Ga direct naar de content

Jrg. 42, editie 2069

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 20 1957

t

t
,

Economis
C

h

mStatististhe

• ‘ Berichten

Kalmerende middelen

Prof. Mr.

J.G. Koopmans

De 25 pCt. huurverhoging en haar

0

ontoereikende motivering

*

.

Dr. F. W. C. Blom

Begii van een nieuw tijdvak

t

Dr. W.L» Valk

,

Een halye eeuw werk

.

*

/

C. Verriiey

t

De wereldscheepsbouw in 1956

UITGAVE VAN
HET NEDERLANDSCH ECON’OMISCH INSTITUUT
t

.

.

42e JAARGANG

No.2069

WOENSDAG 20 FEBRUARI 1957

.

.

,

‘.

1′

Aan bezoekers worden op schriftelijk verzoek

alle benodigde inlichtingen’ gratis toegezonden

door de

0FF. HOLLAND-DIENST
der
JAARBEURS

Amsterdam-C, Keizersgracht
796

Tel. 65939-65750

R. Meés &Zoonen

Bankiers en

Assurantie-makelaars’

Rotterdam

Amsterdam

‘s-Graven bage

Delft

Schiedam- Vlaardingen

Albiasserdam

Adviezen inzake

levensverzekeringen

en pensioencontracten

Scheepshyoth?bnk
1

Ypo

UITGIFTE
van

s

f5.000.000,— 5 PCt. lO-jarige

PANDBRIEVEN SERIE A

Aflossing, aanvangeside 1 juli 163, in S gelijke jaar-
lijkse termijnen. Vervroegde aflossing niet toegestaan.

5

De ondergetekenden delen mede, dat de inschrijving
op bovengenoemde uitgifte zal zijn opengesteld op


DINSDAG 26 FEBRUARI 1957,

van des voormiddags 9 tot des namiddags 4 uur,
bij hun kantoren te Rotterdam, Amsterdam en
‘s-Gravenhage, voorzover aldaar gevestigd,
tot de koers van

.99 pCt.

Prospectussen en inschrijvingsbiljetten. alsmede, in beperkt
‘ aantal, jaarverslagen over
1956,
zijn hij de inschrijvingskan.
toren verkrijgbaar.

/

ROTTERDAMSCHE BANK N.V.

R. MEES
&
ZOONEN

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

Uitgave van het Nederlandsch Economisch Instituut

Adres voor
Nederland:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam- W.
Telefoon redactie: K 1800-52939. Administratie: K 1800-
38040. Giro 8408.

Bankiers:
R. Mees en Zoonen, Rotterdam. Banque de Corn-
merce, 6, Place Royale,’Brussel, postchejue-rekening 260.34.

Redaclie-adres voor België:
Dr. J. Geluck, Zwijnaardse Steen-

weg 357, Gent.

Abonnementen:
Pieter de Hoochweg 120, Rotterdam-W.

Abonnementsprijs:
franco
per post, voor Nederland en de
Overzeese Rijksdelen (per zeepost)
f.
29,—, overige landen
f.
31,— per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per ultimo van hei
kalenderjaar.
Losse nummers
75
ct.
Speciale nummers f.
2.

Aangetekende stukken
in Nederland aan het B(jkantoor
Westzeedijk, Rotterdam- W.

Advertenties.
Alle correspondentie betreffende – advertenties
te richten aan de N. V. Koninklijke Nederl. Boekdrukkerj H.A.M. Roelants, Lange Haven 141, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 1
of
3).

Advertentie-tarief
f
0,30 per mm. Contract-tarieven op aan-
vraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten” /. 0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt
zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van
redenen te weigeren.

.

El
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

•v’_

143

Kal.merende middelen

De toestand van ‘s lands economie kan worden ver-

geleken met die van een gezond man – wij gébruiken het

beeld op gezag van de Minister van Financiën -, die een te

grote levendigheid aan de dag heeft gelegd en daardoor

uit zijn evenwicht is geraakt. De onevenwichtigheid open-

baart zich in een aanzienlijke achteruitgâng der betalings-

balanspositie en spanningen op,de kapitaal- en de arbeids-

markt. Na consult te hebben aangevraagd bij de Sociaal-

Economische Raad hebben degenen, die voor ‘s lands

welzijn de directe verantwoordelijkheid dragen, kalmerendë

middelen voorgeschreven, die naar zij hopen op korte

termijn het evenwicht zullen herstellen.

De, moeilijk leesbare, receptuur is neergelegd in de

Nota inzake de besteditigen. Hierin wordt o.a. gesteld,

dat de doseiing, ondanks het feit dat de toestand ongun-

stiger bleek te zijn dan de S.-E.R. destijds meende, nog

niet zwaarder is dan die welke de Raad had voorgeschreven.

De Regering heeft nI. overwogen, dat al te rigoureuze
iiaatregelen tot ongewenste Ischokken zouden kunnen

leiden; dat mogelijk een gunstiger gevolg voor de be-

talingsbalans dan de verbetering niet f. 350 mln., die de
S.-E,R. vrn zijn f. 700 mln.-programma verwachtte, zal

optreden en dat, zegt de nota, het ongunstiger beeld voor

1956 wellicht mede kan zijn veroorzaakt door extra voor-

raadvorming.

De besteding’snota is, mede door het feit dat hierin

tevens de maatregelen zijn verwerkt die beogen een in-

komensoverdracht van het niet-agrarische naar het agra-

rische deel onzer bevolking tot stand te brengen, een

uitvoerig stuk geworden. In yerband hiermede en met het

oog op de omstandigheid, dat de

redactie het voornemen

koestert de diverseaspecten dezer nota in haar kolommen

te doen belichten, willen wij hier volstaan niet een globale

indicatie te geven van het totale bedrag, dat met de voor-

gestelde bestedingsbeperkingsmaatregelen is gemoeid. Hier-

bij dient te worden bedacht dat het effect der landbouw

maatregelen, als zijnde een inkomensoverdracht, uiteraard

buiten beschouwing is gelaten en dat de gegeven cijfers

gedeeltelijk berusten op een informele raming.

Aan dé hand van tot Uusver gehouden besprekingen

zullen de begrotingsposten der Rijksoverheid mét f. 177

mln, worden verlaagd. Van ‘genoemd bedrag zal in ver-

band met de afschaffing der consumentensubsidies op

suiker en melk f. 43,5 mln. – op jaarbasis f. 75 mln. – en,

door – intrekking der regeiing volgens welke van Rijkswege

kraamgelden worden verstrekt, f. 6 mln, op de particuliere
séctor worden afgewenteld. Ook de verhoging der P.T.T.-

tarieven, die het nadelig saldo van dit bedrijf in 1957 met

f.
19,5
mln, zal verminderen, doch op jaarbasis f. 56 mln.

bedraagt, komt ten laste van laatstgenoemde sector.

Rekening houdend met de genoemde afwentelingen kan

de bijdrage der Rijksoverheid zelve op globaal f. 127

mln. – f. 177 mln. minus f. 49,5 mln. – worden gesteld.

Telt men hierbij het bedrag v’n f. 20 â f. 25 mln., waar-
mede volgens het, voorstel der Regering de gemeenten

hun uitgaven in de consumptieve sfeer zullen verminderen

en de minstens f. 75 mlii., waarmede de gemeentelijke

investeringen zullen moeten worden verlaagd, dan komt –

de bestedingsbeperking der Overheid globaal neer op

f. 227 mln.

De particulierd sector zal, zoals gezegd, door het af-
schaffen der subsidies worden belast met f. 75 mln. op

‘jaarbasis. Hier komt bij een vermeerdering der opbrengsten

uit de belasting op tabaksartikelen en het effect van

nieuwe belastingmaatregelen – totaal ca. f. 60 mln. –

alsmede de verhoging der tarieven van de P.T.T. en andere –

overheidsbedrjven en het bedrag, gemoeid met het in-

trekken der kraamgeld uitkering – in totaal volgens een

uiiuiiiieie en mei geneem op
ue gegevens oer Destealngsnota

gebaseerde raming: f. 140 mln. Ten slotte zullen de op-

schorting der investeringsaftrëk en een verhoging der

vennootschapsbelasting met vier punten op jaarbasis resp.

f. 75 ‘mln, en – f. 100 mln, opleveren, waarvan echter in ‘

beide gevallen f. 50 mln. moet worden gezien in het raam’

der bestedingsbeperkingsniaatregelen,

Als geheel genomen beloopt de bestedingsbeperking

t derhalve op jaarbasis naar schatting rond f. 600 mln. –

Deze dosering aan kalmerende middelen, die de levendig-

heid onzer economie wat moet afremmen, komt overeen

met bijna 2 pCt. der totale binnenlandse bestedingen in
1956.
Bij de beoordeling van dit algemene percentage

• dient evenwel rekening te worden gehouden met het feit,

dat op het niet-agrarische deel onzer bevolking een extra

last komt te rusten als gevolg van de inkomensoverdrachten –

ten gunste van de agrariërs, yoortvloeiend uit de thans

voorgestelde maatregelen enerzijds en een verhoging der•

garantieprjzen van een aantal landbouwproUukten in ver-
band met kostprijsstijgingen over 1956 anderzijds.

Blz.

Kalmerende middelen . …………………..143

De
25
pCt. huurverhoging, en haar ontoereikende

motivering,
door Prof Mr. J. G. Koopmans …..
144.

Begin van een nieuw tijdvak,
door Dr. F. W.
C.
Blom
146

Een halve eeuw werk,
door Dr. W. L. Valk
.
…..
148

Blz.

De werëldscheepsbouw in 1956,
door C. Vermey
151

Surinaamse kanttekeningen, door G. C. A. Mulder,

B. Sc., Ps. D………………………….
154

Aantekening:,

,

,,Diepte”-consumptie in Amerika ………..156

Geld- en kapitaalmarkt,
do’or Drs. J. C. Brezet
158

COMMISSIE VAN REDACTIE: C. van den Berg; Ch. Glasz; L. M. Koyck; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries. Redacteur-Secrétaris: A. de ‘Wit. Adjunct Redacteur-Secretaris:
J.
H. Zoon.
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
P.
Collin; 3.- E. Mertens de Wilmars;
J. van Tichelen; R. Vandeputte; A. Vlerick.

In aansluiting op vorige artikelen in dit weekblad

kritiseert schrijver in deze bijdrage de z.i. te summiere

motivering van het eerste en belangrijkste der drie

onlangs ingediende huurontwerpen. Zijn voornaamste

bezwaar is, dat vrijwel iedere motivering voor de

grootte van het voorgestelde huurverhogingspercentage

ontbreekt, terwijl kwantitatieve gegevens over de ver-

wachte gevolgen van deze maatregel schaars en on-

volledig zijn. Van de uiteenlopende verwachtingen om-

trent de toekomstige , ,evenwichtshuren” wordt alleen

het meest optimistische alternatief in de argumentatie

betrokken. Een aantal geijkte argumenten voor de

huurverhoging wordt in de Memorie van Toelichting

aarzelend en met weinig overtuiging voorgedragen.

Eerst nadat op verschillende punten een latere ophel-

dering zal zijn verstrekt, zal men volgens schrijver

waarlijk van een motivering van het regeringsvoorstel

kunnen spreken;

De 25
pCi0

huurverhoging en haar
ontoereikende
motivering

,,Wie weinig zegt, heeft weinig te verantwoorden”.

Deze omkering van een bekende zegswijze heeft, naar het

schijnt, de Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijver-

heid voor ogen gestaan bij het redigeren van de Memorie

van Toelichting bij het eerste der drie wetsontwerpen

no. 45 80/82, waarmede de nieuwe huurvoorstellen en wat
daarmede verder samenhangt bij de volksvertegenwoordi-

ging aanhangig zijn gemaakt. Het is intussen te hopen,

dat de Kamers bij de schriftelijke eh mondelinge gedachten-

wisseling van de Regering alsnog een uitvoeriger ,,verant-

wQording” van de motieven voor deze ontwerpen zullen

verlangen dan de wel zeer summiere en nauwelijks toe-

reikende, welke in deze Memorie van Toelichting is vervat.

In het voorafgaande nummer van dit
tijdschrift
is het

wetsontwerp no.
4581,
betrekking hebbende op de blok-

kering van een deel der verhoogde huren, reeds aan een

scherpe en m.i. in hoofdtrekken gerechtvaardigde kritiek

onderworpen
1).
In de aanhef van het desbetreffende

artikel heeft de schrijver echter wèl ettelijke goede woorden

over voor de motivering van het ontwerp no. 4580, dat de
huurverhoging zelve tot inhoud heeft, en hij citeert hieruit
verschillende zinsneden zelfs met kennelijke instemming.

Het zijn echter juist deze zinsneden, waarbij ik evenzoveel

kritische kanttekeningen zou willen plaatsen. Ter nadere
motivering hiervan verwijs ik naar mijn uitvoeriger be-

schouwingen onder de titel ,,Waarom 25 pCt. huurver-

hoging ineens?” in ,,E.-S.B.” van 31 oktober en 7 novem-

berji.

De vraag, in de titel van deze vroegere artikelen vervat

– d.w.z. die betreffende de grootte van de noodzakelijk

geachte huurverhoging – wordt ni. in de bedoelde

Memorie van Toelichting slechts zeer ten dele beantwoord.

De passages, die hierop betrekking hebben, geven ten
hoogste een aanduiding voor de reçlenen, waarom het

voorgestelde percentage niet
hoger
is dan
25,
en ook

dit nog slichts zeer ten dele: de gegeven motivering, er op

neerkomend dat de wettelijke huren vooralsnog niet hoger

mogen worden gesteld dan het
laagste
te verwachten

evenwichtspeil ten tijde van het herstel van de vrije markt

– deze laagste schatting bedraagt 240 pCt. van de voor-

1)
Zie het artikel van Drs. A. W. Hermse in ,,E.-S.B.” van
13 dezer, blz. 124 e.v.

oorlogse, d.i. ca. 160 pCt. van de huidige huren – zou

immers ook nog een aanmerkelijk grotere verhoging thans

kunnen rechtvaardigen. De 25 pCt. worden dan ook – op

zichzelf terecht – een ,,eerste etappe” genoemd. Maar

waarom deze etappe niet hoger of lager is, wordt nergens
gezegd! De enige reden is kennelijk, dat de politieke par

tijen het over het
cijfer
van 25 pCt. bij wijze van com-

promis al sinds geruime tijd eens zijn geworden. Dit weet

zo langzamerhand iedereen, ook al zegt de Memorie van

Toelichting het niet openlijk. Maar het wordt dan toch wel

hoog tijd, dat de publieke opinie nu eindelijk ook eens de

zakelijke redenen verneemt – als die er tenminste zijn -,

waarom het percentage nu juist 25 en niet meer of minder

moet bedragen.

De lezer van mijn vorige artikelen zal
begrijpen,
dat ik

persoonlijk deze vraag vooral stel met het accent: waarom

niet minder,
d.w.z.
waarom niet over meer etappes uit

gesmeerd.
Vrijwel het enige in de Memorie van Toelichting,

waarmede ik kan instemmen, is het uitgangspunt, nl.

dat ten tijde van het herstel van de vrije markt het thans

bestaande verschil tussen oude en nieuwe huren moet zijn

opgeheven. Nu vermijdt de Regering weliswaar zorgvuldig

om zich er over uit te laten, wanneer dat tijdstip haars

inziens zal aanbreken, maar de ca. 10 jaren, die ik hier-

voor in mijn vorige artikelen aannam,
lijken
mij, bij ge-

breke van nieuwe gegevens, nog altijd eerder aan de lage

dan aan de hoge kant geschat. Bij een aanmerkelijk
minder

optimistisch uitgangspunt wat betreft de in totaal te

overbruggen afstand dan de hierboven genoemde minimum-

râming van de Regering – ni. mijnerzijds een toekomstig

,,evenwichtsniveau” voor de huren van oude woningen

van 300 pCt. van het vooroorlogse peil, tegenover 240 pCt.

als hierboven vermeld – heb ik in mijn vorige beschou-

wingen aangetoond, dat de gewenste niveilering van oude

en nieuwe huren (behoudens een duurzaam verschil van 50

punten voor mindere kwaliteit, welk cijfer ook in de

Memorie van Toelichting wordt aangehouden) betrekke-

lijk pijnloos te bereiken zou zijn in 10 jaaretappes van 10

pCt. elk, wanneer men de
verhogingsbedragen
gelijkelijk

uitsmeert, en zelfs van ca. 7 pCt. elk, wanneer men het tot

dusver gevolgde systeem van de ,,meetkundige reeks” –

elke volgende verhoging uitgedrukt als een percentage

144

van het laatst bereikte peil – zou
blijven
volgen. De

mogelijkheid van een dergelijk ,,tienjarenplan” als alter-

natief voor het huidige voorstel wordt in de Memorie

van Toelichting zelfs niet genoemd, laat staan dat de voor-

en nadelen hiervan – onder de voordelen valt o,a. te

noemen, dat de verhuurders dan heel wat beter dan thans

zouden weten, waar zij voor de eerstkomende jaren aan

toe zijn! – ter discussie worden gesteld.

Een motivering voor
hogere
percentages per jaar-

etappe dan de destijds door mij genoemde zou intussen

op goede gronden ontleend kunnen worden aan de meer

pessimistische veronderstellingen in de tabel, die door de

Minister wordt gegeven. De ongunstigste raming uit deze
tabel zou ni. zelfs kunnen leiden tot een toekomstig even-

wichtspeil voor de oude woningen van niet minder dan

ca. 450 pCt. van de vooroorlogse huren, d.w.z.
ruim 3
maal
in plaats van (zoals in mijn vorige calculaties) ca. 2

maal het huidige peil. Op grond van de thans gegeven cijfers,

die mij destijds niet bekend waren, ben ik thans wel ge-

neigd een bedrag van
350
è. 400 pCt. van de vooroorlogse

huren, d.w.z. ongeveer 2 1/3 â 2 2/3 maal die van thans,

als meer realistisch aan te nemen dan mijn toenmalige

schatting
2).
Zelfs in dat geval geeft echter een tienjaren-‘

plan met etappes van ca. 10 pCt. volgens de methode van

de meetkundige reeks nôg een bruikbare oplossing.

DeMinister zelf schrikt er intussen kennelijk voor terug,

de consequenties uit deze minder optimistische veronder-

stellingen uit zijn tâbel expressis verbis te trekken. In

plaats daarvan moet de lezer het doen met de zo lang-

zamerhand uit en ter na bekende, maar evenzeer versleten

argumenten over de bezwaren van de ,,kunstmatig” te

lage huren, resp. te grote huurverschillen tussen oude en

nieuwe woningen, welke argumenten echter niet alleen zeer

sunmiier,’maar bovendien voor een belangrijk deel kenne-
lijk zonder veel overtuiging worden voorgedragen, terwijl

zij voorts in het geheel niet worden gekwantificeerd
3).

Wat het rechtvaardigheidsargument tegenover de ver-

Speciaal wat de rentevoet betreft meen ik, dat het te opti-mistisch is om de calculaties voor de nabije toekomst thans nog
op een lager peil dan 4 pCt. per jaar te baseren.
De enige kwantificering betreft het
huidige peil van de op de Overheid drukkende subsidielasten, mâar met hoeveel deze
als gevolg van de 25 pCt, huurverhoging zullen worden vermin-
derd, wordt niet vermeld – nog afgezien van het feit, dat hierbij geen duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen jaarsubsidies
en gekapitaliseerde uitkeringen ineens – terwijl nog minder
wordt ingegaan op de vraag, hoeveel de 2 pCt. loöncompensatie
hiertegenover aan de Overheid als werkgeefster
inl
kosten,
en hoewel er anderzijds in de vorm van ruimer vloeiende be-
lastingbaten meer zal worden ontvangen.

r

– – – – – – – – –

BERICHT

Wij vestigen er de aandacht van onze dona-

1 teurs, leden en abonnees op, dat wij de dona-

fles, contributies en abonnementsgelden 1957

gaarne tegemoet zien op onze girorekening no.

8408 of op onze rekening bij fa. R. Mees en

Zoonen te Rotterdam.

1

NEDERLANDSCE ECONOMISCH’

1

INSTITUUT.

1
1

.

huurders betreft, wordt volstaan met de zinsnede, dat de

huiseigenaar niet bij ,,andere groepen van de bevolking”

mag worden achtergesteld.
Welke
andére groepen hierbij

bedoeld zijn, wordt echter niet vermeld, zodat voor de

kritische lezer zelfs ieder uitgangspunt voor een eigen

poging tot kwantificering ontbreekt
4).
Het argument

van de onbillijkheid van de huurverschillen tussen de

groepen huurders onderling – los van de doelmatigheids-

argunenten – durft de Minister kennelijk zelfs nauwelijks

voor zijn eigen rekening te nemen: men leest ni. alleen

dat deze verschillen als een ongerechtvaardigde verdeling

van lasten ,,worden beschouwd”, maar er staat niet bij

door wie, laat staan dat de mogelijkheid van alternatieve

middelen om deze verschillen op te heffen zelfs maar

wordt genoemd. Verder vinden wij het bekende ,,door-

stromings”argunient, weliswaar met iets meer stelligheid

voorgedragen, maar ook dit geheel ongekwantificeerd, en

dus – zie mijn vorige artikelen – verre van overtuigend

(gegeven de overige weerstanden die, ook afgezien van de

huurverschillen, aan deze doorstroming in de weg staan).

Dan is er nog het algemene argument van de elasticiteit

van de vraag – nl. dat ,,de lage prijzen een relatief te grote

vraag naar de betrokken goederen veroorzaken” —

maar ook dit ongekwantificeerd en, wat meer zegt, voor-

zichtig geclausuleerd met het woord ,,gemeenhjk”. Is

de Minister er zelf wellicht niet zo erg van overtuigd, dat

datgene, wat ,,gemeenlijk” inderdaad opgaat, in het con-

crete geval van de. huidige woningmarkt wellicht zeer

weinig toepasselijk is?

Ten slotte (in de Memorie van Toelichting aan de kop

gaand) het bekende argument van de ,,onderschatting van

het woongenot” en, implicite, de noodzakelijkheid om de

huurders – van oude en nieuwe woningen beide – binnen

afzienbare ‘tijd weer te wennen aan een hoger huur-

budget. Op zichzelf akkoord: maar wederom geen woord

over het feit, dat deze argumentatie logisch zou moeten

leiden tot een huurverhoging
zonder compensatie,
d.w.z.
gewenning aan
minder
uitgaven voor andere behoeften -‘

zeker in een tijd, waarin de leuze ,,bestedingsbeperking”

toch reeds aan de orde van de dag is. Overigens, die com-

pensatie zelve – uiteraard in het wetsontwerp als zodanig

niet voorkomend – schijnt in de Memorie van Toelichting

ook bijna vergeteii te zijn! Het percentage er van wordt

althans niet eens genoemd. Vrijwel aan het eind van het

algemene deel van de Memorie van Toelichting vindt men

het feit van de compensatie zelf echter toch nog even ter-
loops vermeld, ni. als een – in het zinsverband nauwelijks

van veel belang schijnend – onderdeel van het
S.-E,R.-
advies, waaraan de Regering zich op dit punt (evenals met

bëtrekking tot de ingangsdatum van de voorgenomen,

huurverhoging) refereert. Alweer: begrijpelijk, als men

aanneemt dat de neuzen voor het compromis betreffende

het gehele complex van maatregelen al bij voorbaat ge-

teld zijn. Maar zelfs dan ontheft dit mi. de Regering niet

van de plicht om bij de a.s. Kamerdebatten nu eindelijk

eens duidelijk te maken, wat de zin is van een stel maat-

regelen, die enerzijds gemotiveerd
,
zouden
kunnen
worden
door de wens om de huurders hogere reële lasten op te

leggen – hetgeen echter grotendeels tenietgedaan wordt

door de voorgenomen looncompensatie – en anderzijds,

In mijn artikel van 7 november jI. heb ik getracht een ver-
gelijking met de obligatiehouders te maken, met als uitkomst,. dat althans in vergelijking tot deze groep momenteel
niet
van
een achterstand bij de verhuurders kan worden gesproken.

145

Schrijver gaat de ontwikkeling na welke ertoe

geleid heeft, dat in 1956 plotseling een einde is gekomen

aan onze positie van goedkoopte-eiland op het gebied

van lonen en rente. Door de zich in de periode 1951-1955

voltrekkende liberalisering zijn wij een Vrij innig ge-

integreerd deel van de wereldmarkt geworden, waar-
door de draagkracht van ons bedrijfsleven voor loon-

lasten ook door die internationale markt wordt be-

heerst. De stijging van de rentevoet is eveneens een

uitvloeisel van het toegenomen handeisverkeer en van

de toenemende betekenis van onze kapitaalmarkt

voor de internationale bedrijfsfinanciering. Door con-

sumentensubsidies hield men de nominale lonen laag,

doch toen men deze verhoogde handhaafde men de

subsidies. Daardoor komt de kapitaalvorming bij

bedrijfsleven en Overheid in de
knel met als gevolg,
dat beide in meerdere mate een beroep moeten gaan

doen op de zeer beperkte hoeveelheid nieuwe be-

sparingen.
ll

In 1956 is plotseling een einde gekomen aan de uitzonder-

lijke toestand, dat wij een goedkoopte-eiland vormden op

het gebied van lonen en rente. Merkwaardigerwijs is nage-

noeg gelijktijdig met de loonstijging in het voorjaar van 1956

de sinds jaren zeer lage rente op onie geidmarkt snel ge-

stegen; zij bedroeg eerst omstreeks 1 pCt. voor driemaands-

schatkistpapier en liep in korte tijd op tot rond 34 pCt. En

op de kapitaalmarkt steeg de rentevoet voor prima leningen
eveneens binnen een jaar van
31/4 pCt. tot
43/4
pCt.

Wij zijn nog beduusd van al deze snelle stijgingen en

vragen ons natuurlijk af, of deze niet overdreven zijn. Het

is een feit dat zij het evenwicht in onze binnenlandse

economie hebben verstoord, en dat zij in dat opzicht te

betreuren zijn, maar dat is nog geen reden om aan te

nemen, dat dit alles zichzelf in de loop van de toekomst

wel zal redresseren.

Het belangrijkste en blijvende kenmerk van de verande-
ringen in 1956 is te vinden in het resultaat, dat zowel onze

lonen als onze rentestructuur nauwer zijn aangepast aan

het niveau in de omringende landen. Men zou kunnen

zeggen dat ons loon- zowel als ons renteniveau meer

,,gehafmoniseerd” is met het buitenland, om een omineus

modewoord te gebruiken.

De loonontvikkeling in 1956 was kennelijk het gevolg

van de chronische overspanning van de binnenlandse

Begin

van een

ntenw tijdvak

arbeidsmarkt, welke was ontstaan doordat ons grotendeels

voor internationale markten werkende
bedrijfsleven
tot

voortdu’rende uitbreiding was gestimuleerd door de voor-

dien hier te lande geldende relatief lage lonen. Dat was ook

de bedoeling, zolang de werkgelegenheid voor onze groeien-

de bevolking nog te wensen overliet, maar toen ditbelëid

tot het verlangde resultaat van volledige werkgelegenheid

gevoerd had, moest de daarna optredende overspanning

van de arbeidsmarkt de nominale loonvoet (lonen met

bijbehorende sociale lasten) wel omhoog drijven, totdat zij

op internationaal
vergelijkbaar
peil zou zijn aangeland.

Nu heeft zichin de jaren 1951 tot 1955 een zeer vèr-

strekkende liberalisering en intensivering van onze inter-
nationale handel voltrokken. Sinds mensehheugenis heeft

zich nog geen periode voorgedaan als deze, waarin de

internationale goederen- en dienstenuitwisseling zich zo
krachtig kon ontwikkelen onder het gesternte van rust in

de wisselkoersen, internationale samenerking, grotendeels
vrije handel en wereldhoogconjunctuur. In deze jaren is de

relatieve invloed van im- en export op onze economie tot

nagenoeg het maximaal denkbare toegenomén; terwijl voor

de oorlog im- en export elk ongeveer evenveel bedroegen

als een kwart van ons nationaal inkcmen, bedragen zij nu

elk evenveel als ruim de helft.

In de afgelopen jaren zijn de afzetmarkten, zowel de

(vervolg van blz. 145)

door de wens om de verhuurders meer te geven – hetgeen

echter evenzeer voor de helft tenietgedaan wordt door een

blokkering, vooralsnog ,,sine die” – zodat het enige wat

overblijft is (a) een loonronde van 2 pCt. met de daaruit

voortvloeiende lasten voor de bedrijven in het algemeen en

voor de export in het
bijzonder;
(b) een verdere last op dat

deel van de vergeten groèpen, dat niet indirect van de loon-

compensatie medeprofiteert; (c) een (matige) reële ver-

betering voor de huiseigenaren, die men op zichzelf –

beperkt tot de 124 pCt., waarmede hun inkomsten realiter

worden verhoogd – ook door een geringere huur-

verhoging, c.q. zonder looncompensatie, had kunnen

verwezenlijken; (d) wellicht een financiële bate voor de

Overheid, waarvan men het netto (en zelfs het bruto) bedrag

echter moet raden; en ten slotte (ë) een blokkering van

(voorlopig) ruim f.
50
mln, per jaar, die weliswaar op

zichzelf
op dit ogenblik
als defiationaire maatregel heilzaam

kan zij?i, maar die men, als het alleen daarom te doen

was, toch waarlijk ook op eenvoudiger en minder kostbare

wijze langs andere wegen – buy, fiscale – zou hebben

kunnen verwezenlijken. Eerst nadat op deze punten een

duidelijke opheldering zal zijn verstrekt, zal men m.i. waar-

lijk van een ,,motivering” van het thans voorgestelde com-

plex van m4atregelen kunnen spreken.

Amsterdam.

J. G. KOOPMANS.

146

binnen- al buitenlandse, van ons
bedrijfsleven
dan ook

sterk geïnternationaliseerd. Onze binnenlandse markt heeft

niet meer, zoals vroeger, een min of meer achter contingen-

teringen of deviezenrestricties afgezonderd bestaan; zelfs de

invoerrechten zijn voor eendeel verdwenen, namelijk voor

de invder uit België. Wij zijn een vrij innig geïntegreerd dèel

van de wereldmarkt geworden, en dat betekent dat de

draagkracht van ons
bedrijfsleven
voor loonlasten uit-

eindelijk ook door die internationale markt beheerst wordt.
Op het gebied van de lonen zijn de resterende psycholo-

gische •dijkjes, waarachter ons goedkoopte-eiland nog

enigszins stand hield, in het afgelopen jaar bezweken.

De stijging van de rentevoeten in ons land zou men

eveneens kunnen beschouwen als een rechtstreeks uit-

vloeisel van het toegenomen geliberaliseerde internationale

handels- en betalingsverkeer. Het was een vrij onbegrijpelij-

ke situatie dat in ons land de
geidmarkt
zo lang overvloedig

was op een zeer laag renteniveau van ca. 1 pCt. voor kort

overheidspapier, terwijl 100 km verder buiten onze grenzen

de geldmarkt krap en veel duurder was.

Alleen al door het toenemende handels- en diensten-

verkeer (f. 30 mrd. per jaar) met de daarbij behorende

leveranciers- en afnemerskredieten werden de communice-

rende vaten tussen onze geldmarkt en de buitenlandse

steeds wijder. Zo konden bijv. onze Duitse handelspartners

flinke korting voor contante betaling, en rabatten voor aan

hen gedane vooruitbetalingen bieden, waardoor de finan-

ciering van de onderhâvige handel uiteraard werd afge-

schoven op het land net de laagste ,rente, dus Nederland.

Daarnaast ontstond, met de liberalisering en geleidelijke

ontwikkeling vân de valuta-arbitrage, logischerwijs ook een

.rente-arbitrage in het bankwezen. Op de duur moest dit

tot enige egalisering van de internationale geldmarkt leiden,

of althans tot opheffing Van grote
‘afwijkingen
van de

officiële discontotarieven der centrale banken, die alle hun

discontd ,,effectief” wensten te houden. En zo hebben wij

in 1956 het stadium bereikt dat onze geldmarkt zich als het

ware met een ruk inpaste in het internationale gareel.

Met onze
kapitaalmarkt
heeft zich hetzelfde proces’

afgespeeld. De jarenlang hier te lande gebruikelijke lage

rente trok vraag aan van buitenlandse kapitaalnemers, mèt

name bij de financiering van door ons te leveren kapitaal-

goederen (vooral tankers voor Noorse en Griekse reders)

en bij de financiering van buitenlandse vestigingen in

Nederland (vooral investeringen van dochters van Ameri-

kaanse concerns). Wanneer men daarbij nog in aanmerking

neemt dat onze Nederlandse internationale concerns voor

de financiering van hun buitenlandse investeringen uiteraard

bij voorkeur op de Nederlandse kapitaalmarkt terugvielen

zolang die het goedkoopst was, ziet men hoe langs allerlei

‘wegen de internationale bedrjfsfinanciering in toenemende

omvang besparingen uit onze kapitaalmarkt afzoog, en zo

de hier te lande geldende rentevoet naar internationaal peil

omhoog trok.

De ,,harmonisatie” van onze ld- en kapitaalmarkt met

het buitenland lag dus op de duur in de rede. Dat deze

ontwikkeling zich zo onverwacht snel en hevig heeft vol-

trokken, is toe te schrijven aan de coïncidentie dat het

betalingsbalanstekort van 1956 ons land tot een scherpe

verkrapping van dè geldmarkt dwong, in een jaar dat in de

belangrijkste andere landen de rente bovendien toe-

vallig door andere omstandigheden oolenog steeg.

Nu moge de aanpassing van onze nominale loon- en

rentevoetén aan de internationale markten theoretisch wel

zijn op te vatten als een op de duur noodzakelijk uitvloeisel

van de voortschrijdende integratie van ons land met de

wereldmarkt; dat brengt intussen grote moeilijkheden voor
ons mede. Dit alles is uiterst snel gegaan, heeft ons verrast

en heeft daardoor onze binnenlandse verhoudingen nog

ernstiger verstoord dan onvermijdelijk was.

De loonsverhogingen in
1955
en 1956 zijn, zoals gezegd,

toch ëigenlijk ontstaan doordat het bedrijfsleven bereid en

in staât bleek meer op internationaal peil liggende loon-

kosten te dragen, waardoor in dat opzicht de voort-

zetting van onze haast traditioneel geworden politiek van

relatief lage
nominale
lonen althans voor het ogenblik niet

meer nodig was. Hierbij moeten wij ons echter koed voor

ogen houden dat de handhaving van relatief lage
nominale

lonen ,tegen vrij hoge prijs gekocht was, namelijk door

allerlei ,,consumentensubsidies” waardoor. de reële koop-

kracht van het vrij lage nominale loon werd opgevijzeld.

De ,,prjs” van de vroegere loonpolitiek bestond uit allerlei

offers ten laste van de overheidsfinanciën (subsidies op

levensmiddelen, huursubsidies, vrijstelling van omzet-

belasting voor allerlei consumptiegoederen, verlieslatende

of althans niet de vervangingskosten dekkende tarieven van

openbare vervoersbedrijven en andere diensten) en uit de
uitholling van het kapitaal van bezitters van woningen en

boerderijen via het huur- en pachtbeleid.- Het logische ge-

volg hiervan was dat de kapitaaivorming bij de Overheid

(ondanks uiterst zware belasting op de voornaamste

bronnen van particuliere kapitaalvorming) achteruit ging en

dat voor de financiering van nieûwe investeringen in over

heidsdiensten en woningbouw in toenemende mate moet

worden teruggevallen op nieuwe besparingen van beleggers.

Doordat vorig jaar, de coördinatie tussen woonpolitiek

en de overheidspolitiek verloren is gegaan, is een zeer

ongelukkige situatie ontstaan. De Overheid blijft rustig

voorigaan met het betalen van de hierboven bedoelde

,,prjs” voor het kunstniatig laaghouden van enige kosten

van levensonderhoud, en laat ook de huiseigenaren daar-

mede voortgaan, waarmede dus de verzwakking der over-

heidsfinanciën en de kâpitaluitholling wordt voorgezet.
Maar nu betaalt bovendien het
bedrijfsleven
veel hogere

nominale lonen ten laste der winsten, dat wil zeggen voor
2/5
ten laste van de Schatkist (winstbelasting), voor
2/5
ten

laste van de kapitaalvorming (ingehouden winsten) en voor
1/5
ten laste van uitgedeelde winsten.

Zo betalen wij dus op het ogenblik zowel te prijs voor

hoge lonen als de subsidie die bijlage lonen nodig was.
Daardoor komt de kapitaalvorming bij bedrijfsleven en

Overheid nodeloos van twee kanten in de knel te zitten.

Het onafwendbare gevolg hiervan is, dat zowel Overheid

als bedrijfsleven in meerdere mate een beroep moeten gaaa

doen op de zeer beperkte hoeveelheid nieuwe besparingen

van beleggers, waardoor reeds thans een ernstig tekort op

de kapitaalmarkt is opgetreden.
Vorig jaar heeft men de commercieel begrijpelijke ver-
hoging der nominale lonen naar mijn gevoel ten onrechte

versierd met het etIket ,,herverdeling van de lusten van het

nationaal inkomen” zonder zich voldoende publiekelijk

rekenschap te geven dat dit ook een ,,hervérdeling van de

lasten van de nationale bestedingen” behoorde mede te.

bfengen. Dat laatste moet nog beginnen, en daarmede zullen

wij snel moeten zijn, opdat de investeringen niet te zeer

zullen gaan, stagneren onder firiancieringsmoeilijkheden.

Overveen.

.

Dr. F. W. C. uLOM.

147

t

In dit artikel waarschuwt schrijver voor de gevaren

die een te snelle doorvoering van de Europese integratie

kunnen meebrengen. Het streven om in ongeveer

12 jaar een vrijwel volledige integratie te bereiken

acht schrijver niet goed; de Gemeenschappelijke

Markt kan z.i. beter in een halve eeuw worden

bewerkstelligd, want reeds een partiële integra-

tie zou ons een aanzienlijke levensruimte kunnen

geven. De juiste oplossing lijkt schrijver een lang-

zaam en geleidelijk groeien van de Europese markt:

elke keer dat men onderhandelt moet men een zodanig

assortiment van attracties en schadeposten aanbieden

dat elk der deelnemers er voordeel in ziet. Zo kan met
de wensen en zorgen van elk der deelnemende landen

voldoende rekening worden gehouden, terwijl algehele

mislukkig van het streven
vrijwel
uitgesloten is.

‘s Schrijvers advies is dus: langzaam metselen en op-
bouwen, minder romantisch, maar zekerder
en voor-

deliger dan
een andere handelwijze.

Een

halve eeuw

werk

Er zijn hypnotiseurs, die de mensen kunnen laten

denken wat ze willen, en men zegt dat er instrumenten

bestaan, die de menselijke gedachtenstraal met zo grote

kracht versterken, dat degene, op wien ook het denken

van een niet-hypnotiseur gericht wordt, dit niet weerstaan

kan, maar met de ander meedenken moet.

Zover zijn de economisten nog lang niet en het is de

vraag, of zij – zonder gebruik van b’ovenvermelde machine

– ooit zover zullen komen. Reeds vele jaren verkondig

ik de stelling, dat in politieke, economische beslissingen
1 pCt. heel veel is, omdat enige procenten verschil vaak

beslissen over winst of verlies. En nu vertelt men ons,

dat wij in ongeveer 12 jaar een vrijwel volledige Europese

integratie kunnen beleven, waarbij er binnen het betref-

fende gebied vrije goederenbeweging in de ruimste zin

van het woord zal zijn en een hoge tariefmuur hèt gehele

geïntegreerde gebied zal omgeven.

Nu is het merkwaardige, dat men, zodra het over

goederenbeweging over de gienzen gaat, wèl degelijk

soms oog heeft voor de betekenis van slechts enkele

,procenten. Het is dan ook merkwaardig, dat juist naar

aanleiding van de tariefmuur, die het gebied moet omrin-

gen, hier een storm van protest is losgebroken. De kans

bestaat nu(dat men andere gevaren, die aan dit plan en

vooral aan een te snelle uitvoering ervan, verbonden zijn,

minder sterk zal voelen.

Ik zie daarom in dit artikel af van de vraag van het

buitentarief en wil de zaak voornamelijk bezien vanuit

de gezichtshoek van Conjunctuur en betalingsbalans.

De loonbeweging en de betalingsbalans
zijn-op
het ogen-

blik de grootste gevaren voor de conjunctuur, hoewel

naast deze twee een plaats ingeruimd moet worden voor
de invloed van moderne en andere theorieën op de geld-

en kredietpolitiek in de verschillende landen. Van die

derde
mogelijkheid,
het gevaar van een synthetische

crisis, zie ik hier af. Uit de aard der zaak zijn de beide

andere factoren, loonpolitiek en betalingsbalans, nauw

verbonden.

– Het is niet prettig, de vaart waarmede een mooi en nuttig

doel wordt nagestreefd, te remmen, doch zonder geduld

kunnen hier zeer ernstige fouten worden gemaakt. Zeker,

wij kunnen onze achterstand t.o.v. Amerika niet inhalen,

wanneer wij niet ook over een ruime markt beschikken,

waarin de voordelen van produktie op groter schaal en

van automatisering volledig aanwezig
zijn.
,,Zo gauw

mogelijk”, moet hier het wachtwoord zijn en in vele ge-

vallen kan men zeggen: ,,one market or none”. Door

devaluatie kunnen wij ons wel tegen de goedkoopte van

Amerikaanse produkten dekken, doch, nog afgezien van

het feit dat men kort geleden hier nog revalueren wilde,

zouden wij dit stellig moeten doen, wanneer de achter-

stand ingehaald was. Dit telkens veranderen van munts-

waarde is natuurlijk niet wenselijk. Intussen is onze

slechte betalingsbalans niet alleen aan verschil in produk-

tiviteit te danken. Het komt mij voor, dat de liberalisatie,

die wij in de afgelopen jaren meegemaakt hebben, veel te

snel is gegaan, zodat wij geen redelijke tijd voor aan-

passing gehad- hebben.

,,Te snel” is niet goed, maar ,,te langzaam” ook niet.

Het gaat er dus om de juiste maat te vinden. ,,Wil Europa

niet tot een onbetekenend gebied vervallen, dan moet het

er voor zorgen, zijn groeitempo te verhogen”
1).
Maar

12 jaar is wel heel kort; het kan in 46 jaar ook wel, want

reeds een partiële integratie zou ons een aanzienlijke levens-

ruimte kunnen geven.

Zonder schadeposten gaat het niet, maar de vraag

moet steeds gesteld worden, of die schade voldoende

beloond wordt door de gunstige effecten van de regeling

en of de conjunctuur haar dragen kan. Nu is de toestand

van de conjunctuur niet gunstig te noemen: de beurs is

al lang zwak, ook al spreekt men van een milde recessie.

De betalingsbalansen worden hier en daar slechter en ook

bij ons; de kosten stijgen en de kredietpolitiek heeft vooral

de industrieën, die duurzame consumptiemiddelen fabri-

ceren, een flinke slag toegebracht, die zich eerst nu, 14

jaar na de eerste maatregelen, laat taxeren. De auto-

industrie heeft moeten inkrimpen en dreigt in de terug-

gang o.a. staal, koper en Ieder mee te slepen. Hierover is

meer te zeggen, maar hier wordt volstaan met de mede-

deling, dat het zakenleven al ,,spotty”
is,
waarbij ook nog

andere factoren dan de hier genoemde een rol spelen.

Men zou nog kunnen denken, dat een Amerikaanse baisse

) T. de Vries in De Economist,
1956,
blz. 33.

148

ons niet beioefde mee te slpen, maar waarschijnlijk is

dat niet. De conjunctuur biedt, zoals uit het bovenstaande

blijkt, thans geen basis voor gedurfde experimenten.

Dan is er nog de Benelux-ervaring. Op dat gebied is

in korte tijd veel bereikt, doch er zijn momenten, waarop

men in één der deelnemende landen pessimistisch is. Nog

slechts •enkele jaren geleden zag Brussel een Benelux-

optocht, waarbij de clou was een wagen, waarop stond:

,,Hun de lux’ en ons de bene’ “. Korte tijd later zuchtte

men hier te lande.

De kernvraag is deze: wanneer het ideaal ons dwingt,

een industrie op te offeren, zullen Regering en volk dit

willen nemen en wil en durft een Regering hiervoor in de

Kamers de verantwoordelijkheid nemen? Veronderstel,’
dat een der landen een industrie zou moeten opofferen,

die 30.000 mensen werk geeft, zal men dat dan maar zo

kunnen doen met wat overgangsclausules en schade-

vergoedingen? Het wordt wel betwijfeld
2)
Wanneer men

nu bedenkt, dat er in Europa veel kasplanten zijn, die

slechts door vrij hoge tarieven kunnen fioreren, dan wordt
de toestand nog ernstiger. En ten slotte betekent de onder-

gang van een groep bedrijven een partiële crisis, die een

der beginpunten kan zijn van een algemene crisis, want

er zijn – krachtens de financiële samenhang der dingen –

cumulatieve werkingen, die men niet geheel voorzien kan.

De gang van zaken van de Duitse tolunie en het soort-

gelijk gebeuren in het Italië van Garibaldi geven wel eens

aanleiding tot optimisme. En tegelijk denken dan velen:

wat is men van veel af, wanneer men ineens, met de sterke

hand, de zaken op poten kan zetten. Maar beide eco-

nomische omwentelingen, want zo mag men deze gerust

noemen, hebben bloed en tranen gekost, waarover ge-

schiedenisboeken soms maar al te gaarne
zwijgen.
Gehele

gebieden werden in armoede gedompeld. En men kan ge-

rust zeggen, dat de schade thans veel groter zou zijn,
terwijl een grote moeilijkheid is, dat de schade direct

komt en het voordeel, dat meest door anderen verkregen

wordt, enige tijd op zich kan laten wachten.

Zal men kasplanten willen opofferen? Zal men tarief-

muren willen slechten en willen afrekenen met concur-

rentievervalsingen en distorsies? Indien dit Rotterdam

een volstrekt voordeel over Hamburg zou geven, zou
men dan toch bereid zijn tot open, ,,natuurlijke” con-

currentie over te gaan? Men bedenke, dat hier ook niet-

economische factoren in het spel zijn, zoals prestige-

overwegingen e.d. – Ten slotte moet men nog denken aan

de belangen van hen, die buiten de unie staan. Winst

door onderlinge handel kan ten koste van derden gaan

en vooral bij hoge tariefmuren zal dit het geval zijn.

Viner sprak hier van ,,trade diversion”
3).

2)
Dr. J. E. van Dierendonck, De Economist,
1956, blz. 831.
8)
Prof. Mr. Dr. G. M. Verrijn Stuart, De Economist,
1956,
blz. 471.

De economieën van landen kunnen concurrent of corn-

plementair -(aanvullend) zijn. In het eerste geval is de

regeling natuurlijk veel moeilijker dan in het tweede.

Uit de aard der zaak is hier de aanpassing van zeer veel

belang. In sommige gevallen zal men achterstanden

kunnen inhalen en kan er in de nieuwe concurrentie zelfs

een nuttige prikkel gelegen zijn. Het voordeelvan de grotere

markt zal vaak voor compensatie kunnen zorgen, maar
deze komt eerst later. Zal men die wachttijd fipancieel

kunnen volhouden?

Er is in dit verband veel geschreven over de
harmonisatie

van lasten en arbeidsvoorwaarden. Ook het rapport van
de Intérnationale Arbeidsorganisatie is tot de conclusie
gekomen, dat de oorspronkelijke Franse eis van gelijke

voorwaarden niet te handhaven was, maar dat het loon
de produktiviteit van het betreffende land moest weer-

spiegelen. Ik herinner eraan, dat landen met geringe

produktiviteit toch aan het spel der internationale handel

kunnen deelnemen, en wel met winst, mits zij loon of

wisselkoers aanpassen (comparatieve kostentheorie van
Ricardo). Maar nu is het wèl van belang, hoe men in de

verschillende landen dit verband tussen loon en produk-

tiviteit legt. Het -is belangrijk, dat men dezelfde formules

gebruikt,
bijv.
de formule, dat het loon maximaal zo hoog

kan zijn, dat, bij redelijke stand van de overige inkomens,

de winst hoog genoeg blijft om te garanderen, dat voldoen-

de kapitaal op de markt gebracht wordt, om bij benadering

full employment te garanderen. Of het inzicht der buiten-

landse vakbeweging echter even goed als hier is, waar zulk

een regeling mogelijk zou zijn, wordt wel betwijfeld
4).

Voor een schatting van de kosten, welke zouden ontstaan

door het harmoniseren van lonen en arbeidsvoorwaarden,

verwijs ik naar een artikel van Dr. J. E. van Dierendonck

over dit onderwerp
5).
Een grote moeilijkheid bij de aan-

passing is, dat – stellig
tijdens
de periode van hoog-
conjunctuur – het loon niet naar beneden zal kunnen

worden – aangepast. Maar wel kunnen enige periodieke
loönsverhogingen uitgesteld worden, zodat op den duur

aanpassing mogelijk zou zijn. Men heeft trouwens wel
opgemerkt, dat op den duur de Europese integratie zelf

de verschillen in lonen en sociale lasten zal doen ver-

dwijnen, doordat in de armere landen het welvaartspeil

op den duur zal stijgen.

Er is ook gesproken over schadevergoeding aan de

industrieën, die het slachtoffer van de integratie zijn.

Over subsidies is gesproken, maar zal men die financiële

offers kunnen opbrengen? Ik zelf heb destijds gepleit

voor liquidatietarieven: steun aan die industrieën tot aan

dat punt, waarop zij met een minimumverlies kunnen

Prof. Dr. J. Kymmell: Monetaire aspecten van een gemeen-
schappelijke markt, De Economist,
1956, blz. 565.
Harmonisatie van een gemeenschappelijke markt, De
Economist,
1956, blz. 845
e.v.

Met papier en met plastic geïsoleerde kabels voor hoogspanning,

laagspanning en telecommunicatie Kabelgarnituren,

koperdraad -en koperdraadkabel. Staaidraad en staalband.

NEDERLANDSCHE KA-BELFABRIEK DE

(Advcrtntie)

149

t

t

/

liquideren
6).
Er zijn plannen tot r
7
ea1aptatie der getroffen

arbeiders en internationale steun zal voorai, indien illiqui-

diteit dreigt, uit het gezichtspunt der ôonjunctuur wenselijk

blijken: Men moet, wanneer een slag velen werkloos

gemaakt heeft, even wachten, totdat deze werkloosheid

geabsorbeerd is, alvorens nieuwe klappen uit’ te delen.

Ten slotte zijn er’nog altijd de ,,clauses de sauvegarde”.

De unie moet echter geen instrument worden, om zwakke

broeders kunstmatig in het leven te houden.

Aanpassing kost tijd, en wanneer men een ‘tarief verlaagt,

zal men zich moeten afvragen: is deze tariefverlaging

zodanig, dat de getroffen industrie zich in enkele jaren
daaraan aan kan passen door verbeteringen in techniek

en organisatie? Is dan het antwoord ontkennend, dan zal

h

ien zich moeten afvragen, of men de industrie dan wel

de tariefwijziging wil handhaven.

Wij moeten nu een ogenblik stilstaan bij de vraag van

het effect van de maatregelen op de betalingsbalans. Ook

hier is 1 pCt. veel, soms zelfs beslissend, ni. wanneer de

balans al enigermate’uit haar voegen is. Ook wat de tarief-

veranderingen betreft, kan hier een verandering van enige

procenten over een vrij omvangrijk gebied grote schokken

veroorzake”n, die de conjunctuur nog meer in gevaar

brengen dan thans reeds het geval is. En wat, als een zwak

land in moeilijkheden komt en zijn arbeidsvoorwaarden

noch zijn wisselkoers. kan of wil herzien? Dan zal men

opnieuw tot onvriendelijke maatregelen moeten overgaan,

doch daarmede kan de zaak van de integratie in haar

geheel op losse schroeven komen te staan. Men moet dus

wel degelijk goed uitkijken, met welke landen men een

dergelijke overeenkomst aangaat.

Dr. M. W. Holtrop heeft er in zijn Brusselse rede al op

gewezen, dat van een vrijlaten van de internationale

kapitaalbeweging geen sprake kan zijn. En het kan nog

lang duren, voordat het zover komt. Ook moet er eens-

gezindheid inzake de monetaire politiek komen en moet

men algemeen naar stabiel geld streven en daarvoor des-

noods een herwaardering van de wisselkoers op de koop

toe nemen
7)
En hier is een mate van vertrouwen voor

• nodig, waarvan de vraag is, of de tegenwoordige wereld

haar nog op kan brengen. Daarbij komt, dat men er van

bankierszijde vaak op
wijst,
dat bij de tegenwoordige toe-
• stand een inflatie heel gemakkelijk buiten schuld van het

bankwezen kan optreden, hetzij door toedoen van de Stat,

hetzij door convulsies in de bewegingen der secundaire

liquiditeiten.

‘Om kort te gaa’n: de Europese integratie is goeddeels

een sprong in het duister, ‘daarom reeds, omdat de sprong

angstwekkend groot is. Ik had liever gezien, dat de Bene-

lux zich langzaam had verstevigd en dan een kern was

geworden, waaromheen de integratie’geleidelijk had kun-

nen groeien. Er is’ altijd een zwakste land, dat dan lang

had kunnen aanpassen, voordat het zich bij de bond meldde.

Intussen was deze ontwikkelingsgang politiek onmogelijk

en zij heeft ook nadelen. De intrede van een nieuw land

kan namèlijk een deel van de voordelen, die bij vroegere

integratie behaald zijn, teniet doen.
Bij multilaterale regeling ziet men dadelijk zware klap-
pen in het verschiet en men kan hen niet altijd ineens naar

waarde schatten. Maar het grote voordeel van deze soort

van regeling is, dat hier compensatie kan optreden: wat

wij aan Frankrijk verliezen kan
bijv.
door Italië worden

goedgemaakt.

6)
Liquidatietarieven, De Economist, 1953, blz. 218.
‘) Dr. M. W. Holtrop, De Economist,
1956,
blz. 805.

150

‘S

De juiste oplossing lijkt mij een langzaam en geleidelijk

groeien van de Europese markt: elke keer, dat men onder-

handelt, moet men een zodanig assortiment van attracties

en schadeposten aanbieden, dat elk der deelnemers er

voordeel in ziet op de transactie in te gaan. Zo kan met

de wensen en zorgen van elk der deelnemende landen

voldoende rekening wbrden gehouden, terwijl algehele

mislukking van het streven vrijwel uitgesloten is. Het

wordt langzaam metselen en opbouwen, minder romantisch,

maar zekerder en voordeliger dan een andere handelwijze.

‘Stoutmoedige lieden willen thans ineens naar de maan

vliegen. Of mensen en materiedeleri (dus ook de raket)

un

tussen aarde en maan bestaan knen en of niet een be-

paalde elektromagnetische spanning in de omgeving

aanwezig moet zijn, wil de materie niet als een atoombom

uiteenspatten, weet men niet. Dus moet men proeven

nemen: telkens een aantal km hoger en het zal interessant

zijn, te ontdekken, hoe de levenscondities dan variëren

en of op bepaalde hoogte reeds enige chemische elementen

gaan degenereren. Met de Europese unie is het al niet

anders. Men moet met kleine assortimenten tegelijk

werken en elk assortiment moet dusdanig zijn, dat er meer

handel komt, geen ernstige schade aan de betalings-

balansen ontstaat en de schade te dragen is en door een

regering tegenover het parlement is te verdedigen.

Moeten wij dan de aanpassing aan de grotere Amerikaan-

se produktiviteit opgeven? Tot deze droevige conclusie

behoeven wij stellig niet te komen. In de eerste plaats is

Amerika niet altijd de sterkste en ik heb in de stad van

Taylor en Gilbrth huizen zien bouwen op een manief,

waarvoor men zich hier zou schamen. In de tweede plaats

is een deel van de achterstand ook zonder de Eu’ropese
markt in te halen; het is dan meër een kwestie, van be-

schikking over voldoende kapitaal dan een vraag van

integratie. In vele gevallen van ,,large scale economies”

en automatisering liggen de zaken echter anders. Hët is

dus duidelijk, dat juist die industrieën, bij welke die dingen

beslissend zijn, véér moeten gaan. Wanneer dit gebeurt,
zal de kartellering van die industrieën ëen sterke impuls

krijgen. Zij zal echter niet altijd gewild worden, omdat
men er weinig voor zal voelen, zwakke broeders in het

buitenland in het leven te houden. Hoewel van een lwang-

kartel geen sprake mag zijn, is het natuurlijk wenselijk,

dat de industrie in deze dingen ‘gekend wordt en dat in-

tegratie en kartelvorming of -wijziging simultaan plaats-

vinden.•

Zou een
algemene
verlaging van de tarieven met bijv..

1 of 2 pCt. tegelijk (misschien na enige tijd herhaald) niet.

eveneens mogelijk zijn? Onmogelijk is dit stellig niet,

maar enerzijds kan men hetzelfde ‘ook geleidelijk langs

de weg der assortimenten bereiken en anderzijds zijn de

gevolgen op de hier beschouwde wijze moeilijker te voor-

zien en zou men, indien men hen wilde voorzien, lang-

durige en kostbare -voorbereiding nodig hebben, zonder
omtrent het resultaat al te zeker te kunnen
zijn.
Proberen

kan men dit, doch dan niet op een,moment van zwakke

conjunctuur en men kan het dan als een verlengstuk van

de liberalisatie beschouwen.

Ten slotte moet nog gewezen worden op onvoorziene

moeilijkheden, die stellig zullen optreden. Men denke

aan de mogelijke hereniging van Duitsland; indien men

aan het werk gaat, voordat deze haar beslag heeft ge-

kregen, zal de toetreding van Oost-Duitsland tot de

gemeenschappelijke markt enorme moeilijkheden brengen.

Indien het socialistisch georganiseerd blijft, zal zijn prijzen-

/

Per 31 december ji. was in alle landen tezamen,

behalve Rusland en China, ruim 8 mln. b.r.t. in aan-

bouw, waarvan 42,7 pCt. tankertonnage. Gerekend
naar de in aanbouw zijnde en gereedgekomen b.r.t

verdrong Japan, dat zich vooral toelegt op series-

gewijze bouw van grote tankers, Engeland in 1956

van de eerste plaats op scheepsbouwgebied. Na deze

landen volgden resp. Duitsland, Italië en Nederland:

Van de einde 1956 in aanbouw zijnde tonnâge zal

946.728 b.r.t. onder Liberiaanse vlag in de vaart

gebracht worden. Bij handhaving van dit tempo zal

over enkele jaren de onder Liberiaanse vlag varende

tankvloot de grootste ter wereld zijn. De Amerikaanse

scheepsbouw profiteert van de vraag naar supertankers.

De Nederlandse scheepsbouw leverde in 1956 125

schepen af met een draagvermogen van 544.327 ton.

De markt voor tweedehands schepen was het afgelopen

jaar ‘vast gestemd, waartoe ook het Suezkanaal-

conflict bijdroeg.

wereldscheepsbouw

in 1956

• Het afgelopen jaar stond voor de scheepsbouw in het

teken van grote bedrijvigheid. Een welhaast ononder-

broken stroom van nieuwe opdrachten, waarvan ditmaal

ook de Amerikaanse werven profiteerden, deed de reeds

behoorlijk gevulde orderportefeuilles der grote werven in

de verschillende landen verder in omvang toenemen. Ge-

steld kan worden dat zij grosso modo voor ten minste vier

jaren van voldoende werk zijn voorzien om eên volledige

werfbezetting te verzekeren. Waren het enkele jaren ge-

leden voornamelijk tankschepen, tot welker bouw werd

overgegaaii,’ in 1956 werden ook tal van vrachtschepen be-
steld. Blijkens de door Lloyd’s Register per 31 december jl.

gepubliceerde gegevens bedroeg het aândeel der in alle

landen tezamen – uitgezonderd zijn slechts China en

Rusland, welke landen geen bijzonderheden vérstrekken –

op dat tijdstip in aanbouw zijnde tankschepen 42,7 pCt.

van de totale tonnage, ni. 8.065.068 b.r.t. –

De uitbreiding, welke de laatste jaren aan de wereld-

(vervolg van blz. 150)

systeem dusdanig van het onze afwijken, dat de integratie

een bijkans onoplosbare pu.zzle wordt. Maar ook, indien

het zich Westers ging oriënteren, zouden hier aanpassings-

problemen voor den dag komen, waar wij nog geen besef

van hebben en die op zich zelf de gehele conjunctuur op

haar grondslagen zouden kunnen doen schudden.

Zal Frankrijk, als ht enige harde klappen heeft moeten

incasseren, nog even enthousiast zijn als het geweest is?

Zal een supranationaal orgaan, dat de dingen regelen

moet, veel invloed krijgen, of blijft de zaak een onderonsje

tussen de mogendheden? Moet men nog rekening houden

met toekomstige oorlogen in Europa zelf en wat kan er

dan nog van de integratie stand houden? Weliswaar is het

voorkomen van oorlog een der doeleinden van de inte-

gratie, maar mag men bij voorbaat aannemen, dat het zal

lukken, onderlinge strijd uit te schakelen? Zâl een land,

dat niet in gelijke mate als andere landen van de toestand
profiteert en zware klappen te verwerken krijgt, hierdoor

niet gaan wrokken tegen andere landen? Men denke aan

,,made in Germany”, welke uitdrukking v66r 1914 in

Engeland als scheidwoord gebruikt werd.

koopvaardijvloot wordt gegeven, blijkt uit een vergelijking

der eind
1954/56
in de verschillende landen excl. Polen,

Rusland en China, in aanbouw zijnde tonnenmaat, ni.:

eind 1954
………..
. : . . . 5,85 mln. b.r.t.
1955
……. . ……..
6,61
1956 a)
………….
8,06

a)
mci.
124.816 b.r.t. op Pooise weven in aanbouw.

Gedurende de laatste acht jaren werden rond 25 mln.

b.r.t. aan de vloot toegevoegd!

Engeland nam eind vorig jaar met 2.135.218 b.r.t. in

aanbouw zijnde tonnage zoals gewoonlijk de eerste plaats

in de rij der scheepsbouwlanden in, zij het dat het aandeel

van Engeland in het wereldtotaal, dat per ultimo 1954 nog

36,57 pCt. bedroeg, eind december ji. tot 26,48 pCt. is

gedaald. Gedurende de eerste jaren na de oorlog overtrof

het aandeel der Engelse werven dat van alle andere landen
tezamen. Per ultimo 1956 waren in ,,andere landen” echter
5.929.850 b.r.t. in aanbouw, waarbij het de aandacht trekt,

Zolang men nog aan onderlinge oorlogen kan denken,

gaan ‘militaire en andere overwegingen een rol spelen. In

de landbouw zal dat zwaar tellen, maar ook enkele sleutel-

industrieën zal men’ meer dan andere willen sparen. Ook

als een land meent buiten zulk een oorlog te blijven,

spelen dan overwegingen over een meer of minder wenseljke

autarki&-omvang een rol.

VeeNal afhangen van de gang der conjunctuur en van

de onzekerheden in de algemene politiek, die trouwens

ook wçer de conjunctuur beïnvloeden. Indien men te snel

van stapel loopt, zal’ cumulatie van gevolgen optreden:

als de wonden nog niet zijn genezen, treden nieuwe schaden

op en dit is gevaarlijk voor de conjunctuur.

Men moet daarom rustig, geduldig en zeker zijn gang

gaan en eerst trachten, op vrij korte termijn, op enige

belangrijke punten de achterstand ten aanzien van Amerika

in te halen. Naar perfectie moet vooralsnog niet worden
gestreefd, slechts naar geleidelijke vooruitgang. Dat kan

een Mlve eeuw werk zijn, maar, indien men de assorti- –

menten goed uitgekozen heeft, zal iedere stap in de goede

richting nuttig zijn.

Leiden.

Dr. W.Ï. VALK

151

.’

dat laatstgenoemd t’otaal een stijging van 558.516 b.r.t.

vergeleken met ultimo september ji. vertegenwoordigt,

terwijl de Engelse werven op 31 december jI. slechts op een

vermeerdering van 57.242 b.r.t. konden bogen. Blijkens door

de Shipbuilding Conference gepubliceerde gegevens werden

gedurende het vierde kwartaal
1956
in totaal 143 schepen,
metende 1.210.000 b.r.t. bij Engelse werven besteld, waar-

door het jaartotaal steeg tot 365 schepen met een inhoud
to
van 2.475.000 b.r.t. In totaal waren eind vorig jaar bij

Engelse werven 865 schepen metende 6.442.000 b.r.t. in

bestelling. Bijna 30 pCt. der verleden jaar in Engeland ge-
plaatste bouwopdrachten waren voor rekening van buiten-

landse opdrachtgevers. Hierdoor steeg het totale percentage

der exportorders tot 22 vergeleken met 28,3 in Japan en

17,3 in Duitsland. Tankschepen vertegenwoordigden 45

pCt., vrachtschepen 37 pCt., passagiersschepen 7 pCt.,

ertsschepen eveneens 7 pCt. en kustvaarders etc. 4 pCt.

van de totale tonnage, welke in het afgelopen jaar bij Engelse

werven werd besteld.

Opvallend is de grote bedrijvigheid in Japan. De navol-

gende cijfersgeven een indruk van de activiteit op scheeps-

bouwgebied daar te lande:
In bruto regisfertonnen

1955

1

1956

met de bouw begonnen
………………….
1.035.000

2.038.000
te water gelaten
……………………….
847.000

1.735.000
gereedgekomen ……………………….561.000

1.538.000

Ter vergelijking iolgen de Engelse cijfers, waaruit blijkt,
dat Japan verleden jaar Engeland van de eerste plaats heeft
verdrongen en dat de Engelse prestatie, wat de beide eerste

categorieën betreft, bij die van
1955
is achtergebleven:

In bruto registertonnen

1955

L

1956

met de bouw begonnen
………………….
1.378.000

1.343.000
te water gelaten ………………………1.468.000

1.379.000
gereed gekomen ……………………..1322.000

1.457.000

Bij de beoordeling der Engelse cijfers dient er overigens

rekening mede te worden gehouden, dat moeilijkheden,

ondervonden met de toelevering van scheepsbouwstaal,

mede oorzaak is dat de verleden jaar gereed gekomen ton-

nage minder dan 1,5 mln. b.r.t. bedroeg. Vlotte materiaal-

levering zou, bij het huidig aantal arbeiders in de scheeps-

bouw, de oplevering van 1,75 mln. b.r.t.,binnen het bereik

der mogelijkheden brengen. Daar de nieuw te bouwen

atoomenergiecentrales voorkeur genieten bij de levering

van staal en het Kabinet Macmillan kennelijk voornemens

is – de benoeming van Sir Percy Mills tot Minister voor

de Energievoorziening is symptomatisch – de produktie

van kernenergie krachtig te pousseren, lijkt het niet waar-

schijnlijk, dat de klacht van de scheepsbouw inzake ontoe-

reikende levering van staal veel weerklank zal vinden en

tot ruimer toewijzingen zal leiden.

Bij de beoordeling der Japanse prestatie op scheeps-

bouwgebied mag niet uit het oog worden verloren, al doet

dit uiteraard niet aan de prestatie af, dat dè werven daar te
lande zich vooral toeleggen op de seriesgewijze bouw van
grote tankers, waardoof de totale tonnenmaat der verleden

jaar opgeleverde schepen gunstig werd beïnvloed. Voorts

passen Japanse werven op Vrij grote schaal ,,prefabrication”

toe, terwijl de werktijden langer zijn dan in Engeland. Een

en ander had tot gevolg, dat de gemiddelde bouwtijd ver-
leden jaar zelfs iets minder dan twaalf maanden bedroeg,

in Engeland daarentegen circa achttien maanden.

Het aandeel der Duitse werven in de totale op 31 decem-

ber jl. in aanbouw zijnde tonnage daalde tot 9,9 pCt. (eind

1954 nog 13,19 pCt.). Niettemin volgt,Duitsland met

798.772 b.r.t. op Japan, terwijl Italië met 657.529 b.r.t.

de derde en
Nederland
met 599.780 b.r.t. de vierde plaats
op de ranglijst der ,,andere landen” innamen.

Van de eind vorig jaar voor buitenlandse rekening in de

verschillende landen in aanbouw zijnde tonnage, nI.

3.307.538 b.r.t. zullen t.z.t. niet minder dan 946.728 b.r.t.

onder Liberiaanse vlag in de vaart worden gebracht. Blijft

het huidig tempo gehandhaafd – en er is voorshands geen

enkele aanwijzing dat de belangstelling voor de ,,fiags of’

convenience” vermindert – dan zal over enkele jaren de

onder Liberiaanse vlag varende tankvloot de grootste ter

wereld
zijn!
Gedurende het tweede halfjaar 1956 nam zij

wederom met ruim een miljoen ton draagvermogen toe;

het totale draagvermogen bedroeg per ultimo 1956: 6,32

mln. ton, d.w.z. nog slechts 73.000 ton minder dan dat van

Noorwegen, welk land met 15,1 pCt. na
Amerika met

19,5
pCt.—resp. 34 pCt. indien men tevens rekening houdt

met de onder vreemde vlag varende Amerikaanse tank-

schepen – en Engeland met 18,3 pCt. van de wereldtank-

vloot, tot die landen behoort, welke over de grootste tank-

vloten beschikken. De achterstand .bij Engeland bedroeg

eind 1956 nog ruim twee miljoen ton draagvermogen. Als

men echter bedenkt, dat de bekende Griekse reder Onassis

op het ogenblik zestien tankschepen met een totaal draag-

vermogeii van 866.500 ton, waaronder twee van 100.000 ton,

drie van 65.000 ton, twee van 47.750 ton, vijf van 46.000

ton, drie van 40.000 ton en één van ,,slechts” 26.000 ton,

in bestelling heeft en dat al deze schepen, met uitzondering
slechts van één tanker van 100.000 ton en twee van 46.000

ton welke in Amerika geregistreerd worden, onder Liberi-

aanse, evt. deels Panamese vlag in de vaart worden ge-

bracht, dan lijdt het geen twijfel of deze achterstand zal

eerlang worden ingehaald. Bovendien worden door Onassis

nog onderhandelingen gevoerd over verdere bouwop-

drachten, terwijl de rederij Niarchos, die kortgeleden een

tanker van 106.500 ton in Amerika bestelde, al evenmin

afkerig is van de ,,flags of convenience”. Dit geldt trouwens

eveneens voor een aantal andere Griekse rederijen, welke

vrachtschepen in bestelling hebben. Per ultirno december jI.

waren in totaal in de verschillendé landen 249 tankschepen,

metende 3.443.399 b.r.t. in aanbouw, een vermeerdering

van 450.198 b.r.t. vergeleken met eind september jI. In

deze cijfers zijn niet begrepen de tankschepen, welke wel in

bestelling zijn, maar met welker bouw eind vorig jaar nog

niet was begonnen. –

De te Londen gevestigde firma Davies & Newman wees

er kortgeleden op dat de wereldtankvloot excl. Amerikaanse

regeringsschepen en excl. schepen van minder dan 500 ton

in de tweede helft van het afgelopen jaar hiet 87 schepen en

een draagvermogen van 2.330.000 ton werd uitgebreid,

waardoor het totale aantal verleden jaar opgeleverde tank-

schepen tot 145 met een draagvermogen van 3.668.000 ton

steeg. Bovendien werden in het tweede halfjaar 1956 be-

stellingen geplaatst voor nieuw te bouwen tankers met een

totaal draagvermogen van ruim 8,5 mln, ton! Het grootste
gedeelte dezer opdrachten, nl. 2.250.000 ton draagvermo-

gen, ging naar Duitse werven; Zweden volgde met 1.425.000

en de Verenigde Staten met 1.350.000 ton.

De. drie Scandinavische landen breidden verleden jaar

hun vloot met netto circa 875.000 b.r.t. uit. Det Norske

Veritas publiceerde recentelijk de navolgende bijzonder

heden ten aanziën van de Noorse, Zweedse en Deense

152

koopvaardijvloot, welke op 31 december jI. uit 4.464

schepen van meer dan 100 b.r.t. bestond en een totale
inhoud van 12.920.000 b.r.t. had. Begin 1956 telde de

vloot der drie landen 4.362 schepen, metende 12.045.000

b.r.t.
mcl.
681 tankschepen met een inhoud van 5.878.000

b.r.t. vergeleken met 653 tankschepen metende 5.524.000

b.r.t. per eind december ji. De Noorse koopvaardijvloot

telde eind vorig jaar 2.538 schepen met een inhoud van

8.182.000 b.r.t.
mci.
453 tankschepen metende 4.417.000
b.r.t., de Zweedse 1.254 schepen, metende 2.961.000 b.r.t.

mci.
159 tankschepen – 914.000 b.r.t. en de Deense koop-

vaardij vloot 672 schepen met een inhoud van 1.777.000

b.r.t., inci. 69 tankschepen, metende 547.000 b.r.t. Boven-

dien wareneind vorig jaar in totaal meer dan 4,5 mln. b.r.t.,

waarvan rond
2/3
gevormd wordt door tankschepen voor

Noorse rekening in bestelling. De Zweedse werven genieten

traditioneel de voorkeur der Noorse rederijen; circa

33 pCt. der in bestelling zijnde tonnage wordt dan ook

in Zweden gebouwd. Naar ruwe schatting bedraagt

Noorwegens aandeel in de orderportefeuille der Zweedse

werven rond 50 pCt.! In tegenstelling tot enkele jaren ge-

leden, toen de Noorse werven zich voornamelijk toelegden

op de bouw van kleinere schepen, *ordt de outillage geleide-

lijk zodanig uitgebreid – dit geldt o.a. voor Akers Meka-

niske Verksted, Oslo; Bergens Mek. Verksteder; A/S Stord

Verft – dat eerlang supertankers met een draagvermogen

van 40/50.000 ton kunnen worden gebouwd.

De Zweedse werven profiteerden uiteraard eveneens van

de grote
bedrijvigheid
in de scheepsbouw. Op 1juli ji. waren

ruim 2,1 mln. b.r.t. bij Zweedse werven in bestelling en deze

tonnage werd sedertdien o.a. met verscheidene tankers van

40.000 ton uitgebreid. Een belangrijke opdracht, ni. voor

de bouw van tien tankschepen, met een draagvermogen

van 40.500 ton elk werd door de Trinity Tanker Corporation

aan Uddevallavarvet A/B verstrekt.

Door Deense werven werden verleden jaar 38 schepen,

metende 147.000 b.r.t., waarvan circa 63.000 b.r.t. voor

buitenlandse rekening, opgeleverd. Odense Staalskibsvaerft,

welke zowel wat te water gelaten als gereedgekomen

tonnage de eerste plaats op de Deense ranglijst innam,

leverde drie grote tankschepen en één schip voor- de lijn-

vaart op. Het merendeel der voor Deense rederijen gereed-

gekomen schepn was echter voor de lijnvaart bestemd.

Bij Duitse werven waren op 1 november jI. schepen met

een totale bruto inhoud van circa 4,4 mln. b.r.t. in bestel-

ling, waarvan circa 72 pCt. voor rekening van buitenlandse

opdrachtgevers. In minder dan een jaar tijds nam de omvang

der Duitse orderportefeuillë met 1,7 mln. b.r.t., waarvan

1,4 mln. b.r.t. voor buitenlandse rekening, toe. Liberia

neemt de eerste plaats in de rij der buitenlandse opdracht-

gevers in, gevolgd door Noorwegen, Nederland en Enge-

land. Naar verluidt overweegt de Deutsche Werft te Ham-

burg de bouw van een nieuwe helling, waardoor het mo-

gelijk zou worden bestellingen voor de bouw van schepen

met een maximum draagvermogen van 130.000 ton te

accepteren. In het afgelopen jaar hebben de Duitse werven

335 schepen met een inhoud van bijna 1 mln. b.r.t. vergele-

ken met 313 schepen, metende 880.000 b.r.t. in
1955,

opgeleverd. Van de verleden jaar gereed gekomen schepen

waren 149, .metende 560.000 b.r.t. (1955: 98 schepen,

560.000 b.r.t.) voor het buitenland bestemd.

De omvang der Italiaanse orderportefeuille bedroeg eind
vorig jaar rond 2 mln. b.r.t. De jaarproduktie der Italiaanse

werven is thans tot circa 400.000 b.r.t. gestegen. Mede dank

zij de regeringssubsidie in het kader der zg.n. ,,Tambroni”-

Cf3c
j
ftamLIt
:
,

Sociaal Psychologische Bedrijfsadviezen

Reclame- ,en Verkoopadviezen

Erkend Advertentiebureau

Firmanten: L. B. Benlamin – Jac. Raven
Technisch- en psychologisch adviseur:

Dr. Ir. H. J. Kolkman

Bergweg 351 • Telefoon 84300 – 84302

Rotterdam

(..4ivertentie)

wet, kunnen Italiaanse werven thans met het buitenland

concurreren en zij zijn er dan ook in geslaagd een aantal

opdrachten voor buitenlandse rekening te secureren.

Schepen met een maximum draagvermogen van 6.000 ton

kunnen thans 30 maanden na tekening van het bouw-

contract worden opgeleverd. Door een der met Geferal
Motors geliëerde ondernemingen wordt in Livorno een

grote werf gebouwd, terwijl door de Finmeccanica wordt

overwogen de destijds door de Navigazione Generale

Italiana gebouwde Baja-werf te herôpenen. In verband met

de toenemende vraag naar nieuw te bouwen supertankérs

zijn verschillende Italiaanse werven voornemens de be-

staande outillage zodanig uit te breiden, dat eerlang op-

drachten voor de bouw van schepen met een draagvermogen

van 80.000 ton kunnen worden geaccepteerd.

Blijkens door het Japanse Ministerie van Vervoer ge-

publiceerde gegevens, waren op 1 oktober jl. op de 24 voor

naamste Japansè werven 269 schepen, metende 3.852.285

b.r.t., waarvan 175 met een inhoud van 2.728.780 b.r.tJ vocr

buitenlandse rekening, in bestelling. Het aandeel der Japanse

rederijen is overigens dè laatste maanden niet onbelangrijk

gestëgen. Enkele maanden geleden, toen in totaal 3.602.000

b.r.t. bij Japanse werven in bestelling waren, vertegen-

woordigdn de buitenlandse opdrachten 2.865.000 b.r.t. en

die voor Japanse rekening slechts 637.000 b.r.t., zodat in

korte tijd bijna 500.000 b.r.t. aan nieuw te bouwen schepeij

door Japanse rederijen werden besteld.

De Amerikaanse scheepsbouw profiteert van de vraag

naar supertankers. Weliswaar zijn de Amerikaanse bouw-

prijzen niet onaanzienlijk hoger dan elders, maar de naar

verhouding vrij snelle levertijden doen verschillende reders

over dit bezwaar heen stappen. Begin november ji. waren

34 tankers met een totaal draagvermogen van ruim een mil-

joen ton bij Amerikaanse werven in aanbouw, resp. be-

stelling, terwijl het Ministerie van Vervoer op 14 november

jl; berichtte, dat maatregelen werden genomen, teneinde

op korte termijn aanvragen van particuliere zijde voor de

bouw van 31 tankers met een totaal draagvermogen van

bijna 1,5 mln, ton, waaronder, drie schepen van 100.000,

één van 65.000 en drie van 60.000 ton af te handelen. Naar

verluidt wordt voorts met de Bethlehem Steel onderhandeld

over de bouw van een tanker met een draagvermogen van

120.000 ton. Plannen om op korte termijn over te gaan tot

de bouw van een passagiers-vrachtschip, dat door kernener-

gie zal worden voortbewogen, verkeren in een gevorderd

stadium van voorbereiding. Het geldt hier bovenal een

studie-object, dat de gelegenheid biedt de toekomstmo-

gelijkheden aan de praktijk te toetsen.

De Nederlandse verven leverden in het afgelopen jaar

een passagiersschip van 4.500 b.r.t. op, evenals 15 lijn-

153

1

4

4

.4

• vrachtschepen met een totaal draagvermogen van 125.000

ton, een vraéhtschip van 12.250 ton draagvermogén, tv’ee

ertstankers met een totâal draagvermogen van
53.750
ton en –

zes tankschepen met een totaal draagvermogen van 150.000

ton. Deze schepen werden alle voor Nederlandse rekening

gebouwd. Bovendien kwamen vier tankschepen met een

draagvermogen van 110.000 ton voor büitenlandse rekening

gereed, alsmede 96 schepen van kleiner type met een totaal

draagvermogen van 88.850 ton. Van deze laatste categorie

waren 20 schepen met een totaal draagvermogen van

34.000 ton voor het buitenland bestemd. De totale produktie

bedroeg derhalve in het afgelopen jaar
125
schepen met een

draagvermogen van 544.327 ton
0955:
121 schepen met

een draagvermogen van ruim 600.000 ton). Gedurende 1956

werden dooi de Nederlandse werven opdrachten ‘oor de

bouw van 201 schepen met een draagvermogen van

1 .350.000 ton geboekt. De orderportefeuille heeft thans een

zodanige omvang, dat het merendeel der Nederlandse

werven en dit geldt met name voor de grote bedrijven,

gedurende de eerstvolgende vier jaren op een volledige

werf bezetting kan rekenen.

Db levering van het benodigde scheepsstadl vormt in

verscheidene landen een der knelpunten en was oorzaak dat

de verleden jaar gereedgekomen tonnage in enkele gevallen,

o’a. in Engeland, benéden de potentiële produktiecapaciteit

bleef. De bouwprijzen’blijven zich nog steeds in stijgende

rihting bewegen, terwijl in de bouwcontracten de ,,cost-

plus”-clausule, met name wat de bouw van schepen voor de

grote vaart betreft; regel is. De gebruikelijke loonsverho-

giflgen bleven ook in het afgelopen jaar in Engelands

scheepsbouw niet achterwege, terwijl de staalprjzen daar

te lande verder zijn gestegen. Ook elders, o.a. in Sleeswijk

.Holstein, wordt de produktie dor arbeidsconflicten na-

delig beïnvloed.

Kan de internationale scheepsbouw op een alleszins

bevredigend jaar terugzien en zijn de vooruitzichten, mede

gelet op de uitbreiding welke bij voôrtduring aan de wereld-

tankvloot wordt gegeven, ook op langer termijn gunstig, de

markt voor tweedehands schepen was in het afgelopen
jaar eveneens zeer vast gestemd. Griekse, Italiaanse en

Duitse rederijen, alsmede in Hongkong gevestigde scheep-

vaartmaatschappijen behoorden tot de belangrijkste kopers,

maar ook voor Joegoslavische en Finse rekening, evenals

door India, werden verscheidene schepen aangekocht:

De prijzen, welke voor tijdens de oorlog gebouvde schepen

van het Liberty- en Empire-type betaald woraen, kunnen

gevoeglijk als barometer voor de gang van zaken op de

markt voor tweedehands schepen worden beschouwd.

Werd eind 1955 voor het Standaard Liberty-type £ 400/

415.000 betaald, eind vorig jaar wisselden Liberty’s voor

£ 670.000 van eigenaar, terwijl in oktober jl. de prijs voor

schepen van het ,,Empire”-type tot £ 545.000 was gestegen. –

Begin december bracht de ,,Megalohari” £ 550.000 op,

terwijl de ,,Hazelbank”, beide Empire’s, voor dezelfde, prijs

verkocht werd.
Het aanbod van tankschepen was beperkt. In september/

oktober verwisselden enkele kort na de oorlog gebouwde

tankschepen van circa 16.000 ton voor circa £ 1.200.000 van

eigenaar. De invloed van het Suezkanaal-conflict weerspie-

gelde zich duidelijk in het prijsniveau. Werd v66r het

conflict de ,,Nyhall”, bouwjaar 1931, draagvermbgen

14.240 ton, voor £ 315.000 verkocht, na de nationalisatie

van het Suezkanaal slaagden de reders van het in 1930

gebouwde tankschip ,,Velma”, draagvermogen 14.780 ton,

erin 535.000 te bedingen. Voor tankers met een draag-
vermogen van 18/20.000 ton, welke in de jaren 151/53

gebouwd werden, bedroëg de prijs, waarvoor zij van eige-

naar wisselden ruim £ 1.500.000. Ook voor tankers van

het T-2-type steeg de prijs niet onaanzienlijk. De ,,Lla-‘
nishen” bracht in juni ji. £ 804.000 op; sedertdien is de

prijs tot ruim £ 1 mln, gestegen.

De gunstige sienmiing op de tankvrachtenmarkt heeft

tot speculatieve vraag naar over te nemen bouwcontracten

geleid. De belangstelling der kopers gaat in het bijzonder

uit naar schepeii van de 19/20.000 ton klasse, waarvoor al
naar gelang van levertijd en reeds afgesloten timecharters

een winst aan verkopers, variërend van £ 120.000/ 500.000

boven de bouwprjs wordt geboden. De bouwprjs voor

motortankschepen met een draagvermogen van 19.000 ton,

het zg. ,,general pupose”-type, met oplevering over
3/4
jaren,

die begin 1956 circa £ 72/73 per ton draagvermogen be-
droeg, is sedertdien £ 10/12 per ton gestegen, terwijl’ de

levertijd in vele gevallen circa vijf jaren bëdraagt. De

schrootprjzen zijn van circa £ 12 per b.r.t. in het begin

van 1956 tot circa £ 15 gestegen.

Rotterdam.

C. VERMEY.

Surinaamse kanttekeningen

(4e kwartaal 1956)

4.

t

Reeds meermalen wer1 betoogd, dat de bauxietexport

de kurk is, waarop de gehele Surinaamse economie drijft.

Het mag daarom voof 1956 een zeer gunstig verschijnsel

genoemd worden, dat tegen veler verwachting in, deze
xport een nieuw record behaalde, wat na de teruggang

in 1955 een bijzondere vermelding waard is. Daar de

volledige cijfers van de export nog niet ter beschikking

staan wordt hierbij volstaan met het’ noteren van het ge-

wicht van de uitgevoerde hoeveelheden:

1954
……….
3.426.000 ton
1955
……….
3.060.000 ton
1956
……….
3.469.000 tOn

Dit ondanks het feit, dat ook de mijnen van de Billiton
Maatschappij wetden getroffen door
4
de korte, doch vrij

algemeen om zich heen grijpende, sfhkingsgolf gedurende

dit laatste kwartaal. De ten gevolge van deze stakingen

verhoogde lonen zijn een niet onbelangrijk gevaar oor de

concurrentiepositie va’n Suriname ten opzichte van ‘de
ohige’ende landen. Zo moest Bruynzeel bij gebrek aan

orders een kleine 100 man ontslaan en kondigde de N.V.

Surocto, die oliehoudende zaden verwerkt en enkele malen

in ons verslag werd genoemd, de sluitihg van haar gehele

bedrijf aan, daar zij wegens het hoge loonpeil de concurren-

tie tegen Brazilië niet kan volhouden.

Dit zijn beangstigende verschijnselen, die de basis van

het Tienjarenplan, dat juist verbreding van de economische

basis wil, in niet geringe mate aantasten. Vooral, omdat

juist na het einde van de hier besproken periode, deze

tendentie zich in versterkte mate doet gelden. Daarover

zullen wij in de volgende kanttekeningen terugkomen.

Financiën en bankwezen.

De gunstige resultateh van de bauxiete,port deden zich

onmiddellijk gelden in de deviezenpositie. Deze steeg van

154

/
‘4-

.,

/

een gunstig saldo â Sf. 15,4 mln, per 31 decembei’1955 tot

Sf. 23,1 mln, per 8 december 1956. Hierbij dient echter te

worden opgemerkt, dat. ook de Nederlandse remises ten

behoeve van het Tienjarenplan hier ,een belangrijke rol

spelen.

Het jaarverslag ôver 1955
van
De Surinaamsche Bank N. V.

is, bij een rustige ontwikkeling, een afspiegeling van de

gedurende dat jaar afgenomen buitenlandse handel.

Verkorte balans per 31 december 1955

(in Sf.)
Munt en muntmateriaal . 9.037.882

Bankbilj. in omloop
….
13.693.277
Vr. papier; zilverbons
376.361
Crediteuren
………..
12.270.048
Kas; kassiers A’datn
22.369
Sur. Deviezenfonds
…..
12.548.062
Effecten

…………..
357.599
De Ned. Bank N.V
…..
3.942 .527
Sur. Deviezenfonds
10.495.878
Bankiers en corr .
……
136.403
De Ned. Bank N.V
…..
1.111.653
Bestemmingsreserves
810.184
Disc, en debiteuren
…..
13.234.169
Reserve div. voorz .

….
2.138.293
Bankiers en’corr
…….
12.968.533
Bijzondere reserves
116.625
Hypotheken
………..
8.622
Kapitaal

………….
1.321.092
Gebouwen

………..
87.111
Reservefonds

………
187.307
Onverdeeld dividend
119.669
Nog niet opgenomen div.

159.088
Winstssldo

………..
257.602

47.700.177

47.700.177

De belangrijkste mutatie sedert de vorige balans is wel

de daling van de post ,,bankiers en correspôndenten”, met

Sf. 34 mln., waartegenover een overeenkomstige daling

staat van de valutaschuld aan het Sur. Deviezenfonds.

Deze daling staat in direct verband tot de verminderde

deviezenpositie van den Lande.

In het algemeen kun worden gezegd, dat zich in de

Surinaamse bankwereld geen belangrijke wijzigingen heb-

ben voorgedaan, zulks in afwachting van de uitgestelde

oprichting van de Lands Circulatiebank en de opening van

het in aanbouw
zijnde
kantoor van de Hollandsche Bank-

Unie. Dit wordt thans in 1957 verwacht. Ook de Surinaam-

sche Bank gaat binnenkort over tot de bouw van een geheel

nieuw kantoor te Paramaribo. Te Moengo werd een

Agentschap gevestigd.

In de loop van 1956 hebben de weekstaten daarentegen

wel enige verschuivingen te zien gegeven, waarom wij

evenals verleden jaar een vergelijkende tabel geven (in
Sf.

1.000)

.
31112/54
31/12155
29/12/56

Debet
Goud, deviezenrekenmgen
22.164
21.404
27.114
.
518
183
Debiteuren

………………
12.738
11.580 13.140
Effecten en hypotheken
363 79
367
50
633
41
150
123
680
36.303
34.042
41.791
Credit

Disconto’s

………………….809

13.212

..

13.693
14.728

Gebouwen

………………….

10.442
9.993
12.836

Sluitrekeningen

………………

6.308
4.078 6.234

Circulatie:

chartaal

…………..

1.321


1.321′
1.321

girsal

…………..

Deviezenrekeningen

…………..

294
306 316
Kapitaal

………………….
R.eserverekeningen

…………..
4.726
4.651

.
.

6.356

36.303 34.042
41.791

Sluitrekeningen

………………

Het saldo der deviezenrekeningen houdt gelijke trad met
de verbeterde deviezenpositie in 1956. Een minder gunstig

feit is echter, dat na een constante periode van enkele jaren

de binnenlandse circulatie met een sprong tot Sf. 274 mln.

.

5..

(Advertentie)

.

1

steeg. Dit geschiedde gedurende de laatste maanden, toen

terï gevolge van de stakingen de lonen in een stijgende

beweging geraakten.
Verder deden in handelskringen, inmiddels juist gebleken,

geruchten de ronde, dat in januari de invoerrechten aan-

zienlijk verhoogd zouden worden. Dit s
i
chijnt aanleiding te ‘

hebben gegeven tot een langzamer nakomen van verplich-

tingen aan importeurs en binnenlandse leveranciers teneinde

gelden beschikbaar te houden voor het inklaren van goede-

ren uit entrepot. Het is dus van groot belang, de circulatie

op de voet te volgen, teneinde te kunnen constateren of deze

scherpe stijging van tijdelijke aard is of dat het een begin is

van de reeds lang gevreesde zichtbare inflatie. Reeds kan

geconstateerd worden, dat in januari 1957 de stijging van

lonen en
prijzen
verder voortging. Deze ontwikkeling komt
1

wel op een bijzonder ongelukkig ogenblik, daar juist in 1957

het zwaartepunt van het cfrculatiebeleid van commerciële

handen overgaat naar de Overheid.

De
rijstexport
blijft zich gunstig ontwikkelen. De, Franse

*

gebiedsdelen blijken als markt niet geheel verloren te zijn

en zelfs werd een eerste partij naar Tahiti, aan het andere’

einde van de wereld, verkocht.t

Visserij en visteelt.

Het schrijven van een kroniek over een gunstige ont-

wikkelingis altijd plezieriger dan over onzekerheid of

stilstand. Daarom zal ditmaal bij dit onderierp wat langer

worden stilgestaan. Het land der trotse stromen, en niet te

vergeten een lange kust, was reeds jaren bekend om zijn

visrijkdom, doch niemand dacht eraan dezè
rijkdom
te

exploiteren. Verschillende pogingen werden ondernomen;

het verwachte succes bleef evenwel uit. Men nam aan,

dat noch in de riviermonden noch op zee iets te bereiken

vieP’ In 1951 liep de kort tevoren opgerichte garnalen-

industrie, welke was gericht op de export van droge gar-

nalen, geheel mis omdat de kwaliteit van het verscheepte

produkt zo slecht was, dat men zich in Nederland voor

geen tweede keer aan een proef wilde wagen.

Nog in 1952 was in ,,De Grondslagen van een Tienjaren-

plan voor Suriname”
1)
niets beters te zeggen, dan dat de

visserij weinig methodisch en primitief was, en dat een

poging tot het aanleggen van ,,visplantages” in het Matta-

pica-gebied mislukt was.
De slechte uitslag van het project van het Welvaartsfonds

vermocht evenwel het nieuwe Hoofd van de Visserjdienst

niet af te schrikken. Met bescheiden middelen werden

proefnemingen langs de kust en op volle zee genomen,

de bestaande proefvijvers overgenomen en verbeterd, en

werden de vissers warm gemaakt voor een betere bedrijfs-

voering. Het resultaat was werkelijk verbluffend, mede daar

bleek, dat de Surinaamse garnaal van eerste kwaliteit is en

juist de gewenste hoedanigheden voor de Amerikaanse

markt heeft. Dit was dan ook de aanleiding, dat een

Amerikaahse groep een garnalenindustrie te Paramaribo

vestigde die intussen voor haar produkt, de ,,Royal

) Zie blz. 84-86.

9

155

1

‘,

Shrimp”, een goede afzet op de home-market in de Ver-

enigde Staten vond.

In
cijfers
is de ontwikkeling aldus:

Vangst
Vangst
Totaal Export
Import
Jaar
verse
overige
vis in
vis- en
garnaal in
vis in
1.000 kg
Sf. 1.000
visprod. in
1.000 kg
1.000 kg
Sf. 1.000

1952
300
700
1.000
0
814
1953
400
900
1.300
13
776
1954
450
1.450
1.900 20
730
1955
560
1.905
2.465 26
797
1956
700
2.100
2.800
130

Een voor de bevolking belangrijk nevenverschijnsel is,

dat terwijl de wereldmarktprijzen van vis en visconserven

sterk stegen, de lokale vis thans aanmerkelijk goedkoper

aangeboden wordt dan enkele jaren geleden, terwijl de

aanvoer te Paramaribo ook regelmatiger werd.

Het is gebleken, dat de kustwateren zeer visrjk zijn,

zodat bij uitbreiding van het aantal schepen de vangsten

zodanig kunnen worden opgevoerd, dat over niet al te

lange tijd Suriname in plaats van een visimporterend land

een redelijk belangrijke exporteur zal worden.
Op 1januari1955 werden de resterende projecten van het

Welvaartsfonds in de ,,Stichting voor Visserjbevordering”

ondergebracht, welke onder leiding van het Hoofd van de

Visserjdienst kwam te staan. Hierdoor was een goede

coördinatie van de ontwikkelingsplannen mogelijk. De

vijvers aan de kust bij Mattapica werden voorzien van

voorstrekvijvers en nieuwe aanvoerkanalen (parongsys-

teem). Het chloorgehalte van de vijvers is thans 5
0
1
00
tot

44
0
/00,
wat allerminst nadelig voor de visstand blijkt te zijn.

Naast de in Suriname bekende soorten wordt thans ook de

uit Trinidad aangevoerde Tilapia (Mossambica) met succes

gekweekt.

Het vervoer’ naar de belangrijkste markt, Paramaribo,

stelt ten gevolge van het snelle bederf in het tropische kli-

maat speciale eisen. Enerzijds werd hierin voorzien door

het oprichten van ijsfabriekjes in de visserjgebieden,

waardoor opslag en vervoer mogelijk wordt. In de tweede
plaats bleek lichte roking (het zgn. barbacotten) een groot

succes. De gebarbacotte gladvis blijft ni. geruime tijd

houdbaar en kan daardoor vrijwel overal heen worden

getransporteerd. Belangrijk voor de volksvoeding is, dat

het bestaande bijgeloof (treef) tegen gladvis allengs begint

te verdwijnen, waardoor verse of lichtgerookte vis de plaats

in het dagelijks menu van zoutevis en -vles begint in

te nemen.

Ook het proefbedrjf voor het maken van vismeel bleek

een uitstekend resultaat te hebben. Dit vismeel heeft slechts

5 pCt. vet en 1 pCt. zout, waardoor het voor veevoeder

uitermate geschikt is. Het verwerken van het halfprodukt

is thans geheel in particuliere handen overgegaan, waardoor

thans naast de garnalenfabriek een tweede binnenlandse

industrie uit de visserij is voortgekomen. Ook voor dit

artikel is de binnenlandse markt reeds te klein en voor 1957

wordt een aardige export naar omliggende landen verwacht.

Dat de vissers profijt trokken van deze ontwikkeling

behoeft geen betoog. Voor enkele jaren hadden de vissers
een armelijk bestaan en thans zijn verscheidenen reeds tot

een zekere welstand gekomen. Het is ‘daarbij typerend, dat

evenals overal elders ter wereld zich de meest actieven uit

hun groep losmaken, en niet uitsluitend zelf ter visvangst
gaan, doch ook boten met bemanning uitsturen. Hierdoor

is nu reeds na enkele jaren het begin van een redersstand

ontstaan. Wanneer de zeevisserij lonend zal
blijken
en

grotere schepen noodzakelijk zullen zijn, kan hier een

ontwikkeling verwacht worden analoog aan die aan de

Nederlandse kust gedurende de laatste halve eeuw.

Opvallend is het hierbij, dat ook een raciale verschuiving

optreedt, nu de traditionele visvangst steeds minder lonend

wordt en de commerciële vangst de hoofdtoon begint te

voeren. Deze laatste is namelijk in hoofdzaak in handen

van de Hindoestanen, terwijl de Creoolse vissers 6f bij hun

oude gewoonten blijven 6f in dienst van een grotere Hindos-

taanse visser tredeh. Dit kan ongetwijfeld tot sociale en

eventueel raciale spanningen leiden en het is van belang,

hierop nauwlettend toe te zien. Wij denken hierbij
bijv.
aan

de Zuiderzeesteunwet.

Momenteel zijn 700 vissers bekend, die in het bezit zijn

van in totaal
590
boten, waarvan 188 met buitenboord-

motor en 4 met een scheepsmotor. In 1957 zal uit de

Verenigde Staten een trawler aankomen voor onderzoek

en proefnemingen in de hoogzeevisserij, meer speciaal

voor de grotere soorten garnalen, en evenzeer voor onder-

zoek op de sea-trout. Hiermede is de grondslag gelegd voor
éen belangrijke tak van nijverheid.

Het jaar
1956
besluitende kunnen wij niet anders dan

hopen, dat de drie gunstige factoren (bauxiet,
rijst
en

visserij) voor 1957 lichtpunten zullen
blijven,
die de vele

schaduwen zullen overheersen.

Paramaribo, januari 1957.

G. C. A. MULDER.

,,Diepte”-consumptie in Amerika

Het Amerikaanse blad ,,Fortune” heeft in de loop van

1953/’54 in een serie van twaalf, onder de titel ,,The

changing American market” verschenen artikelen, de

ontwikkeling van het verbruik in de Verenigde Staten

beschreven en voorspeld. In het oktobernummer van

1956
is het ,blad met een nieuwe serie van drie begonnen,

waarin de indertijd gedane voorspellingen aan de realiteit
worden getoetst en nieuwe ontwikkelingen worden opge-

spoord. ,,Fortune’s” prognose voor de totale consumptie

is er tot nu toe niet ver naast geweest: het totale verbruik

was voor 1956 geraamd op $ 239 mrd., terwijl het in feite

naar alle waarschijnlijkheid $ 242 mrd. zal bedragen. In

menig opzicht, echter is de vroegere raming nog niet opti-

mistisch genoeg geweest, een omstandigheid die vermoe-,

delijk de auteurs van de nieuwe serie heeft geïnspireerd tot

de van verbazing getuigende titel: ,,What a country!”

Nog nooit, zegt ,,Fortune”, heeft een volk zo gemakkelijk

zoveel geld voor dure zaken uitgegeven als de Amerikanen

thans ‘doen. De begrippen ,,verzadiging” en ,,over-bespa-

ring” schijnen voorlopig over boord te zijn gezet. De markt

voor elektrische apparaten
bijv.
geldt al meer dan vijfen-

twintig jaar als voor 90 pCt. ,,verzadigd”, maar de Amen-

156

kanen gaan door met het kopen van meerapparaten dan

door welk gematigd ver,’angingsschema ook wordt ge-

rechtvaardigd. De vrees van economisten, dat de Amerika-

nen, die zé veel eigenlijk niet goed meer uit te geven inko-

men hebben en zé gemakkelijk hun aankopen van vele

goederen zouden kunnen uitstellen, op de een of andere dag

door hun uitgaven in te krimpen de economie in moeilijk-

heden zouden brengen, is tot nu toe niet bewaarheid. Welke
twijfel of vrees de consument ook bevangen mocht hebben,

sedert de oorlog heeft deze
twijfel
zijn uitgaven nooit ernstig

beïnvloed. In het voorjaar bijv. toen minder werd uitgegeven

voor auto’s en enige werkloosheid ontstond, werden de

economisten bevreesd. Zo niet de verbruikers: niet alleen

gingen zij voort hun geld voor andere goederen dan autö’s

te besteden, maar zij bleven zich zelfs in de schuld steken.

De consumenten hebben, naar ,,Fortune” opmerkt,

statistisch onvoorspelbare bedragen uitgegeven voor vele

goederen. In 1953 buy., toen zij $14,5 mrd. uitgaven voor

meubilair, televisie- en radiotoestellen, gramofoonplaten en

huishoudelijke apparaten, was, gezien de toentertijd op-

tredende vertraging in de verkopen, bezwaarlijk te ver

wachten, dat de uitgaven in deze sector in 1956 de
$15,8

mrd. zouden overtreffen. In feite zal dit jaar nog een niveau
worden bereikt van
$
18,9 mrd., d.w.z. bijna
$
2 mrd. meer

dan ,,Fortune” had geraamd voor 1959! De verkopers van

huishoudelijke artikelen hebben zo gezegd een bladzijde

uit het orderboek der autoverkopers gescheurd; zij hebben
vergeten dat het woord ,,verzadiging” bestond; zij hebben
zich gedragen alsof zij niet alleen met hun collega’s, maar

ook met alle andere producenten van goederen en diensten
concurreerden; zij hebben neer en betere produkten voort-

gebracht en deze geprijsd voor massa-afzet. De verkopen

van nieuwe elektrische apparaten hebben de omzet van

verwante produkten in sommige gevallen gestimuleerd.

Gezinnen
bijv.,
die over apparaten voor ,,air conditioning”

beschikten voor één of tiee kamers, kochten ,,fans” voor

de overige vertrekken.

Herhaaldelijk komt in ,,Fortune’s” beschouwingen, die

zich uitstrekken over vrijwel alle bestedingsmogelijkheden

– op de automarkt zal genoemd blad in een afzonderlijk

artikel ingaan -, tot uiting hoe voorzichtig men moet zijn

met het spreken over ,,verzadiging”. Vele lieden, die reeds

een televisietoestel hadden, kochten een tweede en soms een

derde toestel. Het aantal verkochte radio’s daalde van
8 mln, in 1951 tot 6,9 mln, in 1955, maar de industrie

verwacht dit jaar 8,5 mln, toestellen af te zetten. Ten dele is

deze
stijging
het gevolg van het feit, dat jongelieden, die hun

favorieten kennelijk onder alle omstandigheden wensen te

beluisteren, veel draagbare toestellen kopen. De markt voor

koelkasten gold als de meest ,,verzadigde”. Niettemin

namen de verkopen toe van 3,7 mln, eenheden in 1953 tot

4 mln, in 1955. Deze toeneming is een gevolg van een
,,samenspel” van producenten. De voedingsmiddelen-

industrie bracht zulke gevarieerde en aantrekkelijke bevro-

ren eetwaren op de markt, dat oude koelkasten met kleine

koelcellen praktisch als verouderd konden worden be-

schouwd. De koelkastenfabrikanten begonnen hun model-

len jaarlijks te veranderen en trachtten telkens nieuwe

vindingen en verbeteringen toe te passen. De consumenten

kochten nieuwe koelkasten op ogenblikken, dat hun oude

exemplaren technisch ,gezien nog vele jaren dienst zouden

kunnen doen.

Het meest opmerkelijke verschijnsel, dat zich sedert

,,Fortune’s” voorspelling, heeft voorgedaan, is ,,the deep
urge to spend better”. De meerderheid der verbruikers is

niet langer tevreden met minimum-standaarden, maar

wenst de overvloed, de kwaliteit en de stijl, die doorgaans
het goede van het normale onderscheidt. Dit streven komt

op diverse terreinen tot uiting. Het openbaart zich in de

aanschaffing van meubelen: één der grootste Amerikaanse

meubeldetailhandelaren deelde mee, dat de klanten per

gestoffeerd meubel
$
20 h
$
30 meer uitgaven dan twee jaar

geleden, alleen omdat zij betere kwaliteit wensten. Het

komt ook tot uiting in de hierboven genoemde verkopen

van koelkasten en in de afzet van glas- en aardewerk, waar
bijv: een toeneming van de verkoop van Chinees porselein

ten koste van die vn semi-Chinees porselein is waar te

nemen.

We zien het streven naar kwaliteits-consumptie, die wij

hierboven ,,diepte”-consumptie hebben genoemd, ook in

de kledingsector terrein winnen: er wordt betere sport-

kleding gekocht en meer en btere wandel-, middag- en

avondkleding. Op het gebied der recreatie heeft zich in

dezen de ‘opvallendste ontwikkeling voorgèdaan in de

uitgaven voor plezierboten. Niet alleen worden meer boten

– het aantal steeg van rond
5
mln, in 1953 tot rond
5,5
mln.

in 1955 – gekocht, maar ook grotere en betere: vijf jaren

geleden waren buitenboordmotoren van
5
tot 10 pk. de

meest voorkomende; tegenwoordig wordt er een sterke
voorkèur voor die van 12 tot 25 pk. aan de dag gelegd.

De Amerikanen wensen ook betere huizen. ‘Dit blijkt uit
de verlanglijst, die op het ,,Women’s Housing Congress”

aan de bouwers en de met het toezicht op de bouw belaste
autoriteiten werd voorjelegd. Met volkomen negering van

de kosten gaven de dames te kennen, dat zij o.a. meer

ruimte, meer bergruimte, minstens drie slaapkamers, meer

grondoppervlak en meer badkamers als noodzakelijk

beschouwden.

Ten slotte zij vermeld, dat de Amerikanen ook beter eten

dan drie jaren geleden, een omstandigheid die tot enige

verbazing aanleiding kan geven wanneer wordt bedacht hoe

goed zij in 1953 reeds aten. In feite hebben zij de wét van

Engel met voeten getreden: véér de oorlog gaven zij ca.

24 pCt. van hun ,,cash-income” voor voeding uit; in 1956

bijna 27 pCt. Zij eten niet alleen meer en beter dan vroeger,

maar zij kopen thans meer voedingsmiddelen waarin ook

vele diensten zijn belichaamd, zoals ingeblikte en bevroren

kip, verpakt en bevroren vlees, bevroren vruchten en

groenten. De groeiende betekenis van bevroren voedings-

middelen in het verbruik blijkt uit de volgende cijfers:

tussen 1953 en 1956 daalde het verbruik per hoofd van vers

fruit met 7 pCt. en dat van bevroren fruit nam toe met

23 pCt.; gedurende çlezelfde periode werd er 3 pCt. minder

verse en 30 pCt. meer bevroren groente geconsumeerd;

het totale verbruik van bevroren voedingsmiddelen –

ijsjes uitgezonderd – steeg van 1953 tot
1955
met 23 pCt.

Is het een wonder, dat genoemd blad in de verwachtin’g dat

de populariteit der ,,convenience” voedingsmiddelen nog

zal toenemen, in dezen spreekt van een ,,bevroren toe-

komst”?

1

Blijf bij

Lees de E-S.B.!

157

S

•.

De geidmarkt.

De geldmarkt was de afgelopen week stili going strong.

In het bezit van welvoorziene geidbuidels, en met voor de

s
ten einde spoedende kasreserve-periode al met zulke hoge

kaspercentages achter de rug, dat er voor de resterende

week van deze periode niets meer te duchten viel, zaten de

banken uit liquiditeitsoogpunt op ro±en. Het werd zelfs

bepaald moeilijk om middelen kort remuneratief uit te

zetten. Zo werd callgeld overvloedig aangeboden tegen
.1
2-pCt. ; .. ook v’oor nog korte tijd lopend schatkispapier

‘overwoog de vraag op een disconto van 31/
4
A 33/8 pCt.

‘s jaars. Dat het uit was met de hoge debetstanden bij De

Nederlandsche Bank behoeft nauwelijks vermelding.l

Hoewel het Rijk erin slaagde zijn saldo bij de Centrale

Bank weer aan de goede kant van de nul-lijn te krijgen

(ni. f. 92 mln. credit per 11/2/1956) schreef het, kennelijk

het ijzer willende smeden nu het heet is, tegen volgende

week een nieuwe tender op schatkistpapier uit. Aangeboden

wcirden thans drie- en zesmaandsprornessen in een onbe-

paald bedrag en tegen een onbepaald disconto, zodat het

Ministerie nog alle kanten ‘uit kan.

Nadruppelende
jâarcijfers
over
1956
illustreren nogeens

de aanzienlijke monetaire verschuivingen in dat jaar. Zo

vertoonde de totaalbalans van
35
representatieve handels-

banken in 1956 o.a. de volgende mutaties: Nederlands

schatkistpapier –
564,
debiteuren (niei-Overheid) + 389,

creditsaldi van cliënten – 387 (alles x f. 1 mln.). De af-

neming van de girale geldcirculatie met f. 489 mln. in 1956

wijst evenéens op dalende liquiditeit van het bedrijfsleven.

Dat Jan Publiek daarentegen betr bij kas kwam te zitten,

vermoedelijk vnl. dank zij de welvaarts(!)loonronden van

1956,
wordt gesuggereerd door de
stijging
van de hoeveel-
heid chartaal geld in circülatie niet f. 112 mln.
De kapitaalmarkt.

It

IIet koerspeil op de New Yorkse aandelenmarkt maakte

in de verslagweek nogal vreemde capriolen. Het koersge-

middelde Dow Jones Industrials daalde aanvankelijk tot

454,8, een laagterecord sinds begin november
1955,
maar

herstelde zich vervolgens met enkele ferme sprongen weer

tot boven het niveau van eind vorige week. Te grote voor-

raden, dalende winstmarges en andere sombere economi-

sche perspectieven beheërsten eerst de stemming; reeds

meenden sommigen, lichtelijk voorbarig, dat 1929 weer

voor de deur stond. Captains of industry en ministers

– die uiteraard geen depressie kunnen velen – snelden

toe met geruststellende uit- en toespraken en dank zij of

ondanks deze werd de situatie weer gered en was het

(week)eind goed al goed.

In Amsterdam deed men het kalmer aan. Het aandelen-

4
.
koersniveau daalde weliswaar per saldo een streepje ver-

der, maar
bijv.
in vergelijking met de beruchte ,,Suez”-

week 26-30 november 1956 toen het algemeen koersge-

middelde van 192 tot 179 daalde, mochten de huidige

fiuctuaties (max. 195,2; minim 192,0) nauwelijks naam

• hebber. Wellicht droeg, naast het groeiende wantrouwen

S
in de waarde van de gulden, deze week het ijverig speuren

naai herkapitalisatie-kandidaten en’ het triomfantelijk

voorrekenen in diverse publikaties van de sterke reserve-

positie bij deze trouvailles, ertoe bij dat slechts weinigen

het hoofd lieten hangen. Of het herkapitalisatie-optimisme

niet ietwat opgeschioefd.is
, is uiteraard een andere zaak.

Ôp de obliatiemarkt ‘was de stemming de afgelopen

wek lang niet slecht; diverse staats- en andere obligaties

konden een puitje aantrekken.
I
Verschillende premie-

obligaties en preferente aandelen zijn de laatste weken

eveneens niet onbeduidend in koers gestegen.

Op de markt voor onderhandse leningen die i.v.m. het

voortgaande fiscale vullen van de particuliere ,,genieters”

van middel en hoge inkomens, voor het opnemen van nieuw

kapitaal door gemeenten en bedrijven van groter betekenis

is dan de obligatiemarkt, was van een lontspanning nog

steeds niets te merken. Waterleiding- en elektriciteits-

maatschappijen bieden hier een rente ‘an
5
pCt. of iets

daarboven, industriële ondernemingen 51/
4
51/ pCt. bij

-gemiddelde looptijden van ca. 10 â 15.jaar en veelal met

clausule van verboden, althans zeer beperkte, vervroegde
aflosbaarheid. Veel succes heeft al dit gebied echter niet,

want de institutionele beleggers zitten over het algemeen

uiterst slecht in hun vrij belegbare middelen. Velen hunner

kost het thans zelfs al veel hoofdbrekens om vroeger ge-

dane kapitaaltoezeggingen te honoreren, laat staan dat zij

zo maar grote bedragen voor nieuiè kapitaalvrgers op

tafel zouden kunnen leggen.

Aand.

indexciJfers

A.N.P.-C.B.S
1 febr. 8 febr.
15 febr.
(1953
=
100)
1957
1957 1957
Algemeen

……………………….. ….
195,4
194,5 193,8
Internat.

concerns

…………………
264,2
262,0
261,5
Industrie

………………………………
147,5 148,5
148,2
Scheepvaart

…………………………
161,8
161,4 160,2
Banken

……………….
………………..
123,9
122,9
122,4
Indon.

aand.

……… …………………
…..
99,8
98,0

Aandelen



Kon.

Petroleum

……………………
f. 158,40
f. 154,70
f. 155,40

Unilever

………………………………
342½
342
337½
Philips

…………………………….
1..;
243’/
247
246
A.K.0
.

…………………………………
200%
202
201%

Kon.

N.

Hoogovens

………………
281 285
293½
Van

Gelder

Zn .

……………………
202
195%
192%
HAL.

…………………………………
175
175½
178
Amsterd.

Bank

………………………
220
219%
211%*)
H.V.A..

…………………………………
96 96
93%

Staatsfondsen


2%

pCt.

N.W.S

……………………
66%
67%
69½
3%

pCt.

1947

…………………………..
86%
861
88%
3%

pCt.

1955

1

………………………
87% 87% 87%
3

pCt.

Grootboek 1946

……………
86%
85
1
/2
86%
3 pCt.

Dollarlening
…………………
92% 93%
93?

Diverse obligaties
3% pCt. Gem. R’dam 1937
90% 91%
90%


3% pCt. Bk.v.Ned.Gem.195411J111
82% 83%
84 3
1
/2
pCt. Nederl. Spoorwegen
87%
87
1
/2.
87%
3%

pCt.

Philips 1948
………………
92%
92
1
/
2

93%
3
1
/4
pCt. Westl. Hyp. Bank
84%
86


86%

New
York
Aandelenkoersgemiddelde
Dow

Jones

Industrials

………-
477,2
466,3
468,1
J. C. BREZET.
)
exd.

Secretaris voor

Landbouw-Economische
aangelegenheden

Ht Dagelijks Bestuur van de Overjsselsche Lad-

bouw Maatschappij roept uollicitanten op voor boven-

genoemde funçtie.

In aanmerking komen Landbouwk. Ing. (voc5rkeur

ec. richting), Ec. Drs. of Mr. in de Rechten met uit-

gesproken ‘landbouwkundige instelling.

Sollicitatiebrieven v66r 1 maart te richten aan,’het

Landbouwhuis te Zwolle.

158

/

./

HET HOOFDPRODUKTSCHAP VOOR AKKER-

BOUWPRODUKTEN

te ‘s-Gravenhage

vraagt

academisch gevormd econoom

Deze zal in de eerste plaats tot taak hebben

de bestudering der problemen, verband hou-

dende met de Euromarkt, vrije handelszone ed.

Enige ervaring op internationaal terrein, land-

bouw en voedselvoorziening strekt tot aanbeve-

ling.

Schriftelijke sollicitaties met vermelding van opleiding,

ervaring, leeftijd, te richten aan Voorzitter Hoofd-

produktschap, Stadhouderspiantsoen 12-18, ‘s-Gra-

venhage.

Bij het

INTERN. STATISTICAL INSTITUTE

komt per 1 mei a.s. vacant de functie van

Vereisten: academische opleiding; statistische

ervaring; gedegen kennis van de Engelse en een

redelijke vertrouwdheid met de Franse en

Duitse taal; goed stylist; belangstelling voor

werkzaamheden op internationaal gebied.

Aanstelling zal plaatshebben op een niveau, dat

gelijk staat met dat van wetenschappelijk amb-

tenaar bij de Nederlandse Overheidsdiensten.

Sollicitaties met volledige vermelding van op-

leiding, levensloop, etc. te richten aan:

the director, Permanent Office, International

Statistical Institute, 2 Oostduinlaan, the Hague.

De Directie van

P. DE GRUYTER EN ZOON N.V.

zoekt een

SALES-PROMOTOR

die over een uitgebreide kennis en langdurige ervaring op het ge-

bied van verkoop,’ marketing en reclame-methoden beschikt. Aan

algemene ontwikkeling en persoonlijkheid worden zeer hoge eisen

gesteld.

Zij, die ervaring hebben in de merkartikelenbranche of in groot-

winkelbedrijven en bovendien in het buitenland werkzaam zijn

geweest, genieten de voorkeur.

Brieven met pasfoto, referenties en volledige gegevens, welke strikt

vertrouwelijk worden behandeld, te richten tot de Directie van

P. de Gruyter en Zn. N.V. te ‘s-Hertogenbosch.

E.-S.B …… Uw mediuin vi;or publiciteit op hoog niveau
Ter overname voor nieuw
bijkantoor gevraagd:

BRANDKAST

minimale afmetingen bui-
tenwerks:


hoog pim. 85 cm, breed
pim.
65
cm, diep pim. 60
cm; met cijfercombinatie.
STICHTING
NUTSSPAARBANK TE ZEIST
Hoofdkantoor: Slotlaan 84,
Zeist
Telefoon: 3404-2131

Abonneert U op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie

van:

Prof. P. Hennipman,

A. M. de Jong,

Prof.
P. B.
Kreukniet,

Prof.
H. W.
Lambers,

Prof. J. Tinbergen,

Prof. G. M. Venijn Stuart,

Prof. F. de Vries,

Prof. J. Zijlstra.

Abonnementsprijs
1
22.50;

fr. p. post 123.60; voor stu-

denten
f
19.—; fr. per post

120.10.

Abonnementen worden aan-

genomen door de boekhandel

en door uitgevers –

DE ERVEN F. BOHN
TE HAARLEM

Maatschappij voor Middellang Crediet N.V.

gevestigd te Amsterdam.
AFGIFTE tot nader bericht

van

maximaal nom. f. 10.000.000-
43/4
pCt.

lO-jarige obligatiën

(Tweede Lening 1957)

voor hoofdsom en rente onvoorwaardelijk gegarandeerd doorde

AMSTERDAMSCHE BANK N.V.,

in stukken van nom. f 1000.- aan toonder,

TOT
DE KOERS
VAN 99
1
/2
pCt.

*

De lening is aflosbaar & pari in 5 gelijke jaarlijkse termijnen telkens o
1 Februari, voor het eerst op 1 Februari,1963.

Vervroegde gehele of gedeeltelijke aflossing is toegestaan vaaaf 1 Februari
1961, uitsluitend op 1 Februari en wel in het jaar 1961 tot de koers van 102 in de jaren 1962 en 1963 tot de koers van 101+ % in het jaar 1964 tot de koers
van 101
0/s,
daarna A pan.

Aanvragen moeien worden ingediend bij de kantoren van de
Amsterdam-
sche Bank N.V..

Exemplaren van een bericht, alsmede, tot eeii beperkt, aantal, statuten
van onze vennootschap zijn verkrijgbaar bij de kantoren va de Amsterdam-
sche Bank N.V.

Amsterdam, 19 Februari 1957.

MAATSCHAPPIJ VOOR MIDDELLANG CREÔIET N.V.

1
sIL
j

Voor de

particuliere belegger

het

aangewezen

advies-orgaan

S

Verschijnt 1 keer p. 14 dagen

Vraagt gratis proefnummer

Administratie BeI.BeI
Postbus’42

Schiedam

N.V. Koninklijke

Nederlandsche

Boekdrukkerij

H.A.M. ROELANTS

Schiedam

Vacatures

Waardepapier

EFFECTEN CHEQUES

BOEK:,
STAAL. STEEN. EN OFFSETDItUKKEKII
C.Chevalier

Rotterdam. Piekstraat
24,
Tel. K
1800-77700 ()
lijnen)

Beschikbare krachten

OPROEPING

Burgemeester en Wethouders van Sittard roepen solli-
citanten op voor de functie van

Directeur van de Gemeentebedrijven

De ‘Gemeentebedrijven omvatten een gasdistributiebe-
drijf, een elektriciteitsdistributiebedrijf en een water-
produktiebedrijf.
Voor gegadigden is het ingenieursdiploma der Tech-,
nische Hogeschool te Delft vereist.
Salaris nader overeen te komen.

Sollicitaties met uitvoerige inlichtingen (levensloop, hui-
dige betrekking,, referenties en volledige – personalia)
binnen 14 dagen na verschijning van dit blad te zenden
aan Burgemeester en Wethouders van Sittard. —

4
,

ADMINISTRATEUR

35
jaar, werkzaam in groot bedrijf en gewend leiding

te geven,

zoekt een betrekking ‘•
in Noord-Nederland. In het bezit van Staatspraktijk-

diploma

en M.O. Economie. Brieven onder no

E.S.B. 8-1, postbus 42, Schiedam.

Ook voor

BESCHIKBARE KRACHTEN

is een
annonce in ,,Economisch-Statistische
Berichten”

de aangewezen weg. Annonces, waarvan de tekst

‘s maandags in ‘ôns
bezit
is, kunnen, plaatsruimte

voorbehouden, in het nummer van dezelfde

week worden opgendmen.

t

-‘t.

Auteur