Ga direct naar de content

Jrg. 46, editie 2299

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: augustus 16 1961

FRANKFURTER MESSE

VOORVERKOOP TOEGANGSKAARTEN

Bij bestelling vooruit ca 50% besparing

door reductie op toegangskaart en coupon

voor gratis catalogus in Frankfurt a/M.

Officlöte vertegenwoordiging in Nederland:

TH. ERKELENS
I
DIr. ALMETAAL N.V.

Sophialaan. 41, Amsterdam.Z.,

Tel. 73 52 15

-. J

Financiering

en verzekering

van
invoer-

uitvoer-
en
transito-zaken

R. MEES &ZOONEN
lui

ROTTERDAM.

E C 0 N 0 MI S C H-
STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van de Stichting Het Nederlandsch
Economisch Instituut

Adres
voor Nederland:
Pieter
de Hoochweg 118, Rotterdam-6.
Telefoon redactie: (010) 5 2939. Administratie: (010)
3 80 40. Giro 8408.

Privé-adres redacteur-secretaris:
Drs. A. de Wit, Sleedoorn-
laan 17, Rotterdam-12, tel. (010) 18 3632.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, Koninklijk Plein 6, Brussel, postcheque-rekening
260.34.

Redactie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-
weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 118, Rotterda,n-6.

Abonnementsprijs:
franco per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen

f.
31,— per jaar (België en Luxemburg B.fr. 400).
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts
worden beëindigd per ultimo van een kalenderjaar.

Losse exemplaren van dit nummer 75 ct.

Advertenties:
Alle correspondentie betreffende advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj
H. A. M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam, te!. (010)
6 93 00, toestel 1
of
3.
Advertentie-tarief
f.
0,36 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten”

f.
0,72 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

schadeverzekerîng

van

kantoormachnes

Uitgebreide verzekering van alle

soorten kantoormachines (schrijf.
machines- rekenmachines

boek-

houdmachines- t1ollerith-installaties
[iIi 0VID E NTI A

J.

N.Y. ALGEMEENE.

VERZEXERING.MAATSCHAPPU
PROVIDENTIA

AMSTERDAM.0
HERENGRACHT 376
TELEFOON 222120

778

16-8-1961

Uit zonnige landen naar een

oververhitte economie

,,In Almelo zijn wij ertoe overgegaan, zij het met enige

aarzeling, zowel Italiaanse als Spaanse arbeidskrachten

aan te trekken. Ons bleef geen andere keuze. Is dit trou-

wens niet een symptoom van een grotere mobiliteit van de

arbeid in Europa?”.

Deze opmerkingen zijn ontleend aan een jaarverslag

van een grote onderneming in een land, waarvan de Over-

heid met kracht de emigratie bevordert. Het is niet ver-
wonderlijk dat bij velen het paradoxale samengaan van

deze emigratie (structurele overbevolking) met de boven-

vermelde migratie (hoogconjunctuur) het begripsvermogen

te boven gaat en tot een verrijking van het cabaretreper-

toire heeft geleid. Een beoordeling van deze overheids-

politiek valt echter buiten het kader van dit artikel.

Een mogelijke antithese tussen de metereologische en

economische temperatuur van een land zou een achter-

grond van de trek van Italiaanse en Spaanse arbeiders

naar de oververhitte Nederlandse economie kunnen zijn.

Deze antithese geldt echter niet voor het noorden van

Italië, waar een grote bedrijvigheid heerst en een ruime

werkgelegenheid bestaat. Hiermede hangt de geringe op-

komst van geschoolde Italianen samen. Deze categorie

omvatte op 30juni ii. namelijk slechts 178 personen t.o.v.

2.709 ongeschoolden. Het zuidelijke landsdeel levert over-
wegend ongeschoolde arbeiders. Deze lieden werken voor-

namelijk in de sectoren metaal en textiel (resp. 40 en

36 pCt. van het totaal aantal ongeschoolden). Het aantal

nog te bemiddelen aanvragen betrof resp. 340 geschoolde

en 746 ongeschoolde Italianen. De werkelijke behoefte is

echter groter dan de geregistreerde vraag, omdat de werk-
gevers rekening houden met de beperkte wervingskansen.

De regionale concentratiegebiederi zijn: Twenthe (738),

Amsterdam (631) en Rotterdam (248). In de overige ge-
deelten van Overijssel, Noordholland, Zuidholland en in

Utrecht lagen de aantallen in de. orde van grootte van

100 tot 250. De andere betrokken provincies zijn Gelder-
land
(395),
Noordbrabant (78) en Limburg (24). De wer-

ving van Italiaanse arbeiders geschiedt op basis van een

overeenkomst, welke in augustus 1960 tussen de twee

Regéringen is gesloten. Op grond hiervan worden de

arbeiders voor een periode van ten minste 12 maanden
tewerkgesteld. De arbeidscontracten kunnen een voor-

ziening inhouden voor een verlenging, doch onder voor-

behoud van voorafgaande goedkeuring door de Neder-

landse autoriteiten. Bij deze goedkeuring, die dus nu ac-

tueel wordt, wordt de toestand op de binnenlandse arbeids-

markt in aanmerking genomen.

De arbeidsvoorwaarden mogen niet minder gunstig zijn

dan die welke van toepassing zijn op de Nederlandse

werknemers van dezelfde categorie. De Nederlandse werk-

gevers zijn belast met de zorg.voor een goede huisvesting.

Bovendien mag aan de Italianen ten hoogste f. 15 per

week voor de kosten van voeding en huisvesting in reke-

ning worden gebracht. Deze gunstige condities hbuden

mogelijk verband met de concurrentie met o.a. West-

Duitsland. Tegenover de hogere geldlonen in West-Duits-

land biedt Nederland een gunstiger bedijfssfeer en huis-

vesting (geen barakken, doch o.a. particuliere kosthuizen

en ontvangstcentra in grotere gebouwen, die aanvankelijk

een andere bestemming hadden). Een belangrijke rol spelen

de familiebanden: wanneer eenmaal ,,het schaap over de

dam is”, volgen meer dan eens dc bloedverwanten. Ver-

meldenswaard lijkt nog de overweging van het gemeente-

bestuur van Rotterdam trams door Italianen te doen be-

sturen.

Het geringe aanbod van geschoolde Italianen heeft ge-

leid tot een nieuw contact met het land, waarvan de naam

zo veelvuldig voorkomt in onze vaderlandse liederen. De

actie is van recente datum: eerst op 8 april ji. werd met

de Spaanse Ovçrheid in een overeenkomst de werving

geregeld. Tot 30 juni jl. werden 803 Spanjaarden tewerk-
gesteld, zodat er nog niet van eenarmada sprake is. Hier-

van werken er 373 op een scheepswerf op Rozenburg.

Hiernaast vormt Twenthe (252 pers.) het andere concen-

tratiegebied. De bedrijfstaksgewijzc spreiding was op ge-

noemde peildatum beperkt tot de sectoren metaal en tex-

tiel.

In de overeenkomst met de Spaanse Overheid is even-

eens de duur van de arbeidsverhouding in eerste instantie

op een jaar gesteld. Vergeleken met de Italiaanse arbeiders

worden echter de arbeidsvoorwaarden, in het bijzonder

wat betreft de verzorging van de gezinnen in het kn:l van

herkomst, minder ruim toegepast. Naar verluidt wordt

naar een verruiming van deze verzorging gstreefd.

Bij het aantrekken van buitenland3e arbeiders is Neder-

land gebonden aan de afspraken in E.E.G.-verband. Op

1 september a.s. worden maatregelen van kracht, welke de

eerste etappe realiseren naar een vlij verkeer van arbeids-

krachten binnen de Gemeenschap. Dit onderwerp verdient

een ruimere behandeling dan in dit artikel mogelijk is.

Voor ons betoog is het echter van belang dat de E.E.G.-

broederschap tot gevolg heeft dat Nederland
alleen geschool

de
Spanjaarden tewerkstelt. Hiertoe werd overgegaan

nadat was gebleken dat de E.E.G.-partners de vraag

naar deze categorie arbeiders fiiet konden bevredigen.

M. H.

Uit zonnige landen naar een oververhitte econo-

mie, door Drs. M. Hart ………………….

Groot-Brittannië zoekt naar evenwicht,
door

Drs. E. den Dunnen …………………..

Hoe personeelsverloop te beperken?,
door Dr.

C. A. Buningh ……………………….

Agrarisch structuurbeleid en regionale economi-

sche ontwikkelingspolitick in West-Europa (1),

door ir. J. D. Dorgelo …………………

Blz

Blz.

Tien jaar bloenienteelt,
door J. P. Kapteijn den

779

Bouwmeester ………………………..
737

Bedrijfseconomische notities:

780

Concentratie van ondernemingen (II),
door

H. H. M. Foppe ……………………
793
783

Notities:

/
,,Baby-boom” in Groot-Brittannië ……….782

Verbruiksstimulering door bezitsvorming …..7E4
785 Geld- en kapitaalmarkt,
door Drs. R. L. Boissevain
792

COMMISSIE VAN
REDACTIE:
Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen; J. R. Zuidema.
Redacteur-Secretaris: A. de Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris: M. Hart.
COMMJSSIE VAN
ADVIES VOOR BELGIË: F.
Collin; J. E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A.
J.
Vlerick.

16-8-1961

AUTEURSRECWr VOORBEHOUDEN

779

Groot-Brittannië

diagnose

zoekt naar

maatregelen

evenwicht

gevolgen

Diagnose.

Met de revaluatie van de Duitse mark en de gulden

in de tweede week van maart begon een vrijwel ononder-

broken periode van speculatie tegen het pond sterling.

Kort buitenlands kapitaal, dat, aangelokt door de relatief

hoge rente, in 1960 naar Londen was gestroomd, werd

gedeeltelijk weggetrokken om van eventuele verdere reva-

luaties te profiteren. De publikatie van de betalingsbalans-

resultaten over het jaar 1960, welke een veel groter tekort

op lopende rekening en het lange kapitaalverkeer aan het

licht bracht dan aanvankelijk werd verwacht, versterkte

deze beweging, terwijl tenslotte ook politieke factoren,

waaronder de uittreding van Zuid-Afrika uit het Gemene-

best, de vlucht uit het pond vergrootten. Het lijdt geen

twijfel, dat het structurele tekort op de betalingsbalans

de oorzaak is geweest van het aanhouden van het wan-

trouwen in het pond.

Welke omvang het terugtrekken van korte gelden sedert

begin maart heeft aangenomen is niet na te gaan, doordat

de omvang van de steun die door een aantal centrale

banken werd geboden onbekend is. Het feit echter, dat

gedurende 1960,ca. £ 600 mln. ($ 1,7 mrd.), voornamelijk

kort kapitaal, in Engèland werd ondergebracht, geeft aan

dat de mogelijkheden tot terugtrekken aanzienlijk waren.
De van weinig verbetering getuigende betalingsbalans-
resultaten van het eerste kwartaal 1961,.de sterke stijging

van de prijzen en de omvangrijke looneisen bij vrijwel

stagnerende produktie deden geruchten over een devalu-

atie toenemen. De overtuiging von veld, dat de acute

moeilijkheden slechts een symptoom waren van structu-

rele gebreken, zoals een te laag investeringsniveau, te hoge

overheidsuitgaven en consumptieve bestedingen, kosten-

inflatie en onvoldoende concurrentievermogen. Slechts

door ook deze gebreken te bestrijden zou een duurame

verbetering kunnen worden bereikt en een snellere en meer

gelijkmatige economische ‘groei mogelijk worden.

Maatregelen.

Teneinde zowel de acute moeilijkheden als de struc-

turele problemen tot oplossing te brengen, heeft de Kan:
selier van de Schatkist, Selwyn Lloyd, op 25 juli 1961 in

het Lagerhuis een groot aantal maatregelen bekend ge-

maakt:

1.
Ter versteviging van de deviezenpositie en ter directe

verlichting van de betalingsbalans:

Een verzoek aan het I.M.F. tot het verrichten van

een trekking van $1.500 mln, en het ontvangen van een

stand-by krediet van $ 500 mln. Dit verzoek is inmiddels

goedgekeurd.

Stabilisering van de overheidsuitgaven in het buiten-

land
voor het financiële jaar 1962/1963 op ëen niveau van

£ 400 mln., d.i. £ 80 mln, minder dan de huidige ontwik-

keling zou doen verwachten. De hulpverlening aan onder-

ontwikkelde gebieden zal echter niet worden verminderd.

Over de vermindering van de defensielasten zal wirden

onderhandeld overeenkomstig de desbetreffende bepalingen

van de N.A.V.O.

Goedkeuring van investeringen in niet-sterlinglanden
zal meer afhankelijk worden gesteld van de te verwachten

baten voor de betalingsbalans. Een groter deel van in het

buitenland gemaakte winsten zal moeten worden gerepa-

trieerd. In dit verband zal de deviezencontrole met be-

trekking tot de investeringen in de niët-sterlinglanden

worden verscherpt.

2.
Ter afremming van de binnenlandse bestedingen:

Verhoging van het
tarief van alle accijnzen en omzet-

belastingen
met 10 pCt. De bmnenlandse koopkracht zal

hierdoor (op jaarbasis) met £ 210 mln, verminderen (1 pCt.

van het beschikbaar inkomen van gezinnen); het index-

cijfer van de kosten van levensonderhoud zal met circa

14 pCt. stijgen.
Verhoging van het
officiële disconto
van
5
tot 7 pCt.

en van de verplichte kasreserves van 2 tot 3 pCt. van de

toevertrouwde gelden (voor de ,,London Clearing Banks”).

Tot alle banken, ook de ,,Overséas Banks” en de ,,Accep-

ting Houses”, is het verzoek gericht in het bijzonder de

kredietverlening voor consumptieve doeleinden te beper

ken en die voor export en produktie zoveel mogelijk te

ontzien. Ook de verzekeringsmaatschappijen is verzocht

780

1
– –

16-8-1961

hun kredietverlening, met name voor speculatievc doel-

einden, te beperken.

Stabilisering van de
uitgaven van de centrale overheid

voor het begrotingsjaar 1962/1963 op het niveiu van het

huidige begrotingsjaâr, o.a. door vermindering van sub-

sidies aan landbouw en industrie en door opschorting van

het steunprogramma voor, het kopen van woonhuizen.

Vermindering van de
uitgaven van de lagere over-

heden.

3.
In
afwachting
van het geréedkonien van een long-run

program,na ter beperking van de kostenstjging:

Een
loonstop voor alle werknemers in de publieke

sector (ten getale van 24 mln., ruim een achtste van de

totale afhankelijke beroepsbevolking) totdat produktivi-

teitsstijging nieuwe loon- en salarisverhogingen mogelijk

maakt.

Voor de circa 34. mln, werknemers,, welker arbeids-

overeenkomsten van de – tot nog toe zuiver administra-

tieve – goedkeuring van de Minister van Arbeid afhangen,

wil de Regering dezelfde regel toegepast zien.

Een
verzoek aan het particuliere bedrjjfsleven
de over-

heidspolitiek inzake de
lonen
te volgen en voorts om de

dividenden
in het komende jaar niet te verhogen.

Tenslotte heeft de Kanselier voor het jaar 1962/1963

uitbreiding van het terrein van belastingheffing angekon-

digd tot om. speculatiewinsten en heeft hij uitdrukking

gegeven aan zijn vastbeslotenheïd zonodig later in het

jaar nog verder dan thans in te grijpen.

Tevens,werkt de Kanselier maatregelen uit ter verzekering

van een duurzame verbetering van de betalingsbalans en
een krachtige en geljjk,natige economische groei op lange

termijn:

De verbetering van de betalingsbalanspositie moet

worden bereikt door verbetering van de resultaten op

lopende rekening. Hiertoe dient-‘s lands internationale

concurrentiepositie te verbeteren. De Kanselier wil:

– een economisch verantwoorde verhouding op lange

termijn verzekeren tussen de toeneming van alle inkomens

en de stijging van de produktiviteit,

– de efficiency bevorderen en restrictieve praktijken

zowel’aan werknemers- als aan werkgeverszijde tegengaan,

– de invoerrechten verlagen teneinde de concurrentie

op de binnenlandse markt te vergroten.

De Regering stelt een onderzoek in naar de gehele

economische ontwikkeling op langere termijn (ten minste

vijf jaar). Bij deze planning wil de Kanselier ook de verte-

genwoordigers van werkgevers en werknemers uit de par-

ticuliere sector betrekken. Overleg met de genationali-

seerde industrieën in dit kader is- reeds in een gevorderd

stadium.

Bestedingseffect.

De Britse Regering geeft zelf geen kwantificering van

het vermoedelijke effect van de door haar genomen maat-
regelen. Bij de in het navolgende gemaakte globale schat-

tingen is mede gebruik gemaakt van prognoses van het

,Natïonal Institute of Economic and Social Research”
1),

Het effect, dat de nieuwe maatregelen zullen hebben op

de totale binnenlandse bestedingen, zal voornamelijk wor-

den bepaald door de mate, waarin men er in zal slagen de

lonen voorlopig constant te houden. De stijging van de

‘) ,,National Institute, Economie Review”, july 1961

kosten van levensonderhoud in het eerste halfjaar 1961

(met 2 pCt.), de zonder de belastingverhogingen reeds

verwachte verdere stijging hiervan met 1 â -14 pCt. in het

tweede halfjaar en de verhoging met
14-
pCt. als gevolg

van de nieuwe belastingen, zullen dit constant houden

echter zeer moeilijk maken.

V66r hêt bekend maken van de nieuwe maatregelen

werd verwacht, dat de reële consumptieve bestedingen van

de private sector in het tweede halfjaar van 1961 – als

gevolg van de stijging van het beschikbaar inkomen van

gezinnen – 2 pCt. hoger zouden zijn dan in het eerste

halfjaâr. Dit komt overeen met een reële toeneming van,

de totale binnenlandse bestedingen met circa 14 pCt.

De stijging van de kosten van levensonderhoud (met

14- pCt.), door de verhoging van de accijnzen en omzet-

belastingen zou, indien zij niet tot
verhoging
van de loon-

eisen leidt, de stijging van de reële consumptie beperken

tot
4-
pCt. en die van de totale bestedingen tot nog iets

minder. Dit lijkt wel het minimum-resultaat, dat men van

het overheidsingrijpen mag verwachten. Indien daarentegen

loon- en salarisverhogingen geheel achterwege blij ven

(het maximale resultaat), zou de reële consumptie in het

tweede halfjaar 1961 met ruim 2 pCt. afnemen en zouden

de totale (reële) binnenlandse bestedingen met ruim 14 pCt.

verminderen.

De stijging van de investeringen zal vermoedelijk weinig

invloed ondervinden van de getroffen maatregelen, hetgeen

ook uitdrukkelijk werd beoogd. In dit verband kan er op

worden gewezen, dat de investeringsaftrek gehandhaafd

blijft. Verwacht wordt, dat de reële stijging in het tweede

halfjaar ongeveer 8 pCt. zal bedragen, hetgeen overeen-

komt met een reële toeneming van de totale binnenlandse
bestedingen met ca. 14 pCt.

De overige bestedingen zullen, met name door het

streven tot beperking van de overheidsuitgaven, per saldo

een reële daling vertonen, die vermoedelijk overeen zal

komen met een vermindering van de totale (reële) binnen-
landse bestedingen met circa 1 pCt.

Het voorgaande samenvattend kan worden gesteld, dat
het totaal van de binnenlandse bestedingen in het tweede

halfjaar 1961 een reële mutatie kan vertonen, die ligf

tussen -1 en + 1 pCt.

Betalingsbalanseffect.

Het effect van het overheidsingrijpen op de reële binnen-

landse bestedingen geeft – bij een op grond van de trend-

matige ontwikkeling sedert 1955 te verwachten gemiddelde

stijging van de capaciteit met 34 pCt. per jaar – ruimte
voor een toeneming van de uitvoer. Hoewel de uitvoer

eerst na verloop van tijd van een verbeterde concurrentie-

positie zal kunnen profiteren, wordt toch een stijging

verwacht, en wel op grond van de expansie in de Verenigde

Staten en van de voortgezette groei in West-Europa. Indien

de invoer – zoals te verwachten is – geen verdere stijging

vertoont, lijkt in het tweede halfjaar evenwicht in het

handelsverkeer bereikbaar.

Een nadelige invloed gaat uit van de stijging van de

rentebetalingen op de buitenlandse schuld, âls gevolg van
de verhoging van het disconto, welke kan worden gesteld

op £ 40 mln, per jaar. Verwacht wordt, dat het tekort

op de lopende rekening in het tweede halfjaar 1961 nog

ca. £ 100 mln, zal bedragen, doch dat in het (seizoenmatig

gunstige) eerste halfjaar 1962 een overschot bereikt zal

worden, dat vrijwel voldoende is om de uitgaven in het

lange kapitaalverkeer te dekken.


:
1-

16-8-1961

781

(advertentie)

De invloed van de discontoverhoging op de beweging

van buitenlands rentegevoelig kapitaal is moeilijk te voor-

spellen aangezien hier ook politieke factoren een belang-

rijke rol spelen.

Vooruitzichten op langere termijn.

De door de Kanselier bekend gerirnakte maatregelen

hebben, door het inmiddels gebleken herstel van het ver-

trouwen in het pond, een adempauze gecreëerd, die nood-

zakelijk is om ook de structurele verbeteringen tot stand

te brengen, die een snellere en meer gelijkmatige econo-

mische expansie mogelijk moeten maken.

De thans ingevoerde bestedingsbeperking en het optreden

tegen loonsverhogingen zullen de betalingsbalanspositie

belangrijk kunnen verbeteren. Op lange termijn echter dient

een op prijsstabilisatie gerichte loonpolitiek, ook bij een

krachtige expansie, handhaving van het evenwicht op de

betalingsbalans te verzekeren. De mate waarin de

Regering er in slaagt de kostenstijging in de hand te houden

zal uiteindelijk bepalend zijn voor het welslagen van haar
gehele programma van structuurverbetering.

Het wekt vertrouwen, dat de Regering – voor het eerst

sinds de oorlog – blijk geeft dit duidelijk in te zien en

dat zij maatregelen uitwerkt om dit te bereiken. Het feit

echter, dat de vakverenigingen hebben verklaard geen

medewerking te zullen verlenen aan de loonpolitiek, maakt

de uitkomst daarvan uiterst onzeker. De Regering is in

het verleden altijd voor stakingen en stakingsdreiging

gezwicht. Thans wil zij een krachtiger houding aannemen.

De vakverenigingen zullen zich in hun houding wellicht
laten beïnvloeden door Engelands toenadering (en even-

tuele toetreding) tot de E.E.G. Hiervan kan ook een be-

langrijke psychologische invloed uitgaan ter bevordering

van de efficiency. In beide gevallen zullen de exportmoge-

lijkheden verbeteren. Feitelijke toetreding zal ipso facto

de uitvoer ten goede kunnen komen, omdat dan de Euro-
markt gemakkelijker t6egankeljk wordt.

Het uiteindelijke resultaat van de maatregelen tot her-

stel van het economisch evenwicht is dus in belangrijke

mate afhankelijk van de houding van de vakverenigingen.

Blijft deze afwijzend, dan zal het evenwicht op de beta-

1 ingsbalans slechts bereikt en gehandhaafd kunnen worden

ten koste van stagnatie in het binnenland, zoals ook in

het verleden steeds het geval was. Slaagt de Regering er

echter in de vakbonden geleidelijk aan tot samenwerking

te bewegen – hetgeen in het licht van haar geijzigde

houding niet onmogelijk moet worden geacht – dan zijn

de kansen op succes bepaald niet ongunstig.

Amsterdam.

Drs. E. DEN DUNNEN.

,,Babyboom” in
Groot-Brittannië

Mogelijk is ‘s lands eigen benauwende bevol-..

kingsproblematiek er de oorzaak van dat vele

Nederlanders weinig bekend zijn met de krach-

tige bevolkingsgroei in andere Westerse landen.

Een uitzondering vormt wellicht de kennis van
de,,baby-boom” in de Verenigde Staten, waar-

aan nogal wat publiciteit wordt gegeven.

Uit ,,The Economist” van 29 juli jI. blijkt dat

ook in Groot-Brittannië in dit opzicht zich een

opvallende groéi voltrekt. Deze groei is een ver-

rassing voor yrijwel alle ,,officiële denografen”.

In plaats vande.verwachte daling van het aantal

geboorten (conform een in 1955 opgestelde

prognose), nam dit aantal in 1956 plotseling

sterk toe. Deze toename zette zich door met

een jaarlijkse tocnâmevan »ca. 25.000, zodat

in 1960 het getal van 916.000 babies werd

bereikt. Sinds 1947 (terugkeer van demilitaire

vaders) is dit tevens een record, zoals uit. de


onderstaa
L
nde grafiek blijkt. – -.

•LJ( btths

tbouSondS
1100

.900

600—

III
I;I
1,11

11.11.111.11 III 1111111

19t0

.o

40

50

f960

De genoemde prognose raamde voor 1995 een

bevolkingsgetal van 52,8 mln. De misrekening

van de arme demografen in het aantal geboorten
had echter tot gevolg dat reeds voor medio 1960

de 52,2 mln, werd bereikt. Voor 1995 is een

herziene ‘raming van 62,2 mln, opgesteld. Deze

herziening inpliceert een radicale verandering

van de vorm van de grafische curve, welke het

verwachte beloop van het bevolkingsgetal weer-

geeft. Terwijl de prognose van 1955 tot het

midden van de jaren- tachtig een matige stijging

tot minder dan
55
mln, met een daaropvolgende

daling
betrof, wordt nu een
langdurige stijging

verwacht, welke ten minste tot het jaar 2000 reikt.

De onverwachte krachtige stijging van het

aantal babies vindt volgens ,,The Economist”

voornamelijk plaats doordat trouwen en gezins-

uitbreiding op een lagere leeftijd geschieden.

Aangezien er echter een grens is aan het steeds

vroeger trouwen en kinderen krijgen kunnen

deze twee factoren geen permanente acceleratie

vân eeh bevolkingsgroei veroorzaken.

782

16-8-1961

Hoe pers
;
oneelsverloop tebeperken?

In aansluiting op de bespreking van de gevolgen van het

personeelsverloop in het vorige artikel
1
)zal thans een aan-

tal maatregelen worden genoemd, welke worden aanbe-

volen ter beperking van het personeelsvôrloop. Met nadruk

stel ik hierbij evenwel voorop, dat de uitvoering van dc

aanbevolen maatregelen haar doel mist,’ indien niet de

eerlijke wens van de directie der onderneming, tot een meer

openhartige uitwisseling van gedachten met de staf te

komen, erachter staat. Het aanbevfilen systeem moet

tezamen worden opgebouwd, dus nief eenzijdig van hoger

hand worden ingevoerd en/of opgelegd.

Welke zijn deze concrete aanbevelingen?

1. Introduceer een objectief salarisschema, waarbij alle

functies aoor middel van ëen zorgvilidige analyse (een
werkclassiflcatié voor’ salarisgenieteiiden) in bepaalde

groepen worden onderverdeeld: De functie-analyse dient

nauwkeurig en weloverwogen plaats te vinden, bij voor-

keur door een drietal employés, .die .de betrokken functie

goed kunnen beoordelen. Terwille van de uniformiteit van

ce waardering zal ten minste één der beoordelaars bij alle

beoordelingen aanwezig moeten zijn, terwijl de analyse

zelfstandig zonder ruggespraak moet geschieden. Door

vergelijking en overleg vindt men dan vervolgens het eind-

oordeel. Het schema moet voldoende flexibiliteit laten,

om leeftijdsverschillen, diensttijdverschillen en vooral pres-

tatieverschillen doelmatig te kunnen honoreren. Een voor-

beeld van een aantal gewogen criteria, dat zijn dienst kan

bewijzen voor deze werkclassificatie, vindt men in onder-

staand functiebeoordelingsschema.

Functiebeoordelingsschema

Aantal ondergeschikten.

1-5

……………………………..=1
5-10 …………………… ………….

= 2
10-25

………… …………..• ……..

=3
25-50

……………………………
>50

…………………………….

= 5

Aantal direct ondergeschikten.

t

1

…… . …………………..
….

=1
1-3

…………………………….

=2
3-10

……………………………=
>10 ……………………………

=4

Homogeniteit van de arbeid der ondergeschikten.

zeer homogeen …………………….= 0 iets heterogeen……………………..= 1
matig heterogeen ……………………. = 2
zeer heterogeen …………………….= 3

Homogeniteit van de eigen arbeid.

homogeen/iets heterogeen ……………..= 0
matig heterogeen……………………= 1
zeer heterogeen …………………….= 3

1)
Zie: ,,Gevolgen van het personeelsverloop” in ,,E.-S.B.”
van 9 augustus 1961.

Vereiste specialistische kennis (opleiding).

geen specialisme ………….= 0
gericht middelbare opleiding .. = 4 (H.T.S., S.P.D.)
algemeen middelbare opleiding. = 3 (H.B.S., Gymn.
algemeen hogere opleiding…..= 8

enz.)
gericht hogere opleiding

= 10

Vereiste specialistische kennis (ervaring).

geen

specialisme

…………………= 0
gering

………………… =1
matig

…………………= 2
groot’

……………….. =3
zeer groot

…………………= 4

Aard van het werk.

geen leiding ……………………….= 0
meewerkend/leidinggevend ……………= 2
ondergeschikt

. ………….. = 4
zelfstandig

……………= 6
zeer zelfstandig

……………= 8

Omstandigheden, waaronder gewerkt wordt
(licht, atmosfeer enz.).

– gunstig ……………………………= 0
soms ongunstig/vrij gunstig ……………. =
veelal ongunstig/matig gunstig -…………= 2
altijd vrij ongunstig ………………..= 3
• altijd zeer ongunstig ………………..=
5

Persoonlijk risico.

Geen……………………………

= 0
Enig…………………………….

= 1
Groot……………………………= 3
Zeergroot …………………………=

Administratieve aspecten.

geen/gering ……………………….= 0
regelmatig eenvoudig …………………= 1
soms compléx .. …………………..= 2
regelmatig complex………………….= 3

Financi6le en kwaliteitsverantwoordelijkheid
“(kwalitatieve en kwantitatieve verantwoordelijkheid en
tijdsduur der verantwoordelijkheid).

geen/gering ………….. . …………. = 0
matig……………………………. = 2
aanzienlijk ………………………..= 4
zeer groot ………………………..= 6

Coördinatie/contact met anderen.

geen/gering ……………………….= 0
matig…………………………….= 2
– aanzienlijk …………………………4
zeer groot ……………………….= 6

Duur van het werk.

streng beperkt ……………………..= 0
(ook toepasselijk, als overwerk betaald)
afhankelijk van seizoen e.d . …………. =
5

Uitdrukkingsvaardigheidsvereisten.

geen/gering ……………………….= 0
enige schriftelijke/ruime mondelinge …….= 2
ruime schriftelijke ………………….= 4
zeer zware schriftelijke/mondelinge ……..=
5

Creativiteit/initiatief/improviatie.

geen/gering …..
…………………… = 0
matig…………………………….=
aanzienlijk ………………………..= 3
groot…………………………….

= 5
zeer groot ………………………..= 6

16-8-1961

783

Representatie/niveau van representatie.

geen/gering ………………………..=
matig …………………………….
=
zwaar

…………………………..=

Integriteitseisen.

geen bijzondere vereisten …………….= 0
grote interne/matige externe integriteits-
vereisten

…..
…………………..

= 2
grote externe integriteitsvereisten ………= 5

Draag zorg voor een regelmatige en weloverwogen

beoordelingsprocedure, waarbij de beoordeelde de gelegen-

heid krijgt om van de volledige beoordeling kennis te nemen

(laat hem meetekenen!). De beoordeling dient bij voorkeur

weer onafhankelijk door verscheidene mensen te wordn

uitgevoerd. Teneinde te vermijden, dat de beoordeling ten-

deert naar een uniforme lofzang, zal een doelmatige op-

voeding van het beoordelend personeel dienen plaats te

vinden. Tevens moet het algemeen beoordelingsniveau van

de verschillende functionarissen geregeld worden bestudeerd –

en zonodig besproken.

Tracht steeds, indien enigszins mogelijk, promoties te

doen plaatsvinden vanuit de Organisatie zelf. Het is nodig

zich hiertoe steeds af te vragen, welke potentiële mogelijk-
heden de eigen mensen hebben en welke opleiding, training

Verbruiksstimulering door bezitsvorming

Het vertrekken van obligaties aan afnemers

doet zich nu ook voor bij de ,,American Motors
Corporation”. Deze onderneming heeft onlangs

34.324 ,,United States savings bonds” aan de

– autobezitters doen toekohien, die in de vooraf-

gaande maand een ,,Rambler” hebben aan-

geschaft. Het motief is het• belonen van de

medewerking om de omzet van het voorafgaande
jaar te overtreffen. Het ligt in de bedoeling, aldus

• ,,The Fmancial Times” van 8 april jl., dit winst-

delingsprogramma voorshands voort te zetten.

?j Indien namelijk de omzet in een bepaalde maand

ten minste 10 pCt. hoger is dan in de gelijk-

namige maand van het .voorafgaande jaar,

komen de afnemers mde verstreken maand voor

de genoemde ,,savings bonds” in aanmerking.

Het waardebedrag van een dergelijke obligatie

wordt bepaald door de omvang van de ômzet-

stijging, variërend van $ 25 tot $
125
bij een

toename van de omzet met resp. 10 en 50 pCt.
of meer. Het lijkt voor de macro-econoom een

interessante opgave te onderzoeken in welke

mate deze afzetstimulering door bezitsvormi ng

bij een toepassing op grote schaal de nationale

consumptie- en vermogensstructuur zou be-

invloeden. De winstdelingsregeling door de ge-

noemde onderneming is echter nog niet typerend

voor de Amerikaanse auto-industrie in haar

geheel. Over het algemeen worden namelijk

-vooral faciliteiten verstrekt om de, veelal hoge,

onderhouds- en exploitatiekosten te verlichten.

en uitwisseling benodigd zijn om, zodra de noodzaak

hiertoe zièh voordoet, van deze interne promotiekanalen

gebruik te maken.

Laat eventueel (bij voldoende bedrijfsomvang) de mensen

uit de eigen organisatie mededingen naar vacante posities.

Indien de keuze op een ander valt, bespreek dan met de

sollicitanten en eventuele andere interne gegadigden, die

zich gepasseerd zouden kunnen voelen, welke overwegingen

de keuze hebben bepaald. Doe dit tijdig om teleurstellingen

te voorkomen en betrek zo mogelijk de teleurgestelden

bij de benoeming. Vermijd tot elke prijs bevoordeling van

vrienden en/of familieleden. Indien dit beslist onmogelijk

is door historische factoren en/of toczeggingen,jaa4, hen

dan toch bij voorkeur eerst elders een carrière malçeh of

tenminste binnen -de onderneming van de grond af be-

ginnen. Dit komt hun aanzien ten goede en leert hen de –

moeilijkheden van elk niveau beter begrijpen.

Betracht een zo groot mogelijke openbaarheid be-

treffende de resultaten van de onderneming en haar onder-

delen, âlsmede betreffende de plannen, de achtergronden

van genomen of aanstaande besluiten en alle andere

onderdelen van het ondernemingsgebeuren, die de mensen,

die voor de onderneming werken, kunnen interesseren.

Dit verstrekt de teamgeest en de doelgerichtheid ten zeerste.

Animeer zoveel mogelijk contacten tussen de em-

ployés, ook buiten het strikt zakelijke vlak. Neem hieraan –

ook zelf deel. Middelen hiertoe zijn onder andere: perso-

neelsverenigingen, jaarbijeenkomsten, studiebijeenkomsten

en avondcursussën in grotere ondernemingen, nieuwjaars-

recepties enz. De contacten mogen echter beslist geen

geforceerd karakter dragen, daar zij dan hun doel missen.
Delegeer zo mogelijk,nog net iets meer bevoegdheid

aan de ondergeschikten dan verantwoord wordt geacht

en voedt hen op hetzelfde te doen. Vrijwel steeds zal blijken,

dat de ondergeschikte de in .hem gestelde verwachting

overtreft. Een en ander eist een machtigingsschema met

voldoende flexibiliteit, om de gegeven machtigingen aan

te passen aan de persoon, waarâan wordt gedelegeerd.

Beperk deze delegatie niet tot een kwantitatieve delegatie,

maar delegeer ook beleidsbeslissingen (kwalitatieve dele-

gatie); leer de mensen denken! Delegeer tevens met een

ruime tijdsdimensie, d.w.z. controleer niet te frequent en

richt de controle niet op de activiteiten van de onderge-

schikten, maar op de door hen bereikte resultaten.. Geef

hen ook de eer bij goede resultaten en voedt de mensen

op om hetzelfde te doen 2)
.

Stel niet slechts belang in de mensen als employé,
maar ook als mens. Steun hem in zijn moeilijkheden en

zijn ontwikkeling en maak kennis met zijn huiselijke

omstandigheden. Een en ander kweekt wederzijds begrip.

Ik ben ervan overtuigd, dat menigeen het gevoel be-

kruipt bij het lezen van deze lijst: ,,Waar haal ik de tijd

vandaan?!”. Toch ben ik van mening, dat dit meevalt en

dat vrijwel iedere ondernemer; die zijn eigen onderneming

arialyseert, eerlijk zal moeten toegeven, dat er voor hem

op vele gebieden, ook zonder veel extra moeite en tijd,

nog veel te verbeteren valt.

Utrecht. –

Dr. C. A. BUNINGH.

2)
Men zie in dit verband
ook
de brochure van Prof. Dr.
J.. L. Meij: ,,Organisatie, budgettering en administratieve
verantwoording”.

784

1-6-8-1961

-Agrarisch strtictuurbeleid en

regionale economische ontwikkelingsp olitiek

in West-Europa

(1)

Inleiding.

Op 15 en 16 maart 1961 had te Bad Godesberg een con-

gres plaats, georganiseerd door de ,,Forschungsgesellschaft

für Agrarpolitik und Agrarsoziologie” e.V. te Bonn, dat

geheel was gewijd aan het in de titel van dit artikel genoem-

de onderwerp. De ,,Forschungsgesellschaft” is een in 1952

opgerichte organisatie, die zich ten doel stelt de bevordering

van het ociaal-economisch en sociologisch onderzoek in

de Westduitse landbouw in verband met de structuur-

veranderingen in deze bedrijfstak en op het Duitse platte-

land (industrialisatie, scheiding tussen Oost- en West-

Duitsland, vluchtelingenvraagstuk). Aan hôt congres namen

personen deel, afkomstig uit verschillende sectoren van het

maatschappelijk leven, die uit hoofde van hun werkzaam-
heden nauw zijn-betrokken bij de zich voltrekkende agra-

rische structuurwijzigingen, zoals – hoogleraren en onder

zoekers, verbonden aan universitaire onderzoekingsinsti-

tuten, regeringsfunctionarissen en bestuurders van boeren-

organisaties. –

Overeenkomstig de opzet van het congres waren eveneens

vertegenwoordigers aanwezig uit twaalf andere West-

europese landen, w.o. België, Frankrijk, Italië en Neder-

iand. Daar de behandelde onderwerpen ook voor ons land

van actuele betekenis zijn, lijkt het zinvol een overzicht te

geven van de ontwikkeling in enkele E.E.G.-landen en van

de standpunten, die men ten aanzien van de in de titel

genoemde vormen van welvaartspolitiek inneemt. Ook

in dit opzicht is immers de noodzaak aanwezig tot een

zekere mate van harmonisatie van beleid binnen de E.E.G.

Bij de verwerking van de congresindrukken tot een ver

gelijkend overzicht is vooral gebruik gemaakt van de

ingediende ,,papers”, die grotendeels betrekking hadden

op een viertal punten, t.w.:

de inkomensontwikkeling in en buiten de landbouw;

het in het verleden door de overheid gevoerde beleid

ter verbetering van de agrarische structuur en ter bevor-

dering van de regionale economische ontwikkeling;

de bestaande plannen en vooruitzichten ten aanzien

van dit beleid;
eventuele kritiek en nadere voorstellen – dienaan-

gaande
1)

De’ inkomensontwikkeling in en buiten de landbouw.

In alle Westeuropese landen is na de laatste oorlog een

stijging opgetreden in de landarbeiderslonen, die zich

gemakkelijk laat weergeven door de ontwikkeling van de

vastgestelde lonen (zoals in Nederland in de collectieve

arbeidsovereenkomsten). Van 1947/48 tot
1959/60
is het

landarbeidersloon in ons land meer dan verdubbeld,

1)
,,Papers” zijn o.a. opgesteld door: Prof. C. Boon, Univer-
siteit van Leuven; Prof. M. Cépède, Ministerie van Landbouw, Parijs; Ir. J. P. Groot, Landbouwhogeschool, afd. Sociologie en
Sociografie (hoogleraaf: Prof. Dr. E. W. Hofstee), Wageningen;
Prof.’ Dr. C. von Dietze, Universiteitvan Freibiirg/Breisgau.

terwijl het indexcijfer van de kosten van levensonderhoid

voor gezinnen van handarbeiders en ambtenaren in 1959

was gestegen tot niet meer dan 123 (1951 = 100) Een en

ander betekent dus een reële loonsverhoging van betekenis

voor de landarbeiders. Uit een vergelijking met de indus-

trielonen – tabel 1 – blijkt, dat de landarbeiderslonen

relatief sterker zijn toegenomen.

TABEL 1.
Indexcj’fers brutolonen in Nederland
(30 juni 1947 = 100)


aar
Landbouw
a)
Industrie
b)

1948

.

………………………………104
105
1949

……………………………….111
109
1950

……………………………….120
116 129 125
128
138
130 144

1951

……………………………….

151

1952

………………………………..133
1953

……………………………….

156
1954

………………………………..154
1955

………………………………..164

173
1956

……………………………….173
1957

……………………………….194
209
182
1958

……………………………….
1959

………………………………..
215
186

Akkerbouw en veeteelt.

Gemiddelde van 40 bedrijfstakken.
Bron:
door CBS. afgeleid uit de CAO’s.

In verband met de lengte van de werkweek (in
1958/59

in de landbouw 54, in de industrie 49 uur per week) was het

gemiddelde uurloon in dit contractjaar resp. f. 1,50 en

f. 1,81
2)

De arbeidsinkomens van de landbouwers en eventuele

meewerkende gezinsleden, voor zover deze inkomens ont-
staan in de landbouwbedrijven, zijn bekend uit de bedrijfs-

economische boekhoudingen. Vergelijkt men deze inko-

mens met de landarbeiderslonen, dan blijken de laatste in

vele gevallen hoger te zijn. Deze situatie spreekt ten aanzien

van België duidelijk uit tabel 2, waarvan de cijfers in de

tweede kolom zijn afgeleid uit ca. 300 boekhoudingen,vari

bedrijven van ca. 16 ha (de gemiddelde oppervlakte.van

alle landbouwbedrijven in België bedraagt thans ca: 9 ha):

TABEL 2.

.

Uurlonen landbouwers en landarbeiders in België

Boekboudjaar
Fictief
Kalenderjaar
kwalificeerde

1953/54

……….
B.fr

17,5
1953
B.fr.

24,2
1954/55
20,4
1954
24,3
1955/56
24,0
1955
24,4
1956/57
20,3

..

.

1956

25,5
1957/58

……….

23,7
1957
27,2
1958/59
22,4
1958
27,7
.

1959
28,4
1960
29,0

Ontvangen door op landbouwbedrijven werkende gezinsleden. . .
Bro,z: ,,Station d’Economie Rurale de l’Etat”.
mcl.
werkgeversaanaeel, sociale lasten; door de Regering goedgekeurde’
minimumlonen, vastgesteld door de ,,Conseil National dû Travail”.

Daar in Nederland ca. 2.700 landboûwbedriven,
OVË

het gehele land verspreid, door het Landbouw-Economiseh

2)
C B S Statistiek van de lonen mde landbouw, 1958
1959

16-8-196 1

785

Instituut een bedrijfseconomische boekhouding laten

verzorgen, zijn voor ons land meer gedetailleerde en be-

trouwbaarder gegevens beschikbaar (tabel 3). Van slechts

enkele zgn. kostprjsgebieden zijn de arbeidsinkomens

van de boer in deze tabel vermeld, zodat het gevaarlijk is te

generaliseren. Zo waren de arbeidsinkomens in de Gronin-

ger akkerbouwbedrijven doorgaans aanmerkelijk lager

dan die in het zuidwestelijk zeekleigebied (Zeeland e.o.).
Uit deze gegevens blijken echter duidelijk enkele belang-

rijke tendenties.

De akkerbouwboeren kenden sinds 1955/56 een sterk

fluctuerend arbeidsinkomen, de boeren in de weidestreken

een geleidelijk stijgend inkomen, terwijl hun collega’s in

de zandgebieden genoegen moesten nemen met aanzienlijk

lagere inkomens, die bovendien de neiging schijnen te

vertonen op langere termijn te zullen dalen. Naarmate

het landarbeidersloon steeg, zijn de arbeidsinkomens van

meer boeren in de zandgebieden lager geworden dan het

landarbeidersloon
3).

TABEL 4.

Ontwikkeling agrarisch en niet-agrarisch inkomen in

Frankrijk

(index 1949 = lOO)

Inkomen

Inkomen per
Jaar

per agrariër
I
niet-agrariër

100 100
1950

………………………..
103
108
1949

………………………..

.

Iii

. 06 112 1953

………………………..

.117
107
123

1951

………………………..97
1952

………………………..97:

113
129
1954

…………………………

113

.

137
1955

………………………..
1956

………………………..
125
142
1957

…………………………
1958

………………………..
124
146

Bron:
zie voetnoot 4.

Het voorgaande samenvattend
5),
kan men concluderen,

dat in het algemeen in de E.E.G.-landen sprake is van een

verkleining van de achterstand in de landarbeiderslonen

ten opzichte van vergelijkbare arbeidsionen in de industrie,

TABEL 3.
Arbeidsinkomen per ondernemer en landarbeidersloon in Nederland per jaar a)

Arbeidsinkotnen per ondernemer op de


akkerbouw.
weidebedrijven
______________________________
gemengde zandbdrijvers
Landarbeidersloon

Jaar
bedrijven
mci.

werkgevers-
Friesland en Noordholland
zuidw.
Drenthe
Overijssel
de Graafschap Noordbrabant
aandeel sociale
lasten
zeekleigebied
klei

veen

(ca. 35 ha)
(cs. 21

ha)

j

(ca.

18 ha)
(ca.

13 ha)
I

(ca. 9,5 ha)
(ca. 10 ha)
I

(ca.

10 ha)

(in guldens)
1955/56
16.100
8.450

6.500
4.650

5.150
7.150
7.800
3.650
1956/57
5.500
9.700

6.650
4.000

4.000
5.550 :

6.200
3.900
1957/58
10.000
11.150

9.050 5.450

5.000
6.700
6.650 4.250
1958/59
18.750
11.750

9.050
5.200

4.900
5.950
6.700 4.650
1959/60
18.600
11.350

10.450
4.000

3.500
3.650
4.750 4.700
5.050 (1960/61)

a) Afgerond op f. 50.
Bron:
L.-E.1.

Een directe vergelijking van het gemiddelde inkomen per

man in 1e landbouw (gezins- en vreemde arbeidskrachten)

met het inkomen per man in vergelijkbare niet-agrarische

sectoren is in Frankrijk uitgevoerd door Milhu met

gebruikmaking van indexcijfers
4).
Uit zijn studie blijkt, dat

het aandeel van de agrarische bedrijfstakken in het natio-

naal inkomen sneller is afgenomen dan het percentage van

de beroepsbevolking, werkzaam in deze bedrijfstakken.

Bovendien zijn de fluctuaties in het agrarisch inkomen

onregelmatiger dan die in het niet-agrarisch inkomen

(tabel 4).

In West-Duitsland is men dezelfde weg gègaan van ver

gelijking van agrarische en niet-agrarische inkomens door
hantering van het begrip ,,Vergleichslohn”, d.i. het gemid-

delde arbeidsloon van vergelijkbare beroeps- en tarief-

groepen in de industriële sector. Op grond van deze

gegevens streeft men naar een toestand van pariteit. On-

danks de toeneming van de arbeidsproduktiviteit in de

landbouw, die in het laatste decennium sterker was dan

ooit tevoren en tevens sterker dan in de andere bedrijfs

takken, is de gewenste pariteit niet bereikt (tabel 5).

Hierbij dient men te bedenken, dat de bij het L.-E.I. in
administratie zijnde bedrijven niet representatief zijn voor de
Nederlandse landbouw als geheel, daar de L.-E.I.-bedrijven
dienen te voldoen aan zekere eisen ten aanzien van de vakbe-kwaamheid van de boer en de doelmatigheid van de bedrijfs-
voering, terwijl de boer geen nevenberoep uitoefent.
J. Milhau: ,,Etude du revenu de l’agriculture et des agri-
culteurs” in ,,Revue de l’Economie Méridionale”, Tome VIII.
no. 31,. Montpellier, juli-september 1960..

TABEL
5.

Ontwikkeling agrarisch inko,nen en vergelijkbaar niet-

agrarisch inkomen in West-Duitsland

Arbeidsinko-
1 Vergelijkbaar

Jaar
men a) per
1

loon per
2 in pCt. van 3
agrarische
industriële
arbeidskracht
arbeidskracht

1

2
3
4

D.M. 2.318 D.M. 3.500
66,2
1955/56
2.500
3.800
65,6
1954/55

…………

1956157
2.700
4.200
64,4
1957/58
3.300
4.400
74,2
1958/59
3.538
4.656
76,0

a) ,,Erzielter Lohn” = arbeidsinkomen na aftrek van bedrijfsleidersvergoeding en werkgeversaandeel in sociale verzekeringen.
Bron:
,,Grüner Bericht 1960″, blz. 56 en 57.

hoewel deze achterstand, vooral ten aanzien van de uur-
lonen, zeker nog niet tot het verleden behoort. Op grond
van de vermelde cijfers is het moeilijk een algenene uit-

spraak te doen over de ontwikkeling van het inkomen van

de bedrjfshoofden in de landbouw. Ongeacht regionale

verschillen in deze inkomensontwikkeling binnen de landen

is enerzijds wel een zekere toeneming van het inkomen per

bedrijfshoofd te constateren, althans op lange termijn,

maar het is duidelijk, dat anderzijds vele bedrijfshoofden

een inkomen genieten, dat lager is dan een of ander niet-

agrarisch vergelijkingsinkomen.

Op korte termijn waren geen gegevens beschikbaar over de
ontwikkeling van het agrarisch inkomen in ..Italië en Luxem-
burg.

.. .

786

1
168-1961

Tot de stijging van het inkomen per bedrjfshoofd in de

landbouw hebben zeker de landbouwers zelf in grote mate

bijgedragen door uitbreiding van de produktie, vooral in

de veehouderijsect’or, bij gelijktijdige vermindering van de

arbeidsbezetting, dus door bedrijfsaanpassing. Het is echter

evenzeer duidelijk, dat de inkomensvorniing in de land-

bouw aanzienlijk is beïnvloed door het overheidsbeleid

in de vorm van producentensubsidies en andere maatrege-

len tot verbetering van de prijsverhoudingen in het agrarisch

produktieproces. Dit beleid loopt in de E.E.G.-landen

sterk uiteen.

Zo verstrekte de Belgische Regering in 1950 in totaal

B.fr.
186,5
mln, aan subsidies, waarvan B.fr. 13 mln.

voor de verbetering van bedrijfsgebouwen en de rest voor

de zuivelindustrie, de t. b.c.-bestrij ding en veeverbetering.

In 1960 beliepen deze bedragen resp. B.fr.
557,5
mln, en

B.fr. 45 mln. In dit land kentmen vrijwel geen directe

prijssubsidies of toeslagen aan de landbouwers.

In Frankrijk heeft men na de laatste oorlog reeds drie

,,Plans Agricoles de Modernisation et d’Equipement”

gekend, resp. voor de perioden 1948-1952, 1952-1957 en
1957-1961. Het eerste plan was vooral gericht op uitbrei-
ding van de agrarische produktie, het tweede plan op ver-

groting van de produktiviteit per ha cultuurgrond en per

dier door technische verbeteringen, terwijl het huidige plan
het accent heeft gelegd op de rentabiliteit van de landbouw

en het levenspeil van de boerenbevolking. Het beoogde
een heroriëntering t.o.v. het produktenassortiment door

middel van een prjspolitiek, die voorzag in relatief hoge

prijzen voor dierlijke en tuinbouwprodukten; overigens is

dit gewenste resultaat ten aanzien van de produktierichting

niet bereikt. De regeringssubsidies beliepen in 1954 en

1959 resp. 0,7 pCt. en 2 pCt. van de waarde van de agrari-

sche produktie. In 1960 verstrekte de Regering subsidies

ter waarde van F.fr. 2.884 mln. (nieuwe franks), d.i. bijna

10 pCt. van de brutowaarde van de agrarische produktie.

Van dit bedrag is 34,3 pCt. opgebracht door de agrarische

bevolking zelf in de vorm van belastingen, heffingen enz.

Zoals bekend heeft het landbouwbeleid van de Neder

landse Regering sinds jaren als hoofddoel het waarborgen

van een redelijk inkomen aan de boeren op goed geleide,

economisch en sociaal verantwoorde bedrijven door het

stellen van minimumprjsgaranties voor een aantal basis-

produkten. Sinds de wereldmarktprijzen rond 1957 zoda-

nig zijn gedaald, dat deze garantieregeling in werking is
getreden, zijn jaarlijks grote bedragen hieraan ten koste

gelegd. Zo is de
bijdrage
van de Regering aan het

Landbouw-Egalisatiefonds
6)
voor 1961 geraamd . op

f. 296.584.000.

De Westduitse Regering stelde in de periode 1957-1960

jaarlijks een subsidiebedrag beschikbaar van ca. D. M.

800 mln., w.o. D.M. 350 mln. ter ondersteuning van de

melkprijs en D.M. 230 mln, als subsidie op kunstmest.

In de laatste jaren is de landbouwprjspolitiek in ver

scheidene landen discutabel geworden. Het is begrijpeljk

dat men de inkomensoverdracht van de niet-agrarische

bevollcingsgroepen naar de agrarische sector krachtens

dit beleid, nationaal-economisch gezien, slechts kan hand-

haven, indien voldoende argumenten aanwezig zijn ter

rechtvaardiging van deze politiek.

Als tegenargumenten kan men aanvoeren, dat in het

algemeen de grote landbouwbedrijven met• vruchtbare

cultuurgrond meer profijt trekken van een landelijk agra-

risch prijsbeleid dan de kleine bedrijven, die veelal in

gebieden liggen met minder vruchtbare grondsoorten en

een minder gunstige agrarische structuur
7
). Als middel

tot beïnvloeding van de produktierichting in de landbouw

schijnt het prijsbeleid onvoldoende resultaten te zullen

opleveren. In deze gedachtengang past de vraag, of men

wellicht voorrang zou dienen te verlenen aan een agrarisch

structuurbeleid ter verbetering van de in vele landbouw-

gebieden sterk verouderde agrarische structuur. Hierdoor

kan men betere mogelijkheden scheppen voor de nood-

zakelijke aanpassing van de bedrijfsvoering aan de eisen

des tijds op het gebied van rationalisatie (door bijv. me-

chanisatie en motorisering met vermindering van de

arbeidsbezetting, invoering van meer efficiënte arbeids-

methoden). Een krachtig agrarisch structuurbeleid op lange

termijn kan aldus meebrengen, dat de kostprjsverlagende

werking de noodzaak tot het verlenen van prijs- of hectare-

toeslagen vermindert. –
‘s-Gravenhage.

Jr. J. D. DORGELO.

Uit dit fonds worden de overheidsbijdragen in het kader
van het markt- en prijsbeleid gefinancierd.
Een regionaal gedifferentieerd landbouwprijsbelei’d komt
thans in West-Europa alleen voor in Finland, Noorwegen en
Zweden.

Tien jaar bloèmenteelt

In dit artikel wordt getracht een beeld te geven van de

economische aspecten van dë bloementeelt in Nederland

in het decennium 1950-1960. Op sommige punten was een

vergelijking van de bloementeelt met de gehele tuinbouw

mogelijk; in enkele gevallen kon een overeenkomstig cijfer

uit andere sectoren van het Nederlandse bedrijfsleven ter

illustratie worden vermeld.

Beteelde oppervlakte en produktiewaarde.

Het bloemenareaal is sinds 1950 regelmatig uItgebreid.

Voôral de oppervlakte staand glas nam toe. De uitbreiding

van het areaal plat glas is er sterk door overtroffen. Ook

bij vergelijking met de vergroting van de oppervlakte

staand glas in de gehele tuinbouw -blijkt de toename in

de bloemis’terj aanzienlijk te zijn. Niettemin omvat de

bloementeelt nog
steeds
niet meer ckmn 11 pCt. van het staand
glas in ons land. -.

Meting van de produktie van de bloementeelt in hoeveel-

heden geeft een
cijfer,
waar weinig waarde aan toegekend

moet worden, gezien het grote assortiment van prôdukten;

bloemen worden namelijk in vele variëteiten en kwaliteiten

en soms ook in verschillende leeftijden voortgebracht.

De
produktie waarde
– eveneens een moëilijk meetbare

grootheid – vertoont een stijging die iets achterblijft bij

die van de tuinbouw als geheel.

De omzetten van de bliemenveilingen
vertonen een rela-

tieve stijging, die ver uitgaat boven de toename van de

produktiewaarde van de gehele bloementeelt. Men kan

hieruit afleiden, dat de positie van de handelskwekers als

groep een geringer verbetering, vertoont dan die van de

veiingkwekers.

Samenstelling, seizoenpatroon en herkomst van de produktie.

De procentuele samenstelling van de veilingaanvoer in

16-8-196.1

787

TABEL 2.

Veilingaanvoer snijbloemen in pCt. van de geidswaarde der

totale veilingaan voer

1

1950

1

1955

1

1960

19
26
22
18
17
18
Anjers

……………………

15
13
II
Rozen

…………………..
Tulpen

…………………..
12
.

II
12
Chryaanten

…………………
Seringen

…………………..
8
$
Freesia’a

…………………..
1
7

10

TABEL 1.

Oppervlakte staand
Produktiewaarde
V
emU-
glaa
Omzetten

tuinbouw
bloemis-
1

terij
bloemis-
terij
bloemis-
tuinbouw
ha

1
pCt.
terij
____________
xf.1
t.pct
mln.
1
pCt. pCt.
ha

pCt.

1950

2.2821
100
242
1

100
5131
100
63
100
35
1

100
1955

ca.

2.8001
123
346
143
1

7981
156
88
1

140
56
160
1960

3.9931
175
449
186
1.1501
224
136
1

216
95
271

Bron:
Tuinbouwgids, diverse jaargangen.

geld onderging in de onderzochte periode enkele ôpval-

lende wijzigingen. Zo breidde zich in het begin van de

onderzochte periode vooral de aanvoer van anjers uit. De

laatste jaren wordt deze aanvoer echter weer wat afgeremd.

De toename van de freesia-aanvoer van 1 tot 10 pCt. van de

totale aanvoer was niet minder spectaculair. De sermgen

liepen in percentage aanzienlijk terug.

Ook bij de potplanten deden zich belangrijke verschui-

vingen voor. De Azalea liep aanvankelijk sterk terug door

het hoge prijsniveau van de importen uit België. Inmiddels

heeft zij, door daling van het Belgisch prijsniveau en door

opvoering van onze eigen,produktie, weer iets van het

verloren terrein herwonnen. Begonia’s en Hortensia’s ver-

loren veel terrein, Primula’s in mindere mate. De Cyclamen

behielden nauwelijks hun percentage van ca. 20 pCt. van

de totale aanvoer, maar er was een krachtige verschuiving

van grote naar kleine pot merkbaar. De grote winnaars

bij de potplanten waren Ficus, Hedera, Sansevieria, Anthu-

rium en dergelijke gewassen.

Onder invloed van de Zweedse en Deense binnenhuis-
architectuur is ook in ons land de vraag sterk toegenomen

naar al dan niet klimmende bladplanten, die in de lange

winters in Skandinavië goed in een sterke behoefte aan

plânten konden voorzien. Ook de moderne woningbouw,

waardoor meer licht in de huizen binnentreedt, bevorderde

het gebruik van tal van ,,niet-bloeiende” en ook wel, zij

het in mindere mate, van bloeiende planten.

Bij de produkten die niet via de veiling verhandeld wor-

den, valt een grote toename te constateren in het opkweken

van jong plantmateriaal, zoals anjerstek, jonge anthurium-

planten, cyclamenzaad enz.

In tegenstelling tot de sterke, veranderingén die de samen-

stelling van de totale produktie heeft ondergaan, stond de

geljkmatigheid
van het
seizoenpatroon
der meeste artikelen.

De procentuele aanvoer per maand toont’ij veel produk-

ten van jaar tot jtar slechts geringe wijzigiiigen, die vooral

door weersomstandigheden worden veroorzaakt. Tekenend

is hier wel het seizoenpatroon van de Amerikaanse anjers,

dat bij een toename van de aanvoer in zes jaar met ca.

90 pCt. nauwelijks verandering onderging (zie Tuinbouw-

gids 1960, blz. 543 e.v.). Enkele produkten, waaryoor de

wijziging van het seizoenpatroon wel opvallend is, zijn.

Freesia en Forsythia. De verbeterde kennis van de fysio-

logische omstandigheden tijdens de groei is hierbij van grote

invloed geweest en heeft ongetwijfeld bijgedragen tot een

betere marktsituatie..

De
verdeling
van de
produktie
over de
diverse centra

vertoonde in de onderzochte periode een voortdurende

verschuiving, die in de veilingaanvoeren duidelijk tot uit-

drukking komt. Het Aalsmeerse aandeel vertoont een

constante daling, die in feite nog sterker is dan de cijfers
.

aangeven, omdat de aanvoer op de Aalsmeerse export-

veilingen voor een toenemend gedeelte uit andere .gebieden

afkomstig is.

Bestemming van de produktie.
Het gedeelte van de produktie, dat voor export is bestemd,

Veilingaanvoer potplanten in pCt. van de geidswaarde der

totale veilingaanvoer

1

1950

1

1955

1

1960

13
6
7
Begonia

…………………
II
8 5
Cyclamen, grote pot
13
II
8

Azalea

……………………..

.

7
9
10

..

6
4
2
Cyclamen, kleine pot

………..

Anthurium

)
Hortensia

…………………

Ficua,

Sansevieria

………….
2 9
10
Hedera

‘t

Bron:
Tuinbouwgids, diverse jaargangn en gegevens P.V.S.

TABEL 3.
Veilingaan voer snjjbloemen en potplanten

(x 100.000 St.)

1950
1955
1

1960

Snijbloemen:
570

.
1.000
1.644
580
720
950
Anjers

……………………

160 200

.
262
Rozen

……………………
Chrysanten

…………………
110
90
91
Seringen

…………………..
Tulpen (bos van 10 St.)
110
90
116
Freesia’s (bos van 10 st.)
10
40
113

Potplanten:
3
5
27
22
20
Cyclamen, grote pot
8
6
6

Azalea

…………………….6
Begonia

………………….

Cyclamen, kleine pot
9
10 15
2
1
Hortensia

…………………3
Pelargonium

……………..
13
14
11
Primula

…………………..
15
17
12

Bron:
Tuinbouwgids, diverse jaargangen en gegevens P.V.S.

TABEL
4.

Veilingaan voer in procenten

1950 1955
.

1960

59,3
57,8
54,1
H onselersdijk

………………
11,5

14,7
17,4
Aalsmeer

………………….

11,1
12,6
13,8
Rijnsburg

…………………
Roelofarendsveen

…………..
1,3

.

2,5
3,3
Overige veilingen
16,8

.
..
12,4
11,4

1

100 100

100

werd in het afgelopen decenniurn steeds groter. Dit komt

in de sterke’stijging van de uitvoercijfers tot uitdrukking.

De toename bij de bloemkwekerijprodukten (voornamelijk

j onge planten, stek en zaad) is verhoudingsgewijs iets ster-

ker dan die bij de snijbloemen, maar in absolute cijfers

liggen de snijbloemen veel hoger. In vergelijking met de

totale uitvoer van tuinbouwprodukten iS de toename van

de export van de produkten uit de bloemensector zeer

krachtig.

Het verbruik in het binnenlând is een moeilijk meetbare.

grootheid. Het indexcijfer van de omzetten in de detail-

handel in bloemen en plantei, berekend door het Econo-

misch Instituut voor de Middenstand (E.I.M.), laat in deze

periode meer dan een verdubbeling zien. Dit cijfer zou een

benadering van het binnenlands verbruik kunnen worden

genoemd.

De verdeling van onze export over de verschillende

landen laat zien, dat vooral de ons omringende West-

europese landen onze afnemers zijn. Wat de snijbloemen

betreft betrekt sinds jaren een vijftal landen ca. 95 pCt.

van onze uitvoer. Voor de bloemkwekerijplanten ligt d
verhouding iets gunstiger, hoewel in 1960 slechts zeven

landen tezamen 93 pCt. van de export afnamen. Dè percen-

. 788

1

16-8-1961

TABEL
5.

Exportcljfers over 1950, 1955 en 1960

Tuinbouw-
Snijbloemen Bloemkw.-
lndexcijfera
omZetten
produkten
planten
detailhandel

1

xf.l
1′
in DCt
xf.1
in pCt.
xf.1
in pCt.
J.
n bloemen
en planten
1

mln.
mln.

mln,

inNed.

1950 394
100
15,7
100
3,2
1

100 100
1955
1

625
1

159
33,7
1

215
5,3
1

166
149
1960
1

945

1

240
54,7
1

348
12,3
385 212

Bron:
Tuinbouwgids, diverse jaargangen.
Publikaties E.I.M.

tages voor de diverse landen, ingedeeld naar,,de Zes” en

,,de Zeven”, geven het volgende beeld:

TABEL 6

1

1950
1955
1

1960

Snijbloemen:

(in procenten)
EEG-landen

……………
68

55

62
De ,,Zeven”

…………….

28

43

36
Overige landen

4

2

2
100 100
‘100
Bloomkwekerujplanten:
67
70
75
EEG-landen

……………
14
22 20
De

Zeven”

…………….
Overige landen
19
8
5

100

100

1

lOO

Bron:
Jaarverslagen Produktschap voor Siergewassen.

Het prijspeil.

Het is moeilijk een indruk te geven van het prijsniveau

van bloemen en planten in de periode 1950/1960 omdat de
produkten zeer heterogeen zijn (grote verscheidenheid van

geslachten, variëteiten, leeftijden, kwaliteiten enz.). Boven-

dien veroorzaakt het groeiseizoen bij veel artikelen een groot

verschil in aanvoer in de diverse jaargetijden. Perioden met

geringe aanvoer en werking van het zgn. primeur-effect

wisselen af met perioden van hoge produktie, waarbij een

minimumprijsregeling en het doordraaien van onverkochte

produkten voor een bodem in de markt moeten zorgen.

Vanwege de verschillen in omstandigheden per jaargetijde,

vormen de gemiddelde jaarprjzen geen gegeven, waarin

alle marktsituaties duidelijk worden weerspiegeld. Maar

vooral bij een constant seizoenpatroon, welk verschijnsel

bij tal van produkten in de bloemisterij relevant is, kunnen

deze prijzen toch vel als een indicator van het prijsniveau

dienen.

Het verloop van de gemiddelde jaarprijzen van de ver-

schillende produkten in de afgelopen tienjarige period

is uiteraard niet uniform: de Tulpen en de Cyclamen ver

tonen een vrij sterke prijsstijging; Anjers, Freesia’s, Aza-

lea’s en Begonia’s laten een veel geringere stijging zien.

De Anjers vertonen de. laatste jaren, zelfs een dalende

tendens. In de C.B.S.-publikatie ,,Maandstatïstiek van de

landbouw” van junL 1960 zijn de prijsindexcijfers voor

bloemen enplanten opgenomen, berekend voor de periode

1950 t/m 1959 (1953=100) volgens de methode van de

kettingindices van Fisher. Deze cijferreeks toont aan, dat

het prijsniveau voor bloemen en planten, in de jaren 1950

t/m 1.953 schommelde tussen 100 en 106. Van 1953 op 1954

vond een krachtige prijsstijging plaats, waarna tussen 1954
en 1959 het prijsniveau varieerde van 134 tot 141. Over de

gehele tienjarige periode kan men een gemiddelde jaar-

lijkse prijsstijging van ca. 4 pCt. waarnemen. Het. index-

cijfer van de groothandeisprjzen, berekend door het

C.B.S., vertoont in de periode 1948 tot 1959 eveneens een

gemiddelde jâarlïjkse stijging van ca. 4 pCt. (Statistich

Zakboekje
1959,
blz. 133). De
stijging van het prijsniveau

voor bloemen en planten blijkt dus hawveljjks af te wijken

van de ontwikkeling van het algemeen groothandeisprjs-

niveau in de onderzochte periode.

Enkele bedrijfseconomische facetten.

De brutoopbrengsten per m
2
beteelde oppervlakte

kunnen bij een maar zeer geleidelijk stijgend (soms zelfs

dalend) prijspeil van de eindprodukten slechts noemens-

waardige verbetering ondergaan, irfdien de kwantitatieve

opbrengsten
stijgen.
Door selectie van produktievere

variëteiten, keuring van voortplantingsmateriaal, betere

ziektebestrjding enz. zijn op dit punt ongetwijfeld suc-

cessen geboekt.

Tegenover de stijging van de bruto-opbrengsten staat

een
prijsstijging
van vrijwel alle kostencomponenten, met

name van de arbeidslonen en sociale lasten, brandstofkos-

ten en kosten vân de duurzame produktiemiddelen. De

prijsstijgingen van de verschillende kosterisoorten variëren

tussen ca. 13 en ca. 90 pCt., waarbij vooral de stijging van

de loonkosten zeer sterk was. Automatisering resp. mecha-

nisering van de verwarming, het watergeven, de onkruid-

bestrijding enz. zijn dan ook aan de orde van de dag.

Uiteraard brengt de financiering van deze investeringen

dc nodige problemen mee,
daar per manjaar arbeidsbezel-
ring gemiddeld in alle bedrjifstypen op een investering van

j:
29.000 gerekend moet worden (L. -E.I.
-rapport, no. 351,

blz.
5).

De rentabiliteit van de bloementeeltbedrijven in het

centrum Aalsmeer is sinds 1951 door het L.-E.I. onder-

zocht. In dit aanvangsjaar bleek de rentabiliteit van het

gemiddelde bedrijf ongunstig: de bruto-opbrengsten waren

91 pCt. van de bedrijfskosten. Onmiddellijk daarna heeft’

zich een krachtige verbetering vad de rentabiliteit gemani-

festeerd; de laatste jaren bedragen de bruto-bedrijfsop-

brengsten 120 â 130 pCt. van de kosten (verg. rentabili-

teitsrapporten L.-E.I. in diverse jaren). Realiseert men

zich de sterke stijging van de prijzen der produktiemiddelen

en de, over het geheel genomen, veel geringere stijging van

de prijzen der eindprodukten, dan komt men tot de con-

clusie, dat
de rentabiliteits verbetering voornameljjk dient

te worden toegeschreven aan verbetering van de kwantitatieve

verhoudingen,
zoals grotere aantallen bloemen per m
2
en

arbeidbesparende cultuurmaatregelen.

Samenvatting en conclusies.

* Ondanks een gestadige uitbreiding vormt het areaal

staand glas in de bloementeelt niet meer dan 11 pCt. van

de totale oppervlakte staand glas in ons land.

• Produktiewaarde, export en omzetten in de detail-

handel vertoonden een toename, die de economische groei

van de bloementeelt in de onderzochte, periode manifes-

teren.

• Samenstelling en herkomst van de produktie geven

belangrijke verschuivingen te zien; het seizoenpatroon

vertoont,
,
enkele uitzonderingen daargelaten, een grote

mate van starheid.

• De in bovenstaande drie punten aangeduide veran-

deringen zijn tot stand gekomen bij een prijspeil voor de

groothandel dat een gemiddelde stijging van ca. 4 pCt.

per jaar te zien geeft. Deze stijging ziet men ook bij het

algemeen groothandelsprijsniveau.
o
Verbetering van de produktiviteit heeft de aanzienlijke

prijsstijgingen bij verschillende kostencomponenten zo-
danig opgevangen, dat een aanmerkelijke rentabiliteits-

verbetering in de onderzochte periode is opgetreden.

• In verband met de grote investeringen in de bloemen-

teelt is het vaak moeilijk pm aan de normen voor een ge-

zonde financiering te
,
blijven voldoen.

Aalsmeer.

J. P. K.&PTETJN DEN BOUWMEESTER.

16-8-1961

.

789

[BEDRIJFSECONOMISCHE NOTITIES
1

Concentratie van ondernemingen (II)

Na in het vorige artikel
1)
aandacht te hebben geschon-

ken aan de concentraties in de industriële sector, wil ik

in het onderstaande de concentraties op het gebied van de

(overzeese) handel en cultures en die in de banksector de

revue laten passeren.

(Overzeese) handel en
cultures

mei 1958
N.V. Verenigde Dell Maatschappijen

Het Dei-concem is een interessant voorbeeld van her-

oriëntering, gepaard gaande mèt concentratie op eigen
kracht. Volgens een bericht van 1953 werd door de N.V.

Dcli Maatschappij, die haar naam veranderde in NV.

Verenigde Dcli Maatschappijen, een bod uitgebracht op

de aandelen der Deli Batavia Maatschappij en der Deli
Batavia Rubber Maatschappij, met welke vennootschap-
pen reeds nauw werd samengewerkt. Uit dit bericht, als-

mede uit de mededeling van mei 1958, waarmee de moge-

lijkheid tot verwisseling van aandelen op naam resp.
royeerbare certificaten der N.V. Dcli Maatschappij werd opengesteld, blijkt, dat het concern niet minder dan ruim
f.
50 mln, in de Verenigde Staten heeft belegd, terwijl via

de N.V. Dcli Maatschappij Internationaal nog voor ruim

f. 9 mln. is deelgenomen in ondernemingen in Nederland
en andere Europese landen

juni 1958
1.
‘ N.V.
Internationale Crediet en Handeisvereniging Rotterdam
(Enternatio)
II. Blikman
&
Sartorius N.V., Amsterdam

Vermogen.

Vermogenvanli: per 30 april 1957:
nominaal

f. 1.190.000.

zichtbaar: f. 2.778.000.

nominaal vermogen. Kenmerkend is, dat de overremenle

partner, in tegenstelling tot andere handelsondernèiiingen op hetzelfde gebied;’ relatief ongehavend uit de moeilijke

tijden is gekomen. Zij is kennelijk niet bevreesd zich buiten

haar historische terrein te begeven, hetgeen ook het vol-

gende concentratiegeval aantoont.

december 1960

1. N.V. Internationale qediet
&
Handeisvereniging Rotterdam
(Internatio
11. N.V. Houthandel v/h G. Alberts Lzn.
&
Co. te Middelburg

Vermogen.

Vermogen van
II:
per 31 december 1959:

nominaal: f. 1.890.000.

zichtbaar:
f.
2.697.000.

Aanbcd. –

Contante overneming 130 pCt. De geboden koers ad
1130 pCt. ligt vrij dicht onder het zichtbare vermogen.

Eventuele stille reserves worden dus niet, gehonoreerd. De redendaartoe zal gelegen zijn in het ongunstige rendement.
Men verwacht het dividend over 1960 te moeten passeren.

Opgegeven oorzaak.

Onbevredigend rendement, onvoldoende liquiditeit,
dwingende noodzaak tot nieuwe investeringen, ongunstige

verhouding tussen eigen en vreemd vermogen.

Conclusie.

In de over te nemen onderneming zijn de componenten

eigen vermogen en wellicht ook ,,management” en orga-

nisatie in het minimum. Een bezwaar lijkt, dat het over-
nemende bedrijf in een sector terecht komt, wanrin het
geen ervaring zal hebben.

december 1958

Aanbod.

Aanbiedkoers in contanten
175
pCt. Deze koers was
laag gelet op de intrinsieke waarde, relatief hoog in verband
met het te verwachten maximale dividend van 8 pCt. Er

is dus hier ergens een compromis gevonden. Het benodigde
vermogen (ca. f. 2,1 mln.) is contant aanwezig.

Opgegeven oorzaak.

Stijgende vermogensbehoefte, waaraan door zeiffinan-
ciering slechts gedeeltéljk kon worden voldaan. Deze

behoefte werd veroorzaakt door de beide hoofdtakken van
activiteit (kantoorinstallaties en -machines en machinale
grafische activiteit). De totstandkoming der Euromarkt
zou deze ontwikkeling nog versnellen. Het lag in de be-
doeling het bedrijf
ongewijzigd
voort te zetten.

Conclusie.

Een onderneming met ongebruikte middelen zoekt hier-
voor emplooi in een onderneming die uitbreiding behoeft.
De laatste verwacht echter een dalend’ rendement op het

1)
Zie ,,E.-S.B.” van 9 augustus 1961.

1. Lindeteves
N.V.
11. Jacobson van den Berg & Co., C.V.

Lindeteves N.V., die in .1954 de aandelen der N.V. Nieuw
Afrikaansche Handelsvennootschap verwierf, en die zich

beweegt op het gebied van de overzeese handel, heeft be-
sloten het bedrijf van Jacobson van den Berg & Co., C.V.,
alsmede de aandelen van Jacoberg Overzee N.V., over te
nemen. Omtrent de financiëk situatie van Jacobson van
den Berg & Co. waren, op grond van haar juridische
structuur, geen cijfers bekend, evenmin over de ruilvoet.

N.V. Lindeteves reikte aan de eigenaren der firma f. 3,2
mln, nominaal aan aandelen uit, terwijl overigens betalin-
gen in contanten resp. in rekening-courant plaatsvonden.
Jacobson van den Berg, die in het voormalige Nederlandsch-
Indië, gelijk vrijwel alle handelsvennootschappen en cul-

tures, belangrijke verliezen had geleden, ging tot deze
samenwerking over. Hierdoor werd in vele overzeese landen

combinatie van bepaalde vestigingen mogelijk.
Per 31 augustus
1959
beliep het vermogen van Linde-

teves-Jacoberg N.V. f. 34,5 mln. (nominaal f. 15,807 mln.).
Van het vermogen zal een deel van de boekwaarde van het

vermogen in Indonesië (f. 9,089 mln.) in aftrek dienen te

worden gebracht.

790

.

16-8-1961

s—
‘c

januari 1961
1. N.V. Rubber Cultuur Mij. Amsterdam
II. N.V. Algemene Commerciële Associatie

Vermogen.

Vermogen van 1 hier niet vermeld, omdat de betaling

in contanten geschiedde. Vermogen van II: f. 1,836 mln.

Ruilvoet.

Ruilvoet 180 pCt. in contanten voor de aandelen van 1.

In de N.V. Algemene Commerciële Associatie, tot voor

kort Ainsterdamse Cultüur Associatie, waren sinds 1957

o.a. reeds geconcentreerd de Tiedeman, & Van Kerchem

N.V. en de Michiels Arnold N.V De A.C.A. zal belang-
rijke intérne reserves hebben bezeten, omdat. bij een nomi-
naal geplaatst kapitaal van f. 2,5 mln, en een zichtbaar vermogen van f. 2.836.338 voor het pakket f. 4,5 mln.

werd betaald.

Qpgegeven oorzaak.

De ô’er te nemen vennootschap had een aandelenkapi-

taal van slechts f. 2,5 mln: Zij kôn dus geen belangrijke
zakenrisico’s némen. Overigens moest zij, nâ enkele gun-

stige jaren, rekening houden met krimpende winstmarges.

Conclusie.

De overnemende vennootschap, de N.V. Rubber Cul-
tuur Mij. Amsterdam, had een belangrijk bedrag aan
ongebruikte liquide middelen (zie ook hierna de overname
van N.V. Handel Mij. Güntzel & Schumacher). De over

name bood dus een gunstige gelegenheid tot verbetering
der verhoudingen bij de R.C.A., terwijl men bij de A.C.A.
van mening was, dat activiteit binnen een grotere groep
betekenis had. Daar de transactie in contanten geschiedde,
zijn de aandeelhouders vrij zich desgewenst ter beurze in
aandelen R.C.A. te interesseren.

november 1960
1. N.V. Rubber Cultuuf Mij Amsterdam
11. N.V. Handel Mij. Gflntzel & Schumacher

Vermogen.

Vermogen van 1 hier niet vermeld, omdat de betaling
in contanten geschiedde. Vermogen van II: nominaal

f. 4,050 mln., zichtbaar f. 6,680 mln.

Ruilvoet.

Ruilvoet 200 pCt. in contanten.

Opgegeven oorzaak.

De basis van de vennootschap was na het wegvallen-van
het Indonesische bedrijf te smal geworden en de nieuwe
zaken in Brits Oost-Afrika, Londen en Nederland zijn

teleurstellend gebleken. De R.C.A. had belangstelling voor
de produktenorganisatie der vennootschap.

Conclusie.

Hiervoor kunnen wij ons bepefken tot het vermelde bij
de overname van de N.V. Algemene Commerciële Associa-
tie. Door de beide
transacties
kon de R.C.A: ruim f. 12,5
mln, investeren, te verminderen met de liquide middelen

die in de overgenomen vennootschappen zelf werden aan-getroffen en die vooral bij de A.C.A. belangrijk waren, nl.
per 30 november 1960 f. 1,6 mln. Na deze beide transacties
blijft de positie van de R.C.A. zeer liquide.

januari 1961
1. N.V.
Borneo Sumatra Handel Mij.
II. Adm. Maatschappij Geo Wehry
N.V.

Vermogen.

. .

Zichtbaar- vermogen
1:
na -afschrj ving van de Indoneii-

sche belangen f. 7,059 mln. Zichtbaar vermogen 11: na
afschrijvin van de Indonesische belangen f. 4,348 mln.

Vermogen fusiebalans f. 14,178 mln.

Ruilvoet.

f. 1.000 N.V. Borsumij.: f. 1.000 Adm. Mij. Geo Wehry

N.V.

Opgegeven oorzaak.

Door beide vennootschappen, diè haar oorspronkelijk
werkterrein voornamelijk in onze voormalige overzeese

gebiedsdelen hadden, zijn grote verliezen geleden, terwijl

verder grote bedragen nodig zijn voor volledige reservering

ten behéeve van de Indonesische belangen.

Conclusie.

In feite is hier sprake van een grondige financiële reor-

ganisatie. De reserve ,,Voorziening bijzondere risico’s” is

in hoofdzaak ontstaan door opwaardering in de fusie-
balans van de vaste eigendommen in Nederland. Of deze

concentratie van nige betekenis zal zijn, zal afhangen van

de omstandigheid, of het sterk verkleinde nominaal ver-
mogen (van ca. f. 29 mln, tot f. 11,7 mln.) rendabel zal

blijken. Er resteert nog een belangrijke obligatie- en bank-

schuld. De nieuwe verhoudingen zijn overigens de oude
gecorrigeerd door amortisatie der Indonesische belangen.

Banksector

juni 1959
1.. Fa. Pierson, Heidring & Pierson
II.
N.V.
Bankierskantoor, Furnée
&
Co.

Vermogen.

De cijfers van de overnemende partner zijn uiteraard
niet bekend, terwijl het desbetreffende bericht de gegevens
van het Bankierskantoor Furnée & Co. evenmin vermeldt.
Naar men mij mededeelde gaat het hier om een vennoot-
schap met een aandelenkapitaal (geplaatst) van f. 500.000
nominaal. De uitkeringen waren steeds van bescheiden
aard.

Aanbod.

Aanbod 150 pCt. in contanten.

Opgegeven oorzaak.

Men heeft zich sedert geruime tijd erover beraden, hoe
men de zaken der vennootschap verder zou kunnen ont-
plooien en de clientèle de best mogelijke service zou

kunnen bieden ,,gelet op de steeds verder gaande specia-
lisatie van het bankbedrijf”. Samenwerking in groter
verband is gewenst.

Conclusie.

Een interessant voorbeeld van samenwerking, waarbij
een naamloze vennootschap (van kleine omvang) door een groot privé banlcierskantcior wordt overgenomen.
Kennelijk is hier de op de balans onzichtbare factor
leiding en Organisatie in het ,,minimum” geraakt en maakte
de exclusieve aard der clientèle aanleunen tegen een ge-
renommeerd bankierskantoor gewenst. Het bedrijf als
zodanig zou zelfstandig blijven bestaan, hetgeen uiteraard
een juridisch opgaan in de overnemende partner nog niet
behoeft uit te sluiten.

september 1959
1. Groninger Industrieele Credietbank
N.V.
11. Haagsche Bank voor Handel
&
Crediet (H.A.B.A.)

Vermogen.

Vermogen. 1: per 1januari1959 f.
2,475
mln.
nominaal

f. 2

mln.
Vermogen II: per 1januari 1959 f. 1,062 mln.

16-8-196 1

791

.Ruilvoet.

f. 3.000 aandelen H.A.B.A. tegen f. 2.000 Groninger

Industrieele Credietbank. Het geplaatste aandelenkapitaal
van de laatste werd hierdoor, na afronding, met
f.
750.000

uitgebreid.

Opgegeven oorzaak.

Ten gevolge van de zich belangrijk beneden pari bewe-

gende koers der aandelen en obligaties was de H.A.B.A.

niet in staat in voldoende mate nieuwe middelen voor ex-
pansie aan te trekken. De Groninger industrieele Crediet-

bank is bereid gevonden de helpende hand te. bieden.

Conclusie.

De bedrijfsomvang van de H.A.B.A. was kennelijk on-
voldoende voor een réndabele exploitatie. De concentratie
bood mogelijkheden voor een gunstiger bedrijfsverhouding.

april 1960
1. Nederlandse Overzee Bank N.V.
II. Nedescobank N.V.

In april 1960 werd bekend gemaakt, dat de Nederlandse

Overzee Bank N.V. te Amsterdam het bedrijf der Nedesco-

bank N.V., in welke instelling de zich in Nederland be-

vindende activa en passiva van de Escomptobank N.V.

(de vroegere N.-I. Escompto Maatschappij N.V.) te Dja-

karta waren ondergebracht, bereid was over te nemen.
Aandelenruil had niet plaats. Het ging hier dus om de over-
gang van rekeningen en waardendepots van die cliënten, die

zulks wensten. Daar de Nedescobank geen cijfers publiceer

de, is de betekenis van deze concentratie voor outsiders
niet te beoordelen. Het zichtbaar vermogen der Nederland-

se Overzee Bank N.V. bedroeg per 30 september 1960 ca.

f.
45
mln.

november 1960
1. Rotterdamsche Bank N.V.
II. Nationale Handelsbank N.V.

Vermogen.

Vermogen 1: per 1 januari 1960 f. 100 mln.

nominaal f. 50 mln.

vermogen 11: per 30 juni 1960 f.
65,2
mln.

nominaal f. 33 mln.

Ruilvoet.

f. 600 Nationale Handelsbank tegen f. 300 Rotterdam-

sche Bank plus f. 400 in contanten.

Opgegeven oorzaak.

Bij de integratie zijn beide instellingen gebaat en zij dient
op gelukkige wijze de belangen van clientèle en personeel.

Conclusie.

Reeds lang werd vermoed, dat er met de Nationale
Handelsbank iets zou gebeuren. Na de usurpatie van het
Indonesische bedrijf was er voor het grote vermogen ken-
nelijk onvoldoende emplooi. Dit uitte zich o.a. in een in-
kriniping der balanscijfers tussen 31 december 1958 en 30
juni 1960. Aangenomen wordt, dat de belangstelling der Rotterdamsche Bank N.V. niet zo zeer is uitgegaan naar
het binnenlandse bedrijf – blijkens de balanscijfers kan

dit voor deze instelling nauwelijks interessant zijn geweest
-, maar dat eerder de deelneming ad nominaal Can.
$ 2.968.000 (f. 11.278.000) in ,,The Mercantile Bank of
Canada” voor de Rotterdamsche Bank attractief is ge-
weest, alsmede de nog bestaande kantoren in het Verre

Oosten (Japan, india en Malakka).

De op het eerste gezicht nogal dorre opsomming van de

concentraties in het bedrijfsleven in ons land gedurende

de laatste twee
it
drie jaren, biedt bij nadere overweging

een boeiend beeld van groei en van inkrimping. Onder de

ondernemingen; die in andere zijn 6pgegaan, komen illus-

tere namen voor. Een belangrijk deel der concentraties

is veroorzaakt door de noodzaak tot heroriëntering ‘van

ondernemingen, die haar werkterrein hadden in onze

gebiedsdelen in het Verre Oosten. Hierbij valt het op, dat

de Hollandse koopmansgeest er ook onder deze hachelijke

omstandigheden niet zelden in slaagde om eigen vermogen

veilig te stellen en een nieuw arbeidsveld te vindèn. Anderen
hebben kennelijk de bakens te laat verzet en dé strijd moeten

opgeven.

• Van geheel andere aard is de concentratiebeweging in

ons eigen land, voornamelijk in de industrie en met name

in de chemische sector, in de textiel en in de metaalbewer-
king. Hier heeft men zich willen wapenen tegen mogelijke

minder gunstige invloeden, die van de Europese integratie

zouden kunnen uitgaan. Grotere bedrijfseenheden met

ruime potentiële middelen voor uitbreiding van bedrijfs-

apparatuur en speurwerk zijn door samenwerking tot stand

gekomen. Deze bedrijfseenheden zijn, in geld gemeten,

voor Nederlandse begrippen van bepaald spectaculaire

omvang geworden.

De vraag, of de concentratiebeweging, waartoe de Euro-
pese integratie enerzijds en de uitzichtloze situatie in Indo-

nesië anderzijds de impuls hebben gegeven, nog in belang-

rijke mate voortgang zal vinden, kan uiteraard niet worden

beantwoord. Potentiële partners zijn er genoeg, maar de

bekende eigenschappen van ,,niet over één nacht ijs gaan”

en ,,de kat uit de boom kijken” kunnen op het tempo rem-

mend werken.

Amsterdam.

H. H. M. FOPPE.

Geidmarkt.

De uitspraak ,,before obtaining certainty. we must

often be satisfied with a more or less plausible guess”

(G. Polya in ,,How to solve it”) is ook op het volgende
toepasselijk. Op de dag nl. waarop deze kroniek gepu-
bliceerd wordt zal de weekstaat van De Nederlandsche Bank per 14 augustus zijn gepubliceerd. Deze zal, naar

alle waarschijnlijkheid, enige spectaculaire mutaties te
zien geven. Men kan een grote stijging van de goud-
voorraad verwachten, een sterkere daling van de devie-
zenvoorraad en een forse stijging van de openmarkt-
portefeuille (schatkistpapier door de Bank gekocht). De

conclusie, dat deze mutaties niet alleen met elkaar, doch
tevens met de betalingsbalansmoeilijkheden van Groot-
Brittannië verband houden, ligt niet zo aanstonds voor

de hand. Van het grote krediet ad S 2 nird. dat dit
land van het I.M.F. zal krijgen zal ca. f. 435 mln, in
guldens beschikbaar worden gesteld. Het I.M.F. heeft
deze guldens van de Staat gekregen: voor 1/3 tegen
betaling in goud en voor 2/3 door verzilvering van het

destijds als deelneming van ons land ontvangen schat-

kistpapier.
Van deze operatie heeft de Schatkist per saldo echter
weinig gemerkt, omdat het ontvangen goud werd door

verkocht aan De Nederlandsche Bank, die zich boven-
dien bereid verklaarde een gelijk bedrag aan schatkist-
papier in portefeuille te nemen als door het I.M.F. ter

verzilvering werd aangeboden. Het zal interessant zijn
te zien in welke mate De Nederlandsche Bank met deze openmarktportefeuille de geldmarkt zal gaan draineren.

Deze wordt nog voortdurend.ruimer. Daggeld is over

vloedig beschikbaar, doch dit heeft ondanks een geringe
vraag geen invloed op de hoogte van het tarief, dat reeds

maandènlang
3/4
pCt. bedraagt. Op de discontomarkt
gaat wel iets om, waarbij klaarblijkelijk verschil van
inzicht in de rente-ontwikkeling een rol speelt. Langer-
lopend papiër worat in kortere termijnen geruild en om-

gekeerd. –

792 –

16-8-1961

Wat betekent

execu

door de

Kas-Associa,

Aanwijzliig van de Kas-
Associatie als executeur-
testamentair verzekert een
boedelbehandeling in abso-
lute onpartijdigheid (in
samenwerking met uw
notaris) door een instelling,
ervaren in vermogensbeheer
en beschikkende over des-
kundigen op het gebied
van erfrecht.

S-ASSOCIATIE
1
,
1

spuistraat
172
amsterdam

t

-t

In de eerste week van augustus daalde het bedrag aan
uitstaande schatkistbiljetten slechts met f. 18 mln.; de

veel grotere daling door vervallen papier werd dus blijk-

baar in belangrijke mate doQr nieuwe plaatsing gecom-

penseerd. Op de weekstaat per 7 augustus van De Ne-

derlandsche Bank nam het tegoed van het Rijk per

saldo toe, mede dank zij belastingontvangsten, die in

de tweede helft van het jaar doorgaans ruimer plegen
te zijn dan in het eerste semester. In het eerste half-

jaar 1961 waren de niet-kohierbelastingen hoger dan

de herziene raming; de .kohierbelastingen waren, mo-
gelijk door achterstand in de inning, lager.

De weekstaat per 7 augustus liet – overeenkomstig

de verwachting – een sterke daling van de bank-

biljettencirculatie zien, ni. met f. 170 mln. Daar boven-
dien de goud- en deviezenvoorraad enigszins toenam,
stegen de saldi van de banken tot ruim f. 200 mln.

boven de voor de lopende periode verplichte kasreserve.

koers regeerde overigens weinig, de verborgen ver-leiders op het gebied van koersvorming hadden hun

werk blijkbaar reeds gedaan. Na de reeds eerder gepu-
bliceerde teleurstellende A;K.U.-cijfers en de gunstige

Hoogovens-resultaten is thans nog het wachten op de
halfjaarcijfers van Koninklijke Olie en Philips. Buiten

deze 6 zijn er in ons land nog geen andere die de status

van ,,international” zoeken, waarvoor vooral de inter-
nationale verhandelbaarheid criterium is.

Ook wat de berichtgeving betreft blijven de ,,interna-

tionals” in een uitzonderingspositie. Van de ,,lokalen”

publiceren alleen de Amsterdamsche Bank en Indola
tot dusverre halfjaarcijfers. Menen alle overige onder-

nemingen, dat dergelijke publicaties weinig nut hebben
en tot het terrein der ,,waste makers” behoren of is het

de in Europa zo beruchte en – gezien de Amerikaanse
ervaringen waarschijnlijk weinig zinvölle – publikatie-

vrees, de wanhoop van beleggingsanalisten, die thans
bij vele maatschappijen een gunstige winscapaciteit
vaak slechts kunnen vermoeden. Een publikatievrees ook,
Kapitaalmarkt.

Afhankelijkheid van het

b’uitenlahd moge in vele op-

zichten onaantrekkelijk zijn,

het op eigen wieken drijven

heeft echter ook niet altijd
prettige kanten. Op de effec-
tenbeurs bijv. is de binnen-
landse vraag reeds lang

enigszins terughoudend en

als, zoals de laatste tijd nog-
al eens voorkomt, ook het
buitenland eens verstek laat
gaah, behoeft er voor een
koersdaling slechts weinig te
gebeuren. Zo’n gebeurtenis
was in de verslagweek o.a.
het nieuwe Russische succes
met een bemande aardsatel-
liet, een gebeurtenis die op
het meestal toch wel gevoe-
lige Wall Street veel minder
indruk maakte dan in Am-
stedam.

Voor de aandeelhouder is
trouwens het luchtruim toch
al weinig bemoedigend: tal-
loze Amerikaanse en Euro-
pese luchtvaartmaatschap-

pijen hebben slechte finan-
ciële resultaten over het
eerste halfjaar 1961 gemeld.
Helaas vormde de K.L.M.

been gunstige uitzondering.
De afschrijvingen werden
niet verdiend, per, saldo re-

sulteerde, overeenkomstig
de door de directie reeds ge-
dane waarschuwingen, een
verlies. De omvang ad f. 37
mln. was echter meer dan
ter beurze werd verwacht.

Een andere ,,international”,
Unilever, deed het met een
netto concernwinst over het
eerste halfjaar van f. 273

mln. beter, al lag dit cijfer
beneden dat van de over-

eenkomstige periode van
1960; ten opzichte van de on-
gunstige tweede helft van vo-
rig jaar was er evenwel een
duidelijke verbetering. Ten
opzichte van beide vergelij-
kingsperioden deed de NV.-
tak het beter dan Ltd. De

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

Gecombineerde Maandstaat op 31juli1961

Kas, Kassiers en Dag-
Kapital
.

.

.

.

.

.

.

.

.
f
55.000.000,-
geldleningen

. .
/

126.034.549,86
Reserve

.

.

.

.

.

.

.

.


40.000.000, —
Nederlands

.
Deposito’s

op Termijn,,
623.218.679,33
Schatkistpapier

395.600.000,—
Crediteuren

.

.

.

.

.

.


797.936.462,04
Ander

O’erheidspapier

101.868.659,20
Geaccepteerde Wissels
2.031.134,57
Wissels

…………

20.536.730,28
Door Derden
Bankiers in Binnen- en
Geaccepteerd
. .
1.747.460,13
Buitenland……168.921.058,03
Overlopende

Saldi en
Effecten, Syndicaten en Andere Rekeningen,,
64.450.518,17
Waarden…….77.818.903,57
Prolongatie

en Voor-
schotten regen Effecten,,

53.046.364,73
Debiteuren

………628.445.618,46
Deelnemingen
(mcl


Voorschotten).

.,,

7.112.370,11
Gebouwen………….

5.000.000,—
_______________

f1.584.384.254,24
.

/
1.584.384.254,24

16-8-1961

793

Indexcjjfers aandelen.
29 dec.
(1953

100)
1960

Algemeen

………………
395
Intern, concerns

………….
564
Industrie
………………..
329
Scheepvaart

……………..
176
Banken

………………..
220
Handel enz .

…………….
149

Bron:
A.N.P.-C.B.S., Prijscourant.

Aandelenkoersen.

Kon. Petroleum
………….
f. 123,10
Philips GB. …………….. 1.l83’/
Unilever

……………….
785
Hoogovens, n.r.c . ………..

789
A.K.0 .

………………..

486
Kon. Ned. Zoutind., n.r.c . …. 1.035
Zwanenberg-Organon
……..
870
Rotterd. Droogdok
……….
467
Robeco
…………………
f. 237
Amsterd. Bank
…………..
392

New York.

Ii. en L.

4 aug. 11 aug.
1961

1961

1961

484-383

411

404
677 – 528

565

553
437 —331

378

369
223— 174

182

186
251 —218

235

242
185 – 150

165

162

f. 119,90f.115,0

1.012

1.0035

764

758f

956

9234

409

3934

1.150

1.136

1.074

1.030

553

547
f.245,50 f.245

3745

384

Dow Jones Industrials
…….
616

723 – 610

721

723

Rentestand.

Langl: staatsobl. a)
………..
4,20

4,03

4,05
Aand.: internationalen a)

2,80

.

3,09
lokalen a)

……….
3,38

.

3,54
Disconto driemaands schatkist-
papier

……………….
1,50

I8

‘/

a) Bron:
Veertiendaags beursoverzicht Amsterdamsche Bank.

R. L. B0ISSEvAIN.

Debet

die bijv. door het wegstoppen van reserveringen onder

de afschrijvingen, het – vanuit het standpunt der aan-

deelhouders gezien – noodzakelijk maakt naast de

nettowinst ook het bedrijfseconomisch wellicht niet

geheel onaanvechtbare begrip ,,cash flow” te hanteren,

dus de winst na belastingen doch v66r afschrijvingen.

Aan de daling in Amsterdam van de afgelopen week

wisten de aandelen

van banken en scheepvaartmaat-

schappijen zich te• onttrekken. Laatstgenoemden waar-

schijnlijk op grond van berichten over iets aantrekkende

vrachtprijzen in de wilde vaart. Maar daarmee zijn de

moeilijkheden voor de scheepvaart nog niet verdwenen,

zoals bijv. vlagdiscriminatie (door o.a. de Verenigde

Staten), goedkope vlaggen, staats- en prestigevloten en

de nog altijd aanwezige surplustonnage.

T.a.v. aandelen Nederlandsche Grondbriefbank deed
zich het voor ons land doorgaans minder frequente

verschijnsel der ,,take-over-bids” voor. Na een koers
van 267 werd op alle aandelen een bod uitgebracht

van 300, enige dagen later gevolgd door een bod van

een ander groep van 400. Machtsstrijd of ,,hidden

treasures”?

VOOR

POSTBUS 114

S.K.S.
VERTALINGEN
AMSTERDAM

HOLLANDSCHE SOCIETEIT

VAN LEVENSVERZEKERINGEN N.V..
….meer dan anderhalve

Herengracht 475, Asterdam-C. tel. 221322

Hoofdkantoor Nederland.:

m

/ eeuw levensverzekering
Head Office Canada:
1130 Bay Street, Toronto 5

Kas, kassiers en
daggeld leningen
Ned. schatkistpapier Ander overheidspapier
Wissels
Bankiérs in binnen- en
buitenland
Effecten en Syndicaten
Prolongatiën en voorschotten
tegen effecten

Debiteureri
Deelnemingen
(mcl. voorschotten)
Gebouwen, safe-inrichtingen

en inventarissen

Credit

Kapitaal
Reservefonds
3 pCt. Deposito-obligatiën
per 1962 en Leningen Maat-
schappij voor Middellang
Crediet Deposito’s op termijn Crediteuren
Geaccepteerde wissels
Overlopende saldi en
andere rekeningen

90

90

54

59.

86

112

571

596

1.494
1.778

39

34

79

83

2.413
12.752

Geconsolideerde maandstaat

per 31 juli 1961

in millioenen guldens

jaar

31 jufli

jaar

31juli
geleden
1961

geleden 1961

148

222

566
692

88

32

131


45

386
288

37

87

93

111

941
1.235

23

40

P.M.
P.M.

2.413
12.752


AMSTERDAMSCHEBANK

794

.

16-8-1961

VERZEKERINGEN VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
WET RISICO

vereniging voor verekering op onderlinge grondslag ten be-
hoeve van haar leden tegen risico’s van:

w.a.-schade in de bedrijfsuitoefening aan derden toegebracht

schade aan eigen motorrijtuigen en door deze aan derden
toegebracht, w.a. dékking voor alle motorrjtuigen f. 500.000.-
per gebeurtenis

schade aan inzittenden van de eigen automobielen tengevolge
van een ongeval

Aantrekkelijke tarieven en verzekeringsvoorwaarden. De
be-

sparing op de premie komt geheel ten bate van de leden.
Naheffingen hebben nimmer plaats gehad. Goede service ge-
waarborgd. Duizenden grotere en kleinere ondernemingen,
publiekrechtelijke lichamen en instellingen sloten zich reeds aan.
Vraagt u eens inlichtingen. Zij worden u gaarne verstrekt.

Naast
WET-RISICO
kunnen voor uvan belang zijn:

BRAND-RISICO

Brand- en bedrijfsschadeverzekering
voor Industriële en andere objecten.

MOLEST- RISICO

Molest- en stormverzekering.

VERVOER- RISICO

Transportverzekering van goederen-
zendingen in binnen- en buitenland.

PENSIOEN

RISICÖ

Ouderdoms-, weduwen-, wezen- en
invaliditeitsverzekering van werknemers.

DIENSTVERLENING AAN HET BEDRIJFSLEVEN

VERENIGING VOOR CENTRALE ELEKTRONISCHE

ADMINISTRATIE -C.E.A.

verricht administratieve werkzaamheden voor haar leden met
behulp van elektronische apparatuur als loon-, voorraad-
en
debiteurenadministratie, facturering enz. –

C;3EIXWW3EL_ALAL3ra

313 :: 3HE 30 30
_

BOS EN LOMMERPLANTSOEN 1 AMSTERDAM-W. TEL 134971- POSTBUS 8400

16-8-1961
795

Bij het Bureau Organisatie en Efficiency van het Minis-

terie van Binnenlandse Zaken
is plaats voor een

ECONOOM

voor het geven van
organisatorische adviezen.
Doctoraal

examen economie vereist. Voor voortgezette opleiding

tot organisatiedeskundige wordt in dienstverband zorg
gedragen.

Leeftijd tot 40
jaar.
Salariëring afhankelijk van ervaring.

Eigenhandig geschreven sollicitaties onder nr.
6725/7
188
(in linkerbovenhoek brief en env.) aan Bureau Personeels-

voorziening van de Rijksoverheid, Prins Mauritslaan 1,

‘s-Gravenhage.

De Directeur van de Akker.
en Weidebouw van het
Ministerie van Landbouw en Visserij,
le v. d. Bosch-straat 4 te ‘s-Gravenhage, vraagt voor de inspectie
Economische Aangelegenheden ter standplaats ‘s-Graven
hage

een landbouwkundig ingenieur

(Studierichting: Landbouw-economie)
of

een doctorandus
in de ecönomie

(vertrouwd met agrarische vraagstukken)

Bezoldiging afhankelijk van tijdstip van afstuderen, leef-tijd en ervaring, van
f
644,— –
f
1280,— p.m.

Soil. uitsluitend schriftelijk té richten aan de directeur
voornoemd.

Sluit uw verzekering bij de

Algemeene Friesche Levensverzekering..Maatschappij

VEREENIG1NG VAN LEVENSVERZEKERING EN LIJFRENTE

,,De Groot-Noordhollandsche van 1845″

Algemeene Friesche Brandverzekering-Maatschappij N.V.

LEEUWARDEN, BURMANIAHUIS

AMSTERDAM, VAN BRIENENHUIS

ROTI’ERDAM – DEN HAAG – UTRECHT – GRONINGEN – IIENGELO – HAARLEM

796

16-8-1961

Auteur