25 NOVEMBER 1942
Econ
I
omisch,-Wstatistis’che
Berichte
‘
n
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINAICIN EN VERKEER
27E JAARGANG
WOENSDAG 25 NOVEMBER 1942
No, 1401
stoomvaart-Mij. ,,Nederland”
Amsterdam
II
N.V.
Rotterdamsche Ltoyd
Rotterdam
Eerste Nederlandsche
Verzekering-Maatschappij
op het Leven en tegen
Invaliditeit N.V.
Gevestigd te ‘s-Gravenhage
Administratiekantoor
Dordrecht
Bel1evuestraat 2
Tele[o6n 5346
PO1TEPDÂMSCH E
BANKVEREENIGING
ROTTERDAM AMS1tROAJI
5
GRAVENHAGE
KAPITAAL EN RESERVE
62.000.000
SAFE LOKETTEN
–
TER DEBOING VAN WAMDEX
•2i.
150 KANT0EN IN NEDEPLAND
LI
• Ons Bureau voor
Collectieve Contracten
•
verstrekt gaarne
Gedocumenteerde
adviezen
voor
Personeelverzekering
Ter vervanging va;i haar door brand verloren geganen voorraad nummers van
Economisch-Statistische Berichten en Economisch-Statistisch frtaandbericht
van den jaargang 1940, zou de redactie het zeer op prijs stellen, indien de
lezers, die hun exemplaren kunnen missen, deze aan haarzouden willen afstaan.
AMSTERDAMSCHE BANK N.V
AMSTERDAM
Open bewaarneming. van
effecten
Adviezen voor belegging
Uitvoering van beursorders
Openbare werken en
Conjunctuurbeweging
do’or
Dr. Ir. A. Baars
PRIJS f 2.10*
Prijs vor donateurs en leden
van het N. E. 1.
f 1.50.
In
den boekhandel verkrijgbaar
UITGAVE: DE ERVEN
F. BOHN N.V., HAARLEM
R.Mees8&onen
.50. 1750
BANKIERS EN ASBURANTIE-MAKELAAR8
ROTTE R DAM.
AMSTERDAM (As.
‘.-GRA VE NH AGE
DELFT – SCHIEDAM
V LA
ARD! NGEN
D
BEHANDELING VAN
ALLE
BAN KZÂKEN
BEZORGING VAN ALLE
ASSURANTIEN
II
•,/j; CC.
W %
VERLIESPOSTEN..VOORKOMENDSYSTEEH
BESTAANDE UIT VIER DIENSTE’N
Deze tijd is rijk aan veran-
deringen.. Laat daarom Uw
onbetaald gebleven oude
posten inschrijven bij
DIENST IV VAN HET V.V.S.
VAN DER GRAAF & Co. N.V.
AMSTERDAM C. – AMSTEISTRAAT 14-18
t
ABONNEERT U OP
DE ECONOMIST
ORGAAN VAN HET NED. ECONOMISCH INSTITUUT
Onder redactie van:
Th Ligthart, Cli. Raaijmakers,
C Â. Venijn Stuart, G. M. Venijn Stuart,
F. de
Vries.
-.
De Economist verschijnt den
16den van elke maand. Do
prijs voor
(10fl
Jaargang bo-
Met 1942 begon de één-en-negen.
_- (lraagtf 12.60′ voor ‘tblnnenL,
tigste jaargang:
-__ raco p. o. t 18.40; voorstu-
-__ donten t 10.60′. franco p. p.
Proefnummer gratis op
–
__ t 11.30′; t 13.60 voor hot bul-
aanvraag verkrijgbaar!
tenland, bij voorultbetallng.
Abonnementen worden ook door den boekhandel aangenomen.
UITGAAF VAN
DE ERVEN
F. BOHN N.V.
HAARLEM
–
POSTGIRO 5403
De Naamlooze .Vennöotschap
Maandblad voer denOndernemingsvorm en het.
Bedrljfswezen In Nederland en Nederlandsch-lndië
Inhoud October-aflevering 1942
–
NO.
7. Jrg. 21
Prijsvorming onder de huidige omstandigheden
Prof. Dr. P. P. van Berkum.
Nietigheid van besluiten wegens strijd met het ongeschreven
•
‘
recht, II …………..Mr. W. C. L. van der Grinten.
Over liet begrip ,,voortbrengingskosten” voor de toepassing
van de vennootschapsbelasting ……….H. J. Hofstra
Het rechtskarakter der bedrijfsorganisatie en de positie van
den ondernemer daartegenover
Mr. P., A. Blaisse.
Vragenrubriek. – Boekaankondiging. – Ontvangen boeken.
Dit nummer is uitsluitend verkrijgbaar bij abcinnement.
Abonnementsprijs
f 10,50
per jaar.
Uitgave: H. v. d. Marck’s Uitgevers Maatschappij N.V. ROERMOND
POSTREKENING 61631.
–
OOK VERKRIJGBAAR IN DEN BOEKHANDEL.
(FT
DE POST HEEFT GEEN
KATÎEN OOG EN
ZONDER_LICHT
VERGIST DE POST’
ZICH_LICHT
It’1 4
NUMMER BEL EN BUS
ZICHTBAAR
De Scheepsbouw-
nijverheid In
Nederland
door
Ir. J. W. BONEB’AKKER
Publicatie no. 16an het
P
RIJ S
Nederlandsch Econom.
1.55*
Instituut
Donateurs en leden
fl.10
Verkrijgbaar in den boekkandet
Uitgave van
DE ERVEN F. BOHN – HAARLEM
TINRESTRICTIE EN TINPRIJS
door Mi. Schut
31 ste Publicatie van het Neder-
landsch Economisch Instituut.
Prijsf 1.55*
(Prijs voor donateurs en leden
van het N.E.I……f1.10)
*
Verkrijgbaar i. d. boekhandel
UITGAVE:
De Erven F.Bohn N.V4 Haarlem
25 NOVEMBER 1942
A UTEURSRECHT VOORBEHoUDEr
coqomisch’ Statistisèhe
Berichten
,
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN YERKEER
UITGAVE VAN
HET NEDËRLANDSCH ECONOMISCH
•
INSTITUUT
27E JAARGANG
WOENSDAG 25 NOVEMBER 1942
No. 1401
HOOFDREDACTEUR:
M. F. J. Gooi (Rotterdam).
PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACTEUR:
H. W. Lambers (Rotterdam).
Redactie en administratie: Pieter de Hoochweg 122, R’dam- W.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigepiaatweg.
Teiefooi Nr. 35000.
Postrekening 8408.
Abonnenzentsprijs voor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland / 20,85* per jaar. Buitenland en
koloniën / 23,— per jaar. Abonnementen kunnen rnet elk
nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ulti,no van
elk kalenderjaar. Losse nui’zmers 50 cent. Donateurs en
leden va het Nederlandsch Economisch Instituut onwangen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de verdere
publicaties!. Adreswijzigingen opte geven aan de administratie.
Advertenties voorpagina / 0,28 per mm. Andere pagina’s
/ 0,22 per mm. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.
INHOUD:
Blz.
Steunverleening aan stilgelegde bedrijven door
A.
Kraai
………………………………
524
De
huwelïjkscijfers
in
NeIerland
door’
Jhr.
Mr.
J.
Schuurbeque
Boeye
……………………
526
Veersverwachting
op
langer
termijn
(II)
door
Dr.
S.
W(
Visser
……………………….
529
A a n t e e k e n i n
e n.
De economische toestand van Zweden gedurende
het
derde
kwartaal
van
1942
…………..
532
Inge’zondén
stukken.
Prijsvorming en onderbezetting door
J. J.
Uhi,
–
met naschrift van
J. B. L.
Verste,
…………
533
Boeifhesprekingen.
1-let
rekeningsysteem
voor
de
k1eedingindusrie,
bespr.
dQor
R.
A.
Dijker
………………
534
S t a t is t i e k e n.
–
Wisselkoersen – Stand van ‘s Rijks Kas – Bank-
staten
……………………………….
535
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Op de
geidmarkt
blijft de situatie nog gespannen, en men
mag aannemen, dat dit tot de storting op de n
j
euwe staats-
leening, en nog wel eenigen tijd daarna, zoo zal blijven. De
vraag naar het langer loopende papier blijft in verhoudirg
tot het aanbod gering, ondanks het feit, dat de Agent
natuurlijk geen papier afgeeft, zoodat de vragers geheel
op de markt zijn aangewezen. De tarieven blijven dri ook
aan den hoogen kant, en de handel beperkt.
De
obiigatiemarkt
heeft in de eerste plaats groote omzet-ten gezien in de nieuweleening, die voortdurend werd ge-
vi aagd en waarin derhalve het aanbod steeds op volkomen
natuurlijke wijze vlot werd opgenomen. Dat er in de nieuwe
leening omvangrijk aanbod zou zijn was te verwachten en
volkomen logisch. Een semi-gedwongen leenink vindt nu eenmaal steeds een zeker contingent van inschrijvers, die
niet over voldoende contanten beschikken om de storting
te verrichten, en een zeker aantal inschrijvers, die, hoewel
over middelen beschikkende, daaraan een andere bestem-
ming willen geven. Na de toewijzing op zulk een leening
komt er dan ook steeds aanbod en eer koeisvorming, die
beneden den emissiekoers liet. Dit keer was echter het bij-
zondere, dat reeds onmiddellijk tegenover dat aanbod een
omvangrijke vraag bestond. Wij wezen er de vorige week
reeds op, dat de toewijzing van slechts een kleine
70
pCt. tot
gevolg had, dat verscheidene groote institutioneele beleg-
gers, die middeleb beschikbaar hadden om de-,,volle por-
tie” overeenkomstig de ma’atstaven van de gedwongen
leening te financieren nu omvangrijke bedragen overhielden,
die belegging zoeken. Terwijl bij vorige semi-gedwongen
leeningen het aanbod de overhand had, is dit keer reeds dadelijk het absorptievermogen van de markt zeer ruim
gebleken. Met het gevolg, dat het koerspeil vanaf den eer-
sten dag, dat werd gehandeld, steeds is opgeloopen. .De
fl0
teering bracht het Donderdag reeds tot een fractie boven
de
99.
Daarna is een lichte reactie ingetreden, maar .de
vraag blijft goed.
De overige staatsleeningen waren eveneens gunstig ge-stemd, alleen de
3f
pCt. leening
1941,
die de vorige week
door contraminedekking abnormaal hoog was gestegen, vertoonde een reactie, toen de baissedekkingen grooten-
deels achter de rug varen. De
3-3f
pCt leening
1938
bracht het tot
97,
waarna een reactie intrad. De
3
pCt.
leening
1937
en de ,,lntegralen” toonden eveneens een vaste
sfemming en stegen zelfs tot boven het niveau van kort
voor de aankondiging der nieuwe leening, maar ook hier
volgde een lichte reactie.
De
aandeeleninarkt
heeft over het algemeen een vaste
stemming vertoond, hoewel in den loop van de week vooral
in Leverbros en in minder mate ook in Philips een terug-
slag werd geregistreerd. In overzeesche aandeelen komen
slechts spaarzaam noteeringen voor in verband met’ den
koei’sstop. Olies hebben het nu al geruimen tijd niet tot
noteering kunnen brengen, evenmin als Amsterdam Rubber;
H.N.A. is nog voldoende aangeboden om tot handel te
geraken.
524
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 November 1942
STEUNVERLEENING AAN STILGELEGDE
BEDRIJVEN.
Inleiding.
De onderbezetting, welke zich in toenemende mate in
de verschillende bedrijfstakken manifesteert, is een nood-
zakelijk gevolg van de schaarschte-economie, waarin wij
thans leven.
Van de beteekenis van het eindproduct en van de rela-
tieve schaarschte aan grond-, hulpstoffen en arbeidskrach-
ten hangt af, welken invloed een bepaalde bedrijfstak van
de oorlogsornstandigheden ondervindt.
Indien de grondstoffen de grootste moeilijkheden geven,
ziet men:
– a. een rantsoeneering van het verbruik;
b. verwerkingsverboden.
In de meeste gevallen beteekent dit slechts een min of meer groote onderbezetting voor de betrokken onderne-
mingen. In enkele gevallen kan tengevolge van het ver-
werkingsverbod een bedrijf geheel stil komen te liggen.
De energiebezuiniging brengt veel verder strekkende
gevolgen met zich. Daar een gedeeltelijk werkend bedrijf niet veel minder energie verbruikt dan een bedrijf, dat op
volle capaciteit draait, kan hier slechts een belangrijke be-
sparing worden verkregen door bepaalde bedrijven uit te
sluiten bij de toewijzing van steenkool, gas, electriciteit,
olie enz. Meestal heeft dit een concentratie van de pro-
ductie in de doorwerkende ondernemingen tot gevolg.
De grootste invloed op de bedrijfsbezetting gaat uit
van de rationalisatie in het gebruik van arbeidskrachten.
Indien tengevolge van de schaarschte aan grond-en hulp-
stoffen reeds een aanzienlijke onderbezetting in eenigen
bedrijfstak bestaat, dan kunnen vele arbeiders worden
vrijgeinaakt door de productie te concentreeren in de
sterk gemechaniseerde bedrijven.
Deze inkrimping en stillegging en in het bijzonder de
concentratie van bedrijven kan de oorzaak zijn van groote
verschuivingen in de structuur van ons bedrijfsleven.
hierbij kan men onderscheiden:
de gevolgen voor den bedrijfstak in zijn geheel, en
de gevolgen voor de individueele ondernemingen
binnen den bedrijfstak.
De bedrijfstak tegenoQer de rest ç’an het bedrijfs1e9en.
Sub a.
Het is mogelijk, dat tengevolge van de inkrirn-pingvan de productie van bepaalde artikelen de bedrijfs-tak als geheel een gedeelte van zijn markt kwijt raakt ten
gunste van de fabrikanten van een vervangingsartikel; bijv.
klompen in plaats van schoenen, kunstzijde in plaats van
katoen enz. Maatschappelijk gezien behoeft een dergelijke
ontwikkeling op zichzelf nog geen aanleiding tot bezorgd-
heid te geven, 0p die gebieden, waar de kunstzijde, bij
gebrek aan beter, katoen moet vervangen en klompen
slechts tijdelijk in de plaats treden van schoenen, zal het
den betrokken bedrijfstak niet moeilijk vallen, zijn positie
na den oorlog weder terug te winnen. liet is echtër nogelijk,
dat de onderbezetting in een bepaalden bedrijfstak zoo-danige verliezen medebrengt voor de betrokken onder-
nemingen, dat, indien geen maatregelen worden getroffen,
zij naden oorlog niet in staat zouden zijn, om haar normale
functie weder te vervullen.
Daar het, een hationaal belang is, dat het ook na den
oorlog benoodigde productie-apparaat zoo goed mogelijk
intact blijft, is in het ,,Besluit Steunverleening” bepaald,
dat aan bedrijven, welke tengevolge van de huidige bui-
tengewone omstandigheden zijn stilgelegd, steun kan wor-
den verleend.
Uit de ,,Richtlijnen voor de algemeene steun- en heffings-
regelingen”, gepubliceerd in het ,,Mededeelingenhlad van
de Hoofdgroep Industrie” van 13 Augustus 1942, blijkt,
dat men de steunverleening beperkt tot de kosten in ver-band met het voor de instandhouding van het technische
apparaat benoodigde personeel en materiaal en een belang-
rijk deel der financieele verplichtingen, welke ook bij stil-
liggen nog bestaan ‘).
l
–
De- onderneming krijgt de kosten, verbonden aan het
aanhouden van het geschoolde ‘personeel, niet vergoed.
De onderlinge oerhoudingen binnen den bedrijfstak
Sub b.
Bij de concentratie van bedrijven binnen een
branche verdient de onderlinge krachtsverhouding tus-
schen de vakgenooten de bijzondere aandacht. Bij ‘concen-
tratie immers bestaat het gevaar, dat de stilgelegde be-
drijven hun afnemerskring kwijt raken ten gunste van de
doorwerkende ondernemingen. Deze laatsten zullen dien-
tengevolge na den oorlog niet alleen de stilgelegde onder-
nemingen uit denzelfden bedrijfstak practisch uit de markt
hebben verdrongen, maai’ zullen bovendien in een zooda-
nige financieele positie verkeeren, dat zij den strijd met
de stilgelegde bedrijven, welke het verloren gebied weder
terug trachten te winnen, gemakkelijk kunnen voei’en. Te
meer waar de concentratie voornamelijk plaats vindt in de groote bedrijven, zou het klein- en middenbedrijf na
den oorlog in een zeer ongunstige positie komen te ver-
keeren, waarvan het zich wellicht niet meer zou kunnen
herstellen.
Dergelijke plotselinge, door de oorlpgsomstancligheden
veroorzaakte, wijzigingen in de structuur van een bedrijfs-
tak moeten in het algemeen als ongewenscht worden be-
schouwd.
Het is noodzakelijk, dat in iederen bedrijfstak, waar
tengevolge van de stillegging van bedrijven groote ver-
schuivingen in de onderlinge verhoudingen dreigen te
ontstaan, een regeling wordt gctreffen, teneinde de onder-
linge krachtsverhoudingen zooveel mogelijk ongewijzigd
te houden. Het continueeren van de bestaande verhoudin-
gen hangt voornamelijk af van de mate, waarin men het
aan de betrokken bedrijven mogelijk maakt hun commer-
cieele, financieele en productieve positie te handhaven.
Het ,,Beslu it Steunverleening Stilgelegde Bedrijven” geeft
ook in die gevallen de mogelijkheid tot het nemen van
maatregelen en wei in den vorm van een onderlinge steun-
regeling, welke door de betrokken bedrijfsgroep wordt
vastgesteld. Deze onderlinge steunverleening geschiedt
uiteraard fonds perdu.
Ve’houding algemeene tegeno Per onderlinge steun.
Alvorens in t’e gaan op de beginselen, welke aan een
dergelijke onderlinge steunregeling ten grondslag moeten liggen, is het noodzakelijk te bezien, welke de verhouding
is, waarin de algemeene steunregeling tegenover de onder-
linge staat. Vooroj zij gesteld, dat ‘het niet de billijkheids-overwegingen zijn geweest, welke tot het creëeren van de
steunverleeningsmogeli,jkheden hebben geleid. Veeleer was
het het algemeen belang, dat eischte, dat steunmaatregelen
werden getroffen.
Bij den algemeenen steun is slechts de instandhouding van het bedrijf doel
2),
1-let zou te ver voeren thans in te –
gaan op de vraag, in hoeverre de koten, welke volgens de
eerder genoemde richtlijnen voor een vergoeding in aan-
merking komen, voor de instandhouding noodzakelijk
zijn. Wel is het nuttig een oogenblik stil te staan bij het
voorschotkarakter, dat de algemeene steun draagt. Som-
migen zij6 nI. van meening, dat het niet billijk is, dat de
stilgelegde bedrijven, welke toch reeds zwaar zijn getroffen,
verplicht worden den ontvangen steun terug te betalen.
(Hierbij zij opgemerkt, dat nog niet vast staat aan xvie de
terugbetaling moet geschieden). Bij de algemeene steun-
vei’leening is de instandhouding van het hedrijfsapparaat
primair. In dien men daarbij tevens billijkheidsoverwe-
gingen een i’ol• wil laten spelen, dient men zich niet alleen
af te vragen: wat eischt het algemeen belang, maar ook:
1)
Vgi. A. Kraai: ,,Enkele aspecten van de steunverleening aan
stilgelegde bedrijven”, in ,,E.-S. B.” van 19 Augustus 1942.
‘) Vgi. Persber. v. h. Departement van Handel, Nijverheid en
Scheepvaart, opgenomen in de avondbladen van 5 Dec.
1941.
25 November 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
525
wat moet in verband met de belangen van ‘de individueele
ondernemers worden gedaan. Hierdoor krijgt het ,,Besluit
Steunverleening” onmiddellijk een veel breedere strekking,
hetgeen de uitvoering aanmerkelijk verzwaart.
Mede op grond van deze overwegingen is besloten den
algemeenen steun een voörscifotkarakter te geven
3).
Daardoor is liet minder noodzakelijk bij de beoordeeling
van de steunaanviagen rekening te houden met de midda-
len, waarover de onderneming zelf beschikt. Men mag
immers aannemen, dat de onderneming, welke over zoo-
danige middelen beschikt, dat iij zich nog geruimen tijd
in stand za] kunnen houden en nog voldoende middelen
overhoudt om de iveder in bedrijfstelling te financieren,
geen steunvoorschot zal aanvragen, daar de ondernemers
slechts ongaarne de voor de beoordeeling van de steun-
aanvrage noodzakelijke gegevens verschaffen.
Ookliet feit, dat aan een onderneming naast den alge-
meenen steun nog een uitkeering krachtens een onderlinge regeling kan worden gegeven, is alleen verantwoord nu de
algemeene steun bij wijze van voorschot wordt verleend.
Immers zou men er van uitgaan, dat de algemeene
steun â fonds perdu was gegeven, dan kwam men voor
de volgende mogelijkheden:
a. De aan de stilgelegde bedrijven uitgekeerde algemeene
steun komt in mindering van de aan de stilgelegde bedrij-
ven uit te keeren vergoeding ingevolge de onderlinge steun-
regeling. Dit beteekent echter, dat het onderlinge fonds
even veel grooter wordt, zoodat dus de algemeene steun
‘in feite grootendeels ten goede komt aan de werkende
ondernemingen van den betrokken bedrijfstak!
h. Bij de uitkeeringen ingevolge de onderlinge regeling
wordt geen rekening gehouden met hetgeen de stilgelegde
bedrijven reeds genoten hebben,. Dit beteekent, dat de
stilgelegde bedrijven financieel in een betere positie komen
te verkeeren dan de niet stilgelegde!
Beide consequenties zijn onaanvaardbaar.
Het voorschotkarakter van den algemeenen steun is
dus van grooten invloed op de verder te volgen politiek.
De meening, dat, ook al heeft men formeel den algemeenen
steun een voorschotkarakter gegeven, een terugbetaling
nooit zal behoeven plaats te vinden, mist eiken grond. De
I-Ioofdgroep Industrie heeft in haar ,,Mededeelingenblad” van 19 November jl. ter voorkoming van misverstand nog
eens met nadruk vastgesteld, dat de algemeene steun als
een voorschot moet worden beschouwd. Hiervan uitgaande
zal thans worden bezien, op welke beginselen de onderlinge
steun kan worden gebaseerd.
Normen voor onderlin gen steun.
De ideale onderlifige ‘steunregeling dient de relatieve
commercieele, financieele en productievé positie van iedere
onderneming ongewijzigd te laten. De te treffen onderlinge
steunregelingen’kan men onderscheiden in:
‘regelingen, waarbij de stilgelegde bedrijven worden
ingeschakeld bij de distributie van het eindproduct, en
regelingen, waarbij dit niet het geval is en de wer-
kende bedrijven vôlstaan met het afdragen van een ge-
deelte van hun opbrengst ten behoeve van de stilgelegde
bedrijven.
Inschakeling bj de distributie
Sub a.
Dd eerste mogelijkheid vei’dient verre de voor-
keui’. In dit geval immers kan de stilgelegde onderneming
het contact mét haar afnemers behouden, in het bijzonder
indien zij nog iii de gelegenheid is het eindproduet onder
haar eigen merk te verkoopen. Met veel succes kon een
dergelijke regeling o:a. in de zeepindtistrie woiden ge:
troffen.,De finahcieele gevolgen van een dergelijke regeling
voor de ondernemers hangen dan sterk samen met de
kostenstructuur van de betrokken ondernemingen. Daar in het algemeen de stilgelegde bedrijven tegen dezelfde
‘)
Vgl. Mr. M.W. F. Treub: ,,Oorlogstijd”, bz. 49.
prijzen inkoopen en zij ook practisch gelijke verkoopprijzen
aan den consument berekenen, zal het netto-resultaat
voor de verschillende ondernemingen sterk onder invloed
staan van hun individueele kostenstructuur. Vertoonen
do betrokken bedrijven groote verschillen in hun kosten-
opbouw, dan kan het gewenscht zijn, dat men – zoo-
als hieronder nader zal worden uiteengezet – tot een
.,,pooling” komt van hetgeen ieder boven zijn aandeel in
het onderbezettingsverlies heeft gedekt. In dat geval is
de prijs, w’aartegen de eindproducten .van de werkende
ondernemingen worden afgenomen, minder belangrijk.
Acht men het in verband met de kostenstructuur van de
branche niet noodig tot een ,,pooling” te komen, dan moet
bijzondere aandacht worden besteed aan de hoogte der
verrekenprijs, daar deze dan beslissend
is
voor de resul-
taten zoowel van de werkende als van de stilgelegde
bedrij ven
4).
,,Poolinq” van de vaste kostendeicking.
Sub b.
is liet, door welke omstandigheden dan ook,
niet mogelijk het stilgelegde gedeelte van de branche hij
de distributie in te scha kelen, dan zal men ook hier moeten
komen tot een pooling”. Hierbij valt reeds te bedenken,
dat de stilgelegde ondernemingen in liet nadeel komen,
wat haar commercieele positie betreft. Deg te meer klemt
de eisch, dat de onderlinge verhouding in financieel op-zicht ten minste niet wordt gewijzigd. Dit beteekent, dat
de individueele bedrijven e]k hun evenredig deel moeten
dragen van de totale in den bedrijfstak bestaande onder-
bezettingsverliezen. Deze onderbezettingsverliezen wor-
den gevoi’md door:
de totale vaste kosten van de stilgelegde bedrijven;
het niet uit de ophreigst te dekkeh deel der vaste
kosten van de doorwerkende bedrijven.
1-lierbij zij het volgende opgemerkt:
1. De voor elk bedrijf ook bij stilligging nog bestaande –
vaste kosten •kunnen door de concentratie niet worden
verminderd. Zij vormen de voornaamste oorzaak van het
onderbezettingsverlies. Daardoor zal vooral in de bedrijfs-
takken, welke bestaan uit ondernemingen met een groot
vast element in hun kostenstructuur een regeling .noodig
zijn.
2. In de discontinu variabele kosten kan door concen-
tratie een belangrijke besparing worden bereikt. Geven
zij bij onderbezetting vrij groote verliezen, bij de concen-
tratie kan verlies geheel dan wel gedeeltelijk worden voor-
komen.
3. De belangrijkste verbetering wordt verkregen door
de productie te concentreeren in de bedrijven met de
hoogste vaste kosten en de geringste variabele kosten, en
de bedrijven met geringe vaste kosten en groote variabele
kosten stil te leggen.
4. Verder wordt het voordeel van deze concentratie be-
invloed door de verschillen in kostprijzen en winstmarges.
Zoo kan men onderscheiden:
Ongelijke kostprijzen – gelijke ,winst per eenheid.
Aannemende, dat de concentratie plaats vindt in het
bedrijf met den laagsten kostprijs, zal tengevolge van de
concentratie een prijsverlaging ontstaan, welke daarmede een deel van het concentratievoordeel aan den consument
doet toekomen.
Ongelijke kostprijzen – ongelijke winst per eenheid
(bijv. maximum-prijzen). Aannemende, dât de concen-
tratie plaats vindt in het bedrijf met het hoogste ren-
dement, zal dit bedrijf een efficiencypremie behalen.
5. De vaste kostendekking voor den bedrijfstak als ge-
heel wordt door de werkende bedrijven verdiend. Zij kan worden berekend door voor elk bedrijf ,van de opbrengst
af te trekken alle kosten, welke niet zouden behoeven
te worden gemaakt, indien dt bedrijf stil lag.
Daar het de bedoeling is de normale krachtsverhoudin-
‘)
Men zie ook J. B. L. Verster: ,,Prijsvorming en onderbe-
zetting”, in ,,E.-S.B.” van 21 Oct. 1942 en pag. 534 van dit Nr.
526
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 November 1942
/
gen ongewijzigd te laten, zal de vercleeling van de vaste
kostendekking gebasèerd moeten worden op een sleutel
uit een ,,normaal” tijdvak, bijv. het laatste vooroorlog-
sche jaar, de laatste, drie vooroorlogsche jaren enz.
O.i. zou als sleutel kunnen dienen: de in de normale
periode verkregen vaste kostendekking (eventueel plus
winst). Dit gegeven zal echter in erschil1ende gevallen
moeilijk te achterhaleii zijn. Waar het hier slechts om
een globale benadering gaat, zal men, indien de kosten-
structuur der bedrijven niet te zeer
3
uiteenloopt, bijv.00k
den omzet als sleutel kunnen nemen enz.
Productieve positie.
Thans rest ons nog, een korte beschouwing te wijden
aan den invloea van de concentratie op de productieve
positie van de verschillende ondernemingen. Doordat de
algemeene steunverleening reeds de instandhouding van
het bedrijfsapparaat waarborgt en de onderlinge steun-
regeling in verschillende gevallen daarenboven nog mid-
delen zal verschaffen, zullen de stilgelegde bedrijven in staat zijn hun hedrijfsapparaat minstens in ddn toestand
te houden, waarin het .zich op het moment van de stil-
legging bevond. 1-Jet apparaat van de doorwerkende onder-
neningen laarentegen zal in verschillende gevallen door
het gebruik
–
in waarde dalen. Zoo gezien neemt het stilge-
legde bedrijf in sommige gevallen een gunstiger positie
in dan het werkende. Anderzijds dient men er echter
rekening mede te houden, dat het stilgelegde bedrijf bij het
weder in bedrijfstellen, dat t.z.t. zal plaatsvinden, groote
moeilijkheden zal ondervinden bij het aantrekken van
de noodige arbeidskrachten. In het bijzonder het verkrijgen
van geschoold personeel zal niet eenvoudig zijn. In dit
opzicht neemt het Werkende bedrijf een gunstiger positie
in. De beteekenis, welke aan deze beide factoren moet
worden toegekend, hangt echter van zooveel in de toekomst
liggende omstandigheden af, dat in het algemeen hiermede
geen rekening kan wörden- gehouden bij de bepaling van
de vergoedingen en bijdragen, welke de stilgelegde bedrijven
behooren te ontvangen, resp. de werkende moeten betalen.
Slotopmerking.
In het bovenstaande werden eenige aspecten van de
stillegging van bedrijven belicht en enkele beginselen voor
de onderlinge steunverleening ontwikkeld.
1
De toepassing van de aangegeven richtlijnen zal in de practijk nog met vele moeilijkheden gepaard gaan. 1-Jet
is e’chter geenszins noodzakelijk, dat de vergoedingen en
de bijdragen tot op den cent nauwkeurig de voor- en na-
deelige gevolgen van de concentratie oivelleeren. ‘Vel is’
het gewenscht, dat in de door de stillegging getroffen
branches een regeling wordt ‘getr6ffen, waardoor het
continueeren van de bestaande onderlinge krachtsverhou-dingen mogelijk zal zijn. Reeds in verschillende bedrijfs-
takken is, dank zij het breede standpunt van de betrokken
werkende ondernemers, een regeling door vrijwillige mede-
werking tot stand gekomen of in ‘voorbereiding. Men mag
aannemen, dat men ook in de bedrijfstakken, waai’ zulks
nog niet is geschied, vrijwillig naar een oplossing ial zoe
ken, daar een door onderlinge samenwerking tot stand
gekomen regeling verre de voorkeur verdient boven een
zoodanige, welke door den Secretaris-Generaal van het
-Departement van 1-Jandel, Nijverheid en Scheepvaart op
grond van art. 6 van het ,,Besluit Steunverleening Stilge-
legde Bedrijven” zou kunnen worden gevorderd.
A. KRAAL.
DE HUWELIJKSCIJFERS IN NEDERLAND.
‘Âianneer men de cijfers ‘betreffende de aantallen huwe-
lijken in ons land grafisch in beeld brengt, dan ziet men
aanvankelijk een regelmatig stij
–
e’nde lijn, welke vooral
na 1915 met sprongen omhoog gaat. Met het aantal inwo-
ners van Nederland steeg het aantal huwende pei’sonen
en daarmede het aantal huwelijken.
Dit blijkt niet alleen uit de gemiddelden, welke over
perioden van 10 jaren plegen te worden bereken& maar
ook uit de stijgende lijn, wélke gedurende de afzonderlijke
jaren het -aantal huwelijken ‘in Nederland regelmatig ver-
toont. Zoo worden in’ het jaar 1870 niet meer dan ruitn
28.600 huwelijken gesloten. Geleidelijk’ stijgen deze getal-
len, totdat in 1913,met 48.387 huwelijken’een eerste hoogte-
punt wordt bereikt, waarna in 1914, 1915 en 1916 een
inzinking optredt. In 1918 en 1919 is men met 49.344 en
49.527 huwelijken weer boven het peil van 1913 uitge-
komen. De groote willigheid op de ,,huwelijksmarkt” be-
gon na den wapenstilstand vat op de menschen te krijgen,
wat
–
in de getallen over 1919 en 1920 (58.270 en 65.325
huwelijken) eerst goed tot uitdrukking komt. Op deze
hausse volgt een periode van inzinking, waarvan het diep-
tepunt in 1925 ligt met 54.768 huwelijken. Daarna gaat
het weer bergopwaarts tot éen hoogtepuflt in 1930 met
62.904 huwelijken. Dan komen de jaren van zware de-
pressie op economisch gebied, waarvan ‘men öok in het
aantal huwelijken een afspiegeling ziet. Met 55.846 huwe-
lijken wordt in 1932 een dieptepunt bereikt, waarna een
herstel valt waar te nemen, anvanke1ijk tot 63.451 in
1936 en vervolgens in een snel tempo tot 67.040 in 1938,
om-in 1939 met 80.597 een culminatiepunt en tevens eén
nimmer te voren bereikt topcijfer te behalen. Een reactie
op de voi’ige jaren kon ook hier niet uitblijven en in 1940
zien we een inzinking tot 67.118 huwelijken en in 1941 –
tot 65.726.
Het aantal hueljken in Nederland.
/
1870
1913LLLLL
1920LLLLLL –
1932LLLLL
-,
1939LLLLL
É.a•
1941
t t t t t X”-
–
Elke figuur stelt voor 10.000 huwelijken
Geeft men verder het aantal huwelijken per 1.000 der
gemiddelde bevolking – het huwelijkscijfer – weer, dan
ziet men een iets andere lijn, welke aanvankelijk een meer
golvende beweging vei-toont. Na een hoogtepunt in 1873
met 8,6 p. m. daalt de lijn tot 6,9 in 1883, om zich’verder
schommelend tot het peil van 7,9 p. m. in 1913 W verhef-
fen. Daarna neemt de curve, welke aan deze cijfers uit-
drukking ‘geef t, veel onrustiger vormen aan en onder
verschillende invloeden – in den wereldoorlog, de depres-
sie na het economisch herstel in 1919 en 1920 en de de-
If
25 November 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE . BERICHTEN
52711
pressie van 1929 èn volgende jaren, den oorlog, in het
midden waarvan wij ons heden ten dage nog bevinden – wisselen hoog en laag elkander
af.
Hoogtepunten na 1913 neemt men waar in 1920 met 9,6
p. m., in 1930 met 8 Op. m., in 1939 met 9,2 p.m., terwijl
omgekeerd de sterkste inzinking gevonden wordt in 1915
met 6,7 p.m. en vervolgens in 1925 en 1926 telkens met
7,4 p.m. en in 1932 met 6,9 p.m. ,In tegenstelling tot de
andere .bevolkingscijfers, die van geboorte en sterfte, ziet
men hier een golvende beweging, welke, evenals de cijfers
inzake geboorte mede door verschillende economische
factoren wordt beïnvloed. ,
Ik laat hier verdei de cijfers van véôr 1930 rusten om
langer stil te staan bij die, welke na dit jaar werden ge-
registreerd. In 1932 is het gemiddelde van het geheele
Rijk ingezonken tot 6,9 p.m. Vervolgens schommelt het
cijfer heen en weer tusschen 6,9 en 7,5 p.m., gemiddelden,
welke voor economisch ongunstige jaren op zich zelf niet
eens zoo heel laag zijn en in 1937 en 1938 blijft het hue
;
lijkscijfer op één peil, nl. 7,7 p.m. Daarna ziet men de bij-
zonder krachtige stijging tot 9,2 p.m. in het laatste vredes-
jaar in Nederland en brokkelen in de beide volgende jaren
de gemiddelden weer af tot 7,6 en 7,3 p.m.
Vat men de huwelijkscijfers over de jaren na 1930
samen in twee perioden, elk van vijf jaar, dan bedraagt
het gemiddelde gedurende de jaren 1930—’34: 7,4 p.m.
per jaar en in de periode 1
,
935—’39 gemiddeld 7,9 p. m.,
welk cijfer natuurlijk wel on
1
der invloed staat van het hooge
cijfer uit het jaar 1939, doch wat er niettemin op wijst,
dat over het algemeen gedurende de eerste vijf jaren na
1930 minder gemakkelijk tot..het sluiten van een huwelijk
werd overgegaan dan nadien. De economische verhou-
dingên waren, vooral in het begin na 1935, nog niet zoo
verbeterd, dat van een opgaande conjunctuur kon worden
gesproken.
to
ECERLWID
_rsDDLDJ
r.E,IiDDELD
AANTAL
HUWEL’Jr
1 PER
O
,t3Nfi3-
ANITAL
le
Hro.uKe
p
j
A,ANT HLP.’ELUI
i0000
HLJW0.UKPI
PER JAAR
167079
3692
18701941
1936: 6700
16
t890-99′
3081
–
1939
60497
910-19
l930 -39:
636,6
l940
671
1941:63
6
,
2
It
to
; .
1900
l0
30
•4Q
Ditzelfde verschijnsel kan men waarnemen, wanneer
men de huwelijkscijfers naar de verschillende provincies
van ons land uitrekent en, béhoudens enkele uitzonde-
ringen ook, wanneer men de getallen groepeert naar de
economisch-geografische gebieden, waarin Nederland is
ingedeeld. Alleen het Zandgebied van Z.W. -Overijssel
en van den West-Gelderschen Achterhoek en verder
Noordelijk Noord-Holland en West-Friesland, enkele
deelen van Zeeland (Zuid-Beveland, Schouwen en Duive-
land), de Baronie van Breda, Kempenland en het Oostelijk
Industriegebied van Noord-Brabant geven in de tweede
periode lagere cijfers dan gedurende de eerste. Het gezel-
schap, dat zich hier bij elkander bevindt, bestaat deels
uit landbouwgebieden en deels uit industriestreken, zoodat
hierin een bepaalde lijn niet is te ontdekken.
liet dieptepunt in
1932.
Ligt het dieptepunt na 1930 voor het Rijkscijfer in het jaar 1932, ditzelfde ziet men in de meeste proYincies. In
Groningen en Drenthe wordt dit echter reeds in 1931 be-
reikt, terwijl in Limburg de inzinking, na een voorafgaande
geleidelijke daling, eerst in 1934 wordt bereikt. In het
algemeen is dus 1932, wat betreft het aantal huwelijken,
het jaar met het laagste cijfer geweest.
Het feit echter, dat een provincie als geheel in een be-
paald jaar een laagte-record in de cirfers te zien gaf, wil
aan den anderen kant weer niet zeggen,’dat dit nu ook
het geval was in alle ddelen, waaruit een gewest bestaat.
Zoo boeken de Groninger Veenstreken in 1931, de Bouw-
en Weidestreek van deze provincie in 1932. en de Stad
Gronihgen eerst in 1933 de laagste gemiddelden. Om een
ander voorbeeld te geven, de Noord-Hollandsche Duin-
streken, de Haarlemmermeer, Noord-Hollands’ Noorder-
kwartier, Amsterdam, de Vechtstreek en het Gooi bereiken
in 1932 het dieptepunt, maar men indt dit in de Zaan-
streek in 1933 en in Noordelijk Noord-Holland en West-
Friesland eerst in 1938. Midden Zuid-Holland bereikt reeds
in 1931, den Haag echter in 1934, het dieptepunt, terwijl
alle andere deelen van Zuid-Holland’ in 1932 de sterkste
inzinking te zien ge
en. Ook in Noord-Brabant heerscht
in dit opzicht een zekere mate van homogeniteit en alleen
de Meierij van den Bosch en het Kempenland komen met
het dieptepunt van de inzinking na 1932 en wel in 1933.
‘Daarentegen is het beeld in Limburg weer geheel anders
en iedere streek lijdt in een ander jaar onder de sterkste
malaise op de huwelijksmarkt: het Noordeh in 1933, het
Zuiden, zonder de mijnen, in 1934 en de Mijnstreek in 1935.
Uit de gedetailleerde cijfers blijkt verder, dat gebieden
van den meest uiteenloopenden aard ter zelfder tijd de
laagste gemiddelden boekten en dativoor het oogenbiik van deze inzinking een bepaald karakter van een streek
niet beslissend was.
Zoo staan, om eenige voorbeelden te noemen, in 1932 op het laagste niveau broederlijk naast’ elkander, hoewel
zij geheel verschillend van aard en oriëntatie zijn: Twenthe,
Amsterdam, het Gooi, de Stad Utrecht, Rotterdam, de
Industriegebieden langs den Nieuwen Waterweg en langs
de Merwede en Noord, de Baronie van Breda, de Industrie-
gebieden van het Westen en het Oosten van Noord-
Brabant, alle industriegebieden bij uitstek, eenerzijds, en
anderzijds landbouwgebieden, zooals de Groninger Bouw-
en Weidestreek, de Friesche Bouwstreek, het Westiand,
Noord-Hollands’ Noorderkwartier, het Weidegebied van
Zuid-Holland, de Betuwe met het Land van Maas en Waal enz., de Zuid-Hollandsche Eilanden en geheel Zeeland.
Men vindt hier bijeen industriestreken met een groote
mate van conjunctuurgevoeligheid en landbouwgebieden,
welke vel anders georiënteerd zijn, maar op hun beurt
toch weer soms een sterk op de markt gericht karakter heb-
ben – o.a. betrokken zijn bij de verzorging van de groote
centra -, waaruit toch weer een z’ekere mate van gelijk-
gerichte gevoeligheid is ontstaan, waardoor beide groepen
geheel of gedeeltelijk op.gelijke wijze op het economisch
gebeureri kunnen reageeren. Daarenboven is onder normale
omstandigheden ook de landbouw in zkere mate op den
export Seoriënteerd.
En nu is het.inerk*aardige hierbij, dat het dieptepunt
van de huwelijksfrequentie in het algemeen steeds bereikt
werd, vôérdat de eigenlijke depressie ten einde was. Men
kan dit verschijnsel niet alleen van den economischen ge-
zichtshoek uit beoordeelen, omdat hier niet in de laatste
plaats ook psychologische factoren werkzaam zijn, welke
zoo maar niet met getallen zijn te documenteeren. Zeer
zeker oefent een dalende conjunctuur
,
en het aanhouden
van een depressie een remmenden invloed uit, maar daarte-
genover staat weer, dat men zich tracht aan te passen
aan gewijzigde omstandigheden, aan lagere inkomens en
aan andere verhoudingen. Daarbij doet zich op den duur
eveneens de werking van den gecuipuleerden achterstand
gevoelen. Dit ziet men op dit oogenblik – na 1940 –
in verschillende opzichten eveneens.
In het algemeen kan men op grond hiervan wél zeggen,
dat de voorkeur voor het oogenblik van de sterkste in-
zinking in het.aantal huwelijken niet bij uitstek aan een
bepaalde streek of aan het karakter daarvan – overwe-
528
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25 November 1942
gend industrieel of agrarisch – gebonden is geweest.
Een andere vraag echter is, waar de reactie op de ge-
beurtenissenop economisch gebied, welke zich voor velen
– en later voor zeer’velen – openbaarden in een verminde-ring van inkomsten, hetzij uit bezit, hetzij uit arbeid, ver-
lies van inkomsten tengevolge van ontslag, de uitkeering
van wachtgelden of van werkloozensteun, om van andere
onzekerheden, welke met ‘een depressie gepaard .plegen
te gaan, niet te spreken, het sterkst tot uiting kwam.
Sterkte der teruggang na
1930
in Qerschillende streken.
Uit een vergelijking van de getallen uit het jaar 1930,
dat steeds de hoogste gemiddelden te zien gaf, met die
van het jaar van de diepste inzinking blijkt o.m. het vol-
gende. –
Het algemeen huwelijkscijfer in Nederland, dat in 1930
15,8 p.m. bedroeg, was in 1932 gedaald tot 13,6 j.m., het-
geen een daling beteekent van 2,2 p.m. Veel krach-
tiger was de,daling in Noord-Brabant (-3,4 p.m.),
terwijl voorts ook in Overijssel (-2,8 p.m.) en in Zuid-
Holland (-2,5 p.m.) de verschillen grooter waren dan die
voor het Rijk als zoodanig. De daling van 1930 op het
jaar iet het laagste gemiddelde was in het licht van voor-
gaande cijfers daarentegen minder belangrijk in Gronin-
gen (-1,4 p.m.), Drenthe (-1,7 p.m.), Zeeland (-1,7
p.m.) en in Limburg (-1,1 p.m.), voor het meerendeèl
dus landbouwgewsten.
Gaan we nu het tempo, waarin de gemiddelden van de
diverse economisch-geografische gebieden daalden, na,
dan blijkt, dat de verschillen zich binnen een veel ruimer
bestek – minimum 0,9 p.m. en maximaal 7,2 p.m. – be-
wegen.
Kleine verschillen werden waargenomen in de Weide-
gebieden van Groningen (-1,2 p.m.) en van Friesland
(-1,9 p.m.), in de Groningsche Bouwstreek (-1,4 p.m.),
op de Zandgronden van Drenthe (-1,2 p.m.), van Fries-
land (-1,8 p.m.), van Zuid-Drenthe en Noord-Overijssel
(-0,9 p.m.) en van den Westelijken Achterhoek (-1,9
p.m.) e,p voorts in Noordelijk Noord-I-Iolland en West-
Friesland (-1,5 p.m.), de Zaanstreek (-1,0 p.m.), te Am-
sterdam (-1,8 p.m.), te Rotterdam (-1,8 p.m.), te Nij-
megen (-1,9 p.m.), in Zeeland (-1,7 p.m.) en in de Mijn-
streken (-1,8 p.m.). Men ziet hier dus een combinatie
van overwegend landbouwgebieden, enkele groote centra
en enkele industrieel belangrijke deelen van ons land.
Reageerden deze dus betrekkelijk zwak op de economi-
sche inzinking en de groote daling van de huwelijkscijfers
in het algemeen, anders was dit in het Oostelijk Industrie-
gebied.van Noord-Brabant (-7,2 p.m.), waar deze zeer krachtig was en verder in het Westland (-5,6 p.m.), de
Industriegebieden van den Nieuwen Waterweg (-4,5 p.m.)
en langs Merwede en Noord (-5,5 p.m.), de Noord-FIol-
landsche Vechtstreek (-5,4 p.m.), het Kempenland
(-4,5 p.m.) en Twenthe (-4,2 p.m.). Het warén hier dus
voornamelijk de industriestreken, welke de scherpste
reactie vertoonden.
En nu is het opvallend te zien, dat de terughoudende
stemming bij het sluiten van huwelijken, welke zich vo’or-
namelijk in 1932 en 1933 openbaarde en zich slechts in
enkele gevallen nog in latere jaren deed gevoelen, niet te-
gelijk valt met het dieptepunt van de economische depres;
sie, dat in 1932 nog niet was bereikt! Toen.deze op het
ergste heerschte, bewoog het huwelijkscijfer zich weer in
opgaande lijn, zij het hier en daar nog schoorvoetend, maar
het algemeen beeld op de ,,huwelijksmarkt” was inmiddels reeds beter geworden.
Wel ging het pp economisch gebied in de jaren 1932 en
1933 nog steeds snel bergafwaarts en alle verschijnselen
wezen er toen wel reeds ops dat mén nog niet op den bodem van de put was beland. Dit punt werd eerst in
1935 en 1936 bereikt, in het eene geval weer vroeger of
later dan in het andere, omdat het begin van het herstel
niet overal tegelijk viel.
Zoo beginnen de indexcijfers van de koersen van aan-
deelen op de Amsterdamsche Beurs in den loop van 1936
– na een voorafgaande sterke daling – verbetering te
vertoonen en valt in het jaar 1936 en 1937 op het gebied
der openbare uitgiften geleidelijk een •grootere activiteit
dan voorheen waar te nemen.
Het aantal van de bij de van Rijkswege gesubsidieerde
werkverschaffingen te werk gestelde werkloozen bereikte
in 1935 een hoogtepunt, en met het aantal geheel of gedeel-
telijk werkloozen, die in de steunregeling waren opgeno-
men, was dit in 1936 het geval. In 1935 was gemiddeld
36
2
3 pCt. van. de ‘leden van organisaties met werkloozen-
kassen werkloos, waarna in 1937 een verbetering intrad
tot 29,2 pCt., welke in de daarop volgende jaren nog verder
aanhield. Bereikten de uitgaven van Rijk en gemeenten
voor de werkloozenzorg in 1936 een hoogtepunt, in het-
zelfde jaar bedroeg het percentage werkloosheidsdagen
vn het aantal (lagen, dat door aangeslotenen bij kassen,
wanneer er geen werkloosheid bestaan had, gewerkt had
kunnen worden, gemiddeld 32,7 pCt., waarop in 1937
reeds een verbetering tot 26,9 pCt. intrad. Ht aantal
bij cle openbare organen van de arbeidsbemiddeling inge-schreven werkzoekenden kwam in dat jaar aan zijn maxi-
mum.
Om nog enkele andere indices van den economischen
toestand te noemen: de bonen van meerderjarige manne-
lijke arbeiders in een aantal belangrijke bedrijven waren
gedurende de depressie sterk gedaald en de indexcijfers
betreffende de bonen in de metaalnijverheid, de steen-
kolenmijnen, de textielnijverheid, het Amsterdamsche
bouwbedrijf, in de havenbedrijven en een aantal andere
bedrijfstakken wijzen er eveneens op, dat in deze jaren het
dieptepunt in 1936 heeft gelegen.
Eeir ander belangrijk jaar voor het huwelijkscijfer was
1939. Zoowel het aantal huwelijken als het aantal huwen-
den had zich gedurende de voorafgaande jaren onder ge-
leidelijk verbeterde economische vooruitzichten in een
stijgende lijn kunnen ontwikkelen. In 1938 had men een
peil van 7,7 p.m. resp. 15,3 p.m. bereikt. Ook de eerste 8
maanden van 1939 hadden een hooger gemiddelde
gegeven dan hetzelfde tijdvak over de voorafgaande jaren
en zoo kon verwacht worden, dat, wat dit cijfer betreft,
1939 wederom iets hooger zou eindigen dan 1938. Inmid-
dels werd aan het einde van Augustus 1939 de mobilisatie
afgekondigd en als gevolg daarvan moesten al spoedig voor
schriften inzake de kostwinnersvergoedingen worden uit-
gevaardigd. Deze waren voor de gehuwden in vergelijking
met de ongehuwden zeer gunstig en zij gaven aan tal
van ongehuwden, die onder de wapenen waren, min
of meer een vaag sein om een huwelijk te sluiten, met
gevolg, dat in October en November 1939 de ,,huwelijks-
markt”, in tegenstelling met wat anders in het najaar
het geval pleegt te zijn, plotseling zeer vast en willig
werd, waaraan het tenslotte te danken is geweest, dat
over geheel Nederland gemeten, het aantal huwelijken
omhoog liep tot 9,2 p.m. en het aantal huwénden tot
18,2 p.m.
Nog hooger waren de_gemiddelden in dat jaar van
Noord-Holland (20,8 p.m.) en ”an Zuid-Holland (20,8
p.m.), terwijl het cijfer van de provincie Utrecht aan het Rijksgemiddelde gelijk was. Hiermede hadden deze ge-
westen een stijging ten opzichte van 1938 achter den rug
resp. met 4,5, 4,2 en 2,8 p.m. Ook elders zag men min
of meer belangrijke verschillen. Deze waren echter van
weinig beteekenis in Groningen, Friesland, Drenthe, Zee-land, de landbouwgebieden bij uitstek, terwijl ook Noord-
Brabant zich bij deze groep ‘voegde.
Zoekt men nu naar de hoogste cijfers in dit jaar, dan blij-
ken deze uitsluitend in het Westen van ons land te worden
gevonden en wel in de Zaanstreek (21,6 p.m.), Amsterdam
(24,0 p.m.), het Gooi (20,1 p.m.), de Stad Utrecht (20,4
p.m.), den Haag en omgeving (20,3 p.m.), Rotterdam
25 November 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
529
(23,9 p.m.) en langs den Nieuwen Waterweg (20,1 p.m.).
Verder waren in dit verband belangrijk de gemiddelden
van de Stad Groningen (18,8 p.m.), de Groningsche Veen-
streken (18,2 p.m.), Twenthe (18,1 p.m.), het Duingebied
van Noord-Holland (18,8 p.m.), de Noord-Hollandsche
Vechtstreek (19,2 p.m.), Leiden en de Rijnstreek (18,2 p.m.)
Midden Zuid-Holland (18,1 p.m.), het Industriegebied van
Merwede en Noord (19,2 p.m.) en de Zuidelijke Veluwe
(18,2 p.m.), evenals de eerste groep alle industrieel belang-
rijke streken, maar, hoewel een groot deel daarvan in Noord-
en Zuid-Holland lag, toch meer verspreid dan de groep
met de hoogste cijfers.
Opvallend is het daarbij, dat geen van de belangrijke
industriegebieden in Noord-Brabant of in Limburg door
hooge cijfers uitmuntteri. De topcijfers geven dan nog het
Oostelijk Industriegebied in Noord-Brabant (17,1 p.m.)
en de Mijastreek in Limburg (17,6 p.m.). Wel was het aan-
tal huwelijken in deze streken hoog, evenals trouwens
elders in deze beide provincies, maar de betrekkelijk
groote aantallen ongehuwden aldaar in kloosters, klooster-
scholen en pensionaten vormen een voor de hand liggende
verklaring voor de relatief lage verhoudingscijfers.
Na 1939 is het met het hooge huwelijkscijfer gedaan
geweest. Wijl de aantallen huwenden over 1941 nok niet
definitief bekend zijn, wordt als maatstaf hier aangehou-
den het aantal huwelijken, dat van 9,2 p.m. in 1939 terug-
liep tot 7,6 p.m. in 1940 en verder tot 7,3 in 1941.
Men heeft wel de meeninghooren verkondigen, dat de
bepalingen van de loonbelasting, welke gehuwden gunsti-
ger behândelt dan ongehuwden, op het sluiten van huwe-lijken stimuleerend zouden werken. Dit valt zonder meer
echter niet uit de getallen af te leiden, evenmin als de
bewering, dat een mindere gezindheid onder jongeren om
te worden opgenomen in den Arbeidsdienst in veel gevalln
tot het sluiten van een huwelijk geleid zou hebben om zich
aldus aan deze verplichting te onttrekken. Er zullen zich
natuurlijk wel gevallen van dien aard hebben voorgedaan,
maar als algemeen verschijnsel van eenigen invloed kan
men dit niet beschouwen. Veeleer is er tengevolge van de tijdsomstandigheden een vertraging in het sluiten van hu-
welijken ingetreden. hierin is sedert kort weer een kentering
‘waar te nemen. De maanden Januari tot en met Juli 1942
gaven alreeds een hooger aafital huwelijken (9,6 p.m. te-
gen 7,5 p.m. in Januari-Juli 1941) dan dezelfde periode
van 1941. In Mei (17,9 p.m.), Juni (13,4 p.m.) en Juli
– (11,9 p.m.) trad plotseling een sterke verhooging van het
aantal huwelijken op.
Jhr. Mr. J. SCHUURBËQUE BOEYE.
WEERSVERWACHTING OP LANGEN
TERMIJN
1).
H.
Waarde der gevonden betrekkingen.
Welke waarde hebben nu de regressievergelijkingen?
Men kan ze in de eerste plaats toetsen aan het basistijdvak
1901-1939. Het ideale geval, dat de berekening precies
klopt met de .raarneming, zal zeker niet woi’den bereikt.
Er blijven kleine verschillen, zelfs enkele malen groote,
over en de vraag is nu, welke afwijkifigen en hoevele mag
men tolereereh? De beoordeeling berust op de algemeene
foutentheorie van Gauss. Volgens hein zijn de fouten op
een bepaalde wijze verdeeld: de frequentie is voor de
kleine foutjes groot en neemt voor toenemende fouten
op een bepaalde manier af: Wij. voeren hierbij de middel-
bare fout g in:
2x
2
/h
V
De middelbare fout is de wortel uit de som van de
kwadraten van alle fouten, gedeeld door hun aantal.
1)
Zie ook ,,E.-S.B.” van 18 November ji., pag. 510 e.v
Volgens de theorie van (iauss is de waarschijnlijkheid,
dat de fout grooter zal zijn dan de middelbare fout 32,8 pCt.
grootei’ dan 1,5 ‘ii,
………………….13,5 pCt.
grooter dan 2
………………………4,6 pCt.
Wij mogen dus op 39 waarnemingen 13 fouten grooter
dan p, verwachten, 5 grooter dan 1,5
1b,
twee grooter dan
2
t.
Voor de Januari-temperatuur zijn deze aantallen in
werkelijkheid 4, 0 en 0. De middelbare fout is 1,9°, de
vier grootere fouten (2,4°, 2,0
0
, 2,4° en 2,2°) zijn in’fig. 32)
door.de liggende kruisjes voorgesteld.
Deze gunstige spreiding van de fouten in het basis-
tijdvak 1901-1939 is algemeen. Voor de 23 trimester-
vergelijkingen vindt men de volgende resultaten (tusschen
haakjes de theoretische aantallen):
fout>P’
Ifout>l,5I
fouL >2/t
Teniperatwur Ie De Bill
ii vergelijkingen (429 waar-
64
(141)
19
(58)
2 (20) nemingen)
……………
Neerslag in Nederland
12vergelijkingen (469 waar-
nemingen)
……………
73 (154)
17
(63)
4 (22)
De grd’otste fouten waren 2,2° Xt voor de tempertuur;
2,6 mm voo den neerslag.
Voor de 6 voltooide maandvergelijkingen (December,
Januari en Februari: 234 waarnemingen) zijn de resul-
taten als volgt: 22 (77), 9 (32), 4 .(11).
De spreiding van de fouten is zeer gering, de aan-
sluiting van de berekening aan de waarneming heel goed.
1-hadden wij in 1901 de beschikking over deze vergelijkin-.
gen gehad, dan was slechts in 15 pCt. van de gevallen
de fout van de verwachting grooter geweest dan de mid-
delbare fout in het desbetreffende trimester, (minder
dan 10 pCt. voor de maandverwachtingen). Nu behoeft
ons dit niet te verbazen. De vergelijkingen zijn achteraf
berekend en aangepast aan de waarnemingen. Verbazen
mag ons alleen, dat wij met zoo weinig factoren (4 tot 6)
reeds een zoo goede aansluiting kunnen bereiken.
Wij kunnen de waarde van de vergelijkingen vast-
stellen, doorze in de komende jaren te toetsen. In hoeverre
gelden zij ook voor 1940 en later? Het is door den oorlog
onmogelijk een verwachting uit te spreken, omdat de
noodige berichten niet meer worden ontvangen, maar
wij kunnen ze ook als volgt onderzoeken.
Wanneer de vergelijkingen werkelijk zullen gelden,
dan moeten zij ook toepasselijk zijn voor ieder ander
tijdvak dan het basistijdvak. Daarom hebben wij ze ge-bruikt om de temperatuur en den neerslag te berekenen.
in de 10 jaren 1891-1900. Hiertegen bestaan twee be-
zwaren. In de eerste plaats zijn de waarnemingen te
Ponta Delgada, Reykjavik en Paramaribo niet compleet,
zoodat in een groot aantal gevallen de contrôle, niet kon
worden toegepast. In de tweede plaats had er in het
laatst van de vorige eeuw in het klimaat van West-Europa
een sprong plaats, waardoor het niet goed mogelijk is, de
jaren vÔôr den sprong met die er na te vergelijken. Waar-
schijnlijk trad de sprong op in het einde van 1897. De
trimestergemiddelden van de temperaturen weken in de
jaren 1891-1897 af van die vobr dejaren 1901-1939
als aangegeven in den eersten regel van de tabel op blz.
530 bovenaan. De winters waren v66r 1898 kouder, de zomers warmer,
het karakter van het weer ,,continentaler” dan daarna.
Het tijddiagram van fig. 3 geeft. een beeld vande koude
Januari-maanden’ van 1868 af.
Het gevolg is, dat de berekende temperatuurafwijkingen
in 1891-1897 systematische verschillen vertoonen met
de waargenomene. Deze verschillen tusschen de waar-
neming en de berekening,
w-b,
zijn in de onderstaande
label in den tweeden regel aangegeven. Hierbij is gebruik
gemaakt van alle berekeningen, waarin geen enkel of
)Zie ook ,,E.-S.B.” van 18 Novemher jI., pg. 513.
PAI
530′
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTN
25 November 1942
ID
1
J
1
F
1
M
1
A
1
S
0
N,.
Trimester-temperatuur
Afwijking in gr. C. …………….
.-0,7° -0,9° -0,7° .
-0,2° +0,1° +0,1° +0,5° +0,4°
0,0
+0,2° +0,1°
-13. -1,8 -2,0 +20 -0,7 -0,4 +1,9 +19 +0,4
0,0 -0,4
–
slechts één element, ontbrak, in totaal 80. Het beloop berekening voorkomen, en «rij karakteriseeren die door
komt in het algemeen goed overeen met de afwijkingen de middelbare fout
p,.
Ook onze uitkomst, + 0,8°,
in den eersten regel van de tabel.
is waarschijnlijk fout, maar wij kunnen zeggen: de waar-
Nog beter komt dit overeenkomstige beloop uit in
schijnlijkheid, dat de fout kleiner zal zijn dan g, is
de berekeningen voor den neerslag, die op dezelfde wijze
67,2 pCt. Is bijv. 0,5°, dan is er dus een kansvan vrijwel
werden verricht als voor de temperatuur (in totaal 108 2 op 3, dat de temperatuurafwijking zal liggen tusschen
gevallen).
+ 0,3° en + 1,3°. Maar nu komt de man van de ractijk
0
Trimester-neerslag
Afwijking in
mm……………..
0
.-9
-10
-8
w-b
………………………….
-1
-16
-12
De overeenkomst is zoo systematisch, dat wij defouten
in de berekeningen voor een belangrijk deel mogen toe-
schrijven aan den klimaatsprong. Wij hebben den sprong
met de onderzochte elementen niet kunnen achterhalen
en dit is een onaangenaam feit, omdat zoo’n sprong
weer kan optreden en misschien opnieuw onberekenbaar
zijn zal. Hierdoor worden de verwachtingen onbetrouw-
baar. De vergelijkingen hebben overigens stellig hun
geldigheid behouden en dit mogen wij zeker als een gunstig
.resultaat opvatten. –
In de onderzochte jaren zijn er voor de trimesters 188
berekeningen, waarin geen enkel of slechts één element
ontbreekt, beschikbaar. De foutenspreiding is als volgt
(in temperatuur en’ neerslag samen):
ongecorri-
gecorri-
theoreLisch
.grooter dan
73
65
60
grooter dan 1,5 /° ..
43
33
.
26
grooier dan.2 o . . . .
21
15
9
De grootste ongecorrigeerde fout is 3,6 .e vôor den
neerslâg, 3,5 e voor de temperatuur.
Hadden wij den sprong voorzien en’ dus in de jaren
1891-1897 een correctie kunnen aanbrengen, gelijk
aan de gevonden afwijkingen met 1901-1939 (de eerste
regel van de beide tabellen), dan was de foutenspreiding
belangrijk verbeterd, zooals uit bovenstaande tabel
blijkt. Voor een groot deel mogén wij de fouten toe-
schrijven aan de ongunstige omsandigheden tengevolge
van den klimaatsprong.
Wij kunnen den invloed van den sprong nog illustree-
ren bij de temperatuur van de maand Januari. Hierbij
kon de complete berekening worden uitgevoerd van
1883 af. (Helsinki begon in 1882 waar te nemen) Het
resultaat is in het tijddiagram van fig. 3 weergegev
e
n
(staande’ kruisjes). Wij zien hierin den sprong in 1898
optreden. In het geheele 15-jarige tijdvak 1883 -1897
overheerschen positieve fouten; er zijn er 13, waarvan 10
grooter dan’ ji. Gemiddeld is de waargenomen tempe-
ratuur 2,1? beneden de berekende, maar tevens 1,6°
beneden de gemiddelde . temperatuur, waargenomen in
het basistijdvak 1901-1939. De berekende waarden
volgen de waargenomene over het algemeen goed, maar
op een te hoog niveau. Hadden wij in 1891-1897 een
correctie aangebracht van 1,6°, dan waren er 4 jaren
overgebleven met een fout grooter dan de middelbare
fout, tei’wijl volgens de theorie van Gauss er 5 moch-
ten zijn.
De verwachtingen. -.
In het voorgaande zijn de grondslagen voor de weers-
verwachtingen op langen termijn besproken en wij zullen
nu de verwachtingen zelf beschouwen.
De regressievergelijking levert l7ijv. een te verwach-
ten tempei’atuurafwijking van + 0;8°.• Wij weten, dat in
het basistijd’ak verschillen tusschen waarneming en
311A
l’I
IJ
IA
IS
0
IN
-8 -9 -7 -3
+4
+8
+6
‘
0
+3
-11 -2 -8
+1
+6
+8
+9
+6
0
aan het woord. Hij is niisschien van obrdeel, dat er best
wat meer speling kan worden toegelaten, bïjv. 1°. De
waarschijnlijkheid, dat de fout kleiner zal zijn dan 1°,
d. i. 2 tt, is volgens de theorie 95 pCt. En dus luidt dan
de verwachting: in den komenden wintei’ wordt een tem-
peratuur van 0,8
0
boven de normale verwacht. De kans,
dat-de temperatuurafwijking tusschen + 0,3° en + 1,3°
ligt, is -95 op 100.
– Het is zeer wel mogelijk, dat er andere eischen woren
gesteld, bijv. dat men gewaarschuwd wordt voor abnor-
male gevallen en in het bijzonder voor extreme afwij-
kingen. 1-lierbij komt de vraag ter sprake, wanneer een
afwijking van het maandgemiddelde nog als ‘normaal
is te beschouwen enwanneer niet meer. Van jaar tot jaar
vei’schilt de maandtemperatuur van het gemiddelde;
de temperaturen liggen in een meet’ of minder wijd vak
verspreid aan weerszijden van het gemiddelde. Wij kun-
nen nu de afwijkingen karakteriseeren door de ,,middel-
bare afwijking” o:
–
n
De middelbare afwijking is de wortel uit de som van
de kwadraten van alle afwijkingen, gedeeld door hun
aantal. Deze definitie komt ‘overeen met die voor de
middelbare fout, en de middelbare afwijking volgt’
dezelfde regels. Wij kunnen su de afwijkingen als volgt
indeelen
a. normaal: de afwijking is kleiner dan
b.
te warm of te koud, te droog of te nat; de afwijking
is grooter dan j o, kleiner dan Ij e;
c.
extreem: zeer warm of zeer koud, zeer droog of zeer
warm; de afwijking is grooter dan 1j e.
–
Volgens de theorie ‘is de afwijking in 25 pCt. van de
gevallen normaal; in 14 pCt. extreem.
Is in het genoemde voorbeeld de middelbare afwijking 1,5°, dan valt + 0,8° in de groep
b.
De waarschijnlijkheid,
dat deze temperatuurafwijking nu ook zal worden waar-
genomen, hangt af van de middelbare fout, waarmede
de berekening is behept en kan in ieder bijzonder geval
worden berekend.
De kans, dat de uitgesps’oken verwachting zal worden
vervuld, hangt dus af van twee dingen:•
de middelbare fout van de berekening. Dit is een
grootheid, die de statisticus uit zijn berekeningen afleidt;
de toelaatbare speling. Dit is een kivestie, die de
economist heeft te overwegen.
Voor iedere combinatie is op eenvoudige wijze de kans
van slagen aan te geven.
–
a.
Wat de middelbare.fout betreft, deze is inhaerent
aan de berekeningen en wordt kleiner naarmate de aan-
sluiting aan de waarnemingen beter wordt, dus naarmate
de collectieve correlatie-coëfficiënt toeneemt.
In de trimestervergeli,jkingen ligt de middelbare fout
voor den neerslag tusschen 7 mm (in April) en 14 mm (in
Augustus), voor de temperatuur tusschen 0,5° (in Mei)
en 1,1° (in Februari). Dit zijn redelijke grenzen. Het be-
25 November 1942
ECONOMISCH-STA’tISTISCHE BERICITEN
teekent, dat de verwachting in twee va de drie gevallen
binnen deze grenswaarden zal blijven, in 80 pCt. van.de
gevallen binnen respectievelijk 9 en 18 mm, 0,6° en 1,4°.
Van de maandvergelijkingen valt nog weinig te zeggen.
Voor de voltooide maânden Aaat de collectieve correlatie
op het zelfde peil als voor de trirresters en waarschijnlijk
zal de middelbare fout ook binnen redelijke grenzen
blijven.
b.
Wat de toelaatbare speling betreft het is niet ge
wenscht deze te ruim of te nauw te nem’n. In het eerste
geval zal men veel succes kunnen hoeken, maar het zijn
schijnsuccessen,waarmede de practijk zeker niet is gebaat.
In het tweede geval verlangt men een te hooge nauw
–
keurigheid,
1
die in de practijk overbodig is. De laagste
grens vooi’ de speling is de middelbare fout, omdat, ,als men de speling kleiner dan deze fout neemt, de kans op
slagen kleiner wordt dan 2 op 3. Eischt de practijk een
kleinere speling, dan moet de meteoroloog zijn middel-
bare fout zien te verminderen, dus zijn correlatie ver-
hoogen. .
Als hoogste grens voor de speling kiest men vaak de
middelbaje afwijking. Deze afwijking vormt een aan-
vaardbare begrenzing tusschen kleine en gioote ver-
schillen. Het lijkt mij echter toe, dat hierbij toch eenige,
voorzichtigheid is geboden. Het is nl. niet hetzelfde of
men in den neerslag een speling van 20 mm toelaat
op een maandgemiddelde van 30 mm of wel van 20 mm
op 130 mm. Daarom verdient de vraag overweging: is men
gebaat met een speling van een bepaald vastgesteld be-
drag, bijv. 20 mm, of verlangt men de speling uitgedrukt
in iet maandgemiddelde? De laatste’ eisch is meestal
zwaarder dan de eerste.
Voor de beoordeeling van deze vraag geven wij een
overzicht van de verschillende grootheden, voorzoover
die op het oogenblik bekend zijn (tusschen haakjes de
middelbare fouten, die nog voor verbetering vatbaar
zijn).
531
II
van hoogstens 20 mm (Auustus-October) lijkt aan-
vaardbaar, maar deze speling vei’tegenwoordigt een
belangrijk percentage van het desbetreffende maand-
gemiddelde. Ook in Januari en Februari is o groot ten
opzichte van
M.
Erger is het gesteld met de maandcijfers voor den
neerslag. Het lijkt mij toe, dat een bovenste grens van
de speling van 30 tot 40 mm (Aug.-Oct.) te groot is.
Wil men zich aan de percentages houden, dan is deze
grens nog ongunstiger; Heeft men iets aan een ‘erwach-
ting als een speling wordt toegelaten van het halve bedrag
van het maandgemiddelde?
Hierbij komt ook de vraag ter sprake: in welke maan-
den van het jaar stelt men het mëeste prijs op een scherp
gestelde verwachting? Misschien heeft bijv. een neerslag-
verwachting in September en October weinig beteekenis
voor land en tuinbouw.
Ei is nog een anIere mogelijkheid. Wij kunnen de veiwachting steeds zoo formuleeren, dat de kans op
slagen 80 pCt. is. In dit geval moeten wij een speling
toelaten van 1,3
t.
De verwachting is dan onafhankelijk
van de middelbare afwijking. Zijn de grenzen, die worden
verkregen, te ruim, dan moet
t
worden verminderd, dus de correlatie hooger opgevoerd.
Deze methode geeft voor de maandtemperaturen waar-
schijnlijk geen grootere speling dan 2° en is daarom zeer
wel bruikbaar te achten. –
Voor de trimesterrieerslagen blijft de speling het heele
jaar dan kleiner dan 20 mm, wat mij ook aanvaardbaar
toelijkt; voor de maandcijfers zal de grens waarschijnlijk
in de ongunstigste gevallen op ruim 30 mm moeten wor-
den gesteld, ruim 0,4 van het maandgemiddelde, en het
is de vraag, of men dit voldoende al1t.
In de jaren 198 en 1939 werden 17 seizoenverwach-
– tingefi uitgesproken. Deze waren gebaseerd op bereke
Temperatuur in graden Gelsius.
Trimeslers
Gemiddelde
.111
………………..
3,8
3,0 3,8 6,0 9,6
13,3
16,5 17,7
17,1
14,9
10,3
6,4
Middelbare afwijking
o
…………
..
1,0
..
1,3
1,5 1,3 0,7 0,7
1,0
0,9 1,0 0,9
1,0
1,1
Middelbare
fout
t”
……………..
(0,9) (1,0)
.
‘1,1
0,9
(0,5)
0,5
0,6 0,7
0,7
0,6
0,7
–
Maanden
3,2
2,8
3,1
5,7
9,2
11,2
16,8 18,4
17,8 14,9
10,3
5,6
Gemiddelde
M
………………….
o
Middelbare afwijking
……
.
./
2,1
1,9
2,2
1,5
1,4
1,3 1,5
1,5
1,3
1,2
1,4
1,7
Middelbare
fout
t’-
……………..
1,6
1,2
1,6
– – – – – – –
.
–
–
Neerslag
in
milli,neters.
_
MJ
.
A
I
M
I
7
I
7
LA
I
S
1
0
1
N
Trimeslers
……………………
61
55
58
45 47
53 60 69
70 72
61
67
.
afw
15
16 14
12
10
11
12
16
20
21
20 17
Gemiddelde
M
………………..
Middelbare
ijking
e………….
12 12
10
(10)
7
8
9.
13
14
13 15 13
Middelbare fout
t’-
………………..
t’-JM
‘in
–
%
…………………..
25 29 29 27
21
21
20 23 29
29
33 25
Maanden
–
Gemiddelde
M
………………….
64
58
42
o
Middelbare afwijking
…………
.
.
26
23
21
t’-
Middelbare fout
……………..
(22)
17
14
t’-/Min % ……………………..41
40
50
Wij herinneren er aan, dat de middelbare afwijking
een maat is voor het verschil tusschen de waarneming
en het maandgemiddelde, en de middelbare fout een maat
voor het verschil tusschen de waarneming en de bere-
kening.
Voor de temperatuur (waarvoor het geen zin heeft
.t
in
M
uit te drukken) is de middelbare afwijking heel wel als bovenste grens toe te laten. De ruimste speling,
ruim 2°, komt in de maandtemperaturen van den winter
voor, maar tegen een dergelijk bedrag lijken mij geen
bezwaren te bestaan.
Wat den neerslag betreft, zijn de middelbare trimester-
afwijkingen absoluut genomen niet groot, een speling
45
49
49
60
71
75
65
75
63
21
20
20
22
28
33
29
40
26
47
41
41
37
40
40
41
53
41
ningen over het tijdvak 1921-1937 of 1938. De ervaring,
sindsdien opgedaan, heeft geleerd, dat verschillende
van de toegepaste regressivergelijkingen nog niet aan
de te stellen waarschijnlijkheidseischen voldeden en dat
uitkomsten daarom zeker voor verbetering in aanmerking
komen. Het verschil tusschen verwachting en waar-
neming bleef 11 maal kleiner dan de middelbare fout,
terwijl ei volgens de foutenwet 12 moesten zijn; 14 fouten
waren kleiner dan 2 p, tegen theoretisch 16. Deze uit-
komsten zijn als eerste proeven bevredigend.
De verwachtingen” voor de jaren 1891-1900, afge-
leid uit het basistijdvak 1901-1939, leverden syste-
matische fouten op, die voor een groot deel te verklaren
532
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
25November 1942
zijn door den boven besproken klimaatsprong, die op
het einde der 19e eeuw intrad: Ook hier is het resultaat
als gunstig te beschouwen.
De regressievergelijking vodr de temperatuur in de maand Januari heeft, bij een toepassing over 18 jaren
buiten het basistijdvak, stellig een groot deel van haar
geldigheid behouden.
Bovendien zijn de waarschijnlijkheidstheoretische grond-
slagen voldoende geb]eken, terwijl er ook aannemelijke
aanwijzingen zijn, dat de physische basis in de gevonden
betrekkingen aanwezig is.
De eindconclusie mag dus zijn, dat maandverwach-
tingen in Nederland voor temperatuur en neerslag mo-
gelijk en betrouwbaar zullen zijn. Devraag is nu, hoe ze
moeten worden geformuleerd, opdat de practijk er vôl-
doende nut van kan hebben.’
Dr. S. W. VISSE1t.
AANTEEKENINGEN.
DE ECONOMISCHE TOESTAND VAN ZWEDEN (EJ)URENDE
HET DERDE KWARTAAL VAN
1042.
Aan het kwartaalbericht der ,,Skandinvika Banken”
van October jl, ontieenen wij het volgende over den econo-
mischen toestand van Zweden in het derde kwartaal van
19421). –
De algemeene toestand is zoo, dat als voornaamste in-
druk blijft, dat de weerstandskracht van het Zweedsche
economische leven ook thaôs nog bélangrijk is. De indus-
trieele voortbrenging heeft gedurende de laatste twaalf
maanden een bijna ononderbroken stijging vertoond en
zoodoende irf Juni den hoogsten stand bereikt sedert het
begin van de belenfmeringen in het handelsverkeer. De
grondstofvoorziening van de industrie schijnt een zekere
evenwichtspositie te hebben bereikt, nadat het grondstof-
verbruik in verschillende bedrijfstakken belangrijlCis in-
gekrompen, terwijl de voortbrenging van vervangingsmid-
delen langzamerhand op dreef is gekomen. De verzorging
van de industrie met brandstoffen, die eenigen tijd geleden
nog z’ls critiek werd beschouwd, schijnt, dank zij den ver-
hoogden invoer van kolen gedurende de herfstmaanden,
voor de naaste toekomst wel voldoende te ‘zijn.
Doordat een zekere verzwakking is waar te nemen in
de handelsbetrekkingen met het continent, heeft het ver-
keer met behulp der vrijgeleide-schepen voor de voorzie-
ning van Zweden een verhoogde beteekenis gekregen. Ge-
durende de laatste maanden vertegenwoordigde de op
deze manier binnenkomerîde invoer ongeveer 30 pCt. van
de invoerwaarde, waarbij in aanmerking moet worden
genomen, dat de prijzen naar verhouding laag waren,
zoodat aan het via Göteborg plaatsvindende handelser-keer voor de voorziening naar verhouding een grootere
beteekenis toekomt. De ladingen der vrijgeleide-schepen
bestaan voornamelijk uit grondstoffen voôr de verbruiks-
goederenindustrie, zoodat een ophouden van dit verkeer
tot een merkhare daling van den levensstanda ard zou leiden.
Voor het grootste deel echter is de levensmiddelenvoor-
ziening afhankelijk van de oogstopbrengsten. 1-let is daar-om van zeer groot belang, dat de oogst althans een middel-
matig goed resultaat heeft opgeleverd. De combinatie
van verbeterden invoer en verbeterden oogst heeft rem-
mend gewerkt op de ontwikkeling van het prijspeil. Voor
de eerste maal sedert het uitbreken van den oorlog heeft
het peil der.groothandelsprijzen in Augustus een daling
vertoond, hoewel deze door seizoensfactoren kan zijn be-
werkt. Het is
.
echter te verwachten, dat de verlaging der
prijzen van landbouwproductentengevolge van de betere
oogstresultaten, een belangrijke rol bij de stabiliseering
der prijzen zal spelen. De voornaamste zorg der Zweed-
sche economische problematiek wordt in toenemende mate
gevormd door het voortdurend schaarscher worden der
‘)
Alen zie ook ,,E.-S.B.” van’S Aug. 1942.
beschikbare arbeidskrachten. De bedrijfstakken, waar de
productie door gebrek aan geschikte werkkrachten wordt
belemmerd, zijn vooral de bschbouw, de landbouw en de
machine-industrie. De behoefte aan- werkkrachten in de
beide laatstgenoemde bedrijfstakken heeft men althans
voorloopig kunnen dekken; de toestand in den boschbouw
is echtcr critiek. lIet zl zeer moeilijk zijn om een hoeveel-
heid arbeiders in de bosschen te werk te zetten, clie.20 pCt.
hooger ligt daniet aanthl te werk geste]den gedurende de
conjunctureel beste jaren, zonder dat men zijn toevlucht
moet nemen tot dwangmaatregelen van een of andere soort.
De toeneming der
industrieele productie
is het sterkst
bij de ijzer- en staalindustrie en de machine-industrie, die
beide een recordpeil hebben bereikt. De ijzer- en staal-
inçhistrie heeft haar productie kunnen verhoogen ondanks
een zeer moeilijke grondstofpositie. Do invoer van wals-
ijzer is tot nog toe ver hij de oorspronkelijk verwachte
hoeveelheden ten nchter gebleven. De productie van 1-outs-
kool blijft naar schatting 20 pCt. bij de behoefte ten
achter. Het gebrek aan cokes heeft ertoe geleid, dat een
hoogoven mei Cen capaciteit yan 50.000 ton per jaar het
bedrijf heeft moeten stilleggen. De voorraden aan schroot
zijn onvoldoendesedert, met uitzondedng van did van
I)enemarken, alle schroot-invoer heeft opgehouden. Ten-
slotte heerscht ook schaarschte aan metalen voor legee-
ringen. Door een vermindering van den uitvoer van ijzer
en staal heeft men echter de voorziening van de binnen-
landsche markt met ijzer iets boven het peil van het vorige
jaar kunnen houden.
De textielindustrie en de levensmiddelenindustrieën
hebben hun voortbrengingspeil kunnen handhaven; dit
hangt samen met de verbetering in den grondstofaanvoer
door het ‘verkeer met vrijgeleide-schepen. Zoodoende is
zelfs een stijging mogelijk gebleken in de productie van de groep industrieën, die meubels, glas, papier, schoenen, leer
en rubber omvat, alle dus artikelen, die voornamelijk
voor civiel gebruik zijn bestemd. De voortbrenging in de
houtpulp- en papierindustrie heeft in den loop van het
jaar slechts een zeer geringe verhooging te zien gegeven.
Ook hier is de grondstofpositie de voornaamste oorzaak
der moeilijkheden. Wel is dOor den verbeterden oogst van
voedergewassen de positie der cellulose-industrie in zoo-
verre gunstiger geworden, dat de hoeveelheid voedercellu-
lose, die zal moeten worden geleverd, met 30 pCt. van de
eerst voorgeschreven hoeveelheid is verminderd.
De ‘b,’andstofeoorziening.
lIet
kappen ean hout
heft ongeveer hetzelfde peil als
in de voorgaande campagne kunnen bereiken. Ofschoon
het programma voor den afkap volledig
iS
uitgevoerd,
komt het resultaat echter niet met de verwachtingen
overeen. Men had een productie boven de verplichte ver-
wacht, doch deze is uitgebleven, in het bijzonder bij panier-
hout. Slechts ruim een mi]iioen m papierhout zullen
waarschijnlijk voor verwarmingsdoeleinden ter beschikking
staan, terwijl mn op 6 millioen m
3
had gerekend. Daarnaast
heeft de inventarisatie van het brandhout aangetoond,
dat een deel van het brandhout reeds gedurende het
campagnejaar zelf is verbruikt. Deze beide tekortkomin-
gen zouden dus moeten worden ingehaald door een gefor-
ceerde-productie in de herfstmaanden; de gegevens voor
Juli en .ugustus wijzen echter op een terugloopende
tendens. De ernst van de brandstofpôsitie wordt nog ver-
zwaard, indien men bedenkt, dat de totale invoer van
steenkool en cokes – ook met behoud van het tegenwoor-
die hooge peil der leveringen – de 4 mil]ioea ton niet
zal ‘overtreffen, terwijl een hoeveelheid van 5,7 millioen
ton was gecontracteerd. Daarbij komt dan nog, dat de
vervening door ongunstige weersomstandigheden en ge-
brek aan arbeidskracht verscheidene honderdduizenden
tonnen bij de geraamde productie ten achter is gebleven.
Voor het komende stookseizoen is de..verzorging nog wel
mogelijk, doch de vooruitzichten voor het volgende jaar
moeten op dit punt als zeer ernstig worden gezien.
25 November 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTET
533
Buitenlandsche handel.
In den buitenlandschen handel van de laatste maanden
valt als merkwaardigste punt in het oog, de hoogte van het
invoeroverschot. Gèdurende Augustus bereikte het in-
voeroverschot met 83 millioen Kr. het hoogste peil sedert
Mei 1940. Twee omstandigheden hebben dit bewerkt. Ten
deele heeft de invoer uit Duitschiand gedurende de laatste
maanden een vergrooten omvang gekregen; in eerste in-
stantie geldt dit voor de groep ,,brandstoffen, erts, ijze
en metalen”, daarnaast ook voor den invoer van machi-
nerieën. Andersdeels is hierop van invloed geweest de
ongewoon groote aankomst van schepen-. Daarentegen
heeft de uitvoer een geringeren omvang vertoond en is
zelfs de vrachtruimte niet ten volle benut. Argentinië en
Chili zijn op het oogenblik de eenige markten voor Zweden
in het Westen, en de capaciteit van deze markten voor
Zweedsche producten is begrijpelijkerwijze beperkt. Als
bijzonderheid wordt opgemerkt, dat een partij houtwaren
naar Argentinië werd uitgevoerd.
–
Invoer
U
itvoer
I
nvoer-
‘over-
schot
Millioenen Kronen
801
..
109
Januari–.Augusttis
1935
………….910
1936
…………
1.014
925
89
1937
………….
.1.355
1.215
140
1.302
1.185
117
‘.
1.159
1.253
306
1938
…………..
4.409
884
525
1939
.
.
.
………
1940
………….
1.051
843
208
1941
………….
1942
………….
1.118
805 313
Bankwezen.
–
De positie van het bankwezen wordt steeds meer age-
kenmerkt door een buitengewone liquiditeit, zooals uit
de volgende tabel kan blijken.
c
Aug.
Mei
Aug.
.
1939
1940
1942
0
“….
Activa
(in
miii.
Kr.):
639
19′!
747
+
556
.
Zweedsche obligaties en schatkist-
Kas
.’
…………………….
241
153
1.345
+1.192
papier
………………….
4.535
4.798
4.097—
701
Credieten in Zweden
…………
Tegoed in het buitenland
399
288
101
–
187
Andere Activa
…………….
570
495
454
–
41
6.384 5.925
6.744
+
819
Passiva
(in
miii.
Kr.):
4.447
4.007
5.014
+1.007
Totaal
………………
Schulden in het buitenland
. . .
410
189 232
+
63
Herdisconteering
…………..
–
295
–
–
295
Deposito’s in Zweden
…………
‘PlO
771 770
–
1
Fondsen
……………. ……..
Andere PassivL
…………….
767
..
663
72$
+
65
Totaal
……………..
i
6.384
5.9251
6.746
+
819
Na Mei 1940 zijn de deposito’s met ca. 1 milliard Kr.
gestegen, terwijl daarentegen de credietverleening met
700 millioen Kr. terugliep, zoodat de liquiditeit met ongeveer
1.700 millioen Kr. is gestegen. Daarvan zijn ongeveer 1.200
millioen Kr. in schatkistpapier belegd. Het bezit der ban-
ken aan staatspapier maakte tegen het einde van Augustus
ongeveer 25 pCt. der deposito’s uit. De belegging in staats-
papier is in September nog toegenomen,’daar de banken
een belangrijk deel van de,nieuwe 2pCt. staatsleening van
500 millioen Kr. opnamen. De directie van de Rijksba’nk
heeft ter stabiliseering van het rentepeil aanbevolen, om
den op de markt aanwezigen geldovervloed te binden door
staatsleeningen boven de loopende behoefte. Tot dit doel
heeft men 500 millioen Kr. schatkistpromessen uitgegeven,
welke de Rijksbank langzamerhand zal besteden in ver-
band met haar taak ten aanzien van de valutapolitiek.
INGEZONDEN STUKKEN.
PI1IJSVORMINO EN ONDERBEZETTIN(.
De heer J. J. Uhl schrijft ons:
In het artikel van den heer J. B. L. Verster onderboven-
staande titel in ,,E.-S.B.” van’ 21 October jI. komt de
schrijver tot de aannemelijke conclusie, dat de kosten der
capaciteit voor normale tijden dienen te worden vergoed,
dat echter de offers tot het instandhouden van een boven-
normale capaciteit in wezen verliezen zijn en dus geen
vergoeding mogen verkrijgen.
Het uitgangspunt is nu dus, dat de verliezen, geleden
door een lagere bezetting dan de maatschappelijk aanvaard-bare capaciteit, dienen te worden vergoed, hetgeen schrijver
door middel van een subsidieregeling zou willen doen ge-
schieden.
Ik zou nu 3 opmerkingen willen maken:
Bij de uitwerking van de mogelijke oplossingen komt
de heer Verster tot een opsomming van door hem ‘door-
voerbaar geachte regelingen, di& mij echter geen van alle
een subsidieregeling lijken te zijn.
Immers in het geval er maximum- of vaste prijzen zijn
gesteld, moet het, volgens den schrijver, ,,mogeijk zijn
een prijs te bepalen, die bij den gegeven bezettingsgraad
in den bedrijfstak een vergoeding inhoudt voor alle offers, welke moeten worden gebracht om een in maatschappelij-
ken zin aanvaardbare bedrijfscapaciteit in stand te hou-
den.”
Dit wil dus zeggen, dat de onderbezetting – vergeleken
bij de maatschappelijk aanvaardbare capaciteit – ver-
goeding in den kostprijs vindt, hetgeen een subsidierege-ling overbodig maakt. Immers als de gegeven bezettings-
graad in den bedrijfstak 500 mm eenheden bedraagt, de
in maatschappelijken zin aanvaardbare bedrijfstakcapa-
citeit 750 mm eenheden en de hiervoor te brengen offers
f 1.500,— mm, dan wordt de dekking voor vaste kosten in
den kostprijs niet f 2,—, maar f 3,— per eenheid.
Daar de schrijver het mogelijk acht, een zoodanige prijs
vast te stellen, is het mij niet. duidelijk, ‘waarom dan een
subsidieregeling – met haar vele bezwaren – wordt ver-
dedigd.
Degroote moeilijkheid van een vergoeding dér onder-
bezetting tot aan de naatschappelijk aanvaardbare capa-citeit is het bepalen van deze capaciteit.
De heer Verster erkent dit bezwaar, daar hij ôp grond
daarvan zijn het eerst besproken oplossing – t.w. het
individueel vaststellen der verliezen – verwerpt.
Maar de volgende door hem genoe’mde mogelijkheden
– o.a. vaste prijs en calculatieschema – eischen evenzeer
het bepalen der maatschappelijk aanvaardbare capaoiteit;
en zouden dus evenzeer verwerping verdienen
verwacht, dat bij het ,zoeken van een oplossing
slechts t’ee methoden practisch uitvoerbaar zullen blijken
te zijn:
Eerst de maximale capaciteit vaststellen van den
bedrijfstak en de totale vaste kosten, welke hierbij iToodig
blijken. Vervolgen de maatschappelijk aanvaardbare
capaciteit afleiden uit de werkelijke omzetten
in eenige
r’roegere jaren.
Hierna de te dekken kosten bepalen volgens
de formule:
maatschappelijke capaciteit
maximale capaciteit
I
X totale vaste kosten.
Als nu de
z,00
gevonden vaste kosten, welke dekking
in den kostprijs verdienen, worden omgeslagen over de
werkelijke capaciteit, is het beoogde doel bereikt.
Daar het echter zeer moeilijk zal zijn, de maximale
capaciteit vast te stellen, daarditmeestal een zeer rekbaar
begrip blijkt te zijn, blijft alleen over:
Het bepalen van de maatschappelijk aanvaardbare
capaciteit op de werkelijke productie in eenige vroegere
jaren en het vervolgens door technici en accountants doen
berekenen, welke vaste lasten voor die capaciteit zouden
iijn benoodigd.
–
–
534
ECONOMISCH-STATISTISCIE BERICHTEN
25November 1942
Deze laatste methode zal weliswaar geen eenvol.1dige,
maar vermoedelijk de meest geschikte zijn.
Beide methoden leiden echter tot een oplossing, zonder gebruik te maken van een subsidieregeling.
Naschrijt.
Het spijt mij, dat ik op enkele punten blijkbaar niet
duidelijk ben geweest. Ten aanzien van de opmerkingen
van den heer Uhl teeken ik het volgende aan:
Ik meende prijsverhooging als middel voor het
gestelde doel: rechtvaardige verdeeling der lasten, te
moeten verwerpen, aangezien dan de geheele prijspolitiek
een illusie wordt. Ik verdedigde daarom een subsidie-
regeling.
Verderop moge het even den schijn hebben, dat ik
weer prijsverhooging verdedig; toch is het na het vooraf-
gaande begrijpelijk, dat dit een misverstand moest zijn.
Inderçlaad spreek ik over ,,een prijs, die bij den gegeven
bezettingsgraad in den bedrijfstak een vergoeding inhoudt
voor alle offers, welke moeten worden gebracht om een
in maatschappelijken zin aanvaardbare bedrijfstakcapa-
citeit in stand te houden”. Uit het daarop volgende
blijkt echter, dat deze denkbeeldige prijs alleen d9or mij
naar voren wordt gebracht, om het verschil tusschen
dezen prijs en den werkelijk toegelaten prijs te vergoeden
door middel’van. een subsidie.
Het individueel vaststellen der verliezen lijkt mij
in vele gevallen (denk bijv. aan winkels) absoluut onuit-
voerbaar vanwege dé omslachtigheid. Daar hier echter
voor de bedrijven van één bedrijfstak veelal dezelfde
graad van onderbezetting kan worden aangenomen, be-
pleitte ik hiervoor een subsidieregeling. Deze zou weder-
om moeten subsidieeren het verschil per artikel tiisschen
den prijs, die bij de gegeven bezetting in die bedrijfstak
zou moeten worden gemaakt om de voor vergoeding in
aanmerking komende onderbezettingsverliezen te dek-
ken, en den werkelijk toegelaten prijs.
Naarmate de verschillen in bezettingsgraad tusschen
de bedrijven onderling grooter zijn, zouden correcties
op deze methode hoodzakelijker worden. De door mij
voorgestelde methoden zijn dan te grof. Men zou dan
kunnen denken aan een interne, nivelleering door de
vakgroepen (vgl. steunregelingen ten bate van stil-
gelegde bedrijven). In ieder geval zal men in dergelijke
omstandigheden – dus vnl. in de ,,geconcentreerde”
takken van nijverheid – moeilijk kunnen ontkomen
aan de individueele,vaststelling van den onderbezettings-
graad. Daar zal men dus ook individueel voor iedere
onderneming de maatschappelijk aanvaardbare capaciteit
vast moeten stellen. Ook ik ben van meening, dat men
zich daartoe – bij gebrek aan een beteren norm
–
t
-.
aller-
eerst zal’ dienen te baseeren op eenige vroegere jren.
Nochtans: niet zonder meer. Ook andere overwegingen
kunnen van belang zijn. Men zou dit per bianche moeten
bezien. Zooals ik in mijn artikel reeds zeide: ik besef
zeer wel de bezwaren aan dit alles verbonden. Ik ben
echter niet overtuigd (en heb zelfs nooit van een poging kennis gekregen om die overtuiging bij te brengen), dat
zij onoverkomelijk zijn.
Na het bovenstaande kan ik kort zijn in het
bepalen van mijn houding tegenover de twee oplos-
singen, die de heer Uhl als de twee eenige practisch-
uitvoerbare ziet.
ad a. Hier ben ik het met den heer Uhl eens, dat dit
niet gemakkelijk zal zijn. Toch lijkt deze methode mij – zooals gezegd – de gewenschte, wanneer men een alge-
meene regeliig kan treffen van een subsidie per omgezet
artikel; dus ,in branches met een gelijkmatige onder-
bezetting.
ad b. Deze methode vertoont veel gelijkenis met de
door mij besproken methode voor gevallen, waar de,
onderbezettingsgraad sterk uiteenloopt. Ook deze methode zou naar mijn idee moeten voeren
tot een vaststelling per bedrijf van de gewenschte subsidie.
Vanneer de heer Uhl op grond van deze berekeningen
voor de gevallen a en b tot een prijsverhooging wil ge-
raken, ben ik het met hem geheel oneéns. Aangezien hij
de bruikbaarheid dezer methoden ziet, zonder gebruik
te maken van een subsidieregeling, lijkt mij dit zijn be-
doeling. In het kader eener subsidieregeling lijkt mij
evenwel zijn uiteenzetting een welkome aanvulling op
mijn betoog.
J. B. L. VERSTER.
BOEKBESPREKINGEN.
Wet reken ingsystee?n voor de kleedingindustrie.
Uitgave
door de Bedrijfsgroep Kleedingindustrie. Publicatie
No’s. 1 en 2. (Amsterdam 1942).
In de Publicatie No. 1 worden aanwijzingen gegeven
omtrent de inrichting van d boekhouding en wordt het
rekeningsysteem in hoofdlijnen vastgesteld. Dit rekening-
systeem is gebaseerd op het door E. Schmalenbach in zijn – weik ,,Der Konten-Rahmen” opgenomen voorbeeld, zon-
der dat – mi. volkomen terecht – geheel te volgen.
Daarnaast worden eenige aanwijzingen gegeven omtrent
de wijze waarop de boekhoudingmoet worden gevoerd.
De alphabetische lijst van de rekeninghoofden en de code-
nummers, waaronder zij in het gegeven rekeningsysteem
moeten voorkomer, welke lijst aaii het slot is opgenomen,
zal voor den gebruiker onget’vijfeld van groot nut zijn.
Eenige zeer goede modellen voor de te gebrui
lç
en registers
en overzichten ten behoeve yan het gebruik van het reke-
ningsysteem besluiten dit boekje.
In de Publicatie No. 2 wordt het systeem verder uite-
werkt en wordt in het bijzonder de kostenverdeeling be-
handeld.
De zwakke plek van deze kostenverdeeling is – in het
bijzonder wanneer men let op de doelstelling, ni. te komen
tot een voor’ de bedrijven vergelijkbare bedrijfsstatistiek
de zgn. ,,verdoelsleutel”. De samenstelling daarvan
immers berust grootendeels op subjectieve overwegingen en kan onder gelijke of ongeveer gelijke omstandigheden
voor de betreffende bedrijven verschillend zijn en dus tot
verschillende uitkomsten in de detailleering van de kosten
leiden. In dit verband is het voordeel, dat de schrijver
aan een kostenverdeeling, waarbij de algemeene kosten -door middel van den verdeelsleutel over de afdeelingen
worden verdeeld, toekent, niet geheel duidelijk.
De omstandigheid, dat deze detailleering op een niet
voor de verschillende bedrijven uniforme wijze zal geschie-den, en bo’vendien in een bedi’ijf van een wellicht periodiek
wisselend inzicht afhankelijk is, is mi. een nadeel, wanneer
men de uitkomsten van verschillende bedrijven gaat ver-
gelijken.
Een toepassing van di zgn. ,,Rotrograde methode” van
kostprijsberekening, welke n.m.m. voor dekleedingindustrie
in het algemeen zéér goed toepasselijk is, mis ik in het
overzicht.
De aanwijzingen omtrent de boekhouding en kostprijs-
berekning, alsmede de toelichtingen op het rekening-
systeem munten in het algemeen uit door beknoptheid,
helderheid en bevattelijkheid. De schrijver is er in geslaagd,
zijn bedoelingen voor een ieder duidelijk uiteen te zetten.
Het systeem zelf is mét kennis van zaken en goed inzicht
van de eischen, welke een bedrijfseconomische statistiek
stelt., opgezet. Deze voorschriften zullen ongetwijfeld er toe bijdragen, om vergelijkbare gegevens voor dezen be-
drijfstak te verkrijgen.
R. A. DIJKER.
‘
25
November
1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.
535
1
DE NEDERLANDSCHE BANK.
–
Verkorte balans op 23 November
1942.
Activa.
(Hfdbank.
286.000.000
Binnenl.
wissels
an
,,
–
–
promessen, enz.
(
.oij
Agentscb.
,,
9.900
Papier op het buitenland
. .
(1.542.337.709
286.009.900
Af: Verkocht maar voor de
bank
nog
niet
afgeloopen
–
Beleeningen mcl.
1.542.337.709
vooischotten in
Hfdbank
f
130.269.281 ‘)
Bijbank
1.
282.396
rekening-courant
Agentscii.
9418
.653
140.970.330
–
Op effectn,
enz.
– ……..
..
f.
140.790.687 ‘)
Op goederen en ceelen
………179.643
140.970.330
‘)
Voorschotten
aan het
Rijk
………………
..
–
Munt en muntmateriaal:
Gouden
munt
en
gouden
muntmaterlaal …………f
910.181.878
Zilveren munt,
enz.
……..
..5.172.142
915.354.020
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
59.980.575
Gebouwen en meubelen der Bank
…………
4.000.000
Diverse
rekeningen
……………………..
173.152.916
(3.121.805.450
Passiva.
Kapitaal
…………………………….
(
20.000000 Reservefonds
……………………………
‘8.050.923
Bijzondere
reserves
………………………
19.564.874
Pensioenfonds
……………………………
13.188.918
Bankbiljetten
in
omloop
……………….
2.870.147.430
Bankassignatiën
in omloop
………………
20.569
.
.
Rek.-Courantf Van het Rijk
f
106.166
saldo’s
k
Van anderen
,,
183.936.602 184.042.768
Diverse
rekeningen
……………………..
6.789.968
–
13.121
1
.805.450
Beschikbaar dekkingssaldo
………………
(1.316.763.676
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is
…………..
3.291.909.190
Schatkistpapier, rechtstreeks hij de bank onder-
gebracht
……………………………..
286.000.000
1)
Waarvan aan Nederlandsch-Indië (Wet van
15
Maart
1933,
Staatsbiad
No: 99)
……….
52.706.500
STATISTIEKEN.
BANKDISCONTO’S.
Ned
Disc. Wiss.2k 28 Juni ’41
Bel. Bi.Eff
3*
28Aug. ’39
8
~Vrsch.inll,C
3k
Lissabon
. . .
4
31 Mrt. ’41
Londen
2
26 Oct. ’39
……
28Aug. ’39
Madrid
……4
28Nov. ’38
Athene
……5
21 Juli
’41
N.-York F.R.B. 1
27Aug. ’37 Batavia
……3
14 Jan.
’37
Oslo
……..
..
21 Sept. ’39 Belgrado
. . .
5
1 Febr.’35
Parijs
……..
11
17 Mrt.
’41
Berlijn
……
3j
9 Apr. ’40
Praag
……..3
1 Jan.
’36
Boekarest
. . . .
3
12Sept.’40
Pretoria
……
31
15Mei
’33
Brussel
……
‘
1
)
25 Jan.
’40
Rohe
……..
4*18 Mei
’36
Boedapest
. . . .
3
22 Oct.
’40
Stockholm
..
3
29
Mei
’40
Calcutta
. . . .
3
28 Nov. ’35
Tokio
……..
3j
21 Juli
’41
Helsingfors
. .
4
3 Dec. ’34 Warschau
..
4j 18 Dec. ’37
Kopenhagen
. .
4
15 Oct. ’40
Zwits. Nat. Bk. li 25 Nov. ’36
1)
3 pCt. voor wissels, promessen en leeningep met een looptijd
van meer dan 120 dagen.
–
KOERSEN VASTGESTELD DOOR HET
NEDERLANDSCH CLEARINOINSTITUIJT.
(met data van vaststelling)
Belga’s
. . .
.30.14
7Aug.
’40
Lewa(Bulgarije)2.30 25 Nov. ’40
Zw. Francs. .43.56 11 Oct.
’40
Pengoe (Flongarije)
Fr.Francs
..
3.77
6 Mrt.
’41
(oude schuld)36.52 20 Dec.
’40
Lires
……9.91
3 Juli
’41
Pengoe
Deensche Kr.39.34
2 Febr. ’42
(nwe. schuld)45.89 20 Dec.
’40
Noorsche Kr.42.82 21 Dec.
’40
Zioty (Polen)
–
ZweedscheKr.44.85 13Aug. ’40 (oude schuld)35.00 28 Jan.
’41
FinscheMark
3.82
2 Juli
’41
(nwe. schuid)37.68 11 Febr. ’41
Dinar (Joego-Slavië)
(oude schuld)
3.43 16 Aug. ’40
Lei
……..1.28
24 April ’41
Dinar
Siow. Kr.
..
6.48 10 Juni
’39
(nwe. schuld)
1
3.77
1 Juli
’41
Drachmen
Turksche
.
(Griekenland)
1.26
8 Oct. ’41
Ponden
. . . .
1.451 29 Dec.
’39
Kuna
3.77 29 Oct. ’41
OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCHE BANK.
Valuta’s (schriftelijk
en t.t.)
N.-York
I
Brussel
I
Zürich
1 Stockh. IHelsinki
17Nov. 1942
–
30.14
43.67
44.851
–
18
1942
–
30.14
43.67
44.85*
–
19
,,
1942
–
30.14
43.67
44.851
–
20
,,
1942
–
30.14
43.67
44.851
–
21
,,
1942
–
30.14 43.67
44.85*
–
23
,,
1942
–
30.14
43.67
44.85*
–
Laagste d.w.
–
30.11
43.63
44.81
–
Hoogste d.w.
–
30.17
43.71
44.90
–
Muntpariteit
1.469
24.906 48.003
66.671
6.266
STAND
VAN
‘s RIJKS KAS.
Vorderingen
1
7 Nov. 1942
1
14 Nov. 1942
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Nederlandsche Bank
f
–
–
Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten
…………..
165.173,66.
,,
241.712,61
Voorschotten op uit. Oct. resp. Sept.1942 aan de gemeenten
verstrekt
op
aan
haar
uit te keeren hoofdsom der
pers, bel., aand. in de hoofd-
som der grondbel. en der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
……..
vermogensbelasting
……
17.676.226,03
15.258.197,51
Voorschotten aan Ned.-Indië
1
)
,,
254.445.832,01
,,
264.872.333,10
Idem
voor
Suriname
)
….
7.970.181,65
7.970.181,65
Idem
aan
Curaçao
1)
…..
260.227,66
260.227,66
Kasvord.
wegens credietver-
strekking a. h. buitenland
…..
,,
18.502.948,23
,,
18.502.948,23
Daggeidleeningen tegen onder-
–
Saldo der postrek. van Rijks-
120.467.635,17
,,
107.603.826,31
pand
……………………..
Vordering op het Alg. Burg.
comptabelen
……………
Vordering op andere Staats-
Pensioenfonds ‘)
……………
bedr. en instellingen
i)
1.
89.049.531,31
,,
90.720.904,06
v_erpliclitingen
I
Voorschot door de Ned. Bank
ingevoige art. 16 van haar
octrooi
verstrekt
……..
t
10.284.903,55
f
8.592.490,83
Voorschot door de Ned. Bank
In reken.-cour. verstrekt
..
,,
Schuld
aan
de
Bank voor
Ned.
Gemeenten
……..
..
Schatkistbiljetten
in
omloop
110.096.000,-
,,,
110.096.000,-
Schatkistpromessen in Omloop
,,2861.000.000,-‘) ,,2815.500.000,-‘)
32.000.000,-
80.300.000,-
Zilverbons in
omloop
……
131.399.042,-
130.467.300,-
Schuld op uit. Oct. resp. Sept.
………
1942 aan de gemeenten weg.
a. h. uit te keeren hoofds. d. pers.bel., aand. I. d. hoofds.
d. grondb. e. d. gem. fondsb.
Daggeldieeningen
…………..
alsm. opc. opdie bel, en op
de vermogensbelasting ….
….
Schuld
aan
het Alg.
Burg. Pensioenfonds
1)
Id.
aan het Staatsbedr,
der
…..
2.326.449,47
,,
162.154,56
……..
329.403.809,11
,,
330.112.298,38
P. T. en T.
)
……………
Id. aan andere Staatsbedrij-
ven
1)
.
….
19.522.324,76
16.822.324,76 Id. aan div. instellingen
1)
..,,
473.785.771,25
,,
478.960.694,31
) In rekg. crt. met ‘s Rijks Sèhatkist.
‘)
Rechtstreeks bij De
Nederl. Bank geplaatst f 278.000.000,-.
) Idem (263.000.000,-
Voornaamste posten in duizenden enldens.
1
Gouden
1
.
1
Andere
Beschikb.
Dek-
Data
1
,
m3.tnt en
1
1
opeischb.
dekkings-
kin as-
Imuntmater.
1
1
schulden
saldo
perc.
23 Nov.’42
910.182
2.870.147
184.063
1.316.764
30
16
.,
’42
910.182
2.846.019
1
189.779 1.293.543
30
10
’42
9i0.182
2.824.597
1
159.732
1.281.590
30,5
6
Mei ’40
1.160.282
1.158.613
1
255.183
607.042
83
Totaal
Schatkist-
1 1
Belee-
Papi
er
Div.
Data
bedrag
prom.
1
op het
reken. disconto’s
–
rechtstr.
1
fl111’Cn
1
buitenl.
– (act.)
23 Nov7ZI
286.010
286.000
140.970
1.542.338
173.153
16
‘421
276.i05
276000
144.101
1.513.325
174.919
10
”
‘421
269.005
269.000
142.427
1.482.353
170.266
6 Mei
‘401
9.853
–
217.726
750
150.648
DUITSORE RIJKSBANK.
(in miii. R.M.)
Goud
1
Renten-
Anderewissels,
Belee-
Data
I
en
bank-
chèques
en
deviezen
.
1
scheine
1
schatJswtpapier
ninaen
14 Nov. 1942
76,6
254,0
.
24.452,8
1
11,3
7
,,
1942
76,5
1
259,7
1
24.738,5
1
11,6
31
Oct.
1942
1
76,7
1
246,9
1
24.640,8
1
12,9
23 Aug. 1939
1
77,0
1
27,2
1
8.140,0
22,2
Data
Effec-
t
en
Diverse
1
Circu-
1
Rekg.-
1
.
Div
er
se
Activa
latie
1
Crt.
1
Passiva
14 Nov. ’42
51,8
1
-1.454,9
22.031,3
1
2.997,2
t
732,4
7
’42
1
58,8
1
1.078,9
1
22.140,7
1
2.800,2
t
738,0
31 Oct.
’42
1
63,0
I
1.728,4
1
22.600,4
1
2.887,2
1
733,4
23 Aug. ’39
1
982,6
1
6.380,5
1
8.709,8
t
1.195,4
1
94,2
GEZAMENLIJKE STATEN
VAN
DE NATIONALE BANK
VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in miii
fl’,’.n,’,)
fl
cso
L
‘5
4),
‘E
cl
‘
5
1.,
°
0
0
i5
Q O
–
tr
12 Nov.’42
TW
TJÏ
65.547
5
,,
’42
48.768
543
22.842
1.440
65.098
4.000
3.701
29 Oct. ’42’
48.575
433
22.949 1.367 64.203 3.943
4.381
23
,,
’42
47.949
393
22.568
1.480
63.666 3.904 4.023
15
,,
’42
47.414
426
22.101
1.544
63.357
3.884
3.448
8 Mei ’40
23.606
5.394
,
695
1.480
29.806
–
909
Klompen……………………..272
Uien
…………………………33
Kunstmest ………………59, 215,
335
Varkens
………………..59,
227,
315
Kweekerij
………………..59,
354
Vee67, 165, 185, 195, 205, 227, 248, 272, 315, Landbouw 33, 47, 59. 67, 75, 85, 93
3
102, 155,
355,
375, 414, 425, 691, 506 165, 195, 205, 215, 227, 248, 305, 364, 375,
Veenproducten
………………..113
385, 394/95, 425, 446, 468, 491,
506,
520
Veevoeder
…………..47,
102,
238, 445
Landstand, Nederlandsche …. 33, 102, 272
Vennootschappen …………….
325, 363 Leeningfonds
1940
……………….102
Vennootschapsbelasting
227, 305, 335, 395
Loonbelasting
………………….335
Verf en -grondstoffen
……….102, 165
Lucerne
……………………….354
Verkoopverbod ………………….468
Machines
……………………..215
Vermogensbelasting
……….227, 305
Meel
en
-producten
.. 101, 195, 479, 491
Vervoerswezen
. .
59, 102, 165, 248, 375, 492
Melk
en
-producten
…………33, 205
Verzekering
…………….414, 445,
506
Merkengeld
……………………113
Vestigingseischen ………………..102
Metalen 47,
58, 75, 155, 184, 195, 227,
23e,
Vezelstoffen
……………………
215
394, 414, 467
Vlsscberij
33,
59,
102,
123,
215,
305,
325,
Middenstand
…………..195,
215,
272
385, 425, 479
Mijnbouw
……………………..305
Vlas
…………….59,
75,
227,
248
Molens
……………………….445
Vieesch ..
59,
165,
185,
205,
315, 355, 468
Motorbrandstof
. . . .
58, 165, 215, 305, 325
Voederbieten
………………….215
Nationale Plan
…………101,
345,
479
Voedselvoorziening 33, 47, 59, 75, 123, 155,
Nederlandsche Coöperatieve Raad
. . . .
194
175, 205, 227, 355, 364,
375, 415,
425, 446,
Nicotine
……………………..102
491,
520
Oliën en vetten
..
102, 195, 215, 305, 468
Vruchtboomen
………………..355
Omzetbelasting 59, 102, 227, 315, 335, 364,
Vijandelijk vermogen
…………….215
425, 492
Waardevermeerderingsbelasting
……385
Ondernemingsbelasting
……….227, 364
Warenwet.
……………… . …….
305
Oorlogsschade
……….123,
184,
195
Wol
……………………..205,
506
Oost-Compagnie, Nedcrlandsclje
……314
Wijnbelasting
………………….33
Organisatie Bedrijfsleven, 47, 102, 113, 123,
Zaden 47,
59, 102, 123,
156, 195, 205, 335, 165, 195, 204, 215, 227, 238, 248, 305,
314,
364, 385, 479
325, 335, 345, 354, 363, 375, 467, 478, 491,
Zuidvruchten
………………….195
506
Zuivel
227,
335,
355,
364, 385, 395, 415,
Paarden ……………………
215.
414
646
Paôht ……67, 102, 123, 165, 335, 354
Papier ……..58, 102, 195, 204, 215, 335
Pelterijen ……………………..58
Pensionbedrijven …………….58, 248
Peulvruchten ………………….205
Pluimveehouderij .. 165, 248, 354, 468, 491
Postverkeer ……………………59
Prijsregeling 47, 58, 75, 101, 113, 123, 155, 165, 184, 195, 204, 215, 227, 238, 248, 305, 314, 325, 335, 345, 363, 384, 394, 414, 424,
445, 467, 478, 491, 506
Radio……………………….47
Rantsoeneering ………………..227
Registratierechten ………………59
Restaurants ……………………75
Rijwielen ……………………47, 123
Rubber ……………113, 123, 305, 467
Ruwvoedergewassen ………………355
Slachtvee …………33, 59, 67, 248, 272
Smeerolie . . ………………….. 102
Spaar- en betaalzegelkasbedrijf 102, 227, 355
Spertijden Kleinbedrijf ……….75, 123
Statistisch onderzoek …………….506
Stroo
…………………………491
Suikerbieten
………………….205
Surrogaten
……………………155
Tabak …………..
47, 58,113, 195, 355 Tankgas
……………………..205
Textiel
………………102, 325, 364
Tuinbouw 33, 59, 102, 205. 227, 364, 395,
414, 425, 468, 506
Turf……………………59, 335, 467
Tweelandenorganisaties …………..59
536
25 NOVEMBER 1942
4lfabetische Index Overheidsmaatregelen op economisch gebied:
–
bladzijde)
1941, laatste
(Zie voor den alfabetischen index Overheidsmaatregelen in
1941
het Jaarregister
Blz.
Aardappelen 33, 47, 248, 314, 335, 354, 364,
394, 414, 424
Aardolieproducten ……….102, 345, 414
Accijns …………33, 185, 195, 354, 364
Advertenties ……………………345
Afval ……………………
165,
445
Arbeldszaken 113,
1
89, 215, 227, 268, 272,
305, 325, 345, 354, 364, 374, 414, 445, 467,
506, 520
Bakkerij ………………….335, 345
Bank- en Credietwezen ……….33, 195
Bankwet 1937 ………………..195
Bedrijfsorganisatle Vee en Vleesch 59, 305,
315
Bedrijfsvorm ………………….59
Belastingen . . . .33, 59, 227, 248, 305, 355
Bindtouw ………………….33, 215
Blnnenscheepvaart 59, 156, 238, 248, 446, 468
Bloembollen …………………366, 506
Bloemkweekerij
…………….155, 506
Boschbouw
……………………185
Bouwnijverheid ……….47, 58, 113, 325
Bultenlandsche Handel 47, 59, 75, 101, 113, 155, 204, 215, 227, 238, 272. 314, 325, 345,
374, 384, 414, 445, 467, 478, 491
Chemische Industrie ……….58, 184, 248
Commissarissenbelasting ………….. 415
Deviezenverkeer . . . . 33, 59, 167, 335, 355
Diamant
.
…………………….. 113
Distributie
………………354, 520
Dividendbeperking …………..59 335
Drankwet ……………………58
Drukwerk ………………………345
Economische Rechtspraak 196, 445,467, 478
Effecten …………………… 468, 492
Eieren ……………………248,,354
Electriciteit ……………………334
Electrotechnische Industrie ……….58 Fruit …………..59, 315, 345, 445, 479
Garnalen ……………… . …….123
Gas…………………………334
Gatgeneratoren
………………..325
Gevogelte
……………………47
Goederen voor Duitsche Weermacht .. 345
Gort …………………………335
Grafische Industrie ……….58, 75, 194
Granen ………………..205, 479, 506
Gras …………………………
354
Grasland ……….33, 67, 85, 155, 205
Griend en riet ………………….467
Groenten ……33, 155, 315, 335, 345, 470
Handel .. 204, 215,227, 238, 248, 314, 325,
345, 354, 363, 374, 384, 394, 414, 424, 445,
467, 478,
1i91,
506
Ileffingen ………………….354, 506
Hennep ………………….205, 479
Hooi
..
…………………….335. 354
Hout ……..248, 272, 335, 345, 354, 445
Industrie 238, 248, 345, 354, 363, 375, 384,
394, 424, 445, 467, 478, 506
Inlichtingen verstrekken …………468
Kaas ………………….75, 227, 315
Kamers van Koophandel ……..47, 184
Kantoormachines ………………156
Kapok ……………………101, 165
Keramische Industrie ……….58, 194
Klaver………………………..354
Publicaties van het Nederlandsch Economisch Instituut:
25.
Dr.
L. R. W.
SOUTENDIJK
Methoden tot het vaststellen van den omvang der besparingen
………………..
(/ 2,60)
J. VAN DER WIJK
–
Inkomens-
en
Vermogensverdeeling
……………………………………..
(1
2,60)
Dr. T. KOOPMANS
Tanker freight rates and tankship building
………………..
(1
3,15e
geb.,
t 2,10* ingen.)
Overzicht
van
de ontwikkeling der handelspolitiek van het Koninkrijk der Nederlanden
van
1923
tot en met
1938,
samengesteld door een groep medewerkers van hét N.E.I.,
onder leiding van
Prof.
Mr.
P.
Lieftinck
………………………………..
(t
2,1O)
Dr. A. WINSEMIUS
Economische aspecten der internationale migratie
…………………………..
(f
2,10)I’
Dr.
H.
M.
H.
A. VAN DER VALK
Egalisatiefondsen en monetaire politiek in Engeland, Nederland en de Vereenigde Staten
–
(derde
gewijzigde
druk)
…………………………………………………
(t 2,10)
M. J.
SCHUT
Tinrestrictieen
tinprijs
………………………………………………….
32.
Dr. J. R. A. BUNING
De beleggingen der bijzondere spaarbanken in Nederland ……………………..
(f
8,65)’
Uitgaie: De ErQen F. Bohn N. V. Haarlem
. .
Verkrijgbaar in den boekhandel
Blz.
1
Blz
P. 1299/3.
– Verantwoordelijk voor het redactioneele gedeelte: Drs. M. F. J. Cool, te Itotterdam. – Verantwoordelijk voor cle
advertenties:
H. A. M.
Roelants, Schiedam. – Uitgever:
H. Â. M.
Roelants, Schiedam. – Drukker: H.
A.
M. Roelants, ‘Lange
Haven 141, Schiedam, –
K 2193.