Ga direct naar de content

Jrg. 25, editie 1264

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 20 1940

20 MAART 1940

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.

Eco

nomisch~Stati*sti*sche

–t

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL NIJVERHEID, FINANCIÈN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

25E JAARGANG

WOENSDAG 20 MAART 1940

No.
1264

COMMISSIE VAN REDACTIE:

P.
Lieftinck; N. J. Polak; J. Tinbergen;

H.
M. H.
A. van der Valk; F. de Vries.

JI. F. J. Gooi – Secretaris van de Redactie.

Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdam.

Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaotweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-

na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens

tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:

Nijgh & van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, Am-
sterdam, ‘s-Gravenhage. Postckèque- en giro-rekening

No. 145792.

Abonnenients prijs voor het weekblad franco p. p. in

Nederland f 16,—. Abonnements prijs Economisch-Statis-

tisch Maandbericht f5,— per jaar. Beide organen samen

f20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. fl8,—,

f 6,—
en
f.23,- per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-

teurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut

ontvangen het weekblad
.
en het Maand bericht gratis en

genieten -een reductie op. de verdere publicaties.

BERICHT.

– In verband met de a.s. feestdagen zal het volgend

nummer één dag later verschijnen.

INHOUD

– Btz.

De kosten van den oorlog voor nu en later d
ooi
:
Prof.
Dr. C. A. Verrjn Stuart ……………………..216

Gontrabande-contrôle in Nederland T door Mr. H. Fortwin 217

Registfatie van arbeidskrachten door
Uh. Stiileineijer 220

Het Britsche deviezenrégime door
Dr. F. A. G. Keesing 221

IJet vraagstuk der ziektekotenver.zekering door C.
A.
– A. van Luttervclt ………………………….. 223

De kolenpositie in 1939 III
(Slot) ………………
225

De voedingsmddelenpositie en het verbruik van bier en
-. gedistilleerd door
R. W. Lambcis. …………….. 226

De Rijksmiddelen over Februari ………………….
228

AANTEEKENINGEN:
De Standard Oil Co. (New
.
Jersey) in de jaren
1929-1938 …………………….. ……….. 229

ONTVANGEN BOEKEN EN

BROCHURES ………………..
231

MAANDCIJFERS: –
Emissies in Februari
1940
..
…………………231

Gecombineerde Maandstaat van de Nederlandsche
en Nederlandsch-Indische Grootbanken ……..
231

Overzicht van den stand der Rijksmiddelen ……..
231

Statistieken:
– Verkorte opgave der Groothandeisprijzen ——————-
232

Oeldkoersen-Wlsselkoersen-Bankstaten ………………
233, 234

GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.
Reeds in ons vorig weekoverzicht konden wij melding
maken valt de nieuwe bepalingen, die de vrije besteding
van een Pondenitegoed beperken, en wij gaven daarbij uit-
drukking aan de vcrwaehiting, dat thans definitief een
tijdvak zou aanibi-eken van beduiclende marges tussehen
of Ficieele -Loudensehe noteerinigen en den ,buitenkoers” van
liet Pond. Ook voorheen hebben dergelijke
marges
bestaan,
en in de eerste oorlogsmaand zelfs ten beloope van rotici
10 pOt. Dit ôeai-t was toen echter gedoemd in te krimpen
tot een niveau van enkele
1)roeentelI,
omdat imniel-s. zoo-
dia een grooter vet-schil tussehen officieele en •,zwarte”
mtlrkt ontato nd, automnati soli via ccii indirecte nt-bit
1

age,
-die tot sta-jid moest komen door dan gooderenliandel, beide
noteer-ingeti tot in elkaars nabijheid gebracht iverden. Nu die indirecte visseiarbitrage, via den goedet

c-nhantlel, niet
meer geheel vrij is, doch bepaalde E.ngelsohe expo-rten
alleen maar betaald kunnen -worden, hetzij niet clevie-zen, hetzij toet Pouden, in de Londensc-he officieele markt ver-worven, kan bljiveud een belangrijk deart worden -gehand-
haafd. Alles hangt ei

in dit verband van af, hoe zioh het
aanbod van .,vrije Ponden” ver,houdt tot dec omvang van
dat deel van den Engelsôhen export, dat nog wel met
deze Ponden kan worden veraf tand. Het is natuurlijk denk-
baar, dat voor goederen, die voorheen uit Engeland in
dev-ie-zen gefaatureerd -plachten te worden, de usanee zich
wijzigt, en dat aldus -de vraag weer toeneemt. Het is
uiterst moeilijk 0-ver -de kwantitatieve verhoudingen van
vriiag en aan!bod
vak
vrije Pont en een indruk te krijgen,
omdat- let aknbod eens-deels wordt geleverd door kapi-
taalrejati-ia.tie, ancierdeels door Eugelsohe invoet-en, die
in Ponden w’oi-den gefactureerd. Het wegvallen van (do
van-de ddboueh(‘s voor vrije Pontien kan, wanneer aldus
juist de ,,marginade vraag” wordt onderschept, blijvend
een zeer belangrijke daling gevemi, maar het is ook moge-
lijk, dat door de koersdalIng, die reeds plaats vond. het
aanbod dermate zal inkrimpen, dat een het-stel volgt. Mcii
aéu cijfers en bronnen van vraag cii aanbod voor dit
mrnterial mmmeteiï kennen out een oordeel te kunnen vellen.
In elk geval is liet hoogst onlogisch om dc daling als
overdreven te kenschct,sen. Men imioct er ti-ouwens ook nice
rekenen, dat, afgezien van de qua-n-titatieve beteekenis der
nu ingevoerde restrioties voor het koersverloop, ook de
kans op verdere bepet-k-iugen een psychologischeu i tiv]otd
heeft. Van
7.30,
aan het begin van de week, daalde de koers vrij snel tot beneden -de
f7, cii
sindsdien is een lit-lit ier-
stel ïngetrede-n tot
f 7.10.
(Te- Londen officieel
f 7.56).
De Gulden gaf weinig beweging te zien; de l)ollarkocrs
bleef steeds in de -nabijheid van uien •.Egalisatiefoiuds-prijs”.
zonder dat .noeniens.waardc officieele interveirtie gesigna-
leerd kon worden. In het begin van de ii ieuive week wis
de Dollar iets lager, hetgeen mogelijk i.v.in. dc vredesge-
ruchten –
– –
De discontontarkt -handhaafde de sedert de stot-ting
O
de Staatnleening geconstateerde gemakkelijke stemming.
Jaarpaipier gaat op 2t/
pOt. Het blijk-t, dat. in vet-band mat de storting op -de lenning, eeuigc o-ntdooiing heeft
plaats -gevonden van opgepot baakpapier, hetgeen natuur-
lijk een verruiming van de- markt beteokent. Daartegen-
over is, wat de oogenblikkeiij.ke tnat–ktpositie beti-eft, de af-
lossing van het voorschot hij De Nederlandsche Bank en van
het aldaar rechtstreeks ondergebrachte schakkistpapicr
natuurlijk een verki-appende factor. Wanneer straks de
wet inzake -de herw.aai’deering van den goudvoorraad ten
uitvoer gelegd wordt, zal de mai-kt nog belangrijk t-triaier
worden, en voorloopig is dan de weg gebaaticl voor finami-nering van de sohaitkistbeuhoeften via de geldmarkt.
De beleggingsmairkt was niet veel vet-anderd, de ver-

houding tussehen nieuwe en oude leening bleef gelijk.

216

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 Maart 1940

DE KOSTEN VAN DEN OORLOG VOOR

NU EN LATER.

De reëele oorlogsiasten..

De telkens weerkeerende berich ten over leen ingen
van ongewoon grooten omvang in de verschillende
landen, vestigen voortdurend de aandacht
01)
de ont-
zaggelijk zware lasten door den oorlog aan de volken
opgelegd. Naar het mij voorkomt, bestaat er echter
nog vaak misverstand nopens de vraag, of de druk
dezer lasten door het sluiten van leeningen op de toe-
komst kan worden afgewenteld.
Waarin bestaan realiter de kosten van een oorlog?
De strijdende volken zien een deel hunner jongere
generaties sneuvelen; het kapitaalbezit in den vorm
van schepen, woningen, fabrieken, enz. wordt in
meerdere of mindere mate vernietigd; ontzaggelijke
hoeveelheden oorlogsmateriaal van allerlei aard wor-
den verbruikt; het onderhoud en de vernieuwing van
het kapitaal, (lat behouden kon blijven, is in voldoen-
cle mate voorshands niet mogelijk; de voor de tot-
standkoming van het volksinkomen zoo belangrijke
,,goodwill” der handelsrelaties met andere volken gaat
verloren.

Ook voor de niet rechtstreeks in den oorlog be-
trokken volken, voor zoover deze voor de handhaving
hunner neutraliteit ver strekkende maatregelen moe-
ten treffen, geldt het vorenstaande, zij het ook in
veel mindere mate. Zelfs het verlies van menschen-
levens wordt hun niet geheel bespaard. In het licht
der ervaringen ook nu weder opgedaan, en die eerst recht duidelijk zullen gaan spreken, ingeval eerlang
de oorlog in het Westen in vollen omvang zou moe-
ten losbreken,
schijnt
het niet noodig een en ander
nog nader toe te lichten.

Deze oorlogsoffers beteekenen, naast het leed en
de ontbering terstond er door opgelegd aan de vol-ken, lasten die in zeer aanzienlijke mate op de toe-
komst drukken. Niemand is bij machte, ook maar bij
henadering, den omvang daarvan te bepalen. Wie zal
zeggen, in welke richting, en in welke mate, de cul-
tureele, wetenschappelijke en technische ontwikkeling
in de komende jaren zal blijken geremd te zijn door
het ontijdig heengaan van vele begaafde jongeren?
In welken omvang de voorthrenging minder vruch-
ten zal opleveren, ingevolge de vernietiging van aller-
lei kapitaalgoederen, en de veroudering van het on-
genoegzaarn op peil gehouden technisch apparaat, dat
behouden bleef? Of, en zoo ja, na hoeveel tijd, en
met hoeveel inspanning, herstel van de economisch-
beste handelsbetrekkingen mogelijk zal zijn? De mate
waarin door dit alles de volkswelvaart geschaad zal
blijken, kan eerst de toekomst leeren, of beter gezegd zal eerst de toekomst te verwerken krijgen.
Naast deze overwegend dus eerst op de toekomst

drukkende oorlogslasten, staan dan die, welke in het
heden ten volle den volken worden opgelegd. Deze
worden gevormd door de vermindering van het reëel
volksinkornen, als gevolg van het onttrekken van
de onder de wapenen geroepenen aan hun normale
werk, dat door de anderen niet geheel kan worden
overgenomen; door de eenzijdige oriënteering van
een groot deel der voortbrenging achter het front op
het maken van oorlogsmateriaal; door de directe ver-
mindering van de uitkomsten der voortbrenging, die
van de onvoldoende instandhouding van het, boven-
dien overbelaste, kapitaal, dat aan vernietiging ont-
kwam, het gevolg is; door de inschrompeling va
den internationalen handel en de daardoor onvermij-
clelijk geworden omschakeling van een groot deel van
het maatschappelijk productie-apparaat in minder
rendabele richtingen ‘). Ook dit deel der oorlogslas-

Tvei:zorgi.ng van de troepen met ‘liet nood ige is
slechts in zdÔver als werkelijke oorlogslast te zen, als
zij de specifiek-militaire benoodigdheden betreft. Hun klec-
ding en voeding zou, ook zonder den oorlogstoestand,
noodig zijn geweest.

ten drukt, 7,00als duidelijk zal zijn, niet enkel op de
ooriogvoerende volken.

Deze ten volle het heden bezwarende oorlogslasten
heteekenen, dat de levensstandaard, voor alle bevql-
kingsgroepen zonder uitzondering, gedurende den
oorlog, onmogelijk onverkort kan gehandhaafd blij-ven. En de hoven omschreven op de toekomst druk-
kende lasten maken herstel van den vroegeren levens-
standaard, ook al zou de vrede snel kunnen worden
hersteld, niet terstond daarna volledig mogelijk.

Wie aan deze onvermijdelijk geworden inperking
van het verbruik zijnerzijds niet wil medeiverken,
doch integendeel ,,gewoon” wil blijven doorleven,
moge voor zijn deel daarin wellicht kunnen slagen,
maar hij maakt het leven voor
zijn
medeburgers er
nog slechts te moeilijker door.
Financieringsmethode kan geen verschtiving naar

de toekomst geven.

Het voorafgaande heeft betrekking op de werke-
lijke lasten door den oorlog opgelegd. Daarnaast stelt
zich het vraagstuk der financiering dezer lasten voor
zoover, in eersten aanleg, de Staat deze te vereffenen
heeft.

Met andere woorden de vraag: leening of belas-
ting? De boven aangegeven reëele oorlogslasten door
middel van leeningen, geheel of gedeeltelijk, op de toekomst af te schuiven is, naar mijn meening, vol-
komen onmogelijk.

Indien een land er in kan slagen de kosten van den
oorlog, of van zijn neutraliteitshandhaving, in meer-
dere of mindere mate, te dekken door in het buiten-
land ondergebrachte leeningen, dan is het zeker waar,
dat zijn burgers in de toekomst een schuld aan het
crediteurland te vereffenen zullen hebben, en dat in
het heden, in verhouding tot dit gedeelte der be-
doelde kosten, slechts een beperkt bedrag door mid-
del van belastingen voor rente en aflossing noodig
zal zijn.

Maar ook in dit geval kan men, de zaak princi-
pieel beschouwend, en dus de burgers der beide hij
de leening betrokken landen voor een oogenblik als
een geheel zich denkend, niet zeggen, dat de oorlogs-
kosten op de toekomst worden afgeschoven. Uit de
opbrengst van de leening werden pro tanto de kosten van den oorlog
terstond
betaald, en wat de burgers
van den staat-debiteur later aan rente en aflossing
zullen te betalen krijgen, vormt . een post van, ont-
vangst voor die van ,den staats-schuldeischer.

Bij leeningen in het binnenland staat de zaak juist
zoo. Het leeningsvraagstuk is er m.a.w. één betref-
fende de verdeeling der oorlogskosten, niet tusschen

heden en toekomst, maar tusschen de burgers onder-
ling; die van verschillende landen ingeval van bui-
tenlandsche leeningen, die van het eigen land in-
geval van binnenlandsche.

Dit standpunt ten opzichte van het zoo actueele
leeningsvraagstuk kan in zoover weinig bevredigend
schijnen, als de hier besproken uitgaven, vooral wan-
neer zij voor de neutraliteitshandhaving worden ge-
daan en feze er inderdaad door bereikt wordt, ook
aan de toekomende bevolking een moeilijk te over-
schatten dienst bewijzen. Behoud van onze zelfstan-digheid en onafhankelijkheid
zijn
waarden van pri-
mair belang. liet zou dus stellig . billijk zijn, indien
de zaak zoo kon worden geregeld, dat de daarvoor te
brengen offers niet uitsluitend op het heden zouden
drukken.

Bovendien valt te denken aan het feit, dat het-
geen voor dit doel moet worden uitgegeven ten
deele wordt omgezet in goederen van betrekkelijk langen levensduur. Men denke aan den aanleg van
allerlei verdedigingswerken, of aan den bouw van
oorlogschepen. Maar daartegenover staat, dat, zooals
hoven toegelicht, de oorlog ook aan de toekomst nog
zeer aanzienlijke lasten te dragen geeft. En in ieder

20 Maart 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

217

geval blijft het een feit, dat de oorlogskosten, in wel-
ken vorm ook, terstond moeten worden betaald.
In de mi. onjuiste voorstelling, dat men, door lee-ningen ervoor te sluiten, de oorlogslasten op de toe-
komst zou kunnen afschuiven, ligt het gevaar beslo-
tefl, dat het besef der onvermijdelijkheid, om de ver-
mindering van het reëel volksinkornen om te zetten
in een volstrekt algemeene versobering van het
leven, er door wordt verzwakt. Zou deze versobering
achterwege blijven, dan beteekent dit, dat het herstel
te zijnertijd van de vroegere welvaart er, meer dan
noodig is, door wordt tegengehouden. Slechts in zoo-
verre zou men dus kunnen zeggen, dat dan de in de
toekomst te dragen gevolgen van den oorlog zouden
toenemen.

De werking van leeningen uit credietcreatie.

Men moet er zich goed rekenschap van geven, dat
het financieren van de oorlogskosten uit leeninggeld,
voor zoover dit niet beschikbaar komt ingevolge voor
dit doel bewust aanvaarde besparing op het verbruik,
in het wezen der zaak neerkomt op het stellen van
meer geld tegenover de kleiner geworden hoeveelheid
goederen, of m.a.w. infiatorisch werkt. Inflatie nu
beteekent, in dit verband gezien, eveneens een vraag-
stuk der verdeeling van de ooriogskosten tusschen de
verschillende leden (en groepen) der bevolking. Thans
echter een verdeeling niet volgens bewust getrokken
lijnen, zooals dit in de belastingwetgeving geschiedt,
maar op een wijze, die niemand vooruit kan over-
zien, en die, blijkens vroegere ervaring, tot de grofste
onhillijkheden voert. Doch, waar het in dit verband

0
1) aankomt: van verschuiving der oorlogsiasten van
heden naar de toekomst, is ook daarbij geen sprake,
al behoeft het wel geen betoog, dat fouten in het
financieel beleid ook in toekomstige jaren zullen na-
werken.
De slotsom, waartoe het voorafgaande mij voert is,
dat men eigenlijk zou moeten verlangen, dat de kos-
ten onzer neutraliteitshandhaving ten volle door be-
lastingen werden gedekt. Indien een zoodanige finan
cieele politiek ook door de oorlogvoerende landen zou
worden gevolgd, dan ware vermoedelijk een zeer be-
langrijk bijkomstig voordeel daarvan, dat de neiging
om den strijd tot het bitter einde door te vechten er,
zooal niet bij de staatslieden dan toch bij de volken
zelf, aanzienlijk door zou worden verzwakt. Practisch
is een dergelijke politiek echter niet wel door te
voeren.

Overal zal een grooter of kleiner deel der bedoelde
kosten met leeninggeld worden gefinancierd. Maar
men mag verlangen, dat regeeringen en volksverte-
genwoordigingen zich aard en gevolgen der aanvaarde
financieringspolitiek goed bewust zijn, en dat het
volk niet in den wraan komt te verkeeren, dat de lee-
ningen de lasten, die het werden opgelegd, naar de toekomst verplaatsen, zoodat het heden in mindere
mate aan de noodzaak der versobering zou zijn onder-
worpen.

De vraag betreffende den invloed, van leening,
resp. belasting, voor de financiering van de oorlogs-
kosten op de kapitaalvorming uitgaande, laat ik rus-
ten. Stellig heeft de oorlog, hoe ook gefinancierd, vermindering van de kapitaalvorming tengevolge.
Maar, al zal de keuze tusschen beide mogelijkheden
op de mate, waarin deze invloed zich doet gevoelen,
niet zonder belang zijn, toch geldt het hier, in tegen-
stelling tot de bovenvermelde kapitaal-vernietiging
(resp. kapitaal-veroudering) niet een element van de
kosten van den oorlog, maar een inperking van de
toekomstige weivaarts-mogelijkheden; dus een lu-
crum cessans, niet een damnum emergens.

C. A. VERRJ,IN STUART.

CONTRABANDE.CONTROLE IN

NEDERLAND.

INLEIDING.

Bij Koninklijke Boodschap van 1 Februari 1940
(bijl. Tweede Kamer 1939-1940 nr. 200), is bij de
Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediend een
ontwerp van wet tot aanvulling van de wet Medewer-
king Verdedigingsvoorbereiding 1939 (Staatsbiad nr.
630). De bedoeling van dit ontwerp is den Ministers van Economische Zaken, Defensie of van Financiën
de mogelijkheid te verschaffen maatregelen te tref-
fen, als gevolg waarvan niet verder wordt overgegaan
tot het afleggen van verklaringen aan vertegenwoor-
digers van vreemde mogendheden, waarbij zij, die deze
verklaringen afleggen, zich verbinden, zich te onder-
werpen aan een zeker toezicht op hun bedrijf vanwege
vertegenwoordigers van die vreemde mogendheden.
De Regeering gaat daarbij van de gedachte uit, dat
een dergelijk toezicht veelal door Nederlandsche on-
dernemingen, zij het noode, wordt aanvaard, teneinde
de totstandkoming van transacties te bevorderen. De
Regeering wenscht te kunnen ingrijpen, aangezien
,,de verdediging van de algemeene economische belan-
gen van Nederland door verklaringen van bovenbe-
doelde strekking zou kunnen worden geschaad” (Me-
morie van Toelichting).

Een wetsdecreet van soortgelijke strekking kwam
reeds eerder in het Belgischê staatsbiad
1).
In de pers
is het Nederlandsche ontwerp toegejuicht en inder-
daad is een inmenging vanwege vreemde mogendhe-
den in ons bedrijfsleven uitermate bedenkelijk te
achten, te meer nu de bedrijven gericht moeten zijn
op de versterking van Nederland’s economische ver-
dediging
2)

Dat als gevolg daarvan het tot stand komen van
transacties kan worden belemmerd, dient in ‘s lands
belang te worden aanvaard. Het kan echter van nut
zijn, indien nader wordt onderzocht, wat die vreemde
inmenging eigenlijk zou kunnen willen en of zij is
overeen te brengen met onze neutraliteit, waarbij een
vergelijking met de jaren 1914-1918 verduidelijking
kan geven. Daarbij dient in aanmerking te worden
genomen, dat omtrent de wijze, waarop onze over-
zeesche handel thans plaats vindt, uiteraard niet veel
bekend is.

Voorop sta, dat de Nederlandsche Regeering die
maatregelen treft, die zij voor Nederland noodzakelijk
acht, en dat zij tegenover het buitenland een strikte
onzijdigheid betracht. Daarnaast nu – het kan niet
genoeg worden herhaald – is de Nederlandsche koop-
man vrij handel te drijven met wie hem goeddunkt
en zooals hij dit verkiest, mits hij niet in strijd komt
met in Nederland uitgevaardigde voorschriften. De
oorlogvoerende mogendheden hebben echter de be-
voegdheid contrabandegoederen, die per schip over
zee worden vervoerd, aan te houden en in beslag te
nemen.

Met nadruk moet er op worden gewezen, dat het
vervoer van contrabandegoed op zichzelf dus een vol-
komen geoorloofde handeling is, zij het ook, dat daar-
aan zekere risico’s zijn verbonden. In den wereldoor-
log bracht de Engelsche prijsrechter dit scherp tot
uitdrukking in de volgende bewoordingen: ,,Neutrals
who carry contraband do not breach the law of na-
tions; they run a risk for adequate gain, and, if they
are caught, they take the consequences”.
3).

Het geheele terrein van den Nederlandschen in- en
uitvoer met alle moeilijkheden en regelingen, die

i)
Zie Algemeen Handelsblad van
3 J)ecember
1939
(ochtendblad).

) Zie Nieuwe Rotterdamsche Courant van
3
Februari
1914
(avondbiad A).
3)
Zie Mr. J. 11. W. Vcrzijl, Le droit des prises de la
grande guerre, Leyde
1924,
blz.
731.

218

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 Maart 1940

sinds 3 September 1939 zijn gekomen, laat zich nog slecht overzien, terwijl voor een nauwkeurig onder-
zoek de tijd eerst kan zijn gekomen, indien tot de
publicatie van de noodige bescheiden kan wrorden
overgegaan. Daarom kan over den huidigen toestand
hoofdzakelijk slechts veronderstellenderwijze worden
gesproken. Een korte beschouwing van hetgeen ge-
schiedde in de jaren 1914-1918 kan tot leiddraad
strekken, maar zelfs over dat reeds lang achter ons
liggende tijdvak is het moeilijk een inzicht te krijgen,
daar een uitgebreide samenvattende studie hierover
niet is verschenen. Wel is in het vorige jaar een
posthume studie versche:nen van wijlen Professor
1-luart, waarin op heldere, hondige en toch volledige wijze is aangegeven het aandeel van Nederland in de
ontwikkeling van het onzijdigheidsrecht gedurende

den wereldoorlog
4),
doch daarbij is het gedeelte, waar-
in de maatregelen, den handel betreffende, moesten
worden beschouwd, nog niet behandeld, zoodat dit nog
geschreven zou moeten worden. Bovendien is er van dc
hand van Dr. Van Manen het uitvoerige standaard-
werk over de Nederlandsche Overzee Trustmaat-

schappij
5),
doch in de eerste plaats is dit voorname-
lijk gebaseerd op de archieven van de N.O.T., terwijl voorts de juridische zijde.i minder naar voren komen
en het tenslotte ook door de weinige overzichtelijk-
heid niet een scherp beeld vermag te geven.

Inhoud van dit en van de twee nog te verschijnen

artikele’n..

Over drie onderwerpen, die aanleiding geven voor den handel tot het treffen van bijzondere voorzienin-
gen, zullen hier enkele opmerkingen worden gemaakt,
te weten: de contrahandehepalingen, de door Enge-
land en Frankrijk getroffen maatregelen ten opzichte
van goederen, van den vijand afkomstig of eigendom
van den vijand, en de door Engeland getroffen bepa-
lingen voor den invoer van goederen in Engeland.

I.

Contrabandebepalin gen in 1914—’18.

,Elke oorlogvoerende moet ,,van nature” wensche.0
den handel van zijn tegenstander geheel lam te leg-
gen, elke onzijdige heeft ,,van nature” de neiging
volstrekt ongestoorde voortzetting van zijn handel
met beide belligerenten te verlangen”
6).

Door deze tegengestelde hegeerten ontstond het leer-
stuk der contrabande, medebrengende de bevoegdheid
voor den belligerent bepaalde goederen, van belang
voor de krijgsmacht van den tegenstander, op zee iii
schepen van neutrale mogendheden in beslag te
nemen en prijs te verklaren
7).
Daarbij zijn bovenal
drie vragen van belang: 1. welke goederen worden

4)
Mr. F. J. A. Bluart, Nderla.nds aandeel in de ont-
wikkeling van het enzijdigheidsreoht gedurende den we-
reldoorlog, Bibliotheca Vissei;iana, deel XIII, Leiden
1939.
5)
Dr. Charlotte A. van Manen, De Nederlandsche Over-zee Trustmaa.tsohappij, 8 deden, Den Haag
1935;
zie hier-
over Mr. 13.
M.
Telders in De Gids van
1937,
deel 1 blz.
201 wig.
Het werk van dn Auierikaaaschen hoegleeraar van
Nederlandsohen huize Vaindenbosch : ,,Neutrality of the
Neitherlands during the World War”, Miohigan
1927,
geeft
op dit punt wel heel weinig.
6)
Mr. B.
M.
Teiders, De oorsprong van don regel der
effeebieve blokkade, in: Reehtaihistorisehe opstellen, aan-
geboden aan A.
S.
de Blécourt, oud-hoogleeraar in heit
oud-vaderlandsoh recht rte Leiden, Groningen 1939.
7)
Zie ce. Mr. J. P. A. François, Handboek van het
Volkenrecht Zwolle 1933, Tweede deel, blz.
562 wig.;
Mr.
J. H. W. Veriijl, Heit prijsrecht tegenover neutralen in den
wereldoorlog val
1914
eis volgende jaren, Den haag
191.7;
Mr. B. M. Telders, Nederlands Onzijdigheid, Den haag
1939,
blz.
42 vlg.;
Contraibandevervoer in De Nederland-
sche Mercuur van 21 September
1939;
Mr. J. T-T. W. Ver-
ziji, Modern ContrabandereohL in het Nederla.ndsch Jus-is-
tenblad van 10 en
17
Februari
1940.

als contrabande beschouwd; 2. wanneer worden deze
geacht voor de vijandelijke krijgsmacht te zijn be-
stemd; 3. op welke wijze wordt deze bestemming hei-
srezefl

Welke goederen worden als contrabande be-
schouwd?

In de veelvuldigheid van opvattingen, die omtrent
deze vragen bestond, poogde de in 1909 te Londen tot
stand gebrachte Declaratie van Londen (Staatsbiad
1911 nr. 237) eenheid te brengen. Door den tegen-
stand van het Engelsche ioogerhuis trad deze rege-ling niet in werking, maar bij den aanvang van den
wereldoorlog verklaarden Engeland en Frankrijk de
Londensche Zcerecht-Declaratie te zullen volgen, zij
het met eenige belangrijke uitzonderingen. Hoe lan-
ger hoe meer maakte men zich later echter weer los
van de Declaratie, hetgeen door Engeland en Frank-
rijk op 7 Juli 1916 nadrukkelijk werd verkondigd.
Zoo bleef er ten aanzien van vele vragen onzekerheid
en wrijving heerschen.
In overeenstemming met de Londeusche Zeerecht-
Declaratie werden door de oorlogvoerende mogend-
heden in 1914 de contrahandegoederen onderscheiden
in absolute en relatieve contrabande, al naar gelang
de goederen speciaal voor oorlogsdoeleiuden worden
gebruikt dan wel de goederen zoowel voor oorlogs-
als voor andere doeleinden kunnen dienen.
Deze onderscheiding heeft vooral belang bij de vraag
naar de bestemming der goederen. Volgens artikel 30
der
L.Z.D.
zou absolute contrabande kunnen worden
prijsverklaard, indien komt vast te staan, dat zij be-
stemd is voor het gebied van den vijand of voor zijn

strijdkrachten.
Daarbij zou het dan geen verschil maken, of
deze goederen rechtstreeks dan wel via een neutraal land daarheen zouden worden vervoerd, de z.g. leer
der voortgezette reis, uiteraard voor ons land van het
grootste belang. Deze leer was volgens artikel 35 der
L.Z.D.
niet van toepassing op de relatieve contra-
hande; die zou kunnen worden genomen, als bewezen
werd, dat de goederen bestemd waren voor het vijan-
delijke leger of de administratie van den vijandelijken
staat.
Terwijl de oorlogvoerenden in 1914 bij de publica-
tie hunner contrahandelijsten het onderscheid hand-haafden tusschen absolute en relatieve contrabande,
verklaarde Engeland te geuijker tijd (bij Order in
Council van 20 Augustus 1914, zie Nederlandsche
Staatscourant van 3 September 1914), dat relatie-
ve contrabande zou bloot staan aan inbeslagne-
ming, naar welke haven het schip ook bestemd was,
en in welke haven ook de lading moest worden
gelost.
Elke oorlogvoerende immers moet ,,van nature”
weuschen den handel van
zijn
tegenstander geheel
lam te leggen en in de tegenwoordige oorlogen, waar-
in volken tegen volken strijden, blijkt het moeilijk den
toevoer van contrabandegoederen aan den tegenstan-
der door een neutraal land heen toe te laten, alleen
op grond van de omstandigheid, dat de goederen niet
regelrecht over zee, doch via een neutraal land den
vijand zullen bereiken. Het verwondert dan ook niet,
dat Engelands voorbeeld door zijn hondgenooten werd
gevolgd
8).

Wanneer worden deze geacht voor den vijand te
zijn bestemd?

In verband met het hier te behandelen onderwerp
is nu de belangrijkste vraag, op welke wijze de be-
stemming der goederen door de prijsnemende mc-
gendheid moet worden bewezen, waarbij dan meer in
het bijzonder aandacht valt te ssrjden aan de goederen,
die in Nederland worden aangevoerd en waarvan

8)
Zie François, a.w. blz.
579

20 Maart 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21

wordt aangenomen, dat de reis naar den tegenstan-
der wordt voortgezet
0).
Men is hier aangewezen op
vermoedens.

Door het bovenbedoelde uitvaardigen van algemeene
regelen, en door de uitspraken van de prijsrechters,
kwamen de belligerenten er steeds spoediger toe het
bewijs geleverd te achten, dat goederen, naar Neder-
land aangevoerd, contrabande waren. Tegen zooda-
nige, bij algemeenen regel, aangegeven vermoedens
stond weliswaar de mogelijkheid van tegenbewijs
open, maar aldus werd de bewijslast omgekeerd. Zoo

werden reeds sinds Augustus 1914 goederen door de
Geallieerden vermoed absolute contrabande te zijn,
wanneer zij geconsigneerd waren aan iemand, die in
den loop van den oorlog contrabande naar vijandelijk land had doen vervoeren of naar de vijandelijke auto-
riteit dan wel een agent van den vijand.
Zooals reeds werd opgemerkt, werd reeds in den
aanvang van den wereldoorlog de leer der voortgezette
reis eveneens toepasselijk geacht op de relatieve con-
trabande, waarmede gepaard ging een vrijwel volle-dige uitwissching van het verschil tusschen de beide categorieën. Volgens artikel 34 van de L.Z.D. wordt
de bestemming van relatieve contrabande aangeno-men, wanneer de zending gericht is aan de vijande-
lijke Overheid of aan een koopman, die gevestigd is
in het vijandelijke land en die, naar algemeen bekend
is, den vijand deze voorwerpen en materialen
levert.

Volgens Fransch decreet van
25
Augustus en de Order
in Council van 20 Augustus 1914 wordt deze be-
stemming eveneens aangenomen, indien de goederen
geconsigneerd zijn aan, of voor rekening van, een koopman of iemand anders, die afhankelijk is van
de overheden van den vijandelijken staat. ,,In goed
E[ollandsch beduidt zulks dus, daar ieder, die in den
vijandelijken staat of een door den vijand bezet ge-
bied woonachtig is, van de overheden van dien Staat
afhankelijk is, dat levensmiddelen, brandstoffen, e.d.
op neutrale schepen op weg naar onze havens, kun-nen worden buitgemaakt, wanneer zij bestemd zijn,
na overlading aldaar, te worden vervoerd naar
Duitschland of het door Duitschland bezette gebied
van België”
10)
Bovendien golden ook voor de rela-
tieve contrabande de vermoedens, hierboven genoemd voor de absolute contrabande.

3.
Het bewijs der bestemming.

Bij regelen van 7 Tuli 1916 stelden Frankrijk en
Engeland de L.Z.D. geheel ter zijde en vaardigden
zij voor de beide categorieën gelijke bepalingen uit
11
),
terwijl bij Order in Council van 16 Februari 1917 het
enkele feit, dat goederen van of naar een aan vijan-
delijk gebied grenzend land werden verscheept zon-
der eenige Geallieerde haven aan te doen, voldoende
werd geacht om, behoudens te leveren tegenbewijs, de
vijandelijke bestemming of herkomst te doen aan-
nemen
12
).

Theoretisch laat zich, door mogelijkheid van tegen-
bewijs, nog onderscheid construeeren, doch practisch
is het er niet
13)
Dat het verschil tusschen beide

0)
Zie voor het volgende: Teiders a.w. blz.
59
vig.; Mr.
J. H. W. Vrzïj1, Le droit des prizes de la grande guerre,
blz. 730
vig. en het reeds genoemde artikel van Verzijl
in het Nederlandsoh Juristenbiad van
17
l’ebruari
1940.

Mr. A. A. H. Struyoken, Verzamelde Werken, Arn-
hem
1925,
Tweede Deel
blz. 135.

Zie Mededeelingen van den Minister van Buitenland-B011e Zaken aan de Staten-Generaal, Juli-December
1916,
blz.
5-6.

Zie ook Jhr. Mr. W. J. M. van Eysinga, Nederland
en het onzijdigheidsreeht gedurende den wereldoorlog, De
Gids
1928 III,
blz.
207.

In artikel
31
der L.Z.D. worden vermoedens genoemd
voor de bestemming van absolute coutrabanide, waartegen
geen tegenibewijs is toegelaten.

categorieën reeds bij den aanvang van den wereldoor-
log werd verloochend, kan zijn verklaring vinden in
de omstandigheid, dat Duitschland reeds spoedig de
geheele voedsel- en andere voorziening van de bevol-
king tot staatszaak maikte, zoodat bij den invoer
deze goederen terstond onder regeeringstoezicht
kwamen
10)

De moeilijkheden in de practijk.

In de
practijk
zouden de moeilijkheden zich scher-
per nog doen gevoelen, dan men op grond van de
beschikbare gegevens aanvankelijk mocht verwachten.
Engeland wenschte den handel van Duitschland vol-
komen lam te leggen, Nederland wenschte zijn inter-
nationale verplichtingen na te leven, de Nederland-
sche handel wenschte voort te gaan met zijn functie
tusschenschakel te vormen in het internationale ver-
keer en wenschte Nederland zelf van het noodige te
blijven voorzien.
Scheepvaart, en handel zagen al spoedig, welke
groote belemmeringen hun in den weg werden gelegd.
De Nederlandsche Regeering wilde slechts, als het
hoog noodig was, zelf als kooper van overzeesche
goederen optreden. Zoo besloot zij op 21 Augustus
graan aan te koopen. Op dienzeifden dag verklaarde
zij – met het oog op den in artikel
1
van de herziene
Rijnvaartakte van 1868 bedoelden onbelemmerden
doorvoer (van handelsgoederen) van uit zee naar Duitschland -, dat doorvoer volgens het geldende
handelsgebruik als zoodan.ig zou beschouwd worden,
indien het goed verzonden was met ddôrcognosse-
ment, indien het goed een Nederlandsche haven was
binnengekomen en daar ten doorvoer was aange-
geven, bij mogelijkheid van opslag of overlading, en indien bij aankomst in de haven de doorvoerbestem-
ming uit de papieren zou blijken.
15)

Mede ten gevolge van deze verklaring kwam en-
kele dagen later het bericht van de Engelsche Regee-
ring, dat zij alle voedingsmiddelen als verdacht zou
beschouwen, tenzij de Nederlandsche Regeering een
waarborg gaf, dat deze goederen niet naar Duitsch-
land zouden worden verkocht. Wat Engeland ver-
langde, was een verbod door de Nederlandsche Re-
geering om de contrabandegoederen weder uit te voe-ren naar de Centrale Mogendheden. De Regeering kon
dit niet doen, wilde zij niet in strijd komen met de
door haar vastgestelde gedragslijn, zulks ter bewa-
ring van de neutraliteit, van gelijke behandeling van
alle oorlogvoerenden.

De totstandkoming van de N.O.T.

Wat de Regeerin.g echter in geen geval kon doen,
mocht de handel zich wel veroorloven.
16)
Zoo kwam
nog aan het einde van 1914 door enkele der meest
vooraanstaande kooplieden, reeders en bankiers de
Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij tot stand,
aan wie vrijwel geheel de taak was beschoren om ge-
durende den wereldoorlog de mogelijkheid voor Neder-
land open te houden van den aanvoer van goederen
van overzee.

In de eerste plaats werd nu een reederij-contract
vastgesteld, dat met de reederijen, die zich daartoe
wilden verbinden, afzonderlijk werd gesloten.
17)

Hierin verbond zich de bij de N.O.T. aangesloten
reederij geen contrabandegoederen te vervoeren naar
Nederlandsche havens, tenzij geadresseerd aan de
N.O.T. of, op aanwijzing van de N.O.T., aan de
Nederlandsche Regeering. Alle goederen, aan de

Van Eys.illga, a.w. blz.
199;
Vandenbosch, a.w. blz.
227.

Zie Van Manen, a.w. blz.
41
vig.; Vandenbosch, a.w.
blz.
228,
noot
1.

Zie ook Van Eysinga, a.w. blz.
204.

Zie Van Manen, a.w. blz.
78
vlg.

220

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 Maart 1940

N. O.T. geadresseerd, moesten naar Nederlandsche

havens worden vervoerd.
Zij mochten de vervoerders alleen worden. afge-
geven, wanneer zij ingeklaard waren, hetzij voor
verbruik hinnenslands, hetzij voor verscheping naar
Nederlandsche koloniën of naar onzijdige staten. De
reederij mocht de goederen alleen afleveren tegen af-
gifte van het cognossement; daar de N.O.T. als ge-
adresseerde het cognossement zou ontvangen, behield
zij de aflevering aan zich.
Dit was van belang voor het geval deze regeling zoo
gemaakt werd, dat zij tenslotte reden mocht hebben
den importeur niet te vertrouwen. Als cle reederij zich
niet hield aan het contract, kon een boete worden gevorderd tot een maximum van honderdduizend

gulden.
Een importeur kon bij contract de bevoegdheid
verkrijgen goederen aan de NOT. te adresseeren. Hij
moest er voor instaan, geen agent van een buiten-
landsohe Regeering te zijn, noch tot zulk een agent
in betrekking te staan, noch de goederen weder uit te
voeren, tenzij naar de Nederlandsche Koloniën of naar onzijdige staten. De importeur moest de N.O.T. mach-
tigen om over te gaan tot naasting of tot aanhouding
tot na den oorlog, indien er vermoeden bestond, dat
zij een andere bestemming hadden dan voor binnen-
landsch gebruik of voor uitvoer naar onzijdige landen
of Nederlandsche Koloniën. 1-lij moest voorts op aan-
vrage volledige inlichtingen over de verscheepte goe-
deren verstrekken, bij vermoeden van overtreding
dezer bepalingen zelfs door openlegging en vertoon
van boeken, brief wisseling en andere bescheiden.
In

het contract was een boeteregeling opgenomen, terwijl
de importeur bovendien een garantie moest storten.
De N.O.T. had het recht van verhaal van boeten,
schade, navorderingen enz. op deze garantie zonder

eenigen vorm van proces.
Tusschen de Gealliëerde Regeeringen en de N.O.T. werd vervolgens overeenstemming verkregen
18).
De

N.O.T. garaudeerde de ,,ho•me consumption” van de
aan haar geconsigneerde goederen. Indien niet anders
overeengekomen, viel onder ,,home cousumption” te
verstaan verbruik binnenslands dan wel heruitvoer
naar de Nederlandsche Koloniën of naar neutrale
staten, mits zulks niet geschiedde door vijandelijk

gebied.
Ook de Duitsche Regeering werd van de oprichting
van de N.O.T. op de hoogte gesteld, waarbij deze zich
bereid verklaarde zoo noodig haar tusschenkomst te
verleenen voor den aanvoer naar Nederland uit
Duitschi and en Oostenrijk-Hongarije van goederen,
waarvan die landen alleen den uitvoer zouden toe-
staan onder het beding, dat zij niet naar de tegen-
partij zouden worden uitgevoerd
0).
In het midden

van 1915 verbood de Britsche Regeering allen uitvoer naar Nederland tenzij met N.O.T.-consignatie.
Het valt aldus te verstaan, dat François in zijn
1-landboek van het Volkenrecht
20)
opmerkt: hestem-
nling voor de belligerente krijgsmacht werd aangeno-men in alle gevallen, dat goederen niet aan de N.O.T.
of overeenkomstige instellingen in andere onzijdige
landen waran geconsigneerd.
Zooals uit een en ander blijkt, was er in Nederland
in 1914 een lichaam opgericht, dat ver-gaande be-
moeienis had met den overzeeschen invoer van goede-
ren, dat groote bevoegdheden had tegenover de im-
porteurs en dat , ten behoeve van levensbelangen van Nederland, noodgedwongen discrirn ineerde ten aan-zien van den wederuitvoer.
In een volgend artikel zal nader worden behandeld
hoe deze situatie zich – mede in vergelijking met de
jongste belevenissen ontwikkelde.
Mr. H. Foa’ruIN.

Is)
Zie Van
i.fanen, a.w. blz. 81
vig.;
zooais meer voor-
komt
in dit werk, niet geheel duidelijk.
10)
Zie Via )ini, a.w. blz. 86.
20)
Blz. 533; zi
ai Van Manen, a.w. Tweede Deel blz.
133-134.

REGISTRATIE VAN ARBEIDSKRACHTEN.

Centrale en algemeene registratie.

Onder dezen titel heeft een commissie, ingesteld
door de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid
en ilandel, een rapport uitgebracht, waarin wordt
nagegaan: ,,of, en zoo ja, op welke wijze het door
,,doelmatiger organisatie mogelijk zou zijn een vol-
,,ledig overzicht te verkrijgen van alle beschikbare,
,,werklooze arbeidskrachten en tevens, met vermij-
,,ding van onnoodige kosten, de uitvoering van de
,,steunregeling en de contr 61e daarop te vergemak-
,,kelijken”.
Op 15 Februari 1940 heeft het Hoofdbestuur zich
gewend tot den Minister van Sociale Zaken, met het
verzoek het denkbeeld, dat de Commissie in haar
rapport heeft uitgewerkt, bij de Regeering aanhan-
gig te maken en de noodige maatregelen te treffen,
die een nauwkeurige kennis der feitelijke omstandig-
heden op de arbeidsmarkt zullen verzekeren.
Nu is het denkbeeld van Registratie der arbeids-krachten niet nieuw, evenmin als het invoeren van
een arbeidsboekje; zoowel voor jeugdigen als voor
volwassen arbeiders hebben wij reeds pogingen in
deze richting gezien. De centrale en algemeene regis-
tratie, zooals de commissie deze voorstelt, is in de
door haar gekozen vorm echter van een bijzondere
aantrekkelijkheid, ook al zitten er o.i. enkele bezwa-
ren aan vast, welke ik hieronder hoop aan te geven.
Eveuals ieder ander probleem, kent de kwestie der
registratie verschillende aspecten.
Algemeen economisch en sociaal gezien geloof ik
niet, dat bezwaren tegen een stelselmatige registratie
van alle arbeidskrachten aanwezig kunnen zijn. De
verscheidenheid op de arbeidsmarkt, de geringe uni-formiteit van het aanbod en de verschillende soorten
arbeid, zijn oorzaak, dat wij eigenlijk zelfs niet van
één arbeidsmarkt kunnen spreken. Er bestaan ver-
schillende arbeidsmarkten, welke onderling slechts
weinig interfereeren. Van uniformiteit der prijzen,
de bonen, op deze markten is dan ook zeker geen

sprake.

Analyse van het arbeidsaanbod is nuttig, noodig
en uitvoerbaar.

Een quantitatieve en qualitatieve analyse van het
aanbod, welke door de registratie mogelijk is, is daar-
om een eerste vereischte. Noodig is dan een moderne
en wetenschappelijk meer verantwoorde indeeling van
bedrjfs- en beroepsklassen. Ook op de Arbeidsheur-
zen, en wel naak een algemeen geldende maatstaf
voor het geheele land.
Volgens de opvattingen van de Commissie zullen
niet alleen de jeugdige en volwassen arbeiders ge-
registreerd moeten worden, doch ook de werkloozen,
welke al of niet voor steun in aanmerking komen.
Niet alleen omdat de werkloozenstatistiek onvoldoen-
de is, maar’ ook als contrôlemaatregel voor de steun-
uitkeering.

Contact met de organen der steunverleening.

De Commissie zegt hierover t.a.p. op pag. 12 het
volgende: ,,In het stelsel, dat de Commissie zich
,,denkt, zal tevens de uitvoering der steunmaatrege-
,,len belahgrijk vergemakkelijkt worden en een meer
,,effectieve contrôle daarop mogelijk zijn, met als
,,resultaat een niet onbeteekenende besparing juist
,,door de algemeene registratie met individueele
,,arbeidsboekjes.”
Hieruit volgt, dat met de steunverleening in con-
tact gestaan moet worden, waaruit tevens weer volgt,
dat door juiste registratie steunfraude wordt tegen-
gegaan, en de steunverleening vergemakkelijkt wordt.
Hierbij is dus een algemeen financieel belang ge-
moeid. De Commissie verwacht zelfs, dat besparing
van kosten zal plaats vinden, doordat steunfraude
wordt tegengegaan, de ,,steunnormen” juister worden

20 Maart 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

221

toegepast en werkzoekenden eerder in de gelegenheid
komen om in het gewone bedrijfsleven weder opge-
nomen te worden, waardoor gemiddeld over een kor-
teren tijd steun behoeft uitgekeerd te worden (pag.
25).
Ook bedrijfseconornisch meen ik, dat er aan de
voorgestelde regeling – behoudens de hieronder op-
gesomde bezwaren – geen hinderpalen in den weg
zullen staan. Het bedrijfsleven is reeds gewend aan
soortgelijke administratieve werkzaamheden, welke
verricht worden ten behoeve van: loonstatistiek,
So-

ciale verzekering, belastingopgaven, enz. De voorge-
stelde regeling is dan ook geen administratieve ver-
zwaring, integendeel, zij is een meer rationeele op-
lossing voor de huidige bezigheden.

Enkele oprnerkin.gen iit de practijk.

Hoe het ook zij, enkele algemeene opmerkingen en

bezwaren – ook al
zijn
zij van geen al-omvattend
belang – wil ik onder oogen zien.
Zij
zijn:

Het is de vraag of registratie van oudere ar-
beidskrachten haar nut zal hebben in verband met de
waarschijnlijk vrij onbetrouwbare gegevens over vroe-
gere arbeidsjaren. Dit euvel vervalt echter mettertijd,
naarmate de registratie langer ingang heeft ge-

vonden.

De loonvermelding in de arbeidsboekjes is om
vele redenen toe te juichen, ook al zal deze publiciteit
op tegenstand stuiten, met name
bij
diegenen onder
de werkgevers, welke – hetzij door locale, hetzij door
andere omstandigheden – te lage bonen betalen. De
bezwaren bij de loonstatistieken hebben dit wel be-
wezen. Het bezwaar, dat ondernemers in een bepaalde
bedrijfstak zich op de hoogte kunnen stellen van de
bonen, welke concurrenten uitbetalen, kan wellicht
niet ondervangen woden zonder het systeem afbreuk

te doen.

Ten aanzien vail de invulling van het arbeids-
boekje en opzeuding daarvan ieder kalenderhalfjaar
door den werkgever, valt reeds nu op te merken, dat
op die tijdstippen en vooral begin Januari uit ande-
ren hoofde cumulatie van werkzaamheden plaats
vindt. Bovendien ware het beter te bepalen, dat voor bepaald aangewezen bedrijven of bedrijfstakken kan
worden volstaan met afschriften uit de arbeidsboek-
jes, op lijsten, op te sturen aan het Register. Natuur-
lijk zouden waarborgen aanwezig moeten zijn, dat zij
voor het Registratiekantoor voor autlientiek kunnen
gelden. Dit is des te meer gewenscht voor groote on-
dernemingen, omdat bij ontslag het arbeidsboekje

steeds aanwezig moet zijn.

Een afschrift van de centrale registratiekaart hij
ontslag, indien het boekje niet aanwezig is, zooals de
Commissie dat wenscht, is dan niet noodig.

Aan den anderen kant zou bovenstaande regeling
meer arbeid van de zijde der onderneming vergen dan
in het voorstel van de Commissie is aangegeven.

Dat men in het arbeidsboekje zelf geen vermel-
ding van godsdienst of organisatie wil opnemen is
zeer begrijpelijk, en een verplichting tot vermelding
daarvan zou hevige strijd uitlokken.

Wat de arbeidsbemiddeling betreft, deze zal een
goed en oordeelkundig gebruik moeten maken van de
gegevens uit de arheidsboekjes. Een zeer nauwe
samenwerking met het register en niet minder met
de werkgevers zal noodig blijken, wil niet een van de
voornaamste effecten van de registratie verloren

gaan.

In dit verband noem ik tevens het probleem der
herscholing of omstelling van werkloozen. Da opios-
sing van dit probleem is niet gegeven met een nauw

keurige registratie. Zij is ook hier slechts een hulp-
middel om het gestelde doel te bereiken, zij het dan
ook wellicht langs meer geëffenden weg. Het pro-

bleem blijft er. 1-let betreft hier immers hoofdzakelijk
vakarbeiders, welke werkloos zijn, ondanks de huidige
vraag naar geschoolden. Hier zal onderzocht moeten
worden of deze toestand een gevolg is van verkeerde beroepsopgave, dan wel vanwege arbeidsongeschikt-
heid uit anderen hoofde, bijv. persoonlijke redenen of
karaktereigenfschappen. De registratie kan hier
slechts ten deele uitkomst geven.

Con.clusie.

Ik geloof niet, dat de werkuemersvakorganisaties persé vijandig zullen staan tegenover invoering van
een arbeidsboekje. Tenzij bij sommigen wellicht ge-
voels-argumenten een rol zullen spelen.

Met dat al zullen ook de werkgeversorganisaties
haar standpunt moeten bepalen en nauwkeurig moe-
ten overwegen het voor en tegen, verbonden aan de
registratie van arbeidskrachten.

Wanneer zij de bruikbaarheid van de voorgestelde
regeling kunnen aanvaarden, geloof ik, dat zij de Ne-
derlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel
geen beteren dienst kunnen bewijzen ten overstaan van
haar initiatief, dan adhaesie te betuigen op positieve
wijze, door hij den Minister aan te dringen op regi-
stratie van arbeidskrachten en invoering van het ar-
beidsboekje. Ch.
STULSIMEIJER.

HET BRITSCHE DEVIEZENRÉGIME.

Deviezenrestricties leiden tot steeds verdergaand

ingrijpen.

Wanneer een land, door de ontwikkeling van zijn
betalingsbalanspositie daartoe genoopt, overgaat tot
het instellen van deviezenrestricties, moet men steeds
voorbereid zijn op geleidelijke verscherping der des-
betreffende voorschriften. De ervaringen, door diverse
landen te dien aanzien opgedaan, wijzen in dezelfde
richting. Een gedeeltelijke contrôle immers is ontoe-
reikend, omdat degenen die de reglementeering als
knellend ervaren, steeds wegen zoeken om hun finan-
cieele transacties te verplaatsen naar het terrein, dat
door de maatregelen onvoldoende wordt bestreken.

Onvolledige contrôle is slechter dan geen contrôle; de
Regeering, die de noodzaak aanwezig acht om het vrije
valutaverkeer op te heffen, moet bereid zijn de vol-
ledige consequenties van dit standpunt te aanvaarden.
In de practijk kan men dan ook een voortdurenden
strijd waarnemen tusschen de vindingrijken, die de
leemten in een bepaalde regeling exploiteeren, en de

Overheid, die ernaar streeft de effectiviteit der con-
trôlemaatregelen te verzekeren.

In sommige gevallen is er nog een tweede omstan-
digheid, die tot geleidelijke verscherping van een een-maal ingesteld deviezenrégime bijdraagt. Door centra-
lisatie van den valutahandel wordt slechts aan kapi-
taalvlucht paal en perk gesteld. De stopzetting van
het vrije valutaverkeer brengt, op zichzelf genomen,
geen enkele bezuiniging mede op het gebruik van
deviezen. Wanneer een ernstige verstoring der beta-
lingsbalanspositie aanleiding was tot de instelling
van deviezencontrôle, vormt de inschakeling van de
centrale bank slechts de eerste stap. De deviezen-
restrictie kan in een dergelijk geval niet worden be-
schouwd als een financieel-technische maatregel; zij
brengt onvermijdelijk mede, dat de Overheid, ter ma-
nipulatie van den betalingsbalans, zich voortdurend
grootere bevoegdheden assumeert, zoodat het régime
van valutabepalingen de neiging heeft uit te groeien
tot een integreerend onderdeel van de door de Over-
heid gevoerde economische politiek. In Duitschland is
een en ander sterk gebleken. Er zijn teekenen die er
op wijzen, dat het in Engeland denzeifderi kant op-

gaat.

222

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 Maart 1940

De Eng elsche bepalingen; ,,residents” en ,,non-resi-
dents”; of ficieele en vrije Poncienmarkt.

Men mag aannemen, dat het Britsche deviezenré-
gime, dat thans ruim een half jaar functionneert,
geruimen tijd véér den oorlog ontworpen is. Niette-
min, bleek, toen de administratieve machine eenigs-zins op toeren kwam, dat het systeem diverse hiaten
bevatte, in de afgeloopen maanden heeft men een
aantal van deze technische leemten aangevuld. Thans
wekt het bovendien den indruk, dat Engeland begon-
nen is de meer principieele consequenties onder oogen
te zien.

Een der meest kenmerkende trekken van het Brit-
sche stelsel is het onderscheid, dat gemaakt wordt tussohen ,,resident.s” en ,,non-residents”.
1)
Voor
,,residents” is het vrije valutaverkeer geheel opge-
heven. De wet bepaalt dat alle deviezen, die zij bezit-
ten of verwerven, aan de Bank of England of aan de
door deze geautoriseerde banken tegen den officieelen
koers moeten worden verkocht. Valuta kan door hen
slechts worden verworven door tusschenkoinst en met toestemming van dezelfde banken; de gevallen, waar-
in deviezen mogen worden verstrekt, worden door de
wet opgesomd.

Anders staat het met betrekking tot ,,non-resi-
dents”. De Ponden-saldi, die voor buitenlandsehe re-
kening worden aangehouden, zijn volkomen vrij in
hun bewegingen (behoudens een sinds eenige dagen
bestaande uitzondering, waarop nader zal worden te-

ruggekomen). Iedere ,,non-resident”, die over Ster-
ling beschikt, kan dit bezit naar goeddunken over-
dragen, he.tzij in ruil voor valuta aan een anderen
,,uon-resident”, hetzij aan een ,,resident”, ter vol-
doening van een in Sterling luidende verplichting. Hij mist slechts het recht zijn tegoed tegen den of-
ficieelen koers in vrije valuta om te zetten; de Bank of England stelt hem geen deviezen ter beschikking
en trekt zich overigens van zijn doen en laten niets
aan.

Dit samenstel van bepalingen schonk het aanzijn
aan de vrije Pondenmarkt, waar slechts ,,non-resi-
dents” elkancier ontmoeten. De vrije markt voert
onder de vigeerende Britsche bepalingen een recht-
matig bestaan, en is dus niet op één lijn te stellen
met een clandestiene ,,zwarte” markt. Aanbieders op
de vrije markt zijn zij, die uit welken hoofde ook,
over Ponden beschikken; dit kunnen zijn saldi die
reeds v66r September 1939 bestonden, het provenu
van in Ponden gefactureerden export naar het Ver-
eenigd Koninkrijk, legaten, vel-zekeringsuitkeeringen,
lijfrenten e.d., alle luidende in Sterling. Vragers zijn
diegenen, die Ponden moeten betalen en die op de
vrije markt koopen, zoolaug zij daar voordeeliger te-
recht kunnen dan hij de Bank of England.

Gebreken van het stelsel.

Zoolang de officieele en de vrije Pondenmarkt
naast elkander voortbestaan is het essentieel, dat

,,residents” niet van de vrije markt gebruik maken
voor transacties, die hun via de officieele markt ver-
boden zijn. Een der voornaamste lekken der Britsche
deviezenbepalingen bestond hierin dat een ,,resident”
aanvankelijk vrijwel zonder formaliteiten Ponden kon overschrijven op rekening van een ,,non-resident”, die
op zijn beurt deze Pouden via de vrije markt in valuta
omzette. Door verscherping der betreffende over-

1)
De Bank of Eaglaad definieetit ,,res’ideuts” als ,,any
perso’n or Firsu or eorporaite body residiug or carry.ing on
business in any Sterling country”; tot ,,Sterl’ing countries”
worden gerekend ,,the United I.ingdan, any part of H. M.
Douninion’s outside the United Kingdoni (exoept Canada, Newfoundlaacl and Hongkong), any territory in respect of
w’hioh
a
maudate is being exeroised by H. M. Government
in the United Kiagdom er in auy Domi.irion, any British
proteotorate or protected state, Egypt, the Anglo-Egyp-
tin Sudan and T
..raq”.

schrijvingsbeia]ingen is sedert begin Januari in deze
lacune voorzien.
De functionneering der vrije Pondenmarkt ont-
moet echter tevens
prirscipieele
bedenkingen. T-Jet was
vele Engelsche bladen reeds geruimen tijd een doo
,
rn
in het oog, dat deze handel in Ponden vreemde-
lingen in staat stelde Sterling te verwerven, zonder
dat de tegenwaarde in deviezen aan de Britsche auto-
riteiten ten goede kwam. Men meende, dat de Brit-
sche deviezenvoorraad hierdoor indirect werd bena-
deeld, omdat, wanneer geen concurreerend aanbod zou
bestaan, alle vragers van Sterling
bij
de Bank of
England zouden moeten aankloppen.
Het einde van het vrije Pond ingeluid; een wijzi-
ging van principieele beteelcenis.

Op 8 Maart j.l. ging de Britsche Regeering over tot
den eersten stap op den weg naar beperking van de
vrije Pondenmarkt. Bepaald werd, dat bij uitvoer van
tin, rubber, jute, pelterijen en whiskey naar Neder-
land en Koloniën, België en Koloniën, Zwitserland,
Vereenigde Staten, en Zuid-Amerika betaling voort-
aan nog slechts mag geschieden, hetzij in de valuta
van het land, waarnaar wordt uitgevoerd, hetzij in
Ponden, die op de officieele markt in Engeland zijn
gekocht. Hiermede wordt voor de eerste maal een
verschil gemaakt tusschen betaling in vrije en offi-
cieele Ponden. Aanvankelijk was het Pond Sterling,
ondanks de stopzetting van den trausfer van saldi van
,,residents”, een homogene valuta. Wanneer men in Engeland met wettig betaalmiddel betaalde, was de
herkomst der Ponden onverschillig. Thans echter be-
staan er Ponden, die voor sommige aankoopen niet
langer acceptabel zijn.
Quautitatief is de beschreven beperking van ge-
ringe beteekenis. De uitvoer van tin, rubber, jute,
pelterijen en whiskey naar de bovengenoemde landen
beliep in 1938 niet meer dan 1.4 pOt. van den totalen
i3ritschen export naar alle landen
.. Voor de betaling
van den geheelen resteerenden export blijven ‘de vrije
Ponden vooralsnog bruikbaar. Niettemin reageerde
de koers van het vrije Pond met een felle daling, die
in geen verhouding staat tot de rechtstreeksche in-
krimping van de vraag naar vrije Ponden, welke als
gevolg van dezen maatregel moet worden verwacht.
Waarschijnlijk niet ten onrechte beschouwt de markt
deze eerste inbreuk op de gebruiksmogelijkheid der
Vrije Ponden als een princieele wijziging der tot ‘dus-
verre gevoerde valuta-politiek.
Objectief gezien is er weinig reden waarom men
een fractie van den export zou laten betalen in valuta,
terwijl voor het overgroote gedeelte betaling in Ster-
ling, ongeacht de herkomst, geoorloofd zou blijven.
De homogeniteit der Sterling-valuta, waarop The
Economist zich kort geleden nog beroemde, is reeds geschonden. Tusschen den jongsten maatregel en de
instelling van ,,Sperr”-Ponden bestaat geen wezenlijk
verschil.

Wat de consequenties zullen
zijn
van de voorals-
nog sohuchtere beperking van de vraag naar vrije

Ponden, zal de toekomst uitwijzen. De ervaring ech-
ter leert, dat deviezenrégimes, zooals het Britsche,
zich slechts in één richting ontwikkelen. Er bestaat
reden om aan te nemen, dat het Pond Sterling zijn
nog resteerende buitenlandsche beteekenis geleidelijk
verder zal verliezen en dat de vrije markt eerlang
zal verdwijnen Het déficit op de handelsbalans groeit;
de economische oorlogsvoering op den Balkan en el-
ders maakt het Engeland onmogelijk ten aanzien van
zijn kostbaren deviezenvoorraad steeds de noodige
zuinigheid te betrachten. Het wekt den indruk, dat
Engeland allengs genoopt wordt bij de uitwerking
der valutarestrictie in verschillende opzichten het
Duitsohe voorbeeld te volgen.
Dr.
F. A. G.
KEESING.

20 Maart 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

223

HET VRAAGSTUK DER ZIEKTEKOSTEN-

VERZEKERING.

Hij, die zich zou willen zetten aan een eenigszins
volledige opsomming van de risico’s, welke men in de hhiclige samenleving door verzekering pleegt te dek-
kén, zou geen gemakkelijke taak hebben. Men ver-
zekert zich tegen het risico van brand en van over-
lijden, van inbraak en van regenval tijdens een vacan-
tie-uitstapje, van invaliditeit en van wettelijke aan-
sprakelijkheid, van bedrijfsschade en van bliksemin-
slag, om nog te zwijgen van het risico van tweeling-
geboorten, het ,,risico in loterijen” e.d. Het terrein,
dat men als ,,sociale verzekeringen” pleegt aan te
duiden is dermate uitgebreid, dat wellicht mede d.r-
in een verklaring mag worden gezocht van het on-
langs door enkele leden der Eerste Kamer tot den
Minister van Sociale Zaken gerichte verzoek een in-
ventarisatie op te maken van alle reeds bestaande
sociale voorzieningen. Bovendien doen nog steeds
nieuwe verzekeringsvormen hun intrede. In dit ver-
band kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de ont-
wikkeling van de exportcredietverzekering, welke
thans een pendant belooft te krijgen in assurantie
van importcredietrisico’s.
Er zijn goede gronden om aan te nemen, dat de
huidige buitengewone omstandigheden op velerlei ge-
bied de verzekering-mindedness belangrijk zullen doen
toenemen. Symptomatisch is in dit verband de sterk
toegenomen belangstelling, ook van particuliere zijde,
voor verzekering tegen de risico’s uit hoofde van oor-
logsmolest. Blijkens recente berichten zag de Ver-
eeniging Molest-Risico de waarde der bij haar ver-
zekerde activa in een jaar tijds
stijgen
van bijna 1200

millioen Gulden tot ruim 1900 millioen Gulden. De
uitbreiding, welke de verzekering tegen casco- en goe-
derenmolest in het zeeverkeer gedurende de laatste
maanden vertoonde, behoeft nauwelijks vermelding.
De invloed, welke de huidige omstandigheden op c
1
e

productie in het levensverzekeringsbedrijf zullen heb-
ben, is op het oogenblik uiteraard nog geenszins te
overzien. Dat evenwel naast tegengestelde tendenzen
veelal een vergroote geneigdheid tot verzekering
aan den dag zal treden, mag worden verondersteld
1
).
Belangwekkend in dit verband is, dat één der groot-
ste levensverzekeringmaatschappijen hiertelande on-langs gewag maakte van een sterk gestegen productie
gedurende de laatste vier maanden van het jaar 1939.
Hiernaast moge de belangstelling worden gememo-
reerd, welke blijkt te bestaan voor de thans door vele maatschappijen geboden gelegenheid tot dekking, op
veelal aanzienlijk gunstiger voorwaarden dan voor-
heen, van het z.g. oorlogsrisico. Een toenemende ver-
zekering-mindedness, als boven bedoeld, ligt trouwens
om tweeërlei redenen eenigermate voor de hand: Er ontstaan vele nieuwe risico’s, welke voor as-
suL-antie in aanmerking kunnen komen, en
het vermogen risico’s zonder dekking te aan-
vaarden zal veelal afnemen.
Beziet men nauwkeurig het terrein, dat door het
verzekeringswezen wordt bestreken, dan moet de ge-ringe geneigdheid tot verzekering van ziektekosten
3)

de aandacht trekken. Of deze geneigdheid gedurende
de laatstverloopen maanden is toegenomen, kan bij
gebrek aan gegevens niet worden vastgesteld.

‘) J. G. de Jongh constateert in ,,De Resultaten van het
Nederlandsche I.eve’nsvei’zekeringbedrijf over de jaren
1912,
1913, 1914
en
1915″
(iJirtgave van het last, voor Eren.
Gesohr. z.j.) ten aanzien van het jaar
1915
een daling der
premie-ontvangsten, het.geen naar liet ons voorkomt niet
als een loochen’srtraffiig vara de boven geuite verenderatel-
lin,g behoeft te wonden beschouwd. Vgl. In dit verband ook
:Erorst. Wage’nführ-Krie’gsw.irtsahaft and Versicherung, LeIp-
zig 1939.
2)
Indien in het onderstaande wordt gesproken van
,,ziektekosten”
of van ,,de
directe
geldelijke gevolgen van
ziekte ed.” geschiedt zulks – gelijk bekend mag w’orden
verondersteld – om verwarring met ziekteverzekering,
d.w.z. verzekering van i ukornstenclerving tengevolge van
ajekte, te voorkomen.

Het risico min of meer onverwacht te worden ge-
plaatst voor veelal aanzienlijke dokters- en zieken-
huiskosten e.d. loopt nagenoeg iedereen, de ,,schade’
is op geld waardeerbaar en de schadekans voor de
massa geringer dan voor het individu, alle factoren,
welke op het eerste gezicht een bloeiende tak van ver-
zekering zouden kunnen doen verwachten. Niettemin steekt ongetwijfeld een kern van waarheid in de door
een hier te lande bestaande ziektekostenverzekerings-
maatschappij bij haar propaganda gebezigde bewering,
dat men zich wel verzekert tegen brand en inbraak,
doch niet tegen bovengenoemde uitgaven, terwijl het
laatstbedoelde risico voor den particulier honderden
malen grooter is dan het eerstgenoemde. Hoe deze
toestand te verklaren? Ligt hier een door het verzeke-
ringsbedrijf verwaarloosd gebied vol mogelijkheden;
moet de relatief geringe ontwikkeling van deze tak
van verzekering inderdaad worden verklaard uit een
opvallende achteloosheid der risicodragenden; of zijn
mede andere factoren in het spel? In antwoord
Op

deze vragen het volgende.
Dat het aantal der maatschappijen, welke zich, al dan
niet uitsluitend, toeleggen op verzekering van ziekte-
kosten, relatief gering is, staat vast
3),
Het zou even-wel onjuist zijn zonder meer te spreken van een ,,ver-
waarloosd terrein”, ware het slechts omdat in dit ver-
band onmiddellijk een uitzondering dient te worden gemaakt voor de verzekering tegen ziektekosten ten
behoeve van de minst-draagkrachtigen, het gebied,
waar de z.g. ziekenfondsen hun werkterrein vinden.
Aanstonds dient echter te worden bedacht, dat deze
verzekeringsvorm er één is sui generis. Het lidmaat.-
schap van een ziekenfonds brengt immers niet mede
het recht op vergoeding in geld van noodzakelijk ge
worden medische hulp, maar op het ontvangen van
clie hulp in natura, in wat men zou kunnen noemen
min of meer gestandaardiseerden vorm (beperkte
artsenkeuze, bepaalde spreekuren, bepaalde zieken-
huiskiasse e.d.). Mede tengevolge hiervan bestrijkt
het ziekenfondswezen dan ook slechts een bepaalde
welstandsklasse met uitsluiting – in vele gevallen
letterlijk – van beter gesitueerden. Waar nog bij-
komt, dat verscheidene fondsen uitgaven uit hoofde
van operaties ed. niet dekken, dan wel uitsluitend
tegen betaling van een veelal niet onbelangrijke extra-
premie. Blijft derhalve het feit, dat verzekering tegen
de directe geldelijke gevolgen van ziekte, operaties
ed., op de wijze, waarop men zich bijv. tegen brand
en inbraak verzekert, relatief weinig gebruikelijk is
4).

Zien wij het goed, dan moet de verklaring hiervan
in eerste instantie worden gezocht in de omstandig-
heid, dat de verzekering tegen ziektekosten e.a. in
ruimen kring minder vertrouwen geniet dan andere
verzekeringsvormen. Velen, die zonder bezwaar voor
levens-, brand- en andere verzekeringen niet zelden
aanzienlijke premies aan d.e betrokken maatschappijen
toevertrouwen, blijken er veelal min of meer voor
terug te schrikken, de in verhouding geringe premies

Het ,,Jaarboek voor het Assuranitde- en Hypotheek’.ve-
zen
1940″
vermeldt in de rabriek ,,Ziekteverze’kering” 1.07
b’in.nenla.ndsche en
12
buitenlandsche maatechappijen. Een
groot aantal dezer ondernemingen beweegt zich evenwel
uitsluitend op het gebied ‘der ,,ziekteverzekertn.g” in dan
in noot
2)
bedoeldn zin. Dezelfde bron vermeldt eenige
honderden b randverzekeringsinaatschappijen alsmede 108
-binnenlandsche en
74
buitenlandsehe inbraak- en
73
bin-
neniandsche en
13
buitenlandsche levensverzekeningsmaat-
schappijen.
Het is moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk, deze
uitspraak met cijfers te rechtvaardigen. Gegegevens als
die, welke tav. het levensverzekeringsbedrijf kunnen wor-
den gei-aadpleegd, bestaan op dit gebied niet. Hier komt
bij, ‘dat het vinden van een criterium voor den omvang
van deren tak van verzekering specifieke moeilijkheden met
zich zou brengen. Slechts moge in dit verband de aandacht
‘worden gevestigd op den veelal geringeil omvang van het
geplaatste kapitaal der op •drirt gebied werkzame onderne-
mingen. Ondanks het ontb reken van statistisch materiaal
meenen wij evenwel goede gronden te hebben de geuite
bewering staande te houden.

224

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 Maart 1940

te betalen, welke gevraagd worden door de hierte-
lande werkzame ziektekostenverzekeringsmaatschappii-
en. Zulks op grond van overwegingen, dat ,,er toch
nooit iets van terecht komt” en dergelijke. Bezien in liet licht van de reputatie, welke andere vormen van
verzekering hiertelande genieten – in de meerder-
heid der gevallen volkomen terecht – staat aanstonds
vast, dat de laatste verklaring van het geconstateerde
verschijnsel met den genoemden factor niet is gege-
ven. Hier komt bij, dat de vaak geuite beweringen omtrent gebrek aan coulance in geval van schade-
afwikkeling zij het ook, dat deze veelal voortvloei-
en uit het niet nauwkeurig lezen der verzekerings-
voorwaarden – niet zelden min of meer gemotiveerd
blijken. Ter vermijding van misverstand zij hier aan-
stonds aan toegevoegd, dat wij van de goede trouw
van de betrokken maatschappijen – eventueele zwarte
schapen daargelaten – volkomen overtuigd zijn. Zoo-
dat nog steeds de vraag blijft waaraan deze eenigszins
afwijkende positie moet worden toegeschreven. Als
antwoord hierop diene, dat het gebied der ziektekos-
tenverzekering technisch dusdanig vele en groote
moeilijkheden biedt, dat bij de huidige organisatie van
dezen tak van verzekering een beiden partijen geheel
bevredigende premie- en schaderegeling slechts zelden
mogelijk is. Ter toelichting het volgende.
In de eerste plaats hebben de verzekeringnemers
het risico voor een groot gedeelte in eigen hand in
dien zin, dat bijvoorbeeld mijnheer X., verzekerd zijn-
de, er niet voor zal terugschrikken voor een simpele
verkoudheid driemaal zijn huisdokter te consulteeren,
om nog te zwijgen van specialistenvisites, verlossin-

gen, e.d.
Ten tweede wordt deze verzekeringsvorm, meer
wellicht dan eenige andere, bemoeilijkt door het feit, dat het effectieve schadebedrag in hooge mate wordt beïnvloed door den welstand van den verzekeringne-
mer. Mede tengevolge van dezen factor is het voor den
verzekeraar zeer moeilijk het risico te beoordeelen.
In de derde plaats bestaat, uitzonderingen daarge-
laten, geneigdheid zich te verzekeren in eerste in-
stantie veelal met name bij hen, die op grond van
hun lichamelijke gesteldheid reden hebben met een
meer dan ,,normaal” risico rekening te houden, het-
geen de schadekansen voor de maatschappijen verhoogt
en
waarschijnlijk
niet altijd wordt gecompenseerd
door den meestal voorgeschreven verzekeringsplicht
van mede-gezinsleden.
Ten vierde breidt de therapie zich nog voortdurend
uit, zoodat de maatschappijen zonder speciale polis-
voorwaarden dienaangaande voor steeds nieuwe uit-
gaven zouden worden gesteld. Denk aan röntgenfoto’s, diathermische behandelingen e.d.
Tenslotte moge er op worden gewezen – zulks zon-
der een poging bij deze opsomming volledig te zijn –,
dat vergoeding van medicijnen naast de genoemde
moeilijkheden nog deze medebrengt, dat aspirine, to-
nica, e.d. voor het gevoel – en het budget! – van
den verzekerde tot de medische verzorging van het
gezin, doch feitelijk slechts in bepaalde mate tot ziek-
tekosten in den strikten zin behooren. Uit al deze en soortgelijke factoren vloeit ook voor
de best-geleide en meest coulante maatschappij de
noodzaak voort in de betrokken polissen even zoo-
vele speciale clausules op te nemen betreffende fran-
chises, vergoedingsmaxima, uitzonderingen e.d., bin-
nen de grenzen waarvan overigens diverse maatschap-
pijen – hetzij hier nogmaals vastgesteld – op veelal
zeer tegemoetkomende wijze de schade blijken te rege-
len. Bovendien werken deze invloeden als een twee-
snij dend zwaard in zooverre zij, met name op de boven
onder ,,ten derde” bedoelde wijze, een uitbreiding van
dezen verzekeringsvorm, niet de verlaging van pre-
mies enz., welke daaruit zou kunnen voortvloeien, in
den weg staan.
1-her komt nog iets bij. In afwijking van de situatie
in andere takken van verzekering blijkt in het ziekte-
kosten-verzekeringsbedrjf geen concentratietendens

van belang merkbaar. De op dit terrein werkzame on-
dernemingen zijn relatief gering van omvang, hetgeen
waarschijnlijk veelal een nieuwen ongunstigen invloed
op de hoogte der te betalen premies, met alle gevol-
gen van dien, zal hebben.

In het licht van het voorafgaande beschouwd, blijkt
het bovenvermelde reclame-motief derhalve slechts
gedeeltelijk juist. De daarin vervatte suggestie immers,
dat de veel geringere belangstelling van het publiek
voor ziektekostenverzekering dan voor andere verze-
keringen op een zekere nonchalance berust, is niet
vrij te pleiten voor overdrijving. Ongetwijfeld speelt
naar onze meening deze factor mede een rol, waaraan
aanstonds moet worden toegevoegd, dat verzekeringen
op dit gebied lang niet in die mate door op-provisie-
beluste agenten worden geforceerd als bijvoorbeeld
OP
liet gebied der levensverzekering het geval is. De
uiteindelijke verklaring van deze betrekkelijk geringe
belangstelling moet worden gezocht in de bijzondere
sfeer, waarin het ziektekostenverzekeringsbedrijf
wordt uitgeoefend, een sfeer, welke wij boven tracht-
ten te omschrijven èn te verklaren.

Het is onze overtuiging, dat de geschetste situatie,
beschouwd uit een oogpunt van algemeen belang, wei-
nig bevredigend moet worden geacht. Evenzeer als
voor de minder en minst-draagkrachtigen het zieken-
fondswezen een nuttige sociale functie verricht, zou
een algemeen bevredigend systeeni van verzekering
tegen de directe geldelijke gevolgen van ziekte, opera-
tie e.d. voor vele lagen der bevolking ongetwijfeld in
een wezenlijke behoefte voorzien. Het kan immers
n.o.m. weinig twijfel lijden, dat ook voor velen, die
om welke reden dan ook niet voor een lidmaatschap
van een ziekenfonds in aanmerking kunnen komen, de
hier besproken risico’s vaak gevaarlijk hoog zijn met
alle gevolgen, welke daaruit kunnen voortvloeien. De
onderhavige aangelegenheid lijkt ons van bijzondere actualiteit in een tijd als den huidige, waarin met een
inkomstenvermindering in ruimen kring ernstig moet
worden rekening gehouden.
Naar wij ons meenen te herinneren is niet lang
geleden een poging in de geconstateerde ,,lacune” te voorzien ondernomen door de Nederlandsche Maat-
schappij tot Bevordering der Geneeskunst. Hebben
wij het wel, dan is deze poging vastgeloopen, waaraan
aanstonds zij toegevoegd, dat een oplossing van het geschetste vraagstuk van deze
zijde
ons niet dnbe-
denkeljk lijkt. Van belang is evenwel de conclu-
sie, dat ook door deze instantie het probleem blijkbaar
niet tot een bevredigende oplossing kon worden ge-
bracht. Evenmin heeft tot dusverre de ,,onderlinge”
vorm den achterstand aanmerkelijk weten in te halen.
Bij den geschetsten stand van zaken lijkt ons de
vraag gemotiveerd of de regeering, welke zeer onlangs
blijk gaf haar aandacht te wijden aan het ziekenfonds-
wezen en aan het vraagstuk van het landmolest voor
particulieren, niet wel zou doen ook deze materie in
onderzoek te nemen. Dat de overheid reeds voor zeer
vele bijzondere opgaven gesteld is, is in confesso, dat zij zich dientengevolge bij het aansnijden van nieuwe
vraagstukken de grootst mogelijke beperking moet op-
leggen, evenzeer. Het lijdt echter n.o.m. geen twijfel,
dat met een oplossing van het hier besproken vraag-
stuk, met name in een tijd, waarin het ,,allen voor
één en één voor allen” meer dan ooit richtsnoer voor
ons handelen behoort te zijn, het belang van zeer
velen in den lande – men denke bijvoorbeeld aan de
groep der z.g. kleine zelfstandigen – zou zijn ge-
di end.
Ter vermijding van misverstand zij tenslotte opge-
merkt, dat het bovenstaande geenszins een pleidooi
beoogde te zijn voor het overnemen van de besproken
bedrijfstak door den Staat. Wij stelden aan het slot
van ons betoog slechts de vraag aan de orde of wel-
licht door een ingrijpen van buiten-af de geschetste
moeilijkheden dichter tot een oplossing zouden kun-
nen worden gebracht.
VAN LUPTERVELP.

20 Maart 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

225
DE KOLENPOSITIE IN 1939.

-.

III
(Slot.)
Nederland

De productie van kolen, cokes en briketten heeft
zich het afgeloopen jaar niet kunnen handhaven, voor-
namelijk door de mobilisatie, per einde Augustus,
van een groot contingent mijnwérkers. Tot het eind
van Augustus ni. is de productie schts met 0.9 pCt.
gedaald vergeleken bij de overeenlmstige periode
van het vorige jaar, terwijl de daling over de laatste
4 maanden niet minder dan 12 pCt. bedroeg. Ter
illustratie de volgende cijfers (ontleend aan het Cen-
traal Bureau voor de Staistiek):

1939
1

1938

daling
Prod.Jan./Aug.
8.848.t9
t.
8.928.005
t.
79.876 t.= 0,9o1
.Sep.jDec.

4.012.333
t.
4.559.520
t.
546.187
t.=
12o1

12861.462
t.
13.487.525
t.
626.063 t.4,6
0
10
ilet aanta
1
, arbeiders bij de mijnen bedroeg op
1 Januari 939 32.305 en wel 20.563 onder en 11.742
boven d grond. Op 1 September waren er 33.297
man iii dienst, waarvan er echter bijna 3600 gemobi-
liseerd waren. Er wordt naar gestreefd die arbeiders,
dic, de productie direct beïnvloeden, gedemobiliseerd

krijgen en per eind December was dan ook het
aantal gemobiliseerden gedaald tot 3458 man of 10

pCt. van het totale aantal in dienst, nl. 34.307 man,
waarvan 21.847 onder en 12.460 boven den grond. De productie zal dus wel weer stijgen.
De bruinkolenproductie bedroeg in 1939 197.000
ton, vergeleken bij 171.000 ton in het vorige jaar.
Nederland is wederom, zooals reeds zoovele jaren,
in tegenstelling tot andere kolenproduceereude lan-
den, voor arbeidsconflicten in de mijnindustrie ge-
spaard gebleven. Het mijnwezen hier te lande staat
op een zeer hoog peil, economisch zoowel als sociaal. De Nederlandsche mijnwerker heeft de grootste dage-
lijksche productie van Europa dank zij de moderne
bedrjfsopvattingen en de ver doorgevoerde rationali-
satie en mechanisatie. De financieele resultaten van
de mijnen, Staatsmijnen zoowel als particuliere mij-
nen zijn gunstig, de arbeiders staan op een behoor-
lijk loonpeil en genieten een goede sociale verzor-
ging. Toen na het uitbreken van den oorlog de kosten
van het levensonderhoud stegen, werd aan de mijn-
werkers per 1 October een duurtetoeslag gegeven van
twee gulden per arbeider, twee gulden voor de echt-
genoote van den arbeider en
f
1.50 voor elk kind be-
neden 15 jaar, alles per maand. De collectieve loon-
overeenkomst, die nog tot 1 April 1940 loopt, bleef
gehandhaafd, doch toen de kosten van het levenson-
derhoud verder stegen werd tusschen directies en
mijnwerkers overeengekomen, dat, met handhaving
van den duurtetoeslag, de bonen met ingang van
1 Januari 1940 met 5 pOt. verhoogd zouden worden.
In het begin van het jaar werd de contingenteering
van den invoer van kolen, cokes en briketten weer
voor een jaar verlengd. Bij de toepassing ervan werd
groote soepelheid betracht en extra toewijzingen ver-
den zonder bezwaar verstrekt, toen bleek, dat de groo-
tere vraag naar brandstoffen een verhooging van den
invoer noodzakelijk maakte. Toen na het uitbreken
van den oorlog de Regeering den uitvoer zonder
licentie van kolen, cokes, briketten, bruinkolen en
turf verbood, ontstond de zeer eigenaardige toestand
van een uitvoer- naaët een invoerbelemmering, aan-gezien de contingenteering van den invoer niet tege-
lijkertijd opgeheven werd.
De prijzen van de industrie- en huisbrandkolen ble-
ven tot eind Augustus geheel normaal, zelfs werden
er hoeveelheden buiten de contracten tegen dezelfde prijzen geleverd. Sinds het uitbreken van den oorlog
werden de Westfaalsche en Nederlandsche kolen nor-
maal op contract geleverd, terwijl de contracten in
Engelsche kolen geannuleerd moesten worden, daar
de sterk opgeloopen zeevrachten en de molestprernies
het onmogelijk maakten de oude prijzen te handlia-
ven. Voor leveranties buiten contract gingen de prij-
zen van alle soorten omhoog.

De invoer van kolen was bijna een millioen ton
meer dan in 1938; de toeneming bedroeg 645.165 tons
tot eind Augustus en 321.387 tons gedurende de eer-
ste vier oorlogsmaanden tot het eind van het jaar.
In den loop van het jaar hadden nog al eens ver-
schuivingen plaats in de invoeren uit de diverse ex-
porteerende landen. Uit Engeland nam de invoer
gestadig toe; reeds in Mei was hij verdubbeld, om in
stijgende
lijn
te blijven doorgaan tot December, toen
de vrachten en de molestpremies z66 hoog geworden
waren, dat het onmogelijk werd met den Engelschen

koleninvoer op dezelfde schaal door te gaan. Over
het geheele jaar bleef de invoer uit Engeland echter
zeer belangrijk boven dien van het vorige jaar. Uit
België steeg de invoer tot eind Maart, om daarna
gestadig terug te loopen tot eind September, waarna echter weer terrein herwonnen werd, zoodat de stij-
ging over het geheele jaar niet onbelangrijk is. Het
beeld van den invoer uit Duitschland is weer anders.
Tot eind Juli was de invoer geregeld achtergebleven
bij dien van vorig jaar; in Augustus werd de achter-
stand niet alleen ingehaald doch zelfs omgezet in een
vooruitgang, die zich nog drie maanden langer hand-
haafde om in December weer in een achterstand te
verkeeren. De toeneming van den invoer uit Duitsch-
land is, over het heele jaar genomen, dan ook vrij
gering. De invoer uit Polen nam een groote vlucht,
doch hield eind Augustus op. Toch was de invoer
over deze acht maanden nog iets grooter dan over
het geheele jaar 1938. De invoeren uit andere landen
zijn onbelangrijk. De invoercijfers zijn:

1939

1938

1937
ton

ton

ton
Groot-Bri4ta’nnië ………
1.271.404

734.529

892.079
België en Luxemburg

596.593

470.712

308.858
Duitsohiand ………….
3.696.100 3.421.919 3.967.105
Polen ……………….
308.721

286.985

228.335

De invoer van cokes en briketten, die de eerste drie
maanden een weinig bij dien van het vorige jaar was achtergebleven, steeg sindsdien geregeld hoewel vrij
weinig. De invoercijfers per kwaliteit zien er als
volgt uit:

1939

1938

1937
ton

ton

ton
steenkolen ……………
5.881.584 4.015.032 5.409.518
cokes
………………..
369.844

330.577

426.362
steenkoolbriket*.en ……..
353.301

319.788

326.496
bruinkolen ……………
211

109

52
bruiakoolbriketten …….
157.491

133.253

132.091

6.762.431 5.698.759 6.294.519

De kolenuitvoer, die de ééne maand bij dien van
vorig jaar iets achterbleef, de andere maand hem
wat voorbijstreefde, was over de eerste acht maanden
22.000 ton of 1 püt. minder dan vorig jaar over
dezelfde periode. Na het uitbreken van den oorlog
echter liep het hard achteruit met den kolenexport,
zooals duidelijk blijkt uit de volgende cijfers:

1939

1938

1937
ton

ton

ton
kolenuitvoer
Jan/Aug
….
2.26.432 2.291.488 2.674.144
September
..

94.098

287.802

333.559
October

121.245

316.150

307.812
November

105.382

253.178

339.637
])ecembe’r
. .

147.395

268.457

307.492

2.737.552 3.417.075 3.962.644

De uitvoer van cokes is slechts in de laatste drie
maanden beneden dien van het vorige jaar gebleven.
Nog steeds vindt de Nederlandsche cokes, ondanks
hooge vrachten en molespremies, gereeden afzet in
de Scandinavische landen. Over het geheel genomen
is er nog een vooruitgang van 130.000 ton = 6 pOt.

vergeleken bij het vorige jaar. De brikettenuitvoer,
die eind Augustus nog 4000 ton hooger was dan die
van het vorige jaar over dezelfde periode, viel buiten-
gewoon sterk terug en de achterstand aan het eind
van het jaar beliep dan ook niet minder dan 100.000
ton = bijna 25 pOt. De juiste uitvoercijfers zijn:

226

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 Maart 1940

1939

1938

1937

ton

ton

toii

steenkolen ……………
2.737.552 3.417.075 3.962.644

cokes ……………….
2.299.791

2.169.977

2.437.552

steenkooibriketton ……..
313.320

413.321

427.494

bruinkoo1brikntiten …….
24.900

23.164

22.387

5.375.563 6.023.537 6.850.077

De levering van bunkerkolen was over de eerste
acht maanden van het jaar met 350.000 ton terug-
geloopen. Door het uitbreken van den oorlog is de
zeescheepvaart op de Nederlandsche havens zeer sterk
verminder& wat niet naliet invloed op den bunker-omzet uit te oefenen, zoodat de achterstand aan het
eind van het jaar 840.000 ton beliep. De volledige
hunkercijfers zijn de volgende (in tons):

vreemde schepen

1.939

1938

1937
op uitvoer (Noden, kolen)
. . 106.768 122.436 151.521

doorvoer (vreemde ,,
) . . 1.446.543 2.115.513 2.214.690

Nederi. schepen

op uitvoer (Noden. kolen)..

105.442

120.319

147.440

doorvoer (vreemde ,,
) . .

550.626

697.692

644.496

De bunkerprijs onderging in .Februa.ri en Mei
kleine verhoogingen en was, zooals gebruikelijk, in
Engelsch geld genoteerd en betaalbaar. Toen de Pon-
denkoers opnieuw aan het schommelen ging en de
oorlog uitbrak, werd het op 4 September raadzaam
geoordeeld, voortaan de hunkerkolen in Nederlandsch
courant te noteeren, in welke munt ze ook betaalbaar zijn. In Nov. werd de bunkerprijs weer verhoogd.
Onder verwaarloozing van het verschil in voorra-
den aan het begin en het einde van het jaar kunnen
wij het kolenverbruik becijferen op (in tons):
1939

1938

1937
totale productie ………
13.058.462 13.658.525 14.464.269
invoer

………..
6.762.431 5.698.759 6.294.519

19.820.893 19.357.284 20.758.788

initvoor ………..
5.375.563

6.023.537

6.850.077

14.445.330 13.333.747 13.908.711
buukerkoleu d1 uitvoer

(Nedoni. en buiteni. sohepon)
212.210

242.755

298.961

totaal binuemil. veribruik
. 14.233.120 13.090.992 13.609.750

verbruik Neci. scihepen
..

656.068

818.011

791.936

14.889.188 13.909.003 14.401.686

De doorvoer van Duitsche exportkolen heeft, ten
gevolge van de vermindering van dien export, tot
eind Augustus niet de hoogte kunnen bereiken van
voorafgegane jaren. Na het uitbreken van den oorlog
verminderde de doorvoer onmiddellijk tot de helft,
later tot een derde van wat hij geweest was en zoo-
dra het respijt, voor den uitvoer van Duitsche kolen
overzee naar Italië, toegestaan door de Engelsche
blokkade, ten einde is, zal het met den doorvoer over
Nederlandsehe havens slecht gesteld zijn. Deifziji
echter is al veer in opkomst, evenals in den vorigen
oorlog en zal ongetwijfeld door zijn gunstige liggin.
een belangri.jken overslag van kolen en cokes naar
Scandinavië verwerven.
Onder de huidige omstandigheden is het niet mo-
gelijk iets over de toekomst te zeggen. De Neder-
landsche productie moet vanzelfsprekend op peil ge-
houden worden, de invoer beperkt, om zooveel moge-
lijk van eigen hodehi te verbi-uiken. Wij hebben ech-
ter in lElolland lang niet alle benoodigde kwaliteiten,
zoodat een zekere invoer, en dan natuurlijk ook uit-
voer, noodzakelijk zal blijven. Ook zullen
altijd
kolen

van het buitenland gekocht moeten worden om onzen
export naar bepaalde landen te financieren.
Het Internationale Ookeskartel, waarvan ook Ne-
derland lid is, dat tot tevredenheid van de deelnemers
werkte, werd opgezegd, daar de omstandigheden door
de Duitsche verovering van Polen en den uitgebroken
Europeeschen oorlog dermate gewijzigd zijn, dat het
kartel geen reden van bestaan meer had. Ongetwij

feld zal men na den vrede wel weer tot overeenstem-ming komen en misschien is dan meteen de gelegen-heid gunstig om ook voor kolen tot een internationale
regeling te komen.

DE VOEDINGSMIDDELENPOSITJ! EN HET

VERBRUIK VAN BIER EN GflD1STILLEERD.

Het is welhaast tot een ew6onte geworden, in eell
bespreking van de eischen der oorlogseconomie op t,e

merken, dat de beperking van het verbruik tot .de
noodzakelijkheden aal behooren. Daarbij impliceert
men, dat deze veraruiksbeperking zal moeten hanvan-
gen met het anijden der franje, het verbruik aan

genotmiddelen. Dat daarbij dan in de eerste plaats

gedacht wordt
aan
e inkrimping van dat deel van

het verbruik, waartegen reeds in bepaalde kringen
der bevolking bezwaren bestaan van moreelen of
volkshygiënischen aard, is brjpeljk. Onder de ge-
notmiddelen, welke van deze.ezichtshoek uit als

eerste voor verdwijning in aaunerking komen, be-
hooren de alcoholhoudende dranken.

Maatregelen in cle oorlogvoerende landen..

Het is in dit opzicht teekenend, dat in jitschland
– waar de oorlogsvoorbereiding en zijn invJoed op
alle gebieden van het economisch leven reed. groo-
ten omvâng had aangenomen vôôr het intredenan
den oorlogstoestand – het brouwen van bepaaid
zware biersoorten reeds aan beperkingen onderhevig
is geweest. Onmiddellijk na het uitbreken van den oor-
log zijn in deze richting wederom maatregelen getrof-
fen. Vooreerst is de accijns op bier en gedistilleerd
met 20 pOt. verhoogd. Daarnaast is met ingang van
1 Januari 1940 een directe grondstofbesparing be-
reikt door de vermindering van het stamwortgehalte
van het bier; dit stamwortgehalte drukt de verhou-
ding uit van het water en de daarin opgeloste he-
standdeelen van het mout v66r de vergisting, dus een-voudig gezegd het percentage vaste stof.
Tot oogenschijnljk zeer drastische beperkende be-
palingen is men onlangs in Engeland en Frankrijk
overgegaan.. In Engeland is, volgens ministerieele
verklaring, in overleg met de producenten de voort-
brenging van gedistilleerd, teruggebracht tot op een
derde. Bij de motiveering van dit besluit werd ge-
wezen op de twee overwegingen, welke men als grond-
slag voor al dergelijke maatregelen kan zien, ni. de
grondstofpositie en de plicht voor burgers van een
oorlogvoerend land zich genot te ontzeggen.
In Frankrijk is bij de jongste decreten betreffende
de oorlogseconomie, de verkoop in het klein van alco-
holhoudende dranken hoven 18 pOt. gedurende drie dagen per week verboden. Dat men hier tot een me-
thode overging, tegengesteld aan die van Engeland,
kan misschien mede verklaard worden uit de conside-
rans van het besluit, welke een toeneming van het

alcoholisme vaststelt.

Zijn dergeljice maatregelen ook in. Nederland
n.00dig?

Onder invloed van dergelijke maatregelen in de ons omringende landen rijst licht de vraag, of ook
in ons land gronden aanwezig kunnen zijn, welke een
ingrijpen kunnen rechtvaardigen. Desondanks is hier voorzichtigheid geboden. De in Engeland genomen maatregelen buy, behoeven voor-
loopig in het geheel niet tot een beperking van het
verbruik te leiden, daar de Engelsche industrie van
gedistilleerd over groote voorraden pleegt te beschik-
ken. Dit is o.a. een gevolg van het feit, dat het voort-
brengingsproces der door het besluit omvatte dran-ken een geruinien tijd vergt, welke vooral verlengd
wordt door de vereischte ,,rijping” van het pro-
duct. Zoo bezien zou hier dus niet zoozeer het tegen-
woorclige, dan wel het toekomstige peil van het ver-
bruik worden verminderd. Zelfs indien deze maat-
regelen echter geen directe uitwerking hebben op de
consumptie vin deze dranken, neemt dit niet weg,
dat men ertoe is overgegaan, de hoeveelheid grond-

1)
In dit artikel is het verbruik van wijn, dat slechts
indirect, via de betalingsbalans, invloed heeft op onze
grondetoffenpositie buiten beschouwing gelaten.

20 Maart 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

227

stoffen, welke beschikbaar wordt gesteld voor de
voortbrenging van geestrijke dranken te beperken.
Eenigszins anders schijnt de situatie in Frankrijk
te zijn. hier immers is naast het gedistilleerd de
wijn als vervangingsmiddel voorhanden, een product,
dat het land zelf eveneens in groote hoeveelheden
voortbrengt. Het is bekend, dat in Frankrijk pogin-gen gedaan worden den binnenlandschen afzet van
wijn te stimuleeren; cle mogelijkheid bestaat, dat de
getroffen maatregel ook hiermee
zij
cielings verband
houdt, zonder dat dit het bezuinigingskarakter van
den maatregel behoeft aan te tasten. De voortbreu-
ging van gedistilleerd immers, geschiedt in Frank-rijk, naar men ons van bevoegde zijde meedeelde,
slechts voor ee.n gering gedeelte met behulp van
granen. Het grootste gedeelte wordt vervaardigd uit
mindere wijnsoorten, appelen en vooral ook melasse.
Dit laatste Product nu is wederom een belangrijk vee-
voeder. Het is bij een dergelijk dooreenloopen van
als belangrijk aanwijsbare factoren, begrijpelijkerwijze
zeer moeilijk na te gaan, welke factor in feite den
doorslag heeft gegeven. Gezien het, in verhouding tot ons land, zeer groote verbruik van gedistilleerd
in Frankrijk, is het in het geheel niet onwaarschijn-
lijk, dat de in de motiveering van den maatregel ver-
melde beweegreden, inderdaad de beslissende is ge-
weest.
Hoe dit ook
zij,
het is niet omdat andere landen
maatregelen genomen hebben, dat Nederland hiertoe
eveneens zou moeten overgaan. Wij wijzen hier slechts

0
1
)
het voorbeeld van deze landen, juist omdat het
aanleiding kan zijn, deze kwestie ook voor Nederland
aan de orde te stellen. Voor onze verdere beschou-
wing zullen wij deze buitenlandsche voorbeelden dan
ook geheel terzijde laten en trachten het probleem
in zijn voor Nederland kenmerkende aspecten te
bezien, voor zoover deze ons uit de, niet zeer overvloe-
clig ter beschikking staande gegevens gebleken zijn.
Bij de overweging van dit vraagstuk doen zich twee
tegenstrevencie invloeden kennen. In de eerste plaats
client onmiddellijk opgemerkt te worden, dat twee der
genoemde motieven — gevaar voor alcoholisme en oor-
logsnoodzaak voor Nederland op het oogenblik niet gelden. Hoezeer het economisch leven van ons land
onder oorlogsinvloeden moge staan, Nederland is geen
land in oorlog. Het is op dezen grond, dat men de op-
vatting kan, verdedigen, dat alles zijn gewonen loop
moet hebben, zoolang dat mogelijk is. In elk geval heeft dit argument o.i. voldoende kracht, om ruim-
te aanwezig te achten voor het afwegen van de
tegenhangers eener krachtige productie- en verbruiks-
beperking op de binnenlandsche markt: de verinin-
dering der werkgelegenheid en de derving van een gedeelte of misschien van het totaal der accijusop-
brengsten.

De werkgelegenheid.
Wanneer wij het eerstgenoemde punt onmiddellijk
nader bezien, dan
blijkt
uit de bedrijfstelling 1930, dat op dit tijdstip 8.589 personen direct betrokken
waren bij de voortbrenging van bier en spiritualiëo.
Sedertdien is de werkgelegenheid in deze bedrijven.
althans tot 1937, zeker niet grooter geworden, zooals
ook
blijkt
uit de volgende gegevens, ontleend aan
de
ongevahlenstatistiek der Rijksverzekeringsbank.

Aantal typewerklieden over het jaar:

1937

Vervaardiging van alcohol,
gist en spiritus ……….

978

1.246 1.102 1.062

Bierbrouwersbedrijf ……..
3.504

3.981 2.746 2.648
Likeurstokers- en distilleer.
dersbedriji …………..

2.380

3.3381 2.7831 2.954
Hotel- en pensionhoudersbe-
drijf, inrichtingen waar’eet-
en drinkwaren genuttigd
kunnen worden ………

23.0601 22.8481 23.656
Bron: Ongevahlenstatis4iek der Rijksverzeke•rLngsbank.

Moeilijker is uiteraard de bepaling van de se-
cundaire werking, welke een drastische verbruiks-beperking vooral zou hebben op den tusschenhan-
clel – voor bier ongeveer 6.000 personen
2)
– en
op het cafd- en restaurantbedrijf. De toestand is hier
reeds weinig rooskleurig en een verdere aderlating
zou ongetwijfeld een verre van levenskrachtigen pa-
tiënt overlaten.
Bij
een actief optreden ten aanzien
van het alcoholverbruik, zou men de eventueele posi-
tie van deze bedrijfstak en de wijze waarop men haar
tegemoet kan Icomen, dan ook terdege onder de oogen
moeten zien.

De opbrengst der accijnzen

Zou een beperking naar alle wéarschijnljkhei:l
reeds uit hoofde van het voorafgaande een verzwaring
van de financieele positie van het Rijk met zich bren-
gen, een directe vermindering van inkomsten zal de
Schatkist daardoor eveneens ondergaan. De ervaring
der laatste jaren heeft wel aangetoond, dat de lust
tot het verbruik bij de huidige inkomensomstandig-
heden den Nederlander niet tot het aanvaarden van
hooge prijzen kan bewegen. Het verbruik van alle
soorten sterken dranlc is sedert 1929 krachtig ge-
daald, waarbij zoowel economische als maatschappe-
lijke factoren een rol gespeeld hebben
3)•
Tengevolge
van deze factoren is het verbruikspeil zelfs gezonken
beneden het peil van de voor de grondstofvoorziening
zeer moeilijke jaren op het einde van en kort nc den
wereldoorlog, zooals uit cle volgende tabel blijkt.

Verbruik per hoofd der bevolking (gem. per jaar in liters)

Bier Gedistilleerd

1912/14

……..
38,1
5.36
1915118

……..
28,4
4.37
1919120

……..
15,4
4.70
1929

……….
28,0
2.48
1936

……….
14,0
1.51
1937

……….
14,1
1.53
1938

……….
14,8
1.56

Bron: Jaarcijfers voor
Nederland
1938,
pag.
132-133.

Het valt op, dat de daling in het verbruik van ge-
distilleerd 66k gedurende het tijdvak 1920-1930
voortgang vond. Ondanks sterke verhooging,
zijn
zoo-
doende de opbrengsten der accijnzen sedert 1930
scherp gedaald. Eerst sedert 1937 vertoonden de ac-
cijnsopbrengsten weder een toeneming. Van 1938
op 1939 is de opbrengst der
accijnzen
niet onaanzien-
lijk gestegen. Hoewel hiermede het verbruik nog
steeds op een, ook in vergelijking tot het voorgaande
decennium, zeer laag niveau blijft, blijkt toch wel,
dat een zekere toeneming geconstateerd kan worden.

Opbrengst van den accijns
1).

Bier

Gedistilleerd

Bier + Ged.
in

in pCt.

in

inpCt.

in miii.

in pCt.

miii. gid.

tot, bel. miii. gid.

lot, bel.

gid.

tot, bel.

1913.. 1,4

0,84

28,9

17,97

30,3

18,81

1917.. 2,3

0,37

29,6

7,43

31,9

7,80

1918.. 1,1

18,9

20,0

1923.. 5,1

0,87

51,0

9,87

56,1

10,74

1928.. 14,7

2,38

45,0

8,46

59,7

10,84

1933.. 11,4

2,55

31,0

7,38

42,4

9,93

1936.. 7,2

1,48

25,2

5,33

32,4

6,81

1938.. 8,1

1,22

28,9

4,86

37,0

6,08

1939.. 9,2

1,65

31,5

5,26

40,7

6,91

‘) De opbrengsten in Guldens zijn ontleend aan de Sta-
tistiek der Bijksfinanciön en het overzioht der Rijksmidde-
leis in de E.-S.B.
24
Jan.
1940.
De percentages zijn ont-
leend aan de Jaarcijfers
1938
en gelden voor de perioden, wicarvan •de genoemde jaren, met uitzondering van
1918,
1938
en
1939,
de middenjaren zijn.

Een vergaande beperking van het verbruik, – het-zij men deze indirect tracht te bewerken door prijs-

Mr. H. Ivens: Productie en gebruik van bier in Ne-
derland, samenvatting in het derde Jaarboekje van het
nationaal comité voor b
rouwrg
ers
t, 1938,
pag.
25.
Vgl. hiertoe: Dr. J. B. D. Derksen en Th. L. M. van
i.ottum: ,,Statistisohe analyse van den afzet van bier en
gedistilleerd”, in de Nederlandsche Conjunctuur. Mei
1938.

228

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 Maart 1940

verhooging, hetzij direct door vermindering van de beschikbaar gestelde hoeveelheid – zal zeker in een
gevoelig accijusverlies zichtbaar worden. Een zekeren
indruk daarvan kan men krijgen uit den val der
accijnzen in 1918 in vergelijking tot 1917, toen de
accijnsopbrengsten, tengevolge van de moeilijkheden
in de grondstofvoorziening, met ruim een derde

daalden.
Van deze zijde bezien, blijkt de schaal eener even-
tueele beslissing zeker geen tegenwicht te zullen
ontberen. Een – ten deele kapitaalintensieve, ten
deele arbeidsintensieve – bedrijfstak, welke reeds

jaren met moeilijkheden te kampen heeft, wordt nog-
maals getroffen. De geiddorstige schatkist ziet haar
inkomsten dalen en tenslotte behoeft voor een gevaar-
lijk alcoholisme onder het Nederlandsche volk zeker
niet gevreesd te worden. Deze moreele zijde, welke
men eventueel voor een gedwongen inkrimping van
het verbruik van alcoholica zou kunnen aanvoeren,
kan o.i. voor ons land gevoegelijk buiten beschouwing

worden gelaten.

De grondstof positie.

Hoe belangrijk deze argumenten ook mogen zijn,

zij
zijn
niet doorslaand.
De beslissende factor is de

grondstofpositie.. Op
het moment, dat blijken zou,
dat de voedingsmiddelen voor mensch en dier tekort
zouden kunnen gaan schieten, is elke besparing, welke
bereikt kan worden, van belang.
In dit verband verdienen de berekeningen de aan-
dacht, welke door Dr. Feuilleteau de Bruyn on-

langs in dit tijdschrift
4)
zijn gepubliceerd. Uitgaan-
de van de gegevens over 1937, berekende deze des-
kundige de totale graanproductie van den Nederland-
schen bodem op 1.338 millioen ton, tengevolge waar-

van bij een totaalverbruik van 3.138 ton, een import
noodig zou blijven van 2 millioen ton, indien men
rekent op een verbruik voor brouwerijen enz. van
200.000 ton. Volgens deze berekening zou het verbruik
ten behoeve van de fabricage van alcoholhoudende

dranken, dus pim.
1
fio
van onzen graaninvoer uit-

maken, hetgeen zeker een niet te verwaarloozen be-

drag is
5
).
Op grond van een vergelijking van de invoercijfers
over de oorlogsperiode 1939 in vergelijking tot de
overeenkomstige periode 1938, komt Dr. Feuilleteau
tot de conclusie, dat de huidige aanvoersnelheid maar
juist voldoende is om een verminderde veestapel e.n
de helft van den kippenstapel op het noodrantsoen
van 1918 in het leven te houden.
Wanneer men deze cijfers beziet, rijst de vraag, of
in deze situatie besnoeiing der genotmiddelenindus-trie niet geboden is. Om een veel misbruikt gezegde
nogmaals om te vormen tot een variant – welke som-
migen wellicht zullen hoonen – zou men kunnen
zeggen: ,,beter eieren dan jenever”. Bij nadere beschouwing blijken deze berekeningen
vel een weinig aan den pessimistischeii kant te zijn.
Indien men als grondslag neemt de totale bodemop-brengst aan granen in Nederland, in 1988,
dan blijkt

deze niet minder dan 200.000 ton te liggen boven de
productie van 1937, welke aan de bovenvermelde be-
cijfering ten gronde is gelegd.

Voortbrenging van granen in Nederland (in
1000
kg)

1937
1938

Tarwe ……..
341.724
433.761
Rogge ……..
494.541
551.058
Gerst

……..
127.651
139.570
Haver ……..
355.596
446.551

Totaal……..
1.319.512 1.570.940

Bron: Statistisch Zakboek
1939,
pag.
67.

Dr. W. K. H. Feuilleteau de Bruyn: ,,Onze voedsel-
en veevoederproductie in oorlogstijd”, in E.-S.B. van
14
Febr.
1940.
In een volgend artikel komen wij hierop terug; slechts
zij in dit verband opgemerkt, dat de schatting o.i. zeer
aan den hoogen kant is.

Ten aanzien van de vermindering van den aanvoer
gedurende de oorlogsperiode, schijnt het laatste ge-
deelte van 1938 bovendien niet de meest geschikte
maatstaf, daar in dicn tijd van reeds groote spanning
ongetwijfeld voorraadvorming heeft plaats gevonden.
Juister lijkt het ons dan ook de aanvoer en het resul-teerende in ons land verblijvende saldo te berekenen
en te vergelijken voor de beide jaren 1938 en 1939 in

hun geheel.

In- en uitvoer in
1938
en
1939
van granen, meel en
meelfajbrikaten (in tonnen).
Saldo in
Invoer

Uitvoer

binnenland
1938
…………….
2.227.846

394.409

1.833.437
1939
…………….
2.100.447

241.866

1.858.581

Saldo
1939 t.o.v. 1938.. – 127.399 – 152.543

+ 25.144

Bron: Maandstatjistiok van den in-, uit- en doorvoer,
December
1939.

Een dergelijke vergelijking levert een merkwaar-
dige uitkomst op; weliswaar blijkt de aanvoer te zijn teruggeloopen, doch de beperking van den uitvoer is
zoodanig geweest, dat als resultante van de handelsbe-
weging in 1939 nog 25.000 ton graan méér in ons
land is gebleven, dan in 1938.
Hiermede is de zaak echter niet beslist. Weliswaar
blijkt de toestand gunstiger, dan de eerder vermelde
beschouwing zou doen vermoeden, doch de vermin-derde zekerheid van den aanvoer blijft een feit.
V66r men hier echter conclusies zou trekken, is het
noodig de andere zijde van de quaestie te bezien.
Vastgesteld dient eerst te worden, in welke verhou-
ding het verbruik van grondstoffen door de boven-
besproken industrieën ongeveer staat tot de totale
behoefte aan gelijksoortige grondstoffen voor men-
schelijk en dierlijk voedsel. In een volgend artikel zij
nagegaan, van welke orde van grootte de voor deze indistrieën vereischte hoeveelheid grondstoffen on-
geveer is. Hierbij zal dan tevens gelegenheid zijn, de
beteekenis van dezen bedrijfstak voor onze betalings-
balans aan de orde te stellen.
H. W.
LAtBEaS.

DE RIJKSMIDDELEN OVER FEBRUARI.

Algemeen beeld.

Uit het in dit nummer voorkomende overzicht van den stand der Rijksmiddeien blijkt, dat de opbrengst
der niet-directe heffingen over Februari belangrijk
bij die van de eerste maand des jaars is ten achter
gebleven. Het verschil bedraagt ruim
f
7 millioen.

De omzetbelasting bracht toen echter ruim
f
6 mil-

lioen meer op dan in de afgeloopen maand. Ook ove-
rigens is het thans voor ons liggende overzicht niet
bepaald ongunstig te noemen. De ontvangsten der
,,overige” middelen bedroegen
f
35.808.200, hetgeen

een vooruitgang beteekent van
f
976.500 bij die van
dezelfde maand van het vorige jaar. Aan het feit, dat
de raming niet werd gehaald (nadeelig verschil

f
1.733.500) behoeft ook niet al te veel gewicht te
worden toegeschreven. Immers Februari geeft door-
gaans een lagere ontvangst dan de overige maanden
van het jaar. In de ontwikkeling, die de loop der
middelen in den laatsten tijd vertoonde, blijkt geen
wijziging te zijn gekomen. De verbruiksbelastingen
bewegen zich alle in stijgende richting; het gefor-
ceerde verbruik bevoordeelt de schatkist in belang-
rijke mate. De invoerrechten, het statistiekrecht, alle
accijnzen, de belasting op gouden en zilveren werken
en de omzetbelasting gaven diensvolgens een hooger
opbrengstcijfer te zien. Daartegenover bevinden de

z.g. conj unctuurheffingen (zegel- en registratierech-ten en loodsgelden) zich in een dieptepunt. Tenslotte
verschaften eenige wisselvallige belastingen als de
dividend- en tantièmebelasting en de successierechten ditmaal ook een lagere ontvangst, waarbij nog de cou-
ponbelasting moet worden gevoegd, die door de vele
plaats gehad hebbende conversies ongunstig wordt be-

invloed.

20 Maart 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

229

De totale opbrengst over de eerste twee maanden
van het jaar bedraagt
f 78.619.800
tegen f 73.234.000
in hetzelfde tijdvak van
1939
en
bij
een evenredige
raming van
f 75.083.30.
Elf middelen droegen tot
de vermeerdering bij met een gezamenlijk bedrag van
f 10.461.500;
de resteerende zes middelen liepen te-
zamen terug met
f 5.075.700.
Dividend- en ta.ntièrnebelasting.

Zooals reeds hierboven werd opgemerkt, gaf de dividend- en tantièmehelasting ditmaal een lagere
ontvangst te hoeken. De daling bedroeg
f 367.400.
De
in Januari jl. verkregen voorsprong werd hierdoor
in een nadeelig saldo omgezet. De heffing stagneert
door de op komst zijnde winstbelasting, welke de
dividend- en tantièmehelasting zal vervangen.

Invoerrechten.

De invoerrechten blijven vrij hoog. Er kwam
f 9.653.600
binnen, d.i.
f 1.263.600
meer dan in Fe-
bruari
1939,
en bij een maandraming van
f 9.000.000.
De voorraadvorming speelt nog steeds een belangrijke
rol. Met name valt te rekenen met den vergrooten
import van met specifiek recht belaste goederen.
Voorts zijn de verhooging van het tarief in protec-
tionistischen zin en de
prijsstijging
van verschillende
artikelen van invloed. Ook het statistiekrecht ging
vooruit (met
f 6.200).
De invloed van den terugge-loopen export wordt door cle stijging van den invoer
meer dan gecompenseerd.

Accijnzen.

Vooral de accijnzen worden door de tijdsomstandig-
heden krachtig gestimuleerd. Het verbruik is, met
name door de mobilisatie, sterk toegenomen. De uit-
eenloopende crediettermijnen doen echter het ver-
band tusschen maandopbrengst en verbruik of omzet
in dezelfde maand wel eenigszins teloor gaan. Alle
accijnzen stegen niet onbelangrijk in opbrengst. De
zoutaccijns leverde een surplus op van
f 107.000
hoven Februari
1939
en overtrof de maandraming
met f 79.900.
In liet begin van
1939
waren de ont-
vangsten uiterst laag; evenzoo in het laatste kwartaal
van liet afgeloopen jaar. Thans zijn de ontvangsten
plotseling sterk toegenomen; dit verklaart den voor-uitgang over de eerste twee maanden met
f 184.700.
Voor liet verbruik zegt dit alles echter niets; het
geldt hier eenvoudig een wisselwerking. De geslacht-
accijns verschafte, door liet vermeerderde vleeschver-
bruik, een hoogere bate van
f 235.200.
Ook de wijn-
accijns nani aan de algemeene stijging deel. Het
accrès bedroeg f 39.600,
doch de tweede maand van
het kwartaal is voor deze heffing van weinig betee-
kenis. Aan gedistilleerd-accijns werd ditmaal
f 319.800
meer ontvangen clan in de gelijknamige maand van het
vorige jaar en aan hieraccijns
f 81.600.
De gestadig
stijgende opbrengsten van beide middelen moeten
wel tot de conclusie voeren, dat de mobilisatie tot
een toenemend verbruik heeft aanleiding gegeven. De suikeraccijns verschafte
f 811.700
meer dan in Fe-
bruari
1939,
doch de ontvangst van Februari
1939
was aan den lagen kant. De gemiddelde maandra-
ming werd evenwel ook niet bereikt (tekort
f 65.400);
waarbij intusschen moet worden opgemerkt, dat de
afgeloopen maand slechts vier verschijudagen van den crediettermijn telde. Tenslotte trekt de tabaks-
accijns nog de aandacht, die een vooruitgang van
f 482.800
vertoonde, dank zij voornamelijk de geste-
gen sigarettenconsumptie. Gezamenlijic hebben de ac-
cijnzen in de eerste twee maanden hoven dezelfde
periode van het vorige jaar een extra hate van
,f 2.849.100 iii ‘s
Rijks schatkist gebracht.

Andere indirecte heffingen.

De belasting op gouden en zilveren werken leverde,
door dc opleving van het bedrijf,
f 11.700
m(ér op.
Bij de omzetbelasting was een hoogere ontvangst van

f 991.500
te constateeren. hoewel de belangrijkste

aanslagen thans in de eerste maand van het kwartaal
binnenkomen, werd thans
f 6.557.000
ontvangen, of
slechts
f 359.700
minder dan de gemiddelde maand-
raming. Gerekend over twee maanden is het loopende
jaar reeds
f 3.953.300
in het voordeel. Naast een ver-
meerdering van het verbruik oefent ook de prijsver-
hooging van diverse artikelen invloed uit. Bij de
coup onbelasting dalen de ontvangsten nog steeds;
ditmaal bedroeg de vermindering
f 108.000.
Met de z.g. conjunctuurheffiugen gaat liet al bij-
zonder slecht. Aan zegelrechten werd
f 2.068.800
min-
der geïnd, waarvan
f 157.300 is
te wijten aan een
trager vloeien van de beursbelasting. Een maandont-vangst van
f 915.300 is
wel minimaal; er gaat dan
ook zeer weinig in den geldhandel om. Ook de regis-
tratierechten vertoonen een inzinking. Een inkomst
van niet meer dan
f 692.200
beteekent een laagte-
record; vergeleken met Februari
1939
beloopt het
decrès
f 625.300.
De handel in vast goed stagneert
bedenkelijk.
De successierechten wezen ditmaal een lager op-
brengstcijfer aan (vermindering
f 154.750).
Hier-
tegenover staat, dat de eerste maand van het jaar
bijzonder goed was. Gerekend over twee maanden
geeft het loopende jaar een voordeelig verschil in
opbrengst te zien van
f 1.146.900.
De loodsgelden
blijven den laatsten tijd op een niveau van ongeveer
.f 20.000
staan; de ontvangsten bleven
f 49.900
bene-
den die van Februari
1939.

Directe belastingen.

Het overzicht van de directe belastingen per ulti-
mo Februari jl. wijkt slechts zeer weinig af van den
stand op
31
Januari
1940.
Zoolang de biljetten van
liet nieuwe belastingjaar niet zijn afgegeven, valt bij
deze groep van middelen niet veel te beleven. Het
totaalbedrag van alle heffingen staat thans te boek
voor
f 49.873.900.
Dit beteekent een vooruitgang van
f 5.919.500
bij den stand van den overeenkomstigen
dienst op ultimo Februari
1939.
In hoofdzaak is deze
vooruitgang te danken aan de nieuwe opcenten op de
Gemeentefondsbelasting, ingevolge de wet van
2
De-
cember
1939
(Staatsblad No.
407),
waarvan het zui-
vere kohierbedrag thans
f 6.272.500
beloopt. Daar-
naast vertoont de inkomstenbelasting een voordeelig
verschil van
f 2.392.200.
Aan grondbelasting is

f 2.603.300
minder op kohier gebracht wegens ach-
terstand in de aanslagregeling door het niet tijdig
vaststellen van provinciale opcentenverordeningen.
Tenslotte
wijzen
de vermogensbelasting en de verde-
digingsbelasting 1 kleine nadeelige verschillen aan,
waarvoor een bepaalde oorzaak niet aanwijsbaar is.

AANTEEKENINGEN.

De Standard Oil Co. (New Jersey) in de jaren

1929-1938.

Waarschijnlijk is de Standard Oil Co. (New-Jer-
sey) niet alleen de grootste aardolie-onderneming van
Amerika, maar ook de grootste van de geheele we-
reld. Slechts de Koninklijke-Shell evenaart haar in
verschillende opzichten
1)
In de laatste helft van de
negentiende eeuw en in het eerste decennium van de
twintigste, was haar positie nog overheerschender.
Zij controleerde toen bijna drie dozijn groots en
kleine maatschappijen. De hearschappij hierover
moest zij echter in
1912,
tengevolge van een vonnis van het Hoogste Gerechtshof van de Vereenigde Sta-
ten, opgeven. Enkele van deze maatschappijen, groei-
den uit tot groote zelfstandige concerns, andere wer-
den met elkaar versmolten, weer andere vormden met
vroegere onafhankelijke ondernemingen nieuwe con-
cerns, terwijl de rest onveranderd bleef voortbestaan.
1)
Zie o.a.: Dr.
W.
Mauitner: ,,Het aandeel der groote
concerns in de wereidpetroleumindustrie”; E.-S.B. d.d. 25
October
1939, blz. 790
e.v.

230

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 Maart 1940

De band tusschen deze maatschappijen en de Stan-

dard Oil Co. is steeds zwakker geworden, tenminste
voor het oog van de buitenwereld. Daarom zullen wij
ons alleen bezighouden met de Standard Oil Co.
(New Jersey) en haar tegenwoordige dochtermaat-
schappijen, en met de ontwikkeling hiervan in de

laatste tien jaren.
In deze jaren, waarin de aardolie-industrie zich
snel uitbreidde, wist de Standard Oil Co. haar posi-

tiè nog te versterken.
Tot 1912 had zij aan eigen oliewinning weinig aan-
dacht geschonken, in de raffinage, het transport en
den handel had de Maatschappij een overheerschend
aandeel. Dientengevolge was haar positie als afnemer
van ruwe olie zoo sterk, dat zij over een belangrijk

deel der ruwolie-productie kon beschikken.
Daarna, als gevolg van de uitspraak van het Hoog-
ste Gerechtshof en gedeeltelijk onder invloed van den
wereldoorlog, veranderde zij haar politiek en ging
zich toeleggen op de exploitatie van eigen bronnen.
In 1929 beheerschte zij 5.1 pOt. van de Amerikaan-sche oliewinning, en 10.3 pOt. van de winning in de
rest van de wereld. Haar aandeel in de winning van
ruwe olie over de geheele wereld bedroeg in dat jaar

6.8 pOt. In 1937 waren deze cijfers het hoogst en res-
pectievelijk 6.3 pOt. 20.5 pOt. en 11.6 pOt. en in 1938
iets lager, te weten 5.9 pOt. 19.4 pOt. en 11.1 pOt.
Uit cijfers gegeven in het vierde ,,Vierteljahres-
bericht” van 1039 van de ,,Rotterdarnsche Bankveree-
niging”, waaraan wij deze beschouwingen ontleenen,

blijkt, dat de ruwoliewinning van de Standard Oil
Co. zoowel in de Vereenigde Staten als in de rest van
de wereld sinds 1931 ook absoluut steeds is toegeno-
men tot het jaar 1938, waarin wij een achteruitgang
zien. De voorraden ruwe olie veranderden in deze

jaren slechts weinig.
De winning buiten de Vereenigde Staten steeg
vooral sterk, nadat de Standard Oil Co. (New Jersey)
in 1932 de huitenlandsche belangen van haar voor-
malige dochtermaatschappij de Standard Oil Co. of
Indiana had overgenomen. Gedeeltelijk was dit het
gevolg van het instellen van een oliebelasting in
Amerika. De New Jersey-maatschappij bezat name-
lijk een groote afzetorganisatie in het buitenland,
maar kon de olie uit Amerika daar nu niet zoo voor-
deelig meer verkoopen. De Indiana-maatschappij had
geen afzetorganisa in het buitenland, maar wel
groote belangen op het gebied van de productie, zoo-
dat overgang hiervan op de New Jersey-Mij. een
goede oplossing was. Terwijl eerst de Amerikaansche
olieproductie van de Standard Oil Co. ongeveer ge-
lijk was aan de niet-Amerikaansche, is, door deze trans-
actie, de verhouding ongeveer 1 : 2 geworden. Dit
blijkt uit de volgende indexcijfers van de winning
van ruwe olie van de Standard Oil Co., waarbij wij
als basisjaar 1929 – 100 hebben genomen.

Jaar

Ver. Staten Rest v. d. wereld Totaal

1930
………….
100.5

102.4

101.4
1932
…………..
89.7

161.4

124.8
1937
………….
155.9

316.6

234.2
1938
………….
138.8

300.2

217.7

Ook is met deze productieuitbreiding de omvang

van het transportapparaat gestegen. De lengte van de pijpleidingen nam sinds 1929 met meer dan %
toe; de hierdoor afgeleverde hoeveelheden ruwe olie
stegen nog sterker. Een geheel juist beeld van het
vervoer van eigen olie wordt hierdoor niet verkregen,
aangezien men dikwijls voor derden vervoerde en
soms ook eigen olie door derden liet vervoeren.
Daarnaast komen nog als vervoermiddelen de tank-
booten. Ook hun aantal is belangrijk vermeerderd. Daarbij moet in aanmerking worden genomen, dat
tevens de snelheid dezer schepen is opgevoerd.
Wat de raffinage van de ruwe olie betreft, hierbij
is de positie van de Standard Oil Co. nog steeds
overheerschend. In 1938 raffinoerde zij bijna 300 mil-
lioen vat ruwe olie, d.i. 15 pOt. van de geheele we-

reldproductie van ruwe olie. Haar aandeel in de hoe-
veelheden die geraffineerd werden was nog grooter.
daar een deel van de ruwe olie niet werd verwerkt.
maar direct als stookolie werd gebruikt.
Sinds 1935 overtreft de verwerking buiten de
Vereenigde Staten, die binnen dat gebied, echter niet
in zoo sterke mate als dat bij de ruwolie-productie het

geval is. In de Vereenigde Staten worden nl. steeds
belangrijke hoeveelheden ruwe olie bijgekocht.
De eindproducten worden over de geheele wereld
verkocht door eigen afzetorganisaties. In verschil-
lende landen werken deze samen met andere con-
cerns, gedeeltelijk door deelname in gemeenschappe-

lijke dochtermaatschappijen en gedeeltelijk door mid-
del van kartels of syndicaten.
Sinds 1927 is de Standard Oil Co. (New Jersey)
uitsluitend holding oompany. In dat jaar droeg zij

aan een nieuwe Standard Oil Co
,
. of New-Jerzey (De-

laware) in ruil voor het kapitaal van deze maatschap-

pij, al haar raffinaderjn en haar volledige afzet-
apparaat over, evenals alle aandeelen van de Oarter

Oil Co
,
. (productie van ruwe olie) en van verschillen-
de andere dochtermaatschappijen. De Standard Ship-
ping Co. werd in 1935 met de Standard Oil Co. of
New Jersey (Delaware) gefusioneerd. De in 1927, tot

verkrijging van speciale producten opgerichte Sta.nco Inc. bleef echter onveranderd voortbestaan.
De pijpleidingen liggen hoofdzakelijk in de Veree-
nigde Staten, verder in Golumbia en Nederlandsch-
Indië. De tankvloot vaart onder de vlaggen van on-
geveer een dozijn naties, hoofdzakelijk echter onder
die van de Vereenigde Staten en als tweede onder die

van Panama.
Behalve in de Vereenigde Staten en op Aruba bezit
de groep nog belangrijke raffinaderijen in Ganada,

Duitschland, Groot-Brittannië, Frankrijk, Roemenië,
Mexico, Oolombia, Peru en Nederlandsch-Indië.
Van zeer veel beteekenis zijn de aardgasbelangen,
samengevat in drie groote maatschappijen, de 1-lope
Natural Gas Co., de New York State Natural Gas

Co. en de Interstate Natural Gas Co.
Afzetmaatschappijen bestaan in vele landen van
Europa. De meeste van deze ondernemingen beper-
ken zich niet alleen tot den afzet, maar zijn voor een
deel door middel van dochtermaatschappijen ook op
andere gebieden der aardolie-industrie werkzaam. De
verkoop strekt zich ook uit over andere werelddeelen,

vooral Noord-Amerika en Oost-Azië.
De kapitaaistructuur van de Standard Oil Co. is
tamelijk eenvoudig. Het kapitaal omvat 26.618.065

aandeelen, alle met een nominale waarde van $ 25.
Daarnaast bestaat een geconsolideerde schuld, die
einde 1929 $ 170.132.833 bedroeg, vervolgens afnam
tot 1935 om daarna in de laatste jaren te stijgen door
het voordeelig opnemen van geld. Deze politiek van
opneming van laag-reutend obligatiekapitaal wordt
sinds enkele jaren ook door andere oliemaatschap-
pijen gevolgd. Uit het lage rentetype der nieuwe
emissies, gepaard gaande met hooge emissiekoersen

blijkt wel, dat de Standard Oil Co. gemakkelijk kan

emitteeren.

In financieel opzicht is de Standard Oil Co. een

der meest succesvolle oliemaatschappijen. Zij wordt
conservatief geleid, de afschrijvingen bedroegen in het laatste decennium meer dan een milliard Dollar
per jaar. De Standard Oil Co. stond daardoor zoo
sterk, dat zij in de depressiejaren 1930-1933 zonder
schade haar reserves kon aanspreken om dividenduit-

keering mogelijk te maken.
Om een indruk te geven van de ontwikkeling der
Standard Oil Co. laten wij hier een tabel volgen,
waarin een overzicht over de afschrijvingen, de zui-
vere winst (excl. afschrijvingen) het dividend (in $
per aandeel van 25 Dollar) en de hoogste- en laagste
koers der aandeelen in het eerste en laatste jaar van
de hier behandelde periode en in de twee voornaam-
ste crisisjaren en het topjaar zijn opgenomen.

20 Maart 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

231

Jaar
Afschrij- vingen
1

Zuivere
i
wnst

1
Dividend
Koers aandeelen
in dollar per aandeel van 25 dollar
hoogste
laagste

i9..
3.13
1

474
1.87′
83 48
1931..
4.27
0.34
1

2.00
52%
26
1932..
4.31
1

0.01
1

2.00
37%
19%
1937..
4.22
1

5.64
1

2.50
76
42
1938..
4.19 2.86
1.50
1
)
58%
3 3 %
1)
mci.
4/75
Aandeel
Mission
Corp.

Men ziet dus, hoe uit de ontwikkeling van de Stan-
dard
Oil Co.
in de laatste tien jaar blijkt, dat haar
leiding doordrongen is van de waarheid der zin-
spreuk ,,Stilstand is achteruitgang”. Zij poogde
steeds haar positie te versterken, niet door gewaagde
ondeimemingen, maar door rustige en weloverwogen
arbeid. 1-let resultaat daarvan bleef dan ook niet uit.

ONTVANGEN BOEKEN EN BROCHURES.

Boeken.

The stock market credit eend capital forrna.tion
door

Prof. F. Mackiup. (Londen 1940; William Hodge
& Co.
Ltd. Prijs 21/-).

A hundred years of economic developmen.t in. Great
Britain.
door G. P.
Jones Litt. D. en A. G.
Pool,

B.
Sc.,
Ph. D. (Londen 1940; Gerald Duckworth
& Co.
Ltd. Prijs 18/-).

The politics of democratic socialism. An essay on
social policy
door E. F. M. Durbin. (Londeu
1940; George Routledge & Sons Ltd. Prijs 7/6).

Het betaalzegetstelsel en de wettelijke regeling
door
Ir. A. van Ouwel. (‘s-Hertogenbosch 1940; Teu-
lings’ Uitg. Mij. Prijs
f 1.—).

Zee-Risico 1915-1940.
Samengesteld door J. G.
W.

van Driel Krol. Uitgegeven ter gelegenheid van
het 25-jarig bestaan van de Vereeniging ,,Zee-
Risico”. (Amsterdam 1940).

Jaarboek van het mijn wezen in Nederlo.ndsch-Indid

1988.
Algemeen gedeelte. (Batavia 1939; Lands-

diu kkerij).

Brochures.

Centre détudes ba.nca.ires. Cahier no.
6. (Brussel 1940;
Etahlissements Emile Bruylant. Prijs Frs. 10).

MAANDCIJFERS.

EMISSIES
IN
FEBRUARI 1940.

Staatsleeningen ………………..
f
300.000.000
zijnde:
Nederland
Obligatiën:
Staatsleening ‘) 1940 ii

f
300.000.000 4% 40-j. obi.

t
100% ……………f300.000.000

j
Kerkelijke leeningen
.
………………..124.375
zijnde:
Nederland
Obligatiën:
Vei, voor 0hz. 1]Iooger en
3Liddelbaar Onderwijs te
Zeist
f
125.000 4%%
obi.
Ii
994% ……….
f
124.375

Totaal . . . .
f
300.124.375

‘) Indien de vrijwillige leeninig niet wordt volteekend,
wordt een 3 % gedwongen leening it pari uitgegeven.

Emissies
in 1940.
(In Guldens).
Nieuw kapitaal:

Conversie:
Obligatiën

Aandeelen

Totaal
Jan


Febr

300.124.375,—

. 300.124.375,—


300.124.375,—

300.124.375.—

Gecombineerde Maandstaat van de Nederlandsche en
Nederlandsch-Indische Grootbanken.

(In millioenen guldens)
Nederi.
Banken
Ned.-Ind.
Banken
Totaal

I31Dec.131
Jan.131Dec.31
Jan.
31Dec.’31
Jan.

Actira:

geldieeningen
76 75
68
83
144
158
Nederi. en Ned.-Indiscli
202
200
80
81
282
281

278
275
148
164
426
439

Ander overheidspapies
25 26
9 6
34
32
Wissels ……………33
30
50
49
83
79
Bankiers in binnen- en
53
63
53
124 106

Kas, kassiers en dag-

buitenland ………..61
Prôlongaties en voor-
schotten
01)
effecten
.03
98
73
70
176
168

schatkistpapier ……..

222
207
195
178
417
385

274 285
167
171
441
456
Effecten en Syndicaten
36
36
33
36 69
72
Deeln.
(mcl.
voorschott.)
11 11
32
33 43
44

Debiteuren

…………

321
332
232
240
553
572

Gebouwen …………
.15
15
14 14
29
29
Diverse rekeningen
(mci.
over!, posten)

Belegde bestemmings-
reserve ………….
Effecten leendepot
..2
15
2 15


– –
2
15
2
15

853 847
590
596
1443
1443

Passiva:

536
511 357
364 893 875
Crediteuren …………

Wissels – eigen accept.
11
12
12 13
23 25
—derden


.
2
1


2
1

13
13
12
13
25
26

Deposito’s op termijn..
40
41
88
89
128
130
Diverse rekeningen

. .
11
13
18 15
29
28
Bestemmingsreserve ..
2 2


2
2
Effecten leendepot ….
15
15


15
15

617
595
475
481
1092
1076

Weikzaam kapitaal
236 252
115 115
351
367
Aandeelenkapitaal
170
170
87
87
257
257
Reserve …………..
66
82
28 28
94
110

236

..

252
115
115
351
367

OVERZICHT VAN DEN STAND DER RIJKSMIDDELEN.
Uit. Febr. 1940 (in Guldens

AFDEELING Ib
Overige middelen.
Febr.
1940
1940′

OVel’eefl;

periode
f939
Benaming der middelen
Divid.- en tantièmebel. .
1.042.092
1.976.741
2.121.484
Rechten op den invoer
.
9.653.604
18.838.010 16.344.373
384.181
388.579
229.866
435.073
250.344
Accijns op zout

………..
Accijns op geslacht

….
787.640
1.615.298 1.179.528
Accijns op wijn
72.466
106.820 89.845

Statistiekrecht

………..194.033

Accijns op gedisti)l.

. ..
2.645.391
5.123.112
4.485.474
1.386.301
1.137.686
Accijns op bier

………680.786
Accijns op suiker

..851.293

. .
9.903.501 9.171.721
3.356.328
6.982.436
6.088.851
Accijns op tabak

…….
Bel, op gouden en zilverw
52.043
106.705
88.203
Omzetbelasting

…… ..
6.556.981
19.255.478 15.302.133
Couponbelastieg

……..
.551.592
1.083.511
1.168.145
Recht. en boeten v. zegel
1)

915.252
5)

1.922.818
5.394.162
Recht, en boet. v. registr.
692.183
1.430.304
2.700.000
Recht. en boet. v. succes-
sie, v. overgang bij over-
lijden

en

v.

schenking
3.506.598
8.028.678
6.88] .763
Opbrengst d. loodsgelden
20.060
40.845
141.614

-.

.

Totalen ….
35.808.208
78.619.8121
73.233.984
-, .LiIeIuu.1u1 ueiepeu wegens zegelreeul,
van uoeas van
makelaars en commissionnairs in effecten, enz.
f
144.357
(Beursbel.).
a)
Idem
f
287.936.

232

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20
Maart
1940

AFDEELING1a
Kohieren
voor den dienst
1940
1
)
Dir. belastinges
Bedragen,
N
welke

Benaming der
Totaal
geven of
Zuiver
‘-‘
middelen
bedrag
anders dan
bedrag
0

s
.n o
wegens betaling
opdekob.
r

0

afgeschr.

1rondbe1ast. a)
1.988.779

1.988.779
4.592.088
lnkomst.bel, b)
33.028.292
1.502.460
31.525.833 29.133.651
Vermogensb. c)
6.673.069
29.3641
6.643.705
6.705.951
Verdedig.bel. 1
3.469.789
26.797
3.442.992
3.522.667
Dpe. v.
d. Gein.
fondsbel. Wet
van
2
Dec.
’39
(St.bl. n
0
.407)
3
)I
6.323.533
50.987
6.272.546

Totaal
51.483.462 i.609.6081
49.873.855
1
43.954.357

a)

hoofdsom + 20 opeenten op de hoofdsom der ge- bouw’de eigendommen. b) Iloofdsom +
70-88
opcenten.
c) Hoofdsom +
75
opcenten.
1)
Voor de belastiilgen naar inkomen en vermogen be.
staan de vernielde bedragen uit
21
gedeelte van het met
1 Mei
1940
aanvangende belastingjaar
194011941
en
1
1.
ge-
deelte van het belastingjaar
193911940.
2)
Voor. de belas-
tingen naar inkomen en vermogen bestaan de vermelde
bedragen uit
21
gedeelte van het belastingjaar
193911940
en
1
1,
gedeelte van het belastingjaar
193811939.
3)
Voor de
Gemeentefondsbelasting bestaan de bedragen uit
15
opcenten
over het belastingjaar
1939/1940
en
21
gedeelte van
50 01).
centen over het belastingjaar
194011941.

INKOMSTEN TEN BATE VAN HET GEMEENTEFONDS

Dienst 1939/1940
Zuiverbedrag der ko-
Zuiver bedrag der
hieren voor den dienst
kohieren tot en met
1938/39 tot en met de-
de maand Febr. 1940
zelfde maand van 1939
Gemeente.f.belast..
.
67.849.121 64.293.151
Opc.
verm. t. get. v.
50
5.590.359 5.647.369

INKOMSTEN TEN BATE VAN HET VERKEERSFONDS.

Febr.
1940
1

1940
1

1939

Motorrijtuigenbelasting
Rijwielbelasting

Totalen ………

1.687.4431
4.487
3.242.656
9.532
3.193.441
27.653

1.691.930
3.252.188 3.221.094

AFDEELING II. DIENSTJAAR
1939.

1
Zuivere op-
1
brengstoverhet
Bedrag van de
1
tijdvak van 1
Benaming der middelen

raming

1
Jan. 1939 tot en
1
met de maand
Febr. 1940
Grondbelasting.

(

hoofdsom
+
20
opcenten
op de hoofdsom der gebouw-
de eigendommen.)
10.703.000 10.692.278
Inkomstenbelasting
82.500.000 92.970.738
Vermogensbelasting
21.000.000
20.407.443 10.500.000
10.564.423
Belasting v. d. doode hand

.
2.000.000
2.105.575
Divid.- en tantiëmebelasting
27.000.000 26.378.336 96.000.000
122.755.171
Rechten op den invoer ……..
2.539.018
Statistiekrecht

………….2.500.000
Accijns op

zout

………….2.000.000
1.710.816
7.929.724

Verdedigingsbel.

1

………..

Accijns op geslacht

………7.500.000
Accij

ij
2.371.204
Accijns op

gedistilleerd

….
28.050.000 31.502.614
Accijns op bier

………….8.000.000
9.168.257

ns op wn

…………2.250.000

56.100.000 61.126.842
Accijns op suiker

………..
36.000.000
39.507.684
Belast. op gouden en zilverw.

575.000 636.598 82.000.000 88.784.281

Accijns op tabak

…………

4.682.489
Omzetbelasting

………….

Rechten en boeten van zegel
23.000.000
18.017.665
Rechten en boeten v. registr.

16.500.000
13.494.674

Couponbelasting

…………5.500.000

Rechten en boeten v. succes- sie, v. overgang hij overlij-
48.000.000 44.218.624
den

en v. schenking ……
Opbrengst der loodsgelden
750.000
.

658.426

Totalen….
1568.428.000

612.222.880

OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN TEN BATE VAN
HET WERKLOOSHEIDSSUBSIDIEFONDS.

Zuiver bedrag
Dienst
1940
Bedrag van
kohieren tot en
raming
met de maand
Febr. 1940

Grondbelasting (veertig ten hon-
derd van de hoofdsom wegens
gebouwde eigendommen en vijf
en twintig ten honderd van de
hoofdsom wegens ongebouwde
1.812.894
Personeele belasting (tachtig ten
honderd van de hoofdsom naar

.

9.000.000

eigendommen)

……………9.745.000

den eersten, tweeden en derden
grondslag)

……………..
1.994.117
Gemeentefondsbelasting

(vijf

en
.

twintig opcenten op de hoofd-
16.000.000

Vermogensbelasting

(twee

en
twintig opcenten op de hoofd-

som)

……………………

2.500.000

Inkomstenbelasting

(tien opcen- som)’

…………………….

ten op de hoofdsom)
5.150.000

Totalen ……
.
52.395.000
3.807 011

STATISTIEKEN.

Groothandeisprijzen van belangrijke voedings- en

genotmiddelen en grondstoffen.

(Indexcijfers gebaseerd op
1927
t/m
1929 = 100).

Laatste noteeringen
(12_19
Mrt.
1940).

A r t
i
k e 1
Vreemde
1

Prijs in
Index-
munt
1

Guldens
cijfer

– – –
.!

MaTs,

La

Plata ………….. . …….

Gerst……………………………

.

Roge

………… . ………………

Maïs,

termijn

…………………….


…-

_*

Tarwe,

Roemeensche

………

sh. 6/9
2,40
36,8

Tarwe,

termijn

…………………..

Kaas
f0,80′)
0.80
38,8
Rijst

……….. ………… . ……. …

……………………………


22,25
5,05
48,8 63,0

g

Boter

…………………………….

al

Eieren

…………………………….

Gesi.

varkens

………………….

….-



72,70 70,50 76,8
82,6
vi

Bevr.

Arg.

rundvieesch

………..
sh. 514
1,93
65,2
Bacon

………………………….
sh. 113/6
41,12
61,8

GesI.

runderen

…………………….

Cacao

………………………….

19,50
56,5
,

Koffie,

Robusta

………………..

….

..

0,175
35,7 o

Koffie,

Sup.

Santos

……………

.
.

0,18 30,4

..
.

_*)

>

Suiker

………………………….
Thee

…………………………..
.-
0,635 79,9

Jute..

…………………………
£38.-!-
267,71
62,6
10.72
0,202
42,9
penc. 6,99
0,211
52,7
:
Austr.

Wol,
Crossbr.

Col.

Carded

..
a

Katoen, Mid.

Upland

……………$cts
Katoen,

Sup.

Fine Oomra

………

Austr.

Wol.

Merino

…………….
_*)


Jap.

Zijde

……………………..
$
2,713) 5,10 39,8
cl

Rubber

.

………………………
,
Grenenbout
……………………
enc.1I,125

25.216
0,33
182,03
49,7
79,2
Vurenhout

…………….. ………-


..

170,-
111,3
Koehulden

…………………….-

.

21,-
4)
52,4
.


12,50
40,8
Copra

………………………….
0

Grondooten

…………
. ………… _*)


LlJnzaad

………………………..
._
S)

Goud

…………………………..

.
sh. 1681-
59,75
116,1



.
– –
S

Tin

……………………………

248.5/-
1766,30
60,8
IJzer,

Cleveland

……………….
sh.
hij-
39,50 93,8
al

Gleterij-Ijzer

……………………
17613
62,70
158,7
Zink
…………………………..
.


.*)
penc.203(,6
0,62
47,7

1
5

Koper

…………………………._*)
5Lood
……………………………_*)


16,50
151,1

.
..

$
1,02 1,92
62,2

.sh.

$cts
5,752)
0,1060
36,7

Zilver

………………………….

.

Kaikvalpeter

…………….

……
-.
.6,05
54,1

Steenkolen

…………………………
Petroleum

………………………..
Benzine

………………………..

.

Zwavelz.

ammonIak

…………….
5,80
52,0
..


13,35
73,4
c

Cement

………………………..
Steenen,

binnenmuur

……………

9,50
72,6
Steenen,

buitenmuur

……………

12,-
64,3
Heffing Crisis Zuivel-Centrale.
Noteering van 5 Maart.
Noteering van 14 Februari.
Noteering van December.
•) In verband met den internationalen toestand geen noteering
ten gevolge waarvan het berekenen van indexcijfers achterwege moet
blijven.
(Wegens plaatsgebrek vervangen bovenstaande statistie-
ken deze week het gebruikelijk overzicht der groothandels
prijzen.)

20 Maart 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

233

BANKDISCONTO’S. Disc.Wissels. 3

28Aug.’39
Ned
Lissabon

….
4
11Aug.’37
2
……
26

Oct.’39
Bk

Bel.Binn.Eff
Londen
1Vrsch.inR.C.
34
28Aug.’89
Madrid ……5
15 Juli’35
Athene ……….6

4Jan.’37
N.-YorkF.R.B. 1
26Aug.’37
Batavia

……..3

14Jan.’37
Oslo ……..
4421 ,S’ept.’39
Belgrado ……..5

1 Febr.’SS
Parijs

……2
3

Jan.339
Berlijn ……….4
22$ept.’32
Praag

……3

1Jan.’36
Boekarest

……
34

5Mei’38
Pretoria

….
34
15Mei’33
Brussel

……..
2
1
)25Jan.’40
Rome ……..
44
1831ei’36
Boedapest

……4
28Aug.’35
Stockholm

..
3

14Dec.’39
Calcutta ……..3

28Nov.’35
Tokio….

3.46

11 Mrt.’38
Dantzig

……..4

2Jan.’37
Warschau….
44
18Dec.’37
Helsingfors ……4

8Dec.’34
Zwits. Nat. Bk. 14
25Nov.’36
Kopenhagen

….
54

9
Oct.’39
1)
I’I,%

bankwissels i.z. verk. Belgische
prod. in het buitenland.

OPEN MARKT.

1940

1
19381939

-16

11
1
16

9
M
t 26
Feb.11

4/

r
H
13/

1
~
8
t

141191
14119
Maart

Maart

2 Maart,

Maart
1

Aug.

Partic. disc.

111
4
5116

111
4
51
5

l/3-
1
114
13)4-715
11
4

11
4

1
12
Prolong.

2
1
1
2

2
1
12

2
1
1
2

2
1
1,
1
12
ij
s

31
4

Londen
Daggeld.
.

3
14-1
114
2)8(4.11144)

314.1114

3/4_11/4

’11-1
I3I
1
123
1
1
Partic.disc.

11(33
2)

11/324)

11/
11(33
i5’2
17/
33

131_371

Berlijn
Daggeld..

2114.1133)

2_1!
2
5)

1
3
14_2
5
15
6

2518-3
7)
Maandgeid 21j-3/9
3)
21/8_318
5)
2118-318
6)
21/s-3js
7)
2
3
13
1
18
2
1
4-3
2
3
14-3
2
3
14-3 21(
4
5(
5

2
3
1
8-
5
1
8
Part, disc.

21
1
3
3)

21
1
2

5)

21
1
36)
21/
3
7)
2
7
/q
2
7
(
2
3
/4
Warenw.
..

411
3)

4
1
13

5)

411
6
41/

7)
4’/,
4

/2
411,

New York
Daggeld.’)

1

1

1
1
1
1
1
Partic.dlsc.

I,

11

11
1/ 1/
1
12
11
1) Koers van 15 Mrt. en daaraan voorafgaande weken tlm. Vrijdag.
2)9
Mrt.
8)
14 Mrt.
4)
4/9 Mrt.
5
)8(14 Mrt.
6
)1/7
Mrt.
7
)23129 Feb.

WISSELKOERSEN IN NEDERLAND.

D
ata
New
Londen
Berlijn
Parijs
Brussel
Bal avla
York)
5)
)
) 5)
1)

12 Mrt. 1940
1.88%
7.24%
75.60
4.11%
31.974
100%
13

,,

1940
1.88%
7.06%
75.60 4.02
31.89
‘°0H
14

,,

1940 1.88%
7.04%
7560
3.99
31.95
100%
15

,,

1940 1.88%
6.98%
75.60
3.96%
32.-
100%
16

,,

1940
1.88,%
7.-
75.60
3.96%
32.-
100%
18

,,

1940
1.88%
7.11%
75.55
4.03%
32.03
100%
Laagste d.w’)
1.87%
6.95 75.35 3.94
31.85
100%
Hoogsted.w’)
1.88% 7.27 75.75
4.12%
32.06
101
Muntpariteit
1.469
12.1071
59.263
9.747
24.906
100

Data
zwit
serland
Praï
Boeka-
Milaan
Madrid

12 MrtT0
42.22


– –
13

1940
42.22




14

1940
42.23
– – –

15

1940
42.24
– – – –
16

1940
42.24


– –
18

1940
42.23
– –


Laagste d.w’)
42 17%




Hoogste d.w’)
42 27%

1


1.-
9.57%
19
Muntpariteit
48.003

1

7.371

1

1.488

1

13.094

1

48.52

Data
Stock-
Kopen-
Oslo)
1

Hel
ing-
s


Buenos-
/

Mon-
holm)
Ihagen*)
1

Aires’)

1

treal’)

13
,,
1940 44.87k 36.374 42.80

44%

154
14
,,
1940 44.924 36.40 42.824 2.90

44%

154%
15
,,
1940 44.924 36.40 42.824 3.-

44%

154%
16
,,
1940 44.924 36.40 42.824 3.10

44%

154
18
,,
1940 44.924 36.40 42.80

3.-

44%

155
Laagste d.w’) 44.724 36.274 42.70

2.70

43%

151
Hoogste d.w’) 44.974 36.424 42.8743.10

44%

157%
1untpariteit 68.671 66.671 66.671 8.266 95%

2.1878
•).Noteering te Amsterdam.
)
Not, te
Rotterdam.
1)
Part.
opgave.
In ‘t late
of
2de No. van iedere maand komt
een
overzicht voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoei7aen.

KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).

Data

1

12 Mrt.

1940
3,77%
2,14%
40,20
53,14
13

1940
3,75
2,12% 40,20
53,12
14

1940
3,72% 2,11% 40,20
53,10
15

1940
3,70%
2,09%
40,20
53,10
16

1940
372%
2,11
40,20
53,11
18

1940
3,76% 2,13% 40,20
53,10

20 Mrt.

1939
4.68%
2.64%
40.13
53.09%
Muntpariteit..
4,86
3,90% 23,81%
405.(

KOERSEN TE LONDEN.

Plaatsen en 1Noteerings-1
24
Feb. 1
2
Mrt. 1
4,9
Mrf.
1940

9
Mrt.
Landen

1eenheden 1
1940 1
1940 i
LaagstelHoogste
l
1940

Alexandrië.. Piast.p.

97% 9734 97% 97% 97%
Athene
….
Dr. p. £ 535 535 535 535 535
Bangkok…
.
Sh.p.tical 22.18 22.18 22.18 22.18 22.18
Budapest
..
Pen. p. £ 22 22 21% 22 22
BuenosAires’ p.pesop. 17.30 17.174 18.95 17.30 17.074
Calcutta…. Sh. p. rup.
– – – – –
Hongkong
..
Sh. p.
$
1
1
215
/ 1129/
1
, 112%

1/3 112%
Istanbul
….
Piast.p. 5.10 5.10 5.10 5.10 5.10
Kobe …….5h. p. yen 12% ljZ% 112% 112% 1/2%
Lissabon…. Escu. p. £ 108%
108114/
107% 108% 108
Montevideo
.
d.per 23% 23% 22% 25 24
Montreal
..
$
per £ 4.45

4.45

4.43

4.47

4.45
Rio d. Janeiro d. per Mii.
3
5
1
3

3
5
1
3
,
3513,
3 y
,

35/
Shanghai
..
d. p.
$
4% 4 V
,
3y.Ç 4% 4%
Singapore
..
Sh. p.
$
2/4% 214% 214% 214% 2
1
1
4%
Valparaiso
2
). $per 110 110 110 110 110
Warschau
..
Zi.
p. £


1)
Offic.
not. 15 laten, gem.not., welke
imp. hebben
te
betalen 15Nov.1938 17.13.
2)90
dg. Vanaf 13 Dec. 1937 laatste
,,export” noteering.
ZILVERPRIJS

GOUDPRIJS

Londen’) N.Yorki)

A’dam3) Londen
4)
12 Mrt. 1940.. 20% 34% 12 Mrt. 1940.. 2085 1681_
13
,,
1940.
.
20%

34% 13
,,
1940.. 2085 1681
14
,,
1940.. 20% 34% 14
,,
1940.. 2085 1681_
15
,,
1940.. 20’%

34% 15
,,

1940.. 2085 1681_
16
,,
1940..

16
,,
1940.. 2085 168/_
18
,,
1940.. 20% 34% 18
,,
1940.. 2090 168,-

20 Mrt. 1939.. 20% 42% 20 Mrt. 1939.. 2120 14816

23 Aug. 1939.. 20% 37% 23 Aug. 1939,. 2110 1148161
1)
In pence p. oz. stand.
3)
Foreign silver in $c. p. oz. tine.
3)
In guldens
per Kg. 100011000.
4)
In sh. p. oz. fine.
STAND_VAN ‘s_RIJKS_KAS.

Vorderingen

!
7 Mrt. 1940 1 IS Mrt.
1940
Saldo van ‘s Rijks Schatkist bil de Ne-
deriandsche Bank
……….
……
…….

1
18.358.953,44
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
f

169.299,11
,,

141.795,25
Voorschotten op uit. Feb. resp. Jan.1940
a/d. gemeent. verstr. op a. haar uit te
keeren hoofds. der pers. bel., aand. in
de hoofds. der grondbel
,
en der gem.
fondsbel., alsmede opc. op die belas-
tingen en op de vermogensbelasting


Voorschotten aan Ned.-lndië’)
……..
..70.719.128,46

70.342.188,75
Idem aan Suriname’)
……………..
…12.423.448,89


12.408.443,89
Kasvord.weg. credietverst. a/h. buitenl

85.481.821,95
,,
85.172.338,70
Daggeldleeningen tegen onderpand


Saldo der postrek. v. Rijkscomptabelen

55.174.636,45
,,
45.863.203,17
Vord. op het Alg. Burg. Pensioenf.
1)


Vord. op andere Staatsbedr. en insteil.’)

14376.067,60 1
,,
14.959.789,85
Verplichtingen

Voorschot door de Ned. Bank ingev.
art. 16 van haar octrooi verstrekt
:
.
/
15.000.000,-


Voorschot door de Ned. Bank in
rekening-courant verstrekt ………
..539.069,38


Schatkistbiljetten in omloop
….
..

..164.000,-
/
79.164.000,-
Schatkistpromessen in omloop ……..438.800.000,-
2)
,,367.800.000,-
3)
Daggeldieeningen ………………..
..100.000.000,-

Zilverbons in omloop
…………….
….1.064.765,50

,, –
1.064.573,50
Schuld op uit. Feb. resp.Jan. 1940 a(d.
gem.weg. a. h.uit te keeren hoofds. d.
pers. bel., aand. i. d. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm. opc. op dle bel, en op de vermogensbelasting

14.324.792,74 9.069.774,43
Schuld aan Curaçao’)
.
………….
..
….1.011.021,35

,,

1.001.823,78
Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf.
1)
,,
9.694.042,23

9.962.394,69
Id. a. h. Staadsbedr. der P.T. en T.’)

175.938.360,08
•148.986.045,72
Id. aan andere Staatsbedrijven
1)
….
..,,
20.000.000,-

20.000.000.-
Id. aan diverse instellingen’)
……..
..149.836.823,37


149.245.209,88
1)
In rekg.-crt. met ‘s Rijks Schatkist.
2)
Rechtstreeks bij de Nederland-
sche Bank geplaatst
/
71.000.000,-.
3)
Idem Nihil.
NEDERLANDSCH

INDISCHE VLOTTENDE SCHULD.
9 Maart 1940
1
16 Maart 1940
Vorderingen:
1
1
Saldo Javasche Bank

……………..
f


/
684.000
Saldo b. d. Postchèque- en Girodienst
,

513.000
,,
176.000
,,

3.648.000
Saldo Indisch Munttonds ………….
Verplichtingen:
,,
3.648.000
Voorschot’s Rijks kas e.a. Rijksinstell
,,

70.790.000
,,
70.011.000
Voorschot van de Javasche Bank
,.

3.750.000

40.000.000
40.000.000
Schatkistpromessen in omloop……..

Schuld aan het Ned.-Ind. Muntfonds


Schuld a. d. Indische Pensioenfondsen
9.353.000

9.353.000
Idem aan de Ned.-Ind. Postspaarbank
1.047.000

1.465.000
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen
,,

1.030.000
,,
1.030.000
1)
Betaalmiddelen in de Landskassen
f
33.358.000.
CURAÇAOSCHE BANK.
Voornaamste vosten In duizenden euldens.

Data
Metaal
laffe
1

Circu- lsch

tenl
1
aan de
kolonie conto s

Dts-

IDjverse
1

reke-
Jntngen1ningen2

1 Diverse
1

reke-

1 Januari

1940
9.814
8.253
3
113
2.055
162
1 December 1939
9.821
8.178
269
108
2.002
126
1 November 1939
9.821
8.358
188
110
2.005
141
1 October

1939
9.828 7.952
327
113
1.817
127

1 Januari

1939
9.168
8.205
35
121
1.362
136
1)
Slultp. der activa.
‘)Sluitp.
der
passiva.

234

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

20 Maart 1940

NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte Balans op 18 Maart
1940.

Activa.
Binnen!. Wis- (flfdbk.
f

6.704.818,46
se1s,Prom.,

Bijbnk.
,,

425.485,12
enz.indisc.Ag.sch.
,,

2.180.286,25
9.310.589,83
Papier o. h. Buiten!,

f

1.350.000,-
Af: Verkochtmaar voor
de bk. nog niet afgel.


1.350.000,-
13e1eening’:iHfdbk.
f
208.780.969,731)
mcl. vrs,
k
.
Bijbnk.
,,

7300.936,57 in

rek.-crt
op onderp.
Ag.scb.
,,

58.453.060,36

f
274.534.966,66

Op Effecten enz.
..

f
269.253.107,721)
OpGoederenenCeel.
,,

5.281.858,94
274.534.966,661)
Voorschotten a. b. Rijk

…………….

ufunt, Goud ……
f

105.137.615,-
?1untmat., Goud..
,,

908.419.932,74

fl.
013
.
557
.
547,74

Munt, Zilver, enz.

,,

10.061.564,58
Muntmat., Zilver..


1.023.619.112,32
Belegging van kapitaa!, reserves en pen-
sioenfonds

……………………

..

43.840.772,70
Gebouwen en Meub. der Bank

……..
,,

4.580.000,-
Diverse rekeningen ………………
,,

23.495.479,83
Staat d. Nederi. (Wetv. 27/5’32, S. No. 221
,,

7.629.955,16


Pa8sIva.
f
1.388.360.876,50

Kapitaal ……………………….
f

20.000.000,-
Reservefonds ……………………
,,

4.277.243,54
Bijzondere

reserve

………………
,,

7.756.940,37
Pensioenfonds

………………….
,,

11.991.117,36
Bankbiljetten in omloop …………..

,,
1.095.041.245,-
Ilankassignatiën in omloop

……….
,,

48.183,51
Uek.-Cour. Ç Het Rijk
f

15.312.037,73
saldo’s:

1, Anderen
,,
226.293.407,76
,,

241.605.445,49
Diverse

rekeningen ………………
,,

7.640.701,23

f
1.388.360.876,50

Beschikbaar metaalsaldo

…………
f

488.978.960,50
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is
,,

1.222.447.420,_
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank
ondergebracht

………………..
1
)
Waarvan aan Nederlandsch-lndië
(Wet van
15
Maart
1933,
Staatsbiad No. 99) ………..

/

60.612.475,-

Voornaamste
posten
in
duiizenden guldens.

Goud
Andere
1
Beschikb.
1
Dek-
Data
1
Circulatle
Iopeischb.I
Metaal-
1
kings
Munt

Muntmat.I
1
schuldenl
saldo
1
perc.

18 Mrt.’401105138
908.420
1,095.0411241,654
1

488.9791 76
11

,,

‘401105168
908.385
1.104.4461235.463
1
487.358
76

21 Aug.’39j105958
1.023.467
1.011
.
582
1
401.626

59
0.0
4
91
79.9

Totaal
1
Schatkist-
1

Belee-

1

Papier
Diverse
Data
bedrag ldisconto’slrechtst
promessen
1

ningen
op het
reke-
reeks

buiteni.
ningen
1)

18

l[rt.
1940 9.311

1
274.535
1

1.350
23.495
11

,,

1940

9
,


275.924
1.575
25.223

21 Aug. 1939
1

21:297

1


214.812
1.575
11.581
‘)
unuer ue activa.

JAVASCHE BANK.

Andere
Beschikb.
Data
Goud
Zilver
Circulatie
opeischb.
metaal-
schulden
s

16Mrt.’40
2
)
15350
197.890
109.990 30,138
9

,,

1
40
2
)
153.940
200.400
109.190
30.104

10 Febr.’40’
132.697
1

17.117
202.805 93.392
31.335
3

,,

’40
132.537
17.164
199.417
94.782
32.021

19Aug.
‘391
128.676
19.235

1
198.914 72.384 39.392

97ieisT

Diverse
1
Dek-
Data
buiten
Dis-
1

Belee-

1
reke-
kin ga-

N..Ind.
conto’s
1
ningen
ningeni)

percen-
______________
betaaib.

16 Mrt. ’40
2
)
18.410
71170

1
80.480
50
9

,,

’40
2
)
16.630
84.650 09.760
50

10 Febr.

’40
16.037
T374
52.661
60.473
51
3

,,

’40
16.061
15.344
52.572
63.652
51

19 Aug. 1939
9.300 13.890
1
48.920
51.942
55
1)
Sluitpost
activa. 2)

Cijfers
telegrafisch ontvangen.

BANK VAN ENGELAND.

1
BankbiljJ
Bankbilj.
1.
Other Securities
Data
Metaal
1

in
in Bankingl
Dïsc.and Securities
circulatie
1

Departm.
1
Advances
13
Mrt..

1940
1

1.345
1
534.900
45.337
1

3,218

1
23.768
6

,,

1940
1

1.304
1
534.296 45.940
1

3.037
22.666

13 Aug. 1939
1
247.263

1
508.064
38.353
1

5,711
24.334

1
_
Other
Deposits
1

Dek-
Data

1

Gov.
Sec.
Public
Depos.

1
Bankers
1

Other
Reserve1
kings-
Accounts
t
perc.
1)

13 Mrt.’40 1
13
6.
354
1

34.929
1114.035
1
42.649
1 46.4451

24,2
6

’40

137.254
1

22.498 1128.899
j
40.415
t 47.0071
24,5

23 Aug.’39
1
99.666

1

22.371

1

92.132

36.229
1
39.1991
26,0
‘J vernouaing tusscnen Keserve en uepostts.

BANK VAN FRANKRIJK.

1
Te goedl Wis- 1 Waarv.I
Belee-
1
Renteloos
Data

)
Goud Zilverl in het
1

1
op het
1

1
voorschot
1
buitenl.I
se

buitenl.I
ningen
Ia.
d. Staat

Goud Andere ivis-
Data
en
Rentebank-
seis,chèques
Belee- deviezen
scheine
en schat-
ningen
kistpapier

7 Mrt. 1940.
.
77,3
1

176,7
11.667,8
26,7
29

Feb. 1940..
77,3
1

171,0
11.824,8
37,3

23 Aug. 1939..
77,0
2
7,
2

8.140,0

22,2

Data
Effec-
Diverse
Circu-
Rekg.-
Diverse
ten
Act iva
latie
Crt.
Passiva

7 Mrt. 1940
105,9
1.802,4 11.723,8 1.589,0

29 Feb. 1940
172,2
1.779,3 11.877,2
1.559,3

23 Aug. 1939
982,6
1.380,5 .8.709,8
1.195,4
454,8

NATIONALE BANK VAN BELGIE (in Belga’s).

Data
O

1

c
Rekg. Crt.

1940
1
•e
.
..
a
L L
.
o
.,

14/3..
4.395
34

1
1
1 TW
i
1
Ô

7/3..
4.347
1

31
1
.115
1

103
1

139
1
300
5.770
09
173
29/2..
4.309
1

35

1
1
.
0
7
8

1

134
139
299
1
5.744
0,3
157

FEDERAL RESERVE BANKS.

Goudvoorraad
Wissels

Data
,,Other
1

Goud-
In her-

1
In de
Totaal
certifi-
cash”
2)
disc. v. d.
1
open
bedrag
caten’)
member
1
markt
banks
gekocht

7 Feb.’40’
15.629,7
115.619,6
387,6 6,8

1
31
Jan.’40
15.561,5
115.552,1
413,2
6,9

1

Belegd
1
F. R. Notes
1
I
Totaal
1
Gestort
1
Goud- Dek-
1 Algem.
1

Dek-
Data
in

.
s.
Gov.Sec.
in circu-)
IKapitaall
kings-
I

kings-
latie
1
1
perc
)
1

perc.
4
)

7 Feb.’401
2.477,3
1
4.836,8
113.470,91
136,1
1

87,5
1


31
Jan.’40

2.477,3
1
4.832,1
113.421,61
136,0 87,5

‘)
L,eze certiticate,, weruen ucur ue
oCrlatKlSi
aa:, ue reserve nanen
gegeven voor de overname van het goud, toen de
$ op 31 Jan. ’34 van
100 op
59.06
cents werd gedevalueerd.
Other Cash”
doeg not include Federal Reserve Notes or a Bank’s
own Federal Reserve bank
notes.
Verhouding totalen goudvoorraad
tegenover opeischbare schul-
den: F. R. Notes en netto deposito.
4)
Verhouding tot voorraad
muntmateriaal en wettig betaalmiddel tegenover idem.
PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET
FED. RES. STELSEL.

Dis-
1
1
Iervel
Totaal
1
Waarvan
Data
1
Aantal
conto’s
1

Beleg-
de
1
1

depo
1

time
Iieenin.
en
beleen.
gingen
1
R.
banks
1

sito’s
I
deposits

31 Jan.’40’
1
I

8.499
114.675
110.258
1

33,796
1

5.257
24

,,


40
1
8.536
14.647
10
.
245

1
33.802
1

5.254
uu
posiun van ue 1100. Dank, 00 .Javaacnu DUflK Un 00
DUflk 01
England zijn in duizenden, alle overige posten in millioenen van
de betreffende valuta.

29
Feb.’40197.275

17 Aug.’39197.26é

1

1

9001

6631

39

14

~
13.619~

9.617

70

.
705

3.869

1

3.825
1

30.473
30.577

B
1

1
Diver-
Rekg. Courant
Data
zei/st.
sen’)
Circulatie
Staat
1
Zei/st.
1
Parti-
amort. k.
1
I amort.k.I culieren
7 Mrt.’401

5.396
1

3.938

156.135
1

48
t

1.118 113.569
29 Feb.’40t

5.396 4.700

156.150
1

25

1

1.179 117.128
17 Aug.’39

5.466
3.051

123.135
1
3.043

1

2.104
1
20.538
1)
Sluitpost activa.

DUITSCHE RIJKSBANK.

Auteur