RBEHOU
conomisch,-rStatistische
Bèrfchten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL
0
NIJVERHEID, FINANCffiN EN VERKEER.
UITGAVE VAN
HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
35E
JA.ARGANG
WOENSDAG 19 APRIL 1950
No. 1719
COMMiSSIE VAN REDACTIE:
Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen,
F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Assistent-Redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. -E. Menens; R. Miry; J. ozn Tichelen; R. Vandeputte;
F. Versichelen.
Gegevens oQer adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde c’an dit nummer.
INHOUF:
Bis
I)e artikelen van deze ,vcek ……………………304
Sommaire, summaries
……………………..304
Kan een internationaal stelsel van fluctuerende
wisselkoersen bijdragen tot herstel van de multi-lateraliteit van het betalingsverkeer?
door G. A.
Kessler ………………………………..305
Duitsland er de Europese Betalingsunie
door Prof.
Dr W. Hoffmann …………………………307
Productieregeling in de baksteenindustrie (III)
door
P. L. Qan der Velden ……………………..310
Sint Nicolaas- en Kerstomzetten in de detailhandel
in-1949 door Dr W. L. GroeheQeld Meijer
……..
312
B o e k b e s p r e k i n g e n
Oeorge Wythe e.a.: Brazil: Au Expanding Economy
……
314
Prof. N. W. Spiegel: The Brazltlan Economy
…………
314
Prae-advlezen, uitgebracht aan het Nederlandsche Wegen.
Congres, bepr.
door L.
H.
Klao.ssen
………………
316
A
‘
ad te ke n in gen
Oostenrijk In 1949; omschakeling der eeonomisehe, politiek
In
–
1950
………………………………….
316
Geld-
en
kapitaalmarkt
……………………
317
G r a f
i
e k e n
Do hoeveelheid vrij
geld in Nederland
………………
317
Statistieken
Baukstateu
………………………………….
31? Stand
van
‘s
Rijks
Kas
…………………………
319
Enige indexeijfers van de industriële productie
in
België
. .
319
Productie aan nieuweverzekeringen van
57 levensverzekering-
maatschappijen in Nederland
……………………
319
Katoenarcaal
en
.protliictie
……………………..
319
DEZER DAGEN.
wil liet niet met de rookartikelen, zomin vredespijpen als
sigaren. In Nederland wordt hevig aan de sigaar getrokken.
Echter, spijtig genoeg voor de betrokkenen, meer door de
producenten dan door de consumenten. Zou een accijns-
verlaging de weggelegde kokers weer doen bol staan?
Economisten trachten heen te zien door het afwezig
rookgordijn. Daarbij turen zij slechts naar prijselastici-
teiten en structurele verschuivingen; zij blijven hun hele leven proza spreken.
Een tevreded roker is geen onruststoker. Is liet dus, om
meer ‘redenen, ook een quaestie voor Sociale Zaken? Men
zou zéggen, dat ,,The Times”, volgens het nummer van
14April, er zo over dacht. Het blad licht als belangrijkste
cijfer uit de juist gepubliceerde betalingsbalans over 1949,
dat in dat jaar £
13
millioen meer werd besteed, vergeleken
hij 1948, aan de invoer van tabak in Groot-Brittannië
Geen tahakscolleges en geen ,,smoke-filled rooms” deden
de meest précaire quaesties vervluchtigen. De Belgische
Koning heeft tot het Belgische volk een suggestie gericht.
De eerste indruk is, dat alle partijen omst&ndig zullen
proeven, voordat zij tot de vrede besluiten.
Kwam men in Indonesië verder? De achtergronden
beginnen zich thans duidelijker af te tekenen, maar het
beloop der gebeurtenissen blijft wazig. De meningsvorming
in Indonesië blijft een moeilijk te volgen proces.
Zo heeft de Amerikaanse Regering niet gedacht over het
politiek en economisch gebeuren in Griekenland. Een
mening is gevormd en medegedeeld in de trant, welke in
krnachtig Engels wordt aangeduid als: ,,put that in your
pipe”. Op iets vreedzamer wijze is hetzelfde, bij herhaling,
aan Italië medegedeeld; daar ging het bezwaar vooral
tegen een overbelasting van het economisch leven door het
administratieve apparaat.
Daarover zal in Groot-Brittannië, uit eigen kring,
binnenkort ook wel een en ander worden vernomen.
De Britse Minister van Financiën heeft de begroting
ingediend. Men zal wederom niet achterover kunnen
leunen voor een genoegelijke nabeschouwing.
Is er nog ergens een uiting van tévredenheid? De Raad
van economische adviseurs heeft aan de Amerikaanse
President een blijmoedig rapport over het eerste kwartaal
van 1950 uitgebracht. Het voor besteding beschikbare
inkomen is tot een nieuwe recordhoogte gestegen, nl. op
jaarbasis tot $ 181 inilliard.
Toch heeft daarmee niet ieder ,,a good five cents cigar”
om een oud Presidentieel woord te gebruiken. Zelfs op dit
peil is de werkgelégenheid niet voldoende om het aceres
aan arbeiders, voortkomend uit de snelle bevolkingstoe-
neming, geheel in zich op te nemen.
Zullen degenen, die zich inscheepten v’oor Australië en
Nieuw-Zeeland, wellicht de tevredenen kunnen blijken? Ook dat zijn delen van de Wereld.
e
,
n.
…………
t.
MOPeL
•
.
•
_
.
t
.
• .
.
.
.
..
•
… .-.•••
•
4LIIMAAR
–
‘I•
½.
II
£LNILO
•..
•
:1
A1ISTED
.14.
.: .
•…
1
RGILO
D
,
É11TEP
•
..-.-:,.’
.
AflLO
EMR.
–
110111
•
ZlE
LII
I4A4.j
UIP.
NT
.
.
–
1&IIHI
WDIhRWYK.
GOUDA
OQITIICHI
•
LIEt.
OTTfQ
14
GOQINCHEM
NtJMEGE
••-‘• r’_ —
CHOLT
DRICH
IILIÉ
– •
.
.
LII 505CH
GOCH
w
L
61.1
LoH.G
Q
LN
LLMKILCIILTI
DO
/
1
..
7
HLLMOIID
8O(NUM
•
j
–
EINOHOs’IIl
– 1
DUIL6UIG
•
MIII
•••I
T.
‘jENLO
LUL
•
0
-.
1I,..%HOUT L.
–
DLIIMLM
– – – –
JLIL1.FLLD
/
Wu
PEILIAL
WCRPÉ
.
0 511.00ILF
‘4
M.GL06ACH
Il(
YCI
_•-
tIECHELEN
5ITTAO.
HATf.LT.
F’1
LLUVEI1
St&IIII4
—
ç
AACHEFI
bon
–
.
LILG.
•5 t
Ir
i.. i
e
CHIIIL1.ROI
• •
–
BELASTING CON S U LTAT
1
EB URE AU
A. L. F. LEVERINGTON
Alle belastingzaken
Medewerkers:
E.
J. de Boer, Oud-Insp. d. Bel.
D. Sweepe, Oud.Ontv. d. Bel.
Mr. Dr. B.J. F. Steinmetz, Bel,
juF.
Mr. Dr. N.
J. Fefdmann, Bel: Jur.
N.
A.
Schol,
Cand. Notaris.
Amsterdam:
le
Helmersstr. 95 . Tel, 85508
Haarlem:
Ged. Oude Gr. II 8 . Tel. 12468.
Koninklijke
Nedericindsche
Boekdri kkerij
H. A. M. Roelants
Schiedam
now
ROTTERDAMSCHE
BANK
AFWIKKELING
VAN
NALATEN-
SCHAPPEN
250 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
De Nieuwe Haven. en Industrieterreinen te Nijmegen.
Zoals elders in den lande bestond ook in Nijmegen na de
oorlog een groeiende belangstelling voor de vestiging van
nieuwe industrieën. In 1948 werd daai’om begonnen met de
aanleg vah een nieuwe haven aan het Maas-Waalkanaal. Rond-
om deze haven zijn industrieterreinen aangelegd met een
breedte van 60, 100 en 130 M, terwijl er ook enkele terreinen
van grotert afmetingen zijn. Behalve deze haventerreinen zijn nog aanzienlijke oppervlakten’ beschikbaar voor terreinen, die
geen behoefte hebben aan een ligging direct aan een haven.
Deze bedrijven zullen gebruik kunnen maken van een open-
bare losvïal met kranen. De terreinen zullen spoorwegaanslui-
ting krijgen, zodra. daarvoor belangstelling bestaat.
De grondslag van de terreinen bestaat uit opgespoten zand
opeen zandige ondergrond, zodat zelfs zware gebouwen zonder
kostbare funderingen kunnen worden opgefrokken.
Als regel worden de gronden in langdurige erfpacht uitge-
geven. De erfpachtscanon bedraâgt in het algemeen
f
0,23 per
M2 per jaar, vermeerd’erd met
f
5,— per jaar per strekkende
meter glooiende en
f
25,— per jaar per strekkende meter ver-
ticale oever.
In de gereedgekomen haven, welke in de bodem een breedte
van 60 M. heeft, is het peil ca 7,50 M. + N.A.P.,
terwijl
de
terreinen op 9,20 M. tot 10,00 M. + N.A.P. liggen. De diepte
‘angs de kade is 3,50 M., zodat de haven bereikbaar is voor
de grootste binnenschepen.
Voor de te Nijmegen gevestigde industrieën zijn voldoende
gesehoolde en ongeschoolde arbeidskrachten beschikbaar, ter-
wijl nieuwe werkers gemakkelijk uit het 6mliggende platteland
kunnen worden aangetrokken.
Voor het verkrijgen van, nadere inlichtingen, gelieve men zich te wenden tot het Stadhuis te Nijmegen, Lange Nieuw-
straat no. 2, of tot het Ingenieursbureau v/h J. van Hasselt &
de Koning, Pater Brugmanstraat 2, te Nijmegen.
(Advertentie)
1
1.
1
AssOIIATIEOASS.A
KASSIERSINSTEWNG ‘
OPGERICHT IN 1806
HEERENGRACHT 179 • AMSTERDAM-C
—’—.
AMSTERDAMSCHE DANK
N.V.
INCASSO-BANK
N.V.
MAANDSTAAT PER
31 MAART
1950
ACTIEF
PASSIEF
Kan,
Kassiers en
Kapitaal
1
70.010.000,-
Daggefdieningeni
26.466.016,25
Reserve
•.
34.500.000,-
Nederlands
schatkistpapier
755.705.200,—
,,
Bouwreserye
4.000.000.-
Ander over-
Deposito’s op
heidspapier
17406.700
–
termijn
,,
92.470.952,76
Wiss0i5
932.211,85
14
Crediteuren
,,963.274.168,13
Bankiers In bio-
Door derden
een. en buitenf. ,,
50.076.602,20
geaccepteerd
,,
1.960.640,—
Effecten en syn-
.
dicaten
7.694.297,90
Diverse
rekeningen
,,
33.172.522,08
Prolon gat iên
en voorschotten
tegen Effecten
,,
29.149.219,26
Debiteeren
286.261.796,97
Deelnemingen
7.696.238,54
Gebouwen
,.
4.000.000,—
11.199.388.282,97
f1.199.388.282,97
Ook voor Beschikbare Krachten is een annonce in
,,Economisch-Statistisehe Berichten” de aangewezen weg. Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons
bezit is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het
nummer van dezelfde week worden opgenomen.
304 –
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 April 1950
•
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK
G. A. Kessier,
Kan een internationaal stelsel oin fluctuerende
wisselkoersen bijdragen tot herstel oan de multilaterali-
teit yan het betalings 9e/keer?
-De conclusie van de beschouwing van Prof. Keesing –
in ,E.-S.B.” van 22 en 29 Maart ji. -, dat een stelsel van
fluctuerende wisselkoersen als oplossing voor het ver-
wezenlijken van de zo noodzakelijke multilateraliteit in
het betalingsverkeer al reeds om technische redenen niet
in aanmerking komt, aangezien men, teneinde onder e’en
zodanig stelsel een sluitend geheel van ,,cross rates” te
bewaren, aan de particuliere valuta-arbitrage de Vrije
hand zou moeten laten, waardoor dan echter tegelijkèrtijd
ongewenst geachte kapitaalstransacties, c.q. bepaalde
lopende transacties, niet meer zouden kunnen worden
tegengegaan, berust geheel eri al op de stelling, dat het
onmogelijk is, bij een effectieve valuta-arbitrage, kapitaals-
transacties te controleren. Deze stelling wordt eigenlijk
niet bewezen. Schr. tracht nu in dit artikel na te gaan,
of inderdaad van een dergelijke technische -onmogelijk-
heid moet worden gesproken. Daarbij blijkt, dat het althans
â prima vista voorbarig lijkt
â
priori van een dergelijke
onmogelijkheid uit te gaan.
Prof. Dr
W. lloffmann,
Duitsland en de Europese Beta-
lingsunie.
• De voornaamste ooraken, waardoor vergroting van de
Duitse export wordt tegengehouden, zijn het ontbreken
van een multilateraal betalingssysteem en de moeilijk-
heden van het betalingsverkeer. Met het oog op het feit,
dat Duitsland voor meer dan 50 pCt van zijn totale ver-
bruik van voedingsmiddelen en grondstoffen op de im-
port is aangewezen en slechts ongeveer 10 pCt van zijn
aankopen uit het dollargebied door export kan dekken,
zou uitbreiding van de Westeuropese handel de enige
mogelijkheid zijn om aan de bij het aflopen van de Marshall-
hulp met zekerheid te verwachten moeilijkheden het
hbofd te bieden. Schr. gaat nu in dit artikel uitvoerig
in op het belang van een Europese Betalingsunie voor
‘Duitsland; tevens wordt gewezen op de consequenties,
waarvoor de buitenlandse handel yan Duitsland zich
tengevolge van de Europese economische integratie zou
zien gesteld.
P. L.
van dor Velden,
Productieregeling in de baksteenin-
dustrie (III).
In aansluiting op het in het tweede artikel uiteenge-
zette systeem van productieregeling in de baksteenindus-
trie, waarbij de productie van de onderscheidene fabrieken onevenredig wordt beperkt, worden thans de complicaties,
die bij de uitwerking van het geschetste systeem in de
praktijk ontstaan, en die een gevolg zijn vn de omstandig-
heid, dat de metselbaksteenindustrie en de straatsteen-
industrie een niet volkomen gescheiden productiepro-
gramma hebben, onder het obg gezien. Voorts wordt
aandacht geschonken aan de maatschappelijke aspecten
van het geschetste systeem van pr6ductiebcperking.
Dr
W.
L.
‘Groenevelti Meijer,
Sint lVicolaas- en ‘Kerst-
onzetten in de detailhandel in 1949.
Aan dehand van doô’r het Economisch Instituut voor
den Middenstand verzamelde en bewerkte omzetgegevens
van ohdernerningen, behorende tot het klein-, en midden-
bedrijf, wordt allereerst een indruk gegeven van de ont-
wikkeling van de Sint Nicolaas- en Kerstverkopen in
detailhandel en ambacht sedert 1947. Om nader aan te
geven, of de Sint Nicolaas- dan wel de Kerstverkopen
het meest tot de geconstateerde stijging of daling van de
omztten in de maand December hebben bijgedragen,
worden vervolgens voor een aantal branches gegevens
verstrekt m.b.t. de dag- en weekomzetten in de Sint
Nicolaas- en Kerstperiode.
SOMMAIRE.
G. A. Kessler,
Un système international de cours de change
–
fluctuants peut-il contribuer au rétablissement du libre transfert des paiements?
La thèse du professeur Keesing, publiée dans l’,,E.-S.B.”
des 22 et 29 mars dernier, préconisant qu’il
n’est
pas
possible de contrôler les transferts des capitaux, dans un
vrai système d’arbitrage de 6ours, n’a pas été prouvée.
L’auteur vérifie dans cet article si on doit vraiment sou-
tenir cette impossibilité technique. L’auteur est d’avis
qu’il est prématuré ‘de partir priori de cette impossi-
bilité.
Prof. Dr
W.’
Iloffmann,
L’Alleinagne et l’Union européenne
de paiements.
L’auteur traite amplemen’t de l’importance, pour l’Alle-
magne, d’une Union européenne de paiements et’ sousligne
les conséquences résultant d’une intégration économique
européënne pour l commerce extérieur de 1′ Allemagne.
P. L.
van der Velden,
La réglementation de la production
dans les briqueteries (III).
Un système de réglementation de la production restrei-
,gnant improportionnellement la production des fabriques,
a été expliqué dans le second article. Cette fois-ci l’auteur
traite des complications résultant de l’exécution de ce
système. Celles-ci sont dues au fait que les programmes
de production de l’industrie de briques de construction
et celle de pavés de route ne supportent pas une distinction
nette. –
Dr
W. L. Groneveld Meijer,
Les chif/,es d’affaires des
détaillants â la St. i’Vicolas et â la .iVoël.
Les chiffres d’affaires réalisés en 1949 par les détaillants
l’occasion des fêtes de St. Nicolas et de Noël sont corn-
parés vec ceux de 1947 et 1948, I l’aide des données ras-
semblées et analysées par l’Economisch Instituut voor den
Middenstand â La Hay.
SUMMARIES.
G. A. Ilessier,
Gen an international system of fUtctuating
rates of exchange contribute to recoaery of multilatera-
lity of peryments?
Prof. Keesing’s thesis – published in ,,E.-S.B.” of
March 22nd and 29th 1950 – to the effect that it is tech-
nically impossible to control capital transactions with
an effective exchange-arbitration, is not proved. Accor-
ding to the writer it would seem premature to start pri-
marily from such an impossibility.
Prof. Dr
W. Hoffmain,
Germany and the European Pay-
ments Union.,
A detailed review of the importance of a European
Payments Union to Germany and of the consequences
which Germany’s foreign trade would have to face as a
result of
,
European economic integration.
P. L.
van der Velden,
Regulation of brick production (III).
The second article gave an outline of a system for regu-
.lating the brick production which curtails in a dispro-
portionate manner the production of the different facto-‘
ries. The present article deals with the complications
which arise in practid and which may ho due to the fact
that the building and paving brick inlustries have no
en tirely separate production programmes.
Dr
W. L. Croeneveld Meijer,
Santa Claus and Ghristnias
retail sales in 1949.
Trend of Santa Claus and Chnistmas retail sales in
1949 as compared with 1947 and 1948, based on data
compiled and worked Out by the Economic Institute for
the Middie Class of The Hague.
19 April 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
305
KAN EEN INTERNATIONAAL STELSEL VAN
FLUCTUERENDE WISSELKOERSEN BIJ-
DRAGEN TOT HERSTEL VAN DE MULTI-
LATERALITEIT VAN HET BETALINGS-
VERKEER?
In een belangwekkende beschouwing, opgenomen in
,,E.-S.B.” van 22 en 29 Maart jl., komt Prof. Keesing
tot de conclusie, dat een stelsel van fluctuerende wissel-
koersen, als oplossing voor het verw’ezenlijken van de zo
noödzakelijke multilateraliteit in het betalingsverkeer,
al reeds om technische redenen niet in aanmerking komt,
aangezien men, teneinde onder een zodanig stelsel een
sluitend geheel van ,,cross rates” te bewaren – hetgeen
Prof. Keesing terecht als gebiedende eis stelt -, aan de
particuliere valuta-arbitrage de vrije hand zou moeten
laten, waardoor dan echter tegelijkertijd ongewenst ge-
achte kapitaalstransacties, c.q. bepaalde lopende trans-
acties, niet meer zouden kunnen worden tegengegaan.
Aangezien het wel vaststaat, dat de Westeuropese landen
zich op afzienbare termijn nog geenszins zullen kunnen
permitteren kapitaalstransacties vrij te latpa, volgt
hieruit, dat het stelsel ‘van fluctuerende wisselkoersen
momenteel geen oplossing kan bieden. In tegenstelling
tot de opvatting van de voorstanders van fluctuerende
wisselkoersen, die menen, dat met een zodanig stelsel de
multilateraliteit in het
lopende
betalingsverkeer kan worden
verwezenlijkt, ook al kunnen kapitaalstransacties nog niet
vrijelijk worden toegelaten, – zou de conclusie volgens
Prof. Keesing dus veeleer moeten luiden, dat eerst wanneer
de onevenwichtigheden tussen de diverse landen zodanig
zijn weggeruimd, dat hel vrijelijk toelaten van lopende
zowel als
van kapitaalstransacties geen bezwaren meer
ontmoet, een stelsel van zwevende wisselkoersen tot de
technische mogelijkheden zou behoren.
Bovenstaande conclusie is, zo zij inderdaad juist is,
zeer belangrijk, aangezien zij impliceert, dat het tot stand
brengen van realistische koersverhoudingen als voor-
waarde voor het verwezenlijken van mullilateraliteit
in het betalingsveikeer, niet zal kunnen geschieden via een periode van ,,georganiseerde vrije koersvorming”,
waarbij de koersen hui ,,natuurlijk” niveau zouden
vinden, doch zal moet(n geschieden langs ‘de weg vaii
,error and trial”-koersaanpassingen met handhaving
van het beginsel van vaste pariteiten en ,,cross rates”.
De jongste ervaringen opgedaan op het gebied van koers-
herzieningen bewijzen, dat .dit een zeer moeizame weg zal
zijn.
Zoals hierboven opgemerkt berust de eindconclusie van
Prof. Keesing geheel en al op de stelling, dat het onmoge-
lijk is, bij een effectieve valuta-arbitrage, kapitaals-
transacties te controleren. 1-let is opmerkelijk, dat deze
stelling eigenlijk, niet wordt bewezen. Slechts wordt ge-
steld, dat de arbitrage naar haar aard van een kapitaals-
import of -export moge yerschillen, doch naar de vorm
daarvan niet is te onderscheiden.
1-lieronder zal worden getracht na te gaan, of inderdaad
van een dergelijke technische onmogelijkheid moet worden
gesproken. 1-let zal daarbij blijken, dat het althans ii prima
vista voorbarig lijkt
k
priori van een dergelijke onmoge-
lijkheid uit te gaan. –
Het probleem kan dus als volgt worden gesteld: indien
een aantal landen zou besluiten .ten ozichte van elkaar
een stelsel van zwevende koersen door te voeren met
zodanige arbitragemogelijkheden, dat een sluitend geheel
van ,,cross rates” zou zijn verzekerd, is het dan nog
mogelijk het betalingsverkeer toch onder zodanige con-trôle te houden, dat, ongewenste kapitaalstransacties en
eventueel ongewenste lopende transacties voldoend
effectief kunnen worden beteugeld?
Ook indien deze vraag bevestigend zou mogen worden beantwoord, blijven er aangaande ‘het stelsel van fluctue-
rende koeisen uiteraard nog veel
l?roblemen
over, zoals
de verhouding tot de valuta’s van die landen, die niet bij
dit stelsel zouden zijn aangesloten, alsmede de vraag,
welke manipulatiemogelijkheden de resp. overheden
zouden hebben om te abrupte koerswijzigingen te voor-
komen en een zekere ,,leiding” aan de koersontwikkeling
te geven. Al deze vragen blijven hier voorlopig buiten
beschouwing, aangeien het primair gaat om het hierboven
gestelde technisôhe vraagstuk, zonder de oplossing waar-
van het stelsel reeds op die technische gronden zal zijn
veroordeeld.
De contrôle Öp ongewenste transacties als hierboven
bedoeld, zal, wil zij effectief zijn, moeten berusten bij de
meest gerede partij, d.w.z. in het algemeen bij het land
ten laste waarvan bedoelde transacties zouden plaats-
vinden. Medewerking bij de coiltrôle door de andere be-
trokken landen zal zeker gewenst zijn, doch dit zal niet
de basis kunnen zijn voor het tegengaan van bedoelde
transacties, aangezien zulks voor de eerstbedoelde landen
oivoldoende zekerheid zou bieden.
Een effectieve valuta-arbitrage bij vrije koersvorming
tussen de aangesloten landen (hierna te noemen de landen
A, B, C, D, enz.) betekent, dat de ingezetenen van land A
op de respectieve buitenlandse valutamarkten in de ge-
legenheid moeten zijn met- A-valuta B-, C-, D-, enz.
valuta’s te kopen, terwijl zij voorts deze B-, C-, D-, enz.
valuta’s op de valutamarkt van het betreffende land
moeten kunnen omzetten in elke andere valuta van een
deelnemend land. Dezelfde faciliteiten dienen mutatis mu-
tandis te gelden voor ingezetenen van B-, C-, D-, enz. landen.
Aangezien de’ positie van elk aangesloten land tegen-
over de overige landen formeel steeds dezelfde is, is het
voor het betoog voldoende de positie van één land, stel
land A, in ogenschouw te nemen.
De vraag, waarom het dan thans in concreto gaat, is,
op welke wijze de autoriteiten van land A zullen kunnen
vermijden, dat
op de A-valutamarkt B-, C-, D-, enz. valuta’s worden
gevraagd en verhandeld voor door deze autoriteiten niet
gewenste doeleinden,;
voor deze zelfde ongewenste doeleinden A-valuta
wordt aangeboden en verhandeld op de valutamarkten
van de B-, C-, D-, enz. landen. Een vereenvoudiging kan al dadelijk worden gemaakt
door voorlopig af te zien van de, handel in bankpapieren
overige chartale geldsoorten. Deze beperking is naar het
voorkomt geoorloofd, aangezien indien slechts zou worden
verzekerd, dat het girale betalingsverkeer tussen de aan-
geslote’n landen met voldoende waarborgen tegen on-
gewenste transacties naar bevrediging zou kunnen
fun’ctionneren, hiermede voor alle practische doeleinden
reeds een bruikbare oplossing zou zijn verkregen.
Een verdere vereenvoudiging kan worden aangebracht
door er van uit te gaan, dat de valuta-arbitrage uitsluitend
zal plaatsvinden’ door erkende valuta-arbitrageanten,
welke daartoe van de betrokken deviezenautoriteiten en speciale vergunning verkrijgen. Waar vôôr de oorlog de
valuta-arbitrage geheel en al berustte bij de grote bank-
instellingen, alsmede enkele gespecialiseerde bankinstel-
lingen, welke instellingen thans onder het Nederlandse
deviezenrecht de status van deviezenbank hebben ver-
kregen, betekent de hierbedoelde beperking, dat aan de
valuta-arbitrage uitsluitend door daartoe gemachtigde
bankinstellingen. zou mogen worden deelgenomen. Deze
restrictie lijkt geoorloofd, aangezien de doeltreffendheid
van de valuta-arbitrage op deze wijze afdoende zou zijn
gewaarborgd.
Voor de verdere beschouwing kan thans een onder-
scheid worden gemaakt tussen:
a. de verhouding tussen de ingezetenen
1)
van land A
en de arbitragerende banken van land A;
‘) Onder .,ingezetenen” bier verder te verstaan deviezen-
ingezetenen ândere dan de tot de arbitrage toegelaten banken.
306
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 April 1950
de verhouding tussen de arbitragerende banken van
land A onderling;
de verhouding tussen de arbitragerende banken van
land A enerzijds en de tot de arbitrage toegelaten banken van de overige deelnemende landen anderzijds.
ada.
Wat de verhuding van de ingezetenen van land A tot
de A-banken betreft kan het volgende worden opgemerkt.
De transacties, waarom het hier in hoofdzaak zal gaan,
zijn de volgende:
het kopen döor A-ingezetenen bij A-banken van B-,
C-, D-, enz. valuta’s, teneinde hiermede betalingen aan
het buitenland te verrichten;
het in opdracht van A-ingezetenen door de A-banken
crediteren van de in A-valuta luidende rekeningen van
B-, C-, D-, enz. banken, ter verrekening met buiten-
landse begunstigden;
het verkopen door A-ingezetenen aan A-banken
van B-, C-, D-, enz. valuta’s verkregen uit lopende trans-
acties en/of kapitaaistransacties (welke door de betrokken
buitenlandse deviezenautoriteiten dan dus klaarblijkelijk
zijn toegestaan);
het uitbetalen van A-valuta aan A-ingezetenen door A-banken ten laste van de in A-valuta luidende
rekeningen van B-, C-, D-, enz. banken in opdracht van
buitenlandse debiteuren.
Alle hierboven genoemde
transacties
zijn ook onder het
huidige deviezensysteem mogelijk, zij het, dat deze thans
dienen te worden afgewikkeld binnen de .voorgeschreven
koersmarges, welke restrictie onder een stelsel van fluctue-
rende koersen uiteraard zciu komen te vervallen. Zoals
thans zal ook onder liet stelsel van fluctuerende. koersen
con’trôie mogelijk zijn via het binden van de transacties
sub 1 en II bedoeld aan een vergunning, terw’ijl voor
ingezetenen, evenals thans het geval is, de verplichting
zou moeten, blijven gelden deviezenprovenuen sub III
bedoeld aan de banken af te dragen.
Voorts zouden de banken, zoals ook thans het geval is,
betreffende de hier bedoelde transacties periodiek aan de
deviezeninstantie rapportage moeten uitbrengen.
ad b.
Voor een doeltreffende arbitrage zal het nodig zijn, dat de tot de drbitrage toegelaten A-banken onderling
vrijelijk B-, C-, D-, enz. valuta kunnen verhandelen.
Ook deze faciliteit bestaat reeds onder het huidige dcvie-
zensysteem, zij het, dat onder het stelsel van fluctuerende
koersen de koersbinding zou moeten komen te vervallen.
Uiteraard zouden de banken, evenals thans het geval is,
dok betreffende deze transacties rapportage moeten
uitbrengen.
ad c.
Blijft over de verhouding tussen de arbitragerende A-
1
b’anken enerzijds en de tot de arbitrage toegelaten B-,
C’, D-, enz. banken anderzijds. Op dit gebied zal inderdaad,
vergeleken met het huidige deviezensysteem, een aanzien-
lijke verruiming van de faciliteiten moeten plaatsvinden,
aangezien het hier gaat om het leggen van een band
tussen de diverse nationale valutamarkten, zondèr welke
de valuta-arbitrage niet zou kunnen functionneren dn
derhalve een geheel van sluitende ,,cross rates” niet ver-
zekerd zou zijn.
Het is hiertoe nodig, dat A-banken met A-valuta op
de B-valutamarkt (derhalve bij B-banken) Bvaluta
moeten kunnen kopen. Voorts moeten A-banken in de
gelegenheid zijn om op de B-valutamarkt B-valuta om
te zetten in A-, C-, D-, enz. valuta.
rpenslotte
moeten de
saldi in B-valuta bij B-banken ten name van A-banken
vrijelijk tussen B-banken naar andere rekeningen bij B-
banken ten name van A-banken kunnen’ worden over-
gebracht.
Omgekeerd zullen B-banken in de gelegenheid moeten
zijn met B-valuta bij A-banken A-valuta te kopen (het-
geen op hetzelfde neerkomt als hierboven als eerste facili-
teit voor de A-banken werd genoemd), terwijl de B-banken
voorts met A-valuta op de, A-valutarnarkt (derhalve bij
A-bankên) B-, C-, D-, enz. valuta’s moeten kunnen kopen.
Tenslotte dienen de saldi in A-valuta bij A-banken ten
gunste vaivB-banken vrijelijk naar soortgelijke rekeningen
ten name van B-banken te kunnen worden overgebracht.
Overeenkomstige verhoudingen als hierboven ,tussen
de arbitragerende A-banken en B-banken beschreven
zullen ook in de overige relaties van A-banken met C-,
D-, enz. banken dienen te bestaan, terwijl hetzelfde geldt
voor de verhouding tussen 13- en G-banken, enz.
Het wil voorkomen, dat het mogelijk moet zijn via
i’apportageplicht en strenge sancties ingeval van gebleken
onjuiste rapportage (welke sancties o.a. zouden kunnen
bestaan uit het intrekken van de arbitragebevoegdheid)
de hierboven beschreven transacties te beperken tot die
,,reële” arbitragezaken, welke nodig zijn voor, een even-
wichtige afwikkeling van de door de betrokken deviezen-
autoriteiten toegelaten lopende en
eventuele
kapitaals-
transacties vide
ad a.
hierboven.
Uiteraard, zal het gevaar bestaan, dat de A-banken
speculatieve posities in bijv. B-valuta gaan innemen
(waartoe zij gemakkelijk in staat zullen zijn via het voor-
‘leggen van A-valuta). Een dergelijke) ontwikkeling zou
in feite neerkomen op kapitaalsvlucht voor rekening van
de A-banken
Hiertegen zal naar het voorkomt voldoende effectief
kunnen worden opgetreden dooi’ naast de hierboven be-
doelde rapportageplicht, annex strafsancties, waarvan
naar mag worden verwacht een belangrijke preventieve
werking zal uitgaan, maximum werksaldi voor te schrijven,
welke de tot arbitrage toegelaten A-banken in B-, C’, D-,
enz. valuta mogen aanhouden, terwijl voorts in beginsel
zou kunnen worden gehandhaafd de bevoegdheid van de
centrale deviezeninstantie om dooi’ A-banken aangehouden
saldi in ‘B-, C-, D-, enz. valuta’s te vorderen.
**
*
Het stelsel van fluctuerende wisselk’oersen is hierboven
uitsluitend . bezien vanuit de gezichtshoek van dit ene
technische vraagstuk: is onder een dergelijk stelsel een
zekere mate van deviezencontrôle, teneinde ,,ongewenste”
transacties tegen te gaan, in beginsel nog mogelijk? 1-let
is duidelijk, dat voor dd beoordeling van de practische
bruikbaârheid van het, stelsel nog vele andere ‘vragen
onder ogen zouden ‘moeten worden gezien. Het was echter
niet de opzet van dit artikel daarop in te gaan. Moge hicr
slechts worden volstaan enkele van deze vraagstukken zeer in het kort aan te duiden. Een zeer belangrijke vraag is dan in de eerste plaats,
welke transacties de deviezencontrôle – aangenomen,
dat deze onder het stelsel voldoende effectief zou kunnen
functionneren – als ,,ongewenst” zou mogen tegengaan,
zonder dat hierdoor de werking en de patio van het stelsel
zelve in gevaar zou worden gebracht. Dat kapitaalstrans-
acties onder stricte contrôle blijven, lijkt geen bezwaar;
in tegendeel, zulks zal geboden zijn w’il men vermijden,
dat de koersontwikkeling de speelbal zou worden van
speculatieve invloeden, en daarmede voor de kapitaal-
verliezende landen sociaal onaanvaardbaar, o.a. vanwege
de hoge opstuwing der buitenlandse koersen-Dit betekent
intussen uiteraard niet, dat aan kapitaalverstrdkking op
lange termijn voor productieve doeleinden tussen de
deelnemende landen onderling niet zoveel mogelijk ruimte
zou moeten worden gelaten.
Met de beperking van lopende transacties tussen de deelnemende’ landen zal men naar het yoorkomt – wil
het stelsel niet zijn raison verliezen – uiterst spaarzaam
moeten zijn. Al spoedig zou de koersontwikkehing dan
immers alle realiteit ‘gaan missen, terwijl het doel juist
L
19 April 1950
ECONOMICH-STATISTISCHE BERICHTEN
307
moet zijn: het vinden van de ,,evenwichtskoersen”, wai’bij
een multilateraal e’enwicht mogelijk is. Dit betekent
tevens, dat de deviezenvergunningen veel meerhet karakter
van een qualitatieve soort-vergunning zullen moeten
hebben, dan van een. quantitatiève begrenzing van de besteding van een bepaalde valuta. Importgegadigden
moeten in beginsel vrij zijn in de keuze van het land
(binnen de groep van deelnemende landen) waar zij hun
aankopen wen’sen te vei’rïchten. Hiertegen zal van de-
viozenoogpunt uit ook geen bezwaar meer behoeven te
bestaan, omdat de Vrije koersvorming waarborgt, dat de
,,grenswaarde” dei’ diverse valuta’s onderling is genivelleerd.
De enige categorieën van lopende transacties, die aan-
vankelijk w’el zouden moeten blijven beperkt, zijn -die
quasi lopende transacties, die in feite verkapte kapitaals-
transacties zouden zijn, alsmede voorts hanelstransacVies,
welke zouden betreffen de verhandeling van goederen
afkomstig uit of bestemd voor ,,hard currency”-landen
buiten de groep. –
Dit laatste punt vestigt de aandacht op het tweede
belangrijke vraagstuk met betrekking tot het stelsel
van fluctucrende wisselkoersen: de verhouding tot de
landen buiten de groep, ten opzichte van welke éen door,
het’ deviezenregiem gesteunde vaste pai’iteit zou hlijven
gehandhb.afd.
Het is duidelijk, dat hiei tot op zekere hoogte iets derge-
lijks geldt als hierboven werd opgemerkt: hoe meer
landen buit,en de groep zouden vallen hoe minder reëel
de Vrije koei’svorming binnen de groep zou moeten worden
geacht. Aan de andere kant is het evenzeer duidelijk,
dat de betalingspositie ten opzichte van met name hét
Westelijk halfrond, het vooralsnog voor de meeste West-
europese landen uitgesloten maakt vrije koersvorming
van de dollar voor lopende transacties in overweging te
nemen. 1-let belang van multilateralisatie van het betalings-
verkeer – ook al zou deze beperkt blijven tot een kleiner
(Westeui’opees) gebied – lijkt zé groot, dat het bepaald
onjuist zou zijn te wachten tot alle harde wereldvaluta’s
in deze multilateraliteit zouden kunnen worden betrokken.
Een belangwekkend vraagstuk vormt intussen, op
welke wijze zou kunnen worden verzekerd, dat de ,,orderly
cross rates” ook ten opzichte van de valuta’s buiten de
gi’oep bewaard zouden blijven. Het wil voorkomen, dat
hiertoe zal zijn vereist een afspraak tussen de deelnemende
landen om de w’isselkoersen ten opzichte van de ,,buiten-
valuta’s” voortdurend aangepast te houden aan de ,,cross
rate”, welke volgt uit de lopende (fluctuei’ende) koers-
verhouding tot één, daartoe speciaal aangewezen, deel-
nemend land en de (vaste) koersverhouding van de valuta
van dat land ten opzichte van de betrokken buiten-
valuta’s. (Eventueel zou men hierbij zelfs voor elke
buiten-valuta een ander deelnemend land als ,,cross rate
centrum” kunnen aanwijzen; ook dan blijven technisch
de ,,orderly cross rates” gehandhaafd).
Het voorgaande wijst reeds op het derde hier te noemen
grote vraagstuk w-rbonden aan het stelsel van fluetuerende
wisselkoersen. Bdoeld is, dat dit stelsel niet aan- zijn
opzet: het vinden van het evenwichtsniveau van de koer-
sen, waarbij – een multilateraal betalingsverkeer mogelijk
is, zal kunnen beantwoorden, indien niet een nauwe
samenwerking tussen de betrokken landeii terzake zal
worden tot stand gebracht. De houding van het Inter-
nationale Monetaire Fonds zou hier van zeer veel belang
kunnen zijn. ‘ Deze instelling zou niet slechts moeten
toelaten,
dat bedoeld stelsel zou worden ingevoerd, doch
zou
actief
en
leiding gerend
moeten optreden, in nauwe
samenwerking met O.E.E.C. en eventuele E.P.U., door
zijn autoriteit te stellen achter de ,,spelreg’zls” van het
stelsel, welke door – alle deelnemende landen zouden
moeten worden nageleefd. Deze ,,spelregels” ‘zouden
uiteraard ook tal van hier niet genoemde vraagstukken moeten betreffen, zoals de mate van toe te laten mani-
pulatie van de vrije valutamarkt door de deviezenautori-
teiten der betrokken landen, alsmede de tarievenquaestie.
Alleen hij een dérgelijke nauwe samenwerking en ‘na-
leving van spelregels zal van het stelsel succes mogen
worden verwacht. Deze samenwerking zal ook moeten
betreffen de kapitaalverstrekking op lange termijn alsmede
de monetaire politiek, want het is duidelijk, dat alleen bij
een gecoördineerde monetaire politiek het op valutagebied
na te streven einddoel zal kunnen worden bereikt: multi-lateraliteit plus
stabiliteit
van wisselkoersen.
Amsterdam.
G. A. KESSLER.
DUITSLAND EN
‘
DE EUROPESE
BETALINGSUNIE
1),
Afgezien van zekere discriminaties in de buitenlandse
handel, voor zover deze rechtstreeks tegen Duitsland
zijn gericht, zijn de voornaamste oorzaken, waardoor ver-
groting van.de
export wordt tegengehouden, het ontbreken
van een multilateraal betalingssysteem en de moeilijk-
heden van het betalingsverkeer. Het is daarom niet toe-
vallig, dat Duitsland in principe met het plan van een
Europese Betalingsunio intemt. De Wetenschappelijke
Adviseur van het Ministerie van Economische Zaken
van de Westduitse Bond heeft zich om deze zakelijke’
redenen ook voor een Europese Betalingsunie verklaard,
daar deze een noodzakelijke aanvulling van de liberali-
satie van de Europese handel hetekent.
,
l)aarbij wordt
aangenomen, dat door het creëren van grotere markten
een dbelmatiger gebruikmaking van de productiemogelijk-
heden in Europa dan tot dusver wordt gewaarborgd.
Met het oog op het feit, dat Duitsland voor meer dan
50 pCt van zijn totale verbruik van voedingsmiddelen
en grondstoffen op de import is aangewezen en slechts
ongeveer 10 pCt van zijn aankopen uit het dollargebied
door export kan dekken, zou uitbreiding van de West-
europese handel de enige mogelijkheid zijn om aan de bij
het aflopen van de Marshall-hulp met zekerheid te ver-
wachten moeilijkheden het hoofd te bieden., Daarbij
wordt dr rekening mee gehouden, dat ook de overige
Europese landen zo spoedig mogelijk een eind zullen
maken aan de quantitatieve invoercontrôle en Duitsland,
wat de invoer aangaat, in principe met alle andere landen
zal worden gelijkgesteld.
Wat het deviezenprobleem betreft moet daarop ‘aan-
sluitend de liberalisatie van de buitenldnde handel door
het invoeren van een zodanig systeem worden gevolgd,
dat volledige transfermogelijkheid van alle Europese
valuta’s qnderling.is gewaarborgd. Voor ieder land zou
nog slechts zijn betalingsbalans ten opzichte van de groep
van alle overige deelnemende landen van belang zijn.
Bij een dergelijk volledig multilateraal betalingssysteem
worden alle saldi uit het betalingsverkeer binnen.Europa
met elkaar verrekend. De basis daarvoor wordt gevorfrid
door een Europese verrekeningseenheid, die eerst in het
leven moet woMen geroepen, opdat, dit systeem zal
kunnen functionneren, en die misschien in de toekomst
eens de voorwaarde voor het scheppen van één enkele
Europese munteenheid zal kunnën vormen.
Als men w’il, dat de vereffening der saldi binnen Europa
niet tot enigerlei storing zal leiden, moet het systeem
enigszins soepel zijn. Dat is mogelijk door verstrekking
van credieten met korte en enigszins langere looptijd
door de Europese Betalingsunie aan de deelnemende
landen. Stellig zal over de hoogte der credieten veel over-
leg moeten worden gepleegd. Anderzijds is het echter zeer
goed denkbaar, dat’ men’ volgens een uniform systeem de
in- en uitvoer, dan wel het nationaal inkomen, van \’roegere
jaren als basis kiest voor de vaststelling van decrediet-
‘)
Vertaald uit het Duits. Red. Het eerste gedeelte- van dit
artikel werd gepubliceerd in ,,E.-S.B.” van 12 April 1950.
308
‘
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 April 1950
ruimte. Voor cle Duitse buitenlandse handel zou er daarbij
echter aan gedacht moeten worden, dat men met de door
de halvering van het land ontstane moeilijkheden, alsook
met de daarmee in verband staande grote verschuiving
in de bevolkingssamenstelling, rekening dient te houden.
Een dergelijk Europees betalingsverkeer zou echter be-
moeilijkt worlen, als zulke uitzonderingsmaatregelen
langer dan voor zeer korte perioden zouden worden toe-
gestaan, daar immers, naar te begrijpen is, ieder land ge-
neigd zou zijn, een bijzondere behandeling te vragen.
Daarmee is reeds het punt ter sprake gebracht, dat de
landen, als hun crediet bij de Europese Betalingsunie is
uitgeput, niet gedwongen mogen worden, hun betalings-
balans met de groep der overige deelnemende landen
sluitend te maken. Want dan zou overschrijding van de
credietgrens vermindering van de import en daarmee
inkrimping van de buitenlandse handel ten gevolge hebben.
Op die wijze zou op de duur het tegendeel worden bereikt
van wat eigenlijk wordt beoogd. Dit gevaar kan derhalve
slechts daardoor worden uitgeschakeld, dat bij over-
schrijding van het crediet de debet- en creditsaldi bij de
Europese Betalingsunie door betaling in goud, dollars of
valuta van andere landen worden gedekt. Op deze wijze
wordt tevens bereikt, dat het Europese betalingssysteem
sterk met de overige wereld is verweven hetgeen van be-
lang is, vooral omdat immers de Europese Betalingsunie
alle nadelen heeft van een regionaal betalingssysteem.
Onder de dekkingsmiddelen zijn vooral belangrijk de
valuta’s van niet-deelnemende landen, omdat op deze
wijze de mogelijkheid geschapen wordt, de Europese
Betalingsunie en het dollargebied ook met de niet-deel-
nemende landen buiten het dollargebied in verbinding te
brengen. Er zullen dus bijzondere overeenkomsten met
deze landen nodig zijn om hun valuta binnen het stelsel
van de Europese Betalingsunie transferabel te maken.
Zo zou het goed zijn, als Argentijnse peso’s bij het Europese
betalingssysteem zonder beperking konden worden ge-
bruikt. Aangenomen mag worden, dat deze niet-deel-
nemende gebieden op de duur daar belang bij zullen
hebben, omdat de Europese landen tezamen een belang-
rijk afzetgebied vormen en hij intensivering van hun
onderlinge handel ook de mogelijkheid van een grotere
import, juist uit deze gebieden, zou ontstaan.
De inschakeling van betaling in goud en dollars in het betalingssysteern moet dienen om de debiteur- en credi-
teurlariden er toe te brengen, het ontstaan van al te grote
saldi ten opzichte van de Europese Betalingsunie te voor-
komen. Betreft het een land met een tekort op zijn be-
talingsbalans, dan zal dus moeten worden nagegaan, in
hoeverre op korte termijn door vergroting van de uitvoer
naar het dollargebied het tekort kan worden weggewerkt.
Daarbij rijst de moeilijke vraag, op welke wijze de centrale
bank van een land met een tekort op zijn betalingsbalans
de exporteurs ertoe zal br,3ngen, de uitvoer te vergroten,
als ze niet naar het middel van ordening wil grijpen.
Door credietverruiming van algemene aard zou dit niet
altijd kunnen worden bereikt. Credietverruiming, bijv.
speciaal voor de exportindustrie, zou juist hij sterkere
integratie van de volkshuishoudingen in zoverre op
moeilijkheden moeten stuiten, dat deze maatregelen in
het buitenland als een niet-toelaatbare bevordering van
de export zouden kunnen worden opgevat. Wil het systeem
in overeenstemming met de Duitse economische politiek werkelijk volgens de regels van de markteconomie func-
tionneren, dan blijft derhalve bij een meer chronisch
karakter van het tekort alleen deze mogelijkheid over,
dat binnen de grenzen van de overeenkomsten met de
Europese Betalingsunie de koersverhoudingen worden
gewijzigd, d.w.z. dat in geval van een tekort de koers
wordt verlaagd, zodat de import duurder en de export
goedkoper wordt. Als men ervan uitgaat, dat de tegen-
woordige’ wisselkoersen in Europa niet in alle gevallen
structureel gerechtvaardigd . zijn, dan zou dit in de loop
van de tijd moeten blijken, zodat dan eventueel koers-
correcties zouden moeten worden aangebracht. Het gevaar
voor misbruik-van.deze mpgelijkheid bestaat onder deze
omstandigheden te minder – zulks in tegenstelling met
de vroeger opgedane eivaring – daar in dit geval de
volledige, toestemming van alle deelnemende landen er
– achter zou staan en daarmee tegelijkertijd het belang van
heel Europa zou worden gediend. Ten opzichte van het
dollargebied zou een dergelijke koerswijziging ook daarom
nauwelijks moeilijkheden kunnen veroorzaken, omdat dek-
king van het tekort de dollarhulp zou verminderen. In
tegenstelling met de tot heden gevolgde practijk zou het
hier bijgevoig een door overleg tot stand gebrachte en
dus gereguleerde koersmanipulatie betreffen.
In het bijzonder uit Duits, maar tevens uit Europees
gezichtspunt beschouwd, zal de Europese Betalingsunie
haar speciale aandacht aan actieve bevordering van de
kapitaalinvoer uit deelnemende en niet-deelnemende
landen moeten wijden. Het wel niet altijd volgens econo-
mische gezichtspunten verdeelde kapitaal zou op deze
wijze een functie in het betalingsverkeer krijgen en voor
de crediteur zou dit een belangrijke verlichting betekenen,
daar de Europese Betalingsunie de garantie voor aflossing
en rentebetaling op zich zou kunnen nemen. Ook hie?bij
zal het waarschijnlijk moeilijk uit te maken zijn, wanneef
en bij welk land echte tekorten
6p
de betalingsbalans door
invoer van kapitaal moeten worden gedekt. Het zou
daarom goed zijn, zoveel rhogelijk de voorwaarden voor
‘de verdeling van de kapitaalinvoer zodanig te stellen,
dat een minimum van de beslissingen aan de prudentie
van de leidende instanties bij de Europese Betalingsunie
wordt overgelaten. Bijzondere aandacht zouden deze
instanties aan de vraag moeten wijden, in hoeverre
kapitaalinvoer ook uit het niet-dollargebied zou kunnen
worden bereikt. Om in elk bijzonder geval een prikkel tot
grotere export naar het dollargebied te geven, zou moeten
worden nagegaan, in hoeverre het in sommige landen
reeds bestaande systeem van vrije dollars in alle hij de
Europese Betalingsunie aangesloten staten zou kunnen
worden ingevoerd. Deze vrije dollarbedragen dienden voor
het goederen- en dienstenverkeer ,vrij verhandelbaar te
worden gemaakt, waarbij van het standpunt kan worden
uitgegaan, dat met behulp van de valata- arbitrage één
algemene koers in Europa zal ontstaan. Op deze wijze zou
een verdere stip worden gedaan op de weg naar een
volkomen multilateraal stelsel, waarin dan ook het gebied
buiten Europa zou zijn betrokk’n, zonder dat de onder-linge koersverhoudingen voorlopig daarvan de invloed
zouden ondergaan. rlwijfelachtige kwesties zijn echter
h.erbij, hoe kapitaaivlucht zal moeten worden verhinderd
en hoe toewijzing van de niet-vrije dollardeviezen zal
dienen te geschieden.
Wat het eerste punt betreft leert de ervaring wel, dat
de mogelijkheid van het treffen van afdoende maatregelen
tegen kapitaalviucht zeer beperkt is. Dit zal men te eerder
moeten erkennen, als men zich daarbij alle landen van de
Europese Betalingsunie voor. de geest stelt. Het tweede
probleem kan alleen worden opgelost door zeer duidelijke
en elke twijfel uitsluitende overeenkomsten yan de deel-
nemende landen in het kader van de Europese Betalings-
unie. Daarmeé is reeds weer een punt ter sprake gebracht,
hetwelk juist ook voor de buitenlandse handel van Duitsland
van grote betekenis is, dat namelijk de betrokken landen
het noodzakelijk over een in hoofdzaken overeenstemmende
conjunctuur- en credietpolitiek eens moeten worden.
Deze consequenties zal men ongetwijfeld, op lange termijn
gezien, slechts kunnen toejuichen, als men met de idee
van Europese economische integratie instemt.
De maatregelen zouden vereenvoudigd worden, als in de
overeeiikomsten binnen de Europese Betalingsunie voor
de overgangstijd zekere credietverruimingen werden vast-
gelegd, om a priori het aanpassingsproces gemakkelijker
te maken. Doel van een dergelijke gecoördineerde econo-
-‘1
19 April 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.
309
mische politiek zou derhalve moeten zijn een grote ‘n
constante bedrijvigheid, zodat inkrimping van het totale
inkomen wordt voorkomen. Want dat tengevolge van het
wegnemen van
•
de handelsbelemmeringen en van de
daardoor optredende verscherping van de concurrentie
tijdelijk en plaatselijk werkloosheid kan optreden, hetgeen
eventueel een in betekenis toenemende verniindering van
de koopkracht kan veroorzaken, is op zichzelf niet be-
vreemdend, doch zal in de eerste tijd stellig te vërwachten
en ook in het belang van aanpassing op lange temijn zijn.
Deze deflatoire tendenties zouden echter kurÇnen worden
opgevangen door credietverruiming voor die bedrijfs-
takken, voor welke uit de onderlinge Europese aanpassing
nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden zouden ontstaan.
Theoretisch zijn de resultaten niet te voorspellen, zelfs niet
als men voor enkele branches een nauwkeurige vergelijking
van kosten’ zou maken, omdat het hier een ‘dynamisch
proces betreft, waaromtrent alleer ondel’ vereenvoudigde
veronderstellingen bepaalde uitspraken zijn te doen.
Daarom zij ook het middel ,’an tendentiële ‘credietver-
ruiming voor de dan hun capaciteit, uitbreidende bedrijfs-
takken hier slechts genoemd en worde afgezien van het
weergevèn van de concrete situatie.
De mogelijkheid van credietexpansie in Europa wordt
beperkt door de noodzaak, na aftrek .van de kapitaal-
invoer uit het dollargebied, de Europese balans sluitend
te maken. Daarom zou voor het geval van een te ver
gaande credietverruiming met vergroting van het dollar-
tekort in Europa rekening moeten. worden gehouden.
Credietverruiming zal dus alleen daardoor mogelijk zijn, dat door aanpassing van de prôductie rationalisatie wordt
bereikt en de kosten per eenheid omlaag worden gebracht.
Voor de overgangstijd worden dientengevolge hoge eisen aan het kunnen en de bereidwilligheid van de betreffende credietinstanties gesteld. Principiële moeilijkheden zullen
echter wel niet bestaan, als men bedenkt, dat het deel-
nemende landen betreft, waar in organisatorisch opzicht
de omstandigheden onderling sterk overeenkomen.
lIet vraagstuk moge, met de werkloosheid in Duitsland
als voorbeeld, nog in het kort worden toegelicht. Daar er
geen twijfel aah bestaat, dat de werkloosheid van het
ogenblik van overwegend structurele aard is, doordat in
groten getale vluchtelingen uit Oost-Duitsland het land
zijn binnengekomen, gro te aantallen voormalige krijgs-
gevangenen zijn teruggekeerd, de overgang van de cen-
traal geleide economie naar de vrije ‘economie talrijke
employé’s hun betrekking heeft doen verliezen en ten-
slotte doordat de grote groep van hulparheiders van divrse soort uit vroegere leden van de Duitse weermacht bestaat,
die nooit een beroep hebben geleerd en daarom moeilijk
kunnen worden ingeschakeld, zou de Europese Betalings-
unie dienen te onderzoeken, welke gevolgen de tewerk-
stelling van nog eens 1 millioen mensen op de buitenlandse
haôdel zôu hebben. Rekening houdend met de tot nu toe
voor werklozensteun betaalde bedragen, mag men aan-
nemen, dat, als er minstens 1 millioen mensen iiieer te werk vorden gesteld, het nationaal inkomen nar schat-
ting per jaar met circa 3 mrd DM toeneemt. Op grond van
de voorhanden huishoudrekeningen mag worden verwacht,
dat daarvan ongeveer 12 pCt voor textielgoederen en
kleding zal worden besteed. Dat zou een waarde van 360
mln DM voor de betreffende detailhandelsgoederen be-
tekenen. liet aandeel, dat buitenlandse grondstoffen
daarin zouden hebben, zou waarschijnlijk ongeveer 60 mln
DM uitmaken, w’aarvan ongeveer 80 pCt, dat wil dus
zeggen voor circa $ 12 mln, uit het dollargehied zou
worden betrokken. Bovendien zou een verhoging van het
arbeidsinkomen met 2 mrd DM een ‘ersterkte vraag naar
levensmiddelen ten gevolge hebben. Als men daarvoor
ongeveer een half milliard rekent ‘en op grond van de tot
nu toe opgedane ervaring aanneemt, dat daarvan minstens 50 l5Ct zou moeten worden ingevoerd, dan zou in het bij-
zonder de import uit het dollargebied met circa $ 48 mln
moeten worden verhoogd. Uit dit alles blijkt dus, dat,
wanneer 1 millioen nensen meer te werk worden gesteld,
een importvermeerdering van minstens $ 60 mln vereist,
zal zijn, afgezien van de benodigde merdere invoer van
gondstoffen. Zou men het aantal werklozen, dat in be-
trekkelij k korte tijd zou moeten w’orden ingeschakeld,
op het dubbele stellen, dan zou op verhoging van de import
met minstens 3 120-150 mln moeten worden gerekend. Dit voorbeeld toont aan, tot’ welke gevolgen dergelijke
maatregelen voor de betalingsbalans van Europa zouden
leiden, waarbij dan altijd nog de, Europse Betalingsunie
er over zal hebben te beraadslagen, welke omvang en vorm
op een gegeven ogenblik de credietexpansie. zal hebben.
Doop yerhoging van het nationaal-inkomen zou immers
vermoedelijk tevens de import uit de Europese landen
toenemen, zodat om die reden de betrokkenexportlanden
erbelang hij zouden moeten hebben, als in Duitsland de
werkloosheid verdween.
Dit voorbeeld biedt gelegenheid te wijzen op een verdere –
consequentie, waarvoor de buitenlandse handel van-
Duitsland zich tengevolge van de Europse integratie.
gesteld ziet. Daarmee moet namelijk gepaard gaan, dat
de werkkrachten in principe de vrijheid hebben, biiiteii
de landsgrenzen een werkkring te aanvaarden, zodat voor
zekere gespecialiseerde werk krachten en vaklieden de
w’erkloosheid in een bepaald gebied aanleiding kan zijn,
in een haburig land’ naar werkgelegenheid uit te zien.
Tegenover de bij ondeskundigen bij het opperen van deze
gedachte misschien ontstane voorstelling van massale
migratie worde er hier met nadruk op gewezen, dat iedere tot heden opgedane ervaring van sociologische aard’ leert,
dat de omvang van zulk een verplaatsing.zeer beperkt
zal blijven.
Wrant
in al die gevallen, wa.rin de verker
door het bezit van vaste eigendommen zijn gebonden,
zal de gew’ichtige stap van het aanvaarden van een werk- –
kring elders slechts dan worden gedaan, wanneer daardoor blijvende voordelen worden verkregen. Men zou hiertegen
gemakkelijk kunnen inbrengen, dat dus de w’erkkrachten,
die geen vaste eigendommen bezitten, .tot migratie bij-
zonder geneigd zullen zijn. Maar ook hierbij mag 01)
roegèr opgedane ervaringen worden gewezen: véér
1914 hebben zekere aantallen Italiaanse of Duitse arbeiders
voor een bepaald seizoen of voorgoed elders een werk-
kring aanvâard, zonder dat daardoor belangrijke sociale
storingen zijn opgetreden. De neiging der arbeidskrachten
om zich elders te vestigen zal onder de tegenwoordige
omstandigheden misschien iets groter zijn, maai’ ook deze
grotei’e geneigdheid tot migratie zou slcchts dan duidelijk
merkhare gevolgen kunnen hebben, als er bij voortduring
verschillenin het reële loon bestaan. Juist van dit gezichts-
punt uit beschouwd blijkt coördinering van de crediet-
politiek in het kader van de Europese ‘Betalingsunie te
meer noodzakelijk.
Beziet men de in het eerstevan deze beide artikelen
gechilderde problemen van de Duitse buitenlandse handel
en de ve’rvolgens aangegeven mogelijkheden tot oplossing –
van de moeilijkheden, althans binnen Europa, dan zal het
beglijpelijk worden, waarom een bespreking der mogelijk-
heid van oplossing van Europese prohlèmen volstrekt niet
meer te scheiden is van eeA discussie over speciaal Duitse
import- en exportaangelegenheden. Veeleer moge er hier
nog eens met nadruk op worden gewezen, dat het Duitse
economisch leven met dat der omliggende landen reeds
sterker is verweven dan vroeger en dat de mate van
deze verbondenheid nog belangrijk moet worden vergroot,
als men wil, dat met de gewijzigde structuur van de
Duitse economie rekening zal w’orden gehouden. Daarmee
wordt echter met het in het leven roepen van de Europese
Betalingsunie niet alleen daarom ingestemd, omdat
Duitsland zulk een bijzonder belang bij deze kwestie heeft,
maar daarachter staat de veel verder reikende overtuiging,
dat door Europese integratie op lange termijn een belang-
rijke politieke ontspanning binnen ‘Europa zou worden
310
‘
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 April 1950
teweeggebracht, die tegelijkertijd de lust tot investeren
zou doen toenemen. Ms men bedenkt hoe de economische
betekenis van Europa ten opzichte van de gehele wereld-
economie is afgenomen, moet iedere kans op intensivering
van het Europese economisch leven en daarmee op ver-
groting van het Europese aandeel in de wereldhandel in
hel belang van een toenemende voorziening van ons wereld-
deel gretig worden aanvaard. Hoe spoediger de vereiste
stappen gedaan rorden tèneinde niet alleen Duitsland,
maar ook Europa levenskrachtig te maken, des te eerder
komen de voordelen van vergroting van de Europese
koopkracht aan de overige wereld ten goede. Eerst als dit
wordt bereikt, zal de Amerikaanse hulp aan haar doel
hebben beantwoord.
M(inster (Westf.).
Prof. Dr W. HOFEMANN
PRODUCTIEREGELING IN DE
–
BAKSTEENINDUSTRIE.
III
In een vorig artikel
1)
hebbenwij een uiteenzetting ge-
geven van een systeem van productieregeling in de bak-
sieenindustrie, waarbij de productie van de onderscheidene
fabieken onevenredig wordt beperkt, en wel zodanig,
dat een çleel van de fabrieken wordt stilgelegd en de overige
fabrieken op volle capaciteit werken. De beslissing, welke
fabrieken zullen worden stilgelegdn welke zullen werken,
is afhankelijk van de relatieve marge tussen opbrengst en
variabele kosten bij volledige bezetting, terwijl de mede-
werking van de fabrieken wordt verkregen door de werken-
de fabrieken een vergoeding te doen geven aan de stil-
gelegde bedrijven. De vergoeding,
•
die de werkende fa-
– brieken moeten afstaan, bedraagt maximaal de marge
tussen de additionele opbrengst en de additionele kosten,
welke zij verkrijgen door in.plaats van op een voor de
gehele bedrijfstak evenredig bejerkte schaal op volle
capaciteit te werken. De vergoeding, welke de stilliggende
fabrieken ontvangen, bedraagt minimaal de marge tussen
de opbrengst en kosten, die de stilgelegde fabriek bij even-
redige beperking méér zou hebben ontvangen resp. uit-
gegeven dan bij stilliggen.
Het oerband tussen inetselbaksteen industrie en st,aatsteen-
industrie.
De toepassing van dit systeein in de praktijk zal in de
meeste gevallen iets ingewikkelder zijn dan in de boven-
staande uiteenzetting is voorgesteld. De complicaties, die
bij de uitwerking van het geschetste systeem in de praktijk
ontstaan, zijn een gevolg van de omstandigheid, dat de
metselbaksteenindustrie en de straatsteenindustrie een
niet volkomen gescheiden productieprogramma hebben.
Als bijproduct van de straatsteenindustrie ontstaat steeds
een kleine.r of groter kwantum metselsteen, terwijl uit
de goede ringoveris en zig-zag-ovens een zekere hoeveel-
heid straatsteen wordt verkregen, die weliswaar niet vol-
waardig is, doch voor bestrating van tertiaire wegen kan
worden gebruikt. De steeds grotere afwijkingen in vorm en
formaat van straatsteen en metselsteen doen dit ver-
schijnsel van het overlappen van de producten van beide
sectoren vin de steenindustrie in belangrijkheid afnemen,
terwijl op den duur van de ontwikkeling van ovenconstruc-
tie en stooktechniek verwacht mag worden, dat de straat-
steenindustrie het voor haar minderwaardige product
metselsteen als bijproduct zal kunnen vermijden.
Belangrijker is dan ook, in het bijzonder op lange termijn
gezien, het verband, dat tussen de metselsteen- en straat-
steenindustrie bestaat door de mogelijkheden van productie-
deviatie, welke wij in ons eerste artikel
2)
hebben be-
‘)
Zie: ,,E.-S.B.” No. 1718, dd. 12 April 1950: ,,Productteregeling
in de baksteenindustrie
Zie: ,,E.-S.B.” van 29 Maart 1950, No. 1746.
sproken. Zoals wij aldaar hebben geiien, kan de straat-
steenfabriek haar produëtie op metselsteen overschakelen,
terwijl de metselsteenfabriek na verbouwing van de oven
op straatsteen kan overgaan.
Indien deze mogelijkheid van productiedeviatie niet
alleen technisch, maar ook economisch mogelijk is, d.w.z.
tegenover het dreigende overschot van het ene product
een evenredig tekort aan het andere product bestaat,
zal een productieregeling door kartellering overbodig
zijn, daar de markt in staat is de nodige aanpassing tot
stand te brengen.
EnkeiQoudige en samengestelde productieregeling.
Uit het voorgaande volgt, dat de gevallen van productie-
regeling door onderling overleg zich tot de volgende
beperken:
1. De productie van straatsten moet worden beperkt,
terwijl een evenredige deviatie naar metselsteen niet
mogelijk is, doordat:
de productie en de afzet van de metselsteenfabrieken
juist of nagenoeg in evenwicht zijn;
de productie van de metselsteenfabrieken eveneens moet worden beperkt.
2. De productie van metselsteen moet worden beperkt,
terwijl een evenrdige deviatie naar straatsteen niet moge-
lijk is, doordat:
de productie en de afzet van de straatsteenfabrieken
juist of nagenoeg in evenwicht zijn;
de productie van de straatsteenfabrieken eveneens
moet worden beperkt.
De gevallen ib en 2b zijn uiteraaM dezelfde, zodat het
aantal theoretische gevallen van productieregeling zich
tot 3 beperkt. Wij onderscheiden nu
enkelvoudige productie-
regeling,
waarbij de productie van een van beide soorten
steen kan worden beperkt, zonder dat de productie van
de ander6 soort steen behoeft te worden geregeld; en
samengestelde productieregeling,
waarbij de productie van beide soorten moet worden geregeld. In de praktijk zal
een samengestelde productieregeling in . de onder 2a
geschetste omstandigheid overbodig zijn. De productie-
deviatie van metselsteen naar straatsteen zal in de regel
immers vrij belangrijke investeringen vragen, terwijl de
klei, die de metselsteenfabriek ter beschikking heeft,
lang niet in alle gevallen voor de fabricage van straatsteen
geschikt is. Is het evenwicht tussen afzet en productie
van straatsteen labiel, dan zal men niet licht tot deze
investering oveigaan. Ook. om een andere, reden kan in
dit geval de prodctie van metselsteen worden geregeld
zonder die van straatsteen mede in de regeling te betrekken.
Theoretisch zou bij beperking van de metselsteenpro-ductie de straatsteenindustrie zich moeten verplichten
niet bogen het normale percentage metselsteen te ver-
vaardigen. Zolang echter de afzet van straatsteen niet zo
ernstig is verstoord, dat de productie er van moet worden-
beperkt, zal geen straatsteenfabrikant er toe overgaan
onder dealsdan geldende prijsverhouding tussen straat-
steen en metselsteen zijn productie van metselsteen uit
te breiden
3).
De conclusie is derhalve,dat in geval 2a met een enkel-
voudige productieregeling kan worden voltaan. Voor het
pendant la, in welk geval de productie van straatsteen
moet worden beperkt en de productie en afzet van metsel-
steen in evenwicht zijn, geldt dit echter niet. De straat-
steenfabriek kan immers zonder noemenswaardige in-
vesteringen op de productie van metselsteen dvergaan,
terwijl ook de klei voor straatsteen steeds geschikt is
3)
Ofschoon de metselsteenfabrikanten wel gaarne zullen zien,
dat de straatsteenfabrikanten een evenredige beperking op zich
nemen voor hun (afval-) productie aan metselsteen. Deze eisis be-
grijpelijk doch niet logisch, immers, de straatsteenfabrikant maakt niet met opzet metselsteen, doch slechts omdat hij niet anders kan.
Hij zou kunnen overwegen het bijprocluct opnieuw in de oven te
zetten en tot straatsteen af
te bakken. Tweemaal inzetten is echter een oneconomische wijze van werken, doch zou onder omstandig-
heden wellicht aanvaardbaar zijn terwille van de samenwerking.
19 April 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
311 ii
voor de fabricage van metselsteen. De consequentie van
deze deviatie is bovendien relatief groot, doordat, indien
de kamerringoven met overslaande vlam, welk type
oven de straatsteenfndustrie gebruikt, op metselsteen
wordt gestookt ‘een productie wordt verkregen, die on-
geveer
1/
hoger is dan wanneer op •straatsteen wordt
gestookt en de gemiddelde kwaliteit van liet product
beter is dan van de ringoven. In dit geval is dus evenals
in het geval ib (‘= 2h), een samengestelde productierege-
ling nodig.
Samengestelde produ.ctieregcling.
De vraag is dus nu, hoe een productieregeling, zowel de
productie van straatsteen als die van metselsteen om-
vattende, moet luiden. Welke fabrieken zullen in dat geval
moeten werken en welke zullen moeten worden stilgelegd?
Hoe moeten de vergoedingen van de werkende aan de
stilgelegde bedrijven alsdan worden geregeld?
Wij memoreren, dat de straatsteerifabrieken de keuze
hebben tussen productie van. straatsteen en metselsteen
en de metselsteenfabrieken aan de productie van metsel-
steen zijn gebonden. Om een optimale verdeling van de
vastgestelde productiehoeveelheid van straatsteen en
metselsteen te verkrijgen, is het dus nodig, dat voor de
straatsteenfabrieken ‘twee marges tussen opbrengst en
variabele kosten worden berekend: één voor straatsteen
en één voor metselsteen, zodat de straatsteenfabrieken
in twee ranglijsten voorkomen. In overeenstemming met
de leer van het comparatieve voordeel, bekend uit de
theorie van de internationale handel, zal een straatsteen-
fabriek slechts in aanmerking kunnen komen voor deel-
neming aan de productie van dat product, waarvoor het bedrijf de grootste marge tussen opbrengst en variabele
kosten heeft, terwijl een fabriek met een relatief kleine
marge tussen opbrengst en variabele kosten aangewezen
kan worden voor de productie van straatsteen, hoewel een
andere fabriek met een grotere marge voor de productie
van straatsteen is uitgeschakeld (doordat zij is aangewezen
voor deelneming aan de productie van metselsteen).
De verdeling van de productie over de onderscheidene
fabrieken is dus ook l)ij de samengestelde productieregeling,
betrekkelijk eenvoudig. Op welke wijze moeten nu in deze regeling de maximu m-koopsom en de minimum-verkoop-
som van het productierecht, dat bij evenredige verdeling
zou zijn verkregen, worden vastgesteld?
Bij de enkelvo’udige producticregeling wordt de
maximum-koopsom bepaald dooi de marge tussen de additionele opbrengst en de additionele kosten van de
hoeveelheid, tot welke het productierecht strekt. Bij de
samengestelde productieregeling zal de maximaal te
betalen vergoeding op dezelfdewijze worden vastgesteld.
Wordt een straatsteenfabriek voor de productie van
metselsteen aangewezen, dan moetde boven aangeduide
marge ook voor metselsteen worden berekend.
De verkoopsom wordt bij de enkelvoudige productie
regeling bepaald door de margp tussen de opbrengst en de
kosten, die de tot stilliggen aangewezen fabriek bij even-
redige beperking meer zou hebben ontvangen resp. uit-
gegeven dan bij stilliggen. Bij de samengestelde productie-
regeling zal deze marge voor straatsteenfabrieken zowel
met betrekking tot de productie van straatsteen als van metselsteen moeten worden berekend. Het ligt voor de
hand, dat een straatsteenfabriek alleen dan bereid zal zijn
te gaan stilliggen, indien zij als verkoopsom van het
productierecht tenminste ontvangt de grootste van de
twee marges (voor metselsteen ôf voor straatsteen), die
zij bij evenredige beperking zou hebben verkregen.
De verdeling van het verschil van de totalen van
maximum-kbopsommen en minimum-verkoopsommen zal
uiteraard ook bij de samengestelde productieregeling
onderwerp van onderhandeling zijn. In theorie valt daér-
over niet meer te zeggen, dan dat geen van beide partijen,
werkende fabÎieken resp. stilgelegde fabrieken; het gehele
verschil tot zich zal kunnen trekken.
Enkele practische moeilijkheden.
Wij verhelen ons niet, dat de toepassing van het in
deze artikelen ontwikkelde productiebeperkingssysteem
practische moeilijkheden zal geven. Wij denken aan vragen
als: moet een fabriek, die reeds,een aantal jaren niet meer
in productie is, een koopsom ontvangen? Moet een fabriek,
die nog slechts voor een klein aantal jaren over klei be-
schikt, zelfstandig de keuze worden gelaten tussen produ-
ceren of s’tilliggen, zonder dat zij een yergoeding behoeft
te betalen resp. zal ontvangen? S,Vèlke regeling moet
worden getroffen, indien omstreeks het einde van het
vorniseizoen de markt omslaat en productiebeperking
resp. grotere productiebeperking noodzakelijk blijkt?
4
).
Wij wijzen er echter op, dat al deze en soortgelijke vragen
zich voordoen bij onverschillig welk systeem van productie-
beperking. Een aan het door ons geschetste systeem in-
haerent ,,bezwaar” is, dat het voor een soepele toepassing
wenselijk is, dat de fabrieken een behoorlijk ingerichte,
zo mogelijk uniforme boekhouding bezitten. Vele kleine
en middelgrote bedrijven, niet alleen in de baksteen-
industrie, hebben tegen een ,,doorzichtige” boekhouding
bezwaar. De tijdelijke voordelen, die in een enkel geval
tegenover de fiscus en de prijsvorming kunnen worden
behaald met een onoverzichtelijke administratie, zijn echter
minder belangrijk dan de diensten, die de moderne be-
drijfsadministratie aan de bedrijfsvoering kan bewij zen.
Een uniforme boekhouding zou ook in tijden, dat aan
productiebeperking niet behoeft te worden gedacht, een
goede onderlinge vergelijking van de efficiency der steen-
fabrieken en de onderdelen van het productieproces
mogelijk maken, en aldus de bedrijfsleiding van elke
fabriek van nut kunnen zijn 5).
Maatschappelijke aspecten ian de productiebeperking.
Tenslotte willen wij nog enige aandacht schenken aan
de maatschappelijke aspecten van het geschetste systeem van productiebeperking. Aan dit systeem is inhaerent het
gevaar van elke monopolistische beheersing van de markt:
het brandschatten van de consument. De productie zou zodanig kunnen worden beperkt, dat de prijs boven het normale niveau zou stijgen. Bekend is, dat de mate van
elasticiteit van de vraag van invloed is op de bepaling
van het Cournotse punt, aangevende de ‘prijs resp. de
productie-omvang, *elke voor de producent het meest
voordelig is. Hoe inelastischer de vraag, hoe meer de
monopolist de markt kan uitbuiten. Wij hebben in ons
eerste artikel . over het onderhavige onderwerp betoogd,’dat
boven een bepaalde grens de elasticiteit van de vraag
naar stçaatsteen Vrij groot is in verband mef de concur-
rentie van andere \vegbedekkiIgsmaterialen. De elastïci-
teit van de vraag naar gevelsteen is binnen Vrij grote
grenzen tamelijk gering, eerst boven een zeer hoog niveau
zal men de nadelen van andere bouwmaterialen geringer
gaan schatten dan de hoge prijs ,voor gevelsteen. Een
overvraging is dus in principe bij gevelsteen mogelijk.
Er is echter een belangrijke rem gelegen in de geringe bereidheid, die de fabrikanten bezitten hun bedrijf stil te
leggen, laat staan onnodig stil te leggen. Andere over-
wegingen dan die, welke lietrekking hebben op de zuivere
winstkansen spelen hierbij een belangrijke rol. Een
övervraging van de consument zou dan ook spoedig
tot, het uit’eenvailen van het kartel leiden, afgezien
van de mogelijkheid, dat de Overheid (die voor een
Alen zal in dit geval niet anders kunnen doen dan de gevormde
stenen af te bakken en het volgend jaar de productie naar even-
redigheid sterker te beperken.
Vgl. o.a. Prof Dr 0. Bakker: Statistische methode, Economi-
sche Statistiek, Bedrijfseconomische Statistiek, Deel II (Bedrijfs-
statistiek’); J. A. Baart: ,,De calculatie
it
de onderneming”; P. Bak-
ker: ,,Het Rekeningstelsel”.
lox
312
ECONOMISCH—STATISTISCHE BERICHTEN
19 April 1950
belangrijk deel zeff -‘ direct en indirect – c6nsument
is) ingrijpt.
Tenslotte mogen wij opmerken, dat het geschetste
systeem van productiebeperking het belangrijke maat-
schappelijke voordeel bezit de meest efficiënte verdeling
van de productie te zijn. Het systeem is in dit opiicht ook
sociaal gezien aantrekkelijker dan lie t quo te-systeem,
dat tot een oneconomische productie leidt. Dat men verder
niet lang genoeg kan aarzelen, alvorens een stilgelegd bedrijf
af te breken, zal de lezer beseffen indien hij zich voorstelt,
welke gevolgen de uitvoering van de plannen tot afbraak
van steenfabrieken, die men in de dertiger jaren wel heeft
geopperd, voor de baksteenvoorziening en de weder-
opbouw van ons land zou hebben gehad.
‘s-Gravenhage.
P. L. VAN DER VELDEN, ec. drs.
SINT NICOLAAS- EN KERSTOMZETTEN
IN DE DETAILHANDEL IN 1949,
Verschillende couranten hebben de gewoontq jaarlijks
na de feestdagen haar ver1aggevers bij een aantal zaken-
lieden te laten informe en naar de resultaten van de
Sint Nicolaas- en – Ker3tverkopen om an de lezers een
bericht te kunnen geven over de drukte in de inkel
Meestal zijn deze mededelingen gebaseerd op indrukken
en bijna nimmer op cijfers. De boekhouding wordt veelal
en zeker in tijden van seizoendrukte niet dagelijks bij-
gehouden. De zakenman geeft dus een indruk gebaseerd
op feiten als: het was erg vol in de w’inkel; er waren
handen tekort om te helpen; de voorraad’ was aan het
einde van de dag gering, enz.
Of de verkochte artikelen behoorden tot een hogere of
lagere prijsklasse, of de gemiddelde order groot of klein
was, of de spitsverkoop in een langere of kortere periode
viel dan het vorige jaar, of het weer van invloed is geweest,
dat alles ontgaat in die drukke dagen het merendeel der
zakenmensen. Zij gaan af op indrukken verkregen in eigen
zaak, indrukken die lang niet altijd corresponderen met
het cijfermateriaal, dat aanzienlijk later beschikbaar komt.
In 1938 werd door het Economi3ch Instituut voor den
Iiddenstand te ‘s-Gravenhae een aanvang gemaakt met
het verzamelen en bewerken van omzetgegevens van ondernemingen, behoreuide tot het klein- en midden-
bedrijf
1).
Duizenden ondernemers stellen thans maande-
‘lijks hun gegevens ter beschikking van dit Instituut,
dat thans voor een zes tiental branches representatieve
omzetstatistieken samenstelt. De medewerkende onder-
nemers ontvangen, maandelijks een overzicht, waarin
uit het verloop van indexcijfers de omzetbeweging in hun
branche kan worden afgeleid. Deze indexcijfers worden van een uitvoerig comrientaar voorzien, zodat de ondér-
nemers zich een duidelijk beeld kunnen vormen van de gang van zaken in hun branche en in hun eigen bedrijf.
Dit laatste is r?iogelijk gemaakt door in het overzicht voör
de individuete deelnemer naast de indexcijfers van het
klein-, en middenbedrijf (middenstandszaken) en die van
het grootwinkelbedrijf en eventueel de coöperatieve
verbruiksverenïgingen de indices vanzijn zaak te plaatsen. De maândindexcijfers in de navolgende tabel geven een
indruk van de drukte in de Decembermaanden van drie
opeenvolgende jaren. Bij het vergelijken van deze cijfers
dient men er zich rekenschap van te geven, dat deze
berekend zijn uit geldomzetten. Een verhoging van de
prijzen doet dus het indexcijfer tijgen. . Helaas staan
geen voldoende prijsindices ter beschikking, welke het
môgelijk maken zich een oordeel te vormen omtrent het
verlopp van de hoevéelheidsomzetten.
De schaarste heeft lange jaren haar stempel gedrukt op
het omzetverloop. De omzetbeweging werd in sterke mate
‘) Het Centraal Bureau voor de Statistiek stelt omzetstatistieken samen voor liet grootwinkelbedrijf en de verbruikscoôperaties.
beïnvloed door de anwij zing van distributiebonnen. Voor
zover artikelen schaars en vrij voorhanden waren heeft de
drukte met Sint Niclaas en Kerstmis zich verlegd naar
vroegere- tijdstippen. Dit kan o.a. worden geconcludeerd
uit het verloop van de omzetten in ‘de banketbakkerijén.
In 1948 waren de omzetten in November betrekkelijk
hoog. De omzetstijging van November op December 1948
bedroeg ca 26 pCt. In November 1949 was de orhzet
aanzienlijk lager dan in de overeenkomstige maand van
1948. Als gevolg van liet feit, dat de omzetten in Decem-
ber ji. daarentegen nog vrij hoog bleven, al was terug-
gang onniiskenbaar, liepen de omzetten van November
op December 1949 met. ca
37 pCt op.
TABEL 1.
Ornzecrloop in Detailhandel en Ambacht.
Basis:
jaaromzet 1947 = 100.
B rancie
Dec.
1947
Dec.
.
1948′
Dec.
1949
Detailhandel in aardappelen, groenten en
99
91 91
443
176
470
429
169
151
117
139
136
122
126
203
Broodbakkerij
……………………
Detailhandel in zuivelproducten
101
432
133
fruit
……………………………..
Banketbakkerij
……………………
Kruideniersbedrijf
………………….
198 313 224
Detailhandel in tabaksfabrikaten
129 144
146
Slagersbeclrijf
……………………..
109
129
154
Slijlerijbedrijf
(gedistilleerd)
………….
Detailhandel
in
textiel
…………….
108
100
199
126
133
glas,
aardewerk,
porse-
schoeisel
…………..86
m eubelen
en?
.
………..
1cm
en h
j
uishoudelike ar-
153 149
143
117
127
125
tikelen
……………
Detailhandel inparfumerieën
160
150
144,
Drogisterijbeclrijf
…………………..
123 129
126
Kappersbedrijf
………………….
Opticiënsbedrijf
……………………
98
125
114
Van de vermelde branches i’aren het de detailhandel in
aardappelen, groenten en fruit, die in glas, aardewerk,
porcelein en huishoudelijke artikelen en de detailhandel
in parfumerieën, in welke de omzetten in December 1949 lager waren dan die in December 1947.
In een betrekkelijk groot aantal branches bleven de
omzetten in December 1949 achter bij die in 1948, ni.
in de banketbakkerij, de broodbakkerij (gemengd bedrijf),
.het kruideniersbedrijf, het slijterijbedrijf, de schoenhandel,
de detailhandel in glas, aardewerk, porcelein en huis-
houdelijke artikelen, het drogisterijbedrijf, de parfumerie-
detailhandel, liet kappersbedrijf en liet opticiënsbedrijf.
Mocht de omzetteruggang in het algemeen nog geen be-
langrijke omvang hebben angenomen, de omzetdaling
in deze lranches duidt toch
01)
veranderingen, welke zich
in het omzetverloop voltrekken. Men bedenke hierbij,
dat de omzetstijging in een aantal branches, bijv. in de
detailhandel in textiel, bij een stabiele koopkracht, omzet
onttrekt âan andere branches. Deze gegevens zullen vele
zakenmnsen er toe kunnen brengen de in de laatste
jaren gevoerde heclnijfspolitiek eens aan een grondig onder-
zoek te onderwerpen en.de efficiency in hun bedrijf op
te voeren.
hoewel de indexcijfers voor de maand December
1949 in vergelijking tot die in de overeenkomstige maanden
van 1947, en 1948 een indruk kunnen
ge:,.ren
van de ont-
wikkeling van de Sint Nicolaas- en Kerstverkopen, geven
de eerstbedoelde indaltcijfers niet aan, of de Sint Nicolaas-
dan wel de Kerstverkopen het meest tot de stijging of
daling van cle omzetten hebben bijgedragen. liet is o.a. deze
kwestie, w’elke voor het Instituut de aanleiding vormde
om een speciaal onderzoek in te stellen naar deze ver-
kopen. In 1948 werd reeds een soortgelijk onderzoek op
kleinere schaal ingesteld.
Voor een aantal branches zijn gegevens verkregen met
betrekking tot de dag- en weekomzetten in de Sint Nico-laas- en Kerstperiode.
In tabel II zijn de indexcijfers opgenomen, welke
betrekking hebben op de dagomzetten. van 176
niet-gespecialiseerde detailhandelsbedrijven in textiel
19 April 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
313
goederen in November en December 1949. Als basis voor
deze indexcijfers is gekozen de gemiddelde dagomzet in
1947.
Uit het verloop van deze indexcijfers blijkt genoegzaam,
dat de Sint Nicolaasverkopen in de textielbranche be-
langrijker zijn dan de Kerstverkopen. De dagomzetten
in de week van 28 Nôvember t/m 3 December, dus de
week voorafgaande aan Sint Nicolaas, waren alle hoger
dan die van de overeenkomstige dagen in de week van
19 t/m 24 December en die van 21 November t/m 26
November. De verkoop in de week voor Kerstmis was
iets gunstiger dan die in de week van 21 t/m 26 November.
De 5e December was nog een belangrijke verkoopdag
voor de textieldetaillist,, terwijl op de daaropvolgende
dagen de omzetten zeer aanzienlijk teruglopen. De Sint
Nicolaasuitgaven hebben dus ,wel zware eisen gesteld
aan het huishoudgeld. In de week van 12 t/m 17December
liepen de omzetten weer op, welke stijging in de week voor
Kerstmis doorzette.
De laatste week van liet jaar, welke een verkoop’dag
minder telde, kenmerkte zich door lage omzetten.
Indien Sint Nicolaas aan liet einde van de week valt of
in het begin van de nieuwe week zal dit in het algemeen
de omzet gunstig beïnvloeden. Immers in de gezinnen,
waarvan liet hoofd of de kostwinner zijn loon per week en
dus op Zaterdag ontvangt, zal mn in staat zijn meer aan
liet Sint Nicolaasfeest te spenderen dan wanneer deze
feestdag op een Woensdag, Donderdag of Vrijdag valt.
Van slechts 27 ondernemingen in de textieldetailhandel
beschikte het E.I.M. over omzetgegevens betreffende de
Sint Nicolaas- en Kerstperiode in de jaren 1947, 1948 en
1949. Van deze zaken was tevens liet aantal klanten, dat
artikelen had gekocht, bekend. Zo werd het mogelijk het
gemiddeld per klant bestede bedrag vast te stellen (zie
tabel III).
De hogere indexcijfers in de jaren 1948 en 1949 tonen
TABEL II
aan, dat de geldomzetten niet onbelangrijk zijn toege-
nomen. Men zou verwachten, dat dee omzetvermeerde-
ring met een stijging van liet bedrag, dat gemiddeld pei’
klant wordt besteed, gepaard ging. Dit is slechts ten dele
het geval. Veel meer moet de omzetvergroting worden
toegeschreven aan een groter aantal kopers. lIet is even
wel niet bekend of zulks het gevolg is van een versnippering
van orders door de ,,vaste” kopers of dat er sprake is
van een uitbreiding van het aantal klanten.
In het kruideniersbedrijf daarentegen bespeurt men in
het algemeen w’1 – een toeneming van het gemiddeld
per klant bestede bedrag (zie tabel IV).
Dithoudt ten dele verband met het feit, dat in de laatste
jaren de distributiebepalingen voor tal van artikelen
werden opgeheven, waardoor de huisvrouw een grotere
hoeveelheid van sommige ‘artikelen kdn letrekken.
Overigens heeft ook herstel van het goederenassortiment
de stijging van het gemiddeld bestede bedrag in de hand
gewerkt. Uiteindelijk is gebleken, dat de omzetten in de
kruideniersbranche zowel in de weken voor Sint Nicolaas
als in die voor Kerstmis 1949 iets hoger waren dan in de
overeenkomstige perioden van 1948.
In de huishoudelijke artikelenbranche zijn de omzetten
van 1948 op-1949, behalvein de weekvoor Kerstmis,
teruggelopen. De week voorafgaande aan Sint Nicolaas
leverde de hoogste omzet op. Daarna volgde in belang-
rijkheid de Kerstweek en vervolgens de tweede week
voor Sint Nicolaas. Laag waren de’ omzetten na de
Kerstdagen. Brengt de Sint Nicolaasdag in het krui-
deniersbedrijf weinig omzet aan, dit is in de huis-
houdelijke artikelenbranche zeker niet het geval. Vor-
men de Maandagverkopen veelal niet meer dan 10
13 pct van de weekomzet, op Maandag 5 Decefnber
1949 beliep de omzet niet minder dan 42 pCt van de
verkopen in de week van 5 t/m 10 December.
In de detailhandel in tabaksfabrikaten waren de. geld-
Indexcijfers van dagomze tien in de detailhandel in textielgoederen.
Basis: gemiddelde dagomzet 1947 = 100.
Dag
Index-
Index
Index-
Index-
v. d. Datum
Datum
Datum
Datum
Datum
week
”
cijfer
cijfer
cijfer
cijfer
Index-
Index-
Datum
cijfer
cijfer
Ma.
21-11
.
106
28-11 146
5-12
205
12-12
107
19-12
124
–
26-12
Di.
22-11
141
29-11
192
6-12
90
13-12
108
20-12
129
27-12
102
‘\vo.
23-11
159
30-11
210
7-12
89
14-12
118
21-12
150
28-12
114
Do.
24-11
144
4-12
251
8-12
90
15-12
114
.22-12
162
29-12
125
Vr.
25-11
125
.2-12
218
9-12
96
16-12
.
119
23-12
151
30-12
112
Za.
26-11 253
3-12
302
10-12
208
17-12
.
194
24-12
259
31-12
‘196_
155′
220
130
–
127
162
108
cijfer
.
TABEL III
Indexcijfers
betreffende
het
verloop
van de
weekomzetten en gemiddeld
bestede
bedragen per klant in niet-gespeciali-
seerde textielzaken in 1947, 1948 en 1949.
–
Basis: gemiddelde weekomzet 1947
=
100.
Gemiddeld Gemiddeld
Week 1947
Index-
cijfer
bestede
bedragper
klant
Week 1948
Index-
bestede
cijfer
bedrag per
.
klant
Week 1949
Index-
cijfer
bestede
bedrag per
klant
24/11 t/m 29/11/47
1/12
,,
6/12147
8/12
,,
13/12/47
15/12
,,
20/12/47 22/12
,,
27/12/47
136
t
4,52
146
,,
4,22
3
3
105
,,
5,18
77
,,
4,44,
22/11 t/in 27/11/48
143
t
4,53 29/11
,,
4/12/48
210
.
5,14
6/12
,,
11/12/48
3
3
13/12
,,
18/12/48
122
4,69
20/12
,,
25/12/48
114
4,56
21/11 t/in 26/11/49
28/11
,,
3/12/49 5/12
10/12/49
12/12
17/12/49
19/12
24/12/49
26/12
31/12/49
152
t
4,74 222
‘
5,12
129
4,67
120
4,54
154
4,57
99
,,
4,98
TABEL IV
Gemiddeld bestede bedragen pr
klartf in de Sint iVicolaas- en
Kerstperiode
1947,
1948
en
1949.
(Kruideniersbedrijf)
\Veek 1947
Gemiddeld
bestede bedrag
per klant
Week 1948
‘+emiddeld
bestede bedrag
per klant
1
Week 1949
–
Gi1dfld
bestede bedrag
per klant
24111
t/m 29/11/47
1/12
,,
6/12/47
8/12
,,
13/12/47
15/12
,,
20/12/47
22/12
2.7/12/47
t
1,86
2,08
.
3
•,,
2,39
,,
2,04
–
22/11
t/in 27/11/48
2/11
,,
4/12/48
6/12
,,
11/12/48
13/12
18/12/48
20/12
,,
25/12/48
t
1,89
,,
2,33
3
,,
2,22
,,
2,23
21/11
t/in
26/11/49
28/11
3/12/49
5/12
,,
10/12/49
12/12′
17/12/49 19/12
,,
24/12/49
26/12
,,
31/12/49
t
2,21
,,
2,35
,,
2,31
2,40
2,29
,, 2,54
–
,
7.
314
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 April 1950
TABEL
V
Gemiddeld bestede bedrag per klant.
(Detailhandel in tabaksfabrikaten)
GiiiuifÏ1iii
G’iild’îElf
Gemiddf
Week
1947
bestede bedrag
Week
1948
bestede bedrag
Week
1949
bestede bedrag
per
klant
per klant
per klant
24/11
tint
29/11/47
t
‘2,71
1)
22/11
t/m
27/11/48.
f
2,08
21/11
t/m
26/11149
t
2,06
1/12
6/12/47
–
,,
2,60
29/11
,,
4/12/48
,
,,
2,70
1
)
28/11
3/12/49
,,
2,44
8112
13/12/47
3
6/12
,,,
11/12/48
2
5/12.
,,
10/12/49
,,
2,14
15/12
20/12147
2,20
13/12
18/12/48
,,
2,56
1)
12/12 17/12/49
,,
1,78
22/12
27/12/47
2,76
20/12
‘?
25112/48
2,55
19/12 24/12/49
,,
2,13
26/12 31/12/49
‘-
2,10
‘)
Week, in welke’bonaanwijzing plaatsvond.
TABELVI
Indexcijfers
betreffende’ Qerloop dagomzetten
in de detailhandel in alcoholhoudende en
alcoholQrije dranken.
Basis: gemiddelde dagom zet
1947
=
100.
Dag
Index-
Index- Index-
‘
Index-
Index-
‘
Index
v.
d.
Datum
Datum Datum
,
Datum
Datum
Datum
week
cijfer
cijfer
cijfer
–
cijfer cijfer cijfer
Ma.
21-11
79
28-11
76
5-12
185
1
12-12
69
19-12
84
26-12
–
Di.
22-11
73
29-11
87
6-12
53
13-12
60
20-12
99
27-12
91
Wo.
23-11
81
30-11
85
,
7-12
62
1
14-12
70
1
21-12
144
28-12
98
Do.
24-11
86
1-12
89
8-12
68
15-12
79
1
22-12
144
29-12
160
Vr,
25-11
86
2-12
130
9-12
73
1642
101
23-12
199
30-12
287
Za.
26-11
296
3-12′
•
303
10-12
182
‘
17-12
229
24-12
582
31-12
843
Week-
–
index-
I
117
128
104
101
209
247
cijfer
‘
‘
–
-III
omzetten,,in de Sint Nicolaas- en Kerstperiode van 1949
gunstiger dan in 1947 en 1948. De opheffing van de distri-butie heeft voor deze branche met zich gebracht een daling
van het gemiddeld bestede bedrag per klant (zie tabel V).
Het aantal bezoeken van klanten is gestegen.
De hoogste dagomzet werd behaald op 3 December.
De verkopen bedroegen toen in een aantal bedrijven 5,2
maal, de gemiddelde dagorhzet in 1947. Daarop volgde
24 December met 4,8 maal deze dagomzet. Het zwaarte
punt valt dus in de detailhandel in tabaksartikelen bij de
Sint Nicolaasverkoop.
Geheel anders ligt de situatie in de detailhandel in al-
coholhoudende en alcoholvrije dranken. Ineen aantal tot
deze branche behorende bedrijven werden de in tabel VI aangegeven indexcijfers behaald.
De topomzet werd in deze branche behaald niet voor
Sint Nicolaas of Kerstmis, maal’ in de week, waarin
Oudejnarsdag viel. De omzetten’ op die dag zelf waren
enorm, bijna maal de gemiddelde dagomzet in 1947.
Zeer aanzienlijk was ook de omzet in de week voor Kerst-
mis. Het valt op, dat het publiek veelal wacht met cle
aankoop tot de laatste dag.
Bij de banketbakker, die een bedei’îelijk product vet’-
koopt, is zulks evenwel m’cer voor de hand liggend d,tn in
het slijterijbedrijf. In December was voor de banketbakkerij
de 24e December de belangrijkste verkoopdag, op korte
,afstand gevolgd door Sint Nicolaasdag. De week voor
Sint Nicolaas was verreweg de drukste week; de slechtste
week was die van 12 t/m 17 December.
Het is niet doenlijk om binnen het raam van dit artikel,
alle gegevens, welke he,t Economisch Instituut voor den
Middenstand met betrekking tot de’ Sint Nicolaas- en
Kerstverkopen publiceerde, te vermelden. Dat de mate-
riële voorzieningen tot een opgewekte viering van de
huiselijke feesten in December zijn getroffen, blijkt echter
onmiskenbaar uit alle cijfers.
‘s-Gravenhage.’
Dr
W.
L. GROENEVELD MEIJER.
BOEKBESPREKINGEN.
Brazil: An Expanding Economy
door George Wythe met
medewerking van R. A. Wight en H. M. Midkiff
(New York 1949, The Twentieth Century Fund. Prijs
S 3,50)..
The Érazilian.Economy
door Prof., N. W. Spiegel (Phila-
delphia 1949: The Blackiston Company. Prijs $ 4,50).
Beide boeken illustreren de toenemende belangstelling van de Verenigde Staten, voor Brazilië. Zij vullen elkaar
bovendien aan. Het boek van Prof. Spiegel i analyserend,
concentreert zich voor een deel op de problemen van investeringen en inflatie, terwijl het boek van Wythe
beschrijvend is en daardoor beter geschikt is voot’ degenen,
die zich algemeen over de expanderende economie van dit
land willen oriënteren. Het heeft bovendien een practisch
doel. The Twentieth Century Fund, welke dit boek heeft
uitgegeven, is een economisch research instituut, en wil de
Amerikaanse beleggers op de investeringsmogelijkheden
in dit land wijzen. Aan de andere kgnt meent, de schrijver,
dat Brazilië een beter klimaat voor buitenlandse investe-
ringen kan scheppen zonder de Braziliaanse belangen
daaraan op te offeren. Naast de vele berichten over de
grote v.insten, ve1ke Amerikaanse maatschappijen in
– Zuid-Amerika maken, is het goed ook te vermelden, dat
Ford zijn s’ubberplantages in de Amazone-vallei voor
S 250.000 aan de Braziliaanse Regering heeft verkocht
na er ongeveer
S
,15 millioen in te hebben geïnvesteerd.
Over de industrialisatie maken beide schrijvers belang-
‘rijke opmerkingen. Spiegel is voorstander van geplande
investeringen door publieke organisaties met behulp van
buitenlandse leningen, maar voegt er tevens aan toe, dat
de uitvoering ër van personeel vereist met ,,public spirit”
en onafhankelijk genoeg orh te verhinderen, dat deze
investeringen gebruikt worden voor politieke belangen.
De industrialisatie wordt vaak ‘verantwoordelijk gesteld
voor het achterblijven van de agrarische productie in
Brazilië tengevolge van de migratie van de landelijke
bevolking naar de steden. Wythe aanvaardt’deze simpele
verklaring niet. Volgens hem moet een permknente ver-
groting van dé voedselproductie in Brazilië niet worden verkregen door handhaving if uitbreiding van het aantal
19 Âpril 1950
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
1
inefficiënte boeren, maar eerder door minder en beter
gekwalificeerde bobren. Ditzelfde geluid treft men ook.
aan in het bekende Abbink-rapport van de gemeenschappe-
lijke Amerikaans-Braziliaanse commissie, dat verleden
jaar is verschenen. Dit is ook de reden, waarom de Brazi-
liaanse autoriteiten zove1 prijs stellen op de immigratie
van Nederlandse boeren. In verband met de grote immi-
gratiebeweging naar Brazilië is de stelling van Spiegel
belangrijk, dat dit land, met 46 millïoen inwoners in 1946
niet onderbevoikt is, ten dele in •verband met het grote
aanbod van arbeidskrachten (meer dan de helft van de
bevolking was in 1940 jonger dan 19 jaar) ten opzichte
van de aanwezige hulpbronnen.
HET NEI)ERLANDSE WEGEN-CONORES.
Op 15 December ji. behândelde de Vereniging ,,Het
Nederlandsche Wegen-Congres” een viertal prae-adviezen
betreffende ,,Het economische belang voor ons land van
de verbetering van het wegennet”. Door de vereniging
zelf werden de op dit Congres bereikte conclusies als volgt
geformuleeid:
Uit de prae-adviezen blijkt, dat in de omstandigheden
hier te lande de besparingen, die voo,r het vervoer van
personen en goederen zijn of kunnen w’orden verkregen
door aanleg dan wel verbetering van daarvoor geëigende
wegen, veelal aanzienlijk groter zijn dan nodig is om de
daarvoor verrichte of nog te verrichten investeringen
rendabel te maken;
Het Congres wijst erop, dat het economisch voordeel
van die investeringen voorts nog belangrijk wordt vergroot,
doordat het daaruit voortvloeiende goedkopere en snellere
vervoer lagere productie- en distributielosten nÏedG-
bréngt voor nijverheid, landbou’w en handel, ons land een
sterkere positie in de concurrentie met het buitenland
geeft en nieuwe gebieden (zowel in letterlijke als in figuur-
lijke zin) voor deze takken van bedrijf opent;
S. Ook afgescheiden van deze economische factoren is
spoedige verdere stelselmatige verbetering van het wegen-
net gewenst, tcieinde de spreiding
•
van industrie te be-
vorderen.
Zowel uit de prae-adviezen zelf als uit •de hierboven
weergegeven conclusies blijkt, dat men er naar heeft g-
streefd het belang van een weg af te meten door het
bedrag, waarmede de besparingen voor de gemeenchap
als geheel de kosten van aanleg en exploitatie van de weg
te boven gaan, uit te dtukken in een percentage van deze
kosten. Zodoende komt men tot de zgn. ,,publieke rentabi-
liteit”, welke bijv. voor de weg Amsterdam—Sassenheim in 1938 6,8 pCt bedroeg en voor dezelfde weg in het jaar
1949 ca 8,6 pCt (prae-advies van Prof. Ir van Wisselingh:
Primaire Wegen). Ir van Veelen komt in zijn prae-advies
betreffende de ,,Secundaire en Tertiaire wegen” voor de
verbetering van de tertiaire weg Coevorden—Schoc»nebeek
tot een nog hoger percentage (9,6).
De berekening van de zgn. ,,publieke rentabiliteit’
van de wegenaanleg is uitermate belangrijk en zo deze
berekeningen inderdaad grondig en met de grootste nauw-
keurigheid geschieden, kunnen zij ook voor de provinciale
n Rijksoverheid een belangrijke aanwijzing vormen voor
de urgentie van de aan te brengen verbeteringen. Sleqhts
op grond van zeer goede rentabiliteitsberekening zal men
de juiste keuze tussen verschillende objecten kunnen
maken.
Niettemin had het ongetwijfeld zijn nut gehad, wanneer
men op het Congres niet slechts deze publieke, doch
tevens de private rentabiliteit van de wegenaanleg onder
de ogen had gezien. 1-let feit, dat het uitvoerende lichaam
hetzij Rijk, Provincie of Gemeente nu eenmaal de weg
moet financieren uit bronnen, welke slechts in zeer geringe
mate door de aanleg van een weg rijker gaan vloeien, zou
dit alleen al hebben gerechtvaardigd. Voor de gemeenten
kan men gevoegelijk aannemen, dat het deel van de op-
brengst van een wegverbetering, dat aan de gemeentekas
ten goede komt, buiten de waarnemïngsgrens ligt. liet is
jammer, dat dit bezwaar in de praktijk bestaat en zijn
invloed op de uitvoeringsmogelijkheden doet gelden.
Helaas is het nog niet zover gkorhen, dat in dergelijke
gevallen kan worden gerekend op een uitkering uit het
wegenfonds. Op grond van de bepaling van de l)ublieke
rentabiliteit zou de ,Rijksoverheid kunnen beslissen, of
al of niet tot een uitkering uit dit wegenfonds zou kunnen
worden overgegan. Thans blijven door dit bezwaar
verschillende projecten (vnl. secundaire en tertiaire wegen)
onuitgevoerd.
Een enkele opmerking naar aanleiding van de rentabili-
teitsberekeningen zelf moge hier nog volgen. Bij de be-
rekeningen wordt het geringere benzineverbruik in een
geldbedrag gemeten door de prijs van de benzine voor het
volle
bedrag als besparing voor de gemeenschap op te
nemen. O.i. is dit niet geh&el juist. Dit zou slechts het
geval zijn, indien belastingen geen deel van deze benzine-
prijs uitmaakten. Daar dit echter wel degelijk (50 pCt
van de prijs!) het geval is, mag men ook eigenlijk slechts
de importprijs, vermeerderd met enige binnenlandse
transportkosten, als besparing
000r
de gemeenschap
op-
vatten. Door het betalen van belasting wordt deze
gemeenschap
niet armer.
Behoudens deze minder belangrijke punten kan men
slechts vreugde gevoelen over de keuze van het onder-werp, waaroveç de prae-adviezen handelen. Niet in het
minst bij het uitvoeren van het rijkswegenplan zullen
rentabiliteitsberekeningen, 66k in de laagconjunctuur,
een nuttige basis voor een efficiënte uitvoering kunnen
vormen.
Amersfoort.
L. H. KLAASSEN.
AANTEKENING.
OOSTENRIJK IN 1949; OMSCHAKELING DER ECONOMISCHE
POLITIEK IN 1950.
De Oostenrijkse economie werd in 1949 gekenmerkt
door een voortgaande na-oorlosconjunctiiur. Productie,
prijzen en inkomens bereikten een nieuw hoogtepunt en
de Oostenrijkse markt bleef, afgezien van seizoenschom-
melingen in de vraag en incidentele afzetmoeilijkheden,
een ,,sellers’ market”.
Deze ,,sellers’ market” was toe te schrijven aan een
aantal tengevolge van de oorlog ontstane technische fac-
toren, zoals de grote behoefte aan investeringsgoederen
en de noodzakelijkheid om de sterk verminderde voor-
raden aan te vullen. Daarnaast speelden psychologische
factoren een rol. De bevolking vertoonde nI. na de ont-
beringen der eerste na-oorlogsjaren een sterke neiging
tot consumeren, terwijl de verwachtingen van de onder-
nemers,. dat de ,,Preis- und Mengenkonjunktur” zou aanhouden, bijdroegen tot het voortduren van de na-
oorlogsconjunctuur. Tenslotte oefende ongetwijfeld de
relatief grote geldhoeveelheid een belangrijkc invloed uit.
Daar de door de wet tot bescherming van de valuta voor-
geschreven geldcontractie niet al te rigoureus werd uit-
gevoerd en er daarna door een grotere credietexpansie
extra koopkracht werd geschapen, bedroeg de geldcirculatie
aan het begin van 1949 weer ca 11.3 mrd schilling –
tegen 12,7 rnrd v66r de bovengenoende wet -‘ of wel
ongeveer vijfmaal zoveel als in 1937. Wanneer hierbij
in aanmerking wordt genomen, dat de index van de
kosten van levensonderhoud 8,7 maal en het algemene
prijsniveau ca viermaal zo hoog was als in 1937 en dat de
voorziening van goederen en diensten aan het begin van
1949 nog geringer was dan voor de oorlog, dan komt, zo
zegt ,,Monatsberichte des Oesterreichischen ‘Institutes für
Wirtschhftsforschung” van December jl., de abnormale
geldomloop wel duidelijk naar voren. –
In de loop van 1949 echter steeg de geldcirculatie met
316
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
19 April 1950
slechts 10 pCt; de kosten van levensonderhoud en de
goederen- en dienstenvoorziening met resp. bijna 25 en
10
bL
15 pCt, hetgeen betekent, dat de geldomloop relatief
verminderde. Deze situatie droeg er toe bij, dat het aan
het begin van het jaar nog bestaande vraagoverschot
verdween en de maximum-prijsregeling verder kon wor-
den opgeheven. De Oostenrijkse conjunctuur werd daar-
door, aldus ,,MonatslSerichte”, niet in beslissende mate be-
invloed. De Vrij grote mogelijkheid, om de door de derde
loon- en prijsregeling
1)
veroorzaakte kostenverhogingen
op de prijzen af te wentelen en de speculatieve prijsstijgin-
gen naar âanleiding van de’ wisselkoersaanpassing zijn
volgens genoemd blad duidelijke symptomen van het
voortbestaan van de ,,sellers’ market” en van de expan-
sieve tendentie in de Oostenrijkse economie.
De hierboven genoemde aanhoudende vraag verzekerde
een afzet voor de in het afgelopen jaar stijgende industriële
productie. Deze laatste bereikte eind 1948, ondanks het
feit, dat, vnl. als gevolg van een gebrek aan grondstoffen
en een onvoldoende energievoorziening, de volledige ca-
paciteit niet werd gebruikt, reeds ongeveer het vooroorlogs
Iniveau. In 1949 werden, dank zij een vergrote”grond-
stoffeninvoer -, vnl. in het kader van het E.R.P. -, een
voldoende energievoorziening en de langzamerhand vruch-
ten afwerpende investeringen der eerste na-oorlogsjaren,
gunstige technische mogelijkheden voor een verdere op-
voering der productie geschapen. De productiestijging
was evenwel in de diverse bedrijfstakken zeer verschillend.
1Cenmrend voor de conjuncturele toestand van het land
is, dat de van het gemiddelde afwijkende productie in
enkele bedrijfstakken slechts ten dele aan anders gelegen
vraagverhoudingen, maar voor een zeer groot deel aan verschillende technische prodctievoorwaarden was toe
te schrijven. Als een gedeeltelijk conjunctureel symptoom
moet eveneens het grote verschil tussen het productie-niveau der productiemiddelen- en dat der consumptie-
goederenindustrie worden gezien.
Nog duidelijker dan bij de industrie kwam de ,,sellers’ market” hij de landbouw tot uiting. De productie in deze
sector-was dan in het afgelopen jaar ook uitsluitend af-
hankelijk van natuurlijke en technische voorwaarden.
Volgens voorlopige ramingen werd in 1949 een productie-
toeneming van 25 pCt t.o.v. 1948 bereikt; hiermede is de
productie echter nog ca 30 pCt beneden vooroorlogs niveau
gebleven. –
De vrijwel algemeen gunstige ontwikkeling van de pro-ductie heeft haar invloed doen gelden op de werkgelegen-
heid. Het aantal tegen ziekte verzekerde arbeiders be-
droeg in het afgelopen jaar gemiddeld ongeveer 1.915.000,
tegen gemiddeld 1.899.000 in 1948. Het grootste deel
dezer toeneming kwam ‘voor rekening van de industrie;
de landbouw daarentegen verloor arbeidskrachten door
,,trek naar de steden”. Daar alle nieuwe naar de arbeids-
markt stromende arbeidskrachten – vooral vrouwen –
ondanks de gunstige ontwikkeling der productie, niet
konden worden opgendmen, nam eveneens de werkloos-
heid toe. In 1949 werden gemiddld 100.100 werkzoekenden
geregistreerd, waarvan 32.600 vrouwen. Voor 1948 waren deze cijfers resp. 54:600 en 17.000.
Aan de na-oorlogse expansieve tendenties van de Oosten-
rijkse economie waren evenwel ook ernstige nadelen-ver-
bonden. In de eerste plaats was de normalisering van de
prijsstructuur slechts onder een toenemende discrepantie
tussen officiële prijzen en lonen mogelijk. Terwijl de
kosten van levensonderhoud van half December 1948
tot half December 1949 met bijna 25 pCt stegen, namen
de netto-lonen der arbeiders slechts met ca 11 pCt toe.
De afstand tussen de index van de kosten van levensonder
houd en de index van tarieflonen, die in December 1948
15 pCt bedroeg, beliep in December van het afgelopen
‘)
Zie: ,,Een nieuw loon- en-prijsexperiment In Oostenrijk”, In ,,E.-S.B.” van 8 Juni 1949, blz. 460.
jaar 28 pCt. Hieruit mag men evenwel,’ zo zegt ,,Monats-
beriçhte”, nog niet concluderen, dat het gemiddelde
reële loon met ca 10 pCt is gedaald, want de prijzen op
de zwarte markt zijn in de loop van het jaar sterk terug-
gelopen – de prijsindex voor voedingsmiddelen, basis:
officiële prijs Maart 1938 = 100, op de zwarte markt daalde
in één jaar tijds van 1.220 tot620! -, terw’ijl nog maar
enkele voedingsmiddelen gerantsoeneerd waren. Boven-
dien zijn de prijzen van enkele noodzakelijke goederen,
die in de index van de kosten van levensonderhoud ôf
helemaal niet, ôf slechts in onvoldoende mate zijn ver-
werkt, gedaald. Op grond van de totale consumptie van de
bevolking, die volgens de beschikbare statistische gegevens
in 1949 ca 10 pCt hoger was dan in het voorafgaande jaar,
lijkt de conclusie gerechtvaardigd, dat het reële loon is
gestegen. Niettemin is er .toch, aldus genoemd blad, van
‘
een spanning in de huidige prijs-loonverhouding sprake.
Als een nog groter nadeel moet de ongunstige ontwik-
keling van de betalingbalans worden gezien. Terwijl het
met het oog op de grote afhankelijkheid van het buitenland
aanbevelenswaardig zou fijn geweest alle krachten op
een zo groot en spoedig mogelijke verhoging van de uit-
voer te concentreren, haddn iowel de grote vraag in het binnenland en het stijgende loon- en prijsniveau, als de
omslachtige en gecompliceerde procedure voo’ de buiten-
landse handel het tegendeel ten gevolge. Bovendien was -.
het vele exporteurs, met het oog op het hoge kostenniveau,
onmogelijk te exporteren. Tenslotte -heeft de investerings-
politiek van de Overheid zich vnl. gericht op sociaal-
politieke en autarkische doeleinden, waarbij het belang
van exportbevordering in liet gedrang kwam. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat de uitvoer scherp op de con-
junctuurachteruitgang op de wereldmarkten reageerde
en sedert Mei jl. een dalende tendentie vertoont. De
uitvoerquote van de industrie bedraagt momenteel slechts
ca d6 helft van de vooroorlogse. Ook de andere inkomsten
op de betalingsbalans waren zeer bescheiden.
Met het oog op het aflopen van het E.R.P. en de on-
bevredigende ontwikke1ing van de uitvoer is in 1950
een heroriëntering der economische politiek noodzakelijk.
Was deze tot nu toe bijna geheel gericht op binnenlandse
economische problemen en op een vèrgaande ‘,,autonome”
structuur en conjunctuur, in de toekomst moeten alle
krachten worden geconcentreerd op aanpassing aan de
werèldconjunctuur, hetgeen nog wordt 6nderstreept door
het plan van de O.E.E.C. tot vrijmaking van het inter-
Europese handelsverkeer.
In de eerste plaats zal moeten worden gezorgd, dat
het geidvolume op een dusdanig peil komt, dat er een
sterke drang tot exporteren ontstaat en een verdere daling
van de waarde van de schilling in liet buitenland vordt
voorkomen. Daarnaast is bereiken van budgetair even-
wicht noodzakelijk. Voorts zullen dié investeringen moe-
ten worden bevorderd, die de betalingsbalans ontlasten, d.w.z. die investeringen, die de zichtbare of onzichtbare
uitvoer kunnen verhogen, of de invoer – vooral uit het
dollargebied – op korte termijn kunnen doen verminderen.
In het kader van ‘de vrij making van het inter-Europesè
handelsverkeer’ zullen in de Oostenrijkse buitenlandse
handel grote, de economische structuur duurzaam be-
invloedende, omschakelingen onvermijdelijk zijn. In
ieder geval zal de deviezenpositie zodanig moeten worden
verbeterd, dat de reglementering van het lopende handels-
verkeer kan worden afgeschaft.
Tenslotte is voor de levensvatbarheid van de Oosten-
rijkse economie na het leëindigen van het E.R.P. een
verdere productiviteitsverhoging noodzakelijk. Vermin-
dering der de, productiviteit belemmerende directe be-
lastingen en de van de vrijmakingvan de inter-Europese
handel te verwachten grotere intèrnationale arbeids-
deling o.a. zullen ongetwijfeld de productiviteit gunstig
19 April 1950 .
‘
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
317
beïnvloeden. Voorts dienen o.a. een doelbewuste over’gang
van genivelleerd loon naar prestatieloon en de bestrijding
van restrictieve kartelafspraken in overweging te worden
genomen.
GELD- EN KAPITAALMARKT;
Dc geldniarkt.
Ook gedurende de afgelopen week w’as er nog steeds
geen sprake van een fhnke verruiming op de geldmarkt.
Weliswaar waren per 11 April de voorschotten en hele-
ningen bij De Nederlandsche Bank met 1 31 mln gedaald
en de saldo’s van de banken hij De Nederlancische Bank
met f 9 mln gestegen t.o.v. de week tevoren, doch voor het
midden van een maand waren deze getallen toch relatief
bescheiden van omvang. Met uitzondering van enkele
zeer schaarse termijnen, bedroegen de geldmârktnote-
ringen voor schatkistpapier over de gehele linie
–
4
pCt,
op welk niveau in de tweede helft der verslagweek echter
de vraag ging overheersen.
Caligeld noteerde cle gehele week het ‘maximum percen-
tage van
4
pCt, op welk percentage de makelaars alle
aânbod grif opnamen.
De kapitaalmarkt.
De aandelenmarkt vertoonde gedurende de afgelopen
week een verder herstel.
Wat de Nederlandse conjunctuur betreft, de jaarver-
slagen over 1949, waaivan er in deze tijd van het jaar veel
uitkomen, zijn voor het overgrote deel zeer bevredigend,
hoewel dit overigens vrijwel geen aanleiding geeft tot
dividendverhogingen. Een daling van – de Nederlandse
export en van de detailhandelsomzetten van de laatste
maanden, grotei’ dan op grond van seizoensfactoren mocht
word en i verwacht, vormt echter wolken aan de horizon.
De wei’eldvrachtenindices voor de wilde vaart hand-
haven zich de laatste tijd, zij het op een peil van ca 75 pCt
van vorig jaar om deze tijd. Van de scheepvaartwinsten
werd de afgelopen jaren een enorm gedeelte gereserveerd, zodat de invloed op cle dividenden niet al te catastrophaal
behôeft te zijn.
In Indonesië kwam ei door het toestaan van een löons-
verhoging een einde aan de stakingen in Dcli, nadat 50 pCt
van de tabaksoogst ten gevolge dezer laatste verloren
was gegaan. Daar de Sumatratabak een monopoliepositie
inneemt, behoeft een en ander echter nog niet direct tot
een winstdaling te leiden; een hogere prijs immers kan
hier compensatie bieden. De rubberprijs is de laatste tijd
sterk gestegen en bereikte zelfs een’ record
vooia
de laatste
20 jaar. Deze stijging is grotendeels gebaseerd op dé
verwachting, dat rubberexport van Indonesië op grote
schaal zal uitblijven. Op zichzelf vormt dit dus eerder een
baisse- dan een haussemotief voor de Indonesische rubber-
aandelen in het algemeen.
Aand. indcxcijfers
6 April 1950 14 April 1950
Algemeen
…….. . ………..
148,9
152,0
Industrie …………………..210,7
215,1
Scheepvaart …………………146,6
146,3
Banken ……………………123,4
126,8
Indon. aandelen
…………..56,3
, 57,7
Aandelen
A.K.0.
….. ……………….
168k
174
Philips …………………….224
228k
Unilever . ……….. . ………..
‘204.
212
,
1.
1I.A.L. ……………………
155k
1571
Amstei-dam Rubber …………132k
134
II.V.A. ……………………
.129.1
132k –
Kon. Petrolêum
…………..263.1
279
Staatsobligaties
21 pCt N.\V.S.
…………….
81
1
/
8
8
11
/s
-k
pCt 1947 …………….98°/
3 pCt Invest. certif………..
3 pCt Dollarlening
………….98’/
GRAFIEK.
De hoeoeelheid
Prij
geld ih Nederland.
(ifl
millioenen euldens
10.000
7-Sao
8.000
2.5o
0
1
1
)45
1946
190+7
190+8
190+9
’50
Totaal
Ciraal geld
Charlaal geld
–
Totaal in December 1938
– – – – Citaat geld in Oecernbe, 1938
Cha,loal gold in Decembe, 1938
STATISTIEKEN.
–
DE ,JAVASC1-LE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
Is
Data
“.
87
,m
1
.0
58,.,
87
0
bo
Cd
no
‘°t:
adna
o8
10’3
10
.0
87
o
5170,
0.
–
I
40
DO
8707
1
31
11(i-t
’47
477.080
35.363 33.256
85.402
255.201
8 Mrt
’50
674.695
53.301
14.719
1
64.191
1.696.364
15 Mrt
’50
674.695 57.795
14.689
1
‘
66.847
1.672.260
22 Mrt
’50 674.695 48.894
14.724
65.990
1.709.353
Bankbiljetten
Rekening courant in omloop
saldi
Data
DO
0
)00)
’07.uI
._Q)
g:•
1
1
I
8787Q
cd
I:0adeo
.
/3
‘
09
31 Mrt
’47
8 Mrt
’50
15 Mrt
’50
22 Mrt
’50
453.816
980.108
994.566 997.465
–
–
–
98.375
–
–
–
– –
–
503.718
1.276.685 1.241.275 1.163.477
Muntbiljetteneirclllatie per
31
STaart
1947 f 646.830.979.
Muntbilgettencireulatie per
S
Maart 1950 T 1.046.049.621,75.
Muntbiljetlen-irculatie per 15 Maart 1950 t 1.054.629.010,75.
Munibiljctencirculatie per 22 Maart 1950 t 1.059.770.667,25.
BANK VAN FRANKRSJK.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
o
Voorschotten
aan de
Staat
Data
50)51
o
.
87
0 .-.
0))
26 Dec.
1946
94.817
118.302
59.449
67.900 426.000
9 Mrt
1950 52.981
383.676
125.042
165.200 426.000
16 Mrt
1950
52.981
375.245
125.04
2
162.100 426.000
23 Mrt
1950
52.981
388.168
125.042
161.000
426(100
30 Mrt
1950
52.981
_417.764
125.042
‘166.000
426.000
•
Deposito’s Bankbil
–
Accords
Data
–
jetten
de
coöp.
•
circu!aLie
Totaal
Staat
écono-
Diversen
–
mique
26 Dec.
1946
721.865
63.458
9 Mrt
1950
1.315.729
149.276
60
17.073 102.143
16 Mrt
1950
1.297.160
126.277
97
23.181
102.999
23 Mrt
1950
1.286.616
136.507
67
29.701
106.739
30 Mrt
1950
.1.321.855 138.083
24
22.432
115.627
318
ECONOMISCH-STKi’ISTISCHE BERICHTEN
19 April 1950
BANK VAN ENGELAND.
(Voornaamste posten in millioenen ponden).
,oi
•0(b
30
).0′.
ibO
000)
•
0.0
25 Dec. ’46
0,2
1.449,1
0
1.428,2
22,1
1,3
22 Mrt
’50
0,4
1.299,3
0
1.260,4
39,9
5,4
29 Mrt ’50
0
1
4
1.299,3
0
L
13
1267,3
33,1
5,4
5 Apr. ’50
0,4
1.299,3
0
1.282,1
48,3
5,5
Other securities
Deposits
.,
‘0
.
rb
00
‘
–
Cd
7S
0
0)
.
=
Q
°
.00
•
,
00
.
Ei
Pi
‘0
,
0
)i
–
25 Dep. ’46
311,8
13,6 15,8
346,5
1,3
278,9
22 MrL ’50
473,0
18,1
24,2
542,9
13,2
158;7
290.5
29 Pdrt ’50
474,5
12,3 32,7
539,5
12,1
160,0
283,5
5 Apr. ’50
496,3 12,2 23,5
538
1
1
9,3
160.0
285,4
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
0
8
0)
0.,
0
0 0
00
.
0.00
ad
0
–
.-
0)’O)’
0
cl
5.
0,
16 Sept.
1948
28.136 11.042
427
9.986
303 414
9 Mrt
1950
30.191
8.613 1.668
14.360
263
508
16 Mrt
1950
30.029 9.203 1.245
11.066
280
508
23 Mrt
1950
29.906 8.869
1.143
11.107
209
494
30 Mrt
1950
29.880
8.952
1.546 11.913
319
481
5 April
1950
29.819 9.084 1.519
11.958
257
480
Rkening
courant
saldi
0
0)
1
06
.
00 ‘
0
.
–
0)
1
1
–
0
00
•
0.
.0
00′
…..0
0
Pq
°
(I)
0
1
16
Sept.
1948
1
657
91.729
84.568
22
2.425
1
6.251
9 Mrt
4950
1
975
96.052
87.350
268
1.211
4.641
16 Mrt
1950
1
981
95443
86.734
304,
1.505 1
4.882
23 Mrt
1950
1
994
95.181
86.402
209
1.495
1
4.943
30 Mrt
1950
1.008
96.346
86.659
281
1.474
1
5.620
5 April
1950
1.016
96.208
87.799
204
1.398
4.268
DE NEDERLA.NDSCRE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
.0
0)
0
Cd
‘
0.00
:”0
0
o.o
00
j
40
.0.4
40
0.0
‘6.0
d’0
000
‘0
)
0)0)0)
30
Dec.
46
700.876
4.434.786
100.816
.
153.109
2.744.45
6 Mrt
50
883.305 68.309 732.228
156.914
2.990.803
43
srrl
’50
883.443
69.418
737.838
145.180
2.950.127
20 Mrt
’50
883.287
61.815
751.694
140.584
2.919.603
27 Mrt
’50
882.436
76.856
778.063
151.530
2.931.604
3
Apr. ’50
882.555 65.742
791.040
193.549
2.996.839
11
Apr. ’50
882.647 65.346 798.994
162.246
2.964.624
17 Apr. ’50
882.806
65.231
827.094 442.446
2.906.718
-,
–
Saldi in rekening courant
0.00
0)
to
1
,o
‘0
–
Id
00
.
‘0
4i
0.
0
00
1
.0
000
0
0)
0)Oo)-00
06’0
0)
‘0
-‘ 0 0)
CI)
W,00o
CI).OZ
30 Dec. ’46
6 Mrt
’50
414.472
770.039
1.916
1
30508
539.516 381.477
43 Mrt
50
521.963
520.900
1.880’I
33.781
448.656
361.329
20 Mrt
’50
561.908 520.900
1.874,.!
46.796
397.911
423.645
27 Mrt
’50
544.412
513.556
1.869
33.837 408.498 453.298
3 Apr. ’50
511.288
540.254
1.837
1
27.949
437.324 447.748
11
Apr. ’50
467.327
540:254
1.840
1
37.213
444.012
474.265
47 Apr. ’50
491.891
627.115
1.820
40.676 462.285 420.199
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten In mililoenen francs).
a
o
Data
oo
o.9.
1
D
ol
”
31
Dec.
1946
4.949,9
158,0 238,7
52,7
4.090,7
1
1.463,7
23 Mrt
1950
6.248,8
269,4
88,5 41,7
4.164,1
2.117,6
31
I\Irt1950
6.248,9
1
273,7 93,0
41,6
1
4.299,4
1
1.987,1
6 Apr.
1950
6.248,7!
280,1
90,0 41,3
1
4.236,0
1
2.053,9
DE NEDERLANDSCHE
BANK.
Verkorte balans
op
17 April 1950.
Activa.
f
Hoofdbank f
–
e0_
schuldbrieven .
]3ijbank
in disconto
AgeDtsch.
–
– –
Wissels,
schatkisipapier
en
schuldbrieven,
door de Bank gekocht (art
45, onder
40,
van
de
Bankwet
1948)
…………..
..
–
Schatkistpapier, door de flank overgenomen
van de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februarik 1947 …. ..1.350.000 .000,-
Voorschotten ( Hoofdbank t
136.008.405,-
‘) inrek.crt
1
oponderpand
Bijbank
651.189,31
(mcl. belenin-
gen)
1, Agentsch.
,.
5.756.826,29
t
142.4-16.420,60
Op
effecten
enz.
……
…..142.045.7
–
12,97
370.707,63
‘)
Op goederen en celen ,..,,
‘)
142.416.420,60
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet
4948)
……………………
–
Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari
1947
…………………………
..1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……t
870.794.305,41
Zilveren munt enz…..12.011.723,40
882.806.028,84
Pajier op het buitenland
t
65.230.520,86
Tegoed hij correspondenten
in het buitenland
….
..825.734.120,53
Buitenlandse betaal-
–
middelen
…………
..
1.359.901,69 892.324.543,08
Vorderingen in guldens op vreemde circulatie-
banken en soortgelijke instellingen
….
..
368.638.249,22
Belegging van kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en voorzieningsfonds
……………
121.411.086,47
Gebouwen en
inventaris
….. …… …..
..2.000.000,-
Diverse
rekeningen
………
…………
303.238.266,91
t
5.562.534.595,09
Passiva.
Kapitaal
…………………………
T
20.000.000,-
Reservefonds
……………………….
15.333.335,
7
1
61.674.999,18
Bijzondere
reserves
…………………
Pensioenfonds
………………………..
…
22.740.554,0
2
Voorzieningsfonds
personeel
in
tijdelijke
dienst
…………………………
..’
1.499.667,79
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)..,,
65.536.140,-
Bankbiljetten
in
omloop
(nieuwe uitgifte)
.,
2.906.718.085,-
Bankassignaties in omloop
…………….
•
73.215,52
Rekening courant saldo’s:
‘s Rijks Schatkist ……
T
491.891.110,98
s Rijks
Schatkist
bij-
zondere rekening ….
..
627.114.906,69
Geblokkeerde saldo’s ..,,
1.820.299,04
Saldo’s
van banken in
Nederland
………..
..40.676.270,24
Vrije saldo’s van vreem-
de circulatiebanken en
soortgelijkeinstellingen ,,
462.285.111,44
Andere vrije saldo’s ….
..•
420.199.253,23
•
,,
2.043.986.951,62
Crediteuren In vreemde geldsoort
……
..26.303326,68
Diverse
rekeningen
………………..
..398.668.319,57
5.562.534.595,09
1)
Waarvan
scbatkistpapier
rechtstreeks
door de Bank in disconto genomen
. . . ..
T
–
‘)
Waarvan aan Indonesië (Wet van 15
Maart 1933, Staatsblad no. 99)
……..
…34.259.225,-
Circulatie
dër
door de Bank namens de
Staatin hetverkeergebrachtemuntblljetten
,,
137.088.236,50
19 April 1950.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERIÇHTEN
STAND VAN
‘S
RIJKS KAS.
ENIGE INDEXCIJFEIIS
VAN
DE INDUSTRIËLE PRODUCTIE
Vorderingen
-.
6April 1950
31 Met 1950
Saldo van ‘s’Rijks Schatkist
bij De Nederi. Bank N.V
t
468.424.315,08
r
521.500.231,73
Saldo
van
‘s Rijks Schatkist
bij
de Bank voor Neder-
landsche
Gemeenten
….
1.002.598,46
,,
3.656.059,81
Kasvorderingefl
wegens
ere-
‘
dietverstrekkiflg
aan
het
buitenland
…………..
Daggeldiening
tegen
onder-
pand………………
–
–
Saldo
der postrekeningen van
Rijkseomptabeiefl
………
237,61 9.895,42
,,
199.778.113,70
Voorschotten
op uit.
Febr.,
1950
aan
de
gemeenten
wegens
aan
haar
uit
te
……
keren belastingen
–
–
Vordering in rek, courant op:
……..
53.455.002,15
Suriname
…………..
53.455.002,15 29.412.361,36
,, ,,
29.413.546,36
–
–
V.S.Indoneslë ……………
Het Algemeen Burgerlijk Pen- Ned. Antillen
…………..
…
–
–
sioenfonds
…………….
Het staatsbedrijf der P.,
T.
enT.
………………
.
-,
–
Andere staatsbedrijven en in-
stellingen
.
……………
,,
465.962.901,47
,, ‘462.059.356,97
Verplichtingen
Voorschot,
door De Nederi.
Bank N.V., verstrekt
….
-.
–
Voorschot,
door De
Neder-
landsche
Bank
N.V.
in
–
rekening courant
verstrekt
–
–
Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten
Schatkistbiljetten
in
omloop
,,2045.504.900,-
12.067.784.900,-
Schatkistpromessefl
bij
De
Nederlandsche Bank N.V.
ingevolge overeenkomst
1350.000.000,- ,,1350.000.000,-
Schatklstpromessefl in omloop
(rechtstreeks hij De Nederi.
Bank N.V.is geplaatst nihil)
15.726,2 mln, w.o. garantie
Bretton Woods /1.245 mln
,,4481 .200.000,-
,,4547.200.000,-
.
–
–
Muntbiljettell in omloop ….
138.815.020,-
,, ‘137.580.706,5C
van
26 Februari 1947
……
Schuld
op ultimo
Februari
4950
aan
de
gemeenten
wegens aan haar uit te keren
belastingen
…………..
129.897.028,63 ,, .129.897.028,61
Schuld in rek, courant aan:
V.S. IndonesiO
–
–
Daggeidieningen
…………..
Suriname
…………..
.
–
Ned.
Antillen
……….
17.246.271,85
…
,,
47.246.271,81
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds
……… . ….
….
1.072.217,-
,,
7.710.573,7
Het staatsbedrijf der P.,
T.
en T.
………………
……..
…..
222.939.247,44
,,
191.703.506,9
Andere
staatsbedrijven
.
.
……
–
–
Schuld aan diverse Instellin-
….
gen in rekening met ‘s Rijks
–
Schatkist
……………..
1584.967.122,39
,,1581 .284.122,31
IN BELGIE-‘)..
,•’
,..
–
‘
1938
–
100
‘
Mei
1949
Jun
i
1949
Juli
1949
Aug.
1949
Sep
t.
1949
Oct.
1949
Nov.
1949
Dec.
1949
Algemene index v. d.
–
•
ind.prod.
‘)
……..
114
115′
95
.103
108
109
107
Steenkool. t
. . .
97,3
95,4 75,8 81,3
84,5
95,8
97,1
104,4
.
Cokes
…………
1048
96,2
90,7
86,2
86,3
89,8
89,8
93,7
Cement
….. . ….
102,5
‘98,0
98,1
101,5
115,8
117,9
109,3
95,4
Ruw
ijzer
……..
464,3
152,5
137,2
127,5 131,7
137,1
133,0 142,4
Ruw staal
…….’.
175,6
167,1
144;4
138,2
145,8 149,6 146,7
162,3
Afgewerkt staal
.
:.
.
196,5
182,0 138,0 154,8 146,5
148,8
139,4
160,2
Afgewerkt ijzer
. . . .
57,9
38,0
7,9
10,8
70,9
89,7
65,8
70,1
Vlas(spinnerij)
. . . .
83,1
97,1
74,7
88,8
98,3
102,8
94,7
Vlas
(weverij)
. . . .
51,5
51,5
46,5
47,3
61,8
64,4
65,1
Katoen (spinnerij) Katoen (weverij)
..
413,6
118,8
.
123,9
119,1
90,4
102,7
109,8
113,2
122,9 125,4
119,1 125,1
145,0
124,2
Wol (kamwol, spin-
109,5
.
125,4
109,6 139,6 158,9
156,3
153,8
Wol
(weverij)
. . . .
128,8
125,5
120,2
132,1 148,5
150,2
145,4
48,0
45,6
44,4
57,5
64,7
67,5
.
37,3
102,4
100,3
96,6 97,6
68,6
47,8
nerij)
………..
Papier
…………
141,7
117,0
144,7
152,1
146,9
109,3
Vlakglas
………..46,5
Holglas
……….
..88,9
Margarine
……..,
96,2
100,1
78,6
104,6
100,0
103,0 106,8
Geraffineerde suiker
53,4
.
50,3
56,1
68,0
73,0,
87,8
103,9 102,6
Sigaren
……….
.44,8
43,3
38,1
38,9
51,5
55,2 66,0
58,5
Sigaretten
. . .
.
..
.21,5
138,8
131,9
150,8 132,7
128,1
113,5
110,1
‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instituut voor
de Statistiek; betekent: gegevens Ontbreken; gecorrigeerde ge-
gevens zijn cursief gedrukt. –
‘) Indexcijfer Ministerie van Economische Zaken: 1938 = 100.
PRODUCTIE
AAN
NIEUWE VEItZEICERLNCiEN VAN 57
LEVENS- ‘ERZEKERINGMÂ.ATSCHAPPIJEN.
(in millioenen guldens)
Periode
Kapitaal-
ver-
zekering
Rente-
ver-
zekering
Volks-
ver-
zekering
Totaal
1949 Januari
53,0 63,7
16,6
133,3
Februari
55,7
72,2
–
17,4
145,3
Maart
57,8
841
17,7
159,6
April
53,1
83,2
15,4
151,7
Mei
54,9
72,0 17,2
144,1
Juni
53,1
81,9
15,6
150,6
Juli
48,1
‘
65,4 15,0
128,5
Augustus
43,1
68,7
14,7
162;5
September
47,-t
69,1
15,9
132,1
October
50,6
71,9
.
18,7
141,2
November
58,7
72,4
16,9
148,0
December
80,7
‘
.
123,5
16,6
220,8
Totaal 1949
655,9
‘
928,1
197,7 1.781,7
Totaal -1948
689,5
.
921,5 210,4 1.821,4
Totaal 1947
626,5
,
733,6 206,4
1.566,5
1950 Januari
57,5
73,2
16,8 147,5
Februari
51,9
69,4
17,7
139,1
1
Bron:
C.B.S.
KATOENAItEAAL EN -PRODUCTIE
1),
(Jaar beginnende op 1 Augustus)
–
Areaal
(in duizend acres)
–
Productie
(in duizend balen) )
Landen en wercddeien
gemidd.
‘
g’en’iidd.
‘
1948
1949
11
gemidd.
‘
gemidcl.
1948
1949
1935-39
.1949-44
voorl.
voorl.
–
1935-39
1940-44
voorl. voorl.
2
8.
642
22960
23.975
28.367
13.523
-12.421
-15.498
16.998
Mexico
……………
………….
725
855
1.040 1.334
334
425
570
900
27.788.
1.992 22.821
26.898
13.149 11.957
14.877 16.034
–
372
,,
445
592
662
‘
147
104
160
170
Noord-Amcrlks ‘)
………………..
5.087
3.911
4.400
–
4.550
3.430 2.080
:
2.600
2.700
Verenigde
Staten
………………
Europa’)
…….
……………
…….
Azië
5)
33.805 29.056
‘
21.828
22.307
9.038 7.575 5.494
5.28
U.S.S.0
………………………..
7.038
5.849 6.300 5.600 2.855
2.012
2.115
1.700
:
:
:
:
:
:
:
:
::
:
:
:
:
Pakistan
t
: :
:
27.204
..-
20.518 12.000 5.348
4.853 2.325
,
7.299
6.642
7.222
,
2.716
2.965
2.372
2.543
China
‘)
……………………..
770
826
1.236 1.300
289 398 446
.
450
–
5.812 4.700 5.200
1.956 2.169 1.540
1.700
Zuid-Amerika ‘)
……………….7.060
5.641
6.263
6.632
2.840 2.220
3.031 2.811
Argentinië
……………………
BraziliO
…………………….5.562
.
1.152
‘1.555
1,629
281
198 317
260
Afrika
en
Oceanië ‘)
……………..6.176
1.162
1.496
1.756
–
1.893
1.243
1.836
‘1.691
.81.142
69.312
63.400 69.740 31.694 27.365 29.155
30.850
Uganda
…………………….1.’77
Egypte
————————-1.821
W eroldtotaul ‘)
………………….
Bron:
United States Department of Agriculture.
–
‘) De opgegeven jaren hebben betrekking op de oogstjaren. ‘) De productie der Verenigde Staten is opgegeven in balen van bruto 500 lbs (netto 480 lbs); de productie der overige gebieden in
balen van netto 478 lbs tot 1945 en in balen van 480 lbs netto na 1945.
‘) Inclusief schattingen voor minder belangrijke, niet vermelde landen, alsmede voor andere niet beschikbare gegevens.
‘) Inclusief Mancisjoerije.
,
–
DOOR BI3ZONDERE OMSTANDIGHEDEN
TE KOOP AANGEBODEN:
Chrysler Windsor 6 cyl. Sdan
’47/48 in onberispeli.jke staat.
G. RIETVELD, Singel 48 1, Woerden, Telefoon 252.
SKODA ’47
Te koop voor meestbieden-
de: Buick Sedan 1948, in per-
fecte staat. De Graaf, Daal-
huizerweg 6, Velp, Telefoon
08302-2377.
Economisch Candidaat
27 jaar, met div. diploma’s, stud. voor M.B.A. zoekt prettige
werkkring voorkeur A’dam, Gron. Br. onder no. ESE 1712,
bur. v.
4,
6la
d, Postbus 42, Schiedam.
MOBET & STARKE,
Accountants, vragen voor spoe-
dige indiensttreding een geroutineerde
•
Eerste assistent-accountant
Enkele •
Tweede assistent-accountants
Sollicitaties, uitsluitend schriftelijk, aan het kantoor
Westplein 2, Rotterdam.
z4f tittizt
ESTABLISRED 1878
An Independent Journal of Finance
and Trade
*
OBJECTIVE APPRAISÂLS
CONSIDERED JUDGMENT
IMPARTIAL OPINION
*
Contains most complete range of
British economic and financial statist-
ics published in any weekly journal
*
World wide circulation
*
Annual subscription rate: (post free-
to include all supplements) £ 3:2:6
(fi
33,40)
4 Speeiai Swp.plement on .Eoo,,.,mjc Con- ditions 4n The Xeffierlands waa published
om
January 31 1948. A Umited number
of this Buppiement ,’emoAn for gale.
LOIY.DON: 51
CAI(NON
STREET, E.c. 4
IN DIT BLAD
MET SUCCES!!
PRACHT AUTO, direct van
eigenaar lage prijs. Voor-
burgstraat’ 1A, bij Gordelweg-
(kanaal), Rotterdam.
Aangeboden: Flat Balill,
TYPe 1100 B, Maart 1949, we-
gens aankoop grotere wagen.
Ieder deskundig onderzoek
gaarne toegest. Prijs 1 4350.-.
J. G. S. M. Kuypers, Valken-
straat B 1, Teteringen. Des
avonds na 6 uur. Tel. K
1691-266.
Fa. A. 0. B.uth van
Wickevoort Crommelin
Amsterdam.Z. Tel.
25410
Coma v.
d.
Lindenstraat
22
VerzekeTingadviseurs.
LOD.. S. BEUTH
specialist Gezins
,
en Oude’
dagsverzorging.
Adviezen inzake:
• Pensioen-voorzieningen voor
Staf en Personeel.
Organisatie BedrijIs-en Onder-
nemingspensioenfondsen.
Aanvullingen normalisatle van
bestaande regelingen.
Economisch – Statistische
Berichten
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat j, Rotterdam (W). Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie, .r, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen:,Pieler de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Ban que de Cornmerce, Brussel.
Abonnementsprijs, franco per post, voo”,’ Nederland 1
26,—
per ,alzr;
voor
België/Luxemburg f
28,-
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Cornmerce te Brussel
of op haar Belgische postgirorekening no
260.34.
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) /
a6,—,
overige
landen
/
98,—
per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer ,en slechts worde.n
beëindigd per ullimo van het kalenderjaar.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-dijk. Rotterdam (W.).
Te koop le hands Citroën
11 Sp., nw. gek. April ’47,
in pr.
st. G. J. ten Hove, De
Boerl. 2, Deventer, tel. 3600.
Door
gebruik te maken van
deze rubriek, breikt
U
de particulieren
RECHTSTREEKS!
ADVERTEERT
U
ADVERTENTIES.
Annonces voor het volgend, nummer
dienen uiterlijk Maandag
24 April
a.s. in het bezit te
zijn van de administratie, Lange Haven
141.
Schiedam
Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven 141,
Schiedam (Telefoon
69300,
toestel
6).
Advertentie-tarief
/
0,40
per mm. Contract-tarieven
op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
/
o,6o
permm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor
om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.
Losse nummers
75
cents, resp.
12 B.
francs,