Ga direct naar de content

Jrg. 47, editie 2344

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 4 1962

a44e

Sinds 1841

Nederlands degelijkste, ‘s werelds grootste

Organisatie voor inlichtingen over Krediet-

waardigheid en Moraliteit van bedrijven

Ook voor internationale incasso’s

DUN & BRADSTREET N.V.

Rotterdam4

Amsterdam

Den Haag

Schiekade 189 Keizersgracht738
1
Fluw. Burgwal 6

223 KANTOREN

Financiering

en verzekering

van invoer-

uitvoer-
en
transito-zaken.

WIJNEN UIT
ALLE

BINNEN- EN BUITENLANDS
WIJ NPRODUCERENDE LANDEN

GEDISTILLEERD

Uw buitenlandse
ACCIJNSVRIJE LEVERANTIES
relaties of voor Uw
VAN SPIRITUAUN UIT
Privé- of zakenreizen
ONS ENTREPOT VOOR:
naar het buitenland

Wijnhandel GALL
&
GALL

Stadhuisplein 25 (naast Corso) Tél.
11
3954

ROTTERDAM

li

Met Wijnhandel GALL & GALL

bent U thuis beter uit

i

EERSTE NEDERLANDSCHE

1[i1I1III;iU

=111=

Yii 1î1

BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
JOHAN DE WITTLAAN 50 S.GRAVENHAGE –
POSTADRES: POSTBUS
5 TEL (070) 514351

R. MEES & ZOONEN
ROTTERDAM

E C 0 N 0 MI S CH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de
Stichting Het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres
voor Nederland: Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 5 29 39. Administratie: (010)
3 80 40. Giro 8408.

Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
laan 17, Rotterdam-12, tel. (010) 18 36 32.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam, Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekenlng
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 347, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterdam-6.

Aboonementsprijs:
franco per Post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost) t 29,—, overige landen
t 31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.
Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.

Advertenties:
Alle correspondentie
betreffende
advertenties
te richten aan de N. V.
Koninklijke
Nederi. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelanis, Lange Haven 141, Schiedam, tel. (010) 6 93 00, toestel 1
of
3.

Advertentie-tarief t
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”
t 0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren. –

(CoMt
,
nSSIE VAN REDACTIE: Ch. Glasz;
L.
M.
Koyck; H.W. Lambevs;
J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
,
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIIt: F. CoIlin; J. E. Martens
de Wilmars; J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. J. Vlerick.

634

E.-S.B.
4-7-1962

Frankrijcks economische groei

Het paradoxale samengaan in Frankrijk van opeen-

volgende politieke crises met een krachtige economische

groei moet bij velen: een verwarrend beeld wekken. In

zo’n schemerduister van gebrekkig verstandelijk inzicht
klinken de stop- of handwoorden van de wonderlanden-

hymne: ,,miracle français”, ,,miracle néerlandais”, ,,Wirt-

schaftswunder”. Overigens wezen niet alle Franse na-

oorlogse economische verschijnselen op een gunstige ont-
wikkeling. Plandirecteur P. Massé (Commissaire Gértéral

du Plan) formuleerde dit op de volgende kernachtige

wijze: ,,To those who do not see beyond the facade of

spiralling prices and éxchange rates,’it apeared a time

of disorder; but the doubling of industrial production in

ten years is evidence of a real and deep improvement”
1).

Enige rationele kennis van

een aantal saillante ontwikke-

lingen van de Franse econo-

mie kan worden ontleend aan

een artikel van S. C. Con-

stant, medewerker van het

,,T.nstitut national de la sta-
tistique et des étudés écono-

miques” te Parijs
2).
Uit de

nevenstaande tabel blijkt het

voorspoedige beloop, hoewel

niet zonder fluctuaties, van

het nationaal inkomen. De

gemiddelde toename, hiervan

was zelfs ruim 100 jCt. ho-

ger dan in Groot-Brittannië.

Toch werd Frankrijk tot

voor kort ook in economisch

opzicht als ,,de zieke man” na-

gewezen. Een aanleiding hier-

toe was het langdurig ontbreken van monetair evenwicht.
De beslissende ommekeer kwam eerst door de ingrij pen-

de saneringsmaatregelen van december
1958.
Weliswaar

bleef door de restrictieve maatregelen de groei in 1959

nog gering. Maar de verkregen monetaire stabiliteit schiep

de mogelijkheid voor een nieuwe economische expansie.

De groeicijfers van 1960 (6,2 pCt.) en 1961 (4,7 pCt.)

getuigen hiervan.

Een symptoom met
belangrijke
economische gevolgen

van het na-oorlogse ,,élan vital” van Bergsons landgenoten,

is die
y
an de gestegen geboortecijfers. Per 1.000 inwoners

beliepen deze resp. 15 in 1935/1937, 21,3 in 1947 en 18,4

in
1959.
De bevolking beliep in 1961 ca. 46 mln.
mw.

t.o.v. ca. 42 mln, in 1938. Het Nederlandse niveau van

vermenigvuldiging (zie tabel) en’ van bevolkingsdichtheid

(resp. 83 en 354
mw.
per km
2
) werd evenwel niet gehaald.

De opvolging van de vooroorlogse bevolkingsstagnatie

,,Economic planning in France”, blz. 216 (P.E.P.-publi-
katie).
S. C. Constant: ,,The growth of modern France” in
,,District Bank Review” van maart 1962.

door het verjongingsproces vergrootte de afzetmogelijk-

heden., De beroepsbevolking profiteerde echter nog

nauwelijks van de geboortégolf: 18,5 mln, in 1954, evenals

in 1936. De economische expansie was dan ook slechts

mogelijk door de zeer grote produktiviteitstoename en

door uitbreiding van meer produktieve,,.nieuwe, sectoren,
vooral door industrialisering.

De ingrijpende economische structuurwijziging manifes-

teerde zich in de daling van de agrarische beroepsbevolking

van 8,8 mln.. (1906), 6,8 mln. (1936) tot 5,2 mln.
(1954).

in absolute getallen was de groei in de industrie gering:

5,9
mln. (1906), 5,7 mln. (1936) en 6,3 mln.
(1954).
Daar-

entegen steeg het getal in de dienstensector van 4,7 mln.
in 1900 naar 6,3 mln. in 1954. De hoge distributiekosten

worden weerspiegeld door

het grote en nog steeds

toenemende aantal groot-

en kleinhandelaren: 1,3 mln.

in 1906, 1,9 mln, in 1954.

Een andere belangrijke stru’c-

tuurverandering is voorts

die van de grotere rol van

grote ondernemingen: één

der oorzaken van de grote

produktiviteitstoename.

Ook regionaal was de ont-

wikkeling uiteenlopend. De

expansie accentueerde de be-

volkiigsconcentratie in enkele

landsdelen en steden. Van de

bevolking woont ca. 18 pCt.

in Parijs en omgeving (,,Régi-

on Parissienne”). De procen-

tuele getallen van onder-

nemingen en werknemers in dit gebied zijn nog groter.
Pogingen tot decentralisatie hadden hier weinig succe.

Van de traditioneel ontwikkelde streken van het Noorden

en van Lotharingen was er wel een industrialisatiespreiding

n’aar het Z.O. Dit gold evenwel niet of nauwelijks voor
W.- en Centraal Frankrijk. Bovendien veroorzaakte het

vertrekoverschot van jonge mensen -in de onderontwikkelde

streken evenwichtsstoringen.’ De ,,Mouvement Poujade”

en de boerenopstanden doken dan ook op in Brittannie
en in het ,,Massif Central”.

De structurele ombouw en de produktiviteitsverbetering

waren niet het resultaat van een politiek van ,,laissez faire”

doch mede van een vrij hoog ontwikkeld systeem van

planning. Een enigszins adequate behandeling hiervan ver-

eit een afzonderlijk artikel. Hier wordt nog opgemerkt

dat dit jaar het vierde vierjarenplan (19624965) is gestart

met een
stijging
van het nationaal produkt met 24 pCt.

als doelstelling. Intussen bleef de conjunctuur zich gun-

stig en vrijwel overeenkomstig de plandoelen ontwikkelen.

De verlaging van het groeitempo
5
in de laatste maanden

was betrekkelijk gering.
M. H.

Frankrjks economische groei

Gemidd. jaari. toename in pCt.

1950-

1952-

1954-

1960

1961

1951

1953

1957

1959

Br. nation. produkt a)

6,8

2,7

5,2

2,0

6,2

4,7

Reëelnation.
Bevol-
Reëel nat. ink.
Industr.
inkomen
king
P. h. v. d. bev.
produktie

Gem1d. jaarL groei,
abs.b)
1953
=
100

Frankrijk

4,4

0,9

3,5

959
‘174
157
120
Nederland

……….
5,0

1,3

3,7

804
België

………….
2,9

0,6

2,3

983
west-Duitsland
.-.
. . –

7,5

II

6,4

967
180
Groot-Brittannië

2,1

1

0,4

1,7

1.087
126

In constante prijzen.
Totaal inkomen, 1960 (in S).
Bronnen: S. C.
Constant, loc.cit.; Prof. Dr. J. B. D. Derksen:
,,Salient
statisticu

of the

common

market”

in

,,T.E.D.”, no. 6, 1962;
,,Economic
aurvey of Europe in 1961″, United Nations.

Blz.

Blz.

Frankrijks ecoh,mische groei,
door Drs. M. Hart
635 Bedrijfseconomische notities:

De consument van morgen,
door Drs. N. Schelvis
636

Opschuiving op de woningmarkt,
door C. P. A.

Het hoogste bestuurscollege als ondernemer?,

Bakker ……………………………..
639

door P. W. Das ……………………..
642

Structurering en functionering van de interne be-

drijfsorganisatie (T),
door Dr. A. Wattel …….
641

Geld- en kapitaalmarkt,
door Dr. C. D. Jongman
646

E.-S.B. 4-7-1962

AIJTEUSRECHT VOORBEHOUDEN

635

Voor een prognose met betrekking tot veranderende
koop- en consumptiegewoonten is het niet in de eerste

plaats van belang, een inventarisatie te maken van hou-

ding en instelling bij het gros der consumenten. Essen-

tiëler is het, een wissel op de toekomst te trekken en

na te gaan, bij welke groeperingen zich een zodanige

verandering in het cunsumptiepatroon aftekent, dat
men reeds thans een duidelijk beeld krijgt van de in-

vloeden die het gézicht van het toekomstige afzetgebied

zullen bepalen. Het verdient dan ook aanbeveling om,

uitgaande van deze problematiek, een eventuele studie

te beperken tot de groep der zgn. ,,consumptiepio-
niers”, exponenten van een maatschappij in beweging

met dien verstande, dat zij zelf meehelpen deze beweging

en de richting ervan te bepalen. Als uitgangspunt van

dit artikel geldt, dat er een samenhang bestaat tussen

consumptiepioniers, distributiesysteem en produkt en

dat het werkelijke karakter van deze samenhang het
object zal dienen
te zijn van verder onderzoek.

De consument

van morgen

Veranderingen in het huidige

consumptiepatroon

Probleemstelling.

Het is reeds meermalen geconstateerd, dat de koop- en

consumptiegewoonten in Nederland met name de laatste

jaren in sterke mate veranderingen ondergaan. Dit geldt

zôwel met betrekking tot duurzame gebruiksgoederen als

ten aanzien van niet-duurze verbruiksartikelen. Voor

een deel vallen dergelijke verschuivingen te herleiden tot
de veranderende structuur van het distributie-systeem, de

invloed van de zelf bediening,het ontstaan van supermarkets

en shopping centres.

Men kan deze nieuwe distributiemethoden beschouwen
als een kader, waarbinnen zich de veranderingen in koop-
en verbruiksgewoonten afspelen. Dat is echter niet geheel

volledig. De verandet ingen in het distributiesysteem vormen

eveneens een stimulans die het gedi ag van de consument

in niet geringe mate beïnvloedt. De vraag is nu, in hoeverre

er sprake is van een wisselwerking tussen nieuwe en con-

crete vormen, zoals zeifbediening en uitbreiding van het

assortiment enerzijds en meer abstracte factoren als smaak

en mentaliteit van het kopend publiek. –

Een dergelijke mentaliteitsverandering is op dit ogenblik

nog moeilijk öoncreet te omschrijven. Men kan in dit ver-
band niet volstaan met de bewering, dat de ,,gemiddelde”

consument – een met de ,,homo economicus” te vergelij-

ken abstractie – meer kritisch is ingesteld, zelfstandiger,

moderner is enz. Wel kan worden gesteld, dat het zich wij-

zigende consumptiepatroon geen op zichzelfstaand en te

isoleren verschijnsel is, doch integendeel een onderdeel

vormt van een complex geheel van sociaal-psychologische

en economische factoren.

Het is van belang, na te gaan in welke mate men kan

spreken van een mentaliteitsverandering, welke vormen

deze ontwikkeling aanneemt, of en zo ja, hoe men kan

bepalen waar deze nieuwe instelling zich het’ sterkst mani-

festeert en wat de consequenties zijn met betrekking tot

bestaande of nieuwe merkartikelen, de gevoeligheid c.q.

immuniteit ten aanzien van bepaalde thema’s en vormen

van publiciteit enz.

Bij dit alles gaat het er niet in de eerste plaats om, tot

een inventarisatie te komen van de houding en instelling

van de consument op het ogenblik, hetgeen zou leiden

tot een momentopname die na verloop van tijd verouderd

zou zijn. Van meer belang is het, als het ware een wissel

op de toekomst te trekken en na te gaan,
bij
welke groe-

peringen zich een zodanige verandering in het consumptie-

patroon aftekent, dat men reeds thans een duidelijk beeld

krijgt van de tendenties die het gezicht van de markt in de

toekomst zullen bepalen. Slechts op deze
wijze
krijgt men

geen statische momentopname, doch een dynamisch beeld

dat o.m. als basis kan dienen voor een marketing politiek
op lange termijn.

Consumptiepioniers.

De sociale wetenschappen hebben duidelijk aangetoond,

dat bepaalde sociaal-psychologische verschuivingen niet

gelijktijdig plaatsvinden bij de gehele bevolking in al haar

geledingen. Verschijnselen als modes en rages tonen –

zij het vaak in extreme vorm – aan, dat er bepaalde indi-

viduen en groepén zijn, die
bij
wijze van spreken de motor

in beweging zetten en als het ware de pioniers vormen van

iets nieuws. Hetzelfde proces speelt zich voortdurend af
op het terrein van de consumptiegewoonten in de meest

uitgebreide zin van het woord.

In het nu volgende zal deze voorhoede worden aangeduid

als ,,consumptiepioniers”. Een
dergelijke
term heeft het

voordeel, dat ze niet emotioneel geladen is, zoals het geval

is met begrippen als ,,elite”, ,,the influentials”, ,,the status

seekers” en
dergelijke.
De Amerikaanse aanduiding ,,taste-

makers” benadert nog het sterkst het begrip ,,consumptie-

pioniers”, omdat ook hier niets gesuggereerd wordt met

betrekking tot
bijv.
een bepaalde hogere sociaal-economi-
sche status.
Het is nu allereerst van belang, de groep van ,consump-

tiepioniers” te lokaliseren. Daarbij kan worden uitgegaan

van bekende statistische categorieën zoals
leeftijd,
geslacht,

leroep, inkomen enz., doch deze hebben slechts een secun-

daire betekenis. Wil men echter komen tot een structurering

die zoveel mogelijk met de werkelijkheid correspondeert,

dan is het
noodzakelijk,
uit te gaan van andere criteria.

Daarbij dient men er rekening mee te houden, dat de te

636

E.-S.B. 4-7-1962

noemen factoren uiteraard niet in geïsoleerde vorm be-

staan, doch onderling van elkaar afhankelijk zijn.

De
mate van mobiliteit.

De ,,consumptiepioniers” kan men beschouwen als ex-

ponenten van een maatschappij in beweging, met dien ver-

stande, dat zij zelf meehelpen deze beweging en de richting

daarvan te bepalen. Als hypothese kan dan ook gesteld

worden, dat de drang tot vernieuwing, tot experimenteren

het sterkst zal worden aangetroffen
bij
die individuen of

groepen die zelf een grote mate van mobiliteit tonen.

Het spreekt vanzelf, dat deze mobiliteit zich op verschil-

lende manieren kan manifesteren. Het is dan ook onjuist

om in dit verband uitsluitend te denken aan het proces

van stijging en daling op de maatschappelijke ladder, hoe-

wel vast staat dat deze ,,verticale” sociale mobiliteit een

rol van betekenis speelt. Daarnaast vormen maatschappe-

lijke aspiraties in vele gevallen de basis van andere vormen

van mobiliteit. Van belang voor de lokalisering van ,,con-

sumptiepioniers” is met name het sociologisch aangetoonde

verband tussen sociale
stijging
en migratie; het verhuizen

naar ,,betere” of moderne wijken, de trek van platteland

naar stad zijn in vele gevallen uitingen van wat men

,,social climbing” kan noemen. –

Uitgaande van bovenstaande redering kan worden ge-

steld, dat de mate van mobiliteit – of deze nu zuiver

sociaal is, of meer een economisch en geografisch karakter

heeft – één van de sleutels is voor het beoordelen van het

gedrag, de levensstijl, de oordelen en vooroordelen van de

,,consumptiepioniers”.

Generatieverschillen.

Een andere indicatie voor de mate van mobiliteit, is de

wijze waarop men zich distantieert van het levenspatroon

van de ouders. Dit kan uiteraard een zeer genuanceerde

schaal doorlopen, variërend van een met kleine wijzigingen

aanvaarden van de gewoonten uit het ouderlijk milieu tot

een openlijk verzet tegen een levensstijl die men als verou-

derd en traditioneel karakteriseert. Een dergelijke instelling

heeft tal van uitingsmogelijkheden. Het bewust ,,anders

willen
zijn”
kan zich manifesteren in de gehele woning-

inrichting, in de politieke overtuiging die men er op na-

houdt, maar ook in het consumptiepatroon ten aanzien

van bepaalde verbruiksgoederen.

De mate vân communicatie.

Men kan hier twee belangrijke aspecten onderscheiden.

In de eerste plaats mag worden aangenoî’nen, dat een grote

mate van sociale mobiliteit in vele gevallen gepaard gaat

met een naar verhouding sterke behoefte aan contacten.

Deze contacten met de omgeving behoeven niet slechts het

karakter te hebben van zuivere ,,face-to-face-relations”,

zij kunnen ook tot stand komen via massacommunicatie-

middelen als depers, radio, televisie en ifim. In bepaalde

gevallen worden de contacten – op welke wijze ze ook tot

stand komen – bewust zodanig gekozen, dat ze ook in

maatschappelijk opzicht van belang zijn. Dit geldt a fortiori

met betrekking tot het lidmaatschap van verenigingen

en meer besloten clubs; het geldt eveneens ten aanzien van

lees- en luistergewoonten. Men denke hier aan populair-

wetenschappelijke bladen of programma’s. Hier geldt het

,,kennis is macht”, ook in maatschappelijk opzicht.

Het tweede aspect van het communicatieverschijnsel,

als dit samengaat met een hoge mate van mobiliteit, heeft

belangrijke consequenties op het terrein van marketing.

Met andere woorden: of men gekarakteriseerd kan worden

als ,,consumptiepionier” hangt onder andere af van de

wijze waarop men zijn opinies en opvattingen ,,uitdraagt”

en ergo van de invloed die men daarmee op het gedrag

van anderen uitoefent. Bij de selectie ‘van de groep ,,con-

sumptiepioniers” dient dan ook terdege rekening te worden

gehouden met de actieradius van de verstrekte informatie.

Wat de aard van de communicatie betreft, dient nog,

een andere opmerking te worden gemaakt. Het in meerdere

of mindere mate
afwijken
van wat men een ,,algemeen

aanvaard patroon” kan noemen, is nog geen garantie dat

men te maken heeft met ,,consumptiepioniers”. Er zijr grote

aantallen individualisten en non-conformisten die juist

hun heil zoeken in een zekere mate van isolement, waardoor

hun invloed op anderen te verwaarlozen is. Niet alleen dat

de ,,consumptiepionier” eerder op iets nieuws reageert, ge-

makkelijker overstapt van de ene noviteit op de andere,

hij zal tevens een bepaalde mate van ,,sensitiviteit” moeten

bezitten, welke ansluit bij die van talrijke anderen. Met

andere woorden, zijn instelling en gedrag zijn als het ware

afgestemd op dezelfde golflengte; hij is degene die als

eersté het nieuwe aanvaardt en in de
praktijk
brengt. Tussen

zijn gedrag en dat van grote groepen anderen, moet dan

ook geen principiële kloof bestaan die navolging belemmert.

Nagegaan zou kunnen worden, in hoeverre bepaalde

individuen in het verl&den een pioniersfunctie hebben ver-

vuld. Dit kan bijv. betrekking hebben op bepaalde ge-

bruiksvoorwerpen, zoals mixers, koelkasten of Hi-Fi radio-

apparatuur, op consumptie-artikelen als cake-mixes of

bepaalde dranken, maar ook op vakantiebesteding in ver-

schillende Europese landen die voor enkele jaren nog als

,,exclusief” golden, doch thans bij wijze van spreken zijn

,,gedemocratiseerd”.

De trek naar voorsteden en nieuwe

wij ken.

In het voorgaande werd réeds melding gemaakt van het

verband tussen verticale sociale mobiliteit en horizontale

geografische mobiliteit. Eén van de belangrijkste premissen

bij het lokaliseren van de ,,consumptiepioniers” is, dat een

veranderend consumptiepatroon zich eerder zal manifeste-

ren in het stedelijk milieu dan op het platteland. Daarbij

wordt niet in de eerste plaats gedoeld op de oude centra

en de meer traditionele
woonwijken, doch op geheel nieuwe

agglomeraties die aan de stedelijke periferie verrijzen. Het

zijn dezé moderne woonwijken die steeds meer de vorm

gaan aannemen van min of meer zelfsffindige satellietsteden

met een eigen klimaat.
Daarmee wordt uiteraard niet beweerd, dat zich op het

platteland en in minder ge-urbaniseerde gebieden geen

structuurwijzigingen van gfote betekenis en draagwijdte

voordoen, doch in feite hebben deze verschuivingen meer
het karakter van een zich aanpassen aan nieuwe ideeën en

technieken, die voor het merendeel reeds hun oorsprong

hebben gevonden in het stedelijke milieu. Het is dan ook

met het oog op éen toekomstig marketing programma

minder interessant deze veranderingen te signaleren en te

bestuderen; van veel groter belang zijn de nieuwe ideeën
en gewoonten die nog
bij
een mindèrheid leven, mits –

en deze beperking is van essentieel belang – de zekerheid
bestaat, dat het gedrag van deze minoriteit binnen afzien-

bare tijd gemeengoed zal worden van een zich snel uit-

breidend aantal individuen. –

Aangenomen mag worden, dat de verschillende factoren

die het consumptiepatroon in nieuwe wijken beïnvloeden

E.-S.B.
4-7-1962

1

1

637

niet alleen zeer verscheiden zijn doch eveneens een sterke

mate van interdependentie vertonen. Het is dan ook niet

de bedoeling om in het kader van deze voorlopige bena-

dering ‘an het probleem, de diverse factoren in extenso te

bespreken. Wel kunnen enkele punten worden genoemd

die elk voor zich als karakteristiek kurmen worden be-

schouwd met betrekking tot de sociaal-economische struc-

tuur van de nieuwe wijk.

Daar is allereerst het feit, dat de gemiddelde leeftijds-

opbouw en gezinssamenstelling in nieuwe wijken en voor-

steden essentiële verschillen vertonen met de situatie in

andere woongebieden, zoals plattelandsgemeenschappen,

meer traditionele woonwijken en oude(re) stadscentra.

Nieuwe
wijken
geven veelal een concentratie te zien van

jongere leeftijdsgroepen. Volgens een Amerikaans onder-

zoek, dat betrekking had op de ,,suburb” Park Forest in

de omgeving van Chicago, bleek de gemiddelde leeftijd

van de volwassen bewoners 31 jaar te zijn
1)
Hetzelfde

verschijnsel valt eveneens te constateren in de uitgebreide

nieuwe wijken die in de randstad Holland ontstaan.

Typerend voor de gezinssamenstelling in een nieuwë

wijk zijn
bijv.
de percentages van de verschillende leeftijds-

groepen beneden de
25
jaar in de Schiedamse wijk Nieuw-

land in vergelijking met het stadsgemiddelde:

Leeftijdsgroep!)
Percentage
Percent:ge

Van

0 tot

7 jaar
55,68
37,27
Van

8 tot 15 jaar
28,62
33,25
Van 16 tot 25 jaar
15,70
29,48

Het spreekt vanzelf dat deze leeftijdsopbouw niet slechts

demografisch van belang is, doch vooral sociaal-psycholo-

isch interessante consequenties heeft. Afgezien van de

invloed van ,,consumptiepioniers” kan men de vraag

stellen in hoeverre deze naar verhouding ,,jonge” samen-

stelling van nieuwe wijken invloed uitoefent op een ge-

makkelijker accepteren van nieuwe vormen, systemen en

produkten. Met andere woorden: men kan zij het

hypothetisch stellen, dat de bewoners van deze ,,suburbs”

minder weerstanden zullen tonen ten aanzien van moderni-

seringen dan dit het geval is in oudere woongebieden.

Een andere factor die van belang kan zijn, is de beroeps-
samenstelling in nieuwe woonwijken. Verscheidene onder-

zoekingen hebben aangetoond, dat hier in vele gevallen

een zekere concentratie, plaatsvindt van nog ‘jeugdige

intellectuelen (pas afgestudeerde academici), van bepaalde

vrije beroepen (bijv. journalistiek) en vooral ook van

,,white collar workers”, zoals lagere en middelbare admini-

stratieve en technische employés. Het is opvallend, dat

bepaalde beroepsgroepen met een meer ,,traditioneel”

karakter in de nieuwe wijken veelal ondervertegenwoordigd

zijn; te denken valt aan de kleinere, gevestigde midden-
– stand, aan de grote groep van industrie-arbeiders en aan

de categorie der gepensioneerden, die in bepaalde nieuwe

woongebieden bijna geheel ontbreken.
Factoren waarop thans niet uitvoerig kan worden inge-

gaan, doch die eveneens een invloed van betekenis kunnen

uitoefenen vormen het vaak tijdelijk karakter van de

vestiging in een nieuwe wijk (men zit er minder ,,vast”,

verhuist vaker), de aard van de nieuwbouwwoningen zelf

William H. Whyte Jr.: ,,The Consumer
in
the New Subur-
bia” in ,,Consumer Behavior, the Dynamics of Consumer Re-action”, New York, 1958.
Jeugdonderzoek Schiedam (Sociologisch gedeelte) De Wijk;
een uitgave van de gemeente Schiedam, 1959.

die de communicatie met anderen sterker in de hahd werkt

dan het geval is met de meer traditionele bouwwijze. Met

betrekking tot dit laatste kan men denken aan het meer

open karakter van moderne flats (door de grote ramen

kijkt men soms als het ware bij elkaar op tafel), de balkons

of doorlopende gaanderijen, de gemeenschappelijke tuinen.

Kinderen spelen bij dit alles een belangrijke rol, onder

andere door het feit dat juist door hen vaak vele contacten

tussen de ouders tot stand komen. Men kan zich daarbij

afvragen, in hoeverre de smaak van de ouders door de kin-

deren wordt beïnvloed en of dit in sterkere mate het geval
is dan in oudere wijken.

Dit zijn slechts enkele factoren die een belangrijke in-
vloed kunnen uitoefenen op consumptiepatroon en koop-

gedrag van de bewoners. Zoals reeds is gesteld, bestaat er
voorts een wisselwerking tussen de instelling van de con-

sument en de aanwezigheid van nieuwe distributiesystemen.

Zo bleek
bij
een door het Economisch Instituut voor de

Middenstand verricht onderzoek naar koopgewoonten in

nieuwe wijken (het Rotterdamse Overschie en de Haagse

Moerwijk), dat zowel op het gebied van brood, melk als

kruidenierswaren het grootwinkelbedrijf sterker is en over

relatief meer vestigingen beschikt in de nieuwe woonge-
bieden dan in de oudere wijken
3).

Afgezien van deze voorzieningen kan reeds gesteld wor-

den, dat het stedebouwkundig ,,gezicht” van nieuwe wijken,

een bepaalde sfeer creëert die men als ,,nuchter of zakelijk”

zou kunnen omschrijven en die eveneens – zij het wellicht
indirect – invloed uitoefent op koop- en verbruiksgewoon-

ten van de bewoners.

Consumptiepioniers, distributiesysteem
en produkt.

Uit het voorgaande kan men voorlopig afleiden, dat de

voortrekkers op het gebied van de consumptie naar ver-

houding meer in nieuwe woonwijken zullen worden gï-

vonden. Men dient zich daarbij af te vragen, hoe groot de

actieradius van hun gedrag kan zijn, m.a.w. of hun invloed

zich slechts beperkt tot hun onmiddellijke omgeving, tot

de wijkgrenzen of daarbovenuit richting geeft aan het

consumptiepatroon in het gehele land. Vandaar dat het

van veel belang is, na te gaan in hoeverre er veranderingen

zijn waar te nemen in het concept dat men van bepaalde

produkten heeft. De vot ming en wijzigingen van dergelijke

concepten worden uiteraard weer mede bepaald door recla-

me en lancering van de betrokken artikelen, doch hoever
deze invloed reikt vormt op zichzelf weer een vraagstuk.

Dat er een bepaalde wisselwerking bestaat tussen het

beeld dat men van verschillende produkten heeft en de

plaats waar deze artikelen worden gekocht, is ndar onze

mening evident. Men kan zich
bij
wijze van voorbeeld de

vraag stellen, in hoeverre de betekenis van een produkt als

margarine variëert, naar gelang men het koopt bij ,,de

kruidenier om de hoek”, in een moderne zelfbedienings-,

zaak of
bij
de melkslijter die aan huis bezorgt…. Vast

staat in ieder geval, dat, indien er wijzigingen optreden in

het concept van margarine of van welk ander produkt ook,

het de ,,consumptiepioniers” zijn
bij
wie zich deze verschui-

vingen in de eerste plaats manifesteren.

Als voorlopige conclusie van het bovenstaande geldt, dat
er in elk geval een samenhang bestaat tussen ,,consumptie-

pioniers”, distributiesysteem en produkt. Het werkelijke

,,Enkele aspecten van de koopgewoonten in een drietal
stedelijke woongebieden”, Sociaal-economische publikatie van
het Economisch Instituut voor de Middenstand, mei
1959.

638

-_

.

E.-S.B. 4-7-1962

De oplossing van de woningnood moet niet worden gezocht in de bouw van woningwetwoningen maar in

opschuiving op de woningmarkt. Wil opschuiving

mogelijk zijn, dan dient eerst het woningbouwbeleid zo

te worden omgebogen, dat die soorten woningen worden

gebouwd welke begeerd worden. Dit betekent dat naast

ruime en gerieflijke etagewoningen in toenemende

mate eengezinshuizen zullen moeten worden ,gebouwd.

Dit is alleen te verwezenlijken door het opnieuw
invoeren van een echte vrije sector. Bij het toenemen

van de activiteit in die sector dient de bouw in de
woningwetsector te worden afgeremd. Tegelijk moeten
maatregelen worden genomen welke leiden tot het

slechten van de te groot geworden
huurverschillen
en
behoort een aanvang te worden gemaakt met het

opheffen van de huurprijsbeheersing en huurbescher-
ming voor de grootste en duurste vooroorlogse woningen.

Voor de woningwetsector dient in de Huurwet een

bepaling te worden opgenomen dat het recht op huur-

bescherming eindigt zodra het inkomen van de huurder

boven een bepaalde grens komt.

Opschuiving

§ME

woningmarkt

Langzaam begint het inzicht te rijpen, dat de oplossing
van de woningnood door het bouwen van grote aantallen

woningwetwoningen grote bezwaren heeft. Degenen die
deze oplossing nog voorstaan zijn vooral te vinden in de

kringen van hen die menen dat woningbouw een specifieke

overheidstaak is en in de kringen van hen. die in de terug-

keer van een vrije woningmarkt een ongewenste inkomens-

verschuiving zien. Vooral ook het argument, dat de wo-

ningnood het zwaarst drukt op, de groep met de lagere

inkomens, heeft ertoe geleid dat bovenbedoelde kringen

steun hebben gekregen van velen die het daarmede niet

of niet geheel eens zijn.

Terecht heeft de Minister van Volkshuisvesting in zijn

verweer tegen de grote aandrang tot het bouwen van meer

woningwetwoningen gesteld, dat de oplossing voor degenen

die tot de groep met de lagere inkomens behoren niet
moet

worden gezocht in de bouw van woningwetwoningen, doçh

in de bestaande woningvoorraad. Dit betekent, dat de

nieuwe woningen moeten wotden gebruikt voor de huis-

vesting van deghen die de huur kunnen betalen en dat

door opschuiving woningen met een lagere huur beschik-
baar komen voor de groep met de lagere inkomens.

De tegenstanders van de Minister hebben hiertegenover

gesteld, dat de opschuiving een vrijwillige zaak is, waarvan

met name
bij
de huurverschillen tussen oude en nieuwe

woningen weinig te verwachten was.

Er is tot nu toe weinig licht gevallen op de oorzaken

(vervolg van blz. 638)

karakter van deze samenhang èn van de drie schakels in

deze keten kan het object zijn van een diepgaand onderzoek:

Slechts op basis hiervan is het naar onze mening mogelijk,

prognoses op te stellen met betrekking tot de toekomstige
marktontwikkeling die corresponderen met de realiteit en

een solide uitgangspunt vormen voor een politiek van

marketing en promotion in de toekomst.
voorburg.

.

Drs. N. SCHELvIS.

van het
uitblijven
van een opschuiving, welke. onder een

vrije woningmarkt spontaan pleegt op te treden.,

Als belangrijkste oorzaak moet allereerst worden ge-

noemd het bestaan van belangrijke huurverschillen zowel

bij vergelijking van de huren van oude woningen ten op-

zichte van die van nieuwe woningen als
bij
de vergelijking

van de huren van nieuwe (na-oorlogse) woningen onderling.

Het gevolg hiervan Js vooral, dat echtparen die vé6r de

oorlog met hun kinderen in een ruime woning gehuisvest

waren na het huwen van hun kinderen in de te groot

geworden woning blijven zitten. Het verhuizen naar een

kleinere na-oorlogse woning levert voor hen geen vordel –

op. De na-oorlogse woning is duurder en geeft daarvoor

weliswaar wat meer gerief, doch
dikwijls
ook veel on-

gemak, zoals trappenlopen en gehorigheid.

• Door de huurverschillen wordt echter ook de op-

schuiving van kleine na-oorlogse naar grotere na-oorlogse

woningen tegengewerkt. De sprong van de vier-kamer-

woningwetwoning naar de vijf-kamer-woning in de premie-

sector of de vrije sector eist
50
tot 100 pCt. meer huur.

• Een minstens even grote rem bestaat dôordat degenen-

die wel een hogere huur willen betalen niet die woonvorm

vinden waaraan zij de voorkeur geven: het eengezinshuis

is als huurwoning vrijwel niet beschikbaar.

OU

Met het noemen van de oorzaken wordt de richting

voor het vinden van de weg naar verbetering aangewezen.

Wil opschuiving mogeljjk
zijn, dan dient eerst het woning:

bouwbeleid zo te worden omgebogen, dat die soorten

woningen worden gebouwd welke begeerd worden. Dit

betekent dat naast ruime en gerieflijke etagewoningen in –

toenemende mate eengezinshuizen zullen moeten worden

gebouwd. Gezien de bestaande bouwcapaciteit welke op

korte termijn niet kan worden uitgebreid, is dit alleen’ te

verwezenlijken door het opnieuw invoeren van een echte

vrije sector. Bij het toenemen van de activiteit in die sector

dient de bouw in de woningwetsector te worden afgeremd.
E.-S.B. 4-7-1962

.

639

Dit betekent niet, dat daardoor de huisvestingsmogeljk-
heden voor de personen met lagere inkomens afnemen:

zij worden geholpen door de woningen welke door op-

schuiving vrijkomen.

Het invoeren van een echte vrije sector zal voorts tot

gevolg hebben, dat de, in deze sector door de grote schaarste

en toenemende vraag sterk opgelopen, bouwprijzen een

daling zullen ondergaan, hetgeen een gunstige invloed zal

uitoefenen op de bouwprijzen in de premiesector en op de

bouwprijzen van woningwetwoningen.

Tegelijk met het scheppen van de mogelijkheden dient

men t& zorgen voor maatregelen welke leiden tot het

slechten van de te groot geworden huurverschillen. Hier-

voor is allereerst een extra huurverhoging nodig van de

goede vooroorlogse woningen. Ik denk hier aan een ver-

hoging van ca. 25 pCt. van de in de jaren dertig gebouwde

woningen, buiten het reeds aangekondigde huurverhogings-

programma om.

Daarbij behoort men voorts een aanvang te maken met
het opheffen van de huurprijsbeheersing en huurbescher-

ming voor de grootste en duurste vooroorlogse woningen.

Daarvoor komen in aanmerking de woningen welke

buiten de schuur een inhoud hebben van meer dan

350 m
3
en/of een huur van meer dan f. 100 per maand.

De huurbescherming zou men ook kunnen beperken door

het invoeren van een ruime opzeggingstermijn van bijv.

twee jaar.

Voor de woningwetsector dient in de Huurwet een be-

paling te worden opgenomen dat het recht op huur-

bescherming eindigt zodra het inkomen van de huurder

boven een bepaalde grens komt. Aan de verhuurder moet

daarbij het recht worden verleend van de huurder een

door de belastingdienst af te geven verklaring te eisen,

waaruit blijkt dat de gestelde grens niet is overschreden.

(1. M.)

H.V. CORNSU SWARTTOUW’s

STUWA000RS MAATSCHAPPIJ

ROTTERDAM

AMSTERDAM-ANTWERPEN-GENT

MOMBASA-DAR ES SALAAM-TANGA-MTWARA

Personen die op grond van hun inkomen niet meer in

een woningwetwoning thuis horen belemmeren niet alleen

de oplossing van de woningnood voor de minst draag-

krachtigen, zij genieten ook ten onrechte een subsidie. Het

komt mij voor dat een fiscale maatregel welke tot gevolg

heeft dat deze ten onrechte genoten subsidie in de Schat-

kist terugkeert, voor de gemiddelde Nederlander een vol-

doende prikkel is om zo spoedig mogelijk een •andere

woning te zoeken. De eenvoudigste manier om dit te be-

reiken lijkt mij een aanvulling van het Besluit op’ de In-

komstenbelasting. In het vijfde hoofdstuk: ,,Tarief”, zou

men een nieuw artikel 45b kunnen opnemen, dat ongeveer

de volgende inhoud moet hebben:

Het zuiver inkomen van de belastingplichtige wordt,

uitsluitend voor de toepassing van de tabel, verhoogd, in-

dien de belastingplichtige gedurende tenminste zes maanden

het gebruik heeft gehad van een woning, waarvoor krach-

tens de §§ 8 of 9 van de Woningwet (Wet van 22 juni

1901, S.
158)
steun van overheidswege is verleend.

De verhoging bedoeld in het eerste lid is afhankelijk

van het zuiver inkomen over het
voorafgaande
kalender-

jaar en bedraagt:

bij een zuiver inkomen van f. 7.500 tot f. 7.800 f. 300
bij een zuiver inkomen van f. 7.800 tot f. 8.100 f. 600
bij een zuiver inkomen van f. 8.100 tot f. 8.400 f. 900

bij een zuiver inkomen van f. 8.400 en meer f. 1.200

Het effect van een dergelijk artikel blijkt uit het volgende

overzicht, waarbij is uitgegaan van een zuiver inkomen

van f. 8.400, waarvoor een bijtelling van f. 1.200 betekent,

dat belasting wordt geheven naar een inkomen van f. 9.600.

De belasting bedraagt volgens de tabel voor 1963:

tariefgroep
bij f. 8.400
bij f. 9.600
verhoging
van de
belasting

gehuwd zonder kinderen
f. 1.026
f. 1.308
f.282
847
1.110
,,263
679
922
245
515
737
,,222

gehuwd

1

kind

………………
2

kinderen

………….

371
572
201
3

kinderen

…………..
4

kinderen

…………..
5

kinderen

………….
229
410
181
6

kinderen

…………..
109
265
156

De in het ontworpen artikel aangebrachte staffel dient

om een geleidelijke overgang te bewerkstelligen. De koppe-

ling van de bijtelling aan het zuiver inkomen van het

voorafgaande jaar biedt de belastingplichtige met de in

het eerste lid gegeven termijn van zes maanden voldoende

gelegenheid de heffing te ontgaan door tijdig een andere

woning te zoeken. Het bedrag van de bijtelling is zo ge-

kozen, dat de uitkomst, zelfs voor personen met inkomens

welke aanzienlijk boven de gekozen grens liggen, redelijk is.

Het is uiteraard mogelijk een derelijke heffing pro-

hibitief te maken. Dit kan buy, geschieden door aan de

staffel nog twee klassen toe te voegen (vervanging van de

laatste regel door):
bij een zuiver inkomen van f. 8.400 tot f. 8.700 f. 1.200
bij een zuiver inkomen van f. 8.700 tot f. 9.000 f. 1.500

bij een zuiver inkomen van f. 9.000 en meer

f. 1.800

Met het bovenstaande hoop ik een bijdrage te hebben

geleverd in de discussie over de opschuiving op de woning-

markt als middel tot oplossing van de woningnood.

Utrecht.

C. P. A. BAKKER.

640

E.-S.B. 4-7-1962

Structurering èn functionering

van de interne bedrijfsorganisatie

(1)

In de organisatie van een bedrijf zijn twee hoofdaspecten

te onderscheiden, ni. de structuur van de organisatie en

de functionering daarvan. In de structurele opbouw van

de Organisatie zijn twee door elkaar verweven patronen

aan te geven, daar de vorming van organen (of afdelingen)

of de organieke structuurontwikkeling onderscheiden kan

worden van de ontwikkeling van de personele structuur

of de organisatie van de leiding. De organieke structuur
is in eerste instantie te beschouwen als een doorwerking

binnen de onderneming van de krachten die ook in de

externe organisatie van de maatschappelijke produktie op-

treden. De personele verbijzondering vindt haar oorzaak

in de beperktheid van de menselijke capaciteiten, met name

de capaciteiten om leiding te geven. Iedere leidinggevende

functionaris heeft slechts een beperkt omspannings-

vermogen, waardoor scheiding tussen uitvoerende en

leidinggevende arbeid en verschillende soorten functies

ontstaan en daarin niveauvorming optreedt. De organieke

en personele verbijzondering bepalen gezamenlijk de totale

structuur van de organisatie, bestaande uit organen, functies

en de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegd-

heden. De structurering vormt op deze wijze het meer

statische aspect van de organisatie.

Door de functionering van de organisatie ontstaan de

relaties in de structuur waarin het proces van leidinggeven

en samenwerken zich afspeelt en die daarom het meer

dynamische aspect van de organisatie vormen. Deze relaties

kunnen bestaan uit formele betrekkingen tussen functio-

narissen en formele verbindingen tussen organen of af-

delingen, alsmede uit informele betrekkingen tussen functio-

narissen en tussen personen. De relaties of betrekkingen

ontstaan dus zowel op grond van personele structuur-

ontwikkeling als op grond van de organieke structuur-

ontwikkeling. In eerste instantie kunnen de hiërarchische
(tussen chef en medewerker) en de niet-hiërarchischebe-

trekkingen onderscheiden worden, waarna de laatste soort

weer onderverdeeld kan worden in functionele en horizon-

tale relaties. Later in deze serie artikelen zal nog uiteen-

gezet worden dat het relatiepatroon dat op deze manier

ontstaat veel genuanceerder is dan aangegeven wordt door

de traditionele ,,Iijn-staf” verhouding.

De structuurontwikkeling en het ontstaan van relaties

hangen nauw met elkaar samen. De structuur begrenst de

mogelijkheden voor het creëren en het spontaan laten ont-

staan van de relaties, die de doelmatige functionering van

de organisatie bevorderen.

In de functionering of werking zullen bepaalde methoden,

technieken of procedures toegepast moeten worden wil het

proces van leiding en samenwerking zo efficiënt mogelijk

kunnen verlopen en wil er voldoende afstemming en coör

dinatie zijn. Deze technieken kunnen verdeeld worden in

technieken of methoden van leidinggeven die in de hiërar-

chische relaties toegepast kunnen worden en in olga-

nisatietechnieken, die vooral ook in de niet-hiërarchische

relaties aangewend kunnen worden. Bovendien zijn de

organisatietechnieken te onderscheiden in technieken, die

zowel in de functionering gebruikt kunnen worden, als

voor onderzoek naar de mogelijkheden tot verbetering

van de functionering en van de structurele opbouw van de

organisatie en in technieken die slechts voor één van beide

doeleinden betekenis hebben.

Structuur, relaties, technieken van leidinggeven en orga-

nisatietechnieken vormen een samenhangend geheel. Dit

blijkt het best wanneer men de verschillende mogelijk-

heden daarin afzet tegen de coördinaat vah de opeen-

volgende groeifasen die een onderneming achtereenvolgens

kan doorlopen. Men kan dit bijv. doen aan de hand van

het model van een klein bedrijf dat zich uitbreidt en groeit

tot een grote gecentraliseerde onderneming, daarna tot

decentralisatie overgaat en uiteindelijk uitgroeit tot een

concern met deelondernemingen. Naast andere factoren

zijn vooral de aantallen personen die gecoördineerd moeten

wefken van invloed op de organisatievorm die het best

past
bij
een bepaalde fase in de groei. Er zijn principiële

verschilleii tussen organisaties van tientallen, honderden,

duizenden en tienduizenden personen. Elke groeifase heeft

haar eigen comparatieve voor- en nadelen ten opzichte

van concurr&rende ondernemingen, die in een andere groei-

fase verkeren. –

Wanneer voorts artikeispreiding en geografische sprei-
ding optreden vindt een structuurontwikkeling plaats, die

uiteindelijk wordt bepaald door een krachtenveld waarin

functionele, artikelgerichte en geografische verbijzondering

optreden. Dit kan in zijn eenvoudigste vorm als volgt in

beeld worden gebracht:

topleiding

functionele verbijzondering

artikelverbijzondering

geografische

verbijzondering

De functionele verbijzondering zal resulteren in indirect-

functionèle afdelingen of staforganen die zich op de con-

stituerende of voorbereidende en op de controlerende ele-

menten van de leidinggevende arbeid richten. Bij artikel-

gerichte .verbijzondering dient gedacht te worden aan

artikelgroepen, industriegroepen of ,,divisions”. De. geo-

grafische
verbijzondering
is tenslotte de oorzaak van het

ontstaan van de functies van gebiedsleiders of gebieds-

directies binnen economisch-politieke integratiegebieden

en van nationale directies van dochterondernemingen van

internationale concerns.

Bij economisch-politieke integratie, c.q. desintegratie van

bepaalde gebieden zullen vooral spanningen kunnen op–

treden tussen de geografisch gerichte en de artikelgerichte

verbijzonderingen, gezien de principiële ombuiging van de

structuurontwikkeling in één van beide richtingen, die dan

E.-S.B. 4-7-1962

641

nodig za! woden. Dit zal zich in het bijzoider voordoen

bij wereldconcerns met activiteiten zowel in gebieden waar

integratie optreçdt als in gebieden waar desintegratie op-

treedt in economisch-politiek opzicht.

Het bovenstaande kan globaal worden samengevat in

ht volgende schematische overzicht:

/

stijl van leidinggeven, samenwerking, groepsvorming e.d.

De kolommen D en E geven tenslotte een problematiek

aan waarop niet alleen de reeds genoemde wetenschappen

maar daarnaast ook de wiskunde en de statistiek, alsmede

technische hulpmiddelen toegepast kunnen worden. Men

denke buy, aan het combinatie-effect van de zgn. ,,opera-

A

B

1
C
1
D
1

1

E

Groeifase van de onder-
Structurele ontwikkeling
Re

i

i lates

n

de

functio-
Methoden,

technieken,
Methoden,

technieken,
procedures t.b.v. onder-
neming van de Organisatie. nering

van

de

organi-
satie
procedures t.b.v. de
functionering
k naar en verbetering
zoe
van de Organisatie

klein

bedrijf
ontwikkeling van de stijl
per groeifase zullen be-
ontwikkeling

van

een
van leidinggeven in de
paalde technieken meer

v
personele en

organieke
stelsel van hiërarchische
hiërarchische

betrek-
betekenis

krijgen

voor


grotere

gecentraliseerde
structuurontwikkeling,
en niet-hiërarchische be- trekkingen, alsmede
van
kingen en van de toe-
passing van Organisatie-
onderzoek naar en ver-

onderneming
ten dele in elkaar over-
gaande
organieke verbindingen,
technieken,

met

name
betering van zowel de
struêturele opbouw

als

1
die per groeifase telkens
ook
in
de andere betrek-
de functioneringvan de

v
gecompliceerder worden.
kingen,

die

per

groei-
.Organisatie in de eerst-
fase

verschillen,
volgende fase.
grote onderneming met
edecentraliseerde

een-
eden

v

:oncern

Aan de hand van dit schema kan tevens in hoofdlijnen
de betekenis van de verschillende wetenschappen in hun

gemeenschap’elïjke toepassing op de problematiek van

leiding en Organisatie van de onderneming worden ge-

illustreerd.

Ten aanzien van de problematiek in kolom B gaat het ten

aanzien van de organieke structuurontwikkeling in eerste

instantie om een technisch-economische problematiek, nl.

de economisch verantwoorde keuze uit technische mogelijk-

heden. De personele structuurontwikkeling steunt vooral

op de economische en sociale wetenschappen, daar het

omde doelmatige aanwending van menselijke capaciteiten

gaat (beperktheid van het omspanningsvermogen). In ko-
lom C gaat het om eën toepassingsgebied van de psycho-

logie en de sociologie, alsmede van het recht. Intra-

persoonlijke en inter-persoonlijke verhoudingen vormen

hier de hoofdproblematiek als men denkt aan motivatie,

tions research”-technieken en het gebruik van elektronische

rekenmachines op kwantificeerbare problemen. De orga-

nisatieleer en nog sterker de organisatiekunde maakt van

de resultaten van alle genoemde wetenschappen en hulp-

wetenschappen gebruik.

Na bovenstaande globale aanduiding en afbakening van
de problematiek van leiding en Organisatie van het bedrijf

zal in volgende artikelen aan het overzichtsschema meer

materiële inhoud worden gegeven. Dit zal worden gedaan

aan de hand van een kritische beschouwing van een aantal

min of meer recente Nederlandse publikaties en vertalingen,

die de redactie van dit blad mij ter besj,reking heeft aan-

geboden. Daarna zal in een slotartikel het overzichts-

schema in een meer gedetailleerde uitwerking worden be-

handeld en zullen . de kritische beschouwingen worden

samengevat. –

Eindhoven.

Dr.
A. wArrEL.

Het hoogste bestuurscollege als ondernemer?

Problematiek.

Naarmate in het functioneren van de grote industriële

ondèrnerningen de figuur van de ondernemer-eigenaar

zeldzamer wordt, vormt zich een categorie ,,ondernemers”

die uitsluitend op grond van bijzondere bekwaamheid het

bedrijfsbeleid bepalen. Deze ontwikkeling roept sterke

reminiscenties op aan de
politieke
ontwikkeling in de wes-

terse maatschappij, waar ,,eigendom geeft bevoegdheid”

– werd vervangen door ,,bekwaamheid geeft bevoegdheid”.

Vormen dergelijke gedachtenassociaties de verklaring

voor de hier en daar blijkende wens om ook in het bedrijfs-

leven de constituerende bevoegdheid collegiaal te ree1en?

Of vertoont het moderne grootbedrijf reeds spontaan een

tendens naar het hoogste bestuursco//ege als drager van

deze bevoegdheid? Tegenover de wens naar een meer-

hoofdige hoogste leiding van het
bedrijf,
staat de over-

tuiging dat slechts een zeef sterke individualiteit de onder-

nemer kan doen slagen en dât iedere vorm van ,,confor-
misme” de verambtelijking en dus de ondergang van het

bedrijfsleven zou inluiden

Taakverdeling in de ondernemersfu’nctie.

Juist in ,,het ondernemen” stuit taakverdeling op bij-

zondere moeilijkheden.

64Z

.

.

E.-S.B. 4-74962

Collegiaal beheer bjj gemeenschappeljjke

eigendom.

Wanneer
gemeenschappelijke eigendom
de

basis is voor gemeenschappelijk ondernemen,

toont de praktijk aan dat ofwel ieder der

firmanten een eigen activiteitsterrein voor
zijn rekening neemt, ofwel – op grond van

welke criteria ook – aan eên hunner de uit-

eindelijke beslisingsbevoegdheid wordt toe-

vertrouwd. In beide gevallen valt uit de

historische ontwikkeling op te maken dat in

de grote industriële onderneming ofwel de -eenheid in

beleid en uitvoering (bedrijfspolitiek) ofwel de bedrijfs-

continulteit aan sterke spanningen onderhevig is.

Indien de bindnde factor van de gemeenschappelijke

eigendom in het’ gemeenschappelijk ondernemen vervalt

of ontbreekt, overleeft een dergelijke constructie de span-

ningen dikwijls fiiet. Ook leert de praktijk
dat, indien de

ondernemers-eigenaren aa’n één hunner de beslissing laten,

functioneel beter gesproken kan worden van één onder-

nemer met zijn staf, dan -van een collegiaal ondernemer-
schap. Periodieke roulering
bij
deze taakverdeling (alleen
mogelijk indien geen statische criteria het leiderschap be-

palen) komt de stabiliteit van de bedrijfspolitiek niet ten

goede en heft he,t functioneel onderscheid niet op.

Functioneel bezien is het gewenst slêchts van ,,col!egi-

aal ondernemen” te spreken, indien en voor zover beleids-

beslissingen met algemene stenmen genomen worden, of

ten minste niet âfhankelijk zijn van de opvattingen van

één bepaalde persoon.

Evenredige vertegenwoordiging.
-.

Indien
politieke
gedachtenassociaties de wens naar col-

legiale constitutionerende bevoegdheid verklaren, streeft

men bewust of onbewust naar evenredige vertegenwoordi-

ging, in tegenstellingtot autocratie. Samenhangend met de

structuur van de, onderneming wenst men dat de consti-

tuerende bevoegdheid wordt opgedragen aan een vertegen-
woordiging van

arbeid, kapitaal, ondernemingszin;

fabriek, verkoop, transport;

hoofdarbeid, machine-arbeid, handarbeid;

personeels-, sociale, juridische afdeling;
financierings- en administratieve sector;

binnenland en landengroepen.

en/of welke activiteiten en specialismen dan ook.

Vooropgesteld dat het doel is een werkelijk gemeen-

schappelijke beleidsbepaling (desnoods bij meerderheid

van stemmen), zal iedere vertegenwoordiger zulk een mate

van kennis, visie en initiatief moeten bezitten, dat hij tot

(mede)ondernemen
bekwaam
is. Zo niet, dan behoeft niet
te worden getwijfeld aan de verambtelijking van het be-

drijf. Ondernemingszin is echter dermate zeldzaam, dat

een behoorlijke vertegenwoordiging van alle, of van wat

men dan vrij subjectief aanduidt met ,,de belangrijkste”,

bedrijfsorganen tot de onmogelijkheden behoort.

Juist het claimen van een plaats in het constitutionerende

oigaan op grond van de belangrijkheid van de
ei gen functie

wijst dikwijls op een overschatting van het deel ten koste

van het geheel. Deze mentaliteit mag uitstekende mogelijk-

heden bieden voor een constructieve ,,meeting of minds”

of ,,chock des opinions”, maarbetekent een tekort aan

kwaliteiten die worden vereist op het niveau waar met

vrucht het bedrijfsbeleid kan worden bepaald.

Dit ,,niveauverschil”, waarbij minder aan kennis en

karaktereigenschappen dan wel aan ,,breedheid van visie”

wordt gedacht, is bepalend voor de plaats dié men in de

Organisatie van het bedrijf kan innemen. Blijft deze visie
beperkt tot de problemen die zich op een bepaald activi-

teitsterrein voordoen, dan kan men
op dat terrein
een zeer
veiantwoordeljke en leidinggevende positie innemen,- en

is men bekwaam om in het contact tussen de verschillende

activiteitsleiders de nodige aandacht te vragen voor dé

,,eigen” bedrijfssector.

Deze vereenzelviging met een deel-belang betekent op

,,ondernemersniveau” een gevaar voor het bedrijf. De

historie biedt voorbeelden van bedrijven die in betekenis

zijn achteruitgegaan of zijn verdwenen doordat de onder-

nemer een eenzijdig technische of commerciële instelling

had. Ook het zich eenzijdig instellen op bepaalde produkten

of markten betekent een tekort aan ondernemingszin dat,

in de dynamische periode waarin het bedrijfsleven thans

verkeert, de continuiteit van het bedrijf schaadt. Specia-

lisme in deze zin is hoogst waardevol voor de beleids-

uit voering,
maar een belemmering voor de
beleids vaststel-
ling.

Het is van essentieel belang dat in de ,,meeting of minds”

‘een beslissing wordt genomen door iemand die niet slechts

de argumenten,
maar ook de
woordvoerders
op hun onder-
linge merites kan beoordelen. De ,,chock des opinions”

is een kracht die destructief werkt, tenzij er een instantie

is die deze doelbewust constructief aanwendt.

Coördinatie in de leiding.

De functionele bedrijfsorganisatie, gebaseerd op door- –

gevoerd specialisme, is gebleken uiterst waardevol te zijn

voor de
uitvoering
van het bedrijfsbeleid. Ook de over:

tuigende aanhangers van dit organisatiesysteem hebben –

om praktische redenen steeds behoefte gevoeld aan een

,,coördinator” zodra het ging om de
bepaling
van het
bedrijfsbeleid. Zelfs achten prominenten op het gebied

van de bedijfsorganisatie de coördinerende en beleid-

bepalende leiding slechts veilig in handen van één persoon.

De éénhoofdige leiding wordt door velen gezien als de

beste garantie voor slagvaardigheid van het bedrijf. Het -.

,,moeizame” in de beslissingen door een college vloeit in

hoofdzaak voort uit de ,,terreingebondenheid” van de
leden.

Toepassing van de theoretische figuur, waarbij van alle

functieleiders ondernemingszin wordt gevraagd in een maje

als tegenwoordig noodzakelijk is om een grote ihdustriële

onderneming te leiden, zou een enorme belasting betekenen

bij de bezetting der leidende functies. Ondernemingszin is

namelijk schaarser dan leiderschap en specialisme.

Een evenredige vertegenwoordiging van de bedrjfs-

functies ter bepaling van het bedrijfsbeleid is, om welke

reden men die ook zou wensen, een illusoire figuur, tenzij

een coördinerende instantie in feite de beslissing neemt.

E.-S.B. 4-7-1962

643

Eenhoofdige leiding.

Schaarste aan ondernemingszin kan op zichzelf een aan-

leiding
zijn
om eenhoofdigheid van de constituerende

leiding voor te staan. Ook dan zal het alles beheersende

vraagstuk van de continuiteit de behoefte doen gevoelen

aan ten minste één figuur met voldoende ondernemingszin

om de.potentiële opvolger van de leider te zijn. Continu

zal het beleid na de overdracht van de leiding pas zijn,

indien de leider en zijn potentiële opvolger tevoren nauw

bij de beleidsbepaling hebben, samengewerkt. Zonder een

dergelijke kennis van de bedrijfsproblemen, die per bedrijf

nu eenmaal aanzienlijk verschillen, zonder een eenheid in

visie op personen, middelen en doel zal continuiteit in de

beleidsbepaling moeilijk te verwezenlijken zijn.

Bij het zich eigen maken van de nodige bedrijfskennis

en bij de ontwikkeling van zijn visie, zal de opvolger aan-

vankelijk geleid worden door de leider. Indien de opvolger

echter de potentiële bekwaamheden bezit om eenmaal de

leiding over te nemen, zal hij op den duur niet slechts

geleid worden, maar ook meer en meer zelf de beleids-

vorming mede bepalen.

Het ligt voor de hand dat deze opvolger uit de kring

van de leidende figuren binnen het bedrijf zal voortkomen,

indien althans in die kring iemand beschikbaar is die aan

terreinbekwaamheden ook ondernemingszin paart. Hoe

groter de onderneming en hoe beter hetpersoneelsbeleid

is, des te groter is de kans dat een of meer figuren beschik-

baar zijn die de breedheid van visie bezitten om het be-

drijf als geheel te overzien en te leiden. Een goede perso-
neelsselectie brengt deze talenten aan het licht en zo staat

de eenhoofdige leiding een corps medewerkers
terzijde
die

(niet op grond van hun functie, maar op grond van hun

ondernemingszin, althans van de gaven die in deze richting

wijzen) een bijzondere rol in de totstandkoming van het

bedrijfsbeleid spelen
Eenhoofdig blijft ook dan de leiding, indien en voor

zover de beleidsbeslissingen feitelijk genomen worden door

,,de leider”, al heeft
hij
tevoren met
zijn
medewerkers

van gedachten gewisseld. Deze gedachtenwisseling – de

inhoud,
niet de
vorm
van deze samenwerking – is be-

palend voor de vraag of collegiale beleidsvorming mogelijk

is. Indien overeenstemming niet gelijk te stellen is aan

,,conformisme”, biedt het collegiale ondernemen mogelijk-
heden. Indien individualiteit betekent zelfgenoegzaamheid,

behoeft over collegiaal ondernemen niet te worden ge-

filosofeerd. Wat geeft de praktijk op dit gebied te zien?

Het hoogste bestuurscollege.

In de grootste industriële ondernemingen ziet men door

gaaris dat de beleidsbepaling tot stand komt
in
een top-

college. Mag men hier zonder meer uit concluderen dat

hier sprake is van collegiaal ondernemen, waarbij het

beleid wordt bepaald
door
het topcollege?

Het hoogste bestuurscollege als orgaan.

In
bedrijfseconomische
zin is er sprake van een orgaan
wanneer ,,een groep van personen in onderling verband

samenwerkt tot het verrichten van een samenstel van con-

crete handelingen”
1).
Aldus gedefinieerd, kan worden ge-

constateerd dat in het hoogste bestuurscollege personen

in onderling verband samenwerken om de beleidsbepaling

tot stand te brengen.

In het totstandkomen van de beleidsbeslissing kan men

verschillende momenten onderscheiden:

kennisname van bedrijfspotentieel;

interpretatie van dit potentieel;

interpretatie van de doelstelling van het bedrijf;

coördinatie van doelstellibg en potentieel tot de be-

leidsbepaling.

In het hoogste bestuurscollege kunnen dus personen

zitting hebben die elk één van de volgende functies .ver-

richten:

het materiaal verstrekken waaruit het bedrijfspoten-

tieel kan worden geïnterpreteerd;

de voorlopige interpretatie totstandbrengen;•

de voorlopige interpretatie van het bedrijfsdoel geven;

de voorldpige coördinatie totstandbrengen;

de definitieve beslissing nemen.

Het lijkt aantrekkelijk ook binnen dit orgaan een strikt
functionele taakverdeling door te voeren, maar de prak-

tische bezwaren hiertegen zijn juist in dit orgaan wel zeer

groot. Degene die de definitieve beslissing moet nemen,

zal zich niet kunnen onttrekken aan het interpreteren én

coördineren van gegevens en doelstelling. Het mag daarbij

stimulerend en tijdbesparend werken indien reeds op een

doelbewuste wijze in dezen voorbereidend werk is verricht,

de verantwoordelijkheid voor de juistheid van de inter-

pretatie en coördinatie (de eigenlijke beleidsbepaling) ligt

uiteindelijk bij hem die de beslissing neemt. Zou hij deze

verantwoordelijkheid verplaatsen, dan zou
hij
in feite geen

enkele functie meer vervullen.

De ondernemer speelt dus een belangrijke rol in alle

genoemde momenten, zelfs in het kennisnemen van het

bedrijfspotentieei. Hij zelf zal immeis, door het geven van

informatie-instructies, voor een belangrijk deel bepalen

van welke aard de gegevens zijn die hij voor de beleids-

bepaling ter beschikking krijgt. Kennisname van het vol-

ledige feiten- en prognose-materiaal (bestaande uit interne

en externe documentatie) ligt niet binnen de mogelijkheden

en is ook niet nodig.

Onderlinge samenwerking.

Ten aanzien van de methode ,van ,,in onderling verband

samenwerken” binnen het hoogste bestuurscollege blijken

twee mogelijkheden aanwezig:

1)
Prof. Dr. Th. Limperg.

(1. M.)

Kabels met papier- en met plasticisolatie voor hoogspanning. Iaagspanning

en telecomm unicatie. Kabelgarnitu reh, koperd raad en koperkabel, staald raad en bandstaal

N.V. NEDERLAFIOSCHE KABELFABRIEKEN

DELFT

644

E.-S.B. 4-7-1962

de ondernemer speelt een iol in alle genoemde mo-

mdnten maar laat zich betreffende ieder daarvan
adviserend

vo&lichten door een bepaald lid van het college ofwel

dor de gezamenlijke overige leden daarvan;
alle leden van het college spelen een rol in elk van

de genoemde momenten en
gezamenljjk
nemen ze de be-

slissing.

In geval a dient duidelijk te worden onderscheiden tussen

de adviserende en de constituerende (eenhoofdige) be-

voegdheid. In feite bestaat het orgaan uit twee departe-

menten. In geval b wordt de constituerende bevoegdheid

collegiaal uitgeoefend. Beide gevallen doen zich in de prak-

tijk voor. In geval a bestaat een nauwe persoonlijke samen-

werking tussen de leden, die allen een brede visie op het

gehele bedrijf moeten hebben. Indien zich onder hen meer

dan een figuur met ondernemingszin bevindt, zal

on-

geacht de feitelijke bevoegdheidsregeling

een sterke ten-

dens naar geval b bestaan. In geval b, wanneer alle leden

constituerende bevoegdheid bezitten, zal
bij
voldoende

onderlinge overeenstemming in visie de beslissing door-

gaans collegiaal totstandkomen. Bestaat (wat regel is) de

bepaling dat bij ontbreken van eensgezindheid één der

leden

bijv. de president

de beslissende stem heeft,

dan zal
bij
een behoorlijke homogeniteit van het college

stemming tot de hoge uitzonderingen behoren, niet als

gevolg van conformisme, maar van eensgezindheid.
In

dergelijke

uitzonderingsgevallen
kan nog onderscheiden

worden tussen constituerende en adviserende functie.
Komt
bij
verschil van mening de beslissing tot stand

bij meerderheid van stemmén, dan heeft bedoelde functie-

onderscheiding geen zin meer, omdat deze niet relateerbaar

is aan bepaalde functionarissen. Zijn
alle
uitgebrachte

stemmen nodig voor het nemen van een beslissing, dan kan

besproken worden van strikt collegiaal ondernemen. Er

zijn dus, rekening houdend met verschillende vormen van

regeling bij ontbrekende eenstemmigheid, in het moderne

grootbedrjf duidelijke tendensen naar
meerhoofdige
uit-

oefening van de constituerende bevoegdheid te bespeuren.

De eis van eenstemmigheid.

De eenstemmigheidsregeling, die aan elk der leden, of

aan elk lid dat reeds gedurende een minimale periode in

een college zitting heeft,
het recht van veto
toekent, is in

onze westerse maatschappij om begrijpelijke redenen niet
geliefd. De besluitvaardigheid wordt er door beperkt maar

ook worden er riskante beslissingen door voorkomen.

Misschien verdient het aanbeveling het vetorecht uit-

sluitend toe te kennen aan leden die bezwaren tegen een

voorstel hebben op grond van beweerde strijdigheid met

de doelstelling van het bedrijf.

Hoe ook de verdere ontwikkeling zal zijn in de taak-

verdeling binnen het hoogste bestuurscollege, het lijkt ge-

wenst dat in dit .college slechts personen zitting krijgen

die een brede kijk op het gehele bedrijf hebben en die zich

niet vereenzelvigen met een bepaalde sector van het be-

drjfsgebeuren. Doelbewuste vorming van een college

waarin grote eensgezindheid heerst, zal niet slechts de

.besluitvaardigheid bevorderen, maar ook de continuïteit

van beleid en bedrijf.

De
uitvoering
1
van het beleid zal minder problemen ont-

moeten naarmate de uitvoerende instanties in meerdere

mate deze
homogeniteit
van het hoogste bestuurscollege

ervaren. Het streven naar collegiaal-ondernemen mag

nimmer een bedreiging vormen voor het principe ,,be-

kwaamheid geeft bevoegdheid”. Wie (mede) onderneemt,

moet ook ondernemingszin bezitten.

Samenvatting.

Waar het verschijnsel zich voordoet dat hôt eigendoms-

recht niet bepalend is voor de uitoefening van de con-

stituerende bevoegdheid, blijkt een streven te bestaan naar
meerhoofdige uitoefening van de ondernemersfunctie. Het

mede-uitoefenen van de ondernemersfunctie vereist ook

dan ondernemingszin.

Opleidings- en selectiemethoden dienen gericht te zijn

op de vorming van een college waarin de potentiële ,,onder-

nemers” samenwerken
bij
het totstandkomen van de be-

leidsbeslissingen. Eensgezindheid mag niet worden ver-

ward met conformisme; collegialiteit niet met gebrek aan

individualiteit.

Hoe ook de jegeling van de stemmenverhoudingen bin-

nen het hoogste bestuurscollege is, toenemende eensgezind-

heid beperkt de noodzaak tot stemmen en verwezenlijkt

de collegiale beleidsbepaling die de beste garanties biedt

voor de continuïteit van het bedrijf.

Eindhoven.

P. W. DAS.

Een zakenman vraagt
. –

De fabrieks-iristallatie, welke wij naar Palemo leveren, is binnen

vier
weken voor verscheping gereed.
Wij zouden nu gaarne een

gecombineerde verzekering voor transport, montage en proef-

draaien bij goede assuradeuren willen sluiten. Kunt U deze

onderbrengen en ons hiervoor een premie noemen?

Een vertrouwde raadsman antwoordt…

.Eén van de vele vragen, die aan onze deskundigen dagelijks

worden voorgelegd.., en waarop lij niet het meest-voor-de-hand-

liggende, maar het voor de cliënt meest gunstige antwoord geven.

Doordat men zich bij H. Albert de Bary terdege in uw probleem

verdiept, bent u altijd zeker van een betrouwbaar advies.

Belangenbèhartiging is een woord met inhoud bij…

<—J4~~
~
1<=~

Handel

Maatschappij H. Albert de Bary & Co. nv. Deviezenbank

Herengracht 450

Amsterdam-C,

Tel. 22 11 55

Telex 12029

(Iisgez. Mcd.)

E.-S.B, 4-7-1962

645

Geidmarkt.

Uit de weekstaat per 25 juni kwam naar voren, dat de

goud- en deviezenreserves met f. 43 mln, waren gezakt.

Nadere analyse van de weekstaat brengt aan het licht,

dat de oorzaak van deze beweging vrijwel geheel aan een

stijging van de post ,,Buitenlandse circulatiebanken en

daarmede
gelijk
te stellen instellingen” moet worden toe-

– geschreven. Nadien deelde De NederlandscheBank mede,

dat Argentinië en Canada een beroep op het I.M.F.

hadden gedaan o.m. in guldens. Het I.M.F. verschafte zich

de benodigde guldens door zich in zijn bezit bevindende

,,nbtes” te verzilveren. De verkregen guldens verhoogden.

de hierboven genoemde post op de weekstaat. Zonder

twijfel zullen deze guldens op korte termijn worden weg-

getrokken, hetgeen in een daling van de debetpost ,,Vorde-

ringen en geldswaardige papieren luidende in goud of in

buitenlandse geldsoorten” zal leiden.
Het is echter niet De Nederlandsche Bank, die,verplich-

tingen aan het I.M.F. heeft, doch de Staat. De Schatkist

pleegt deze trekkingen te fi-

nancieren door de afgifte van

schatkistpapier aan de Cen-

trale Bank. De desbetreffen-

de post aan de
debetzijde
van

de. weekstaat is dan ook ge-
7V1

m
e


a
l

stegen.

Door deze operatie zal er

wel geld uit ons land weg-

vloeien, doch door de wijze

van financieren heeft dit niet

de minste invloed op de geld-

markt. Binnenlandse factoren

hebben hier in de afgelopen

weken de gang van zaken be-

paald. De uitzetting van de

bankbiljettencirculatie was

hierbij één van de belang-
rijkste. De bereidheid van

De Nederlandsche Bank tot

aankoop van kortiopend

schatkistpapier betekende dat

reeds vroegtijdig een sluis

was geopend, die
bij
toe-

nemende krapte zou kunnen

gaan, werken. In de week

t/m 25 juni is echter slechts

een miniem bedrag langs deze

weg de markt binnenge-

stroomd. Vervallend schat-

kistpapier op 2 juli, naar

schatting f.
150
mln., heeft

mede temperend gewerkt. –

De particuliere bank-

firma’s tonen zich de laatste

tijden bijzonder actief. Van

Lanschot greep haar jubi-

leum aan om niet alleen een

welverzorgd boekwerkje het

licht te doen zien, doch ook

om haar cijfers bekend te

maken. R. Mees & Zoonen

deed een bod op de nog niet

in haar bezit zijnde aandelen (meer dan de helft bevindt

zich reeds in de portefeuille van deze Rotterdamse bank-

firma) van de Continentale Handelsbank. De basis van

Mees-Hope wordt hierdoor verder uitgebreid, ook in

geografische •zin.

Kapitaalmarkt.

In het midden van de verslagweek kwam er een ken-

tering in het koersbeloop in Wallstreet, onmiddellijk door

de Europese beurzen overgenomen. Ruwweg 1/4 was het

indexijcfer van Dow Jones in het eerste halfjaar gedaald.
In Amsterdam had de beëindiging van de claimhandel in

Philips ‘reeds als een extra-stimulerende factor gewerkt.

Of het laagste punt nu werkelijk is bereikt, kan natuurlijk

nog niet worden gezegd.

Een verdere
stijging
in het eerste kwartaal 1962 van het

verlies van de K.L.M. tot f. 40 mln, maakt de regerings-

steun, die is toegezegd, steeds meer noodzakelijk. Deze
steun heeft de vorm van garanties tot f. 375 mln. om
de

financiering van de maatschappij afdoende te kunnen

verzekeren. Bovendien is de
mogelijkheid
tot rechtstreekse

leningen van de Staat geopend. Daarmede gaat ons .land

Wij hebben op het

Economisch Bureau

van het hoofdkantoor te Amsterdam

plaats voor een

Wij zoeken een academisch of practisch. ge-
vormde econoom die zich snel weet te oriën-

teren, niet âl te abstract over economische

aangelegenheden denkt; een brede belang-

stelling heeft en in staat is een behoorlijk

artikel of rapport te schrijven.

Hij ial, na een inwerkperiode, onderzoe-

kingen moeten doen en publicaties moeten

verzorgen-over zeer uiteenldpende onder-

werpen, zoals: de ontwikkeling van het

ban kkred let, de positie van het pond sterling,

de financiële vooruitzichten van een bedrijfs-

tak, de toestand in een Zuidamerikaans land,

exportfinanciering, de Rijksbegroting, de

E.E.G., enz.

De functie biedt, naast de nodige afwisseling,

goede vooruitzichten voor hem’die zijn taak

op geslaagde wijze verricht.

ECONOMISCH. MEDEW.ERKER

Sollicitaties te richten aan de afdeling Personeelzaken, Post-

bus 669 te Amsterdam.

646

E.-S.B. 4-7-1962

nog lang zo

ver niet als in het buiteiiland, waar in de des-

betreffende landeh de Staat buy. suppieert wanneer de

afchrjvingen niet worden verdiend.

De Herstelbank krijgt een nieuw pakje aan en zal hier-
door in de gelegenheid zijn te blijven optreden als inves-

teringsbank.

Het buitenland
blijft
zich, hoewel het Nederlandse

renteniveau zich naar boven beweegt, voor onze kapitaal-

markt interesseren. In de verslagweek werden de bijzonder-

heden van de nieuwe E.G.K.S.-lening bekend gemaakt

(43/4 pCt.,
25
jaar, f.
25
mln.).

27 dec.
22 juni 29 juni Aandelenkoersen.
1961 1962 1962

Kon. Petroleum

………….
f. 126,70
f. 124,50 f. 128,40
Philips G.B
………………

9841
562
636
Unilever

……………….
f. 189,70
f. 130,80
f. 134,60
Robeco

…………… . …..
f. 252,50
f. 192
f. 196
Hoogovens, n.r.c .

………..
776
548 588

A:K.
0
.

…………………
404’/
331
352
Kon. Zout-Ketjen, n.r.c
…….
1.070
725
735
Zwanenberg-Organon

……..
1.024 758 785
lnterunie

……………….
f, 228
f. 169
f. 169
Amsterd. Bank

…………..
396
356 366

New York.
Dow Jones Industrials
……..
731
539
561

H. & L.

22 juni

29 juni
1962

1962

1962

431 —316

318

333
594 – 420

422

448
396-302

305

315
186-134

137

141
270-221

223

229
171 – 132

134

135

Indexcjjfers aandelen.

27 dec.
(1953 = 100)

1961

Algemeen
……………….
410
Intern, concerns
………….
566
Industrie

………………
366
Scheepvaart

…………….
184
Banken
…………………
253
Handel enz.

……………..

160

Bron:
ANP-CBS., Prijscourant.

Rentestand.

Langl. staatsobi. a)
……….
Aand.: internationalen a)
lokalen a)
Disconto driemaands schatkist-
papier

Bron:
Veertiendaags beurso

19 december.

4,12

4,51

4,54
2,83 b)

.

3,64
3,55b)

.

4,15

1
,
14

2’/

2’/

verzicht Amsterdamsche Bank.

C. D. JONOMAN.

KWANTITEIT

of

KWALITEIT?

Wanneer het U vooral om

de kwantiteit ‘an de reacties

op door Uw onderneming

geplaatste personeelsannonces

gaat, dan menen wij er goed

aan te doen U tevoren te

moeten afraden deze annonces

in ,,E.-S.B.” te plaatsen. Hon-

derden reacties voorspellen

wij U beslist niet.

Wilt U echter een indruk heb-

ben van de kwaliteit van de

binnenkomende reacties, dan
zal het U interesseren dat tal-

rijke grote ondernemingen re-

gelmatig ,,E.-S.B.” inschakelen

als medium voor het oproepen

van functionarissen op hoog

niveau. De ervaring leert deze

bedrijven namelijk, dat een

oproep in ,,E.-S.B.” geplaatst,

een prima selectie van het

aantal reacties betekent, het-

geen een niet onbelangrijke

aanwijzing is wat betreft het

,,aanbod”.

Zoekt U het in de kwaliteit
van de reacties op Uw per-

soneelannonces, dan geven

wij U ernstig in overweging
om ,,E.-S.B.” als medium in

te schakelen.

dvertentie.afdeling

Postbus 42

Schiedam

PHILIPS

u
(9

N.V. PHILIPS’

GLOEILAMPENFABRIEKEN

EINDHOVEN

Voor de afdeling
Technische Efficiency en Organisatie
wordt

gezocht een opvolger voor de

groepsleider

operations research

daar de huidige funktionaris tengevolge van een eervolle be.
noeming elders zijn funktie zal néèrleggen.

Ter vervulling van deze vakature wordt een ingenieur of eco-

noom gevraagd – ca. 35 jaar – met goede bedrijfservaring op

statistisch en/of orgahisatorisch gebied, die in staat is met

een kleine groep hooggeschoolde medewerkers methoden te

ontwikkelen en te introduceren betrekking hebbend op velerlei

gebieden van planning en voorraadbeheer en de daaraan

verwante terreinen.

De samenwerking in Europees verband en de introductie van

electronische rekenmachines zijn enkele van de problemen

waarvoor deze afdeling zich mede gesteld ziet.

Belangstellenden kunnen. zich voor het verkrijgen van nadere

inlichtingen wenden tot de afdeling Personeelzaken, Willem-

straat 20, Eindhoven, onder vermelding van nr. ESB 62163.

E.-S.B. 4-7-1962

647

lk

Bij de afdeling Onderzoek
van de Rijksdienst voor het
Nationale Plan
worden gevraagd:

wetenschappelijke medewerkers

Geplaatst kunnen worden:

een academicus met als hoofdstudierichting sociale
economie of economische geografie.
een landbouwkundig ingenieur (b.v.k. met studie-
richting agrarische sociologie).

Salaris naar gelang van leeftijd en ervaring,
f
586,—,

f
1216,— per maand, excl. huurcompensatie en 4 pCt.
vakantietoeslag.
Eigenh. geschr. soli, onder no. 2-503/7188 (in linker-
bovenhoek env. en brief) aan het bureau Personeelsvoor-
ziening van de Rijksoverheid, Prins Mauritslaan 1, Den
Haag.

De
NEDERLANDSE BANKIERS VERENIGING

vraagt een

SECRETARIS

jurist of econoom, bij voorkeur met enige practische

ervaring in het bankbedrijf.

Leeftijd 30 – 40 jaar.

Sollicitaties uitsluitend schriftelijk te richten aan de

waarnemend Voorzitter, p /a Herengracht 136, Am-

sterdam.

Telkens en telkens blijkt ons weer,
hoezeer de nog steeds snel groeiende
lezerskring van onze uitgave

KAS-ASSOCIATIE N.V.

te Amsterdam zoekt als staffunctionaris een

ECONOOM (dr. of drs.)

deze wegwijzer, speciaal voor de parti-culiere belegger, wat irhoud, actualiteit
en objectiviteit betreft waardeert.
Dit heeft vele redenen: het bevat
wekelijks:

le Interessante (hoofd)artikelen, die
steeds actuele onderwerpen des-
kundig behandelen.

le Een uitvoerig en levendig, bijna
dynamisch geschreven beursover-
zicht, de stemming goed weer-
gevend.

3e Door een ieder te hanteren fonds-
analyses, volgens een eigen prak-
tisch systeem, enig voor Nederland.

4e Een chronique scandaleuse, fair en
onderhoudend geschreven en uiter-
aard zondr sensatie.

5e Een leerzame vragenrubriek, ad-
viezen voor velen inhoudend.

6e Gegevens omtrent vele fondsen
(ook van incourante) telkens
wanneer hieromtrent iets te mel-
den valt.

Wij zenden
u op uw
verzoek gaarne
gratis een 2-tal proeînummers ter
kenlismaking.

Adm. Bel-Bel, Postbus 42, Schiedam.

Hij zal worden belast met de wetenschappelijke

behandeling van beleggingsadviezen, speciaal in

verband met vermogensbeheer, waarbij hij initiatief

zal moeten tonen en hem een grote mate van zelf-

tandigheid zal worden gelaten. Verwacht wordt

dat hij als deskundige de directie en de leiding van

de afdeling vermogensbeheer van advies zal kunnen

dienen. Indien de betrokken functionaris blijk geeft
over de vereiste capaciteiten en persoonlijke kwali-

teiten te beschikken, is in de toekomst promotie

naar een topfunctie mogelijk. Voorkeur hebben

gegadigden die reeds financiële bedrijfservaring en

kennis op het gebied van beleggingsadviezen heb-

ben. De omvang der verantwoordelijkheden alsmede

de salariëring zullen worden bepaald in verband

met leeftijd en ervaring.
Eigenhandig (niet met bailpoint) geschreven bijeven

met jnljchtingen over leeEtijd, opleiding en praktijk en

vergezeld van een recente pasfoto vôâr 16 juli as.

aan de Nederlandsche Stichting voor Psychotechniek,

Wittevrouwenkade 6 Utrecht, onder nummer

E.S.B. 22968.

648

.

.

E.-S.B.
4-7-1962

Een snelle
tijd

Complete

vereist snel-kopie

loonadministratie

voor alle bedrijven

Geen urenlang nauwgezet
overtypen van Uw stukken,
dus ook geen misslagen, geen
gevlekte of vaak onleesbare
duplo’s, triplo’s enz. en
evenmin
tijdnood!
Maar wèl
werkbesparing, snelheid en
efficiëntie!
Het DALCOPY-apparaat
maakt direkte kopieën in
onbeperkte aantallen van al
Uw waardepapieren (ook
van foto’s). Ongeacht inkt-
soort, kleur of vergeling
vervaardigt U haarscherpe
kopieën, die tevens een za-
kelijke.indruk maken! Hier-
bij wordt slechts één soort
DALCOPY-papier gebruikt.

DL:

l-

t

o
Loonspecificaties

• Per

man per week cumulotieve totalen

O Cumulatieve loonverdeling naar kosten-

soort en -plaats

O Loonlijsten per week met cumulatieve

• journaalposten
• Jaarverzamelloonlijsten

o
Geld gevuld in de loonzakjes

(volledig verzekerd) –

o
Verzending door geheel Nederland

• Volledige aanpassing aan de eisen

van uw bedrijf

y

N.V.
Instituut
voor

Electronische Administratie

Glashaven 10A, Tel. (010) 125751 -127843

POSTBUS 1288 – ROTTERDAM

ti-

-. –

Eenvoudige bediening. Uwë’rkl
in daglicht. Geen installatie-
kosten – wel volledige service.
Een ,,kantoormeubel” dat
past bij elk interieur.

dalcopy

NEDERLANDSCHE FOTOGRAFISCHE INDUSTRIE N.V. SOESTDUINEN
TELEFOON (02955) 2600-4951

1
S.B 4-7-1962

Bij liet
Centraal Bureau voor de Statistiek
vaceert de
functie van

HOOFD

van de

afdeling landbouwsfatistiek

De- afdeling verzorgt de statistieken betreffende de
agrarische sector in ons land (o.a. landbouwproductie,
productiekosten, arbeidsbezetting, grondgebruik, koop- en
pachtprijzen, Visserij).

De aan te trekken functionariszal met de algehele leiding
van de werkzaamheden zijn belast, daarin bijgestaan door
vier stafleden voor het wetenschappelijk onderzoekwerk
en door een chef documentenbewerking, die leiding geeft
aan de uitvoerende arbeid.

De afdeling heeft 50 man peroneeI.

Benoeming vind plaats in de rang van administrateur!
hoofdadministrateur (salarisgrenzen
f
1173 tot
f
1673 per
maand). –

Academici, die menen voor deze functie in aanmerking te
komen, worden uitgenodigd hun sollicitatie met levens-
loop en verdere bijzonderheden te zenden aan de
Directeur-Generaal Van de Statistiek, Oostduinlaan 2,
‘s-Gravenhage.

649

• ____ HOLLANDSCHE SOCIETEIT

VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V..

Hoofdkantoor Nederland.:
Herengracht 475, Amsterdarn-C. tel. 221322
.1

Head Office Canada:

1130 Bay Street, Toronto 5

•..
. meer dan anderhalve

eeuW levensverzekering

U reageert op annonces
in ,,E.-S.B.”?

1-let nog al maar snel toene-

men van
het
aantal abon-

nees van het weekblad

Wilt U dit dan steeds duidelijk

tot uitdrukking brengen?

EUROPESE
GEMEENSCHAP VOOR
KOLEN EN STAAL

(E.G.K.S.)

Uitgifte

van

f. 25.000.000.-
43/
4
0
/
o
20-jarige obligaties 1962

in stukken van nominaal t. 1.000.- aan oonder,

tot de koersvan 99 pCt.

Aflossing geschiedt á pari op 15 Augustus voor de eerste maal op 15 Augustus 1968 in 14
gelijke jaarlijkse termijnen van f.1.650.000.- en een 15e termijn van f 1.900.000..

Vervroegdë gehele of gedeeltelijke aflossing is toegestaan van 15 Augustus 1972
af,
uit-
sluitend op 15 Augustus van elk jaar, in de laren 1972
tlm
1976 á 101
1/2
%, daarna
á
101 %

Ondergetekenden berichten, dat
zij
de inschrijving op bovengenoemde uitgifte open-
stellen op

Vrijdag, 6 Juli 1962

van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,

bij hare kantoren te Amsterdam, Rotterdam
en ‘s-Gravenhage, voor zover aldaar
gevestigd, op de voorwaarden van het prospectusvan uitgifte d.d. 28 Juni 1962.

Exemplareii van het prospectus en inschrjvingbiljetten alsmede – tot een beperkt
aantal – exemplaren van de van kracht zijnde tekst van het Verdrag van 18 April 1951 en
van het 1atste Financiële Verslag van de Hoge Autoriteit
zijn
verkrijgbaar bij de in-
schrijvingskantoren. –

Amsterdam 28 Juni 1962.
Rotterdam

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.

NEDERLANDSCHE HANDELMAATSCHAPPIJ, N.V.

DE TWENTSCHE BANK N.V.

HOPE&CO.

R. MEES & ZOONEN

PIERSON, HELDRING & PIERSON

ROTTERDAMSCHE BANK N.V.

wijst er wel op hoezeer dit

– beleggingadvies-orgaan, dat

specifiek 6e belangen van

de particuliere beleggr be-

hartigt, in een behoefte

– voorziet.

Teverwonderen behoeft dit

– eigenlijk niet, want Bel-Bel
tracht volledig objectief te
zijn; het is in begrijpelijke

taal geschreveii en zeer

overzichtelijk van indeling.

*

Vraagt toezending van gratis

proefnummer.

*

Abnnementen (per jaar

f
19,—; p.
kwartaal
f
5,50)

kunnen elk kwartaal ingaan

en dienen te worden opge-

geven hij de Administratie

van ,,Bel-Bel”,
Postbus 42
?

Schiedam.

650

;E.-S.B.
4-7-1962

NEDERLANDSE ANTILLEN.’

Bij het Statistiek- en Planbureau in de Nederlandse
Antillen kan worden geplaatst

ECONOOM

met enige jaren ervaring.
Taak: 1. Oplossen en uitwerken organisatorische vraag-
stukken op verzamelend statistisch gebied;
2. Kwantitatief economisch en statistisch onder-
zoekingswerk.
Uitzending geschiedt met een tijdelijk dienstverband van
vier jaren.
Het inkomen bedraagt, met inbegrip van duurtetoeslag,
als volgt:

aanvang:

maximum:.
voor een ongehuwde

NAf 11376,— NAf 12768,-
voor een gehuwde
zonder kinderen

NAf 14808,— NAf 16464,-
voor een gehuwde met
meer dan 2 kinderen

NAf
15636,—
NAf 17328,-
Kindertoelage voor wettige/gewettigde kinderen beneden
de leeftijd van 18 jaren NAf 300,— per kind per jaar.
Aan de uitzending is verbonden vrije overtocht, ook voor
het gezin, en tegemoetkoming terzake de kosten van uit-
rusting ten bedrage van NAf 1500,— voor ongehuwden en van NAf 3000,— voor gehuwden.
Na eindiging van het dienstverband wordt toegekend vrije
overtocht, ook voor het gezin, terugzendpremie van
NAf 2500,— voor gehuwden en vier maanden verlof
met behoud van het volle inkomen.
Uitvoerige schriftelijke sollicitaties in duplo, waarvaif
één exemplaar op luchtpostpapier, vermeldende naam eii
voornamen, plaats en datum van geboorte, burgerlijke
staat, grootte van het gezin, genoten opleiding, ervaring,
behaalde diploma’s en referenties, voorzoveel mogelijk
vergezeld van bescheiden, welke voor de beoordeling van
belang kunnen zijn, in te dienen bij de Gevolmachtigde
Minister van de Nederlandse Antillen, ,,Het Antillenhuis”,
Badhuisweg 175 te ‘s-Gravenhage.

1,9

De NEDERLANDSCHE CREDIETBANK
N.V.

te AMSTERDAM

zoekt voor haar Economische Afdeling op het hoofd-
kantoor te Amsterdam een

econoom

Deze functionaris zal, in teamverband werkende met enige
collegae, worden betrokken bij de adviesarbeid welke vooral
ligt op het terrein van de balansanalyse, de vermogens-
beoordeling en de beleggingen.

Hiervoor is nodig dat men beschikt over een wetenschappe-lijk gericht ambitie binnen het financieel-economische veld;
gespecialiseerde ervaring is welkom, echter. niet vereist.

Mocht voor deze functie belangstelling bestaan, dan wordt
men verzocht schriftelijk contact op te nemen met de afdeling
Personeelszaken, Postbus 941, Amsterdam.

gebruik van de rubriek

,,VACATU RES”

voor het
oproepen van sollicitanten voor leidende
functies. Het
aantal reacties, dat
deze. annonces
ten gevolge hebben, is doorgaans uitermate
bevredigend,
begrijpelijk:
omdat er bijna geen
grote
instelling is, die dit blad niet rege’matig
ontvangt en waar het niet circuleert!

Efficiency

bespoedigt

Uw contacten
met gegadigden

*

DE TWENTSCHE BANK

Bij het hoofdkantoor te Amsterdam
is plaats voor

twee beleggingsadviseurs

Tenminste middelbare schoolopleiding, goede omgangs-

vormen en ervaring’ op effectengebied zijn voor deze

functie een vereiste.
Leeftijd tot
35
jaar.

Tevens bestaat de mogelijkheid tot plaatsing van hen,

die weliswaar belangstelling hebben voor het effectenvak,

doch wier ervaring onvoldoende is om voor

bovenvermelde functie in aanmerking te komen.

Sollicitaties kxnnen’ schr:fteljk worden gericht tot de

afdeling Personeelzaken van het hoofdkantoor te Amsterdam,

Spistraat 138-150 (Postbus 407)

Indien

Uw telefoonnummer

in Uw annonce

moet worden

opgenomen,

vermeld dan

tevens het

NETNUMMER

E.-S.B. 4-7-1962

651

C E NTRAAL

BEHEER

Instelling van onderlinge VERENIGINGEN voor

Onderling
VERZEKERING EN DIENSTVERLENING

•ten behoeve van het bedrijfsleven.

kosten

verzekering tegen oorlogsscha-

de, stormschade en andere risi•

co’s.

1;
dragen

BRAND-RISICO:

brand- en bedrijfsschadeverze-

JI

kering van industriele en andere

betekent

objecten.

VERVOER-RISICO:

1 ko
sten

transportverzekering van goe-

derenzendingen in binnen- en

buitenland.

WET-RISICO:

bes
­
paren

bedrijfs-w.a.-verzekering, motor.

rijtuigverzekering, ongevallen.

‘verzekeringvoorinzittendenvan –

automobielen.

PENSIOEN-RISICO:

collectieve ouderdoms•, wedu-

wen-, wezen- en Invatiditeits-

verzekering

VERENIGING

VOOR CENTRALE
ELEKTRONISCHE

ADMINISTRATIE

(C.E.A.):

loon•, voorraad-, debiteurenad-

• . ministratie, facturering enz. met

behulp van elektronische appa-

ratuur.

Geniet de voordelen van aansluiting bij deze

verenigingen.

BOS EN LOMMERPLANTSOEN 1AMSTERDAM-W. TEL.
134971- POSTBUS 8400

652

E.-S.B. 4-7-1962

Auteur