aan-
dacht-Het wijst er al. op, dat, de consumenten niet over
voldoende koopkracht beschikken.
De financiering der credietfaciliteiten vindt, evenals
voor de oorlog, vnl. plaats door de handel zelf, die daarbij
o.a. wordt gesteund ‘door leverancierscredieten en her-
disconteringsmogelijkheden hij de banken. Daar evenwel
deze credietverlening döor de handeL zelf begrensd is
door het sedert de geldsâneririg heérsende gebrek aan kapitaal bij handel en industrie, nemen de speciale af-
betalingscredietbanken en de goederen- en consumenten-
credietinstellingen een belangrijker plaats in dan voor-
heen. Hun aandeel in de totale detailhandelsomzetten op
crediet in West-Duitsland – met uitzondering van West-
Berlijn – wordt geschat op 10 â 20 pCt; het gemiddelde
credietbedrag op DM 160 200, met een looptijd van
gemiddeld zes maanden.
Het zou, aldus genoemd ,,Wochenbericht”, gezien de
kennelijk grote behoefte aan credietfaciliteiten ten behoeve
van de consument, gewenst zijn indien in deze een uniforme
regeling in het leven werd geroepen en indien regelmatig
een overzicht van de omvang dezer credietverlening werd
gepubliceerd.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De gehimarkt. .
Op de eerste dag van de verslagweek werd het, nieuws
bekend, dal de sinds Juni 1941 onveranderd gebleven
rentetarieven van De Nederlandsche Bank met ingang van Dinsdag 26 September 1950 waren verhoogd: het officiële
wisseldisconto van 2j tot 3 pCt en het officiële promalsen-
disconto van 3 tot 3 pCt.’
Deze maatregel, hoeveel opzien zij ook verwekte, kan
slechts uiterst weinig verandering op de geidmarkt teweeg-
brengen. Op dé geldmarkt noch hij de circu1.tiebank
worden tegenwoordig ooit handeiswissels verdisconteerd.
Verdiscontering van schatkistpapier bij De Nederlandsche Bank vindt gewoonlijk slechts enige malen per jaar plaats,
ni. in tijden van zeergrotè.geidkrapte, d.w.z. in maanden,
waarin ‘weinig schatkistpapier vervalt en de onttrekkingen
bij de banken groter zijn dan deze hadden .verwacht.
In dergelijke gevallen speelt acute liquiditëitsdrang een rol en de invloed van een discontoverhoging van
4
pçt
mag hiervoor practisch wel als afwezig worden beschou’d.,
liet is wel zeer opmerkelijk, dat de dbetrente, die De’
Nederlandsche Bank voor credieten in rekening courant’
berekent, op 3 pCt is gehandhaafd. Zoals bekend, komt
debet-staan regelmatig voor, en wel bijna altijd omstreeks
de ultimo’s, in verband met de periodieke omzetting van
giraal in chartaal geld, die dan plaatsvindt. Dat juist
hier geen verhoging heeft plaatsgevonden, is vermoede-
lijk wel een aanwijzing, dat De Nederlandsche Bank alles,
wat een verhoging van het renteniveau op de geldmarkt
zou kunnen bevorderen, wil nalaten. Dit is des te waar-
schijnlijker, wanneer men bedenkt hoe geringtoch kwanti-
tatief de invloed van een eventuele verhoging van de debet-
rente zou zijn geweest.
In feite hangt het renteniveau op de geImarkt vrijwel
geheel af van één ding, ni. het disconto, waartegen nieuwe
jaarspromessen worden afgegeven. Dit percentage, vast-
gesteld niet door De Nederlandshe Bank, maar door de
Minister van Finan’ciën, is en blijft 11 pGt en hiermede
ligt vast, dat, afgezien van de mogelijkheid van tijd&ijke
kortfluctuaties, de geltimarkt in wezen niet door de plaats-
gevonden maatregelen wordt beroerd.
De maatregelen tot beperking van een expansie van de
credietverlening door de commerciële banken, welke
tegelijkertijd met de discontoverhoging werden aangekon-
digd, dienen om een geleidelijke omzetting van schatkist-
papiër uit de bankportefeuilles in handelscredieten te
vei’hïnderen. Juist de geleidelijkheid dezer processen is
echter oorzaak, dat ook in dit opzicht met of zonder
credietbeperking geen grote veranderingen op de geidmarkt
waren of zijn te verwachten.
De gebruikelijke ultimoverkrapping, welke gedurende
de verslagweek plaatsvond, was van zeer lichte aard.
Op 29 September werd de cailgeidrente verhoogd tot 1 pCt,
tervij1 het discontovoor zeer kortiopend papier een fractie
teeg.
De kapitaalmarkt.
Op de aandelenmarkt heerste gedurende het grootste
gedeëlte van de verslagweek een weinig optimistische
stemming, zoals wel uit de onderstaande index- en koers-
cijfei’s.blijkt. Bij maatregelen als gedurende de verslag-
week aangekondigd, is welliçht de psychologische indruk
die zij wekken belangrijker dan de effectiviteit van de
wijzigingen in de discontovoet en de credietverlening
door de banken. Het eerste gevolg was inderdaad, dat men
het woord ,,inflatie” minder hoorde noemen, hetgeen tot
een voorzichtige stemming ter beurze aanleiding gaf.
De verzachting van de dividendstop werd deze week
door de Eerste Kamer aanvaard, met het ministeriële
commentaar, dat te zijner tijd handhaving van de (ver-
zachte) dividendstop in hét voornemen ligt, indien de
loonstop dan’ nog geldt. Ook hier spelen psychologische
overwegingen de hoofdrol. In wezen zijn hier niet, de ge-
volgen van een algehele, opheffing van de dividendstop
zelve in het geding, doch de indruk, die dit bij de arbeiders
zou wekken.
De obligatiemarkt onderging, zoals uit de onderstaande
koersen blijkt, geen invloed van de discontoverhoging.
Ook hier hangt het koersniveau, dus de rentestand, af
van de inzichten van het Ministerie van Financiën en er
is geen enkele aanleiding om te veronderstellen, dat deze
de afgelopen week een wijziging zouden hebben ondergaan.
•
22 Sept.
29 Sept.
1950
1950
Aand. indexeijlers
Algemeen
………………
156,3
155,0
Industrie
………………..
220,1
218,6
Scheepvaart ………………
163,7 161,9
Banken
………………….
125,0
1
125,2
Indon.
aandelen
…………
58,3
57,1
Aandelen
A.K.0.
……….
…………
174+
172+
Philips
.
………………….
232
231+
Unilever
…………………
230
224+
I-I.A.L.
……………………
172 170+
Amsterdam Rubber
……….
139+
135
H.V.A…. ……. …..
…
.. …. …
126+
Kon.
Petroleum
•
……….’
299
296+
4
October
1950
ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN
805
22
Sept.
29
Sept.
– – IN. EN UITVOER VAN INDONESIË
1).
1950
1950
Staatsobligaties
2j
pCt
N.W.S
……………
797/ 799/
3-3j
pCt
1947
……………
97
1
/
3
pCi
Invest.
Certif.
……..
971/
97/
3
pCt
Dqllarlening
………..
98’/
98
1
/
J.C.B.
ONE111111
STATISTIEKEN,
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste oosten in millioenen francs).
IO
Data
a)e
–
&
0
0
31 Dec.
1946
4.949,9 158,0
238,7
52,7
4.090,7
1.163,7
31 Aug. 1950
6.144,5
360,0
1
108,3
41,3
1
4.289,9
2.186,8
7 Sept. 1950
6.146,3
344,5
1
117,4
41,3
1
4.232,2
2.249,3
15 Sept. 1950
6.144,3
337,9
117,4
41,3
4.210,3
2.265,1
Ti’dvak
Invoer
Uitvoer
Saldo
Gewicht
Waarde
Gewicht
Waarde
Waarde
in
in
in in
In
duizenden
millioenen
duizenden
millioenen millioenen
tonnen
guldens
tonnen
guldens
guldens
Totaal1938
2.002
478
10.944
658
+
1
80
Totaal 1947
909 754
1.112
332
–
22
Totaal 1948
2.134
1.134
5.219
1.040
—494
Mei
210
106
631
99
–
7
Juni
131
120
734
130 +
10
Juli
379
142
574
94
–
48
Aug.
310
156
759
141
–
15
Sept.
282.
134
.624
125
–
9
Oct.
169 106
326
79
–
27
Nov.
176
112
1.112
170
+
58
Dec.
485 133
713
169
+
36
1950 Jan.
241
60
520
113
+
53
Febr.
143
82
509 108
.
+
26
Mrt
.
227 .
144
698
202
+ 58
Apr.
212
278
720
317
+
39
Mei
152
275
719
401
+ 126
Juni
227 345
1
1 Bron: Centraal ICantoor van de Statistiek.
GRAFIEKEN.
DE TECHNISCHE ONTWIKKELING IN DE VERENIGDE STATEN.
MEN
+
ANIMALS + MACHINES = GOODS PER HOUR
1850
‘•
‘
27
– 52%
10%
1900
.-.
Aj
..
mm
1930
‘4%
12%
ON
84%
82
96%
$161
1960
.
,..
.
At
-In
1850
leverden
‘
mensen en dieren tezamen
94
pCt in de energievoorziening voortdurend gestegén. Tegen
van de energie voor de Amerikaanse productie. Per uur
1960 zal
dit aandeel vermoedelijk niet minder dan
96
pCt
werden in dat jaar goederen geproduceerd, die, uitgedrukt bedragen. De goederenwaarde per uur
zal
dan ongeveer
in de koopkracht van de dollar in
1947,
een waarde hadden zesmaal zo groot.zijn als in
1850,
ni. $ 1,61.
van
27
$cent. Sedertdien is’ het aandeel van de machines
Bron:
,,The Twentieth Century Fund, annualreport 1949″
806
ECONOMISCH-STATISTISCHE .BERICFTEN
4 October 1950
DE NEDERLANDSCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
co
0
c’
5
I:n
0
.
C
I’o”
000
cd
.2-
lo
o
0
p4
•°’
30
Dec. ’46
700.876
4.434.786
100.816 153.109 2.744.151
21 Aug. ’50
886.072
320.1591
904.774
51.553
2.824.438
28 Aug. ’50
886.369
341.414
t
895.699
54.449
2.846.518
4 Sept.’50
886.641
305.337
1
950.193
50.840
2.873.000
11 Sept.’50
886.912
338.902
1
927.352
‘•
52.994
2.818.903
18 Sept.’50
887.265
298.466
973.025
50.546
2.773.298
25 Sept.’50
889.492
335.456
964.666
54.274
2.757.921
2 Oct.
’50
889.812
342.422,
908.469
85.880
2.823.851
Saldi in rekening courant
cd
c5
°’
o
-‘0
C/)
•c&0′.’I
0
C0
,.
30 Dec. ’46
21 Aug. ’50
310.563
1162.059
1.639′
53.079
495.578
384.697
28 Aug. ’50
280.918
1209.584
1.637
48.855 507.664 338.792
4 Sept.’50
212.995
1209.584 1.635
44.312
545.025
371.260
11
Sept.’50
,
269.782
1209.584 1.633
51.825 553.166
369.572
18 Sept. ’50
271.260 1209.584 1.633
47.208
563.281
397.847
25 Sept. ’50
257.542
1209.569
1.631
50.534
584.146
406.934
2 Oct. ’50
174.579
1346.451 1.619
48.759
599:518 287.157
STAND VAN
‘S RIJKS
KAS.
Verplichtingen
‘
15 Sept. 1950
7 Sept. 1950
Saldo van ‘s Rijks Schatkist hij
De Nederl.
Bank
……..
f
256.280.120,52
f
269.015.789,51
Saldo van ‘s Rijks Schatkist bij
de Bank voor ,Nederland-
sche Gemeenten
……..
,,
31.196.167,31
Kasvorderingen
wegens
cre-
dietverstrekking
aan
het
.
–
Daggeidlening tegen onderpand
–
–
Saldo der postrekeningen van
Rijkscomptabelen
……..
413.725.158,61
..
,,
401.703.114,11
Voorschotten op uit. Aug. resp.
…36.722.058,95
Juli 1950 aan de gemeenten
buitenland
…………….
wegens aan haar uit te keren
belastingen
…
–
,
–
Vordering in rek, courant op:
V.S.
IndonesiO
……….
53.455.002,15
,,
53.455.002,15
Suriname
…………..
…11.720.672,36
,,
12.299.163,20
Ned. Antilien
…-
Het Algemeeii Burgerlijk Pen-
sioenfonds
……………
–
–
Het staatsbedrijf der P., T
–
enT………………..
.-
–
Andere staatsbedrijven
n in-
stellingen
………
…….
501.688.022,30
508.182.19,89
V o r d e r i n g e n
Voorschot door De Nederland-
sche Bank verstrekt
….
Voorschot, door De Nederland-
sche Bank in rekening cou-
rant verstrekt
– –
Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten
Schatkistbiljetten in omloop
,
fl961.986.800,-
–
fl952.888.400,-
Schatkistpromessen bij De Ne-
den. Bank ingevolge over-
eenkomst van 26 Febr. 1967
,,1350.000.000,- ,,1350.000.000,-
Schatkistpromessen in omloop
(rechtstreeks bij De Nederl.
Bank
Js
geplaatst
nihil)
5 275,2 mln w.o. garantie
Bretton Woods f1.245 mln.,,
4030.200.000,- ,,4096.900.000,-
Daggeldleningen
–
–
Muntbiljetten in omloop .
. .
,,
133.168.047,-
134.601.544,-
Schuld op ult. Aug.resp. Juli’50
aan de gemeenten wegens aan
baar uit te keren belastingen
,,
168.538.086,14
,,
160.906.799,31
Schuld in rek, courant aan:
V.S. Indonesië
.-
Suriname
….. ………
– –
Ned. Antillen
……….
12.393.111,14
12.118.063,64
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds
…………..
6.013.525,34
30.818.959,27
Het
staatbedrijf
der
P.,
T.
en
T.
………………
…..
………
367.445.599,70
,,
329.079.771,17
Andere staatsbedrijven
……
Schuld aan diverse instellingen
…..
in
rekening
met
‘s Rijks
–
Schatkist
……………..
1161.481.128,58
,,1164.186.303,35
DE NEDERLANDSCIIE BANK.
Verkorte balans op 2 October 1950. –
Activa.
Wissels, pro- ‘ ( I
–
Ioofdbank
1
messen en
) Bijbank
,,
schuldbrievcn Agentsch.,, 1.000.-
in disconto
1.
‘ f
1.000.-
1
)
Wissels, schatkistpapier en schuldbnieven,
door de Bank gekocht (art. 15, onder
40,
van de Bankwet 1948)
Schatkistpapier, door cle Bank overgenomen
van de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947 ……..1.350.000.000,-
Voorschotten ( Hoofdbank ,f 65.255.282,94 ‘) in rek. crt.
1
‘”
op onderpand ‘ Bijbank
2.149.472,78
(mcl.
belenin-
1
gen)
1 Agentsch. .,, 18.674.881,01
85.879.636,73
Op effecten en7………….84.239.323,69 ‘)
Op goederen en celen
1.640.313,04
85.879.636,73
2
)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet 1948)
……………………
..-
Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari
1947 ‘
… …………………………. 1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gquden munt en gouden
muntmateriaal ……….873.101.768,83
Zilveren munt enz . …….. 16.709.777,37
Papier op het buitenland . . f 342.422.048,74
889.811.546,20
Tegoed hij correspondenten
in het buitenland … …….907.121.520,94
Buitenlandse hetaalmiddelen
,,’
1.347.822,95
1.250.891.392,63
Vorderingen in guldens op vreemde cii’culatie-
banken en soortgelijke instellingen
……..374.713.278,26
Belegging van kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en voorzieningsfonds …………….134.105.775,83
Gebouwen en inventaris ………………. ..1.500.000,-
Diverse rekeningen ……………………393.003.714,37
– ‘
1 5.979.906.344,02
Passiva.
Kapitaal
…………………………..t
20.000.000,-
Iteservefoncis
…………………………
18.418.854,74
Bijzonderg
reserves
……………………
69.951.000,39
Pensioenfonds
…………. .
……………
…
24.450.265,51′
Voorzieningsfonds personeel in tijdelijke dienst ,,
1.502.725,68
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) ……
58.886.595,-
J3ankbiljettenmn omloop (nieuwe uitgifte)
..
2.823.850.825,-
Bankassignaties
in
omloop
………………..
2.021.111,77
Rekening courant saldo’s: ‘s Rijks Schatkist
……t 174.579.400,24
‘s Rijks Schatkist, bijzonde-
re
rekening
….. . ….
1.346.451.186,47
Geblokkeerde saldo’s
1.619.493,54
Saldo’s van banken in Ne-
derland
…………..
..48.759.032,93
Vrije – saldo’s van vreemde
circulatiebanken
en
soort-
–
gelijke instellingen
…… 599.51 8.050,76
Andere vrije saldo’s ……..287.156.612,90
2.458.083.776,84
Crediteuren in vreemde geldsoort
‘
……..
..
39.708.032,32
Diverse
rekeningen
………
……………..
463.033.156,77
t 5.979.906.346,02
‘) Waarvan schatkistpapier, rechtstreeks door
de Bank in disconto genomen
.
……..
1
–
‘) Waarvan aan Indonesië (Wet van 15 Maart
1933,
Staatsblad
no,
99)
…………….
..
31.623.900,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten
..,,
133.506.203,50
FEDERAL RESERVE BAMiS.
(Voornaaniste:posten in’millioenen dollars).
Metaalvoorraad
Data
1
Other
U.S. Govt
Totaal
Goudcer-
cash
1
seeurities
tificaten
31
Dec,
19461.
18.381
17.587
268
23.350
17 Aug.
1950 t
22.710
22.190
256
48.384
24 Aug.
1950
22.570
22.050
253
18.577
31 Aug.
1950j
22.515
21.996
249
18.586
1
FR-bil-
Deposito’s
Data
‘ 1
jetten in
Member-
circulatie
Totaal
Govt
– banks
31
Dec.
1946 1
26.945
17.353
393
16.139
17 Aug.
1950 t .
22.820
18.607
717
16.298
24 Aug.
-1950 1
22.810
18.277
562
16.442
31 Aug.
1950
22.877
18.2,65
676
16.285
4 October 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
807
MAISAIIEAAL EN -PRODUCTiE
1).
Areaal (mln acres) Productie (mln bushels)
,Continent en l6nd
Ge- Ge-
Ge-
Ge-
middelde
middelde
f948
1949
2)
middelde middelde
1943
1949
2)
1935-’39
1940-’44 1935-’39 1940-’44
Noord-Amerika)
.
……………….103,3
101,4
99,3
99,8
2.435,0
2.985,0
3.860,0
3.535,0
W.V.
MexiCo
.
………………….7,5
8,8
9,2.
9,1
.
17,5
80 7
111
5
90,5
Europa
3)
29,8
27,9
.
28,5
29,7
697,0
622,0
680,0
660,0
W.V.
Italië
3,6
3,4
Ver.
Staten
……………….92,7
89,0
86,1
86,7
2.315,6
2.846,3
3.681,8
3.377,8
3,3
3,3
113,0
96,4
102,0
106,3
.
……………………..
U.S.S.R.
(Europa Azië)
…………..
10,0
–
8,
.
8,5
170,0
–
135,0
140,0
Roemenië
…………………..9,9
8,3
–
–
172,0
150,0
–
–
Azië
3)
………………………….
33,9
39,7
35,2
35,7
610,0
695,0
585,0
595,0
W.V.
China
…………. ………
12,0
‘)
14,2
12,3
12,3
262,0 ‘)
282,6
‘
260,2
255,2
india ……………………
….5,5
‘)
5,6
7,5
7,5
67,2
74,2
70,5
82,7
Java en Madoera
……………..5,2
5,2
–
—
80,0
82,2
–
…
Joegoslavië
…………………6,6
6,8
–
‘__
176,6
159,0
–
–
Afrika
2)
18,2
19,3
18,1
17,9
255,0
240,0
250,0
45,0
W.V.
Egypte
………………….
.1
1,8
1,6
.
1,6
63,2
56,7
54,9
50,0
…
..
.,6
Zuid-Amerika
5)
‘
24,9
22,6
22,2
19,5
575,0
530,0
475,Ö
365,0
..
Zuid-Afrika
……………..7,0
7,7
6,1
6,1
80,1
.
71,7
72,1
72,0
Brazilië
W.V.
Argentinië
……………….10,8
8,2
6,5
4,5
302,0
259,1
180,0
.
80,0
…………………10,0
10,2
10,9
– .
215,2
207,4
217,0
–
Oceanië
0,3
0,3
0,2
0,2
7,5
,
80
5,7
6,5
Geschat Were]dtotaal ‘)
……………
.220,4
1
218,3
1
212,0
1
211,3
11
‘4.755,0
1
5.180,0
,1
5.990,0
1
5.550,0
Bron: ,,U.S. Department of Agriculture”.
‘)
De vermelde jaren hebben betrekking op oogstjaren op het Noordelijk halfrond.
)
Herziene schattingen voor cle landen van het Noordelijk halfrond en voorlopige schattingen voor dclandenvanhetZuidelijlcjialfrond,
3)
Geschatte totaalcijfers Inclusief schattingen van Ontbrekende gegevens voor vermelde landen en voor andere niet vermelde landen.
‘)
Taxaties voor gebieden, die gegevens hebben bekendgemaakt.
‘)
Gemiddeldeover minder dan 5 jaren.
AANTAL SChAPEN EN WOLPRODUCTIE IN DE WË1iELD.
.
Aantal schapen
2)
Productie van ruwe wol
3)
(in mln)
(in mln Engelse ponden)
Landen
.
–
Ge
1938–’39
1947-’48’)
1948-’49
1
)
middelde
1947-’48
1948-’49
1
)
1949-’50’)
1934-’38
Australit
………………
.
……………..
Nieuw
Zeeland
………………………….
111,1
31,9
102,6 32,5
108,7
32,8
995
300
973
362.
1.025
367
1.090
…
39,0 30,7 32,6
261
.
216
229
365
205
…
,,
‘
,
‘
.
,
.
.
.
55 24 55 24
55
24
26,8
16,7 18,2
111
71
72
75
3,0
.
2,7
2,3
18
14
.
12
10
3,2
2,1
2,1
17
13
12
15
Unie
van
Zuid-Afrika
…………………………
51,3
‘34,8
31,7
451 325
296 265
Pakistan
……………………………………..
India
………………………………………
Argentinië
………………………………..
)
80,0 65,0 52,0
.
376
210
495
240
460 260
495
280
19,9,2)
.
22,0
114
.
150
.150
150
Verenigd
Koninkrijk
………………………….
–
32
.
35
37
Canada
……………………………………..
Eire
…………………………………………
Verenigde
Staten
………..
..
,
…..
Spanje
……………………………………
12,8
20,0 2)
7,1
22,5
19,0
45
.
26
72
30
75
32
77
Sovjet-Unie
………………………………….
23,1
24,6
25,8
52
71
75
77
Uruguay
…………………………………..
Frankrijk
……………………………………
4,8′
.
2,1
‘)
2,2
‘)
39
9
)
10
7)
8
‘)
,
Roemenië
…………….
…………………..
Turkije
………………………………………
Italië
Brazilië
………………………………….
…
.
14,1
.
.
9,4
31
.39
30 48
32
,
45
35
Duitsland
………………..
………….
…….
……………………………………
.
10,1
.
. .
.
.
..
33
30 30 47
32
Joegoslavië
……………
.
…….
.
……
…..
Frans
Marokko
…………….
……
……….
.
10,2
‘) 7,4 8,5
42
25
.
26
28
Chili
6,8
‘
33 32
35
35
Totaal
(mcl.
overige landen)
……..,
…………743,01
686,0
t
704,.0
3.785
3.705
3.753
3.833
WERELDPRODUCTIE VAN WOL NAAR SOORTEN.
..
.
Mln Engelse ponden ruwe
wol
.
Percentige van de totale prodoctie
Sortefl’
Ge-
.
‘,
.,
Ge-
middelde
1947-’48
1948-’49’)
1949-50′)
middelcle
1947-’48 1948-’49
1
)
1949-’50
1
)
1934-’38
.
. .
.
1934-’38
Merino
………………………….1.393
1.212
1.255
1.284
.
37
‘:
33
:
•.
33
Crossbred
……………………….1.598
1.702
1.695
1.723.
42
46
45
45
‘Anclëre
soortefl
……………………
.
797
.
791
•
803
826.
21
21
22
.
Bron: ,,Commonwealth Econmic Committee”.
•
betekent: geen gegevens beschikbaar.
‘)
Voorlopige cijfers.
.
.
‘)
Voor landen van het Ziidelijk halfrond hebbQn cle cijfers over het algemeen betrekking
op
het. midden van hët vermelde productie-
seizoen .Voor landen van het Noordelijk halfrond,
behalve de Verenigde Staten; hebbed de cijfers ‘betrekking’
op
het eetste van d
bëide’ vermelde jaren. Omdater
op
verschillende manieren geteld
is;
zijn de cijfers voor diverse’ landen niet geheel’vergelijkbaar.’
‘VÖôr
die laffden’van het Noordelijk halfrond, waar d
pïoduëtie over een kalenderjaari.berekend,
1
hebben de. cijfers betrekking
op
‘
het eerste van de bêide vermelde jaren:
.
,
.
.
‘
…
.
.>
.
“).
Cijférs voor Zûid-Afrika excl. aantal schapen van Basutoland en Zuid-West-Afrika, maar
mci.
schattingen van de wolprouctie’
•’
in dezë gebieden.
.
.
.
‘)
1937-38.
)
1936:
.
‘)
Alleen’Bizonië
.
…
.,
_.
.
–
Vestigt U in Ven ray
De plaats voor Uw industrie
Bouwrijpe md ustrieterreinen aan grote
verkeersweg gelegen verkrijgbaar
Voldoende arbeidersreserve aanwezig
Wendt U om inlichtingen tot de Gemeente,
Telefooh K. 4780, no. 241.
MIDDENSTANDS-
WONINGEN
in vi1lapark te Zandvoort,
binnen 2 mnd. te aanvaarden.
Vestigingsverg. en vrije be-
woning verzekerd, ook met
Rijksfinanciering. Eigen ka-
pitaal vanaf
f
6000.—. Reeds
gebouwde woningen te be-
zichtigen.
ml.
Haltestraat 52,
Zandvoort.
*
SCHAKEL
in voorkomende gevallen
DEZE RUBRiEK IN!
Vraag eli Aanbod inzake Kantoorbehoeften, Brandkasten, Machines,
Gebouwen, Industrieterreinen, enz.
ESTABLISHED 1878
Maakt gebruik van de rubriek ,,Vacatures” voor het
oproepen van sollicitanten voor leidende functies. Het
aantal reacties, dat deze annonces tengevolge hebben
is doorgaans uitermate bevredigend; begrijpelijk: omdat
er bijna geen grote Instelling is, die dit blad niet regelmatig ontvangt en waar het niet circuleert!
An Independent Journal of’ Finance
and Trade
*
OBJECTIVE APPRAISALS
CONSIDERED JUDGMENT
IMPARTIAL OPINION
*
Contains most complete range of
British economic and financial statist-
ics published in any weekly journal’
•
. *,
1′
World wide circulation
*
Annual subscription rate: (post free-
to inciude all supplements) £
3:2:6
(fi 33,40)
LONDON: 51 CA.NNON STJèEET, E.C. 4
Economisch — Statistische’
Berichten
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W).
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R.’ M. en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespeciatiseerde Eko-
nomie, 14, Tiniversiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.
Abonnements prijs, franco per post,’ voor Nederland / s6,— per jaar,
voor België/Luxemburg
/
28,— per jaar, te voldoen door storting van de tegenwaarde in Belgische franco hij de Banque de Commerce te Brussel of op haar Belgische postgirorekening
fl0
260.34.
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
/
26,— , overige
landen /
28,— per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Aan getekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roetants, Lange Haven 142, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 6). Advertentie-tarief
/
0,40 per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
f
o,6o per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenti6s zonder opgaaf van redenen te weigeren.
Het BUREAU VOOR GROEPSVERZEKERING
van de Nationale Levensverzekering-Bank N.V.
en de Nederianden van 1845 vraagt een
Assistent van de Directeur
Leeftijd ca. 30 jaar. Algemeen ontwikkeld (bij
voorkeur academisch gevormd). Ervaring op het
gebied van sociale voorzieningen gewenst.
Uitvoerige sollicitaties te zenden aan de
Directie van de Nationale Levensverzekering-
Bank N.V., Postbus 796, Rotterdam.
Accountant-Bedrijfseconoom
met langdurige ervaring zoekt opname in accountants
kantoor of belastingadviesbureiau, bij voorkeur daar
waar opvolger ontbreekt of samenwerking wordt gezocht
teneinde praktijk verder uit te breiden. Br. onder no.
ESB 1845, bur. v. d. bi., Postbus 42; Schiedam.
Losse nummers 75 cents, resp. 10 B. francs