Ga direct naar de content

Jrg. 34, editie 1656

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 2 1949

AUTEURSRECHT VOORBÈHOUDEN

2

.—

– – –

– —
.-

Economisc
h
,
,-~
,w

•,

tatistisc-ne

.

:,,,-

:1′

Berte

t`c

:
hn

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
34E JAARGANG

WOENSDAG 2 FEBRUARI 1949

No. 1656
1

COMMISSIE VAN REDACTIE:

Ch. Clasz: H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries;

J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. de Wit.

COMMISSIE :VAN ADVIES VOOR BELGIË:

J. E. Mei-lens; :R. Miry; J. aan Tichelen; R. Vandeputte;


F. Vcrsichelen.

Gegeeen.
oçer
adressen, abonnementen
enz
op de
laatste

bladzijde van dit nummer.

INHOUD:

Blz.

De artikelen van deze week ……..87

Sommaire, summaries …………….87

Pensioenvoorzieningen en gebrek aan risicod.ragend
kapitaal door Mr H. F. aan Leeuwen ………..
88

Arbeidsniarkt, bevolkingsaanwas en emigratie
door
Dr
W.
Steigenga ……………………….
88

De berekening en de hetekeiiis van het iationale
inkomen van Nederland
door
Dr H. Rijken oan Olst
91

Vooruitzichten der Amerikaanse conjunctuur
door

A.
Pfeif ei-
– ……………………………

93

Ingezonden

stuk:
De

landbouw

als

grondstoffetilevoranejer

onzer

Industrie
door N. 11. Blink,
niet naschrilt van
Mr P. A.
Blaisse
en

Prof.

Dr J.

Tinbergen

………………………

01)

Aantekeningen:
De
Wostcuropese
textlelplannen

……………………
96
Industrieel

herstel

In

Buslailti

…………………….
97

Internat-ionale

notities:


Nogmaals: de herleving van de Duitse industrie ……….

98
De

haven

van

Antwerpen

……………………….
OS

Ontvangen

boeken

en

hj-ochures

…………..
98

Geld-

en

kapitaalmarkt

……………………
99

S t a t i s ti e ken:
Banhstaten

…………………………………..
99
Stand

van

s

lljks

Kas

…………………………
109
Enige Itidexeljiers
van
de industriële productIe In Nederland
100
Overzicht (ter
laatste
vier verkorte balbnien van
J)e
Neder-
landselie

Bank

………….
.
………….
………
:101
Do

kole.nposltlo

van

Nederland

……………………
101
1ni!excjfrs
van grooliiaiitlelsprjjzeu In Nedorland

………
101
In-

en

uitvoer

van

Nederland

……………………
102
1.nleggingen

en

terugbetalingen

hij

de

spaarbanken

in,
1ederlanil

………………………………….
102
inlege-Ingen en terugbetalingon hij (It Algemene
Spaar- en
Lijtrntckas

in

België

……………………….
102
Enige l&lexeijfers van de
induetriële
productie
in België
.,
102

DEZER DAGEN

bijna 1 Juli 1950. Nederland gaat leven onder de druk
1
van een datum. Die dag zal “‘olgens
cle
opvatting, neer-
gelegd in de door de Veiligheidsraad aanvaarde resolutie,

çNederland de souvéreiniteit moeten overdragen
,
aan de
Verenigde Staten van Indonesië. Nederland blijft geneigd,
om de wijze van vaststelling, deze datum met een zwarte streep te tekenen.

liet aantal dagelijkse zorgen is door deze resolutie,
vooral ook wat andere punten van haar inhoud betreft,
voor de Nederlandse Regering met één vermeerderd.

De zorg op langere termijn, de oplossing in geslaagd samen-
gaan, is erdoor verzwaard. Nog is het Buitengewoon

Federaal Overleg niet boven bei-aadslagingen uitgekomen.

Desondanks mag de voet niet slepen in teleurstelling
of moeheid. Niet alleen voortgezette krachtsinspanning is echter nodig, daarenboven gaat het om verbeeldings-
kracht. Dat deze in concreto in Nederland nog aanwezig
is, tonen de door de KLM. gevnden oplossingen; de
,,Flying Dutchman” bleef niet thuis, al werden de rust-
plaatsen schaars.

Langs geheel andeie weg, doch ook door een oefening
in liet samengaan, komt d& eerste Juli van 1950 nogmaals
onderstreept op de kalender. De Benelux heeft zich in

het Château d’Ardennes aangegord tot een geforceerde
dagn’iars, zoals nu is gebleken. Men heef’t het tijdstip
van verwezenlijking een half jaar opgeschoven. I

Iier
echter kan men onverdroten voort; de wil toont de weg,
al heeft de laatste waarschijnlijk nog enige lange bochten
Waar wil en weg beide gunstig zijn, treden goede resul-
taten aan de dag. liet overleg van de Nederlandse Regering
met West-Indië is vlot, verlopen.

Ook verder was de néiging tot voortgaan in het samen-
gaan aan de orde van de dag: De vijf staten van het Pact
van Brussel kwamen tezamen tot de instelling van een
Raad voor ‘Europa, een ministerraad, geschraagd door
een consultatief lichaam. De kracht van het voorstel is
wellicht gelegen in de onmiddellijk eraan verbonden mo-
gelijkheid voor anderen om toe te treden.

In de Scandinavische landen is men, en bloc, zover
•nog niet. De Zweden blijven bezorgd voor bindingen of,

zo men w’il, voor de dag van morgen.

Dat een vast einddoel de schaduwen van morgen telkens
doorbreken kan, toont de jongste geschiedenis van Israël.
De erkenningen de facto komen thansin snel tempo af;
President Truman, weer één stap voor, heeft Israël thans
volledig erkend.

Tegelijk denken echter de Amerikanen aan samen-

vlechting ‘op veel breder schaal; de grondgedachte van
een Amerikaans-Europese samenwerking tot voltooiing
van het Marshall-pin is door de Prësident geuit. De leider
der Rusischa -politiek van, zijn kant heeft medegedeeld,
dat hij bereid is met de Verenigde Staten overeenstemming
tè zoeken. Zal het dagen?

EM
n

Koninklijke’

Nederlandsche

Boekdrukkerij

H. A. N. Roelunts

Schiedam

N.Y.KONINKLIJKE

N E D RLAND
S
CHEE

ZOUTINDUSTRI[

Boekelo Hen gek
al.

ZOUTZIEDERIJ

Fabrzek.van.
zourzuur, (alle kwaliteiten)

vloeibaas chloor

chloorbleekloog

natronloog, Caust,i joda.

1•’

.
r

..

..ij

– mee papier geisoleerde kabels

R
voor zwakstroom en sterkstroom –

t

koperdraad en koperdraadkabel

kabelgarnituren, vulmassa en olie-

HE KABELFABRIEK

DELFT

IL

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen InvaliditeitN.V
Oeveetigd te’s-Oravenhago

AOMINISTRATIEKANTQOR DORDRECHT . BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346

Pe rso nee’s- Pen sioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afschrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens ve1gedncumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN

Abonneert U op

DE ECONOMIST

Maandblad onder redactie van Prof. P. Hen-

nipman, Prof. P. B. Kreukniet, Th. Ligthart,

Prof. J. Tinbergen, Prof. H. M. H. A. van der

Valk, Prof. G. M. Verrijri Stuart, Prof. Mr.

F. de Vries.

Abonnementsprijs
f
22.50; fr. p. post
f
23.30;

voor studenten
f
19.—; franco per post
f
19.80.

Abonnementen worden aangenomen door de

boekhandel en door de Uitgevers

DE ERVEN F.BOHN TE HAARLEM

Economisch-Statistisch Kwartualbéricht

Research-uitgave van het

Hederlandsch-Economisch Instituut

Banden juurg. 1947 en 1948

Vanaf heden is het mogelijk om ook voor het
Economisch-Statistisch Kwartaalbericht ban-
den te bestellen (twèe
laargangen
in één’
band), tegen de prijs
ven
f3.— per exem-
plaar (franco huis)

Voor abonné’s van E.-S.B. zijn nog bar

gangen van •het blad E.-S.K. verkrijgbaar
tegen f4.— per jaargang (voor niet-abonné’s

f6.-

Bestel dus uw ba’d bij de

Kon1 Nederi. Boekdruk kerij H.
A. M.
Roelants

Schiedam, Postbus 42 – Telefoon 69300 (toestel 81

, V66r 15 Maart o.s. Na die datum
kunnen geen bestellingen meer worden uit-
gevoerd.

II—

II.-

Bëhandeling van alle

bankzaken

* *

Bezorging van alle

assurantiën.

R. MEES & ZOONEN
BANKIERS EN ASSURANTIE-MAKELAARS

AMSTERDAM
. –
ROTTERDAM .

S-GRAVENHAGE
DELFT
.
SCHIEDAM

VLAARDINGEN

Nedrlandsch 1lndische.Handelshank, N.Y.

Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhage

A!!e Bank- en Effectenzaken

2 Februari 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

87

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.

SOMMAIRE.

Mr H. F.
van Leeuwen,
Pensioenvoorzieningen en gebrek
aan risicodragend kapitaal.

Op welke wijze kan, anders dan doorbevordering van

kapitaalvorming bij particulieren, het euvel van het tekort

aan risicodragend kapitaal w’orden verminderd? Schrijvers

eerste voorstel is: wegnemen van de fiscale belemmering

voor pensioenfondsen om in aandelen te beleggen. Uit alge-

meen maatschappelijk oogpunt en zeker ook in het uit-

eindelijk belang der ,,social security” is grotere neiging tot
belegging in ondernemingen zeker toe te juichen. Een
tweede suggstie is: de supplementaire pensioenvoorziening

(nodig als gevolg van de waardevermindering van het geld)

blijve rustig op de onderneming drukken, onder versterking
van de in het bedrijf werkende reserves.
Een algemene opmerking: met behulp van fondsvorming

en belegging in geldvorderingén kan men wel vaste uit-

keringen in geld zeker stellen,, doch geen vaste mate van

welstand; een belegging -tegenover pensioenverplichtingen
in realia van blijvend nut kan ons daarentegen dichter bij

verwezenlijking der verzorgingsgedachte brengen..

Dr W.
Steigenga,
Arbeidsmarkt, .beQolkingsaanwas en
emigratie.

Of van economisch gezichtspunt uit overbevolking aan-
wezig is, is uiteindelijk moeilijk vast te stellen. De enige
mogelijkheid om de noodzakelijkheid van emigratie op
economische gronden te bepalen, isgelegen in een critische
beoordeling van de ontwikkeling van de arbeidsmarkt.
lIet is niet uitgesloten, dat, wanneer de werkgelegenheid
zich onvoldoende uitbreidt, ons land in de volgende 15 jaar
genoodzaakt zal zijn een actieve ’emigratiepolitiek te voe-

ren. Gezien de demografische ontwikkeling in West-Eurqpa,
met name in België en Frankrijk, is te verwachteiT dat bin-
nen het gebied der ‘Westelijke Unie in de toekomst vrij grote
mogelijkheden voor migratie aanwezig zullen zijn. Inmid-
dels is voor ons land wellicht de directe noodzaak van een
actieve emigratiepolitiek in de komende 2 è 3 jaar niet
zo groot alsin de volgende jaren.

Dr H.
Rijken van OIst,
De berekening en de betekenis m’an
het nationale inkomen Qan Nederland.

In de variëteit van methoden en opvattingen betreffende
de berekening van, het nationale inkomen is in de laatste

tijd verandering gekomen, vooral onder invloed van de
werkzaamheden van de Statistische Commissie der Ver-
enigde Naties en het Statistisch Bureau van het Secreta-
riaatder Verenigde Naties. Voorstellen van deze zijde zijn
thans ook in Nederland door het C.B.S. gevolgd. Kennis
van het nationale inkomen (en daarmede verwante groot-
lieden) is in vele opzichten van.betekenis: het nationale
inkomen verschaft een welvaartsindicator, is zeer waarde-vol voor het conjunctuuronderzoek en het gevenvan prog-
noses, en kan niet worden gemist bij de meting van het
belang van de verschillende bedrijfstakken voor de wel-
vaart.

A. F?eif
er,
Vooruitzichten der Amerikaanse conjunctuur.

Te verwachten is-dat in de Verenigde Staten in 1949
het inveeringspei1 enigszins zal teruglopen, dat het peil
van de hulpverlening aan het buitenland ongeveer gelijk
zal blijven en dat de Overheid een groter deel van liet
nationaal product voor zich zal gaan opeisen. Dit betekent,
dat er in 1949 nog relatief sterke vraagfactoren zullen blij-
ven werken. Zelfs bij een 3 â 4 pCt groter nationaal product
en een iets grotere spaarneiging bij het publiek maakt dit
een algemene depressie in 1949 zeer onwaarschijnlijk. Of er in 1949 van netto-inflatie of -deflatie sprake zal zijn, is
moeilijk te zeggen; het hangt o.a. af van de exacte omvang

en richting van de bestedingsplannen der verschillende
economische groepen.

Mr H. F. van Leeuwen,
Les pensions et la pénurie des capi-
taux assujettis â des risques.

Les Pays-Bas souffrent actuellement d’une pénurie de

capitaux assujettis â des’ risques. De quelle façon cette
pénurie peut-elle être comblée si ce n’est qu’en favorisant

la formation de capitaux chez les particuliers? L’auteur

préconise deux méthodes visant è canaliser les capitaux,

destinés â la constitution de pensions, vers des investisse-

ments (e.a. (les actions) assujettis. des risques.

Dr W.
Steigenga,
Le marché du tram’ail, l’accroissement de
la popu.lation et l’émigration.

L’évolulion dii marché du travail amènera les Pays-Bas,

dont la popülatiQn ne cesse d’augmenter, â pratiquer
activement une politique d’émigration. On s’attend m ce que sur une échelle plus ou moins importante, les sujets

néerlandais pourront émigrer vers les pays de l’Europe
Occidentale, notamment vers la Belgique et la France.

Dr H. Rijken van Olst,
Le calcul et la signi/ication dis reoenis
national des Pays-Bas.

Lés différentes méthodes et conceptions relatives au
calcul do revenu national ont évolué sous l’infhuence, sur-
töut, des études de l’UNO en matière de statistiques. Les

propositions de l’UNO en ce qui concerne le calcul du revenu
national des Pays-Bas, sont appliquées actuellement par
le Bureau Central des Statistiques.

A. Pleifer,
Préomsions dans la con/oncture américaine.

Aux Etats-Unis tous les besoins ne seront pas satisfkits
en 1949. La demande restera forte. Une augmentation de
Ja production nationale, même de 3 â 4 %, et one accen-

tuation do got’it pour’ l’épargne chez le public, rendeiit
l’éventualité d’une dépression économique en 1949, in-
vraisemblable.

SUMMARIES,

Dr H. F. van
Leeuwen,
Pension-t unds and the lach of risk
bearing capital.

There is in the Netherlandsa serious lack of risk bearing

capital. How to conquer this deficiency without ti’ying to
stimulate private savings? The writer makes two proposals
in purpose of conducting funds required for pension
arrangements to risk bearing investments. –

Dr W.
Steigenga,
Labour market, grouth of the population
and’ emigration.

In the future the Netherlands will- have to bring mb
practice an active emigration policy, both in view of
developrnents on the labour market and the rapid growth
of the populatioh. It may be expected that Dutchmen
will be able to emigrate to other countries of the We’tern Union (esp. Belgium and France) on a rather large scale

Dr H. Rijken van’ Olst,
The calculation and the significazie
of the Dutch national income. –

Dutch national income statistics have been recently
modernised by the Centra! Bureau of Statistics in confor-
mity with recommendations of the U.N. Statistical Office.

A. Pleiter,
Business prospects in the United States.

In 1949 the demand for goods in the United States will
remain rather strong. Therefore the occurrence of a general
depression in the current year seems to be very improbable,
even wïth a 3 to 4 percent. !arger national product and the
people’s higher propensity to save.

88

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Februari 1949

PENSIOENVOORZIENINGEN EN GEBREK
AAN RISICODRAGEND KAPITAAL.

Het is communis opinio geworden, dat de vorming van

kapitaal, dat bereid is ondernemingsrisico te dragen, te

gering is. De groeiende wanverhouding tussen kapitaal,
dat zgn. risicoloze belegging zoekt, en kapitaal in handen

van hen, die bereid zijn risico en ongewisse inkomsten voor

lief te nemen, dreigt tot ernstige verstoringen te leiden.

Het valt buiten de opzet van dit artikel om dieper in

te gaan op de oorzaken, die belemmerend werken op de

particuliere besparingen, welke geëigend zijn voor , ,btisines’s-

mans’ investment”. Opgemerkt zij slechts, dat het onjuist

zou zijn te menen, dat het gebrek daaraan een specifiek
na-oorlogs verschijnsel is. In een prae-advies
1)
in 1938
ovér het renteprobleem geschreven constateerde ik reeds,

dat een ontstellend groot percentage van cle besparingen
in Nederland door de institutionele beleggers wordt ge-

dirigeerd, ontstellend omdat de vooruitgang in onze

maatschappij slechts gebracht kan worden met kapitaal

dat risicodragend is, terwijl het juist de taak is van de

institutionele beleggers om te zoeken naar beleggingen,
waaraan een zo klein mogelijk risico verbonden is. Een en

ander is er sedert niet beter op geworden. De kapitaal-

vorming door particulieren is miniem, wellicht negatief.

En zolang een commissie wordt ingesteld voor bestud-

ring van het vraagstuk van herverdeling van het bezit
d.i. van de vruchten van besparingen – kan men

moeilijk verwachten, dat de Spaarraad meer ten goede
dan de tegenvoeter-commissie ten kwade kan uitrichten.

In dit artikel wil ik mij beprken tot de vraag, op welke
wijze anders dan door bevordering van kapitaalvorming
bij ‘particulieren het euvel van tekort aan risicodragend

kapitaal kan worden verminderd.

Dan wil ik in de eerste plaats noemen: wegneming
vn de fiscale belemmering voor pensioenfondsen om in

aandelen te beleggen. Deze belemmering bèstaat niet voor

maatschappijen, clie in de Vennootschapsbelasting zijn
aangeslagen. De Dividendbelasting ad 15 pCt ingehouden

aan de bron is een voorheffing op de Inkomstenbelasting

en wordt dan ook gerestitueerd aan lichamen, die in de

Vennootschapsbelasting vallèn, doch niet aan Stichtingen,
die niet daarin vallen.

Voor de Pensioenstichtingen, die nu reeds een mil-hard gulden onder zich hebben en snel accresseren, is

het te betreuren, dat hier een ernstige belemmering tot

belegging in aandelen is opgeworpen. Immers, uit alge-
meen maatschappelijk standpunt en zeker ook in het
uiteindelijk belang der ,,social security” is het toe te
juichen, dat de verzekeringsmaatschappijen meer neigen

dan vroeger in de richting van b’elegging in ondernemingen,
en voor de Pensioenstichtihgen, die in wezen veelal meer
verzorgings- dan verzekeringsfondsen zijn, geldt dit in

niet mindere mate. 1-let is nu eenmaal niet anders dan dat deJijfrenten en pensioenen reahiter komen uit de toekom-
stige l)l’oductie en dat in wezen slechts die beleggingen
de ,,social security” verhogen, welke bijdragen tot ver-
meerdering en verbetering van die toekomstige productie.

En daarom moet de neigirg, velke zich manifesteert bij
de fondsenbelegging om meer ondernerningsrisico te willen
aanvaarden en zodoende de productie te bevorderen,
niët door onlogische fiscale belemmeringen worden ge-
dwarsboomd.

Nog een suggestie in dezelfde lijn moge worden gedaan.
Veel ondernemingen staan voor het feit, dat getroffen
‘pensioenregelingen onvoldoende zijn in verband met de
waardevermindering van het geld. Wil men de pensioenen

verhogen, dan ontstaan grote tekorten in de pensioenfondsen
of moeten grote bedragen voor back-service aan levens-
verzekeringmaatschappijeri worden betaald. Nu is de

‘) Welke zijn de oorzaken en de gevolgen van de daling van den rentestand?”, Prae-advies voor de Vereeniging voor de Staathuis-
houd kunde en de Statistiek,
1938.
bi?..
48.

t

,


leus, dat pensioenfondsen los moeten staan van de moeder

onderneming, langzamerhand zo zeer doorgedrongen’

dat een andere mogelijkheid veelal over het hoofd wordt

gezien en priori verworpen. Een constructie ware dan deze,

dat de suppiementaire pensioenvoorziening (al of niet
als juridische last) rustig blijft drukken op de onderneming

en dat in verband daarmee de in het bedrijf werkende,

reserves worden versterkt. Wat heeft het voor zin de

onderneming zelf hij gebrek aan voldoende eigen middelen

bloedarm te laten voortleven en nog gelden daaraan te

onttrekken voor de extra pensioenvoorzieningen? Het
personeel zal het van de onderneming moeten hebben en
de ,,social

,

security” hangt ten nauwste samen met de blöei
en de groei en de instandhouding der’ onderneming. Alle

ondernemingerf hebben in verband’ met het verhoogde’
prijsniveau meer middelen nodig. Waarom die op een
inopportuun
moment daaraan te onttrekken?
2).

Men versta mij wel. 1-her wordt niet gepropageerd,

dat er helemaal geen pensioenfondsen losstaande vai de

ondeinemingen- meer zouden moeten worden gevormd.

Pensioenvoorziening langs deze weg of door verzekering –

zal mi. hoofdzaak moeten blijven; althans zo lang men

de pensidenvoorziening ondernemingsgewijs of bedrijfs-

gewijs wil verzorgen. Mijn concrete suggesties, betreffen
slechts de extra voorzieningen, welke thans moeten worden

getroffen voor suppletie op pensioenen in verband met-de
waardedaling van het geld.

Ik wil deze beschouwing niet bëindigen zonder op te
merken, dat men zich hierbij niet los kan maken van de
algemene inzichten, welke men heeft omtrent het nut
en de doorvoerbaarheid van fondsrorming voor ouder-

domsvoorziening in, zijn algemeenhid gedacht en omtrent

het voor en tegen van het zgn. omslagstelsel.

Evenmin kan ontkend worden, dat de gedachte van
invloed is, dat het ideaal der oudedagvoorziening niet
wordt bereikt door het zekerstellen van een geldsom, maar

wel door het verschaffen van een zekere mate van wel-
stand.

Met behulp van fondsvorming en belegging in geld-

vorderingen kan men wel vaste uitkeringen in geld zeker-
stellen, doch geen vaste mate van welstand. Een belegging
tegenover pensioenverplichtingen in realia van blijvend
nut kan ons daarentegen dichter bij verwezed)ijking der
verzorgingsgedachte brengen.

Amsterdam.

Mr
II. F.
VAN LEEUWEN.

‘) Wanneer men geen juridis6bc bindende pensioenrege.ling in-
voert, en volstaat met vormen van een pensioenreserve uit dc
winsten, wordt weliswaar ten tijde van
dc
vorming dezer reserves
geen belasting bespaard (behoudens voor zover dit gebeurt in het
kader van de fiscaal vrije reserveringen) maar dan kunnen de, uit-
keringen t.7..t. van de fiscale winst w’orden afgetrokken. De enige
consequentie is dan, dat de ,belastingbcsparing” naar een later
tijdslip wordt verschoven.

ARBEIDSMARKT, BEVOLKINGSAANWAS

EN EMIGRATIE.

liet is niet uitgesloten, dat, wanneer de werkgelegenheid
zich onvoldoende uitbreidt, ons land in de volgende vijftien

jaar genoodzaakt zal zijn een actieve ernigratiepolitiek te
voeren. Onder emigratiewil ik hier verstaan alle vormen
van tewerkstelling van arbeidskrachten, buiten onze lands-
grenzen.

Tceee. (jormen oan internationale nzigratie.

Met Sauvy
1)
kan nen twee vormen van internationale

migratie onderscheiden: de economische en de demografi-
sche. Onder de economische vorm van emigratie verstaat –
Sauvy ,,movements of workers, dictated by needs which
are to some extent temporary”. De demografische emigra-
tie wordt door hem omschreven als ,,a permanent trans-

‘)
A.
Sauvy: ,;Some aspecis
of
the international migration pro-blem”, international J.abour Review,
July 1948.

‘1

2 Februari 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

89

fer. . . . in which the extent of vork to,be done is only a

secondary, factor”.
Beide vormen van emi
g
ratie zijn in ons land bekend.

Tot de eerste kan men het zgn. grenserker tuSSel1 Neder-

land en de beide buurlanden rekenen. Dit grensverkeer met Duitslnnd was hijv. reeds vdor 1914 vân betekenis

voor de tewerkstelling van onze arbeiders. Met België
bestaat op het ogenblik een zeer levendig grensverkeer,
waarbij meer Belgische arbeidskrachten in Neder-

land, dan Nederlanders in België werken; op deze

wijze worden de tekorten aan arbeidskrachten in bepaalde
districten langs de Ned erlands-Belgisch e grens aanevuld.
Ook het arbeidsverkeer tussen ons land en de andere
West-Europese landen is in belangrijke mate van economi-

sche aard. Tot op zekere hoogte kan. men tot deze vorm

van internationale migi’atie ook rekenen de trek van onze
arbeidskrachten naar de ov’erzeese gbiedsdelen. Wel ver-

blijven zij daar somtijds jaren lang, doch deze emigratie
heeft niet, zoals de demografische, de bedoeling tot een

permanente vestiging te komen.

Mot teer ing ene, ernigrat iepolitiek.

In ons land zal een etiigratiepolitiek er naar moeten
streven, dat het aantal emigranten steeds, geringer zal zijn
dan de natuurlijke bevolkingsaanwas.
Een achteruitgaande bevolking ontkomt volgens Prof.

de Jong
2)
niet aan een grotere gevoeligheid van zijn

economisch apparaat voor depressies, met als gevolg

werkloosheid. Deze werkloosheid kan i1iet worden opge-
vangen door een grotere bedrijvigheid, daar de hevolkings-
tdeneming als psychologische prikkel •tot verdere investe-

ring ontbreekt.
Volgens de Franse econoom Lecarpentier
3)
behoort in
Frankrijk .77,4 pCt van de overheidsuitgaven tot de vaste
kosten, welke niet toe- of afnemen mè.t het aantal der
bevolking, en slechts 22,6 pCt tot de met dit aantal varië-rende proport.ionele kostcn. Dit heeft tot resultaat, dat de
overheidsuitgaven per inwoner hij uitbreidende bevolking
dalen, en omgekeerd hij een afnemende bevolking stijgen.

Bij het voeren van een emigratiepolitiek zal men ook nooit
zo ver mogen gaan, dat hierdoor de bevolking zou terug-
lopen. Wel staan sommigen, o.a. Prof. de Jong, op het
standpunt, dat ons land waarschijnlijk overbevolkt is,

doch het is moeilijk uit te maken, waar de overhevolking

begint of reeds is begonnen.

Of
vaneconomisc/i
gezich tspu n t uit overbevolking aan-

wezig is, is uiteindelijk moeilijk vast te stellen. De enige
mogelijkheid om de noodzakelijkheid van emigratie op
economische gronden te bepalen, is gelegen in een critische
beoordeling van de ontwikkeling der arbeidsmarkt.
Van groot belang voor de motivering van de emigratie-
politiek zijn mi. de
psychologische
factoren. De bereidheid

van de bevolking tot emigratie en tot het aanvaarden van
een besvuste emigratiepolitiek hangen nauw samen met de
waardering van verschillende economische en politieke

verschijnselen. Achteruitgang in welstand van bepaalde
groepen, interne of, externe politieke druk en het gevoel
van het ontbreken van voldoende mogelijkheden tot so-
ciale mobiliteit zijn factoren, welke afzonderlijk of te-
zamen een subjectieve sfeer van bereidheid tot emigratie

kunnen scheppen.
Ongetwijfeld zijn er in ons land verschillende objectieve
grondslagen aan te geven, welke het ontstaan van deze
bereidheid tot emigratie verklaren en rechtvaardigen.
Men kan hier o.a. wijzen op het ontbreken van cultuur-

) A..
M.
de tone:
1
,Inleiding tot het bevolliingsvraagstuk”,
‘s-c,ra’enliage 1946.
Ze
Ook: J. Goudriaan: ,,Prae-ads’ies Vereeniging voor de Staat-
huishoucikunde’ en de Statistiek 1997′, bis. 32, tav. de invloed
der geboortedaiing: Krijgt een land, waarin dc geboortebeperking
ernstige afinetingen heëft aangenomen, niet van nature dc psycho-
logische signatuur ,van een renteniei’sland en is deze signatuur
niet cle incest geschikte om een groeiende en blijvende werkloosheid
te doen ontstaan?”
) S. Lecarpentier: ,,Variation des dtpenses publiques en fonction
de la population”. Population, 2 ième annte numéro 4.

grond voor onze jonge hoeren, het ontbreken van een
grondstoffenbasis voor een grotere uitbreiding der indus-,

trie, de kôntering op de arbeidsmakt en de te verwachten

hevolkingstoeneming in de volgende jaren:
Al ontbreekt een exacte en objectieve basis voor het vaststellen van een ,,overbevollcing”, naast objectieve

factoi’en zal men ook met subjectieve rekening moeten

houden hij het uitstippelen van een actieve emigratie-
politiek.

Deze politiek kan mijns inziens,alleen v,orden bepaald

ann de hand van de ontwikkeling van de arbeidsmarkt.
Wanneer de uitbreiding van de werkgelegenheid geen
gelijke tred houdt met de uitbreiding van het arbeids-

potentieel blijft ons behalve een politiek van uitvoering

van openbare werken, welke slechts een zeer betrekkelijke

betekenis heeft, slechts de mogelijkheid van emigratie der

overtollige arbeidskrachten naar gebieden waar nbg werk-

gelegenheid aanwezig is.
In aansluiting op het in de aanh.ef gemaakte onderscheid

tussen de vormen van internationale migratie, zullen beide

mogelijkh.eden in overweging moeten worden genomen.
Van een eng nationaal standpunt bezien, betekent de

demografische vorm inderdaad een verlies voor ons land.
Van internationaal standpunt bezien kan hier t’egenover
worden gesteld, dat het economisch nut van een geëmi-
greerde arbeidskracht in het immigratieland in het alemeen

hoger is dan in het’ land dat zijn arbeidskrachten moet
exporteren. De econnmische vorm heeft ongetwijfeld het
voordeel, dat men de gezinnen dezer arbeidskrachten in
het algemeen binnen de landsgrenzen houdt, hetgeen dus
van belang is voor de vezorgende bedrijven en omdat deze
,

arbeidskrachten vreemdé valuta naar het eigen land over-

maken. – –
Gezien de demografische ontwikkeling in West-Europa,
met name in België en Frankrijk, kan men verwachten,
dat binnen liet gebied der Westelijke Unie in de toekomst vrij grote mogelijkheden aanwezig zullen ‘zijn voor beide
vormen van migratie. . .
Gelet op de algemene verwachtingen met betrekking
tot de demografische ontwikkeling dezer landen, gelet
tevens op de geografische ligging onzer beide zuidelijke
provincies met extreem hoge gehoortecijfers, kon men in de toekomst zow’eI een dagelijkse of wekelijkse trek van
arbeidskrachten naar de industriegebieden van België ver-
w’achten, als wel ,een permanente vestiging van onze
arbeidskrachten in die gebieden van België en Frankrijk,
welke met ontvolking of achteruitgang dci’ bevolking ivor-
den bedreigd. Gezien het huidig streven tot het verstevigen
van de handen met de andere West-Europese landen zal

men er o.a. op bedacht moeten zijn van de mogelijkheden
dezer gebieden ten behoeve van onze ai’heidsmarkt ge-
bruik te maken.

Kopitaalbehoefte en emigratie.

In het voorgaande is reeds ter sprake gekorben, dat
emigi’atie een verlies aan’ kapitaal- betekent voor ons
land. Er slaat tegenover, dat de grote bevökingstoe-
neming hoge eisen zal stellen aan de’ investering: ‘an kapi-
taal in onze industrie. Om. één arbeidskracht werk te ver-
schaffen moet gemiddeld tien tot’vijftienduizendgulden
w’orden geïnvesteerd. Dit bedrag is aanien1ijk hoger voor
de chemische industrie, anderzijds hger voor de metaal-
industrie, doch het gemiddelde ligt nabij het zo6ven ge-
noemde bedrag. Gelet op de demografische gegevens, welke

reeds zijn behandeld
4),
betekent zulks, dat met Iame

voor de periode 1955-1960 zeer hoge eisen zullen worden
gesteld aan de jaarlijkse investering, welke aanzienlijk
groter zal moeten zijn dan sedert 1920 ooit het ge’val was.
Het is hier niet de plaats in te gaan op de vraag, èf en
op welke wijze deze kapitaalvoorziening mogelijk is te

‘)
Zie: ,,Bevoikingsanvas en arbeidsmarkt” in ,,E.-S.B.” van
19 Januari 1949.

II
90

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Februari 1949

maken. De aandacht zij er slechts op gevestigd, dat het

niet uitgesloten moet worden geacht, dat deze investering

een te grote besparing op de corisumptieve uitgaven zal
betekenen, en dus het levenspeil ir ernstige mate kan druk-

ken. Uit dien hoofde kan men de ’emigratie van een aantal

arbeidskrachten prefereren boven het scheppen van nieuwe

wrkgelegenheid, waaraan tevens afzetrisico’s zijn ver-
bonden. –

Behalve investeringskosten ten behoeve van de nieuwe

werkgelegenheid is ook een aanzienlijk kapitaal nodig om

in de woningbehoefte der uitbreidnde bevolking te voor-

zien: Thans worden de kosten van het bouwen van bijv.

één arbeiderswoning op ongeveer f15.000 geschat.

• Waar tevens de overheidsuitgaven bij een eventuele

werkloosheid niet gering zijn te achten en zeker op min-

stens f 2.000 per jaar per werkloze arbeidskracht kunnen
wprden gesteld, mag men de vraag stellen, of de bevolkings-

toeneming in de. eerstvolgende jaren en in het bijzonder

in de periode 1955-1960 een actieve emigratiepolitiek niet

verkieslijk maakt boven een politiek, welke er uitsluitend
op is gericht de natuurlijke bevolkingsaanwas volledig

op
te vangen in de industrie.

Het lijkt mij waarschijnlijk dat de directe noodzaak
tot een actieve emigratiepolitiek in de eerstvolgende twee

â drie jaar niet zo groot zal zijn als in de volgende jaren,
mits men in taat zal blijken de regionale overschotten en

tekorten van arbeidskachten tegen elkaar uit te wisselen,

hetzij door bevordering van de geografische mobiliteit,
hetzij door het overhevelen van werk (indien mogelijk!)
naar de o1erschotgebieden.

Het is niet onmogelijk, dat onder bovengenoemde voor-
waarden in de eerstvolgende jaren de industriële oritwik-
ke1ing.landelijk gelijke tred zal houden met de toenening

van het arbeidspotentieel, mede gezien de Marshall-hulp

aan West-Europa. FIet zal evenwel goed zijn juist thans
langzamerhand te beginnen de emigratie op gang te bren-
gen. In de eerste plaats, zoals reeds uiteengezet, zal men

de emigratiemogelijkhede’n moeten bevorderen binnen
West-Europa. In de tweede plaats zal men echter de moge-
lijkheden, welke er voor ons liggen buiten Europa, nauw-

keurig moeten exploreren en observeren. Hiei’bij zal niet
uitsluitend moeten worden gelet op de agrarische mogelijk
heden, maar zal men vooral aandacht moeten hebben

voor de uitbreiding van de industrie buiten Europa.
De voor ons land tot op zekere hoogte goedkoopste
emigratie is die van landarbeiders, wier opleidingskosten
in het algemeen zeer laag zijn. Het is evenwel de vraag, of
emigratie van uitsluitend landarbeiders voldoende zal zijn,
wanneer men overgaat tot een actieve emigratiepolitiek.
Wil men de agrarische arbeidsmarkt niet ontwrichten,
dan zal men er op de duur op bedacht moeten zijn de
nodige grenzen in acht te nemen bij de activering van
emigratie van landarbeiders. Men zal zich echter tevens
moeten voorbereiden op het openen van mogelijkheden

industrie-arbeiders ,naar elders te doen emigreren: de
vooruitzichten in bijv. Zuid-Amerikaanse landen zijn op
dat punt zeker niet ongunstig; zodr. werkloosheid in

ernstige mate optreedt dient emigratie dezer categorie te
worden aangomoedigd.

Voorwaarden eoor een act ieee emigratiepolitiek.

Een atieve emigratiepolitiek kan slechts dan worden

gevoerd, indien voldaan wordt aan vijf voorwaarden:
voorbereiding en voorlichting der emigranten hier te
lande;

exploratie der mogelijkheden elders;
. en juiste organisatievorm, waardoor men in staat is
deze politiek zo efficiënt mogelijk tot uitvoer te
brengen;

, een volledige coördinatie tussen emigratie en arbeids-
marktpolitiek;

een voor ons land zo juist mogelijke samenstelling
van het emigrerende aantal.

Ad, a. en b.
‘Waar op de internationale arbeidsmarkt,
gelijk op iedere markt, vraag en aanbod elkaar ontmoeten

en concurrentie bestaat, zal men er naar dienen te streven

een zo gunstig mogelijke positie te verwerven. Men zal dus

volledig op de hoogte moeten zijn van de ontwikkelingS van

de internationale vraag naar arbeidski’achten en moeten

weten welke kwaliteiten arbeidskrachten worden gevraagd.

Met andere woorden : selectie, voorbereiding en voorlichting

der emigranten is van het hoogste gewicht. Gelijk de

Internationale Vluchtelingenorganisatie (I.R.O.) de ,,ver-

plaatste personen”, die geopteei’d hebben voor vestiging

elders voorbereidt op deze ,,resettlement”, zo zal ook van

de zijde van de Overheid en de met haar samenwerkende
organisaties er naar moeten worden gestreefd emigranten
op deze nieuwe mogelijkheden volledig voor te bereiden.

Deze voorbereiding zal moeten steunen op een grondige

selectie der emigrarrten, waarbij men zich zowel dient te

oriënteren op de levenseisen, welke het nieuwe milieu zal

stellen, als op de levensomstandigheden, w’aaronder aspi-
rant-emigranten zullen leven.

Men zal eventueel bereid moeten zijn aan de hand van

sociologische en sociaal-psychologiche onderzoekingen

na te gaan, op welke wijze de aspirant-emigranten het

beste kunnen worden geselecteerd en voorbereid voor de
emigratie. Wanneer bepaalde mogelijkheden voor emigra-
tie zijn gevonden, zal men zich op grond van de levensom-

standigheden in het emigratieland en de. daar te stellen

sociaal-economische eisen een beeld moeten vormen van

de voorbereiding, welke men deze emigranten zal moeten
verschaffen.

Ja de ‘eerste plaats zal er zorg voor moeten worden ge-.
dragen, dat zij voldoen aan de beroepstechnische eisen in

het land van vestiging en op de hoogte worden gebacht

van de daar gésproken taal. Doch daarnaast zal, om de

emigranten een zo goed mogelijke kans te geven tot assi-
milatie en hen in staat te stellen te slagen in de ,,struggle

for life”, hen ook een zekere mate van scholing moeten

worden gegeven, ten behoeve van het burgerschap in het
land van vestiging. Zij zullen op de hoogte moeten worden

gebracht van de levensomstandigheden en de levensge-
woonten.

• Momenteel is de situatie ‘aan de zijde van het aanbod
op de arbeidsmarkt zo, dat Nederland zal hebben te
concurreren met Italië, een land met een werkloosheid van omstreeks 1. 2 millioen, en met een grote ervaring
op dit terrein; verder met Engeland, speciaal in de Domi-

nions, waarheen tal van Engelse arbeiders emigreren, doch
vooral zal ons land concurrentie ondervinden van de zeer
actief werkende 1 nteinationale Vluchteli ngenorganisa tie
welke nog steeds worstelt met het probleem bijna 1 mil-
lïoen verplaatste personen ernigratiemogelijkheden te ver-
schaffen. Ongetwijfeld zal de I.R.O. gedurende de eerst-

volgende jaren een zeer belangrijke rol spelen op de inter-
nationale arbeidsmarkt. –

Met deze concurrentie voor ogen zal men zich er op in
moeten stellen, dat emigratie alleen dan kans van slagen

biedt, wanneer ons land een ,,kwaliteitsproduct” kan leve-
ren. Ondanks het feit, dat op deze wijze inderdaad een
aantal goede elementen vooi’ ons volk verloren gaât, dient
men te beseffen, dat emigratie van een minderé kwaliteit
spoedig het einde der emigratiepolitiek zal betekenen.

Ad. c.
Het is hier niet de plaats uitvoerig in te gaan
op de organisatie, welke voor het voeren van een krachtige
emigratiepolitiek nodig is. 1-let is de vraag, of het niet ge-
wenst is, dat de Oyerheid zelf meer direct en actief’wordt
tèn aanzien van deze emigratiepolitick. Momenteel is de
emigratie voornamelijk het onderwerp van semi-officiële or-
ganen. Gezien de ontwikkeling in het buitenland, bijv. in

Italië, komt het mij voor, dat het beter 2ou zijn, indien de
Overheid meer de directe verantwoordelijkheid voor dit
werk op zich neemt, hetgeen niet behoeft uit te sluité’n een
zeer nauwe samenwerking en overleg met de hiervoor in

2 Februari 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

91

aanmerking komende organisaties en het particulier

initiatief.
De uitvoering der emigratiepolitiek is, wanneer het de
zgn. demografische vorm betreft, een zo aparte taak, dat

het de vraag is, of het wenselijk is een dergelijke, taak aan
één der bestaande Rijksdiensten of Rijksorganen op te

dragen. De vele werkzaamheden, welke met het emigratie-
vraagstuk verbonden zijn (het afsluiten van verdragen,

het exploreren der mo
g
elijkheden in het buitenland, het

voorbereiden der transporten, de selectie, de voorlichting,

de financiering der emigratie, de voorbereiding der emi-
granten, de gehele planning der ernigratiepolitiek etc.), wel-
ke op een zo uitgebreid terrein liggen en een zo geheel eigen
karakter hebben, maken het wenselijk de ïnstelliig van

een afzonderlijk Rij ksorgaan voor Emigratie in overw’eging

te nemen.

Ad. d. Zoals reeds eerder werd uiteengezet, komen

op dit ogenblik regionale overschotten naast regionale
tekorten voor. De toestand is momenteel zo, dat over het
gehele bedrijfsleven en over alle rayons genomen, .de

tekorten groter zijn clan de overschotten. 1-let is dan ook

niet ongerechtvaardigd, wanneer opgemerkt wordt, dat
thans nog geen directe noodzaak aanwezig is om over
te gaan tot het voeren van een actieve emigratie-
politielc. Men kan zich immers terecht op het standpunt

stellen, dat deze overschotten en tekorten tegen elkaar
kunnen worden uitgewisseld, en dat een actieve emigratie-
politiek eerst dan dient aan te vangen, wanneer er inder-daad een algemeen overschot aan arbeidskrachten is ge-

vormd. * –
Dit zal het geval zijn, wanneer de arbeidsproductiviteit

hersteld is, de o,’erheidsdiensten tot meer normale omvang
zijn truggebracht, ons leger gedemobiliseerd is, en de
natuurlijke aanwas onzer bevolking zijn invloed op de
verhouding vraag-aanbod doet gelden. –
1-letis echter de vra.g, of het raadzaam is met een actieve

emigratiepolitiek te wachten tot inderdaad een dergelijke
toestand zal zijn ontstaan.
Niet alleen, omdat op dit ogenblik de situatie op de inter-
nationale arbeidsmarkt Vrij gunstig is om een aanvang te
maken met de emigratie, doch ook omdat het in de practijk
meermalen is gebleken, dat, gezien de moeilijkheden der huisvesting, binnenlandse verplaatsing der overschotten, na eventuele omscholing, naar gebieden met tekorten le-
zwaren ontmoet.
Er is mijns inziens danook geen bezwaar tegen, indien
emigratie van bepaalde groepen in aperte overschotgebie-
den wordt gestimuleerd, door middel van een doelmatige
en efficiënte voorlichting. Gezien de langzame maar vrijwel
zekere kentering.op de arbeidsmarkt is een dergelijke pôli-

tiek geoorloofd. Een verbod van emigratie van bepaalde
categorieën ‘an arbeidskrachten is onjuist, daar dit een
ernstige inbreuk zou betekenen op de persoonlijke vrijheid.
Voorlopig is activering van emigratie van geschoolden te
ontraden, zolang geen remplacanten beschikbaar zijn. Het
zoeken van mogelijkheden voor de emigratie van onge-
schoolden en landarbeiders verdient voorlopig de voorkeur.
Er zal dan ook in de toekomst een volledige coördinatie tussen de emigratiepolitiek, de arbeidsmarktpolitiek en de
economische politiek dienen te worden verzekerd.

Ad. e.
De samentelling van de jaarlijks uit ons land,
te emigreren aantallen kan ons niet onverschillig laten.
Wel zal het veelal uiterst moeilijk zijn hierop voldoende
invioed uit te oefenen, doch zeker zal-moeten worden ge-
tracht, zowel door middel der voorlichting als wel binnen
het kader der af te sluiten verdragen, deze aantallen zo
samen te stellen, dat de voordelen voor ons land zo groot
mogelijk en de nadelen zo gering mogelijk zijn. Het is
moeilijk hiervoor regels op te stellen, doch in zijn algemeen-
heid kan worden gesteld, dat het wenselijk is, dat de samen-
stelling, zowel naar beroep als naar leeftijd, niet eenzijdig
is, doch zo veelzijdig mogelijk. Bij emigratie van grote aan

tallen uit eenzelfde gebied of bedrijfstak zou een partiële
ontwrichting van de arbeidsmarkt niet uitgesloten zijn.

‘s-Gravcnhage.

Dr W. STEIGENGA.

DE BEREKENING EN DE BETEKENIS VAN

HET NATIONALE INKOMEN

VAN NEDERLAND.

Flet Nationale Inkomen komt als economische grootheid

meer en meer in het centrum van de belangstelling te

staan. Dit maakt het noodzakelijk dat, waai’ dezé groot-
heid ook in toenemende mdte onderwerp van discussies op
economisch en statistisch gebied gaat uitmaken, over het begrip en de betekenis ervan geen twijfel of onzekerheid
meer bestaat.

De eerste pogingen, het nationale inkomen te meten
en voor verschillende landen de inkomens per hoofd der
bevolking te bepalen en te vergelijken, dateren reeds van

enkele eeuwen her. Toch is de beginperiode vdn de bereke-
ning en definiëring van het nationale inkomen, welke pas

kon aanvangen toen er voldoende betrouwbaar statistisch

grondmateriaal ter beschikking kwam, eerst te stellen op
de dertiger jaren- en het begin van de vee’tiger jaren van
onze eeuw. In deze tijd bestond er bij de statistici een vrij
sterk variërende’opvattïng over de wijze, waarop de bè-
rekening moest geschieden. Deze diversiteit- kon men niet
alleen internationaal aantieffen; oolc binnen de grenzen
an één land – en Nederland was daaPop geen uitzönde-

ring – stonden soms de opvdttingen over de berékening en
ook over de betekenis van het resultaat vrij ver van elkaar.
Niettemin zijn al deze pogingen uitingen van eenzelfde streven, voortvloeiend uit een gelijke behofte :• de volks-

huishouding als één samenhangend geheel te behandélen
en ôver een grootheid te beschikken, die over de tostand
van die volkshuishouding in één getal een indruk zoü
kunnen geven. Er ontstond vraag naar ,,macro-ecônomi-
sche statistieken
1)’
.
. –

In deze variëteit van methoden en opvattingen is in’dë
laatste tijd enige verandering gekomen, ‘vooral onder
invloed van de werkzaamheden van de Stetistische’ Com-
missie van de Verenigde Naties en het Statistisch Bui’eau
van het Secretariaat van de Verenigde Naties, waaraan
o.a. onze landgenoot Derksen
is verbonden. In het Statisti-
cal Office is onder zijn leiding een uniforme definitie voor
het nationale inkomen opgesteld, welke door alle- landen
kan worden gevolgd, vergezeld van een uitgêbreid stel
voorschriften over de wijze,
waarop
in twijfelgevallen bij
de berekening gehandeld moet worden. Een en ander is
neergelegd in de publicatie van de Verenigde Naties ,,Na-
tional Income Statistics in various Countries, 1938-1947″,
waarin o.a. berekeningen van het nationale inkoiiien,
waarbij afwijkende definities werden gevolgd, door middel
van côrrecties aan de nieuwe definitie worden aangepast.
Deze voorstellen zijn thans ook in Nederland gevolgd
in de zo juist verschenen publicatie van het Centraal
Bureau voor de Statistiek: ,,Het nationale inkomen van
Nederland, 1921-1939″
2),
terwijl ze eveneens bij de be-
rekeningen voor de na-oorlogse jaren zijn ‘toegepalt.
Wellicht zijn enkele beschouwingen over het belang van
de kennis van deze macro-economische grootheid op hun plaats. Hierbij zij vooropgesteld, dat niet alleen het natio-
nale inkomen zelf, maar ook’een aantal verwante groot-
heden en ook de samenstelling van het natioflale inkomen
van belang zijn.

Het eerste en voornaamste gebruik is dat als wel’aarts-
indicator. In één cijfer wordt een indruk gegeven van de procluctieve prestaties van een land, te vergelijken- met
die van andere landen, na omrekening in dezelfde munt-

‘)
Zie ook on artikel: ,,De ontwikkeling van de macro-ecnomi-
sche stalisliekin Nederland” in ,,E.-S.B.” van 5 Januari 1949, hizil.
2)
No. 7 der Monografieën van de Nederlandse Conjunctuur.
Utrecht 1948.

92

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 ]ebruari

1949

eenheid natuurlijl. Ook voor vergelijking van verschillende
jaren voor eenzelfde land kan het dienen, ook hier, zoals

vanzelf spreekt, na correctie voor verschiltend prijspeil.
1-let reële nationale inkomen per hoofd der bevolking is

een der bovengenoemde verwante grootheden, welke het
meest als welvaartsitidicator wordt gebruikt. In de ge-

noemde publicatie vanJiet C.B.S..wordt dezevoor Neder-
– land voor een reeks van jaren gegeven. Zo bedroeg het reële

nationale inkomen per hoofd van 1900-1910 74 pCt van
dat van 19371939, van 1921-1925 93 pCI,
r
1926-1930
105 pCt en van 1931-1935 weer 93pCt van dat van 1937-

1939. In 1946 en 1947 bedroegen de percentages resp. ca

88 en 94 van 1937-1939, ondarks de veel grotere werkloos-

heid in deze vooroorlogse jaren, terwijl aangenomen mag

worden, dat in 1948 weer ongeveer het oude welvaartspeil
w’as berëikt.

Een illustratie van het veld ivinnen van het nationale

inkomen als maatstaf voor de draagkracht der volken is
wel, dat de contributies voor het lidmaatschap van de

Verenigde Naties en andere internationale organisaties
zijn vastgesteld naar rato van de nationale inkomens der
deelnemende .landen. ,

Een ander gebied van toepassing van gegevens over het

nationale inkomen is het conjunctuuronderzoek en het
geven van prognoses omtrent het economisch leven. Bij

de statistischè verificaties van donjunctuurtlicoriebn zijn

deze gegevens onmisbaar, vooral sedert Keynes zijn theorie

grotendeels op het gedrag van het inkomen en de besteding

ervan concentreerde. Verder moeten als bij het nationale

inkomen geïnteresseerde takken van wetenschap en prak-
tijk de vraag- en marktanalyse worden genoemd; de ecorto-
metrie heeft overigens ook in ander verband behoefte aan
kennis van het nationaal product.
Bij de meting van het belang van de verschillende be-

drijfstakken voor de welvaart kan het nationaal inkomen

niet worden gemist. Het inkomen per hoofd in verschillende

bedrijfstakken of in verschillende gebieden binnen een

land volgt er bijv. uit. De onderlinge verhouding en de be-
tekenis van de productiefactoren arbeid en kapitaal zijn
er eveneens uit te berekenen. Men kan de samenstelling

nagaan uit lonen en salarissen, werkgeversbijdi-agen aan
verzekeringsfondsen, Indische pensioenen en verlof tracte-

menten, dividenden, tantièmes en rente van op lange ter-
mijn geplaatst kapitaal, netto-huren van woningen, netto-
pachten, reserveringen van NV.
‘S,
ondernemersinkomens
en overige inkomens.

Verder zijn als voorbeelden van het gebruik van statistie-
ken van het nationale inkomen te noemen internationale
vergelijking van de oorlogsinspanning en van de gevolgen
van de oorlogsverwoestingen voor de nationale huishou-
dingen.

Met opzet hebben w’ij deze beschouwingen niet doen aan-
vangen met de definitie van nationaal inkomen, daar deze
zonder kennis van de bijzonderheden niet zeer veelzëggend
kan zijn. Zij luidt: liet nationale inkomen is de netto-
‘i’aarde van alle in een land gedurende een jaar voortge-brachte goederen en diensten, inclusief het netto-bedrâg

der uit het buitenland en de overzeese gehiedsdelen ontvan-
gen inkomens. Deze definitie laat nog tal van vragen open.

Binnen het raam ervan kan men ni. vele transacties al of
niet tot het nationale inkomen rekenen.
Derksen
noemt
in de aangehaalde publicatie van de Verenigde Naties
zeventien van dergelijke punten, waar men verschillende

beslissingen kbn nemen; hij doet t.a.v. elk dier punten een
voorstel aangaande de behandeling ervan. Ook in de
C.B.S.-publicatie worden alle bronnen van twijfel en mis-verstand over de gevolgde ômschiijving van liet nationale

inkomen aangeduid; voor de berekening voor Nederland
worden de voorstellen van het iapport van de Verenigde
Naties – gevolgd.

verduidelijking-van het verband tussen enkele
n
:
Ie
t

het nationale inkomen samenhangende factoren’ geven wij
het volgende schema:
……….

Totale marktwaarde van, de geproduceerde goederen
endiensten

Onderli rige leveran ties tussen bedrijfshuishoudingen

Bruto nationaal product (tegen marktwaarde)
– Afschrijvingen

Netto nationaal product (tegen marktwaarde)

– Indirecte belastingen

+ Subsidies aan het bedrijfsleven

Nationaal inkomen (tegen factorkosten)

1-let netto nationaal product tegen hiarktwaarde wordt

meestal gebruikt w’anneer men de verdeling naar liet

verbruik wenst te specificeren. Daarvoor is nl. de waarde

der goederen en diensten in het ruilverkeer van meer
betekenis.

Een ander begrip waarvan men zich wel bedient, is het
zgn. geografische product. Voor bepaalde onderzoekingen,
bijv. voor vergelijking van de productiviteit van de Neder-

landse volkshuishouding in de ioop der jaren, wenst men

alleen de netto-waarde van de in Nederland voortgebrachte

goederen en diensten te kennen, exclusief de netto-inkom-
sten uit het buitenland. Dit noemt men het geografisch
product.

Zijn cle theoretische vragen bij de berekening van het

nationale inkomen voor he’t grootste deel opgelost, de sta-
tistische problemen veroorzaken nog veel moeilijkheden.
De oorzaak hiervan ligt in de onvolledigheid van liet-sta-
tistische materiaal, hetwelk de basis van de berekening
moet vormen. –

Deze berekening kan op twee onafhankelijke wijzen ge-
schieden, nI. door als basis te nemen de productiestatistie-
ken e.d. en door voor de afzonderlijke bedrijfstakken de
bijdrage tot het nationale inkomen vast te stellen, waaruit

vervolgens het totaalcijfer kan worden berekend, of door

uit te gaan van de inkomensstatistiek. Bij deze laatste
methode geschiedt de berekening door optelling van de

inkomens van ,,natuurlijke personen” en de ,,collectievë
inkomens”, verminderd met de overgedragen inkomens”.
De eerste methode werd vroeger wel aangeduid als de oh- –

jectieve”, de tweede als de ,;subjectieve” methode. Naast
deze beide methoden kan men nog afzonderlijke opstellin-

gen maken van de verdeling van het nationaal in-komen
naar de productiefactoren, welke ertoe hebben bijgedragen,
en naar de bestedingen.
De gegevens over 1946 zijn door het C.B.S. in verkorte

en voorlopige vorm gepubliceerd in Statistisch Bulletin
No. 103 van 15 December 1948; uitvoerige toelichting van

de berekening volgt binnenkort in een afzonderlijke publi-catie. De voor 1946 en latere jaren gevolgde methode wijkt
sterk af van de vroegèr toegepaste, daar voor dit jaar een
sluitend stelsel van Nationale Jaarrekenin(ren ter beschik-
king staat, waaruit het nationale inkomen gemakkelijk kan
worden bepaald
3).
liet resultaat is dan ook veel nauw

keuriger. 1-let aandeel van cle lonen en de salarissen in het
nationale inkomen is aanzienlijk gestegen: 47 pCt in 1938
en 58 pCt in 1946.
1-
rr
ens
l
o
tt
e
laten wij de’erdeling naar bedrijfstakken in
1938 en 1946 volgen:

Verdeling can het nationale inkomen naar bedrijfstakken
1).

938

,I946
x f 1.000 ir,ln x t 1.000 mln
Nijverheid

…………….
1,5

3,2

[anti bouw

…………….
0,3

1,2
Visserij en Jach. …………

0,0

0,1
Handel

………………..
0,6

1,1
Verkeer
………………..
0,5

f
1
9
Onderwijs

…………….
0,1

1,2
O verige.hcclrij Velt
5fl
beroepen

Ç
0,8
Exploitatie van onroerende

1,2
goederen

……………..

l,

00
Overheid

…. …………..

o,2

1.0
Buitenland
…………….
0,4

0,2
-Nationaal inkomen

4:9

9,3

De ciJfers zijn sterk afgerond daardoor klupi de optelling voor
1938
niet

. –

a)
In &n later artikel in dii, blad hopen Wij
(‘Cii
besprak ing aan

deze Nationale Jaarrekeningen te kunnen wijden.

t

.5-

2 Februari 1949

ECONOMISdISTATISTISCHE BERICHTEN

93

In één oogopslag ziet mei

j hier de vranderingen in de

structuur van het nationale inkomen: de relatieve stijging

van het aandeel van de landbouw en van de Overheid, het
achterblijven van de ,,overige bedrijven en de exploitatie

van onroerende goederen” en de achteruitgang van het
buitenland”. De oorzaken kunnen zowel in de prijssfeer

(huurstop) als in de reële sfeer (uitbreiding overheidsper-

soneel) liggen.
‘s-Gravenhage.

.

H. RIJKEN VAN OLST.

VOORUITZICHTEN

DER AMERIKAANSE CONJUNCTUUR.

Reeds eerder .wijdde ik enige beschouwingen aan de
ontwikkeling van de Amerikaanse volkshuishouding in

1948
1).
Dit keer wil ik nagaan, welke perspectieven de
tegenwoordige toestand voor 1949 opent, om daarna in

te gaan op de vooruitzichten voor een stabiele ontwikke-
ling van de Amerikaanse economie op iets langere termijn.

De verwachtingen 000r 1919.

Uit het vorige artikel, waarvoor een gro6t deel van het

materiaal ontleend ivas aan het Januari-rapport van de
presidentiële ,,Council of Economie Advisers”, bleek, dat
de ontwikkeling in 1948 werd gekenmerkt door de vol-

gende verschijnselen:

Een 3 pCt stijging van de totale l)roductie, een als

geheel gezien voortduren van de ,,full employment’
en een langzaam aan afvlakken van de prijsstijging,
speciaal in de sector der corisumptiegoederen, waar
in dè tweede helft van het jaar zelfs prijsdalingen

voorkwamen;

Een zr hoog peil van investeringen, gevoed door
ruime winsten, dat echtei’ in de tweede helft van het
jaar de neiging had afte vlakken, naarmate in vele
industrieën cle capaciteit en voorraden liet gewone
na-oorlogse peil begonnen te naderen en de bouw-
activiteit een inzinking begon te vertonen als gevolg

van te hoge prijzen;

1

let voortduren van een groot exportoverschot, ook
al was dat belangrijk kleiner dan in het voorgaande

jaar;

Een, vooral in het tweede halfjaar belangrijke, daling

in het budgetsurplus als gevolg van grotere uitgaven
(o.a. voor defensie) en verlagingen in de inkomsten-

belasting;

Een ondanks grote consumenteninkomens sléchts ge-
ringe toeneming van de consumptie tengevolge van
prijsstijging en een geringe toeneming van de spaar-

neiging.

Welke verwachtingen kan men voor 1949 koesteren?
Het bovengenoemde rapport is zeer voorzichtig in zijn
‘oorspellingen. FIet lijkt mij echter niet te boud er het

volgende van te zeggen:
Een verdere stijging van de productie in 1949 met 3 â 4
pCt (S 8 k 10 milliard in de tegenwoordige prijzen) lijkt
mogelijk. In de industiie i sinds de oorlog rand $ 50 mrd
bruto geïnvesteerd en een verdere stijging van de produc-tiviteit is waarschijnlijk. De toevloed van nieuwe arbeids-
krachten an het bedrijfsleven zal, ook als rekening wordt
gehouden met de grotere behoeften voor de defensie, in

1949 groter zijn dan normaal tengevolge van het beschik-
baar komen ‘an vele veteranen, die hun opleiding vol-
tooid zullen hebben. Wat de landbouw betreft, is in het

al
g
emeen het bezaaide areaal ongeveer gelijk aan dit van
1948 en is een belangrijke stijging van de veeteeltproductie
te verwachten. Op grond van de ontwikkeling in 1948 lijkt
het waarschijnlijk, dat liet investeringspeil in 1949 ietwat

‘) Zie:
,,De conjunctuur in de Verenigde Staten” in
,,E.-S.B.”
van
19
Januari
1949.

lager zal zijn dan in 1948. Ofschoon grote sectoren van het

bedrijfsleven hun na-oorlogse investeringsbehoefte lang

amerhand hebben bevredigd, blijven er nog grote delen van het bedrijfsleven over, w’aar dit niet het geval is. De

petroleumindustrie, de chemische en metallurgische in-
dustrie, de electriciteitsbedrijven en de transportindustrieën

hebben nog grote.uitbreidingen op het programna staan,

en waai’ deze takken van bedrijvigheid, die hog bezig zijn

schaarste te overwinnen, in het algemeen op verdere
grote winsten zullen kunnen blijven rekenen, is voor 1949

een grote daling in de totale investeringsactiviteit niet te

verwachten.. Bovendien ziet liet er naar uit, dat ook de

terugval in de houwactiviteit, die in de tweede helft van
1948 plaatsvond, geen grote afmetingen zal aannemen, waar op enige kostendaling gerekend kan worden en de

aanneming van een gesubsidieerd huizenbouwprogramma
door het Congres ivaarschijnlijk is.

De hulpverlening aan het buitenland lijkt op ongeveer
het peiÏ van 1948 te zullen worden gehandhaafd, maar de

totale uitgaveii van centrale en locale Overheid zullen

waarschijnlijk in belangrijke mate stijgen. De tabel geeft
een overzicht van de te verwachten kasuitgavenvan de

centrale Overheid in 1949, gebaseerd op het in begin Ja-
nuari aan het Congress voorgelegde budget, met ter ver-
gelijking de kasuitgaven in 1947 en de eerste en tweede
helft van 1948.

Kasutgaen c’an de Federale Oc’erheid.’
(in milliarden dollars)

)verheidsfuncties:
1947

1948
1949
3)
Eerste
Twee de
half- half-
aar
j

‘)
jaar

‘)

vationale defensie
12,7
11,1
11,2 13,2
liuitenl.

betrekkingen

en
hulpverlening

aan

het
buitenland
7,6
5,2
6,1
8,0
Teteranen
oorzieningen

.
6,8
7,0 6,9
8,2
ïociale voorzieningen
2,1
2,2
2,5
3,2

)
andbouivsteun en ontwik-
keling

iran

agrarische
hulpbronnen
1,0
0,4
2,3
1,5
Rente op de overheids-
3,8
3,9 3,9
.

4,0
schuld

………………..
ndere functies
4,4
5,5
6,4
6,6
orrecties

……………
+

0,2

0,2

0,6
-0,4
Fotale kasuitgaven
38,6
35,1
38,7
44,3

‘)Op jaarbasis na uitschakeling van seizoensinvloeden.
Op jaarbasis na uitschakeling van sehioensinvloeclen; voor-
lopige cijfers.
3)
Schatting gebaseerd
op
hei budget.
) mcl.
$ 0,4
niilliard ingevolge voorgestelde uitbreiding (Ier
ouderdomsveszekering.
O

idanks de in het federale budget voor 1949/1950 voor-
ziene belastingverhoging (die bovendien pas 1 Juli 1949
zal ingaan) is het waarschijnlijk, dat het totale overschot
op het budget van federale en locale Overheid voor liet gehele jaar 1949 van een jaarpeil vân $ 12,0 mrd in liet
eerste en $ 2,8 mrd in het tweede halfjaar 1948 nog iets
verder zal teruglopen. Zulks temeer, daar ook de uitgaven
van de locale Overheid meer zullen stijgen dan de in-
komsten en in liet federale budget nog geen uitgaven van de bew’apening van West-Europese landen voorzien zijn.

lIet bovenstaande samenvattend blijkt, dat in 1949 het
investerinspeil enigszins, zal teruglopen, het peil van de

hulpverlening aan het buitenland ongeveer gelijk zal blij-ven, en dat de Overheid een groter deel van het nhtionaal
product voor zich zal gaan opeisenl Dit betekent, (lat ei in .1949 nog relatief sterke vraagfactoren zullen blijven
werken. Zelfs bij een 3 â 4 pCt groter nationaal product
en een iets grotere spaarneiging hij het publiek maakt dit
een algemene depressie in 1949 zeer onwaarschijnlijk. Of er in 1949 van netto-inflatie of -deflatie sprake zal zijn, is
moeilijk te zeggen en hangt af van de exacte omvang van
de bested ngsplannen clerverschillende economische groepen
en

van het antwoord op de vraag,
oiwelke
delen van het

94

ECONOMISCH-STATISTISCHÉ BERICHTEN

2 Februari 1949

nationaal product ze zijn gerichten.in hoeverre de beschik-

baremiddelen aan de vraag kunnen worden aangepast.

Het is waarschijnlijk, dat 1949 in bepaalde sectoren een

prijsdaling te zien zal geven, terwijl in andere sectoren nog

verdere prijsstijgingen zullen optreden. Dat zou de voort-

zetting betekenen van een tendentie, die reeds in 1948 te
zien is geweest, toen de prijzen van voedingsmiddelen, be-

paalde duurzame consumptiegoederen (zoals radio’s, was-

machines, maar niet: auto’s) en textielin de tweede helft
van het jaar daalden en de prijzen van investeringsgoede-

ren in het algemeen en van een aantal andere, tegenover
de vraag nog schaarse goederen, zoals staal, lood en

aluminium, nog geen neiging tot dalen, maar eerder tot

stijgen vertoonden. Voor 1949 maakt de grotere productie

een verdere prijsdaling van voedingsmiddelen (vlees,

zuivelproducten), en van een aantal duurzame en..’niet-

duurzame consurnptiegoederen w’aarschij nlijk, terwijl de
vergroting van de defensieprogramma’s en liet feit, dat de

buitenlandse hulp voor een groter deel uit investerings-

goederen zal bestaan, doet veronderstellen, dat de prijzen

in de sector van de investeringsgoederen en metalen hoog
zullen blijven en mogelijk nog verder zullen stijgen.

Voor de consument zal dit alles een verhoging van zijn
reële inkomen kunnen betekenen, mits het prijsmechanisme
zodanig werkt, dat de producenten, die voor een afnernende

koopkrachtige vraag werken, ook inderdaad hun prijzen

verlagen en niet hun productie beperken en mits de vak-verenigingen een zekere matiging betrachten, in die zin,

dat looneisen, die tot directe prijsverhogingen of – erger

nog – tot een beperking der productie aanleiding geven,

achterwege blijven. Worden deze voorwaarden niet ver-
vuld, dan kan de tegënwoordige toestand tot partiële
depressies leiden, ook al zijn er, in tegenstelling tot de

dertiger jaren, thans in de vorm van werkloosheidsuitkerin-
gen, overheidslandbouwprijsgaranties ed., ,,huilt-in flexihi-

lities” die een verder voortgaan van de inhomonsdaling,

zeker bij de tegenwoordige investeringsactiviteit en over-

heidsuitgaven, onwaarschijnlijk maken. lIet is een bewijs
van het onbevooroordeelde karakter van het rapport van

President Truman’s ,,Counçil of Economic Advisers”, dat

niet alleen het bedrijfsleven, maar o’ok de vakverenigingen

wijst op hun grote verantwooidelijkheid in dezen: ,,With
the balance between infiation and deflation more closely
drawn than it was a year ago a restrained vage policy
is now even more urgent in the interest of labor as w’ell as
management
2)’
.

Vooruitzichten aow een stabiele ontwikkeling op langere
termijn.

In een laatste hoofdstuk, getiteld ,,Basic objectivs of

balanced economie growth” geeft het meergenoemde
rapport belangw’ekkende beschouwingen over de hij een
voortduren van de vredestoestand in de eerstvolgende
jaren te verwachten ontwikkelingen in de Amerikaanse
volkslijiishouding en de voorwaarden, waaraan zal moeten
worden voldaan, willen die verwachtingen verwezenlijkt
worden. Dit hoofdstuk, waaruit een aantal van de belang-
rijkste punten hieronder worden weergegeven en dat
bedoeld.is ,,as an attempt to integrate governmental and
private thinking in a way that is essential for making

rational decisions”, is mede bijzonder interessant als pen-
dant van de ,,long-term”-plannen der Europese landen,
zij het dat het veel minder cijfers bevat.
• Productie.
Een jaarlijkse stijging der productie met
ongeveer 3 pCt w’ord’c mogelijk geacht bij een jaarlijkse
toeneming van 1 pCt in de arbeidende bevolking over de
komende lOjaar, een stijging van 24 pCt in de productivi-

teit per manuûr en een geringe, maar voortdurende, ver-
korting der werktijd per man. Onder de invloed van een
enorme defensievraag tijdens de oorlog en van grote inhaal-
investeringen, inhaalconsumptie en exporten na de ooilog
is de industriële productie thans gegroeid tot bijia het

he Economic Report of. the President”, blz. 45.

dubbele van de jaren 1935/1939. Deze groei is abnormaal

groot geweëst in vergelijking tot de totale productie en

zal in de nabije toekomst sterk verminderen, doordat de
investeringen en de vraag naar duurzame consumptie-

goederen tot een normaal peil zullen terugkeren en een

verdere verhoging in het consumptïepeil zich relatief meer
op diensten zal gaan richten.

De landbouwproductie is thans eveneens belangrijk

groter dan in 1935/1039. Behalve in exporten, die drie of
vier keer zo groot zijn, voorziet ze thans in een 12 pCt

hogere consumptie per hoofd van voedingsmiddelen. In

de eerstkomende jaren zal de exportvraag verminderen
maar zal er plaats zijn voor verdere verbetering3n, die dc

voeding van velen, vier standaard, vooral qua samen-

stelling, nog verbetering behoeft, en .voor uitbreiding van

de productie van niet-voedingsgewassen. Een stijging in

de agrariche productie met 1 â 14 pCt per jaar mag als

doel worden gezien en zal, door productiviteitsverhogin

(verdere mechanisatie, betere gewassen en betere voeder-
en fokmethoden),bereikbaar zijn met een langzaam ver-

minderende agrarische arbeidsbevolking.

Een zeer sterke uitbreiding kan worden verwacht in de
energieproductie als gevolg van het steeds groter gebruik
van lichte metalen en andere producten der electro metal-

lurgische en -chemische industrie, van de steeds verder
voortschrijdende mechanisatie en van de snelle stijging

van de vraag naar.electriciteit op het platteland bij hogere
inkomens.

Inaesteringen.
Een vergelijking van de stijging in de
Federal Reserve-index der industriële productie (exclusief

mijnbouw) in de perioden tussen 1919, 1929, 1941 en 1948
(alle jaren van grote activiteit) én de, in prijzen van 1947 ‘omgerekende, nieuwe investeringen in die, perioden, leert dat gemiddeld voor 1 punt stijging in de index (die nu op

ongeveer 200 staat; 1935/1939 = 100) een investering van
even onder de S 1 mrd nodig is. Deze berekening leidt

tot de conclusie, dat in 1948 het investeringspeil in de in-
dustrie hoger was dan met de veronderstelde groei van de

industriële productie op langere termijn in overeenstem-
ming zou zijn. In verband met de te verwachten grote

vraag naar energie zullen in de ‘toekomst de jaarlijkse
investeringen in de energieproducerende bedrijfstakken in

het algemeen groter moeten zijn dan in 1948. Dit geldt in sterke mate voor electrische centrales, w’aareen jaarlijkse
uitbreiding van de öapaciteit met 6 mln KW (S 24 â 3 mrd

bij de heersénde prijzen) kan worden verwacht; verder
ook voor de steenkool- en petroleumproductie, al is in deze
laatste industrie in 1948 reeds enorm geïnvesteerd. Grote
investeringen zullen in de niet al te verre toekomt nodig
worden als gevolg varf de geleidelijke uitputting van de
Mesabi-ijzerertsmijnen, die zal moeten leiden tot het in
gebruik nemen van nieuwe vindplaatsen van hoogwaardige ertsen (o.a. in Labrador) met de daaraan verbonden enorme
investeringen in transportinstallaties, of tot de verwerking

van minder rijke ertsen, die eveneens grote investeringen
nodig zou maken. De jaarlijkse investeringen van spoor-
wegen zullen zich bij de onder de’ druk der concurrentie
noodzakelijke verdere modernisering van het bedrijf (diesel-

tractie, zwaarder materiaal, grotere snelheden) in de toe-
komst op een nog iets hoger peil dan in 1948 bewegen.

Enorme investeringen (bruto S 4 mrd per jaar) zullen
nodig zijn om het wegenstelsel evenw’ichtig te doen groeien

met de algemene productiestijging. In 1949 zal nog niet
de helft van dit bedrag aan modernisering, uitbreiding en

onderhoud worden uitgegeven. De hier later in te halen
achterstand vormt een belangrijke , ,conjunctuurreserve”.
In de landbouw, waar het gebruik van landbouwmachines in de periode 1940-1948 verdubbelde, zal de mechanisatie
in langzamer tempo verdere voortgang vinden. Daarnaast
zullen echter nieuwe investeringen, in de vorm van uit-
•breiding van de veestapel, .conservatie, irrigatie en draine-
ring noodzakelijk zijn, de laatsten grotendeels van over-
heidswege te ondernemen. .

2 Februari 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

95

De bouwindustrie zal zich moeten voorbereiden op de,

deels gesubsidieerde, bouw van 1 millioen woningen per

jaar, een totaal, dat in 1948 reeds is bereikt en dat in ‘ver-

houding tot de totale bevolking gelijk staat met meer dan

65.000 woningen per jaar voor Nederland. Daarbij zal het

essentieel zijn de bouwkosten geleidelijk terug te brengen.

Een bewijs voor de achterlijkheid van de bouwindustrie

in vergelijking tot vrijwel alle andere productieprocessen is het feit, dat het aantal uren, dat de gemiddelde arbeider

moet werken om een huis van vergelijkbaiw hoedanigheid
te betalen, thans ongeveer 40 pCt meer bedraagt dan in de

periode 1925/1929. De bouwactiviteit zal verder in de
nabije toekomst meer dan. tot nu toe moeten worden
gericht op het bouwen van scholen, andere publieke ge-

bouwen, winkels en kantoorruimte. De w’oninghouw is tot
nu toe voorgegaan.
Consumptie.
Het belangrijkste doel van een harmonische
ontwikkeling van het dconomisch leven moet zijn de stij-

ging van de consumptie met ongeveer 4 pCt per jaar,
oftewel ongeveer 3 pCt per hoofd. In 1948 vloeide 70 pCt

van het bruto-nationaal product toe aan consumenten.
In 1929 en 1939 was het percentage respectievelijk 76 en

75. De bruto-investeringen van het bedrijfsleven bedroegen
iets meer dan 15 pCt van het nationaal product in 1948,
welk cijfer in de toekomst tot 11 â 12 pCt zal teruglopen. Met een langzaam dalen van het beroep, dat buitenlandse hulpverlening en defensie in een tijd van duurzame vrede
op het nationaal product zullen doen, is het, ondanks een vermoedelijke stijging in andere materiële overheidsuit-

gaven, mogelijk en wensèlijk dé consumptie in de eerstvol-
gende jaren te doen stijgen tot minstens 75 pCt van het
nationaal product. Een deel van die stijging in de consump-tie zal plaatsvinden in de vorm van betere voeding, kleding

en in een grotere consumptie van duurzame consumptie-
goederen, waaronder woningen. Een groot deel echter ook
in de vorm van grotere consumptie van diensten, zoals
medische verzorging, onderwijs, vacantiereizen etc. 1-let
grote probleem van de niet al te verre toekomst zal zijn,
hoe het reële inkomen der consumenten omhoog te brengen
en tegelijkertijd te verhinderen, dat de besparingen, die
de consumenten uit hogere inkomens wensen te doen, niet

groter zijn dan wat op de duur voor investering nodig is.
Het gevaar, dat de effectieve vraag van publiek en be-
drijfsleven op de duur te kort schiet om de maximaal
mogelijke productie te verzekeren, is ongetwijfeld minder
groot dan op het eind der twintiger jaren. Het bedrijfs-
leven is voorzichtiger, vooral in zijn voorraadpolitiek.
De ,,built-in flexibilities” van thans (werkloosheidsver-
zekeriilg, veteranenvoorziening, landbouwpijssubsidies) varen er destijds nog niet. De grotere overheidsuitgaven
vormen in veel sterkere mate dan tevoren een kussen bij
een daling in het totale inkomen. Het cr’ediëtapparaat is
gezonder en soepeler. De inkomensverdeling tenslotte is
door de progressieve belastingen, ondanks de inflatie,
gelijkmatiger dan voor de oorlog.

Of deze gunstige omstandigheden echter op zichzelf in
staat zullen zijn de nodige aanpassing zonder nôemens-
waardige schokken te doen verlopen, moet worden betwij-
feld. 1-let gevaar blijft, dat dalende prijzen tot een cumula-
tieve daling van vraag, productie en inkomen leiden, al
zou die daling waarschijnlijk minder hevig zijn dan vroeger.
In eerste instantie zal de verhoging der consumptie via
een aanpassing van lonen en prijzen mOeten geschieden,
maar het is moeilijk om het punt aan te geven, tot hetwelk
prijsverlagingen de koopkracht van consumenten vergroten
en waarbij ze het vertrouwen van het bediijfsleven
schokken en tot productied.lingen leiden. Ook loonstij-
gingen werken slechts gunstig totdat ze het punt bereiken,
waarop ze via hogere kosten tot productiebeperking leiden. Het marktmechanisme w’erkt hier, ook om andere redenen,
slechts zeer onvolmaakt en het rapport, dat hier weerge-
geven wordt, beveelt dan ook een doelbewuste overheids-politiek aan.

Ailereerst dient het belastingstelsel meer aan het doel
van vergroting der consumptie dienstbar te worden ge-

maakt zonder echter de ondernemingszin te beknotten.
Daarnaast wordt een verhoging van de minimum-loonvioer

en een uitbreiding van werkloosheids-, ziekte- en ouder-

dornsverzekering aanbevolen; de laatsten voor het ogenblik

grotendeels te financieren met directe bijdragen, maar
later voor een veel groter deel uit de algemene middelen.

Daarenbovn dient de Overheid klaar te staan zo nodig

de effectieve vraag direot te steunen door’ overheidsuit-

gaven voor wegen, scholen, woningen, medische verzorging

en conservatie van natuurlijke hulpbronnen, waarbij
conj u nctuurstabilisa tie met de bevordering van een har-

monische groei van het productie-apparaat hand in hand
kan gaan.

Belangrijk en tot op zekere hoogte karakteristiek voor
het tegenwoordige denken van verantwoordelijke Ameri-
kaanse kringen is tenslotte de paragraaf, die het rapport

wijdt aan de internationale economische betrekkingen. Hier

wordt betoogd, dat beschermende rechten voor bepaalde
bedrijfstakken een ,,hangover from a period of fear for

inadequate markets and employment opportunities” zijn.

Ze dienen op dezelfde wijze te worden gemodifieerd als de
landbouwprijssubsidies: de steun dient slechts te worden
verleend in tijden, waarin de binnenlandse vraag tekort schiet, en dient zodanig te zijn, dat ze aanpoort tot aan-

wending van de door die bedrijfstakken gebruikte middelen
voor producten, die op de wereldmarkt kunnen concurreren.

Washington D.C.

A. PFEIFER.

INGEZONDEN STUK.

DE LANOBOUW ALS ORON1)STOPFENLEVERANCIER
ONZER INDUSTRIE.
De heer
N.
H. Blink te ‘s-Gravenhage schrijft ons:
In het nummer van 22 December 1948 geven Mr P. A.
Blaisse en Prof. Dr J. Tinbergen een duidelijk overzicht
van het economische programma van Benelux voor

1952/’53, daf door deze landen-als deelgenoten van de

organisatie voor Europese economische samenwerking is
opgemaakt.

Na te hebben gewezen op de algemeen economische
grondslagen, waarop dit programma is opgebouwd, geven
de schrijvers een samenvatting van de zgn. ,,Plans of ac-
tion” vooi’ het bedrijfsleven der Benelux-landen.

De plannen tot verdere intensivering van de landbouw-
productie worden geschetst, waarna de industriële ontwik-

keling, welke – zoals wordt opgemerkt – ,,een belangrijke
bijdrage ter bereiking van de levensvatbaarheid van de
economieën der Benelux-landen” zal moeten leveren, wordt

behandeld. In het bijonder wat Nederland betreft, wordt
erop gewezen, dat dit een ,,grondstof-arm” land is. De
grondstoffen, w’elke uit eigen bodem worden verkregen,
blijven volgens dit artikel beperkt tot steenkool, zout en
aardolie, terw’ijl de industrie verder ,,in haar grondstoffen-
behoefte van den beginne af gedéeltelijk op de grondstoffen-
invoer uit de eigen overzeese gebiedsdelen” aangewezen is
geweest, waarbij als voorbeelden rubber en copra worden
genoemd. Daarnaast wordt als vetbron thans ook de traan-
productie der walvisvaart vermeld. 1-liermede zijn dan,
voor zover uit het aangehaalde artikel blijkt, de eigen

grondstoffenbronnen onzer Nederlandse industrie uitgeput.
Wij vragen ons echter af, of op deze wij ze inderdaad een
inzicht is verkregen in dë belangijkste bronnen, waaruit
de Nederlandse industrie kan en moet putten en of niet
een zeer belangrijke bron over het hoofd is gezien. Moeten
naast de overzeese agrarische grondstoffen niet evenzeer –

zo niet op de eerste plaats – de agrarische grondstoffen
worden genoemd, die de Nederlandse bode,m aan onze in-
di.istrie ter beschikking stelt? Zonder naar volledigheid te
streven, zij terloops de aandacht gevestigd op de volgende
grondstoffen, welke onze landbouw aan de industrie levert:

96

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Februari 1949

Melk: zuivel- en melkproductenindustrie.

Vlees: exportsiachterij en vleeswarenindus trie.

Groenten en fruit: jam-, conserven- en vruchtensappen-

industrie.

Suikerbieten: beetwortelsuikerindustrie. De verkregen

suiker is grondstof voor de suikerwarenindustrie, de

melasse voor de spiritusindustrie.

Aardappelen: aardoppelmeelindustrie. .1-let aardappelmeel’

is grondstof voor de fabricage van dextrine, plak- en

• appreteermiddeien enz.

Stro: strocarton, strocellulose- en bouwpiatenindustrie.

Vlas: vlasinclustrie

Alle bovengenoemde industrieën verwerken uitsluitend

of overwegend grondstoffen, die dooi’ de Nederlandse

bodem wôrden voortgebracht, hetgeen in mindere mate

het geval is met de belangrijke groep . van industrieën,

welke granen en oliehoudende zaden verwei’ken, hoewel
deze naast overwegend geïmporteerde grondstoffen toch

ook een niet te vei’waarlozen hoeveelheid grondstoffen

van eigen bodem verwerken.
– Zo bedi’oeg het aandeel van het in ons land .verbouwde

graan in de totale hoeveelheid graan, die door alle graan-

verwerkende industrieën in het oogstjaar 1947-1948 werd

verwerkt, bijna 30 pCt, waarbij het graan, dat op de be-

drijven der verbouwers als veevoeder is gebleven, buiten

beschouwing is gelaten, terwijl de inlandse oogst 1948 aan
oliezaad een hoeveelheid vet heeft opgeleverd, overeen-

komende met ca driekwart van de jaarlijkse traanproductie onzer walvisvaart.

Vanneerwij onze blik van het land enzijn agrarische

productenafwenden en naar het w’ater richten, blijkt ook
dit element zijn bijdrage aan industriegi’ondstoffen te
leveren. De Nederlandse vissei’ij heeft hier te lande. een

groeiende visconservenindustrie doen ontstaan, nog ge-

zwegen van de fabricatie van vismeel. –
De bovengenoemde voorbeelden kunnen nog met vele
andere worden uitgebreid.

lIet leëk mij gewenst, nog eens enig licht te werpen op

het nauwe verband, dat bestaat tussen onze agrarische
en visserïjproductie en cle Nederlandse industrie. Over dit

verband zou zeker nog veel meer zijn te zeggen, hetgeen

ons echter thans te ver zou voeren. Verwerking van grond-
stoffen van eigen bodem levert bepaalde voordelen op boven verw’erking van grondstoffen, welke van elders
moeten worden betrokken, waarmede allerminst is gezegd,
dat de betekenis der industrieën, die geïmporteerde grond-

stoffen verwerken, voor de Nederlandse economie ‘ran min-dei’ belang zou zijn.

De Nederlandse agrarische industrie is zeker nog niet
aan het einde van haai’ ontwikkeling. Er bestaan verdere mogelijkheden (hijv. op het gebied van het fabriekmatig drogen van gras en andere ruwvoeders), w’aaraan bij het
sti’even naar industrialisatie hijzoidere aandacht dient

te worden geschonken.

Naschr 41.

Uiteraard zijn w’ij het geheel eens met de heer I3link,
dat de landbouw een aantal belangrijke grondstoffen voor

de Nederlandse industrie levert. Deze woi’den echter ten
dele verkregen met’ behulp van ingevoerde kunstmest-
stoffen en veevoeders; in deze mate zijn zij dus weer geen
aan Nederland onder alle omstandigheden ter beschikking staande grondstoffen.

s- iaefl age.
P. A. BLAISSE.
.
J. TINBERGEN.

AANTEKENINGEN.

DE IVESTEUROPESE TE XIIE LPLANNEN

De O.E.E.C. heeft, na bestudering van de ,,long-term”
programma’s dei’ Marshall-landen, critiek uitgeoefend op

de plannen, welke bestaan tav. de textielindustrie.
Deze critiek is, aldus ,,The Financial Times” van 24 Janu-
ai’i jI., in een drietal hoofdpunten samen te vatten.

In de eerste ilaats is de vooi’gestelde invoer van textiel-

grondstoffen irreëel, daai’ deze in sommige gevallen, o.a. voor

– wol, is gebaseerd op een overschatting van de bestaande

voorraden. Vooi’ts zou de invoer van andere grondstoffen,

• wo. katoen, grote dollaruitgaven met zich brengen,
daar een groot deel van de benodigde ruwe katoen wordt

geleverd door het Westelijk halfrond en derhalve in dollars

of in goud moet worden betaald. Aan de andere kant is

een groot deel der export bestemd voor verkoop naar de

overige Marshall-landen, hetgeen, met het oog op aan-

vulling der voorraden, convertabiliteit der valuta’s in
dollars impliceei’t, tenzij de afnemers in staat en bei’eid
•zijn in dollars of equivalente betaalmiddelen te betalen.

De bovengenoemde export en import van textiel-

goederen van de Mai’shall-landen onderling vormt het
tweede punt van critiek van de zijde der O.E.E.C. De

deelnemende landen schijnen nl. te optimistisch te zijn

geweest in hun schattingen van het afzetgebied. Welis-

waar is niet in details geanalyseerd waar de schattingen

foutief zijn, maar de totale waarde der textielproducten,

welke alle landen tezamen verwachten aan elkaar te kunnen

verkopen is aanmerkelijk grotei’ dan die der producten,

welke zij van plan zijn van elkaar te kopen. Dit punt

van critïek betreft o.a. België. Ditland verwachtnl. in 1952

een actief handelsbalanssaldo met de overige Marshall-

landen te hebben van $ 300 mln, een bedrag,dat moet

w’orden besteed om het geschatte deficit met het Weste-

lijk halfrond, ten bedragevan S 346 mln, grotendeels te

dekken. De voorgestelde uitvoerverhoging naar de andere

Europese landen met
S
200 mlnvoor het tweede Marshall-

jaar berust voor $ 132 mln op een uitbreiding der textiel-
goederenuitvoer.- Fliervoor is echtei’ een toeneming der

Belgische dollaruitgaveri voor ruwe katoen met nood-
zakelijk, terwijl voorts vdor de volgende jaren belangrijke

•dollartoewijzingen vereist zijn voor aankoop van Ameri-

kaanse macbines voor de textielïndustrie. De O.E.E.C.
betwijfelt ten zeerste, gezien de uitbreidingsplannen voor

deze industrie in andere landen, of de Europese markt
voor de Belgische textielindustrie gunstig zal worden en

acht het raadzaam deze uitgaven nog eens in overweging

te nemen, te meer, daar het uitvoerprogramma van de geza-
menlijke Benelux-landen voor 1948/’49 moeilijk zal kunnen

worden gerealiseerd. De Belgische industrie, waarop het
textielprogramma voor Benelux in feite berust, heeft
momenteel nl. te kampen met een achteruitgang, welke
vnl. w’ordt veroorzaakt door inkrimping van de export.

De Belgen echter zijn van mening, dat de huidige moei-lijkheden enkel en alleen nioeten worden toegeschreven
aan valutaproblemen, welke een tendentie tot oppotting

van Belgische valuta in het leven hebben geroepen. België
verwacht dan ook, dat na afloop dci’ financiële moeilijk-
heden de uitbreiding der textielindustrie weer ongestooi’d
zal voortgaan en beraamt op grond daarvan voor het ge-

meenschappelijk vierjarenplan der Benelux-landen een
toeneming der uitvoer met 20 tot 25 pCt van die van
1948r49. 1-let is echter, aldus ,,The Financial Times”,
nauwelijks aan te nemen, dat de overige Europese landen
zich dan niet meer tegen de import van niet-essentiële
B elgische goederen zullen verzetten, daar zij toch zullen

trachten hun bestaande handelsbalansdeficit met België
te verminderen.

Met betrekking tot de Britse export van textielproduc-
ten naar West-Europa geldt hetzelfde, hoewel in mindere
mate, daar deze voor 1949/’50 slechts’ 10 pCt, of $ 149
mln, van de totale textieluitvoei’ zou bedragen. Een

vermindering van deze uitvoer naai’ ommige Europese
landen zou geen mèrkbard invloed op de Britse textiel-
industrie uitoefenen. In de ,,long run” is het evenwel
mogelijk, dat de Britse exporteurs het hoofd zullen
moeten bieden aan scherpe concurrentie van Europese
exporteurs, m.n. uit italië, op buiten Eur6pa gelegen
markten. Italië heeft nl. de Belgische les ter harte genomen
en baseert zijn plan op een sterke stijging der verkopen op’

2 Februari 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

97

niet-Europese markten, daar het terecht verw’acht, dat

de uitvoer fiaar de Marshall-landeh, met het oog op de
nationale programma’s aldaar, in de toekomst tot beneden

die voor 1948/’49 zal dalen.
Het derde punt van critiek betreft de irrationele expan-

sie der textielindustrie en de overproductie van textiel-

goederen, welke uit bovengenoemde foutieve schattingen
zouden voortvloeien. Ieder land had zich, volgens I-loff-

man, moeten toeleggen op de productie van die goederen,

waartoe het het meest geschikt is, daar slèchts dan een

algemene stijging der Europese prôductiviteit mogelijk is.

De O.E.E.C. zal nu moeten trachten het in werking treden dezer investeringsprogramma’s te voorkomen.
Dit is ten dele reeds gebeurd door vermindering der invoer

van machines uit het

dollargebied. Een groot deel van

de machines voor de textielindustrie is evenwel in niet-

dollarlanden binnen Europa besteld. Vandaar, dat door
alle Marshall-landen tezamen een krachtige poging zal

moeten worden aangewend om deze uitbreidingsplannen

van de textielindustrie te beperken tot het niveau, overeen-
komend met wereldvraag en -aanbod.
INDUSTRIEEL III4RSTEL IN RUSLAND.

Het derde jaar van het Russische na-oorlogse vijfjaren-
plan is thans verstreken. 1-let is derhalve stellig de moeite

waard kennis te nemen van de vorderingen, w’elke de
Russische industrie op haar weg naar herstel heeft ge-
maakt. Gelegenheid hiertoe biedt een artikelenreeks over

Rusland van een speciale correspondent van
rrhe
ECQ-
nomist”
1).
Het onderstaande is hieraan ontleend.

De tndustriële productee.

– De iisdustriële productie van Rusland heeft na de oorlog,
vergeleken met 1940, het volgende beloop gehad:

Indices van de bruto industriële productie.

Ra-
1940 1945
1946
1947 1948 ming
1950
Productie in geheel Rusland . . . 100 58 76 – 92 118 148
Prod uctis in de westelijke pro-
vincies, eertijds door Duitsland


bezet

………………..
100

40

53

75

115

Ofschoon officieel geen na-orlogse werkloosheid be-stond, blijkt uit de lage productiecijfers, dat er een aan-
zienlijke , ,hid den unemployment” aanwezig w’as. Vooral
in de tijdens de oorlog bezette gebieden steeg de industriële
productie langzaam; eind 1947 bedroeg zij nog slechts
de helft van v66r de oorlog. Geconstateerd moet
worden, dat de voortgang van het indugtrieel herstel
de laatsté 18 maanden zodanig is gweest, dat thans de
productie-index voor geheel Rusland .18 pCt boven die
van v66r de ooi’log ligt. De productie in de westelijke
provincies ligt thans op ongeveer – an vÔôr de oorlog.
Sedert. de oorlog heeft de toeneming van de productie
van grondstoffen,met uitzondering vancement en hout, 40
tot 50 pCt bedragen. Dit betekent een achterstand op de stij-
ging van de algemene productie-indec, die, vergeleken met
1945, op 200 staat. Deze discrepantie is karakteristiek
voor de Russische economie het geeft het streven van de
Russen w’eer om grote industriële resultaten te bereiken
op een relatief kleine grondstoffenhasis. Een chronisch
tekort aan staal en brandstof voor de consumptiemiddelen-
industrie is het resultaat. De toeneming der grondstoffen-
productie met ca 50 pCt schijnt inmiddels niet overdreven,
gezien het feit, dat een groot deel van de installâties ter

vervaardiging van grondstoffen in de eertijds bezette ge-
bieden is gevestigd en gezien de voo’tgaande industrialisatie
van het Oosten. –

‘) Gepubliceerd in de nummers van II, 18 én 25 Dè’cemher 1948
en 29 Januari 1949.

Productie can grondstoffen

1945 1946
1947
1948
Ruw

ijzer

………………….
100
112
128 150
Gietstaal

…………………..
100
109 119

.
149
l3ewalst

staal

………………
100
113
130
164
Steenkool

………………….
100
110
123
140
Olie

……………………..
100
112
133
145
Electriciteit

………………..
100
110
126
.145
Cement

………………….
100

185
259
339
hout
.

……………………
100 106
133
176

Voor enkele grondstoffen kon een schatting worden

gemaakt van de productie inabsolute cijfers (waarschijnlijk

eerder lager dan hoger dan de werkelijk& productie)

(in mln

Ranung

tonnen) 1945

1948

1950
Ruw ijzer
……………………
758

11 S 1?

10,5
Staal

………………………..
12

18

25,4
Steenkool
……………………
120

170

250
O!ie

……………………….
15516 22524

35
(in mrcl
Electriciteit
…………………
kWh)

40

60

82

Tussen de huidige productie en de taakstelling voor 1950
s nog een groot verschil. 1-let zou echter voorbarig zijn
reeds thans te concluderen, dat het vijfjarenplan niet aan

de verwachtingen zal voldoen, daar tal van nieuwe instal-
laties binnen korte tijd zijn voltooid en het hunne er toe
zullen bijdragen de raming voor 1950 te verwezenlijken.

In Rusland inmiddels houdt men zich zelfs ernstig met de
vraag bezig, of het – gezien de grote toeneming van de
productie in het laatste kwartaal vn 1948 – niet mo-

gelijk is reeds aan het eind van 1949 de taakstelling voor
1950 te beseiken. De gestelde taak voor petroleum zal
echter zeer waarschijnlijk niet worden gehaald.
Onderstaand staatje geeft de indexcijfers voor enkele
belangrijke posten van de machinebouw en de chemisch
industrie:

Machinebouw en chemische industrie.

1945 1946
1947
1948
Tractoren

………………..
100
172
359
‘730
Agrarische werktuigen

………..
-,
100
206
394
Vrachtauto’s

………………
100
138
180
257
Electrische motoren:
van minder dan 100 kw.

100
169
257
385
van meer dan

$00

kw
…….
100
138
192
253
Mechanische werktuigen

………
100 134
174
245
Weefgetouwen

.
……………..
100
3.200

Kunstmeststoffen

……………
100
152
205 293
Verfstoffen

………………..
100
129
186
251

De hoge indexcijfers voor 1948 voor sommige posten
zijn het gevolg van het feit, dat de productie in het basis-
jaar 1945 practisch nihil w’as. Voor die posten, waar het
mogelijk was de huidige productie tevergelijken met die in 1940, blijken, indien men deze vergelijking maakt, de
indexcijfers veel lager te liggen. Zo voor tractoren 280,
voor agrarische werktuigen 200. Voor vrachtauto’s bedroeg
de productie, op basis 1940 = 100, in 1948 200.
– Welke basis men echter ook neemt, de toeneming van
de productie is aanzienlijk geweest; vooral de poging om
de collectieve landbouw weer uit te rusten, weerspiegelt zich in de cijfers. De productie van tractoren bedroeg in
1948 waarschijnlijk 60 s 70.000 stuks (van 30 pk); de taak
voor 1950 is een aantal van 115.000. De grote toeneming
van de productie van kleine electrische motoren hangt
samen met de electrificatie van het platteland. De zeer sterke stijging van de productie van weefge-
touwen in 1946 was vermoedelijk het gevolg van.hét stre-
ven om zo spoedig mogelijk de textielfabrieken weer uit te
rusten; voor 1947 en 1948 zijn geen indexcijfers bekend.
De huidige productie van mechanische werktuigen wordt
geschat op 100 â 120.000 stuks per jaar.
Terwijl bovengenoemde indexcijfers tussen de 200 ep
600 liggen, variëren die voor de consumptiegoedereriindus-
trie ongeveer van 150 tot 200 (op basis van het zeer lage
productieniveau van 1945 = 100): –

r

98

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Februari 1949

Consumptiegoederen;
1945
1946
1947 1948
Katoenen

fabrikaten

…………
100 117 156
184
Wollen

fabrikaten

…………..
100 130 173 218
Lederen

schoeisel

…………..
100
128
176
220
Papier

……………………
100
161
201
239
Vlees

……………………
100
118
– –
Suiker

……………………
400
100
210
350′)
Dierlijke

vetten

…………..
100
169 189
223
Plantaardige

vetten

… … …….
100 119
167
178
Zeep

………….

.
………….

100 128
174
Detailhandelsomzetten

……….
100

.
130 152
200

‘) Schatting.

De huizenbouw heeft tot nog toe een teleurstellend be-
loop. Volgehs alle rapporten zal slechts
I
of hoogstens
van het huizenbouwprogramma voor de steden in de eerste

drie jaren van cle vijfjarenperiode zijn uitgevoerd. Het is

de vraag, of deze achterstand in de komende twee jaar zal
kunnen worden ingehaald. De huizenbouw op het platte-

land schijnt daarentegen betere vorderingen te hebben
gemaakt.

INTERNATIONALE NOTITIES.

NOÇIMAALS; DE HERLEVING VAN DE DUITSE INDUSTRIE.

De export van Bizonia beloopt thans $ 800 mln per jaar,

en ongetwijfeld, aldus ,,The Economist” van 29 Januari,

zal de taakstelling van $ 668 mln voor het lopende Marshall-

jaar aanzienlijk worden overschreden. Desamenstelling-
van de Bizonale export ondergaat een geleidelijke veran-

dering: grondstoffen (vnl. steenkool en hout) worden lang-

zamerhand verdrongen door eindproducten, die in 1949

stellig ruimde helft van de totale export zullen uitmaken.

De taakstellingen voor 1949-1950
(S
1 mld) en 1952—.-1953
(S 3 mld) geven enig idee vân de expansie, welke in Bizonia
wordt beoogd.

Het is echter nog niet mogelijk om na te gaan, welke de
samenstelling van de Bizonale export in de komende jaren
precies zal zijn; voor dit doel zijn de gegevens omtrent de na-

oorlogse kostenstructuur van de West-Duitse industrie nog

te schaars; afgewacht moet in hetbijzonderworden,welke

exportïndustrieën tegen de huidige omwiselingskoers van
de Deutschemark ad 30 dollarcents opgewassen zullen zijn.

Inmiddels zijn in Engeland de protesten tegen de her-

leving van de Duitse industriële export steeds luider ge-
worden
1).
In dit verband stelt ,,The Economist” vast,
dat het in het algemeen nutteloos is om dergelijke protes-ten te uiten, wanneer men niet een nauwkeurig bewijs van
unfaire Duitse mededinging kan leveren. ,,To object to

German competition as such is an obvious waste of time”.

Op hetzelfde standpunt staat ,,The Investors’ Chronicie”
van 29 Januari: toegegeven, dat oneerlijke mededinging van
Duitse zijde ongewenst is, is het de eerste taak van de

beconcurreerden, niet om te protesteren, maar om hun
eigen concurrentievermogen boven het Duitse op te voéren.

‘) Zie ook
,,E.-S.B.”
van
19
Januari jl., blz.
59.

DE HAVEN VAN, ANTWERPEN.

1?olgens De Kredietbank N.V. te Brussel heeft de be-
drijvigheid in de hven van Antwerpen nog steeds niet het
peil van 1938 bereikt en is zij – zoals uit de statistieken
blijkt – in 1948 in het algemeen eer achteruit dan vooruit gegaan. Als oorzaken voor deze achteruitgang noemt De

Kredietbank in haar weekblad van 30 Januari jl. de vol-
gende:

le. de schaarste an Belgische francs in Europa, die
bepaalde landen – voornamelijk Frankrijk en Duitsland

– er toe deed besluiten om geen of onvoldoende deviezen
beschikbaar te stellen om een gedeelt& van hun havenver-
keer over Antwerpen te laten lopen;
2e. de toenemende concurrentie van de andere Europese
havens; een deel van het verkeer,dat in de eerste tijd.na

de oorlog noodgedwongen over Antwerpen liep, is thans
afgeleid naar andere havens; .
3e. de havenpolitiek van bepaalde landen. De Tsj.echi-
sche Overheid o.a. bevoordeelt thans -‘- om politiëke rede

nen – systematisch de havens aan de Baltische Zee. VÔér

October 1948 was ook de havenpolitiek van de bezettende,
overheden in West-Duitsland van invloed; zij was er op

gericht de invoer in Duitsland uitsluitend over de Noord: Duitse havens te laten lopen, dit ter besparing van devie-

zen. Deze politiek is – zoals bekend – in October officieel
opgegeven; bovendien zal in het vervolg geen enkele

andere discriminatoire maatregel tegen de Belgische en
Nederlandse havens meer worden getroffen;

4e. de gebrekkige verbinding van de haven met het

achterland en vooral met West-Duitsland. Gewezen zij op
de Rijn-Scheldeverbinding, de kwestie van het nieuwe

kanaal van de Moerdijk en de slechte staat van de auto-
wegen West- D uitsland—Antwerpen;

5e. voor bepaalde goederen zijn de vérwerkingskosten

te Antwerpen te hoog. De oorzaken liggen in de veroudering

der téchnische outillage en in de relatief hoge arbeidsionen;

6e. het gebrek aan verdere industrialisatie vafl het ge:
bied rond Antwerpen;
7e. het feit, dat België geen eigen handelsvloot bouwt;

8e. tenslotte is het binnenkomende verkeer in 1948

speciaal gedaald door het wegvallen van de invoer van
Amerikaanse kolen als gevolg van de verbetering der West-

Europese steenkoolproductie.

ONTVANGEN BOEKEN EN BROCHURES.

DOEKEN.

Jaaroerslag 1947 oan de Vakgroep Sigaren industrie,
ge-
vestigd te Amsterdam. 114 blz., ing.
Beschou.win gen ooer de economische structuur van de . stad Groningen en haar toekomstige industriële ontwikkeling

door Prof. Dr E. W. Hofstee. v. Gorcum & Comp.
N.V., Assen, 86 bla., geb.
Resultatenberckeningen op korte termijn,
als middel tot
contrôle van het beheer door J. E. Spinosa Cattela.

Ned. Uitg. Mij NV., Leiden, 125 blz., ing. f 3,75;
2e druk.

De leer der accountantscontrâle
door J. A. Pieterse van Wijck.
Ned. Uitg. Mij N.V., Leiden 1948. 214 blz., geb. f 6.
Hoofdlijnen der inrichtingsleer
door C. H. A. J. Janssens.
Ned. Uitg. Mij N.V., Leiden 1948, 2e druk, 235 blz.,
geb. f 10.
Economie en Maatschappij.
Opstellen geschreven ter
gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de faculteit

der economische-wetenschappen van de universiteit

te Amsterdam. P. Noordhoff NV., Groningen, 386 blz., ing. f 10, geb. f12,50.

JIROCHURES.

Export bezien can nationaal standpunt
door Ed. van Cleeff.
Uitgavd Stichting Grafisch Exportcentrum, Amster-
dam 1948, 28 blz., ing.
Psychologische achtergronden.
Gèschrifteu van het Amster-
dams Psychotechnisch Laboratorium, No. 3. Uitg. J. B. Wolters, Groiiingen—Batavia, abonnements- – prijs per 6 nummers f4,75.
Jaaroerslag
van de dienst, belast met het toezicht op de

handhaving van de wettelijke bepalingen inzake de
volkshuisvesting over 1945/1946. Staaisdrukkerij en
Uitgeverijbedrijf 1948, 38 blz., ing.
Een stem uit de practijk.
Enige opmerkingen over het ont-
werp van Wet op de Bedrijfsorganisatie (gezien
vanuit hèt standpunt van het boekdrukkersbedrijf)

door Mr P. Borst. Amsterdam 1948, 16 blz., ing.
Influence et aQantages des conoentions fiscales. .France-
Grèce-Italie- Turquie-Etats-Unis.
Cahiers de Droit
Fiscal International, édités par L’Association Inter-
nationale de Droit Financier et Fiscal. Volume XI.
Rapporteus: Maurice Caillez, Panayiotis Dertilis,
Giovanni di Paolo, Orhan Dikmen, Mitchel B. Car-
roll. D. .van Sijn & Zonen Rotterdam. 1948, 96 hlz.,

ingen. f 3;90.

“1

2 Februari 1949

ECONOM ISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

99

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Aan het einde der verslagweek werd de geidmarkt be-

paald krap tengevolge van de geldonttrekkingen ten be-hoeve van de chartale geldsfeer. Nâdat de caligeidrente

reeds in het begin van de week tot 14 pCt was verhoogd,

werd enige dagen later overgegaan tot een verdere stijging
met
4
pCt. Ook de marktdisconto’s trokken snel aan: op
27 Januari ji., toen blijkbaar nogal wat aanbod van schat-

kistpromessen verwerkt moest worden, steeg het disconto

voor alle termijnen met uitzondering van Julipapier tot

14 pCt. FIèt schijnt, dat op de laatste dag van de afgelopen
week het inzicht in de feitelijke liquiditeitsposities in zo-verre was tot stand gekomen, dat geen verdere verkopen

op enigszins belangrijke schaal meer plaatsvonden. De marktdisconto’s vertoonden dientengevolge weder een

dalende tendentie driemaandspromessen waren tegen
I/8
pCt aangeboden, en de langer lopende termijnen noteerden

1/-14 pCt. De indruk bestaat, dat de overgang van

Jarwari op Februari de geidmarkt niet voor bijzonder
moeilijke problemen heeft geplaatst.

De hypotheekbanken zullen thans ook overgaan tot het
opnemen van onderhandse geldieningen met een looptijd
van 15-20 jaar. 1-let schijnt, dat de plaatsing van 34 pCt
pandbrieven, waarvan de looptijd in gemeen overleg niet
korter wordt gesteld dan 40 jaar, de laatste tijd niet zo vlot
meer verloopt. De lange looptijd schijnt hierbij een aan-

merkelijke hinderpaal te vormen. Verkorting van de loop-
tijd zou echter hogere kosten medebrengen. Daarom is

men thans overeengekomen, onderhandse geldleningen van
middelmatig lange looptijd op .te nemen, waarvoor de in-
stitutionele beleggers blijkbaar wel belangstelling hebben.
Men zal hierbij een maximum bedrag in acht nemei van

20 pCt van het uitstaande pandbriefkapitaal. De onder-
handse geldlening dringt dus thans ook de pandbrief terl/g,
evenals dat met de obligatieleningen van publiekrechte-
lijke lichamen reeds geruime tijd het geval is geweest.
Kostenoverwegingen, zoals o.a. het zeer verschillend zegel-

recht op obligaties en op de eenvoudige schuldbekentenis,
spelen hierbij uiteraard een belangrijke rol. De ihstitutio-

nele beleggers, welke zich ten.nadele van de hypotheekban-
ken toch reeds zeer voor de hypothekenmarkt interes-
seerden, kunnen, hierdoor hun positie op dit terrein op
indirecte wijze niet onbelangrijk versterken.

De obligatiemarkt was gedurende de verslagpei’iode na-genoeg onveranderd. De aandelenmarkt gaf practisch voor
alle groepen van fondsen koersdalingen van beperkte
omvang te zien. Evenals in de voorgaande week stonden
aandelen Unilever ook thans onder druk, zij het dat de
koersverliezen’van beperkte omvang bleven. Het jaarver-

slag van de Rotterdamsche Bank gaf een lagere netto-
winst dan het voorgaande jaar te zien, enerzijds door lagere
rentebaten, maar anderzijds met name door ‘de stijging
der onkosten veroorzaakt. Vermoedelijk zal het gehele
Nederlandse bedrijfsleven een overeenkoristig beeld te
zien geven, zij het dat de cijfers over het afgelopen jaar dit
niet steeds duidelijk zullen weerspiegelen. Op vrijwel alle
terreinen nemen de winstmogelijkheden af, doch een daling
der kosten is niet gemakkelijk te bereiken. –

Tei’ oriëntering volgt hier de gebruikelijke koerstabel:

21 Jan.

28 Jan.
1949 1949
A.K.0.

………………….
162
1
/
4

1614
v.

Berkel’s

Patent

…………..
1114
111
Lever Bros. Unilever C. v. A……
254

. .
2494
Philips

G. b. v. A……………
223
223*
Koninklijke Petröleum

……….

3114
3114
HA.L.

……………………
166 163
N.S.0

……………………
166
1634
I-I.V.A.

……………………
174 1694
Deli

Mij

C. v

A……………
1564
1527
/8
Amsterdam Rubber

………….
166
1624
Internatio

…………………
198
195

STATISTIEKEN.

DE NEDERLANDSCHE BANK.

Verkorte balans op 31 Januari 1949.
Activa.
Wissels, pro- .i Floofdbank

1)
messen en

schuldbr leven Bijhank

in disconto

t
Agentsch..

5.000,—

5000

‘)
Wissels, schatkistpapier en schuldbrieven,
door de Bank gekocht (art. 15, onder 4,
van de Bankwet 1948)

……………
..-
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen
van de Staat der Nederlanden ingevolge
overeenkomst van 26 Februari 1947
….
..1.800.000.000,—
Voorschotten
r
Floofdbank 1 177.981.354,90 )
in rek.-crt
op onderpandBijbank

10.020,21
(mci. belenin-
gen)

Ugentsch.
,,
11.572.444,99

193.063.820,10

Op

effecten

en7
………

..192.022.339,55
)
Op goederen en celen

..,,

1.041.480,55
193.063.820,10)

Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de

Bankwet

1948)

……. …………….
Boekvordering op de Staat derNederlanden
….

ingevolge overeenkomst van 26 Februari
1947

…………………………
..
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal
Gouden munt en gouden
muntmateriaal
…….
T

439.1 70.489,57
Zilveren munt enz.

..,,

4.214.932.89
443.385.422,46
Papier op het buitenland

t

257.360.080,-
Tegoed bij correspondenten
in

het

buitenland

……
145.142.733,49
Buitenlandse betaal-
middelen

…………

..
6.563.736,—
409.066.549,4 9
Vorderingen in guldens op vreemde circulatie

banken cii soortgelijke instellingen

….

170.448.623,24
Belegging van

kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en’vOorzieningsfonds

………….
;,

107.678.752,21
Gebouwen en

inventaris

……….. ……
2.500.000,-
Diverse

rekeningen’

………………..
..
27.081.664,89 4.653.229.832,39

Pas9Iva.
Kapitaal

…………………………
T

20.000.000,-
Reservefonds

……………………..
..
12.759.703,05
Bijzondere

reserves

………………..

54.447.566,03
Pensioenfonds

……………………..
..

19.959.699,10
Voorzieningsfonds

personeel

in

tijj
delike
dienst

………………………….
1.500.000,—
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) ..,,
109.493.375,—
Bankbiljetten in Omloop (nieuwe uitgifte)
,, 3.051.998.570,-
Bankassignaties

in

omloop

…………..
.

312.392,67
Rekening-courant saldo’s
‘5
Rijks Schatkist
……

T

265.217.642,49
‘s Rijks

Schatkist

bij- zondere

rekening
….

..214.012.469,46
Geblokkeerde saldo’s

,,

4.470.667,91
Saldo’s

van

banken in

Nederland

……….

..
34.956.048,55
Vrije saldo’s van vreem- de circulatiebanken en
soortgelijke instellingen,,

329.506.545,89
Andere vi’ije saldo’s
….

..340.837.127,19
1.189.000.501.49
Crediteuren In vreemde geidsoort

……..
99.488,377,62
Diverse

rekeningen

…………………..
94.269.647,43
4.653.229.832,39

‘)
Waarvan

schatkistpapier

rechtstreeks
door de Bank in disconto genomen

…..
T


‘)
Waarvan aan Indonesië (Wet van 15
Maart

1933,

Staatsblad

no., 99)

…….’.
36.894.550.-
Circulatie der door de Bank namens de
Staat inhetverkeergebrachtemuntbiljetten
140.336.542,50
FEDETtAL RESERVE BANKS;
(Voornaamste posten In millioenen dollars).

Metaalvoorraad

1

Data

Other

1

U.S.
Govt
Totaal

Goudcer-

cash

1

securities
tificaten

31 Dec, 1946

18.381

1

17.587

28

23.350
6

Jan. 1949

22.976

22.345

297

22.919
13 Jan. 1949

22.993

1

22.363

326

22.465
19

Jan.

1949

1

22.996

22.368

356

j

22.216

FR-bil-

Deposito’s

Data

jetten

in

Member-
circulatie

‘Totaal

Govt

banks

31

Dec. 1946

24.945

17.353

3931

23.350
6

Jan.

1949

24.088

22493

1

951

,

1

20.375
13

Jan.

1949

23.903

22.189

939

20.105
19 ‘Jan.

1949

23.718

22.003

j

790

1

20.061

F-
10

0
C)
0

..t
.,—o-nc
a-nc.a
).
1
0

0.0
,e.n
0
0

30Dec.

146
700.876
4.434.786
100.186 153.109
2.744.151
20 Dec.

’48
442.927 318.143 159.603
148.614
3.054.367
27 Dec.

’48
443.201
312.783 145.086 154.867
3.115.299
3 Jan.

’49
443.672
303.615
120554
164.905
3.144.351
10jan.

’49
444.292
289.833
138.012
1

144.347
3.085.025
17 Jan.

’49
444.184
252.983
161.900
843.612
3.044.521
24 Jan.

’49
443.506
260.127 149.427
1

145.956
3.006.466
31 Jan.

149
443.385
257.360
151.706 j
193.064
3.051 .990

Saldi in rekening courant

Cd
.td
o0,

.0
ci
cQ
cj0

30 Dec.

’46
.
20Dec.

’48
27Dec.

’48
.
3 Jan.

1
49
96.390
188.450
5.681
47.254!

300.732
430.294
10 Jan.

’49
166.035
187.975
5.460 42.883 327.294
384.331
17 Jan.

’49
189.029
214.012
5.226
54.669
336.547 358.698
24 Jan.

’49
244.705
214.012
4.498
44.297
330.861
354.121
31Jan.

’49
.

265.218
214.012
4.471
34.956
329.507 340.837

STANI) VAN ‘s RIJKS KAS.

Vorderingen
7

Jan

1949
31

Dec. 1948

Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij De Nederi. Bank N.V.
t’

137.621.943,32
t’

1

2.086.1 59,59
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de

Bank voor Neder-
,

62.545,49
,,

1.644.506,49
Kasvnrderingen wegens ere-
landsche

Gemeenten

…..

dietverstrekking

aan

het buitenland

……………


Daggeldiening

tegen

onder-
pand

……………….


Saldo der postrekeningen van
565.790.986,48 ,,

538.925.187,42
Voorschotten op ultinlO Nov.
1948

aan

de

gemeenten

……..

wegens

aan

baar

uit

te
keren belastingen

.

Vorderingen in rekening-cou-
rant

op Indonesië

……

……..

1242.033.600,20
,,1226.861.822,78

Rijkscomptabelen

…….

Suriname
.
…….. ……
33.185.857,78 ,,

33.184.857,78
Ned. Antillen
– –
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds

…………..

Het staatsbedrijf der P., T.

….

enT
.

…….

.
………

……..


Andere staatsbedrijven en in-
……..

stellingen

………….
…279.527.091,66
279.568.340,46

Verplichtingen

Voorcbot,

door . De Nederl.
,
Bank N.V. verstrekt

..



Voorschot,

door De Neder-
landsehe

Bank

N.V.. ‘in
rekening-courant verstrekt


Schuld aan de l3ank voor Ne-
derlandsche. Gemeenten
-.


Schatkistbiljetten in

omloop
11739.027.400,-
fl743.467.400,-
Schatkistprnmessen

bij

De
Nederlandsche Bank N.V.
ingevolge

overeenkomst
van 26 F’ebruari 1947
,,1800.000.000,-
,,1800.000.000,-
Schatklstpromessen in omloop
(rechtstreeks bij De Nederl.
Bank
N.V.
is geplaatst nihil)
f5.929,4

mln w.o. garantie
Bretton Woods

/804 mln
,,5125.400.000,- ,,5101.800.000,-
Daggeldleningen
– –
Muntbiljett.en in omloop

.
,,

142.488.733,50
,,

143.687.124,50
Schuld

op

ultimo

Nov.
1948

aan

de

gemeenten
wegens

aan

haar

uit

te
keren belastingen ………
1.885.885,95
,,

1.885.885,95
Schuld In

rek.-courant aan
md’ nesië

………….-
– –

3.213.507,61
3.213.507,61
Het “ilgemeen Ruigerlijk Pen-

……

18.207.092,67
75.596.090,87

Suriname

………………….

Het

staatsbedrijf der P., T.

Ned.

Antillen

……………

en

T

…………….’
,,

676.492.288,74
,,

647.461.288,16

sioenfonds

……

………..

Andere staatsbedrijven

Schuld aan diverse Instellin-
gen in rekening met ‘s Rijks
Schatkist

………

…..
.,,2010.743.844,80
11
2019.1 51.132,1

V o r cl e r i n gen
2

Jan. 1949
[

15 Jan. 1949
Saldo van

‘s Rijks Schatkist
hij Dc Nederi. Bank N.V.
t’

246.757.751,35
f

175.995.633,55
Saldo

van

‘s Rijks Schatkist
hij

cle

Bank

voor

Neder-
landsche

Gemeenten
143.522,41
458.658,10
Kasvorderingen

wegens

cre-
clietverstrekking

aan

-het
buitenland

…………..


Daggeldlening

legen

onder-
pand………………


Saldo

der

postrekening

van
Rijkscomptabelen

……
644.592.564,98
613.807.443,79
Voorschotten op ultimO Dec.
948

aan

de

gemeenten
wegens

aan

haar

uit

te

….

keren belastingen

……..

Vorderingen in rekening-cou-

……..

rant

op

IndonesiC

……
1269.940.063,49
‘,,1 264.115.187,53
,,

33.184.958,83
33.184.958,83
Ned. Antillcn

………….
– –
Suriname

…………….

1-Jet 5igeeen Burgerlijk Pen-
in


…….

28.966.929,17
1.406.695,65
sioenfonds

……………..
Het

staatsbedrijf

der

P.,

T.
– –
enT.

………….

……
Andere staatsbedrijven en in-
stellingen

…………
…290.773.1 11,73
279.762.091,66


Verplichtingen

Voorschot,

door

De

Nederl.
Bank. NV., verstrekt

….


Voorschot,

door

De

Neder-

landsche

Bank

N
.
V.

in.
rekening-courant

verstrekt


Schuld aan cle Bank voor Ne- derlandsche Gemeenten

Schatkistbiljetten

in

omloop
f 1719.627.400,-.
fl718.527.400,-
Sclaatkistproniessen

hij

De
Nederlandsche

Bank N.V.
ingevolgc overeenkomst
van 26 Februari 1947 .,,1800.000.000;- ,,1800.000.000.-
Schatkistpromessen in oniloop
(rechtstreeks bij De Nederl.

Bank
N.Y. is
geplaatst nihil)
t
5.888,2 mln

wo.
garantie
Bretton Woods
/
804

mln
,,5084.200.000,- ,,5064.600.000,-
Daggeldleningen


?iluntbiljetten in omloop

….
140.713.498,50
Schuld

op
ultimo December
1948

aan

cle

gemeenten
wegens

aan

haar

uit

te

keren

belastingen

……..

….139.613.856,-

18.613.040,14
,,

18.613.040,14
Schuld

in

rek-courant

aan:
Indonesië

…………..

……



1.049.9

14,70
3.113.507,61
Het Algemeen Burgerlijk Pen-

………

Suriname

…………………..
Ned.

Antillen……………..



sioenfoncls

………………….
liet

staatsbedrijf

der

P.,

T.
en

T……………………..
727.064:959,84
,,

7.32.8 16.069,25
Andere

staatsbedrijven

le


Schuld

aan

diverse

instellin-
gen in rekening met ‘s Rijks
Schatkist

……………..
…2094.528.258,75
,,2102.677.888
1

38

ENIGE INDEXCIJFERS VAN DE INDUSTRIËLE PRODUCTIE ‘IN NEDERLAND
1)

1938
=100
0
._ t-. –
•O


«,
‘flco

Algem.

productle.index
van de industrie

….
66
92
16
116 105
117
120
122
57
74
81
85
79 80 83
83
Eleetriciteit

afgeleverd

aan het net
90

116
147
-149
148
169
194
205
68
91
114
1-18
1-17
118
125
126
Stikstofmeststoffen

.

48
70
81
83
81
81
83
85
51
105 181
1-92
158
165
165
166

Gas

……………….

Walsproducten van

Steenkolen

…………

Ruwijzer

…………..

ijzeren staal
1
)
76 143
244
191
197
223 206
231 23
63
138
122
104
128
1
4
0

144
104
137
134
142
137
144
137
127
55
93
89 87
96
103
110
29
11
43

130
119
90
113
138
117
Rubber

(gehele indus-
202
294
280
256
310 329
Courantenpapier

– . .
37 20
85
89
68
101
Katoen- en linnenweve-

Rijwielen

…………
Cement

………….
9letselstenen

………43

trietak)

………..76

.

02

61
75
61
69
70
75
75

Deuren

…………….

Tricotage-industrie

.
55
84
814
100
.95
110
119 118
125
161
127.

115
132
134
129

rijen

……………..40

55
61
60
52 63
63
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

2 Februari 1949

DE NEDERLANDSCHE BANK.

STAND
VAN ‘s RIJKS KAS.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).

_ ________________

Schoenen

.-
……….81

126
141 135
120
141 142
.
Sigaren

…………..53

Boter

……………
89 99
1
95 90
72
60
Sigaretten ………….50

Margarine

………..48
.8-1
94
178 171
112

157
Kaas

…………

.
101
122
117
113
97
89
75

‘)
Bron: ,,Statistisch
Bulletin van
het CBS.”;
.
betekent:
de
gegevens ontbreken;
gecorrigeerde
gegevens
zijn cursief gedrukt.
‘)

1940

=

100.

2 Februari 1949

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

101

.

OVFRZICHT DER LAATSTE VIIR VERKORTE B4LANSEN VAN DE NEI)ERLANI)SCIIE
BANK.
.

(in

nhil)ioenen gu’dens).

=-
AcLief

data
3-1-49
1O-I-4
17-1-49
24-1-49
Passief

data
3-1-49
I0–491

17-1-49 f24-I-’49

Wissels,

piomessen

en
.
Kapitaal


20,0
20,0
200
20,0
SChLlIcIbriCvefl in disconto
3,0k)
)
.
)

)
Reservefoiids

2,8
12,8
1 2,8
12,8
Vissets, schatkisipapier. en
Bijzondere reserves


54,4
51,4


54,1,
54,4
scbuldlBieven,

door

de

Pensioenfonds

.,,,
20,1
0,0
90,0
20,0
Bank gekocht

.,.,….




Voorzieningsfonds

perso-
Schatkistpapier,

door

de
neel

in

tijdelijke

dienst
1,5
1,5
1,5
1,5
Bank overgenomen van
.
Bankbiljetten

in

omloop
de

Staaf

der

Neder-

(oude

uitgiflen)

……
110,5
110,4
109,9
109,7
landen

ingevolge

over-

Bankbiljetten

in

omloop
eenkomst van 26 Febru-

(r.i

uwe

uilgifle)

. • • •
3144,4
3.085,0
3.044,5
3.006,5
ari

1947

…,……….

1800,0

1.800,0
1.800,0
1.800,0
Bankassignalies in omloop

2,3
0,1
0,2
0,1
Voorschotten

in

rekening-
.

Rekening-courant saldo’s:
courant

op

onderpand
.
‘s Rijks Schatkist
96,4
166,0

‘ ‘189,0.
244,7
(mcl.

bele’ningen)
164,91)
144,32) 143,62) 146,02)
‘s Rijks Schatkist,

bij-
Voorschotten aan het Rijk




zondere rekening
188,4

.
188,0
214,0 214,0
Boekvordering op de Staat
Geblokkeerde saldo’s

. •
5,7 5,4
5,2
4,5
der

Nederlanden

inge-
.
Saldo’s

van

banken

in
volge overeenkomst’ van
47,3
42,9
54,7
44,3
26

Februari

1947
…..:

1.500,0.
1.500,0 1.500,0
1.500,0
Nederland

………..
..
Vrije saldo’s van vreemde
Munt en muntmateriaal:
circulatiebanken

en
Gouden munt en gouden
soortgelijkeinstellingen
300,7 397,3 336,6


330,9
muntmateriaal
438,8
439,1
439,1
439,1
Andere v ije saldo’s

. •
430,3
384,3 358,7
354,1
Zilveren munt, enz

.
4,9
5,2
5,1
4,4
Crediteuren

in

vreemde
Papier op het buitenland
.
303,6 289,8 253,0
260,1
geldsoort.,.,………,
117,9
93,3
93,8
93,6
Tegoed hij correspondenten

Diverse rekeningen

•…..’
96,8
94,2
93,9
94,0
in

het buitenland

• • • •
114,3
131,4 155,3
‘142,8
Buiten!. bctaalmiddelen

• •
6,3
6,6 6,6
0,6

Vorderingen in guldens op

.
vreemde

circulatiehan-
ken

en

soortgelijke

in-


2
stellingen’
‘145,0
147,4
166,7
169,3
Belegging van kapitaal, re-
serves, pensioenfonds en
voorzieningsfoncls
•,.,..
108,3

108,5 108,5 107,6
Gebouwen en inventaris
. •
2,5
2,5
2,5
2,5
Diverse rekeningen
,:
57,9′)
30,8
3
)
28,8′)
26,7.’)

4.649,5 4.605.6 4.609,2
4.605,1
4,649,5
4.605,6
4.609.2

4:605,1


‘),Waarvan schatkistpapier
rechtstreeks

door

de
Bank in

disconto

ge-
nonlen




Vaarvan

aan

Indonesië

,
Circulatic der door de Bank

(Wet

van

’15-3-1933
namens de Staat in het
Staatsblaci

no.

99)

. •
36,9
30,9
36,9
36,9
verkeer gebrachte munt-
,
Waarvan verpand goud
27,6



biljetten
143.6 141,9
1

140,5 139,7

BANK VAN FRANKRIJK.
.

NATIONÂLE BANK VAN
ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten in milliocnen francs).

.
(Voornaamste posten in millioenen francs).


Voorschotten aan de Staat

,
.,
20

Data
,32

Data

3,
20
50
.23

Q

0
.
4)
,z.

S

4.0

2.,
24
23
..23
0
5.

0

0
5.
[

ç
.
0
31

Dec. 1946
7

;ran.

1949
4.949,9
5.819,8
158,0 216,9
238,7
165,5
52,7
47,4
4.090,7
4.427,0
‘1.1 13,7
1.371,8
26

Dec. 1946
94.817

1
118.302 59.449
1
67.900 426.000
15

Jan. 1949
5.820,7
219,4 163,3
47,5
4.204,2 1.513,2
6

Jan

1949

1
52.817

1
.330.165
125,042
1

145.000
426.000
22 3 an. 1949
5,832,1 228,7
426.000

162:5

47,4
4.240,1
1.579,7
13

Jan.

1949

1
52.817

1
331.683
125.042
l
136.700
.
20 Jan. 1949
5,2.817
326.137
125.042

135.800
426.000

Barikbil-
,

Deposito’s
Data
jetten in
cireulatie
!NDEXCIJFERS’
VAN
OROO’I’EIANDELSPRIJZEN
Totaal
Staat


I
.
Diversen
IN NEDERLANI)’)
),
26 Dgc. 1946
721.865 63.455
1

765

1
,
62.692
Juli 38-Junl ’39=100
1
=
1
9946
=
1

i947
Aug.
=
Sept.
Oct.lNov.
6

Jan.

1949

1
988.060 160.882
880

1
158.363
13

Jan.

1949

1
979.851
‘149.690
1

783
147.669
1948
1948
1948jis
20 Jan. 1949
966.301
151.899
789
149.494
VoedIngsmIddelen:

2

DE KOLENPOSITIE VAN NEDERLAND
.
(in
1.000
kg)
Grondstoffen:
houtw. buitenlands

463

631

552

552

552

552
ProductIe
Verzonden
Maand
Limburgse
voor

binnenlandse
Invoer
chem,.producten

.

272

342

361

371

372

430

mijnen behoefte


,

plantaardige ………209

230

225

219

218

219
dierlijke

…………191

199

223

225

229

255
totaal

…………..200

214

224

222

224

238


Jan.

1948

95,4.020
694.217

208.550
‘Febr.

1948
869.419 646.250
244.269
Maart

1948
952.711

702.449
407.238
Afgewerkte produeten:
April

1948
961.346
713.402
.241.049

.

papierwaren

……..332

474

538

523

497

487

glas, aardewerk. enz

238

256

273

272

272

272
Mei

1948

838.631
612.203 200.099

textlelwaren

……..258

284

284

283

282

280

hulpstoffen

…….
170

201

216

216

216

216
totaal

…………..282

328

341

340

343

348

houtwaren

.

349

390

380

380

380

380
Juni

1948
914.886
672.741

290.396

Ieder

…………..224

243

243

243

378

545
metaalwaren

……..261

294

307

307

307

307

chem, prodticii

.

328

318

315

318

320

330
Juli

1948
957.505 708 580
34′! .322
Aug.

1948
888.954
6,29.159′
306.625
lederwaren

292

321

330

334

339

340
Sept.

1948
894.539
632.896 298.646
Oct.

1948
932.289
685.047 360.038

. .

textielwaren

……..315

344

369

367

365

375

gerabr. voed.midd..

211

223

222

223

235

236
Nov.

1948
936.0982)
673.073′)
230.0002)

papierwaren

…….283

303

364,

364

-364

364

Dec.

1948
936.571
1
)
642.283
2
)

282000
1
)
metaalwaren

……..248

‘263

269

269

269

269′
totaal

…………..261

276

282

283

288

291
in
Algo. Indoactjfer
.’. .

251

27′!

280

279

284
,

280
‘,I’
Oiaal

194d

11.036.969′)

1

8.01 2.30

)

3.410aaz’)
Totaal

1947

10.104.345

t

7.778.585

3.577.564

Totaal 1946

8,313.827

1

6.387.903

2.666.502
‘)
Bron:

Statistisch

Bulletin van

het CBS.”.
1)
Bron: ,,Statistisch Bulletin van het
C. B. S.».
‘)
De wegingsco0ffici0nten zijn vastgesteld overecnkomstlg

de
‘)
Voorlopige,gegevens.
verhoudingen in 1941.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

.

2
Februari
1949

NATIONALE BANK VAN BELGIË.

INLEGGINGEN EN TERUOBETALINGEN
BIJ
DE SPAARBANKEN
(Voornaamste posten jij millioenen francs).

.

IN NEDERLAND
1).

(in millioenen guldens)

II-

102

Q,
0
0

..
0
0
‘O
r.

,a

c.
21e:
0

Qoo
>oS
O
,J)

.-

..
ee.O
et’
0

.,
mz

0

16

Sept.

1948
28.136
11.042
427
9.986
303 414
16 Dec.

1948
27.094
13.270
659
8.338
244
569
22 Dec.

1948
27.344
12.462
1.921
1

8.076
305 578
29 Dec.

1948
27.334
12.456
1.845
8.680
676
581
6 Jan.

1949
27.340
12.863
1.269
10.239
516
565
13 Jan.

1949
27.340
13.058
1.014
1

9.312
270
579
20 Jan.

1949 27.741
12618
742’j
8.985
309

590


Rekening-courant
saldi

0
0

0,)
.e.

1
0
,e .
.,

i
5′
cc

16 Sept.

1948
657
91.729 81.568
22
2.425
6.251
16. Dec.

1948
848
92.987 82.199
534
2.374 6.246
22 Dec.

1948 853
94.268 82.429
1.671
2.620
7.488
29 Dec.

1948
865
95.029 83.176
1.706
2.214
7.425
6 Jan.

1949
868
94.088
84.845
668
2.111
6.064
13

Jan,

1949
883
93.856
84.132
708
1.846
5.552
20, Jan.

1949
888
92.661
83.548
139
2.295 5.560

ZVEEDSE RIJKSBANK.
(
ooj
.
naafiste posten in inillioenen kronen).

Metaal
Staatsfondsen
to

Data
0
0)
0
0)
2JB

.0

31 Dec. 1946
839
532 1.544
504
284

1
94
182
7 Jan.

1949
177
112
3.264
248
274

1

182
15 Jan.

1949 177
112
3.113
260
282
1

182
22 Jan.
1940 177
112
3.106
283
269

182

Deposito’s

Data

e:

21


G).E
Direct opvraagbaar
_________

zo
1


1


.0
•1
•-e:e:

c’o
00
0
Id

31 Dec. 1946
2.8771
875 706
94
280
1

174
1
7 Jan. 1948
2.9681
1.204 655 465 192
1

94
1
15 Jan. 1949
2.8021
1.364
960
302
192
99
1

7
22 Jan. 1949
2.8001

1.240
973
157
193
104
7

IN- EN UITVOER VAN NEDERLAND
‘).

Invoer Uitvoer
Saldo

aan
Gewicht
Waarde
W
dUi-
Gewicht
aarde
Waarde
in
in mii-
in dui-
in mil-
in mli-
zenden lioenen
zenden
lioenen
lioenen
tonnen
-_
guldens
tonnen
guldens
guldeno

Jan.

’48
1:265
378 308
140

238
Febr. ’48
1.242
383
427
186

197
Mrt

’48
1.433
361
485 186

175
April ’48
1.732
402
704
203

199
Mei

’48
1.486 391
698 223

168
Juni

1
48′
1.690
438
612
241

197
Juli

’48
1.540
412
570
209

203
Aug.

’48
1.639
407
562
211

196
Sept. ’48
1.873
443
678
232

.211
Oct.

’45
.

1.906
479 849
-308

171
Nov.

’48
1.566
400

.
753
264

136
Dec.

’43
1.730
428 710
268

160
Tot.

’48
19.102 4.922
7.356
2.671
-2.251
‘I’ot.

’47
16.544
4.252
5.843 1.859
-2.393
Tot.

’46
11.764
2.172
3.919
785
-1.387
Tot.

’39
24.306
1.517
2.708
966

551

• ‘)
Bron.,, Centraal Bureau voor d& Statistiek”.

Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons bezit
is, kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het nummer
van dezelfde wbek worden opgenomen.

Inleggingen
‘-
Terugbetalingen
Maand
__________
R.P.S.j Part.
Totaal R.P.S.
Part.
Totaal
Saldo

Aug. 1939
22,7 24,3 47,0
29,7
22,9
52,6
.5,6
.-
Dec. 1946
18,2 17,9
36,1
25,2
18,9
44,1

8,0
6-em. 1946
20,5
24,6
45,1
45,4
31,4 76,8

31,7
Gem. 1947
21,2
25,6
46,8 26,4
.23,8
50,2

3,4
Jan.

1948
25,2
34,1
59,3 25,6
27,8
53,4
+

5,9
Febr. 1948
22,9
32,3
55,2 24,8
26,2
51,0
+

4,2
Mrt

1948
20,8
26,1
46,9 31,6
29,9
61,5

14,6
April 1948
17,4
23,0
40,4
33,7.
.30,5
64,2

23,8
Mei

1948
19,2
29,0
48,2
32,2
35,2
67 4

19,2
Juni

1948
21,9 31,0 52,9
35,1
38,5 73 6

20,7
Juli

1948
21,7 30,6 52,3
32,1
35,0
67,1

14,8
Aug. 1948
21,5
28,2
49,7
25,8
26,8
52,6

2,9
Sept. 1948
20,2
26,1
46,3 27,0
26,9
53,9

7,6
Oct.

1948 18,9
27,6
46,5
29,6
29,2
58,8

12,3
Nov. 1948
20,0
29,7
1
)
49,7 27,6 27,6
1)
55,2

5,5

‘)
Bron: ,,Statistlsch Bulletin van het C.B.S.”.
‘)
Voorlopige gegevens.

INLEG GINGEN EN TERUGBETALINGEN
OP PARTICULIERE
SPAARBOEKJES BIJ DE ALGEMENE
SPAAR-
EN
LIJFRENTEKAS IN BELGIË
‘).
(in duizenden francs)

Tijdvak
Tn..
eggingen
Terug-
betalin-
gen
Saldo

Tegoed der
inleggers aan
het einde
van het
tijdvak
‘)

1938
3.331.391
3.496.925

165.534
1
12.670.559
1946
5.213.361
3.828.538
1.384.823
19.823.453
19473) .7.769.977′)
4.960.788 2.809.189

24.088.677
Juli
618.533 489.590
128.943
22.1 95.68

1′)
Augustus
561.438
391.621
169.81.7
22.365.498
September
852.205
.369.849
482.356
22.847.854
October
657.986
386.511 1.475
23.119.329
November
572.864 346.638
T26.226
23.345.555
December’)
658.173
548.051
110.122
23.455.677
1948
Januari
850.930 380.897 470.033
24.558.710
Februari
767.879
402.563
365.316
24.924.026
Maart
870.413
.

524.375 346.038
25.270.064
April
825.433
506.474 318.959
25.589.023
Mei
530.989 472.654
58.335
25.647.358
Juni
641.147
613.695 27.452
25.674.810
Juli
750:562
570.059
180.503
25.855.313
Augustus
645.446
,

479.986
165.460
26.020.773
September
624.537
486.694
,
137.843
26.158.616
October
620.545
463.496
157.049
26.315.665
November
580.153
403.024
177.129
26.492.794

‘)
Bron: ,,Studi0n van de AlcOp het einde van het jaar inclusief gekapitaliseerde interest

van het dienstjaar.

‘) Van December 1947 af voorlopige cijfers.
‘)
Van Januari 1947 af inclusief inkoop van obligatiën van de
Muntsaneringslening ad frs 823.0 35.000.
Exclusief inkoop van obligatien van de Muntsaneringslening.

ENIGE INDEXCIJFERS VAN DE INDUSTRIËLE PRODUCTIE
IN BELGIË
.

1938


Jan.
1
1948
Febr.
t9481
1948
Alrt*j
Apri1j
19481
Mei
Juni
Juli
Aug.
1948

Alemeneindex v. d.
103
102
107
110
105
96
94
Steenkool

……..
91,0
70,1
93,2
94,0
84,0
93,0
80,6
88,4
106,9
102,8
105,1
108,0 111,5
96,8
108,1 110,6

md.

prod.’) ……..

108,6

..

102,0
107,9
116,8120,5
116,3
108,4
107,4
Cokes

…………..
Cement

………..
151,2
146,4 160,6
165,4
158,4
113,5
160,6
171,4
162,2
150,1
168,0
174,3 158,7 119,0
138,0
182,2
Afgewerkt staal

. .
165.8
157.8
172,0
186,1
175,4
137,7
162,1
191,3
Afgewerkt ijzer

.
84,6
66,1
137,6 67,3 69,5
68,1
50,3
62,7
121,3
11.9,1
121,0
99,7 75,4 80,4
67,3
67,7
Vlas (weverij)

. . .
66,0
67,2
67,9 67,5 50,3 55,0
47,1
44
1
5
Katoen (spinnerij)
117,5 118,0
121,3
130,8 104,3
109;8
92,9 92,2
Katoen (weverij)

.
144,6
133,2
140,4
140,4 115,7
125,8
111,1 110,5
Wol (kamwol, spin-

Ruw

ij
zer

………
Ruw staal

………

176,5
160,7
164,8
150,9
130,4 135,3
107,1
116,8

Vlas (spinner
ij
) …..

Wol (weverij)

. . .
126,0 127,9
138,2
133,7
115,3144,3
115,0 114,8
105,7
97,6
97,2
93,8 94,6
87,1
88,3
85,2
138,8
132,0 144,6
154,4
143,9
141,8
132,2
111,8

nerij)

………..

Papier

……….
143,9 121,5 156,3
155,3
127,8
136,4 106,1
126,0

Vlakglas

…………
Holglas

………..

93,6
993101,7
109,1 81,5
71,6
98,2
91,7
Margarine

………..
Geraffineerde suiker
75,4

.

713,4
86,7
81,8 69,3
73,2
85,8
83,0
Sigaren

…………
59 3
43,1
43,0 42,6
41,1
43,0
34,2
~
117,3
34,8
Sigaretten

……..

.128,3
91,8 156,8
136,3
161,2
134,2
145,2

1
1
Bron: ,,Statistisch Bulletin” van het Nationaal Instituut voor
de Stati8tiek.
.
betekent: de gegevens onibreken. Gecorrigeerde
gegevens zijn cursief gedrukt.
‘)
1936-’38
=
100 (Instituut voor Economisch en Sociaal
Onderzoek (Leuven)).

1
2 Februari 1949

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

103
II

BANK VAN ENGELAND.
(Voornaamste posten in, millioenen ponden).

4-
01

,s
a

a

.,
‘c

9
0
,
-a
4-‘..

cd
0
4


-Q

25 Dec. ’46
0,2
1.449,1
1.450
1.428,2
22,1
12 Jan. ’49
0,2 1.299,3
1.300
1.251,3
49,0
19

Jan. ’49
0,2
1.299,3
1.300
1 •2349 66,1
26 Jan. ’49
0,2 1.299,2
1.300
1.224,5
75,7

cl
Other securities
Deposits
09

-;-:—-


Q

0
(.50
ci
o
04
c
0)

13,6

02

25 Dec. ‘461
1,3
311,8
15,8
346,5
278,9
12

Jan. ‘491
4,1
342,9
20,8
1

22,4 421,1
310,6
19

Jan. ‘491
4,3
354,2
23,5
t

23,6
453,4
L
17,6

341,0
26 Jan.

4,2
299,6 26,0 26,5
4138′
294,7

Ondernemingen, die het beste leidende personeel zoeken,
speciaal ,met economische scholing, roepen sollicitanten op
door middel van een annonce in do rubriek ,.Vacatures”.

liet aantal
reacties, dat dezo aunonces’ tengevolge hebben,

is doorgaans uitermate bevredigend: begrijpelijk, ornda’t er
bijna geen grote Instelling is, die dit blad niet regelmatig
ontvangt en waar het niet circuleert. Opdrachten voor het

volgend nummer dienen 7 Febr. a.s. in ons bezit te zijn.

er’

IAN 6E D &LOOS

door
t
gehele land

MAXIMUM SERVICE. MINIMUM KOSTEN

Economisch doctorandus

leeftijd 31 jaar, bekend met commercieel, bedrijfs-

organisatorisch en administratief werk (ver gevorderd met accountancy studie), thans werkzaam als directie-

secretaris, wenst van werkkring te veranderen. Br.

onder no. ESI3 1359, Bureau van dit blad, Postbus 4,

Schiedam.

,
ne

Matta

ESTABLISHED 1878

An Independent Journal
of
Finance

and Trade

OBJECTIVE APPRAISALS

CONSIDERED JUDGMENT

IMPARTIAL OPINION

Contains most complete range
of

British economic and financial statist-

ics published in any weekly journal

*

World wide circulation

Annul subscription rate: (post free-

to include all supplements) £ 3:2:6

(fi
33,40)

A
perial S,,pp!.ernent on Erontnnic Con.-
dili»ue in The Nrtherla,.d,q u’a
0fl •Jao’isarij
31 1948. .4 li,gette,1 o,uuslrnr
of th,Ls Supplement remai.n for 8ate.
LONDON: 51 (L4NEON ST1tEJT, J.C. 4

f/Je ontiL iie&aÇL uwi de öee,4ouw

o1LCattete4miin

Zie hiervoor het Decembernummer van het

Economisch-

Statistisch:’

Kwartaalbericht

Research uitgave van

het Nederlandsch Econômisch Instituut
jacirabonnementen
f6,50

voor abonné’s E.-S.B.
f
5,-

Telefoon
38040,
Rotterdam – Giro no.,
8408

ll1I

Groot fabriekskantoor te Gouda vraagt prima kracht als

correspondent in de moderne talen

kennis Spaans aanbeveling, leeftijd
30-40
jaar.

Brieven onder no. ESB
1357
bur. v:d:blad, postbus 42, Schiedam.

Maatschappij tot Financiering
van het Nationaal

Herstel N.V., Kneuterdijk 6, ‘s-Gravenhage, zoekt

bekwame –

accountant

met ruime ervaring. Leeftijd tot 35 jaar. Brie-

ven met uitvoerige inlichtingen en pasfoto aan

‘bovenstaand adres.

De Raad van Bestuur van de N.V. Provinciale

Zeeuwsche Electriciteits-Maatschappij te Middel-

burg roept sollicitanten op naar de betrekking

van

directe
*ur

op een salaris van
f
15.000.— per jaar benevens

Vrij wonen in de daarvoor bestemde dienstwoning

te Middelburg en
vrij
vuur, licht en water.

Sollicitaties vÔÔr 1 Maart a.s. in te zenden aan

de Raad van Bestuur voornoemd, kantoorgebouw

Poelendale te Middelburg.

Geen bezoeken dan na oproeping.

Le
e

Kunstzijde Unie N.V.

De Algemeene

II.
N

te Arnhem

vraagt in leidende positie bij haar

afdeling ,,buitenlandse zaken”

een functionaris

die op hoog niveau het Concern
kan

vertegenwoordigen, ter behandeling

van problemen van commercieel-

industriële aard.

Gegadigden moeten bij voorkeur academisch

gevormd zijn, commerciële ervaring hebben in de

industriële sector, gedegen talenkennis bezitten
en gewend zijn internationale zaken zelfstandig

te behandelen.

Buitenlandse ervaring is vreist.

Leeftijd tot ca. 40 jaar.

Men wordt verzocht uitvoerig te solliciteren met

bijvoegissg van recente pasfoto.

Sollicitaties worden ingewacht aan het, adres

Velperweg 76, Arnhem

N.V. PHILIPS’ TELECOMMUNICATIE INDUSTRIE

/hlederlalldsuhe. SeilltöeStdlldnlFabriek
.

HILvERsuM

Alle Gommunicatieapparauur op het gebted va

Radio -LijnteÈefonie

Automatische telefonie

H. TEN CATE Hzn. & Co. N.V., Textielfabrikan-
ten te Almelo, zoeken voor spoedige indiensttre-
ding een

chef de bureau

Gezocht wordt een ervaren kracht met grondige
bedrijfseconomische opleiding, ruime practische
ervaring op het gebied van moderne bedrijfs-
administratie en op fiscaal gebied. Aan een aca-
demisch gevormd accountant of lid van het
NIVA
wordt de voorkeur gegeven.
Sollicitaties in handschrift, voorzien van recente
foto, met uitvoerige vermelding van levensloop,
te
zenden aan de Directie van H. ten Cate Hzn.
& Co. N.V., Spoorstraat 1, Almelo.

DEMII

J
NIDERLAN1)SCIIE STAALFABRIÈI{EN v/IL

Ø

J. Al.
DE S1UINCK KEIZER
NX.
te UTRIl1

IT
0~
vraagt voor
haar
afdeling Economische Zaken

Ø

een jong economischdoctorandus

Ø

met belangstellïng voor algemeen economische
vraagstukken. Sollicitaties
met
uitvoerige inlich-
tingen, onder bijvoeging van pasfoto, onder No. 50
aan
de
afdeling Personeel.

—4r4r4r4r4r
.4

Economisch

Statistische

Berichten

Adres voor Nederland: Pieter de Jfoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-.
nomie,
14,
Universiteitstraat, Cent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel.

Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland
/
26*
per jaar,
voor Belgie/Lwxemburg
/
28
per jaar, te voldoen door storting van de
legenwaarde in francs bij de Banque de Commerce te Brussel. Overzeese
gebiedsdelen. (per zeepost)
f
26, overige tanden
/
28 per jaar. Abonne-
menten kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd
per ultimo van het kalenderjaar.

Aanpetekende stuleken in .Nedirland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.

Alle correspondenties betrefffende advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven
14
1
,
Schiedam (Telefoon
69300,
toestel 6).

Lisse nummers
75
cents, resp, 12 B. francs.

Auteur