3 MEI 1944
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
1
•’
1
conomisch
~
Statistische
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANbEL, NIJVERHEID, FINAICIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
29E
JAARGANG
WOENSDAG 3 MEI 1944
– No. 1454
COMMISSIE VAN REDACTIE:
J.
F. ten Doesschate; P. Lieftinck (tijdel. afwezig);
J.
Tinbergén; H. 2W. H. A. van der Vaik; F. de Vries;
M. F.
J. Gooi
(Redacteur-‘Secretaris).
H. W. Lambers – Adjunct-Secretaris,
Abonnementsprijs van het blad, waarin tijdelijk is op-
genomen het Economisch- St atistisch Maandbericht, franco
p. p. in Nederland / 20,85* per jaar (,,Prijsvaststelling
No. 052. IM 312″). Buiteniând en koloniën / 23,— per
jaar. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan en
slechts worden beëindigd per ultimo ç’an elk kalenderjaar.
Losse nummers 0 cent. Donateurs en leden van het Ne-
derlandsch Economisch Instituut ontvangen het blad gratis
en genieten een reductie op de verdere publicaties. Adres-
wijzigingen op te geven aan de administratie.
Administratie: .Wieuwe Binnenweg 175a, Rotterdam (C.)
Telefoon 38340. Giro 8408.
Aangeteehende stukken aan het Bijkantoor Museum-
park, Rotterdam (C.).
Advertenties voorpagina / 0,28 per mm. Andere pagina’s
/ 0,22 per mm. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.
INHOUD:
Blz.
De bestrijding van het verschijnsel der ,,zwevende”
koopkracht door
P.
G.
Ridder ……………..
240
,,De personeele belasting en de gemeenten door
J.
Hasper………………………………….
242
De beteekenis van indeeling hij een bedrijfsorganisatie
•
door
Mik, A.
Stempels
……………………
244
Een internationale vergelijking van de besparingen in
den huidigen oorlog door
C. Goedhart …………
246
Anteekeningen
De oorlog en de natuurlijke bevolkingsbeweging….
249
Overheidsmaatregelen
op
econo-
misch
gebied
.’ ……………………
251,
S t a t i s t i e k e n
Stand van ‘s Rijks kas
–
Bankstaten ……….
251
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De Vrij plotseling ingetreden vastere stemming op de
discontomarkt,
waarvan wij in ons Vorig overzicht melding
maakten, hield deze week aan. Voor jaarspapier noemt
men een tarief van 1 1 %, en ook het kortere papier
wordt bij voortduring tegen belangrijk hoogere tarieven
aangeboden dan voorheen. Bij de beoordeeling van deze
gewijzigde geldmarktpositie moet men vôÔr alles beden-
ken, dat de omvang der omzetten in schatkistpapier
sinds geruimen tijd uitermate gering was. Een betrek-
kelijk kleine absolute wijziging in de vraag- en aanbods-
verhoudingen kan in zulk een geval den marktprijsal
belangrijk doen veranderen. Een markt, waarop de effec-
tieve omzet sfechts een fractie is van de poténtieele, is
steeds eenigermate labiel van karakter. En zoo was het
ook op de geidmarkt. Het is nog steeds niet duidelijk,
welke factor den, doorslag heeft gegeven bij de wijziging
in de stemming. Waarschijnlijk is het een combinatie
van ‘overwegingen, alle echtér culmineerende in de op-
vatting: wanneer er een kans is, dat de situatie op de
geldmarkt verandert, dan dient althans de kooper zich
op de voor kort geldende lage tarieven te onthouden. De
verwachtingen behoeven in zulk een geval nog geens-
zins volkomen te zijn geconcretiseerd, een lichte aarze-
ling onder de vragers is reeds ‘voldoende om vrij omvang-
rijkë prijsveranderingen te verklaren. Met belangstelling
kan men de verdere ontwikkeling thans tegemoet zien.
Intusschen is er in de quantitatieve verhoudingen op
de geidmarkt geen noemenswaarde verandering gekomen.
De’
obligatiemarkt
heeft deze week niet heel veel ver-
anderingen getood. De 3’% leeningen waren over het
algemeen aangeboden en eerder aan den lagen kant.
In de financieelepers’is van verschillende zijde de sugges-
tie naar voren gekomen, dat het in het voornemen zou
liggen om niet zooals vroeger over te gaan tdt een con-
solidatie-operatie door uitgifte van een groote nieuwe
langloopende leening, doch dat in feite toch zou worden
geconsolideerd door Rij ksfondsen uit portefeuille obliga-
tiën te doen afstooten, waarna het provenu ter beschik-
king van de Schatkist wordt gesteld, al dan niet forneel
in den vorm van een lange leening. Zooals men weet,
werd bij vorige consolidatie-operaties dit systeem ook
toegepast voor een deel der totale leening (f 300 á f 400-
millioen), terwijl het restant dan bij andere categorieën
werd ondergebracht, mede met behulp van den stok achter de deur. De bedoelde persberichten nu, die hun oorsprong vinden in een vage mededeeling kort geleden op een pers-
confeientie geuit -, suggereeren, dat dit keer dit systeem
voor de volledige’ consolidatie-operatie zou worden ge-
volgd. Daarbij zal men echter in de eerste plaats moeten
bedenken, dat voor het welslagen van zulk een plan twee
partijen noodig zijn: de financieele autoriteiten en de
groote beleggers. Afgewacht moet worden hoe de laatste
categorie zal reageeren. Blijkens het verloop ter obligatie-
markt in de afgeloopen week is die reactie niet’ zeer en-
thousiast. Ook hiet kan men, evenals op de disconto-
markt, de verdere ontwikkeling met belangstelling tege-
moet zieû.
240
ECONOMISCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
3 Mei 1944
DE BFTRIJDING VAN HET VERSCHIJNSEL
DER ,,ZWEVENDE” KOOPKRACHT.
In een voorafgaand artikel
1
)
is gebleken, dat het ver:
schijnsel van de zwevende koopkracht het resultaat is
van de volgende drie factoren:
de beperkte mogelijkheid tot besteding van liet in-
k’omen en van in ondernemingen vrijgekomen gelden
de toeneming van de geldhoeveelheid en
3 de stabiliseering van het prijsniveau..
Daar het eerste in het kader der oorlogseconomie on-vermijdelijk is en naar het bereiken van het onder 3 ge-noemde wordt gestreefd, zal de bestrijding van de zwe-
vende koopkracht gericht moeten zijn op de verkleining
van de geldhoeveelleid. . –
In verband hiermede zullen wij, in hetgeen volgt,
enkele maVregelen nagaan, welke in die richting zijn
genomen.
De actiepe betalingsbalansen
In de eèrste plaats, wat betreft het in belangrijke mate
actief zijn van de betalingsbalans van sommige landen;
één der omstandigheden, die, zooals wij
–
zagen, een ver-
meerdering der geidhoeveelheid veroorzaakten. Daar dit
voor een deel landen zijn, die ingeschakeld zijn in de
oorlogseconomie van anderen, zijn de oorzaken van het
actief worden van de betalingsbalans veelal niet weg te
nemen.
Haar. geidvermeerderende werking tracht men echter
te beperken, door de op grond van de actieve betlings-balans ontstane vorderingen op het buitenland zooveel
mogelijk te compenseeren door betalingen aan het buiten-
land, waarbij het echter veelal onmogelijk is den import
van het debiteurenland in eenigszins voldoende mate uit te breiden. Dus is men op andere middelen aangewezen.
Hiertoe behoort in de eerste plaats het aflossen van in
vroeger jaren door het Jand, dat thans door dè oorlogs
emstandigheden debiteurenland is geworden, verstrekte
leeningen en het repatrieeren van vermogenswaarden
(hijv. spoorwegen), welke zich in vreemdehanden be-
vinden. Dit vindt bijv. plaats in verschillende tot het
Britsche Empire behoorende landen en ook in verschil-
lende Zuid-Amerikaansche Staten
2)
Zoo werd bijv. van
September 1989—Maart 1943 door resp. Britsch-Indië,
Canada en Zuid-Afrika £ 280 millioen, £ 260 millioen
en £ 12 millioen aan sterlingleenihgen gereptrieerd. Ook
enkele Zuid-Oost-Europeesche Staten hebben op een
dergelijke wijze een vermindering van het stijgen van hun
clearingvordçringen weten te bereiken
3).
Directe maatregelen tér beperking van den uitvoer zijn
genomen door Zwitserland. Dit land heeft een niet onbe-
langrijken export naar de Vereenigde Staten (vnl. uurwer-ken), terwijl, niettegenstaande een gedeeltelijke opheffing
van de blokkeering der Zwitsersche saldi, een invoer van uit
de Vereenigde Staten door de daar geldende oorlogsvoor-
schnifteni aangaande goederenaankoop en het gebrek aan
scheepsruimte vrijwel uitgesîoten is. Daar dit, door een toe-
neming van de dollarsaldi van de Zwitsersche Nationale
Bank, neerkomt op een financiering van den Zwitserschen
export, door middel van, een uitbreiding van de hankbiljet-
tencirculatie, heeft de Regeering maatregelen genomen ter
beperking var den export. De uitvoer naar landen, die
in dollars plegen te. betaleh, is nu afhankelijk gemaakt
van tegenleveranties of streng gecontingenteerd. Een spe-
ciale regeling is getroffen, wat betreft de uurwerkindustrie
om den uitvoer naar de Vereenigde Staten te bepérken
4).
Dat de aanwezigheid van een actief saldo op de b.eta-
‘)
,,eldovervlqed in oonlogstijd”, in ,,E.-S.B.” van 12April1946.
) Jaarverslag 1942143 van de Bank voor Internationale Be-
talingen,. blz. 164.
Vgl. Dr. R. Arzet: ,, Das Wcrtpapieregesch5ft im Kriege”, in
,,llankwirtschaft” van 1 .Eanuari 1944, bis. 8. ‘) Vgl. ,Schweizeniscke Dollarnôte”, in ,,.Bankwirtscliaft.” van
1 Januâri
1944,
blz. 19.
lingsbalans een uitbreiding der geldirculatie tengevolge
heeft, vindt haar oorzaak, zooals wij zagen,
–
in de wijze
van financiering, welkê nI. ‘door het bankwezen geschiedt.
Zal deze vermeerdering van de geidhoevoelheid nu voor-
komen kunnen worden, doordat men een andere wijze
van financiererl kiest? Bijvoorbeeld, doordat de Staat
de vorderingen op het buitenland overneemt, zooals
in, Slowakije heeft plaatsgevonden, waar bepaald is,
dat de Ministêr van Einanciën’ voôr eèii bedrag an
1.260 Ks. aan, uit het Duitsch-Slowaaksche betalingsver-
keei ontstane, vorderingen van de Nationale Bank over
zal nemen
5).
Slechts bij uitzondering zal ‘dit het geval
zijn. Want weliswaar zal, door het wegvallen van den
post: vorderingen op het buitenland, ,op de balans van
de circulatiebank de bankbiljettencirculatie met een over-
èenkomstig’ bedrag afnemen, maar hierteg9noverstaat
dat de geldbehoefte van den Staat met hetzelfde bedrag
zal toenmen. Slechts in landen, waar aan de vermeer-
dering van de geldbehoefte van den St,aat voldaan kan
worden, zonder dat dit via de scheppi’ van nieuw geld
moet geschieden, zou de verandering van de financierings-
methode gunstig werken: wat betreft de verkleining van
van het koopkrachtoverschot. Dit zou waarschijnlijk
het geval zijn in Denemarken, waar men, niettegenstaande
de oorlogsomstandigheden, nog steeds een sluitend budget
heeft weten t’e bereiken. In Denemarken, past men echter
een andere methode toe. Op basis van de etten van
3 Juli 1942 en van 8 J,uli 1943 zijn daar de autoriteiten
er toe overgegaan om leeningen uit te gven, waarvan
de opbrengst niet voor de overheidsfinanciering wordt
gebruikt, maar gestort wordt op speciale rekeningen bij, de Nationale Bank
6)
Aldus wordt, hoewel de vermeer-
dering der geidhoeveelheid niet wordt voorkomen, toch
een vastiegging van de overtollige koopkracht verkregen.
Inç’loed der or’erheidsfinanciering.
-.
In de meeste Iandn stuit echter het streven om tot
een vermindering
5
,yan het koopkrachtoverschot te komen op de moeilijkheid, dat in den huidigen oorlog het vooral
ook de groote geldvraag van de Overheid is, die de ver-
meerdering van ‘ de geldhoeveelheid yeroorzakt. De
aanwendingsmogelijkheid immers, van één der belangrijk-
ste middelen om direct tot een verminderirg van het koop-
krachtoverschot te komen – de belastingheffing.—, wordt beperkt, doordat deze bron van inkomsten door de Over-
heid, in veïband met haar zeer sterk toegenomen uit-gaven, reeds in belangrijke mate is aangeboord. Een
onbeperkt verhoogen van de belastingheffing is immers
onmogelijk, daar. dit op belangrijke psychologische en
technische weerstanden zou stuiten. Bovendien’zou – al
was het psychologisch en technisch mogelijk – het geheele
koopkrachtoverschot, van uit het standpunt van het indivi-
dueele bedrijf.bezien, niet wegbelast
mogen
worden, daar
een deel ervan na den oorlog moet dienen voor den aan-koop van pro’ductiemiddelen, die tijdens den oorlog wel
verbruikt’ zijn, maar niet vervangen kon4en worden
7).
In hoeverre verschillende oor1ogvoerende landen, welke,
zooals in het voorafgaande artikel
8
) blijkt’, reeds een be-langrijk dee’ van hun totale uitgaven door gewone inkorn-‘
sten gedekt zien, dit maximum berdikt hebben, is moeilijk te
zeggen. Voor Duitschland, waar de ‘belastingopbrengsten
voor het rekeningjaar 1942 30 % van de totale uitgaven
dekken
9)
(tegen 50 % van het rekenîngjaar1938), wordt
5)
Vgi. ,Slowalzische Fiflanzmassnahmen”, in ,,Südost-Econo-
mist” van 21 Januari 1944.
5)
Vgl
.,,,
Stabilisierte d5nischc Geldwirtschatt’, in ,,Europa-
Kabel” van 28 Januari 1944, 01′,.. 3.
‘) Vgl .,, Substanz-Geld”, in ,,Berliner-Börsen-Zeitung” . van
5 Maart, 1944..
.
‘) ,,Geldovervlded in ooniogstijd”, in ,,E.-S.13.” van 12 April 1944’,
5)
Het dekkingspercentage van cle totale gewone inkomsten t.a.v
le totale ilitgavoul bedraagt’ 50%. De andere gewone inkomsten,
welke voor den huidigen oorlog nog onbeteekenend waren, bestaan
voornamelijk uit inkomsten uit ondernemingen in het bezit van
den Staat en bezettingskosten, vergoed door de bezette gebieden.
1,
3 Mei 1944
,
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN’
– 241
1
een vergrooting der lelastinginkomsten wel mogelijk geacht.
liet tijdschrift ,Bankwirtschaft”wijst er in dit verband
‘op, dat bijv. tot nu t6e in Duitschiand aan het wegbelasten
van de oorlogswifisten (in tegenstelliilg tot Er,geland,
waar deze belasting één der steunpilarén van de belasting-
financieriig is) weinig aandacht is besteed
10).
Hier-
tegenover staat echter,, dat de behaalde oorlogswinsten
in Duitschland, vanwege ce strenge stabiliseering van het
prijsniveau, aanzienlijk lager zijn dan in .Engeland.
Tengevolge van het onvermogeh, het koopkracht-
overschot door belastingheffing weg te weMen, zal men er zich, tijdens den oorlog, in hoofdzaak toe moeten-be-
perken, té trachten het gevaar, dat de aanwezigheid van
een
ongebonden
koopkrachtoverschot in zich bergt, te
overwinnen. Dit komt hierop neer, dat er van overheids-
wege naar gestreefd moet worden een binding van deze
koopkracht te bereiken, hetgeen tevens veelal inhoudt, dat
de koopkracht aan de o’verheidsfinanciering wordt dienst-
baar gemaakt. Daar dit de credietfinanciering yoor een
deel overbodig maakt, wordt zoo eveneens een verminde-ring van het toekomstige koopkrachtoverschot verkregen.
Vi’ijwilligc binding.
Waar het bij de.
erijwillige
binding van het koopkracht-
overschot op aankomt, is, of de bezitter ervan
bereid is
voor een tijd’ af te zieh ,van de besteding van de koop-
kracht, ‘m.a.w., of de bezitter bereid is zijn koopkracht-
pverschot om te zetten in spaarkapitaal. Deze houding
is van meer belang dan de wijze, waarop de binding tot
stand komt door persoonlijken aankoop vanhet beleggings-
object, dan wel door indirecte belegging via een bank of
een spaari,nstelling
11).
De houding van den bézitter van het koopkracht-
overschot wordt voor een groot deel bepaald door zijn
toekomtvervachting, wat betreft de geidwaarde. En
deze toekomstverwachtinghangt weer ten nauwste samen
met de mate, waarin de autoriteiten een stabilisatie der
prijzen weten te bereiken. Verwacht men algemeen een
inflatoire ‘prijsontwikkeling, op. grond van een groote
hoeveelhe,dvermerdering van het geld, dan zal dit leiden
tot een streven wn iedere mogelijkheid van geldbesteding,
welke zich voordoet, te benutten
12).
Hieruit volgt, dat
de door het Duitsche Rijk gevolgde itiethode van de
,,geruischlôoze financiering”, welke zich volkomen aan-
past bij de in Duitschland in de laatste decennia op-
getreden wijziging in de kapitaalvorming en -belegging
door particulieren van de directe belegging in het ver-mogensobject naar de indirecte belegging via banken,
spaarbanken e. d.
13),
geeh gevaar voor de toekomstige
waarde van de Rijksmark behoeft te beteekenen. Een
groot deel immers van de aldus verkregen gèldbedragen zijn reëele besparingen en zijn dus ook via de beleggiiig
door een geidmarktinsteiling reëel gebonden. Orn dit
laatste tot uiting te doen komen, is men in Duitscliland
er toe overgegaan het stelsel van het zgn. ,,ijzeren sparen”
‘in te voeren
14)
Bij een directe belegging in langloopende staatsle.enin-
gen, warbij de belegger zelf alle liquiditeits- en belggings-
risico op zich neemt, komt evenwel duidelijker tot uit-
drukking, dat een definitieve binding van het koopkracht-
overschot wordt bereikt
15).
Vandaar, dat in verschillende landen in die richting een uitgebreide propaganda wordt
gevoerd, terwijl tevens getracht wordt het direct be-
10)
Vgl.
,,Der Kriegshaushalt des Reiches”, in ,,PankwirtschfV’
van 18 Januari
19114,
bis. 15 e. v.
.
‘> Vgl. ,,Abschöpfungs-inittel” in ,,Europa-Kabel,’, .14 April
1944, bis. 2.
“) Vgl. ,,Der Sinn der PrefistabilitSt”, in ,,Bankwirtschaft”
van 15 Mei 1943, bis.
77
e. v. –
00)
Vgi. ,,Die künftige, Finanzierungspolilik”, in ,,National
Zei-
tung” van 11Maart1944. Gêxcorpoerc1 in het ,,Economischieuws”
van 15 Maart 1944.
14)
Vgl. het
4
artikel van C. Goedhart in dit nummer.
10)
Vgl. Dr. B. Berining: ,AbsehÖpfung durch Anieihebcgebung”
in ,,Bankwirtschaft’ van 15 Juni 1943,
his. 118.
leggen in staatsleeningen aantekkelijk te maken dooI
meer types uit te geven, elk zooveel mogelijk aansluitend
bij de _bijzondere .wenschen der ‘erschillende belegger
(bijv. in Engeland: de 10-jarige ,,National Saving Certifi-
cates”, de 7-jarige ,,Defenceonds” en de 25-jarige ,,Saving
Bonds”). Een typisch voorbeeld hiervan is ook nog Finland,
waar in het laatst van het vorige jaar gelijktijdig vier
geheel verschillende oorlogsleenihgen werden geërniteerd:
2 gewone leeningen, een spaarleening en een verzekerings-
leening, ‘esp. met een looptijd vkn 4, 10, 25 en 30 jaar
18)
Ook in Duitschland komen in den laatsten tijd stemmen naai’ voren, die de directe plaatsing van staatsleeningen
bij het publiek bevorderd weaschen te zien. Waar thans in
•
Duitschland naast kortloopend papier slechts ,,Schatz-
anweisungen” met een looptijd van 22 jaar en’, ,Li-Anleihen”
met een looptijd van ± 30 jaar bestaan, wordt vooral de
uitgifte van staatspapier, ihet een middellangen looptijd,
gewenscht geacltt
17)
Maatregelen tot gedwongen binding.
Naast het streven om tot een vrijwillige binding van
het koopkrachtoverschot te komen, zijn in verschillende
landen ook maatregelen genomen, ‘die gaan iii de richting van een
gedwongen
binding. In zeer sterke mate, zien wij dit in enkele Zuid-Oost-Europeesche Staten.
‘Wij, merkten reeds op, dat het voor deze landen, in
verband met het streven naar een in evenwicht brengen
van de betalingsbalans, door de oorlogsomstandigheden
-niet mogelijk, was meer goederen uit Duitschland in te
voeren. Wel werd het echter aan Roerneensche en Hon-gaarsche handelaren en industrieelen mogelijk gemaakt
e
met Duitsche’ ondernemingen contracten af te sluiten
voor de, levering van goederen na den oorlog, waardor
werd bereikt, dat het overschot aan boopkiacht, dat zich
bij het bedrijfsleven in deze landen bevindt, in een bepaalde
richting wordt gelonden. De verdere beplingen zijn nu
van, zoodanigen aard, dat naast een binding bovendien
een vermindering van het koopkrachtoverschot wordt
vei-kregen.. Want reeds thans moeten de contractanten
de benoodigde Rijksmarkbedragen betrekken van de circulatiebank tegen betaling, in de nationale valuta,
wa&rbij slechts bij hooge uitzondering crediethulp verleend
mag worden. De koopkracht blijft dus voor het bedrijfs-
leven behouden, maar luidt voortahn in R.M.
Het aldus door de contractanten geloopen risico wordt
verkleind, doordât de Overheid van hun lan,,d den terug-
koop van de verkregen Rijksmarken garandeert, voor
het geval de contracteerende Duitsche ônderneming door
één of andere oorzaak niet aan haar verplichtingen zou
kunnen voldoen
18).
Zou dit later inderdaad het geval
blijken te zijn, danzou door den terugkoop het koopkracht-
verminderend effèct ongedaan gemaakt worden, maai’
zou toch bereikt zijn een binding van koopkracht ge-
durende den oorlog. .
Een iets andere maatregel, welke in het bijzonder ei-op
gericht was het koopkrachtoverschot ‘bij exporteurs
(dat tengevolge van de groote prijsverschillen tusschen
het land en Duitschland vrij aanzienlijk was) voor een
deel te binden, werd in Slowakije genomen. Bepaald
werd, dat de exporteurs 5 % van het bedrag, dat zij voor
ingebrachte exportdeviezen verkregen, op een speciale
rnkening bij de Slowaaksche postspaarbank moeten stor-
ten, welke rekening tot nader order esperd blijft
19)
Deze maatregel doet denken aan de in België toege-
paste methode om tot binding Van het koopkrachtover-
schot te komen, waar de exporteurs 20 % van hun vorde-
0)
Vgl. ,,Europa-Kabel” van 14 December 1943.
11)
Vgi. ,,Anieih’en mannigfaltiger?”, in ,,B.B.Z.” van 8 Maart
1944. ,,Mannigfaltigere Anleihet3’pen?”, in
,,D.Z.N.’ van 15 Maart
1944. ,,Die iangfristige Reichsfinanzierung’, in ,,D.V.W.” 1944 nr. 4.’
1)
Vgl. ,,VerrechnungsguLhabcn -als Anwartschaft auf Waren-
lieferungen”, in ,,Bankwirtschaft” van Juli 1943, bis: 158.
“) Vgi. ,,Das Zwangsparen der siowakischen Exporteure”, in
,,Bankwirtschaft” van 1 Fèbruari 1944.
242
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 Mei 1944
ringen op de ,,Deutsche Verrechnungskasse” (het Duitsche
clearinginstituut) niet in geld, maar in certificaten van
de Emissiebank te Brusspl uitbetaald krijgen. In Be1gi
wordt echter aldus niet een dergelijke strenge binding
verkregen als in Slowakije. Want de certificaten kunnen
na 1 jaar ingewisseld worden en zijn bovendien
te allen tijde door endosseering over te dragen. Zij zijn
dus veel meer liquide dan de Slowaaksche paartegoeden.
Tenslotte willen wij nog
1
eenige aandacht besteden aan
de bestrijding van den koopkrachtovervloed in Grieken-
land, waar een infiatoire prijsontwikkeling met een ver-
meerdering van de geidhoeveelheid hand in hand gaat.
In dit verband zijn de volgende gegevens veelzeggend:
de prijs voor olijfolie steeg van 28/10/’40 tot 24/3/’44 van
50 tot 1.680.000 drachmen per oka; die van een paar
schoenen van 450 drachmen tot 15 20 millioen drachmen
20
).
Reeds in 1942 ging men ertoe over de betalingen voor
den aankoop van voedingsproducten voor 2 % in schat-
kistbiljetten te doen. Verder moest bij invoer uit Duitsch-
land en Italië door de importeurs een veelvoud van den
prijs aan toeslag worden betaald, ter afroming van de
groote importwinsten, die het gevolg zijn van de aanzien-
lijke prijsverschillen
21)
.
–
Later werd nog een tweetal in vele opzichten typische
maatregelen genomen, waardoor de Staat voordeel wil
trekken van de heerschende hausse op de effectenmarkt
22)
In de eerste plaats zijn alle Grieksche N.V.’s verplicht
hun aandeelenkapitaal met 20 % te verhoogen (bdnken
10 %), welke kapitaalverhooging zonder tegenprestatie
harerzijds geheel aan den Staat moet worden overge-
dragen. Deze laatste zal de verkregen aarideelên als regel
verkoopen, waardoor een binding van koopkracht hij de
koopers wordt bereikt. Ook mogen de N.V.’s de additroneele
aandeelen zelf behouden, mits de tegenwaarde in geld
aan den Staat wordt afgedragen, waardoor het koopkracl.it-
overschot bij de bedrijven wordt gebonden: In dat geval
zal de te betalen koerswaarde door een bijzondere com-
missie worden vastgesteld.
In de tweede plaats werd in November 1943 bepaald, dat
alle N.V.’s en andere rechtspersonen
(mcl.
banken) 50 %
van hun eigen bezit aan genoteerde effecten, in den vorm
van een rentelooze leening, aan den Staat moeten afstaan,
welke deze effecten verkoopen zal. Daar deze crediten
binnen een jaar terugbetaald zullen worden, beteekent
‘dit een tijdelijke binding van koopkrâcht. Echter zoolang
de Regeering er niet in slaagt tot een stabiliseering van het
economisch leven te komen, zullen deze maatregelen,
hoewel zij in de goede richting werken, ten eenen male
onvoldoende blijken te zijn.
Met LIe binding van de koopkracht is het probleem van
het koopkrachtoverschot niet
de/inztief
opgelost. Wel
wordt bereikt, indien het gelukt de koopkracht gedurende
den oorlog te binden, dat deze oplossing versch9ven wordt
naar een gunstiger tijstip, als er op economisch gebied
meer normale toestanden zijn opgetreden. Dan zal bijv.;
daar de hooge eischen, die de oorlog aan de overheidsfinan-
ciering stelt, voor een belangrijk deel zijn weggevallen,
de belastingheffing in versterkte mate voor het over-
winnen van het koopkrachtoverschot gebruikt kunnen
worden. Het zal echter voor een ieder duidelijk zijn, dat
zich hierbij nog tal van problemen zullen voordoen.
P. G. RIDDER.
1
Vgl. ,,De Inflatie in Griekenland” in ,,Het financieele dag-
blad” van 13 April 1944.
“) Vgl. ,,Der Kampf um die Stabilisierung In Griecheriland”,
in ,,Bank-Archiv” van 15 Januari 1943.
“) VgI. ,,Abschpfungsmasznahmen in Griechenland”, In ,,Bank-
wirtsehaft” van 15 December 1943.
DE PERSONEELE BELASTING EN DE
GEMEENTEN.
Een tweetal publicaties van den laatsten tijd doet
wellicht de vraag rijzen, hoe het voor de gemeenten nu
eigenlijk met de heffing van de personeele belasting staat.
De eerste publicatie is van het Centraal Bureau voor de
Statistiek (mededeeling no. 35) van 18 April 1944 over
de jaren 1933/1942; de tweède gaat van de gemeente
Rotterdam,.uit en heeft betrekking op de classificatie en opcentenheffing, gedeeltelijk nog als nasleep van de per
1 Augustus 1941 doorgevoerde annexaties.
Di’erse bestemmingen.
Oorspronkelijk is de opbrengst van de hoofdsom van
de personeele belasting het Rijk ten goede gekomen.
1h 1865 konden de gemeenten over 4/5 van de opbrengst
beschikken, welke uitkeering in 1885 op 4/5 van de ge-
midelde opbrëngst over 1882/1884 .werd gefixeerd. Met
ingang van 1 Januari 1897 kwam, krachtens de wet op de personeele belasting van 1896, de geheele hoofdsom we-
derom aan het Rijk. Bij de wet, regelende de financieele
verhouding tusschen het Rijk en de gemeenten, van 1929
werd, ingaande 1931, de zuivereopbrengst van dehoofd-
som aan de gemeenten toegekend. Van 1935 tot en met
1941 werd 80 % (4/5) van de hoofdsom dezer belasting
naar de grondslagen huurwaarde, mobilair en dienst-
boden als prélèvement aan de gemeenten onttrokken en aan
het werkloosheidssubsidiefonds afgestaan. De gemeenten
mochten deze grondslagen toen niet rheer zelfstandig
wijzigen; wel hadden zij de bevoegdheid zich ten aanzien van de heffing in een lagere klasse te plaatsen dan waarin
zij in het systeem der wet’ thuis behoorden. Daardoor –
kon een grooter aantal aanslagen worden opgelegd en
werd van iederen aanslag een hooger bedrag geheven.
Het fiscale voordeel kwam t.e.m. 1934 in zijn geheel recht-
streeks aan de betrokken gemeenten ten goede; daarna
ging het voordeel ten deele naar het werkloosheidssubsidie-
fonds. De aldus verzwaade druk van de hoofdsom konden
die gemeenten temperen door een lager aantal opcenten
te heffen dan wanneer zij in cle hoogere klasse van heffing
waren blijven staan.
Met ingang van 1 Januari 1942 is het werkloosheids-
subsidiefonds opgeheven en moest weer worden nagegaan,
aan welk lichaam de opbrengst van de hoofdsom zou
toevallen. Alsnu werd bepaald,dat de geheele hoofdsom
aan het Gemeentefonds ten goede zal komen, zoodat aan de gemeenten individueel de laatste 20 % van •de hoofd-
som naar de eerste drie grondslagen kwam te ontvallen,
terwijl die naar de overige grondslagen, waarvan de op-
brengst vah de hoofdsom tot nu toe geheel werd ge-
noten, mede werd gemist. De gemeenten kunnen,
als vanouds, opcenten op deze belasting heffen,
doch zij moeten sedert 1943 plaats ruimen voor de Pro-
vincies, die de bevoegdheid hebben gekregen uniforme
opcenten te heffen tot een maximum van 50. De ge-
meentelijke opcenten mogen naar verkiezing uniform of progresief zijn, zonder aan een maximum te zijn gebon-
den, maar de practijk is deze, dat bij 150 of, bij
•
een pro-
gressief,
tarief, gemiddeld 150 opcenten, het plafond geacht
wordt bereikt te zijn, zoodat met de prôvinciale opcenten
in totaal feitelijk niet meer dan gemiddeld 200 uniforme
opcenten worden geheven.
Wjziging in de grondslagen.
Ook in de grondslagen, waarnaar de belasting geheven
wordt, is wijziging gebracht..,In groöte trekken komt de
herziening hierop neer, dat vijf van de zeven grondslagen
zijn vervallen, t.w.: dienstboden, paarden, motorrijtui-
gen, pleiziervaartuigen en biljarten. De beide grondslagen:
huurwaarde en mobilair blijven dus bestaan. Met betrek-
king tot de huurwaarde werd bepaald, dat de belasting
nog slechts wordt geheven van tot woning en tot gemak,
4.
3 Mei 1944
ECONOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN
243
S
uitspanning of vermaak van den gebruiker dienende
gebouwen of gedeelten van gebouwen met hunne aan:
hoorigheden. Buiten aanmerking blijven de voor het pu-
bliek toegankelijke gronden van buiterfplaatsen. Geen
belasting wordt voorts geheven wegens het gebruik van
perceele’n ‘üitsluitend:
voor den dienst van het. Rijk of ândere publiek-
rechtelijke lichamen;
als kostschool;
als iirichting van weldadigheid of tot genezing of
verpleging van zieken of gebrekkigen, als ‘inrichtintot
algemeen nut door zedelijke licham’en,’ vereenigingen in het bezit van rechtspersôonlijkheid of stichtingen, één en
anderS voorzoover daarbij geen winst wordt beoogd of ge-
maakt, anders dan voor inrichtingen als hier bedoeld of
voor armenzorg;
.
als hotel of logement, waaronder hier wordt verstaan
een inrichting, waarin doorgaans door reizigers voor
korten tijd logies wordt genomen.
De classificatie van de gemeenten in 9 klassen blijft
bestaan; waarbij de gemeenten zelf, doch onder hooge;e
goedkeuring, mogen bepalen in welke van de klassen zij
de belasting willen zien geheven Daar bij de goedkeuring
wordt nagegaan, of bestaande verhoudingen met andere
gemeenten of deelen van gemeenten niet al te zeer
worden’ doorbroken, heeft deze vrijheid slechts betrek-
kelijke waarde. Het wettelijke tarief, waarnaar, de
betaling moet geschieden, is eveneens gehandhaafd,
terwijl ook de regeling, met betrekking tot den kinder-
aftrek, dezelfde is gebleven. . »
Beteekenis ôan de crijstelling oan kantoren, bioscopen, enz.
Uit mededeeling 35 van het Ce’ntaal Bureau voor
de Statistiek blijkt; welke beteekenis de evénbedoelde
vrijstelling heeft gehad. Het aantal perceelen, belast
naar den eersten grondslag (huurwaarde), is onafgebroken
gestegen van 1.595.669 over 1933 tot 1.809.588 over 1941,
waarop een daling is gevolgd tot 1.776.510 over 1942, in
verband met het ver’allen van de belasting voor bedrijfs-
lokaliteiten. De belastbare huurwaarde dezer perceelen
iS;
na een kleine stijging van f 511 millioen over 1933 tot
f 516 millioen over 1934, in hoofdzaak als gevolg van
huurverlagingen, gedaald tot f 478 millioen over 1997.
Daarna is de huurwaarde opnieuw gestegen tot f 499
miljoen over 1940, waarop eeti kleiné daling is gevolgd
tot f 496 millioen over 1941, welke in hoofdzaak verband
houdt met de oorlogsomstandigheden en een verdere
daling to.t f 466 millioen over 1942, hoofdzakelijk in ver-band met bovenvermelde wijziging der belasting. De ge-
middeldb belastbare huurwaarde per perceel is evenwel voortdurend gedaald van f 321 over 1933 tot f 274 over
1941 en f 263 over 1942. In’deze bedragen is de waarde
der buiten de belasting vallende perceelen niet begrepen. Het percentagé ‘v»n heffing voor dezen eersten grond-
slag is in -de wet op de personeele belasting vastgelegd op 10. Voor’ 1933 en 1934 maakten respectievelijk 144
en 127 gemeenteh van de bevoegdheid gebruik wijziging
in dit percentage te bréngen, meestal in verhoogenden zin.
Van 1935 af geldt voor alle gemeenten het wettelijk vast-
,
gestelde tarief.
Uit den aard der zaak hebben zoowel bovengenoemde
wijzigingen als de ongunstige tijdsomstandigheden invloed
uitgeoefend op de opbrengstcijfers der verschillende
grondslagen.
Van de jaren 1933 tot en met 1942 komt dat hierop
neer, dat de onzuivere opbrengst der belasting in-hoofd-
som voor den grondslag huurwaarde is verminderd van
f 27.360.000 tot f 17.188.000 en voor alle grondslagen
tezamen van f 38.760.000 tot f 21.677.000. De zuivere op-
brengst daalde van f36.141.000 tot f20.761.000 en die
van hoofdsom en opcenten in totaal van f 68.9Q0.000 tot f 57.709.000, waaruit, naar het Centraal Bureau opmerkt,
blijkt, dat een groot aantal gemèenten door de vermin-
derde belastingopbrengst in hoofdzanik genoodzaakt was
de opcenten niet onbelangrijk te verhoogen.
Classificaties.
.
.
De classificatie berust op het verschijnsel, dat de huren
in stedelijke gemeenten hooger zijn dan in landelijk gebied,
zoodat wil men de personen naar mate van hun gegoed-
heid belasten, niet met ht aangeven van één belastbare
huurwaarde als heffirrgsgrondslag volstaan kan worden.
De grens der belastbaarheid ligt in de gemeenten der
eerste klasse bij f 250, welk bedrag bij elke’ volgende
•
klasse met f vermindert, zoodat in de negende-klasse
bij éen huiirwaarde van ten hoogste f50 per jaar geen
belasting verschuldigd is. .
Hoe dit stelsel precies ,werkt, is statistisch moeilijk vast
te leggen. In
1
mededeeling 35 van het Centraal, Bureau
voor de Statistiek worden wel cijfers gegeven, maar ze
kunnen het verlangde inzicht niet verschaffen. Dit is
een gevolg van drie zelfstandige factoren, ni. de vermifi-
dering van het aantal gemeenten van 1933-1942 van
1.076 tot 1.020;’ de moeilijkhe.id, dat’vele gemeenten (in
1942 175) in meer dan één klase zijn gerangschikt –
Rotterdam bijv. kent. thans 7 klassen – en het feit, dat
de gemeenten zich zelf, behoudens hoogere goedkeuring
in een andere klasse kunnen rangschikken dan waarin
zij in het stelsel der wet thuis behooren. Op grond
van
de
verstrekte cijfers zou men moefen concludeeren, dat er
een neiging bestaat van een verchui’ing naar ‘de middel-
ste klassen, omdat in elke klasse het aantal gemeenten
‘vermindert,’ behalve in klasse 4, die een vermeerdering
toont van 25 op 33, en klasse 6, die, na mutaties, in 1942
evenveel gemeenten telt als in 1933, nl. 111.-
‘Verband tusschen classificatie en opcenten..
Hoe c1assificktie en opcenten op elkandër inwerken is
gebleken uit een recente publicatie van de gemeente Rot-
terdam. Deze gemeente heeft in 1934 gebruik gemaakt
van de bevoegdheid om’ het stedelijke gedeelte en Hoek van Holland in lagere ,klassen te plaatsen (resp. in de 2e
en 4e klasse), omdat de hoogere opbrengst, ontstaan door
het betrekken van ‘lagere huurwaarden in de belasting
en de verhooging van f 2,50 in hoofdsom van iedêren aan-
slag, haar ten goede jou komen. Bovendien had deze ver-
hboging weer een verbetering van de opbrengst van de
opcenten tot gevolg. Deze handelwijze bood de gelegenheid
het aantal ,progressieve’ opçenten lager te houden dan
wanneer de stdsgemeente en Hoek van Holland in de
hoogere klassen waren gebleveo. Nu het classificatie-
verschil niet meer, aan de gemeenten wordt uitgekeerd,
is er geen aanleiding meer de lagere’klassen te handhaven.
Er moet’, in het bèlang van de contrilivabelen, in tegen-
gestelde richting worden gehandeld, ni. herplaafsing in
een hoogere klasse, tengevolge waarvan de, ontvangsten
verminderen, zoodat het aantâl ‘opcenten moet worden
verhoogd om tenslotte toch weer dezelfde, opbrengst
te verkrijgen. Want’het Rijk draagt in de begro’otings-
tekorten niet bij, zoolang niet de uitgayen zooveel mogelijk
1
zijn gedrukt ên de belastingen zoo hoog, mogelijk zijn op-
gevoerd, d.w.z., dt -. nu’ de Provincie voor 1944 50
opcenten heft – uit de opcenten op de personeele belasting
een opbrengst moet worden verkregen, die gelijk is aan 150 opcenten op de hopfdsom. Met de opcenten van de
Provincie wordt dan in totaal 3 x de hôofdsom geheven.
Voor 1943 werden de opcenten, in verband met de 41 pro-.
vinciale opcenten, in het geheele gebied met hetzelfde
aantal verlaagd, waardoor die van het stedelijk gedeelte,
Hoek van Holland en Pernis c.a. van 133-200 werden ge-
bracht op 92-159: Thans zouden, in verband met de her-
classificatie, 45 opcenten meer moeten worden geheven,
doch nu de Provincie haar opcenten met 9 heeft verhoogd
en op het maximum van 50 heeft gebracht, zullen de ge-
meentelijke slechts met 36 kunnen worden vermeerderd
en op 128-195 nioeten worden gesteld om een gemiddelde
244 ‘
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
3 Mei 1944
opbrengst van 150 te verkrijgen, waarmede voor Rottei-
dam in de practijk het maximum is bereikt. Daar de
hoofdsom in het stedelijke g’ebied en Hoek van Holland, tengevolge van de klasseverhooging, wordt verlaagd, zal
de druk van de verhooging der opeenteá aldaar gedeel-
telijk, in sommige gevallen geheel, worden opgevangen,
hetgeeii uiteraard ook geldt voor de 50 qpcenten, die
door de Provincie worden geheven.
Genolgen, r’erbancl houdende met de annexaties.
In de per
k
1 Atigustus 1941 tegevoegde gemeenten
werden als regel 200 opcenten geheven in de kldsse, waarin.
de gemeente was ingedeeld; alleen in Hillegersberg bestond
een progressieve regeling van 165-225, welke thans –
ware die gemeente in stand gebleven -, in verband rhet
de provinciale opcenten, op 115-175 zouden moeten worden
bepaald. Nu worden deze cijfers, als gezegd, 128-195.
Voor dit deel der gemeente zal de toepassing van de Rot-
terdamsche schaal niet veel bezwarefi opleveren; de lagere
en de hôogere huurklassen zullen iets iieer betalen; de
middengroeperi iets minder. Voor de andere laatst toe-
gevoegde deelen der gemeente spreken 11eze verschillen.
sterker. Immers de uniform geheven (200, than& 150)
opcenten zullen worden omgezet in 128-195 opcen-
ten, waardoor de tendenz van het Rotterdamsche tarief
ook daar tot haar recht komt. Met de provinciale opcenteii.
worden dus 178-25 opcenteb geheven.
• Een afzonderlijk woord moet worden gewijd aan Pernis en omgeving. Daar zal de verhooging relatief iets zwaarer
worden dan in hetoverige gebied, omdat naar de nieuwe op-
centenschaal zal moeten worden betaald, zonder dat eèn
herclassificatie geheel of gedeeltelijk cdmpensatie biedt. De
inwoners van Pernis c.a. hebben ni. sedert de toevoeging
hij Rotteidam geprofiteerd van een opcentenschaal, die
berekend was voor een hoogere klasse van heffing. Terwille
van’ de unificatie, die bij deze gelegenheid bereikt moet worden, komt deze bevoorrechting te vervallen.
Hoewel de opcenten nugelijk zijn gemaakt, zullen toçh,
door de indeeling in klassen, verschillen blijven. Waar
het karakter van de bebouwing en bewoning verandert,
zullen tegenstellingen, di geen bestaansreden meer heb-
ben, slechts kunnen worden Veggenlomen door de gren-
zen van de klassen te wijzigen, waartoe ‘zoo noodig zal worden ovrgegaan.
A.an het meer algemeene financieele gevolg van de
toevoeging yan de hierbedoelde gebiedsdeelen zijn in
,Economis’ch-Statistische Berichten” vami 17 September
1941, no 1339, reeds beschouwingen gewijd.
–
J. HASPER.
DE BETEEKENIS VAN INDEELING BIJ EEN
BEDRIJFSORGANISATIË.
Over de begrenzing van begrippen als kleinhandel, klein-
bedrijf, grootbedrijf
1),
groothandel, grossier, indutrie,
ambacht enz. kan uitvoerig worden gediscussieerd: Wat
door den één industrie wordt genoemd, moet volgens den
ander arnbacht.heeten; wie groothandelaar meent te zijn
zal door sommigen als detaillist worden gezien. En zoo
kan men verder gaan met het opsommen van tegenge-
stelde en in ellaar •overloopende qualificaties, waarbij men komt rond te dolen in een min of meel’ uitgebreid grensgebied, hetwelk een kern, waarover ieder het wel
eens is, omgeeft.
Zoolang de discussies binnen de sfeer van de bedrijfs-
huishoudkundige theorie blijven, hebben zij geen directen
invloed op den gang van zaken in het bedrijfsleven. Maar
zoodra in de practijk een onderneming_in een bepaalde
‘)
Het zoeken naar goed Nederlandsclie’uildrukkingen voor de woorden ,,kleinbedrijf” en ,,grootbedrijf” wordt geenszins bevor-
derd door de omstandigheid, dat de beteekenis dier woorden niet
in alle opzichten even duidelijk vaststaat.
rubriek wordt ondergebracht zijn daa meestal zakelijke
consequenties aan verbonden.
Aan zulk een rubriceering zullen soms minder bedrijfs-
huishoudkundie theorieën dan commercieele overwegin-gen ten grondslag liggen, vooral wanneer de eene onder-nemer den ander naar eigen inzicht rubriceert’en daaraan
consequenties verbindt bijv. ten aanzièn van prijzen of
de bereidheid om te leveren. Een fabrikant, die bereid is
aan een groothandelaar een speciale groôthandelskorting
te verleenen, maakt zelf uit, wien hij als ‘groothandblaar
wenscht te beschouwen; zijn beslissing hangt van velerlei
factoren af, zooals concurrentie, afgenomen quanta, fre-
quentie der bestellingen enz., misschien ook van een be-
paalde theoretische bedrijfshuishoudkundige opvatting.
Waarbij niet uit het oog moet worden verloren, dat een
wisselwerking tusschen theorie en practijk mogelijk i.
Deze rubriceering ,,volgens devrije markt” kan in vaste
banen worden geleid door odernemersovereenkomsten,
kartelregelingen, kortom door figuren, welke in het Kartel-
besluit als ,,bedrijfsregelingen” orden aangeduid. Is men
volgens een ,;bedrijfsregeling” als groothandelaar
2
erkend,
dan zal men tegenover ieder, die aan deze bedrijfsregeling
gebonden is, groothandeisrechten kunnen doen gelden.
Bij een erkenning als groothandelaar ,,op de Vrije markt”
kan men wel pretendeeren zulke rechten te hebben, doch
men heeft geen waarborg, dat ieder die rechten zal respec-
teeren; ondèr het regiem van een bedrijfsregeling heeft
men zulk een waarborg wel.
Behalve rubriceering naar eigen inzicht en volgens een
bedrijfsregeling is ook mogelijk rubriceering hij 4wettelijk
voorschrift. Hierbij zijn twee gevallen te onderscheiden.
De rubriceering kan. nauwkeurig omschreven zijn, zooals
•in het Besluit op de Omzetbelasting 1940
3)
en in tal van
uitvoeringsvoorschriften van de Distributiewet
4).
Moge-
lijk is daarentegen ook, dat er van èen omschrijving der
rubriceering nagenoeg geen sprake is, zooals in de Vesti-
gingswet-Kleinbedrijf
5),
of dat een slechts summiere be-
grenzing wordt aangegeven, zooals in het Bedrijfsvergun-
ningenbesluit 1941. In deze gevallemvzal er naar hartelust
geïnterpreteerd kunnen worden..
De rubriceering, welke iemand krachtens een wettelijk
voorschrift toekomt, heeft alleen waarde voor de toeas-
sing van dat voorschrift. Een ondernemer, die volgens hdt
Besluit op de Omzetbelasting groothandelaar is en dus hij
de heffing van omzetbelasting als groothndelaar geldt,
kan volgens een bedrijfsregeling detaillist of misschien
wel fabrikant zijn; dit hangt af van de omschrijvingen, welke de bedrijfsregeling ïnhoudt. Aan het feit; dat hij
volgens het Besluit op de Omzetbelasting groothandelaar
is, zal die ondernemer uitsluitend groothandelsrechten
kunnen ontleenen, voorzoover het d heffing van omzet-
belasting betreft; zou hij zich tegenover .zijn leveranciers
als groothandelaar willen doen gelden, dan zal een beroep
op het Besluit op de Omzetbelasting geenszins aanvaar,d
behoeven te worden.
De motieven, welke in elk geval afzohderlijk tot een
bepaalde rubriceering leiden, zijn niet uit de lucht gegre-
pen. De fiscus heeft zijn goede, fiscale rédenen om bij de
heffing van omzetbelasting dn eenen ondernemer als groot-
handelaar, den ander als fabrikant en weer een ander als
kleinhandelaar te beschouwen. De’ normen, welke een
bedrijfsregeling voor rubriceering stelt, zullen in beginsel
veelal ontleend zijn aan de maatstaven, toegepast bij de
rubriceering ,,volgens de vrije markt”. In het algemeen
‘)
Als voorbeeld nemen wij bij voorkeur den groothahdel, eener
zijds omdat een erknning als groothandelaar meestal duidelijke
consequenties heeft, anderzijds omdat de onduidelijkheid der be-
grenzing van den groothandel het ddidelijkst is. ‘) Besluit op de Omzetbelasting 1 940, art. 3.
4)
Buy. Tabakdistrlbutiebeschikking 1962 1, art. 1; Brandstof-
fenbesehlkking ‘1939 No. 1, art. 1.
‘) In het antwoord der Regeering op liet voorloopige verslag van cle Tweedé Kamer wordt de raad gegeven voor de begrenzing van
het begrip ,,kleinbedrijf” aansluiting te zoeken hij het gangbaar
spraakgebruik.
3 Mei 1944
ECONOMISCH-STA1ISTISCHE ERICHTEN
245
kan men zeggen, dat de normen afhankelijk zûllen zijn
van den aard der gelegenheid, waarvoor men de rubri-
ceering verricht. Ook hier moet rekening gehoudpn worden
met de betrekkelijkheid aller dingen.
Sinds eetligen tijd bestaat ‘eén reeks wettelijke voor-
schriften, welke welomschreven
6)..
rubriceeringsnoimen
van zeer algemeenen aard bevatten: de besluiten en be-schikkingén betreffende de organisatie van het bedhjfs-
leven.
Deze voorschriften rubriceeren alle ondernemers door
aan te wijzen, tot welke horizontale organis.tie of orga-nisatieszij behooren Moet hier nu uit worden geconclu-
deerd, dat de rubriceering slechts organisatorische be-
teekenis” heeft? Dit is onlangs betoôgd door Mr. J. G. B.
Vermaas
7),
die er aan toevoegde, dat de indeeling bij
een bedrijfsorganisatie niet steeds met het werkelijke
economische karakter van de betrokken onderneming
overeen behoefde te stemmen.
MeL deze uitspraak is kennelijk bedoeld, dat de indeeling
van een onderneming hij bijv. een groothandelsvakgroep
nog niet behoeft te beteekenen, dat deze onderneming,
gemeten naar haar- werkelijke economische karakter, als
groothandelsonderneming moet worden beschouwd.
Maar wat moet worden verstaan onder het werkelijke
economische katraker? Zooals wij zeidën, zal rekening
mceten worden gehouden met het betrekkelijke aller din-
gen, ook bij het rubriceeren van ondernemingen. Een
absolute rubriceerini lijkt ons dan ook onmogelijk’ Men
zou de uitspraak van. Mr. Vermaas- kunnen herzien door
te zeggen, dt de indeeli9g van een onderneming, bijv.
bij een groothandelsvakgioep, nog niet behoeft te betee-
kenn, dat die onderneming steeds en in elk mogelijk
verband als groothandelsbedrijf moet worden gezien.
Benadert men het probleem vaa een anderen kat, dan
kan men tot de stelling komen, dat het woord ,,groot-
handel” in de organisatiewetgeving een bepaalde,’welom-
schreven beteekenis heeft en dat datzelfde woord, in ander
verband gebezigd, een andere beteekenis kan hebben.
En welke beteekenis heeft het nu voor een onderiieming
bij een bepaalde bedrijfsorganisatie te zijn ingedeeld?
,,Slechts organisatorische”? –
De ruhricecin’gsnornmen mjan de
.
organisatievo@rschriften.
Ôm vast te stellen in wefk licht men de rubriceerings-
normen van de’ organisatievoorschriften moet zien, dient
men na te gaan,welke taak de Organisatiecommissie had.
De Organisatiecommissie was ingesteld voor den op-
bouw van een zelfstandige organisatie ter ontwikkeling
yan het bedrijfsleven
8).
.Zij had dus t6t taak telkens die
ondernemingen in groepen samen te brengen,welker ge-zamenlijk optreden tot de ontwikkeling van het bedrijfs-
leven op hun gebied zou kunnen bijdragen. Hieruit blijkt
reeds, datde bdrijfsorganisties meer dan leege organisa-torischevormèn behooren te zijn
9).
Dit blijkt verder uit
de nadere omschrijving van de taak der Organisatiecom-
missie; deze vermeldt o.a. het erkennen van bedrijfs-
organisaties als uitsluitende vertegenwoordiging van de
betrokken takken van bedrijf en het bepalen voor welk
gebiëd van het bedrijfsleveb zij bevoegd zijn
10).
Dit’ alles toont dui4elijk aan, •dat de Organisatiecom-
missie bij het verrichten van haar taak rekening heeft
moeten houden met. het economische karakter der vei-
scliillende ondernemingen, het economische karakter, wel
te verstaan, gezien uit een bpaalden gezichtshoek:
Dit economische karakter houdt dus verband met de
) Met ,,welomschrcven’ bedoelen wij, dat een poging is gedaan
een nauwkeurige omschrijving te geven; over de interpretatie blijven
uiteraard discussies mogelijk. –
‘) Zie
,,E.S.
B.”
van 12
,Tanuaril9
1
i4:
,,Eenige beschouwingen
over het lidmaatschap
van
(te bedrijfsorganisatie.”
8)
Art. ), lid
1,
‘Eerste Uitvoeringsbesluit Organisatie Bedrijîs-
leven. –
‘) Dit betoogt Mr. Vermaas intusschen ook t.a.p.
80)
Art.
2,
lid
1, sub a, Tweede Uitvoeringsbesluit Organisatie
Bedrijfsleven.
indeeling hij een bedrijfsorganisatie. M.a.w., een bedrijfs-
organisatiè is een .groepeering van ondernemingen, welke
in zeker opzicht economisch op één lijn te stellen zijn.
Doordat de rubriceeringsnormen der organisatievoor-
schriften meer dan ,,slechts organisatorische” beteekenis
hebben, zal Inen ze -ook buiten het verband der bedrijfs-
organisatie kunnen gebruiken,
units men maar beseft, wat
men doet.
Als een regeling moet wordetu vastgesteld, waarin rubri-
ceeringsnormen n’oodig zijn, zal men in die regeling kunhen
verwijzen naar de rubriceering volgens de organisatie-
voorschriften, als tenminste vaststaat, dat de in die rege-
ling beoogde rubriceering overeenkomt met die der orga-
nisatievoorschriften; een andere_mogelijkheid is, dat men
de te treffen regeling aanpast aan de rubriceering der
organisatievoorschriftên.
Zoo zal men in een prijsregeling voor een bepaald artikel
met een gerust hart de bepaling op kunnen nemen, dat de
groothandelsprijzen gelden voor de leden van de betrokken
groothandelsvakgroep, mits aan één der twee volgende
voorwaardèn is voldaan:
men moet er van overtuigd zijn,- dat de prijzen-
categorie, weIke in de regeling door de groothandelsprijzen
wordt gevormd, uitsluitend bij de transacties vn de leden
der betrokken groothandelsvakgroepbehoort; of
men moet de prijzenregeling desbewust voor de leden
der betrokken groothandelskgroep pasklaar hebben ge-
maakt.
–
Ten aanzien van bestaande wettelijke voorschriften zal
de rubriceering volgens de organisatievoorschriften niet
zonder nadere overweging mogen wo’rden overgenome;
dit zal uiteraard nooit het geval mogen ziji wanneer die
bestaande voorschriften zelf een duidelijke omschrijving
inhouden. Ontbreekt deze omschrijving geheel of nagenoeg
geheel, dan zal kunnen worden naggaan, of toepassing
van de rubric’ring volgens cl,e organisatievoorschriften te
verdedigen zou zijn. Een voorbeeld hiervan is het Bedrijfs-
vergunningenbesluit, hetwelk geldt voor industrieele be-
,drïjven en handelsbedrijven (andere dan detailhandels-
bedrijven), zonder een nadere aanduiding van deze bedrij-
ven te geven. Zeer terecht worden,..voorzoover ons bekend,
bij de toepassing van het Bedrijlsvergunningenbesluit
tegenwoordig de criteria dr bedrijfsorganisaties gebruikt,
dat wir zeggen, dat het Bedrijfsvergunningnbesluit van
toepassing wordt’geacht op ondernemingen, resp. toekom-
stige ondernemingen, welke aangesloten zijn .lij de Hoofd-
groep Industrie of bij de Bedrijfsgroep Groothandel. De
vestigingsvoorschriften voor het zgn. kleinbedrijf
11)
wor-
den toegepast op ondernemingen, resp. toekomstige onder-
nemingen, welke ressorteeren onder de I-Ioofdgroep Am-
bacht of de Bedrijfsgroep Detailhandel.
De normen der organisatievoorschriften kunnen dus
zeer wel ook voor andere doeleinden worden gebruikt dan
alleen voor het vaststellen van welke bedrijfsorganisatie(s)
een ondeineming lid is. qezien de taak van de Organisatie-
commissie is het ook de bedoeling, dat dit zou kunnen
gebeuren. In verband hiermede zal het aanbeveling ver-dienèn, dat men over het algemeen vertrouwd raakt met
die normen. Dit zal bereikt kunnen worden dooroepas-sing dier normen, waar dit maar mogelijk is-niet alleen
door de bedrijfsorganisaties en door de ondernemers, maar
ook door de Overheid, waarbij natuurlijk niet uit het oog
moet worden verloren, dat in bepaalde gevallen toepassing
dier normen onmogelijk en ongewenscht zal zijn. Zoo zal
– om maar weer bij den groothandel te blijven de be-
hoefte kunnen worden gevoeld aan een regeling voor
groothandelaren, voorzoover deze goederen van den
producent koopen en verkoopen aan den detaillist;_in
zoo’n geval zal men aan de normen der bediijfsorganisaties
niets hebben, daar deze onder groothandel ook verstaan
het leveren aan zgn. bedrijfsmatige gebruikers. –
18)
De Vestigingswet-:Kleinbedrijf en het Besluit Algemeen Ves-
tigingsverbod Kleinbedrijf.
.
–
246
.
ECONOMISCH-STATIS+ISCHE BERICHTEN
3 Mei 1944′
,
De beteelcenis der indeeling.
Keeren wij thans ,terug tot de vraag, welke beteekenis
het voor een ondernèming heeft bij een bepâalde bedrijfs-
organisatie te zijn ingedeeld. De beteekenis hiervan is,
dat die onderneming voldoet aan de normen, in de instel-
lingsbeschikking der betrokken bedrijfsorganisatie gesteld,
dus dat zij behoort tot een groep ondernemingen, welke
bepaalde economische belangen. en eigenschappen gemeen
hebben, e”en groep, welke als zoodanig door haar optreden
kan bijdragen tot de ontwikkeling van het bedrijfsleven.
In haar algemeenheid lijkt deze omschrijving misschien
weinigzeggend; het zou ons op het oogenblik ehter te ‘ver
voeren een gedetailleerde uiteenzetting te geven van het
werk, hetwelk een bedrijfsorganisati ‘kan verrichten en
behoort te verrichten. Voor het overige is het werk der
bedrijfsorganisaties niet het eenige
gewicbtige
moment
in onze algemeene omschrijving; zij werpt ook een licht
op de’vraag, in hoeverre aan een onderneming door haar
indeeling een bepaalde qualiteit ‘ordt gegeven, ih hoeverre een onderneming door haar indeeling een soort legitimatie
krijgt.
Deze indeeling dan legitimeert en’onderneming als een
instelling,,welke haar bedrijf maakt van ‘de handelingen,
omschreven in de instellingsbeschikking der betrokken
bedrijfsorganisatie. Bijvoörbeeld indeeling hij een groot-
handelsvakgroep beteekent,dat men zijn bedrijf maakt van het koopen van onder die vakgroep ressorteerende
artikelen en .het zohdei’ veidere be- of verwerking verkoo-
pen van die artikelen aan wederverkoopers en/of koopers,
die het gekchte in hun bedrijf gebruiken. Ten anzien
van den omvang van dien handel zegt de indeeling niets.
Men zal zich dan ook, bij een groothandelsvakgroep inge-
deeld zijnde, tegenover een producent, die afnemers-groot-
handelaren bepaalde voordeelen pleegt toe te kennen, over
het algemeen niet op die indeeling kunnen beroepen om
deze voordeelen deelachtig te worden; het staat immers
niet vast – en het zal in den regel ook niet waarschijnlijk zijn -, dat bedoelde producent onder een groothandelaar
hetzelfde verstaat als de instellingsbeschikking der Be-
drijfsgroep Groothandel. Aan de rubriceering ,,volgens de
vrije markt” liggen nu eenmaal andere overwegingen ten
grondslag dan aan de rubriceer,ing volgens de organisatie-
voorschriften. Inde,ing bij een bedrijfsorganisatiç brengt
geen verandering in de algemeene positie van een onder-
neming en zegt niets omtrent haar belangrijkheid.’
Het is voorts niet de bedoeling, dat de indeeling hij
bedrijfsorganisaties ,,sâneerend” zal werken
12
); onbelan-
rijke, noodlijdende en overbodige bedrijven worden ge-
lijkelijk met de, belangrijke bedrijvén in de bedrijfs-, organisaties opgenomen. ,,Saneeren” is iets, waar de
bedrijfsorganisaties desewenscht- te zijner tijd toe over
kunnen gaan, doch, zij mogen dit niet doen bij de samen-
stelling van hun ledenlijst. .
aIr. A. STEMPELS.
,11)
VgI. ook .,Afbakening vanhet bedrijfsgebied der groepeeringen
van den hatldel” door J. Smets, in het (Belgische) tijdschrift ,,Econo-
mische Berléhten’ van 1-2-1944, pag. 41 e.v.
EEN INTERNATIONALE VERGELIJKING
VAN DE BESPARINGEN IN DE
–
HUIDIGE OORLOG.
,Inleiding.
.
.
In een vorig artikel
1)
werd betoogd, dat aan gegevens
‘omtrent de ontwikkeling der geldbesparingen in oorlogs-
tijd een andere betekenis moet, worden gehecht dan in
normale vredesomstandigheden. Voorts werd opgemerkt,’
dat internatiônaal vergelijkbare cijferreéksen alleen be-
schikbaar zijil voor dat gedeelte van de geldbesparingen,
dat aan de spaarbanken, wordt overgedragen. In de hierop
‘)
C. Goedhart, ,,De geldbesparingen In de oorlogseconomie”
in ,,Economisch-Statistische Berichten” van 5 April 1944, blz. 184!
volgende beschouwing zal worden gepoogd, uit de spaar-
bankcijfers van een zo groot ‘mogelijk aantal landen de
belangrijkste tendenties af te leiden, die zich sedert het
uitbreken van de huidige oorlog hebben ontwikkeld. –
De interpretatie der internationale spaarbankeijfers.
Bij de interpretatie en de vergelijking van de’spaarbank-
cijfers betreffende verschillende landen is de grootst mo-
gelijke voorzichtigheid geboden. De op het eerste gezicht
vergelijkbare cijIers aangaande de in ‘het onderzoek be-
trokken landen hebben in”de eerste plaats niet altijd
betrekking bp het totaal van alle in de betreffende landen
gevestigde spaarinstellingen In sommige gevallen moest
worden volstaan met cijfers voor één of meer overheids-
instellingén (voornamelijk Postspaarbanken), terwijl’ in
andere gevallen weer allee,n vergelijkbare cijferreeksen
beschikbaar waren voor de particuliere spaarbanken of
voor de bankspaarbanken. Voor het overige is’er naar
gestreefd, een youir de betrokken ‘landen zo representatief
mogelijk beeld te ontwerpen. Zo hebben bijv. dé cijfers
voor Nederland betrekking op de Rijkspostspaarbanken
en de bijzondere spaarbanken gzamenlijk, terwijl de
spaargelden bij de boerenleenbanken, welke instellingen behalve als spaarbanken ook als depositobanken voor de
agrarische bêvolking fungeren, buiten beschouwing zijn
gelaten.
Een tweede omstandigheid, waarmede bij het inter-
‘preteren van de hierna volgende cijfers rekening moet
worden gehouden, is deze, dat de spaargewoonten en
in het bijzonder de plaats der spaarbanken in het proces
van sparen en investeren van land tot land ûieenlopen.
De bedoelde verschillen zijn ‘tijdens de huidige oorlog’ nog geaccentueerd door de maatregelen, welke in vêr-
schillende landerr van overheidswege zijn genomen ter
bevordering van het sparen. In sommige gevallen zijn
daarbij de sparbanken op grote schaal in de spaarcam-
pagne en in het leiden van de stroom der besparingen in-
geschakeld, terwijl in andere gevallen vooral de recht-
streekse overheveling van-besparingen naar de Overheid,
met ‘voorbij gaan .,,van het credietapparaat, wordt be-
.vorderd.
Tenslotte is ook de houding tegenover de zogenaamde ,,oneigenlijke spaargelden” (vgl. het aangehaalde vooraf
–
gaande artikel)
2)
niet overal dezelfde en is ‘men bovendien
bij de pogingen tot het weren’vn deze categorie van guld-
middelen niet overal even, succesvol.
De spaaruote.
Een v&rgelijkend overzicht van spaarbankcijfers – kan
zich zowel basern op gegevens aangaande stortingen en
terugbetalingen van spaargelden als op cijfers betreffende
de ontwikkeling van’ het saldo-tegoed der spaarders.
Voor de beoordé’ling van de ontwikkeling der lopende
besparingen hebben de eerstbedoelde gegevens de’ meeste
waarde. Cijfers omtrent de clntwikkeling van het spaar-
tegoed geven slechts het eindresultaat weer van stortin-
gen, terugbetalingen en rentebijschrijvingen.
De meest bruikbare index van de, ontwikkeling der
lopende besparingen voor vergelijkingsdoeleinden is de zogenaamde spaarquote: het ‘quotiënt van stortingen en
terugbetalingen in een bepaalde periode. Deze index
heeft het ‘grote voordeel, dat zij de mogelijkheid biedt,
in één reeks cijfers een beeld te’ geven’van ‘de lope,nde
spaaractiviteit; daardeze cijfers verhoudingsgetallen zijn,
lenen zij zich bij uitstek voor vergelijkingen, zowel bin-
nenslands als internationaal. Tot’ dusver is in. ons land
nog zeer weinig gebruik gemaakt van ,deze methode van
weergave van spaarbankcijfers; men ‘beperkte zich over
het ‘algemeen – ook in de offici’ele statistieken – tot
het weergeven van absolute cijfers aangaande stortingen,
terugbetalingen’en spaartegoeden, welke absolute cijfers
‘)
Vgl..00k ,,Het vaagstuk der
oneigenlijke
ápaargelden bij de bij-
zondere spaarbanken” door Dr. H. Id. H. A. ‘van der Valk In
,,E.-S. B.” van 31 Dec. 1941.
S Mei 1944
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.
S
247
rechtstreekse onderlinge vergelijkingen
bemoeilijken
3)
.
.
Omtrent buitenlandse spaarbanken zijn hier te lande
)
C
a
1-
cc;’
helaas slechts zeer schaarse gegevens aangaande het be-
c
1
II
loop
der stortingen en terugbetalingen beschikbaar. B-
.
halve voor
Nederland
konden
alleen
voor
België
en
Frankrijk ovér de oorlogsperiode de spaarquoten worden
°
1: erekend:
–
C’ C C
C
•
,
J
Nederland
België
Frankrijk
–
1938
………… ….
t,13
0,92
1,01
1939
………. . ……
0,82
0,67
1,08
1940
:……………0,5Z
0,57
0,99
JI
0?
C C’
t-
C4
-t t
C4
.-‘ -‘
O
CC 1fl d)
e e cc o ..t
GO O
19
…………….
0,80
0,86
2,02
.E
1942
…………….
1,33
1,59
2,85
•
I-.
1943
…………….
2,19
3,03
3,00
–
Zoals reeds werd vermeld, hebben de cijfers voor Neder-
0)
-o
land betrekking op de Rijkspostspaarbanken en de bij-
0)
to-to,
tot.t0tpto
0000
zondere spaarbanken gezamenlijk: Voor Frankrijk geldt
toto,-,- o.nto,-otoo,c0000c0000tocd
hetzelfde, terwijl voor België alleen gegevens zijn verwerkt
–
van de ,,Caisse Générale d’Epargne et de Retraite”.
‘In grote trekken vertoont de ontwikkeling in de drie
–
000
to
00Ot
gepoemde landen
hetzelfde beeld: ‘een
daling van
de
0
e
.
,
–
0000tototo,-,ccoo
c,,o,o
sjaarquote na het uitbreken van de oorlog, met een diepte-
S
punt in 1940, gevolgd doQr een stijging, die vooral in 1942
en 1943 een grote omvang heeft aangei’iomen. Bij nadere
.
beschouwing van de cijfers blijkt, dat de daling van de
to
to-toto__to,–.
‘-to
spaarquote in Nederland het grootst is geweest, terwijl de
–
0.)
.
daarop gevolgde stijging bij die in België. en Frankrijk
ten achter is gebleven. Voorts is vooral de ontwikkeling
in Frankrijk opmerkelijk. Ondanks de grote beroeringen
e
00
000
welke de oorlogvoering in dit land heeft
teweeggebracht,
is de spaarquote in 1940 te nauwer nood onder 1gedaald;
reeds in 1941, toen in Nederland en België de stortingen
nog door de terugbetalingen werden overtroffen, bereikte
0)
0)
Oto
–
0,-to
–
-0)
–
to to
–
to
to
-t
to to
to
toc’tto
1
to-t
to
de spaarquote in Frankrijk een hoogte van niet minder
,_
0
‘
0
to t-
to
, 00
t-
,’
–
to
to
to to
to
–
dan 2,02. Hieruit blijkt wel, dat het Franse volk, dat
altijd de naam heeft gehad •zeer spaarzaam te zijn
in
o
–
zijn spaaractiviteit een batrekkelijk geringe gevoeligheid
-°-
-‘,
voor
politieke kebeurtenissen
aan
de
dag legt
4
):
,.
toe
,t
-t
to
to
t-
to
to to to to
-t
oct
‘ototo
-t’
i—to-t—
tot–
De ontwikkeling oan het spaartegoed.
0
toto
Cijfers aangaande de
ontwikkeli4van
het spaartegoed
zijn voor een aanzienlijk groter aantal landen beschikbaar.
Q.
u
‘004
o-t
toeo.tcototo-t-t-.,-ct-tototootoo
,
eo,–
to
-to-‘c
oto’
Voorzover
vergelijkbare
reeksen
konden
worden
ver-
–
OtototoOtott-to-to-t
toto
toto-
to_to
to
to
kregen, zijn zij neergelegd in de hierbij afgedrukte tabel.
u
–
to
toto
Met het
oog op
een gemakkelijke vergelijking zijn, be-
t,
halve de absolute cijfers voor 22 landen, welke merendeels
,,)
,
t
Ot-toto
to000to,-totototot-tot-toetOtoC’tOQt-tDtoO
werden
ontleend
aan
het
,,Recueil de
Staistique
de
t)
l’Institut International du Commerce”, ook indexcijfers
opgenomen. In de gevallen, waarin nog geen cijfers over
alle maaaden van het eerste of tweede halfjaar van 1943
–
”
o
t’0
Cetotoo,et-t-tototo.tO4t-to0to-tOetot-
tot-,to
to–tototoetotototo04t-.t,..to
werden gepubliceerd, werden door extrapolatie voorlopige
‘
to0to
t-t-
totot-to.tO
t-to
•
to
cijfers verkregen
V9or Duitsland zijn
inds 1938 geen
‘
to
to_to
to
exacte cijfers meer gepubliceerd; de opgenomen globale,,
–
to to
cijfers werden ortleend aan diverse redevoeringen van
0
o
.
0)
–
to
0_toto
to to
.t 0’Ot-0
0
0
00
t
to
to to
to
to
‘t
vooraanstaande figuren.
_e0tot-_to_to_to)
,
toto
0toto
0Oto
Ook hij vergelijking van de ontwikkeling van het spaar-
•
to
-‘°°-t
:
tegoed in ,een groot aantal landen komen de,
Nederlandse
–
cijfers in een opmerkelijk daglicht te staan. De
daling
–
.t–.tototoetototot-_t-tot-to0ootot-04
van het spaartegoed na het uitbreken van de oorlog heeft
,
-t
to
t-
to
04
to to
.t
to to
tO
to
to
00
to
004
t-
-t
to to
t’-
o
-tototo
in geen ander land zulk een grote omvangaangenomen als
,-t-to-tCtototototoC,to
toto
toto
hier te lande. In 1939 was de daling van het saldo-tegoed
–
in Nederland nog betrekkelijk gering
(4,5 %),
maar in
1940 vond een teruggang p’aats tot 76,8
%
van het peil
to
00
0000
van 1938, waarna het indexcijfer voor 1941 een verdere
.2
daling toonde tot 71,8. Slechts in
Turkije
vond een bijna
0=
.
22
o
even sterke daling, maar in veel sneller tempo, plaats;
‘
inl939daaldedaarhetspaartegoedmetnietminderdan
‘) Vgl. voor een overzicht van de ontwikkeling d_er spaarquote’
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
:
–
In Nederland sinds 1923: C.
Goedhart, ,,Spaarbanken en
publiek
:
:
:
:
–
:
:
:
:
In oorlogstijd” in ,,Economlsch-Statistische Berichten” van 19 Fe-
—— —
—- ———– —– —– ———
—-
—–
bruari 1941, blz. 141.
‘0
—————————–
———————————-
9
In 1940 vertoonden in Frankrijk alleen de maanden Mei tot
…….
———————-
en,met October een overschot van de terugbetalingen boven de stor-
e:»’o
t)O0)
tingen. Vooral in Juni was dit overschot zeer aanzienlijk. Reeds
w
0
tO
“
Em
In October bereikte evenwel het stortingssurplus weer een niet on-
t
–
00
t-
aanzienlijke hoogte.
,
.
248
ECONOMISCH-STATI
CHE BERICHTEN
3 Mei 1944
25,9 %. De zeer scherpe teruggang in Nederland na het
uitbreken van de oorlog kan waarschijnlijk vo6r eeh be-
langrijk gedeelte in verband worden gebracht- met de om-
standigheid, dat juist in ons land de toestroming van
braakliggende gelden
(
naar de spaarbanken in de aan de
oorlog voorafgegane peribde een zeer grote omvang had
aangenomen. In de jaren 1942 en 1943 vertoonde het
beloop der ,Nederlandse spaarbankcijfers
.
eén krachtig
herstel, maar desondanks bleef de dntwikkeling ten op-
zichte van het.niveau van 1938 – afgezien van Zwitser-
land – ten achter bij clie in de andere landen, ‘welke in
de tabel zijn vermeld. Tenslotte zij, wat Nedérland betreft,
nog opgemerkt, dat bij de grote omvang der. opvragingen
wellicht ook een rol is gespeeld door het feit, dat in Neder-
land – in t&genstelling tot de meeste andere landen –
de spaarbanksaldi ovèr het algemeen alle onmiddellijk
opvraagbaar zijn. Weliswaar werden de opvragingen per boekje en per periode tijdelijk beperkt, maar desondanks
was het mogelijk, in betrekkelijk korte tijd grote bedragen
per boekje aan de spaarbanken te onttrekken.
In
Zwitserland
heeft het spaartegc*d in de oorlogsjaren
tot dusver slechts
betrekkelijk
geringe fluctuaties vertoond.
Het dieptepunt werd in 1940 bereikt op een peil van
91,2 % van dat van 1938, terw’ijl daarna een zeer geleide-
lijke toeneming plaatsvond tot een niveau, dat aan het
einde van 1943 slechts 1,6 % lak boven het peil van 1938;
ten opzichte van 1938 ws dit het laagste punt van allé’
in het onderzoek betrokken landen. Éen speciale oorzaak
hiervan is iioeilijk aan te geven.
In de andere neutrale landen vdnd, na een aanvankelijke
inzinking, een sterkere toereming van het spaartegoed
plaats. Het.indexcijfer voor
Zweden
lag in 1943 55 % boven
het niveau van 1938, terwijl het spaartegod in
Portugal
medio 1943 reeds bijna het dubbele van het teg’oed per
ultimo 1938 had bereikt.
Het sterkst is de toeneming van het saldo-tegoed ge-
durende de oorlogsjaren tot dusver in Duitsland
gewe&st.
Sedert 1938 is daar te lande een onafgebroken en steed
versnelde toeneming van het spaartegoed opgetreden.
Verschillende factoren zijn hierop van invloed geweest.
In het voorafgaande artikel is er op gewezen, dat het op-
” treden van zwevende géldmiddelen ten nauwste- verband
houdt met de gevoerde prijspolitiek. Naarmate bij. uit-
zetting van het geidvolume de prijzen meer stabiel worden
gehouden, zullen de belegging zoekende geldmiddelen
in oorlogstijd een grotere omvang aannemen. Van de lan-
den, waaromtrent prijsgegevens worden’ gepubliceerd, is er geen, .waar de prijsstijging gedurende, deze oorlog tot
dusver zo gering is geweest als in Duitsland. Ter illustratie
dienen de onderstaande gegevens omtrent de stijging
van de kosten van levensonderhoud in een aantal landen,
welke zijn berekend aan de hand ‘van gegevens uit ,,Wirt-
schaft und Statistije”: –
Stijging can de kosten oan lepensonderhr,ud in procenten
oan-Augustus
1939
tot September
1943.
Duitsland
8,3 Zweden
……
40,6 Portugal
62,1)
Canada
……..
19,2
Peru
……..
40,7
Spanje
……
66,9
Ver. Staten . . . . 26,3 Denemarken .41,5 Finland
93,1
Groot-Britt
. . 28,4 Zwitserland
. 48,9 Hongarije
.
95,8
Japan
……..
30,5 Noorwegen
. . 50,1 itoemcni0
. 153,8
Het is duidelijk, dat de betrekkelijk geringè stijging
van het Duitse prijsniveau bij een vrij sterke uitbreiding
van het geldvolume moest leiden tot een belangrijke toe-
neming vanv de geldbesaringen. Daaibij komt, dat de
maatregelen ter bevordering van het
,
sparen in Duitsland
niet in de eerste
–
plaats een. rechtstreekse overheveling
van spaargelden nar de Overheid beogen; bij deze
overheveling zijn integendeel de credietinstellingen – en
in het bijzonder de spaarbanken.’en de .spaarafdelingen
der handelsbanken – in belangrijke mate ingeschakeld.
Deze opmerking geldt vooral ten aanzien van het zoge-
naamde ,,ijzeren. sparen” door werknemers, waarmede
in 1941 een begin verd gemaakt (met de. ,,Kaufkraft-
lenkungsverordnung” van 80 (5ctober.1941) en waaraan
volgens recente publicaties in de Duitse pers thans circa 4 millioen personen deélnemen, die tezamen gemiddeld
EM 70 tot 80 millioen per maand sparen. Eën dergelijk
spaartempo komt neer op een toeneming van het ,,ijzeren”
spaartegoed met RM. 80
t
950 millioen per jaar. Daar
de cijfers van het t5bellarisch overzicht jaarlijkse toe-
nemingen -van het Duitse spaartegoed met niet minder
dan EM 15 á 17 milliard te zien geven, blijkt evenwel,
dat het ,,ijzererl sparen” slechts een betrekkelijk klein
gedeelte uitmaakt van de totale besparingen, welke caar de spaarbanken vloeien. Een omstandigheid, waarmede
bij de beoordeling van de Duitse spaarbankcijfer
1
s rekening
moet worden gehouden, is tenslotte ook deze, dat in
Duitsland, iii tegenstelling tot vele andere landen, over
het algemeen geen maxima zijn gesteld aan de spaarsaldi’
– per boekje.
rçer vergelijking met tuitsland zij vervolgens gewezen.
op . de ontwikkeling der
Britse
spaarbankcijfeÏs. In het
Verenigd Koninkrijk vertoonde lft spaattegoed in de
oorlogsjaren eveneens een bëlangrijke toeneming, namelij.k
met f59,4 % tegenover 1928, maar deze stijging blijft
toch helangrijk ten achter bij die in Duitsland. Waar-
schijnlijk moet de verklaring niet in,de eerste plaats worden
gezocht in het verschil in prijsontwikkeling. Blijkens het
hiervoor opgenomen staatje zijn immers de prijsstijgingen
in Engeland, hoewel . zij een belangrijk grotere omvang
hebben aangenomen dan in Dûitsland, in vergelijking
tot vele andère landen binnen betrekkelijk nauwe grenzen
geble
4
‘en. Waarschijnlijk is de verklaring van het gecon-
stateerde verschil veeleer te zoeken in de verschillende –
methoden ter bevordering’ van het sparen. In Engeland
heeft men namelijk in het kader van despaarpropaganda
door de ,National Saving Movemert” de kleire spaarders
in het bijzonder willen bewegen, hun spaarpenninen te
mobiliseren door rechtstreekse overdraht aan dé Staat
buiten de credietinstellingen en dus ook buiten de spaar-banken om. Hiertoe werden van overheidswege ,,savirsg
certificates” en ,,defse bonds” uitgegeven in zeer kleine
coupures.
Aan de ontwikkeling van de spaaraetiviteit in België en Frankrijkwerd inhet voorafgaande bij de bespreking
van de spaarquoten reeds aandacht geschonken. Ten aanzien van de betrekkelijk rustige ‘ ontwikkeling in
Frankrijk
zijn evenwel nog enkele opmerkingen op hun
plaats. In de eerste plaats moet rekening worden gehouden
met het feit, dat de Fransc’spaarbanken in vrij belangrijke
mate de r61 vervullen van giro-instellingen voor de midden-
stand. Het giroverkeer van de spaarbanken is in
U
huidige
oorlog en erzijds bevorderd door verhoging van de maximim-
tegoeden, maar anderzijds is mn#er toe over gegaan,
over de ‘saldi, waai’over ‘regelmatig wordt gedisponeerd,
een lagere rente te vergoeden dan over de ,,echt€Y’ spaar-
saldi. Voorts kan de – in vergelijking tot Duitsland en
verschillende andere landen – betrekkelijk geringe toe-
neming van het spaartegoed uit een tweetal omstandig-
heden worden verklaard. In de eerste plaats is er reeds
vaak van officiële Fianse zijde op gewezen, dat een be-
langrijk deel van de accumulerende geldmddelen in de
vorm van bankbiljetten plegen te worden opgepot. De
daardoor ontsttne onderbreking van de géldstroom is één van de redenen, waarom de Staat zich telkenmale –
in belangrijke mkte genoodzaakt ziet
.
, zijn uitgaven te
financieren met behulp van voorschotten van de Banque
de Fi’adce. Teneinde een versterkte mobilisatie, der geld-
besparingen te..hewerkstelligen, zijn sinds 1 i’Iei 1942 be
trekkelijk loog renderende .,,Bons d’Epargne” uitgegeven,
welke onder bepaalde omstandigheden véér afloop van
de vastgestelde termijnen te gelde kunnen worden gemaakt
en die bovendien – naar bij de uitgifte uitdrukkelijk naar
voren werd gebracht – aan toonder luiden (en daardoor –
buiten het gezichtsveld van den fiscus kunnen worden
gehouden). Het resultaat van deze spaarcampagne,. die
1
3 Mei 1944
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
249
vooral was bedoeld voor het platteland, is teleurstellend
geweest. Het is begrijpelijk,
–
dat onder deze omstandig-
heden de toevloed van spaargelden naar de spaarbanken,
dodr de voorliefde voor oppotting werd geremd. Een bij-
komende oorzaak van de naar verhouding geringstijging
van het spaartegoed is wellicht te zoeken in de omstan-
digheid, dat het in Frankrijk bij de wet verboden is, meer
dan één spaarbânkboekje tegelijk in bezit te hebben
5).
In
Denemarken
zijjl de spaarbanken ingeschakeld in
en stelsel van gedwongen sparen, dat is ingoerd als
onderdeel van een complex van maatregelen ter’bindiig
van zwevende geldmiddelen. De spaarplicht rust op per-
sonen, wier inkomen een bepaalde grens overschrijdt;
voor gezinshoofden ligt deze grens bijv. bij een jaar-
inkomen hn 12.000 kronen. Daar het aantal der betref-
fende personen waarschijnlijk vrij beperkt is, mag worden
aangenomen, dat de gedwongen besparingen’ geen over-
wegend gedeelte van het totale spaartegoed in beslag
nemen. Daar voorts de Deense spaarbanken er ten zeërste
op bedacht zijn, ,,oneigenlie” spaargelden en in het
bijzonder liquide bedrijfsmiddelen te weren, is het niet
verwonderlijk, dat de toeneming van het spaartegoed
tôt 44,8 % van het peil van 1938 beperkt is gebleven.
In
Noorwegen,
voor welk land helaas geen vergelijkbaar
cijfermateriaal beschikbaar is; is men er ‘ielfs toe over
gegaan, gedurende enige tijd de aanneming van spaal’-
gelden geheel stop te zetten.
De Zuid-Oost-Europese landen vertonen een zeer aan-
zienlijke toeneming van het spaartegoed. In
Roemenië
steeg het betreffende indexcijfer op basis van 1938 = 100 zelfk tot 324,1 aan het einde van 1943, hetgeen na Duits-
land de grootste stijging van alle Europese landen betekent.
Dit is zeer opmerkelijk, aangezien – zoals ook uit het
hiervoor afgedrukte staatje blijkt de prijsstijgingen in
de huidige oorlog nergens een zo grote omvang hebben
aangënomen als op de Balkan. In Roemenië zijn de kosten
van levensonderhoud van Augustus 1939 tot September
1943 met ni,t minder dan 153,8 % gestegen. Desondanks
heeft men Mijkbaar het vertrouwen in de waarde van
het geld niet verloren en belangrijke becfragen bij de
spaarbanken gestort.
Van het weren van oneigenlijke spaargelden schijnt in
Zuid-Oost-Europa weinig of geen sprake te zijn. In
Hon-
garije
tracht men zelfs door middel van belastingfacili-
teiten de grote braakliggende vermogensbestanddlen
naar ‘de spaarbanken te doen yloeien. Helaas zijn gêen
gegevens beschikbaar over de ontwikkeling der spaar-
banken in
Griekenland,
waar. de Overleid de p.rijsvqming
niet in de hand heeft kunnen houden en een hevige inflatie is opgetreden.
Vergelijkbare cijfers zijn evenmin beschikbaar voor
Italië,
waar in 1942 een systeem van preferentiële spaar-
rekeningen werd ingevoerd ten behoeve van diegenen,
die gedurende de oorlog,geen meubelen, kleding, rijwielen,
auto’s en landbouwmachines kunnen aanschaffen; het
lag daarbij in de bedoeling, dat de betrokkenen iia de oorlog deze artikelen met recht van voorkeur zouden
kunnen betrekken door ‘besteding van het spaarsaldo.
In Zweden
heeft men het sparen via de spaarbanken
in het bijzonder door middel van de ‘rentevergoeding
trachten te bdvorderen. In de eerste plaats zijn in het
voorjaar van 1943 ten behoeve van de kleine spaarders
speciale rekeningen geopend, die 3 % rente opleveren;
d.w.z. i % meer dan normaal De daarop gestortè gelden zijn voor een jaar geblokkeerd; alleen over de rente kan
vrij worden beschikt. Teneinde
y
oorts de normale rente-
vergoeding van 3 % te kunnen handhaven, zijn ten bô-hoeve van de spaarbanken door de Zweedse Rijksbank
speciale geblokkeerde rekeningen geopend, waarover
3 % rente woaçlt vergoed. Per saldo nam het spaartegoed
toe met 55 % tegenbver 1938. Op de ontwikkeling in
‘)
Vgl. hieromtrent Dr. Horst Winkler, Das französische Spar-
system im Kriege” in ,,Bankwirtschaft” van 15 April 1943, b]z. 32.
de overige neutrale landen wei1 reeds eerder gewezen.
Opmerkelijk is de zeer geleidelijke ontwikkeling van
het spaartegoed in de
Verenigde Stalen. Behoudens een
kleine inzinking, na het intreden van de Verenigde Slaten
in de oorlog aan liet einde van 1941, vond’een geringe
doch regelmatige toeneming plaats. Blijkbaar zoekt het
speculatief aangelegde Amerikaanse publiek voor zijn
braakliggende ‘ geldmiddèlen niet in de ee’ste plaats
emplooi door uitzetting bij de spaa’banken. Bovendien
zijn in vrij grote omvang spaarcertificaten bij het publiek
geplaatst.
Wat tenslotte de Överige in de tabel opgenomen landen
betreft, is ,vooral nog vermeldenswaard, dat in
Japan
het spaartegoed een zeer regelmatige en zeer aanzienlijke
toeneming heeft te zien gegeven, die aan het einde van
1943 ten opzichte van 1938 niet minder dan 280 % be-
droeg. Hieruit blijkt wel, dat de spaarcampagne niet
zonder resultaten is gebleven. Dit is des te opmerkelijker,
daar ook in belangrijke mate door de Overheid recht-
streeks besparingen werden aangetrokken door de uitgifte
van spagrions, waarvan aan hét einde van 1943 circa
8,5 milliard yen uitstond.
Resumerend kan worden vastgesteld, dat over de gehele
wereld ten dele na een aanzienlijke inzinking onmid-
dellijk na het uitbreken van de oorlog -‘ een tendntie
tot een belangrijke toenéming van het tegocd bij de spaar-
banken waarneembaar is. Ondanks deze algemene ten-
dentie evenwel loopt de ontwikkeling in de afzonderlijke
landen vrij sterk uiteen, hetgeen aan een groot aantal
verschillende en niet altijd even gemakkelijk aanwijsbare
factoren en omstandigheden is toe te schrijven. Als be-
langrijkste factoren treden evenwel naar voren: cle omvang
van de zwevende geldmiddelen in verband met de prijs-
ontwikkeling, de spaarcampagnes onder leiding van de
Overheid, de vormen var spren, welke ‘w’orden gepro-
pageerd – al of niet via de spaarbanken -, het al of niet
weren van oneigenlijke spaargelden, de rentepolitiek der
spaarbanken en tenslotte ook de door wettelijke voor-
schriften en historische ontwikkelingen bepaalde spaar-
gewoonten in de verschillende landen.
)
C. GOEDHART.
AANTEEKENINGEN
DE OORLOG EN DE NATUURLIjKE BEVOL1{INOSBEW’EOLNO
Wie de literatuur van een tiental jaren geleden – en in
liet bijzonder de buiterilandsche – betreffende het be-
volkingsvraagstuk raadpleegt, wordt getroffen door de
sombere voorspellingen ten aanzien van de te verwachten
bevolkingsbeweging. En geen wonder, want in vrijwel
alle Westersche landen was sedel’t ongeveer 1870 een voQrt-
durende daling van de geboortecijfers te constateereh.
Welikvaa’r was tegelijkertijd een continue daling der
sterftecijfers te bespeuren, maar het feit, dat aan deze
daling binnen afzienbaren tijd een einde moest komen-
de medische wetenschap. is tot dusverre nog niet in staat
gebleken het aantal honderdjarigen massaal,te doen toe-
nemen -, kon de vrees voor afnemende bevolkingstoe-neming, ‘welke zou leiden tot eën stationnaire dan wel
afnemende bevolking, niet temperen.
Ongeveer 1936 is echter, voor de meeste profeten on-
verwacht, het getij gekeerd en vertoonen de geboorte-
,cijfers een verbetering, welke zich tot dusverre in het
algemeen heeft gehandhaafd. te sterftecjjfers .- wij
laten hier de sterfgevallen, welke een direct gevolg van, oorlogshandelingen zijn, buiten beschouwing – zijn nog
steeds laag te noemen, zoodat de aspecten geheel anders
zijn geworden.
Door het uitbreken van den oorlog, waarbij vi’ijwel de geheele wereld direct of indirect is betrokken, valt
niet na te gaan, in hoeverre de nieuwe richting der lie-
1919
20,0
13,0 16,3
24,2
1 8;5
26,4
18,6
22,6 19,8 21,4
1920 25,9 21,3
28,4
25,5
32,1
2(Y,9
25,4
23,6
31,8
250
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
S Mei 1944
volkingsbeweging en gevolg is van krachten, welke een
continu verloop waarborgen. Immers, de oorlog brengt
allerlei nieuwe factoren in het spel, die een effectieve ana-
lyse moeilijk, zoo niet onmogelijk maken. Tot dusverre
heeft deze tweede wereldoorlog in het algemeen de ten-
denzen, welke wij sedert 1.936 waarnamen, niet belangrijk
gewijzigd, zij het daji ook, dat er een tijdelijke afneming der
geboorten duidelijk merkbaar is geweest. De krachten, die tegengesteld werken aan het in alle landen en in alle lagen
der bevolking te constateeren streven naar geboorte-
beperking, moeten dus wel zeer sterk zijn, want oorlôgen
hebben tot dusverre de geboortecijfers steeds sterk ge-
drukt. Dit laatste moge geïllustreerd worden met een
aantal cijfers, welke wij ontleen.den aan het artikel Die
Bevölkerungsentwicklung in den europaischen Liindern
wahrend des Krieges” in het tijdschrift ,,Wirtschaft und
Statistik” van April 1943.
Lecendgeborenen per 1.000 inwoners.
Landen
1912 1913
1914
1915 1916 1917 1918
Duitschland 28,3 27,5 26,8 20,4 15,2 13,9 14,3
Frankrijk
18,9 18,8 17,8 11,6
9,4 10,4 12,2
België
22,6 22,4 20,4 16,1 12,9 11,3 11,3
Nederland
28,1 28,2 28,2 26,2 26,5 26,0 24,8
Engeland en
Wales
Portugal
Zwitserland
Denemarken
Zweden
Italië
Bovenstaande cijfers spreken wel voor zichzelf. Dat
doen oalc de cijfers betreffende de jaren 1937-1942,
welke wij eveneens aan bovenbedoeld artikel ontieenden,
maar zij spreken een, over het algemenn genomen, andere
taal.
Leoendkeborenen per 1.000 inwohers.
Landen –
1937 1938 1939 1940 1941 1942
Duitschland
……….
18,1
19,0
20,5
20,4
18,8 15,2
Frankrijk
…………..
–
14,5
1.4,6
13,3 13,0
.
……………..
België
15,3
15,8
15,3
13,4 12,1
12,9
Nederland
…………
19,8
20,5 20,6 20,8 20,3 20,9
Engeland en Wales. . . …
14,9
15,1
14,9
14,6
14,2
15,8
Portugal
…………..
26,8 26,7
26,4 24,7
3,8
–
Zwitserland
…………
14,9
15,2
15,2 15,2
16,9
–
Denemarken
….. . ….
18,0
18,1
17,9
‘18,3
18,5
–
Zweden
…………..
14,4 14,9 15,4
15,1
15,6
17,7
Italië
…………….
22,9 23,7 23,5 23,4 20,9
20,2
Aangezien het interessant is om te weten, of en, zoo ja,
in hoeverre de cijfers van 1942 in die landen, waaromtrent
in het bedoelde artikel nog geen cijfers gegeven konden
worden, alsook de cijfers van’ 1943, een ander, dan wel eenzelfde beeld geven, hebben we, gebruikmakend van
het ,,Bulletin mensuel de statistique” van Februari 1944,
de bovenstaande cijfers met cijfers, die de realiteit waar-
schijnlijk benaderen, kunnen aanvullen.
Het ,,Bulletin” geeft ni. een o’verzicht van/de aantallen
huwelijken, geboorten en sterfgevallen, die in de jaren
1939 tot en met 1942, alsmede in eenige – voor de ver-
schillende landen varieerend van 1 tot en met S – kwar-
talen van 1943, plaats hebben gehad in de landen van
Europa. Uit deze gegevens, konden wij onderstaande
ta1el samenstellen. Wat 1943 betreft, berekenden wij de procentueele toeneming der geboorten door vergelijking
van de aantallen geboorten in de kwartalen, waaromtrent
de cijfers bekend waren, met de cijfers der overeenkom-
stge kwartalen in 1942.
Wanneer wij met behulp van bovenstaande cijfers de
voorafgaande tabel aanvullen, dan krijgen we, met be-
trekking tot de jaren 1942 en 1943, onderstaande cijfers,
welke dus in het algemeen wel met de werkelijkheid zullen
overeenstefnmen.
Teneinde een duidelijk beeld te krijgen van het verschil
tusschen den loop der geboor.tecijfers vöôr en gedurende
den vôrigen wereldoorlog en den loo.p der cijfers vöôr
en gedurende den huidigen wereldoorlog, hebben wij het
gemiddelde – gewogen in v?rband met de ver uiteen-
loopende bevolkingsgrootten der betrokken landen –
geboortecijfer per 1.000 inwoners van alle in ons overzicht
Procentueele toeneming t’an het
aantal geboorten
in
1942
en eenige kwartalen t’an
1943.
.1942,
1 of meer kwartalen van
vergeleken met
1943, vergeleken met over-
Landen
1941
eenkomstige
kwartalen
In
1
1942
Duitschland
-19,0
‘
4,4
Frankrijk
……….
10,4
–
België
…………
7,8 12,3
Nederland
4,2
8,5 ‘)
Engeland en Wales
11,4
5,6
Portugal
1,7
. ‘
10,4
zwitseriancr
,
9,9
53
Denemarken
11,6
6,0
2weden
……….’
14,3
10,3
Italië
…………
1,5
–
1,0
‘)
Voor ons land zijn vergeleken
de cijfers betreffende de eerste 10 maanden van 1943 met die van de
overcenkomstige 10 maanden
van 1942, overgenomen uit het ,,Maandschrif t van het C.B.S.” van
‘Nov./Dec. 1963.
LeQendgeborenen per 1.000 inwoners.
Landen
1942
4943
Dultschland
……………………..
15,2
15,9
Frankrijk
…………………………
14,4
–
België
……………………………
12,9
14,5
Nederland
………………………
‘
20,9
22,7
Engeland en Wales
………………….
15.8
16,7
Portugal
…………………………
24,2
26,7
Zwitserland
………………………..
18,6
19,5
Denemarken
………………………
20,6 .
21,8 Zweden
………….. …….. … …..
17,7
19,5
Italië
…………………………..
20,2
20,0
betrokken landen bij elkaar berekend, zoowel voor
eli,
der jaren 1937 tot en met 1943, als voor elk der jaren 1912
tot en met 1918.
Aangezien de cijfers van Frankrijk (zonder Elzas-Lè-tharingen) in 1937 en 1943 niet bekend zijn of door ons
te dezer plaatse berekend konden worden, hebbenwe
aangenomen, dat het aantal levendgeborenen per 1.000
idwoners in 1937 14,5 en in 1943 15,0 bedroeg. Het verloop der gevonden gemiddelden voor de jaren
1912-1918 en 1937-1943 hebben we – het aantal
geboorten per 1.000 inwoners in elk der jaren 1912 en
1937 gelijkstellend met 100 – hieronder in beeld
gebracht. De divergentie tusschen de beweging en beide
tijdvakken blijkt nu wel zeer duidelijk.
1937
1938
1939
1940
1941
1942 20
110
100
90
80
70
60
50
1912
1913
1914
1915
IIb
ll(
1518
24,0
24,1
23,8 21,8 21,0
17,8
17,7
34,5
32,9
31,7
31,8
31,0
30,5
28,8
24,1 23,1
22,5
19,6
19,1
18,6
18,8
26,6
25,6
25,6
24,2
24,4
23,7
24,1
23,8 23,2
22,9 21,6
21,2 20,9
20,3
32,4
31,7
31,1
30,5
24,0
19:5
18,1
3 Mei 1944
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
251
Het is – mede met het oog op het ontbreken van de-
finitieve cijfers – nog te vroeg om een afdoende ver-
klaring te zoeken en te geven voor dit verschil, al liggen er verschillende redenen voor de hand.
Wij wezen er hierboven reeds op, dat de aantallen ,,nor-
male” sterfgevallen tot tevredenheid kunnen stemmen,
zij het, dat de cijfers; betrekking hebbende op het tweede
en derde kwartaal van 1943, hier en daar een neiging tot
stijgen vertoonen. Wat ons land betreft, geven de
stertecijfers het volgende beeld:
Sterfte, per 1.000 inwoners.
1938
1939
1940
1941
1942
1942
1943
•
(tien maanden)
• 8,5 ‘)
8,0 ‘)
9,9 )
10,0
1)
9,5 )
9,5
)
9
3
7 ‘)
1)
Ontleend aan ,,W.u.SL” van April 1943.
‘) Ontleend aan ,,Maandschrift C.]3.S.” van Nov./Dec. 1943.
Ook in Nederland valt, vat de eerste 10 maanden van
het jaar 1948 betreft, een geringe stijging van het sterfte-
cijfer te zien.
Ongetwijfeld valt uit het bovenstaande de leering te
‘trekken, dat prognosen ten aanzien van de bëvolkings-
bewèging, ondanks het vele cijfermateriaal, een zeer spe-
culatief karakter hebben. Weinigenzullen een relatiçf
nog zoo gunstige lijn’ in de geboortecijfers in oorlogstijd
hebben verwacht.
Wat de tijd ons verder op dit gebied zal brengen, dient
te worden afgewacht.
DE NEDERLANDSCHE BANK..
(Voornaamste posten In duizenden guldens)
Binnenl. wissels,
Munt,
open marktpapier,
Tott
Data
muntmate- beleeningen, voor- Totaal
opeischb.
riaal en
schotten a/h Rijk
activa
schulden
devieze.’)
en
diverse
rekeningen’)
Mei
’44 4.852.144 148.908
5.072.895
4.895.053
24April’44
4.841.656
10.019
–
.5.059.572
4.883.246
18
’44 4.791.360 151.455 5.014.100 4.839.174
11
,,
’44
.
4.744.015
154.519
4.970.065
4.798.034
3
’44 4.723.395
171.224
4.966.246
4.795.726
27 Mrt. ’44
4.714.250
153.015
4.936.235
4.767.096
20
,,
’44
4.668.875
160.606
4.899.334
4.730.675
6 Mei
’40 1.173.319 248.256
1.674.306
1.424.016
Banhbiljet-
Saldi
Banlsassig-
Schatkist-
p
a
p
ier
Data
ten in om-
in
natiën en
diverse
Saldo
Rijk
R/C (D/C)
rechtstr.
loop
4.
R/C
rekeningen
o
nder-
gebracht
1
IIei
’44
4.072.480
108.952
C.
127.754
–
24 April ’44
4.020.694
862.487
107.495 C.
108.353
–
18
,,
’44
3.999.642
839.509
106.055
C.
137.897
–
11
’44
4.007.026
791.003
103.090 C.
128.690
–
3
,,
’44
3.994.760
800.938 101.613
C.
131.477
27 I’,Frt.
’44
3.937.284
829.803
100.198 C.
124.544
–
20
,,
’44
3.900.477
830.454
99.441
C.
127.074
–
6 Mei
’40
1.158.613
255.174
10.230 C.
22.962
–
‘) Ingevolge de verordening 5811943 (d.d. 26 Juni) zijn de posten
,,Correspondenten in het buitenland” en ,,Bultenla
9
dsche betaal-
middelen (excl. pasmunt”), voorheen begrep’enjin de ,,Diverse
rekeningen”, van 5 Juli af opgenomen onder de buitenlandsche
portefeuille, In onzen staat samengevat als ,,deviezen”.
OVERHEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBÏED
HANDEL EN NIJVERHEID.
Ambacht. Regeling van de distributie van machine-
onderdeelen voor zalçkenstoppers. (E. V. 1944 No. 8;
blz. 204).
•
Bouwnijverheid.
Uitbreiding van het bouwverbod,
waarbij de bepaling, dat werken beneden de f 500 de
goedkeuring van den Gemachtigde voor den wederopbouw
niet behoeven, wordt ingetrokken. (E. V. 1944 No. 9;
bIj. 222).
Kleinhandel. Regeling inzake de verplichte openstelling van winkelsna 1 Maart 1944. (E. V. 1944 No. 9; blz. 227).
STATISTIEKEN
GEZAMENLIJKE STATEN
VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN
DE EMISSIEBANIt TE BRUSSEL.
(in miii. Francs)
a
n
90-
•
‘°
.n
….
,
4)
•5
=;
‘u
,0
.
cbpl
c3°
0 0
M.Q
20April’44
iT
T
17.221
1.958
_
89.033
7.764
5.609
13
’44
82.579
428
68.783
1.828
89.540
7.194 6.060
5
,,
’44 82.222
481
89.172
7.791
5.883
30 Mrt. ’44
82.006
508
84.666
1.71,9
88.609 7.576
5.922
23
,,
’44
81.555
545
15.394
119.17611.791
18.287 1.622
88.164
1.610
5.404
8 Mei
’40
23.609
1
595
1.480
29.806
–
990
DUITSCHE RIJRSBANK
(in mili. R.M.)
1
Goud
1
Rent
en
t
Andere
wissels,
Betee-
Data
1
en
bank-
chèques en
t
dCviezen
1
scheine
1
schatkistpo pier
nongen
15 April
1944
1
77
600
39.185
1
27
6
,,
1944
1
77
1
593
-40.379
46
15 Mrt.
1944
1
77
1
.600
39.185
1
27
29 Febr. 194
1
77
1
578
36.269
1
26
23 Aug.
1939
77
27
8.640
1
22
Data
E/fec-
1
Andere
Circu-
1
Rek g.-
Andere
ten
Activa
latie
t
Crt.
1
Passiva
15 Aprtl’441
–
1
1.263
33.236
1
6.361
1
577
6
,,
‘441
615
1.651
33.792
1
7.237
1
680
15 Mrt
’44f
–
i
1.263
33.236
1
6.361
1
577
29 Febr.
‘441
0,6
1
1.748
33.508
t
6.636
1
546
23 Aug.
‘391
982
1
6.380 8.709
t
1.195
94
–
STAND VAN ‘s RIJKS KAS.
V 0
r
cl
en
i
n g e n
1
15
April
1944
1
12
April
1944
in
guldens
in
guldens
Saldo van
‘s
Rijks Schatkist
hij De Nederlandsche Bank
26.715.655,90
7.865.633,58
Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten
909.732,88
1.074.941,04
Kasvord.
wegens
credietver-
strekking a. h. buitenland
16.012.028,-
16.012.028,-
Daggeldleeningen tegen ond
–
pand
–
–
Saldo der postrek. van R
–
comptabelen
…………
230.413.375,94
220.793.629,84
Voorschotten
op
ultimo
Mrt.
1944 aan de gem. verstrekt
op
aan haar uit te keeren
–
hooîdsom
der
pers.
bel.,,
aand.
in
de
hoofdsom der
grondbel. en der gem. fonds bel., alsmede
opc. op
die be-
lastingen en
op
de vermo-
–
gensbelasting
– –
•
Voorschotten aan Ned.-Indiê’)
350.282.4 4 5,96
..
350.282.445,96
Idem voor Suriname
1)
• • • •
9.010.662,03
–
9.010.939,53
Idem voor Curaçao
i)
122.020,58 122.021,60
Vordering
op
het Alg. Burg.
Pensioenfonds
1)
–
570.918,
Id.
op
het Staatsbedr. der
–
– –
P.T.enT.’)
……………
.
.
Id.
op
andere Staatsbedr. en
instellingen
‘) •
164.623.475,20
163.244.106,91
Voorschot aoor ue Neci. ilana
ingevolge art. 16 van haar
Octrooi verstrekt ……..
Voorschot door de Ned. Bank
in rekg.-crt. verstrekt .
Schuld aan de Bank voor Ned.
Gemeenten
Schatkistbiljetten in omloop.
Schatkistpromessen in omloop
Daggeldleeningen ……….
Zilverbons in omloop …..
Schuld op ultimo Mrt. 1944
aan de gem. wegens a. h. uit
– te keeren hooîds, d. pers.
bel., aand. i. d. hoofds. d.
grondb. e. d. gem. fondsb.
alsm. opc. op die bel, en op
de vermogensbelasting .
Schuld’ aan het Alg. Burg.
cnsioenfonds
‘)
Id. aan het Staatsbedr. der
P. T. en T.’) …………
Id. aan andere Staatsbedrij-
ven
‘)
………………
Id. aan div. instellingen 1)
6.666.000,-
–
6.666.000,-
3.45O.&OO.000f’)
3.433.200.000,-‘)
225.176.297,50
225.315.839,50
8.61 5.327,89
8.61 5.327,89
936.1 93,64
620.040.331,68
611.404.649,80
894.561,64
900.548,70
513.885.033,10
528.608.450,50
‘)
,
In rekg.-crt. met ‘s Rijks Schatkist. ‘) Rechtstreelcs onder-
gebracht hij De Nederlandsche Bank nihil.
B.
Veevoeder
………………..
41,
97
Vereveningshef{ing
………………
125
Verpakkingsvoorseltriften
………….
96
Vervoer
…………………
III,
163 Verzekering
………………
9.6,
125
Vestigingswet Kleinbedrijf
41,
125, 177, 236
Visscherij
……………………..
41
Vlas
…………………….
41,
97,
163
Voedselvoorziening
…………..
97, 135
Volkstuinen
………………..
125, 237
IJzer
en
Staal
………………
125, 477
Zaden
………………………
41,
97
Zuivel
…………………..
41,
97,
163
4
252
3 MEI 1944
Aij’abetische Index Overheidsmaatregelen op economisch gebied
(Zie voor den alfabetlschen Index Overheidsmaatregelen In
1943
het Jaarregister
4943, laatste bladzijde)
BIz
Blz.
Adminlstratiepllcht
……….27,
55,
..
123
Landbouw
…………..
41,
97,
125,
237
Afval
…………………………
423 Monopolieproducten
…………
55, 123
Algemeen Vestigingsverbod
/……….
55
Motorbrandstof
………………..
163
Ambacht
………………27,
161,
251
Non-ferrometalen
………………
123 Arbeldazaken
……27, 55, 123,
461
Omzetbelasting
…………….
41,
97
Bank- en
Credietwezen
…………..
41
#
Opheffing
Centrales………………
40
Belastingzaken
……..41,
III,
163,
237
Organisatie Bedrijfsleven
27, 83, 123, 163
Betalingsverkeer met het buitenland
.
27
Plulmvee
………………
41,
135,
237 Bouwnijverheid
…………………….
123,
254
Prijsregelingeo
……….
40, 83,
125,
163
Buitenlandsche
Hande
…………..
Groenten
en
fruit………………..
423
96
Scheidsgerecbt Voedselvoorziening
Sierteelt
…………….
41
61,
97,
135,
237
Grondhamers… …….
…………..
237
Sociale voortieningen
………..
125,177
Grondstoffenbesparing en
bedrifsratlo-
Steunverleeniug aan stilgelegde
bedrij-
nalisatie
‘
……………………
461
ven
………………
40,
55,
125
Handel
…………27,
55
123,
462,
2:36
Suikerbieten
e. d……………
41,
97
Huurprijzen van nieuwbouw ……….
162
Surrogaten
………………..
/
97, 237
Heffingen
……….
’41,
55,
123,
162,
236
Tabak
………………
40,
96,
135,
237
In-
en
Uitvoer………………….
26
Textiel
………………..
40,
96,
177
IndustrIe
……………27,
55,
123,
163
Toegepast Natuurwetenschappelijk On- Inlevering puntdraad en gladde draad
135
derzoek
……………………..
41
Kamers van Koophandel
…………
40
Tulnbouw
……………………..
41
Kinderbijslagwet
………………..
123 ‘Turf
……………………….
..
96
Kleinhandel
…………………….
251
Vee
………………..
41,
97,
135
1
237
DE POSTCHEQUE-, EN GIRODIENST
VERZOEKT DRINGEND
Ö
TER VOORKOMING VAN ACHTER.
•
STAND EN VERTRAGING
F1
SAMENVOEGING VAN bEDRAGEN VOOR
EENZELFN BEGUNSTIGDE
HAANDBETALIN
TE WIJZIGEN IN 2 OF 3
MAANDEIU
dJ
KSCHE BETALING
GELIJKMATIGE VERDEELING VAN OP.
DRACHTEN OVER DE GEHEELE MAANb
UITERSTE BEPERKING TE BETRACHTEN ME’T
NAVRAGEN EN KLACHTEN
D
REKENDE ALTIJD OP DEN
POSTCHEQUE- EN GIRODIENST
NU REKENT DE
POSTCHEQUE- EN GIRODIENST
OPU
Dr. J. R A. Buning:
De beleggingen der bijzondere
spaarbanken in Nedérlcrnd
Publicatie No. 32
van het Nederlcmdsch Economisch Instituut
Prijs f 3.65*
(Prijs voor donateuxs en leden van het N.E.I. f 2.75; be-stellen bij het N.E.I.).
Verkrijgbaar in den boekhandel
UiTGAVE: DE ERVEN’F. BOHNN.V., HAARLEM
Beschouwingen over een
tolunie tusschen Nederland
en België-Luxemburg
door
D. C. Renooij
3de Publicatie van hef
Nederlandsch Econo-
misch Instituut
Prijs f 8;440*
(Prijs voor donateurs en
leden van liet
N.E.I f6.-;
bestellen bij
het N.
E.
1.)
Verkrijgbaar in den boekhandel
Uitgave:
De Erven
F. BOHN N.V.-Haarlem
Hyp otheekbanken
en Woningmarkt in
Nederland
door
Ch. GLASZ
1 Sde publicatie van
het Nederlandsch
Economisch Instituut
Prijs f
1.55*
(Prijs voor donateurs en
leden von het N.E.l. fl.10;
bestellen bij het N. E. 1.).
Verkrijgbaar, in den boekhandel
Uitgave:
g
0
Erven F. Bohn H.V. – HarIem
Verantwoordelijk voor het red gedeelte: Drs, M. F. J. Cool te Rotterdam; voor de advertenties: H. A. M. Roelants te
Schiedam. Drukker en Uitgever: H. A. M. Roelants te Schiedam. Verschijnt wekelijks. Abonnementsprijs
f
20.85*
per jaar
(,,Prsjsvaststelling No. 052. IM 312″). Prijs per nummer 50 ct, P 129911,
.
.
K 2191