Ga direct naar de content

Jrg. 26, editie 1326

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 18 1941

Irv

18 JUNI 1941

S

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

conomisch
,
-wStatistisc
‘he

Berichten.

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

26E JAARGANG

WOENSDAG 18 JUNI 1941

No. 1326

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. G. Koopmans, P. Lie ftinck, N. J. Polak, J. Tinbergen

en F. de Vries.

Secretaris van de Redactie: M. F. J. Cool.

Redactie en Administratie: Pieter de Hoochweg 122,R’dani-W
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruige plaat weg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408 (ten name van
Economisch-Statistische Berichten”).

Abonnernents prijs voor het weekblad, waarin tijdelijk is opgenomen het Econo,nisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland / 21*._ per jaar. Buiteiiland en
koloniën / 23.— per jaar. Abonnementen kunnen met elk
nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo van
elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en
leden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontvangen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de verdere
publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan de Administratie.

Advertenties voorpagina / 0.50 per regel. Andere pagina’s
/ 0.40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

INHOUD:

Blz

Toegepast-natuurwetenschappeljjk onderzoek ten

behoeve van de Nederlandsche nijverheid door
B. M. Sweers …………………………378

Beursnoteering voor vrijwillig volgestorte aandeelen;
een novum door
Ii. C. van Maasdijk ……..381

De Amerikaansche effecten- en goederenbeurzen na
een jaar oorlog in West-Europa door
J. C. Wolse 382

Aan t ee ken ing en.

Het jaarverslag
1940—’41
van De Nederlandsche
Bank………………………………
384

yrië-Lihanon …………………………..
386

M a a n d cij f er
s.

Maand- en weekcijfers betreffende den economischen
toestand van Nederland ………………….
386

Gecombineerde maandstaat van de vier Nederland-
sche groote banken en van het Nederlandsche be-
drijf van de Nederlandsche Iiande1-Iaatschappij
387

S t a t i s t i e k e n.

Wisselkoersen-Bankstaten ………………….
388

GELD- EN KAPITAALMARKT.

Getuige de Vrij constante en omvangrijke daling van
het bedrag rechtstreeks bij De Nederlandsche Bank onder-

gebracht aan schatkistpapier,een verschijnsel, dat gepaard
gaat met een ,,normaal” accres van de totale som aan
uitstaande schatkistpromessen, is de
geidmarkt
bij voort-
during vlot in staat dit materiaal op te nemen. Niet alleèn
de nieuwe geldbehoeften vail de schatkist kunnen aldus in de markt worden gedekt, maar er kan, zooals gezegd, ook overheveling plaats vinden van een deel der finan-
ciering va de centrale bank naar de markt. De ophef-
fing van de clearing met Duitschland mag mede als één
der voornaamste oorzaken van deze verruiming van de
geldmarkt gelden. Zoolang de clearing gold -, werd
immers, het bedrag aan middelei, dat

in het verkeer werd
gebracht, doordat de schatkist de clearing linancierde, te-
gelijk weer geheel geabsorbeerd door de plaatsing van
schatkistpapier, dat voor die financiering moest dienen.
Thans, nu niet meer de schatkist, doch de centrale bank het betalingsverkeer met Duitschiand financiert, komen
wel de middelen, evenals voorheen, suppletoir in het ver-
keer, maar daartegenover ontstaat geen geldvraag. Wanneer
nu die middelen voor
belegging
in chatkistpapier ter
beschikking zijn – evenals voorheen – dan kan dat dus
materikal zijn, dat de schatkist bij de centrale bank aflost.
Ook in de afgeloopen week verminderde het rechtstreeks
I)ij de centrale bank geplaatste schatkistpapier aanzien-
lijk nI. met f
30
millioen. Daartegenover liepen de buiten-
landsche portefeuilles en de diverse rekeningen (Debet) tezamen met bijna dit bedrag omhoog.
De
obhgatiemarkt
heeft zich im den loop van deze week
hersteld van de inzinking, die in de beide voorgaande
weken in verband met geruchten over een nieuwe leening
te conStateeren was. Die geruchten zijn meer en meer
verstomd, terwijl velen uiting geven aan de meening,
dat voorloopig een emissie niet zal plaats vinden. Een
scherp herstel vond in de tweede helft van de week plaats
voor de
3-31
pCt. staatsleening, die de vorige week op
88
was gesloten, en nu opliep tot
891.
Ook de
4
pCt. lee-
ning
1941
was beter gestemd en liep op tot
98k.
De
4 pCt.
Nederland
1940
met belastingfaciliteit steeg een fractie
boven pan. 1-let is opvallend, dat de leeningsgeruchten
het koerspeil over het algemeen in zoo geringe mate heb-
ben beïnvloed, terwijl ook het herstel zeer vlot is verloopen.
De verbreeding van onze kapitaalmarkt door de opheffing
van de deviezengrens is in dat opzicht ongetwijfeld een
factor van beteekenis, die het resistentievermogen van
onze kapitaalmarkt gunstig beïnvloedt.
De
aandeeleninarkt
is onderhevig geweest aan vrij groote
fiuctuaties. Per saldo sloot de markt voor de hoofdforidsen
lager, maar in vergelijking tot het laagste punt was er
toch al veer een behoorlijk herstel waar te nemen. Het is
moeilijk, concrete factoren te noemen, die op het koers-
verloop ter aandeelenmarkt hun invloed hebben geoefend.
Nu eens waren het geruchten inzake de verhouding
Indië—Japan, dan veer meer abstracte overwegingen.

378

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18
Juni 1941

TOEGEPAST

NATUURWETENSCHAPPELIJK

ONDERZOEK TEN BEHOEVE VAN DE

NEDERLATNDSCHE NIJVERHEID.

Inleiding.

Reeds in meer normale tijden dan die, waarin wij thans
leven, is er in het bedrijfsleven een sterke, rustelooze
drang tot het toepassen van nieuwe, meer efficiënte pro-ductiewijzen, het maken van steeds weer nieuwe artike-
len, het zoeken van nieuwe toepassingsmogelijkheden.
Dit is de drang, die de Staatsmijnen er toe bracht met de
steenkolen als grondstof ook bijv. ammoniak, zwavelzuur,
alcohol en springstoffen te gaan maken; de zuivel- en
kunstzijde-industrie, om proeven te nemen met de ver-
vaardiging van weefsels uit het melkproduct caseïne;
het hoogovenbedrijf, om zijn overtollige gassen te gaan
aanwenden voor stroomopwekki ng en am moniakfabri-
cage, de hoogovenslakken te doen verwerken tot cement
of te benutten voor wegenbouw, en het ruw ijzer voor een
deel te gebruiken voor centrifugaal gegoten mofbuizen voor water en gas.

Dit alles was slechts mogelijk door de sprongsgewijze
ontwikkeling der wetenschappen in de laatste decennia:
die ontwikkeling immers is de absolute voorwaarde voor
het peil, dat de industrie heden ten dage heeft bereikt.
De uitvindingen en vorderingen der wetenschapsmenschen
stroomden in steeds sneller tempo toe aan de practijk van
het maatschappelijk leven en in het bijzonder ook aan de
industrie.
Zonder meer geschiedde dit niet; daarvoor staan de zui-
vere wetenschap enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds
te ver van elkaar af. Een tusschenschakel, die de nieuwe
theorieën omvormde en aanvulde, was noodig: de ,,toege-
paste wetenschap”. Dit gedeelte van de wetenschap ligt
dicht hij de practijk en is er op gericht, dooi’ onderzoeken
en experimenteeren, de vorderingen van de ,,zuivere
wetenscbap” bruikbaar te maken voor toepassing in de
bedrijven.
Is dit ,,research”-werk reeds in normale tijden van de
allergrootste beteekenis voor een land, dat technisch en
economisch ,,bij wil blijven” en zijn bedrijfsleven wil
kunnen handhaven, in tijden van schaarschte en van
groote economische verschuivingen als de huidige, springt
zijn onmisbaarheid nog veel duidelijker in het oog. Juist
nû immers gaat het er ook voor ons land om, te woekeren
met de zeer beperkte hoeveelheid grond- en huipstoffen
en met de werktuigen, die ter beschikking staan.
Terstond rijst de vraag, hoe ons land er in dit opzicht
voor staat, en dan blijkt, dat ei’ in de Nederlandsche labora-
toria en technische voorlichtingsdieristen zeer veel werk is
verzet, en werk, dat op een hoog peil staat. Voora1 dit
laatste valt niet te verwonderen; de bevolking van Neder-
land staat immers niet alleen in doorsnee op een hoog
intellectueel peil, maar bovendien beschikt ons land over
buitengewoon knappe wetenschappelijke werkers, van wie
velen zeker met de beste buitenlandsche geleerden op
één hoogte staan. Aanwijzing daai’voor biedt het zoo
bekende feit, dat een klein land als het onze op het gebied der natuur- en scheikunde niet minder dan zes Nobelprijs-
winnaars telt, en ook de wereidreputatie, die ettelijke
vindingen van Nedei’landsche laboratoria zich hebb
,
en

w’eten te verwerven.

Toch hoort men van de zijde dergenen, die ziCh ge-
regeld met researchwerk bezig houden, reeds sedert jaren
de klacht, dat er onder de belanghebbenden bij de resul-
taten van toegepast-natuurveterÎschappel ijk onderzoek
een zeer onvoldoend aantal bereid is zich daarvoor
offers te getroosten. Deze belanghebbenden willen veelal
– een typisch Nedei-landsche houding – voor hun uit-
gaven
terstond
tegenprestaties ontvangen, en als zulks
ergens een onmogelijke eisch is, dan is dat wel bij weten-

schappelijk speurwerk, waar onderzoekingen soms jaren
en met groote kosten moetên worden uftgevoerd alvorens
men tot nieuwe kostenbesparende of winstopleverende
vindingen komt.
Vergelijking met de uitgaven, die men zich in vele
andere landen vooi’ de bevordering van ,,research”

werk geti’oost, leidt – wij zullen daar op deze plaats
niet nader op ingaan – inderdaad tot de conclusie, dat
dit werk hiei’ niet diè plaats heeft, welke het toekomt
en welke het, wil ons land zijn welvaartspeil zoo goed
mogelijk kunnen handhaven, resp. opvoeren, noodzake-
lijkerwijs dient in te nemen.
liet is daarom belangrijk een glôbaal overzicht te heb-
ben van het toegepast-natuurwetenschappelij k onderzoek
zooals dat in ons land geschiedt. In deze beschouwing
zullen wij trachten een dergelijk overzicht te geven,
waarbij achtereenvolgens aandacht zal worden besteed
aan:
1. de laboratoria hier te lande, welke zich met weten-
schappelij k speurwerk bezig houden;
den aard der vraagstukken, waarmee deze labora-
toria zich bezig houden;
de organisatie van het toegepast-natuurweten-
schappelijk onderzoek hier te lande en de problemen van dezen tijd.

T. De ,,research”-instituten in Nederland.

De ,,research”-instituten in ons land zijn van sterk
uiteenloopenden aard en organisatievorm. Om twee uiter-
sten te noemen: eenerzijds zijn er laboratoria, welke ge-
heel door de ovei’heid worden bekostigd; anderzijds valt
te wijzen op laboratoria, die een onderdeel vormen van
en worden gefinancierd door een particuliere onderne-
ming. Voor sommige is de zuivere wetenschap hoofdzaak,
w’aarbij men dan af en toe ook toepassingsmogelijkheden
ontmoet en in studie neemt; andere nemen alleen bepaal-
de afgeronde en kleinere taken ten behoeve van bepaalde
bedrijfstakken op zich.
Beperken wij ons tot die instellingen, waai’bij vooral
de industrie belang heeft, dan vallen te noemen:

De Unioersiteits- en Hoogeschool-laboratoria,
waarvan

er ongeveer 100 in ons land zijn en wel te Amsterdam,
Delft, Groningen, Leiden, Utrecht en Wageningen. Deze
laboratoria vervullen uiteraard in de eerste plaats haar paedagogische taak; op vrijwel alle geschieden echter
grondige wetenschappelijke onderzoekingen, die soms op
toepassingen betrekking hebben. Van meer dan gew’one
beteekenis of zelfs van wereldreputatie zijn o.a. te Am-
sterdam het van der Waalslaboratorium, in het bijzonder
voor onderzoekingen met hoogen druk, en het Laboratorium
,,Physica” der Universiteit te Amsterdam, vooral op het
gebied dei’ spectroscopie; en te Leiden het Kamerlingh-
Onnes-laboratorium, waar voor het eerst ter wereld
helium in vloeibaren en vasten toestand werd verkregen
en dat een internationaal centrum is voor studie op het
gebied dci’ lage. temperaturen.

De Rijks Qoorlichtingsdiensten op cerschillende gebieden.
Deze diensten werden ingesteld door het Rijk, met het
doel regeerings- en semi-regeerïngsoi’ganen en het parti-
culiere bedrijfsleven voor te lichten en waren te keuren,
terwijl tevens toegepast-wetenschappelijk onderzoek wordt
verricht. Dergelijke Rijksvoorlichtingsdiensten zijn ei’
voor onderzoek van handelswaren, voor de ledei’- en
schoen-, de rubber-, de turf-, de klei- en aardewerk-
en de vezelnijverheid, voor brandstoffen-econo mie, wegen-
bouw en zuivering van afvalwater.
Tot de diensten, die geheel tot het regeeringsapparaat
behooren, dient mçn ook. nog te rekenen de ondei’ be-
paalde Departementen i’essorteerende laboi’atoria, zooals
die der Artillerie-inrichtingen, van het Departement van
Financiën, der Arbeidsinspectie, enz.

18 Juni 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

379

1-liernaast is er .een aantal zelfstandige ,,research”-
instituten, waarbij de regeering echter wel een meer
of minder belangrijk deel in de kosten bijdraagt, nl.:

De gemengde onderzoekingsinstituten.
Deze worden
gesubsidieerd, eenerzijds door een bij wet vanwege de
Regeering ingestelde Organisatie voor Toegepast-Natuur-
wetenschappelijk Onderzoek.( ,Organisatie T.N.O.”), ander-
zijds door belanghebbende particuliere bedrij ven. Wij
noemen: de. Stichting ,,Waterbouwkundig Laboratorium”,
(welke omvat: het ,,Laboratorium voor Grondmechanica”
en het ,,Waterloopkundig Laboratorium”), en de stich-
tingen ,,Nationaal Luchtvaart Laboratorium” en ,,Het
Nederlandsch Scheepsbouwkundig Proefstation”, welke
drie reeds onschatbare diensten bewezen aan onzen
waterbouw, onze nationale 1ucht’aart en -scheepsbouw;
het ,,Centraal Instituut voor Materiaalonderzoek”; voorts
het ,,I nsti tuut vooi Grafische
rlechnïek

het , Proef

station ”oor de Wasscherij” en het ,,Centraal Instituut
voor Voedingsonderzoek”.

In dit verband zij ook nog gew’ezen op enkele labora-
toria, die indirect van de overheid afhankelijk zijn, zooals
die van de Spoorwegen en de Staatsmijrien. Een bijzondere
plaats nemen in de ,,N.V. tot Keuring van Electrotech-
nische Materialen” (KEMA.), zijnde het laboratorium
van de electrische bedrijven, de ,,Gasstichting” van de
gezamenlijke gasbedrijven, en het ,,Instituut voor Electro-
warmte en Electrochemie” van de Provinciale Limburg-
sche Electriciteits-Maatschappij.

De door particulieren gefinancierde, bed,ijfstaksgewijze
laboratoria.
Door het samengaan van belanghebbende
particulieren uit bepaalde bedrijfstakken ontstonden de
,,Ve

i-eeniging voor Koeltechniek”, ,,Fotostich tïiig”, ,,Ge-
luidsstichting”, ,,Stichting voor optiek”, ,,Genootschap van ven ichtingskunde”, ,,I nstituut voor Lifttechniek”,
,,Bu reau voor ‘Warm te- en Krachteconomie”, ,,Warmte-stichting” en de ,,Rubberstichting” (deze laatste, in tegen-
stelling tot de overige, een internationaal lichaam).
In het bijzonder voor de kleinere en middelgroote be-
drijven, die niet over een eigen laboratorium of weten-
schappelijken staf beschikken, zijn deze stichtingen een
uitkomst; maar het is opvallend, dat ook vele grootere
fabrieken met een eigen wetenschappelij ken staf er het
nut van inzien de stichtingen te steunen en daarmee
contact te onderhouden.

De ondernemingsiaboratoria,
welke een onderdeel
uitmaken van een bepaalde onderneming en geheel door
deze bekostigd worden. Wij bedoelen hier niet zoozeer de
veel voorkomende bedrij [slaboratoria, die zich beperken
tot het geregeld controleereri van pi-oduct en grondstoffen,
maar de laboratoria, die tevens speuren naar niemve werk-
wij zen, grondstoffen of aanwendingshiogelijkheden. Vrij
bekend is, dat, om er maar enkele te noemen, onderne-
mingen als Philips, de Bataafsche, de Hoogovens, Noury
en van der Lande te Deventer, de Zoutindustnie te 1-lengelo,
de Draka te Amsterdam, de Enka te Arnhem, de Holland-
sche Kunstzijdefabriek te Breda en de Gist- en Spiritus-
fabrieken te Delft, dergelijke laboratoria hebben. Vooral de
groote concerns, die in staat zijn enorme bedragen voor
speurwerk te bestemmen, beschikken over zeer uitge-
breide, uitmuntend ingerichte laboratoria. Zoo wordt
bij’. de waarde van de laboratorium-uitrusting en de
proefbedrijven van de Bataafsche geschat op 2 tot 2

millioen gulden.
Het totale aantal behoorlijk uitgeruste tot deze groep
behoorende Nederlandsche laboratoria kan ruwweg op
niet minder dan ongeveer 100 worden
gelchat, -terwijl

daarin een wetenschappelijke staf van wellicht 2500 tot
3000 personen werkzaam is.

De particuliere onderzoekings- en adviesbureaux.
Dit
zijn de, dikw’erf kleine, laboratoria, welke advies geven
aan en opdrachten uitvoeren voor ondernemingen en soms
ook voor overheidslichamen. Vooral kleinere bedrijven,
welke zich zelf geen wetenschappelijken staf kunnen ver-
oorloven, maken van deze adviesbureaux, waarvan er
naar onze schatting een 25 tot 30 in ons land zijn, met
vrucht gebruik.
II.
De vraagstukken, aan welker oplossing wordt gewerkt.
In den aanhef van deze beschouwing noemden wij ter
bepaling der gedachten reeds enkele uit de practijk ge-
grepen voorbeelden; overziet men het heele terrein, dan blijkt, dat – al kan deze indeeling niet voor alle gevallen
consequen t worden doorgevoerd – , ,research”-werk
leidt tot:

Het vinden van
nieuwe producten
uit de grondstolfen,
waarover men de beschikking heeft.
Men denke o.a. aan de kunstzijde; kunstharsen voor
verschillende doeleinden; aan een groot aantal vindingen
op het gebied van radio, televisie, straling en verlichting
(o.a. de bekende natrium-wegverlichting van de Philips-
laboratoria); aan de hormoo- en andere preparaten van
de N.V. Organon te Oss. –
Onder dit hoofd valt ook het zoeken naar
vervangings-
materialen,
een werkzaamheid, die thans dermate belang-
rijk is, dat zij vrijwel alle aandacht der researchwerkers
opeischt. – Wij komen hierop in dit artikel nog terug.

Het opsporen van
nieuwe gebruiksmogelijkheden
van
bestaande producten en materialen.
Zoo vond het Instituut voor Grafische Techniek te Am-
sterdam kortgeleden, dat door de eigen Nederlandsche
industrie gefabriceerde kunstzijden naaigarens zeer goed
voor het binden van boeken te gebruiken zijn, iets, wat
deskundigen algemeen voor onmogelijk hielden. Zoo
heeft de Rubberstichting de laatste jaren een reeks nieuwe
toepassingsmogelijkheden van rubber ook in het land-
bouwbedrijf uitgewerkt. Een actueel voorbeeld biedt bestudeering gedurende een aantal jaren bij de Alge-
meene Kuastzijde Unie te Arnhem en de Coöperatieve
Condensfal)riek ,,Friesland” te Leeuwarden van de moge-
lijkheid om uit de in -normale tijden overvloedige onder-
melk dei- zuivelfabrieken in Nederland tot de vervaar-
diging ‘van melkwol te komen.
Dikwijls hebben de nieuwe gebruiksmogelij kheden be-
trekking op
afvalstoffen;
ook daarvan willen wij enkele
voorbeelden geven. De Bataafsche maakte een project
om uit afvalwater (vooral van de stroo-verwerkende in-
dustrieën) groote hoeveelheden waardevol methaangas
te winnen. 1-let Rij ksproefstation voor de Ieder- en schoen-
industrie wist een bruikbare looistof te bereiden uit een tot nu toe als w’aardeloos weggegooid afvalproduct, nh
houtslijpextradt of sulfietafvalloog van de papierfabrieken.

De ontwikkeling van
nieuwe, meer doelmatige werk-

wijzen,
waardoor eenerzijds de kostprijs van het eind-
product kan worden verlaagd en anderzijds de kwaliteit
daarvan kan worden opgevoerd.
Dit is een zijde van het speurwerk, die, hoewel zij mis-
schien op het eerste gezicht het minst tot buitenstaanders
spreekt, toch waarschijnlijk het meest heeft bijgedragen
tot de ontwikkeling van ons bedrijfsleven. Wij willen
hierbij dan ook iets uitvoerigel stilstaan. –
Gezien de ih normale tijden zoo felle concurrentie op onze eigen zoowel als op de internationale markt, is het
een levensvoori’aarde voor ons bedrijfsleven, dat het zich
voortdurend aanpast in de dynamische wereld, waarin
wij thans leven. Weet men zijn kosten niet steeds verder
te drukken, de kwaliteit niet steeds meer op te voeren,
dan gaât men ten onder, men woidt overvleugeld door de
concurrenten. Stilstand is erger dan achteruitgang,
het beteekent vernietiging. –

f
_

—–‘

380

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 Juni 1941

Als men ergens dynamisch moet denken en handelen,
dan is het wel bij de in het bedrijfsleven toegepaste we-
tenschap; wie zich in de rijen der voorsten bevindt –
en dat geldt niet alleen voor de individueele onderneming,
zooals bijv. Philips, maar ook voor een land als geheel – profiteert daarvan in zeer bijzondere mate.
Nu is het merkwaardig, dat, hoewel de dikwijls van ge-neratie op generatie overgeleverde ervaring voor de tech-
nische prestaties van het bedrijfsleven van het allergroot-
ste belang is, toch veelal systematisch wetenschappelijk
onderzoek noodig is om belangrijke stappen vooruit te
bewerkstelligen.

Ook hiervoor mogen wij weer een voorbeeld uit de
practijk aanhalen. 1-let drukkersbedrijf is een oud bedrijf.
Wel schreed de technische ontwikkeling, o.a. door de
invoering van de snelpers in 1813, steeds voort en wist
men het reeds tot uitnemende resultaten te brengen,
maar van werkelijk systematische bestudeering van aan te
brengen verbeteringen is eerst sedert 15 tot 20 jaar sprake
en in ons land eerst sedert enkele jaren.

Wanneer een drukker, met een bepaalde drukpers, inkt-
rol en drukinkt werkend, bij een nieuwe papiersoort slechte
resultaten bereikt, zal hij misschien eens een andere inkt-
soort of inktrol gebruiken en een volgerd maal,
door de
eroaring
wijzer gèworden, ook nog andere factoren ver-
anderen, maar daar blijft het bij. Maar voor den ,,research”-
werker begint de zaak hier pas. Hij graaft dieper; hij wil
de
oorzaken
der moeilijkheden weten. Waarom moet een
inktrol zoo en zoo hard zijn voor dat en dat doel en welke
factoren en oorzaken spelen daarbij een rol? hij maakt
een opstelling van alle factoren en alle eigenschappen
van het materiaal, die invloed kunnen uitoefenen, en gaat
door een reeks van van to voren nauwkeurig overdachte
en logisch aaneensluitende proeven na, welke die invloed is.
Zoo’n onderzoek, dat in den regel begint met het bijeen-
brengen van hetgeen reeds over het betreffende onderwerp
hier te lande en in het buitenland
is
gepubliceerd, kan
jaren duren. 1-let is duidelijk, dat het bedrijfsleven in den
regel noch tijd, noch geld voor dergelijke studies-op-den-
langen-duur heeft.
Zelfs leidt de ervaring ons in sommige gevallen op een
dwaalspoor. Zoo wees een grondig systematisch Qnderzoek
van de Algemeene Nederlandsche Zuivelbond uit, dat de
verpakkingswijze van boter, die men van oudsher volgde
en die men algemeen juist achtte, tot veel onnoodig bederf
van boter aanleiding gaf. In plaats van in de botervaten
in pekel bevochtigd perkament te leggen, kon men daar-
voor beter droog en onbehandeld perkament gebruiken.
Algemeen bekend is, hoe de wetenschap moest optreden
om onze hedendaagsche huisvrouw er op te wijzen, dat zij,
vrijwel over de heele linie, verkeerd kookte en daardoor
de voor onze gezondheid zoo noodige vitamine C grooten
deels uit groenten en aardappelen verwijderde.

De nieuwe werkwijzen, waartoe toegepast-natuur-
wetenschappelijk onderzoek leidt, behandelend, mogen wij
de bijdrage der laboratoria tot
.standaardisatie
en
forma-
lisatie
niet ongenoemd laten. Deze bijdrage is niet gering:
in de meeste laboratoria is een belangrijk deel van het
werk juist gewijd aan het vinden van meetmethoden,
maatstaven, ,,standaards” of ,,normen”, die in staat stellen
de eigenschappen van materialen objectief vast te stellen
en absoluut betrouwbare vergelijkingen te trekken. Slaagt
men daarin, dan kan het bedrijfsleven als geheel de vruch-
ten plukken van nieuw uitgestippelde richtlijnen en van
betere werkwijzen. Dit wordt o.m. gedemonstreerd door
het feit, dat de steenfabrieken in staat waren de kwaliteit
van straatklinkers aanmerkelijk op te voeren sinds er een uniforme, betrouwbare methode is gevonden (de
,,rattler”-proeî), om de verschillende eigenschappen der
steenen vast te stellen, waardoor men tevens de moge-lijkheid kreeg vrij nauwkeurig de fouten aan te wijzen,
die een bepaald systeem aankleveri.

III.
De Organisatie oan het toegepast-natuurn.vtenschappeljk
onderzoek hier te lande en de problemen van dezen tijd.

liet toegepast-natuurwetenschappelijk onderzek in
Nederland werd geregeld bij de wet van 30 October 1930.
In de considerans lezen wij; dat deze regeling is ter hand
genol:nen, omdat ,,het wenschelijk is bepalingen vast te
stellen, teneinde te bevorderen, dat het toegepast-natuur-
wetenschappelijk onderzoek op de doelmatigste wijze
dienstbaar gemaakt wordt aan het algemeen belang”.
Om dit te bereiken werd ingesteld de rechtspersoonlijk-
heid bezittende ,,Nederlandsche Centrale Organisatie Qoor
toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek”,
gevestigd te
‘s-Gravenhage.

De eerste twee leden van Artikel 2 der wet luiden als
volgt: ,,De centrale organisatie dient Onze Ministers des-
gevraagd of eigener beweging van advies op het gebied
van het toegepast-natuurwetenschappelij k onderzoek. Zij
bevordert de eenheid in de bemoeiing van het Rijk met
het toegepast-wetenschappelijk onderzoek, benevens de

algemeene samenwerking op dit gebied, en verricht
voorts de werkzaamheden, die haar bij wet, algemeenen
maatregel van bestuur of op andere wijze van Regeerings-
wege worden opgedragen.
Zij is bevoegd op dit gebied vraagstukken te bestudee-
ren of te doen bestudeeren, bijzondere personen of lichamen
voor te lichten en in het algemeen het toegepast-natuur-
wetenschappelijk onderzoek en de toepassing van de re-
sultaten daarvan te bevorderen en te steunen.”
Tot zoover de wet. Wij zullen niet uitvoerig ingaan op
het nuttige werk, vooral op organisatorisch gebied, dat
de Centrale Organisatie T.N.O. en haar onderorganisatie,
de ,,Nederlandsche Organisatie voor toegepast-natuur-
wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van Nijverheid, 1-lande! en Verkeer”, in de afgeloopen jaren verrichtten.
De wetgever wilde een lichaam scheppen, waardoor .het
in de eerste plaats mogelijk wordt, hetgeen er in ons land
aan ,,research”, soms verspreid en soms dubbel of in

onderlinge concurrentie geschiedt, te coördineeren en
doelmatiger te organiseeren. Ten tweede kreeg de Orga-
nisatie T.N.O. ten doel dit werk aan te wakkeren en te steunen, opdat in steeds sterker mate naar nieuwe mo-
gelijkheden en werkmethoden zal en kan worden gespeurd.
In een groot aantal research-instituten is ,,T.N.O.” ver-
tegenwoordigd en daarmede wordt geregeld contact ge-
houden, zoodat men een zeer breed terrein bestrijkt.
Ten behoeve van de coördineerende taak beschikt T.N.O.
over een uitvoerige documentatie, betrekking hebbend
op een 300-tal Nederlandsche laboratoria én aanve,r-
wante inrichtingen, met schetsplattegronden, taakom-
schrijvingen, gegevens omtient de personeelsbezetting
en omtrent den inventaris.
Met de Departementen, in het bijzonder met dat van
Handel, Nijverheid en Scheepvaart, werden steeds nauwe
relaties onderhouden. De Centrale Organisatie T.N.O.
ontvangt trouwens subsidie van het Rijk, dat door middel
van gedelegeerden in het bestuur met een recht van veto
een grooten invloed op den gang van zaken kan hebben.

Onder de hidige abnormale omstandigheden, nu de
belangen van heel onze Nederlandsche volksgemeenschap
meer dan ooit betrokken zijn bij een doelmatige en snelle
oplossing van allerlei
schaarschteoraagstuicken,
heeft men
echter behoefte gevoeld aan een nog nauweren samenhang
tusschen T.N.O. eenerzijds en anderzijds het centrale
punt voor deze materie hij de Departementen van 1-landél,
Nijverheid en Scheepvaart en van Landbouw en Visscherij,
ni. het aan eerstgenoemd Departement verbonden Cen-
traal Instituut voor 1 ndustrialisatie (C. 1 .V.I.).
• Want, hoewel T.N.O. op het gebied van het onderzoek
naar vervangingsmogelijkheden reeds belangrijke ini-
tiatieven nam en gewichtige resultaten bereikte, is juist
op dit terrein van bijzonder belang, dat – en hiermee
zijn in de eerste plaats de betreffende Departementen

18
Juni 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

381

en de Rij ksbureaux grondig bekend – geen vervangings-
onderzoek plaats vindt in de richting van een grondstof,
die eveneens schaarsch is of waarschijnlijk schaarsch zal
worden.
Deze samenwerking tusschen T.N.O. en het C.I.V.I.
is zoo geregeld, dat het eerste lichaam, hetwelk voor dit
doel verschillende
werkgroepen
in het leven riep, het
eigenlijke research-werk in de laboratoria organiseert, ter-
wijl het tweede lichaam meer de industrieele toepassing,
de positie van grondstof en materialen en de productie-
en omschakelingsmogelijkheden van de industrie bestu-deert en beoordeelt. liet C.I.V.I. stelde nu een reeks
spe-
ciale commissies
in met deskundigen t.a.v. bepaalde pro-,
ductengroepen; zoo bijv. voor Non-ferro metalen, Bouw-
materialen, Rubber, Leder en looistoffen, Zeep, Ver
pakking, Drijf kracht voor automobielen, Brandstoffen,
Vlas en vlasproducten, Textielgrondstoffen, Oppervlakte-
delfstoffen, Omschakeling metaal industrie, Afvalstoffen,
Verwerking van aardappelen, Vervangende chemische
producten en Vervangende ver(groridstoffen. Van al deze
commissies, die zeer nauw contact hebben met boven-
genoemde werkgroepen, berust het secretariaat bij het
C.I.V.I., terwijl daarin verder, naast de bij zulk een vraag-
stuk betrokken Departementen en Rij ksbureaux voor Han-
del en Nijverheid, ook T.N.O. zitting heeft. De samenstel-
ling is steeds zoo, dat de met de betreffende materie in aan-
raking komende instanties er zooveel mogelijk in ver-
tegenwoordigd zijn. Het ligt verder in de bedoeling,
wanneer later de in opbouw zijnde organisatie van het
bedrijfsleven haar beslag heeft gekregen, ook vertegen-
woordigers van het bedrijfsleven in de commissies op
te nemen.
Aldus is een gelukkige aansluiting gekregen tusschen
de verschillende kanten, welke het vervangingsvraagstuk heeft. Intusschen werkt het research-apparaat thans reeds
voor een zeer belangrijk deel aan de leniging van de
huidige moeilijkheden, aan vraagstukken, om er slechts
enkele te noemen, op het gebied van voeding, vitaminen,
veevoeder, textielvezels, de verwarming van kassen, het
drogen van gewassen. Ook particuliere en universiteits-laboratoria zijn hierbij door T.N.O. ingeschakeld. In het bijzonder valt nog te wijzen op het reeds genoemde uit-
gebreide laboratorium van de Bataafsche, dat, nu het
werk op eigen gebied sterk is afgenomen; met zijn uitge-
breiden staf belangrijke diensten bij het vervangings-
onderzoek bewijst.

Er is, behalve de schaarsohte, nog een andere reden,
waarom het wetenschappelijk speurwerk in het huidige tijdsgewricht belangrijker is dan ooit. Wij staan, na alle
vernietiging, die de oorlog heeft teweeggebracht, aan den

aanvang van een
wederopbouw
van ongekenden omvang, welke wederopbouw zich in de voor ons liggende periode
zal voltrekken. Dit is een aangelegenheid, waar honderden
en nog eens honderden millioenen mee gemoeid zullen
zijn. Er kan niet genoeg op worden gewezen, van welk
een belang voor de toekomst het is, dat men bij deze zeer
groote uitgaven voor huizen, fabrieken, schepen, wegen,
transportmiddelen, enz., van de wetenschap het volle
profijt trekt. lIet gaat hierbij immers niet alleen om een zoo productief mogelijke kapitaalsinvestatie, maar ook
om zoo laag mogelijke exploitatiekosten gedurende uen
lange reeks van jaren.
Er is derhalve alle reden om juist thans de aandacht
te vestigen op ons Nederlandsch ,,research”-apparaat en
zijn werk, dat van zoo oneindig groot nut kan zijn voor
onze Nederlandsche
industrie
en trouwens voor de geheele
Nederlandsche volkshuishouding.

B. M. SWEERS.

BEURSNOTEERING VOOR VRIJWILLIG VOL-

GESTORTE AANDEELEN; EEN NOVUM.

Bezwaar pan niet-r’olgestortc aandeelen.

Schrijver dezes heeft ongeveer twee jaar geleden (zie
E.-S.B. van 12 April1939), naar aanleiding van een artikel
van Mr. J. Wilkens over het ovolgestorte aandeel in ons
financieel-econoniisch levën, gewezen op enkele zwakke
plekken van de figuur: aandeel met obligo.
De achter onS liggende jaren van sterke politieke span-
ningen, culmineerende in den huidigen oorlogstoestand,
hebben een stijgende onzekerheid niet in het minst op
economisch gebied zien groeien. 1-let is vooral ook in de
koersen van niet-volgestorte aandeelen, in het bijzonder
van in het buitenland werkende instellingen, maar tevens
van onze in het binnenland werkende hypotheekbanken
en van onze scheepsverbandmaatschappijen, dat zich
deze onzekerheid heeft weerspiegeld; toebetalingskoersen
vooi de niet-volgestorte aandeelen van een groot aantal
zulker instellingen zijn, ondankS de sterke financieele
positie en soms zelfS doorloopende winstuitkeeringen dezer
instellingen, aan de orde van den dag.
Men kan gerust zeggen, dat niet-volgestorte aandeelen in den loop der laatste jaren hardgrondig impopulair ge-
worden zijn. De toenemendeincourantheid dezer aandee-
len in verband met de toebetalingskoersen, de moeilijk-
heden bij het verdeelen van boedels, in welke dergelijke
aandeelen voorkomen, maken, vooral in tijden van on-overzichtelijke conjunctuur, niet-volgestorte aandeelen
geen aangenaam bezit voor serieuze beleggers.
oor de maatschappijen op onvolgestorte aandeelen zelve brengt de impopulariteit der aandeelen, afgezien
van de prestigekwestie en de onmogelijkheid om tot ver-
dere aandeelenuitgifte over te gaan, tevens nadeelen- van
anderen aard met zich. De toehetalingskoersen lokken
speculanten, zoodat de maatschappijen uiterst voorzichtig
moeten worden bij het overschrijven op nieuwe aandeel-
houders en het verleenen van décharge aan oude, hetgeen
de aandeelen steeds incouranter maakt.
De toebetalingskoersen leiden practisch tot een beper-
king in den handel in de aandeelen, terwijl .juist een vlotte
handel daarin dringend gewenscht zoude zijn met het
oog op de vrijwel oncontroleerbare risico’s, die in den
loop der tijden onvermijdelijk en automatisch in de als
volwaardig in de balansen opgenomen obligo’s van aan-
deelhouders gaan schuilen.. Immers, door het gestadige overlijden van oorspronke-
lijk kapitaalkrachtige aandeelhouders ontstaat vermogens-
verwatering en zullen in vele gevallen de erven, zoo niet
die van het eerste dan wellicht die van het tweede geslacht,
minder goed zijn voor het obligo. Ook reeds in de vermogens
van oorspronkelijk gegoede aandeelhouders zullen zich
in den loop der jaren belangrijke verschuivingen ten on-
gunste kunnen voordoen. De hierin voor de vennootschap-
pen beSloten nadeelen kunnen slechts worden ondervangen,
indien zoowel uit boedels als in geval van liquidatie van
vermogen bij leven, de aandeelen vlot aan nieuwe aandeel-
houders, die als gegoed voor het obligo kunnen worden
aangezien, kunnen worden verkocht.

De mogelijkheid yan vrijwillige volstorting.

Handel stimuleeren
is
slechts mogelijk door vraag te
scheppen. Noch de publiciteit der jaarverslagen, die over
het algemeen juist bij de vennootschappen op onvolge-storte aandeelen in ons land niets te werischen overlaat
en waaruit de veelal sterke positie dezer instellingen valt
af te lezen, noch de uitkeering van, zij het ook matige, dividenden aan aandeelhouders, hebben voorloopig de
noodige vraag van serieuze zijde naar onvolgestorte aan-
deelen kunnen stimuleeren, zoodat naar nieuwe wegen
moet worden gezocht.

382

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 Juni 1941

Veelal bestaat hij de vennootschappen in kwestie de in
de statuten vastgelegde mogelijkheid voor aandeelhouders,
met toestemming der vennnotschap hunne niet-volgestorte
aandeelen vrijwillig vol te storten. Over het onverplicht
gestorte bedrag wordt dan jaarlijks rente uitgekeerd, bij
sommige instellingen gelijk aan een vastpercentage, bijv.
dat van een serie der uitstaande pandbrieven, bij anderen
het percentagë, dat met de beleggingei dezer bedragen
netto wordt gekweekt. Deze jaarlijksche rente voor vol-

storters wordt uit de winst, voorafgaande aan de uitkee-
ring van primair dividend aan aandeelhouders, dotatie
aan reservefondsen enz., afgezonderd. Bij verschillende
vennootschappen op onvolgestorte aandeelen is het aantal
viijwilIig volgestorte aandeelen in den loop der jaren vrij
belangrijk geworden. Dergelijke volgestorte aandeelen
worden bij de kantoren voor Incourante Fondsen verhan-

deld.

Beursnoteering Qan crijwillig Qolgestorte aandeelen.

Door de N.V. Nederlandsche Bankinstelling voor waar-
den, belast met vruchtgebruik en periodieke uitkeeringert,
te Den 1-laag, eene vennootschap op onvolgestorte aandee-
len op naam met een geplaatst kapitaal van f 5.500.000.—,
waarop 20 pCt. verplicht gestort, werd officieele beurs-
noteering voor de vôér 1 Januari 1941 volgestorte aafl-
deelen (20 pCt. verplicht, 80 pCt. vrijwillig) aangevraagd.
De eerste handel ter beurze dezer stukken kwam op 4
Juni 1941 tot stand.
De officieele noteering onder Rubriek II in de Prijs-
courant van de Vereeniging voor den Effectenhandel te
Amsterdam stempelt de betreffende aandeelen tot courant-
verhandelbare effecten, hetgeen voor houders vanzelf

sprekend een belangrijk voordeel beteekent.
Verder heeft de Nederlandsche Bankinstelling enz. zich
bereid verklaard, van aandeelhouders, die hunne aandeelen alsnog wenschen vol te Storten, tezamen met het stortings-
bedrag, bijbetaling aan te nemen van rente daarover, be-
rekend van het begin van het boekjaar al tot den datum
van volstorting op basis van 4 pCt. ‘s jaars, het percentage,
dat over de laatste jaren over de vrijwillige volstortingen
werd vergoed. Deze in den loop van eenig boekjaar volge-
storte aandeeld’n kunnen zoodoende in een gelijke positie
gebracht worden met die aandeelen, die reeds v66r het
begin van het boekjaar werden volgestort, en beschouwd
worden als ten volle te deelen in de winst volgens de be-
palingen der Statuten.
Hierdoor is dus de mogelijkheid geopend, te eeniger
tijd volgestorte aandeelen Steeds terstond. verhandelbaar
en dooreenleverbaar te maken met de volgestorte aan-
deelen, waarvoor reeds officieele noteering is verkregen.
Aan de betreffende bewijzen van aandeel wordt door de
vennootschap een onderteekende verklaring gehecht, dat
deze ten volle deelen in de resultaten over het loopende boekjaar, waarna bij de Vereeniging voor den Effecten-
handel te Amsterdam op de bewijzen een zgn. droogstempel
wordt aangebracht ten bewijze, dat zij dooreen leverbaar
zijn.
Zoodoende kan een houder van incourante
niet-volge-
storte aandeelen, zoolang de vennootschap zich bereid
verklaart, volstortingen aan te nemen, zijn stukken te
allen tijde door vrijwillige volstorting en rentebijbetaling
tot verhandelbare aandeelen maken.
De hierin voor aandeelhouders schuilende voordeelen
stimuleeren eenerzijds het vrijwillige voltorten, stimulee-
ren anderzijds de vraag naar niet-volgestorte aandeelen.
Voor crediteuren der vennootschap beteekenen het in ver-
sneld tempo volstorten der aandeelen en de koersstijging
der onvolgestorte aandeelen eveneens een groot voordeel,
daar de zwakke broeders onder de aandeelhouders, en
eveneens curatoren van boedels, enz., waarin onvolgestorte
aandeelen voorkomen, de gelegenheid krijgen, hunne,
resp. de onder hunne berusting zijnde, aandeelen tegen
positieve koersen van de hand te doen, terwijl de vennoot-
schap zelve in staat gesteld wordt die statutaire bepalingen
te gaan toepassen, die voor de gevallen zijn voorzien, in
welke door middel van publieken verkoop overdracht van
aandeelen in sterkere handen kan worden geforceerd.
Zoodoende kan geleidelijk het obligo op de niet-volgestorte
aandeelen, voorzoover daarin risico’s schuilen, wederom
geheel volwaardig, worden. De statuten bepalen, dat de
vrijwillig gestorte bedragen afzonderlijk moeten worden
belegd, waardoor het karakter van het obligo als extra-
zekerheid voor crediteuren blijft gewaarborgd.
De vrijwillige volstorting van het kapitaal beteekent
daarentegen voor tantièmisten en andere winstgerechtigden
een nadeel. In het bijzonder sedert de invoering der ‘Winst-
belasting en het opvoeren daarvan tot een hoog percentage,
beteekent uitkeering van een behoorlijke primaire rente
uit de bruto-winst aan de volstorters, over welke bruto-
winst immerS winstbelasting wordt geheven, een sterke
vermindering van de overwinst, tenzij men deze primaire
rente op grond van cie hooge winstbelasting laag zou stel-
len. Dit zoude echter de vrijwillige volstorting wederom
ernstig remmen, terwijl het tegendeel juiSt de bedoeling is.
Verder opent de bereidwilligheid van de zijde der ven-nootschap om vrijwillige volstorting ongelimiteeid toe te
staan, ondanks de statutaire bepaling, dat overdracht
vad aandeelen (dus ook van volgestorte aandeelen) van
goedkeuring der vennootschap afhankelijk is, althans
theoretisch
de mogelijkheid tot het verwerven van machts-
posities door aandeelhouders of groepen daarvan. Immers
mde lijn van het bovenstaande ligt het zoo vrij mogelijk
maken van den handel in volgestorte aandeelen, duS het
losser worden van contrôle daarop, waartegen, uitsluitend
van een boniteitsstandpunt bezien (daar het volgestorte
aandeelen betreft), geen bezwaren bestaan.
Het zal dus gewenscht zijn, door een statutenwijziging
waarborgen tegen het uitbuiten van machtsposities door
aandeelhouders te scheppen als tegenwicht tegen het
practisch vrijwillig afstand doen door de vennootschap
van een uiterst effectieve contrôle op overschrijving van
aandeelen en tevens eene redelijke verbetering der positie
van tantiômisten en andere winstgerechtigden mogelijk
te maken.
Zijn door eene zoodanige statutenwijziging genoemde
bezwaren ondervangen, dan staat aan eensnelle algeheele
volstorting van het kapitaal met de veelvuldige en belang-
rijke voordeelen daarvan voor aandeelhouders en credi-
teuren der vennootschap niets meer in den weg, terwijl
voor den beurshandel een aantrekkelijk nieuw object in
het leven zal zijn geroepen:

H. C. VAN MAASDIJK.

DE AMERIKAANSCHE EFFECTEN- EN

GOEDERENBEURZEN
NA EEN JAAR

OORLOG IN WEST-EUROPA.

Toen op 10 Mei 1940 het groote Duitsche offensief in het Westen begon, waarmede de EBropeesche oorlog in
al zijn hevigheid losbarstte, viel op de New-Yorksche
beurs – spiegelbeeld van de internationale politiek en van
het economische leven – een scherpe koersdaling waar
te nemen De Dow Jones-index voor industrieele aan-
deelen liep terug van 148.17 tot 115.67 op 1 Juni en 111.84 op 10 Juni. 1-liermede werd het laagste niveau aan de Nev

Yorksche beurs tijdens dezen oorlog bereikt.
De navolgende grafische voorstelling (7.ie blz. 383 bovenaan) toont de ontwikkeling van cle drie groepen
van den Dow-index, namelijk idustrieelen, spoorwegen en
public-utilities, gedurende de laatst twaalf maanden, waar-van wij in deze beschouwing de meest markante punten en
de hoofdtendenS aan een onderzoek willen onderwerpen.

18 Juni 1941

S
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

383

90
1
,
-__
Moodys
180
Goederenprijzen,’

70

7

loo

50
40
Dow

lndustrjeelen

130

120

110

30

00w
Spoorwegen

25
20

15
Dow Pubi.
Utilities

le

1

is
1101
5

1

5

IS

1

IS

5

1715

IS

1

15

1

IS

1

5

IS

1

20
5.

6.

7.

8.

9.

10.

II.

12.

1.

2.

3.

4.

5.
1940

1941

Sterke daling Dow-index sinds 10 Mei
P
1940

In de eerste plaats valt in alle drie de aandeelengroepen
de sterke koersdaling op te merken, welke een gevolg
was van de op 10 Mei 1940 begonnen snelle militaire en
politieke ontwikkeling in Europa en die op 10 Juni 1940,
deri dag waarop Italië aan de zijde van Duitschiand actiel
aan den oorlog ging deelnemen, haar laagste punt bereikte.
Sindsdien hebben de koersen zich hersteld en zijn talrijke
fluctuaties voorgekomen, doch het in Mei van het vorige
jaar bestaande niveau kon niet meer worden bereikt.
Integendeel was de koersontwikkeling overwegend, en,
vooral in de laatste maanden, weer benedenwaarts gericht, zoodat de index voor industrieelen op 20 Mei 1941 slechts
6 punten en die voor spoorwegen 51 punten hooger was
dan het laagste peil van het vorige jaar, terwijl de index
voor public-utilities zelfs 0.7 punt beneden het dieptepunt
van 1940 daalde. Daarentegen heeft de index der goe-
derenprijzen sinds Augustus een voortdurende stijgende
beweging vertoond.
Tusschen de tijdstippen 9 Mei 1940 en 20 Mei 1941
heeft het koersbeeld het volgende globale verloop getoond:

Dow-aarideelenindex:
9 Mei 1940
20 Mei 1941
Verschil
in pCt.
Industrieelen
148.17 117.65
—21
SpoorvVegen
31.17
28.25

9
Public-utilities
24.85
17.31
—30

Moodys-index

Goederenprijzen

162.0

196.9

+22

Uit bovenstaande cijfers blijkt, dat gedurende een jaar de gemiddelde koers van industrieele aandeelen 21 pCt.
is gedaald. Deze teruggang wördt nog overtroffen door
het gemiddelde voor public-utilities, dat met 30 pCt.
is teruggeloopen. De daling
v000
de laatste groep is min-
der een gevolg van de politieke en internationale situatie,
doch moet eerder worden toegeschreven aan de tegenwoor-
dige Amerikaansche economische politiek met betrekking
tot de openbare nutsbedrijven. De koersen der spoorweg-
aandeelen zijn veel minder sterk gedaald (het gemiddelde
was slechts 9 pCt. lager), hetgeen toegeschreven moet
worden aan de belangrijkste voordeelen, die de spoorwegen
als nog steeds onontbeerlijk. massatransportmiddel bij

een levendige productie en goederenomzet genieten. Blijk
van dit laatste geef t ook de Moodys-index voor de goe-
derenprijzen, waarop hieronder nader zal worden i.ge-
gaan.

Thans willen wij echter de meest markante punten der
ontwikkeling van de effectenkoersen in het kort nagaan. Nadat, zooals wij hierboven zagen, op 10 Juni 1940, het laagste punt werd bereikt, kon geleidelijk een herstel in-
treden, dat op 7 November van het vorige jaar – dec
dag der herkiezing van president Roosevelt voor een

derden ambtstermijn – zijn hoogtepunt heeft gevonden.
Sindsdien ging het koersniveau weer in benedenwartsche
richting, welke daling iii Februâri en April scherpere vor-
men heeft aangenomen, zoodat de huidige koersen op een
niveau zijn aangeland, dat niet ver meer verwijderd is
van het laagste peil van het vorige jaar, terwijl dit punt
door de aandeelen van public-utilities zelfs reeds w’erd
gepasseerd.

Moodys-index der goederen prijzen gestegen.

Een geheel ander verloop hebben, zooals reeds gezegd,
de noteeringen der goederen in de Vereenigde Staten ge-
had, welke in nevenstaande grafiek vertegenwoordigd zijn
door Moodys-index der goederenprijzen. De gebeurte-
nissen in Mei van het vorige jaar hebben, zooals deze
index aantoont, een geheel anderen invloed uitgeoefend
op de goederenmarkters dan op de effectenbeurzen. De
daling in Mei 1940 was veel minder scherp,-en sedert
Augustus 1940 gingen de goederenprijzen de tegengestelde
richting uit. Moody-index, die op 9 Mei 1940 op 162
stond, liep terug tot 151.9 op 23 Mei, %vaarinede het laag-
ste punt werd bereikt. De index bleef onder geringe

fluettiatieg stationnair tot Augustus en klom tot 1 October
weer op tot ongeveer het oude niveau. Aan het einde
van het jaar was hij gestegen tot 171.8, welke stand tevens
het hoogste peil van het jaar was. In het loopende jaar
is sinds Maart opnieuw een opwaartsche richting inge-slagen en op 20 Mei werd het niveau van 196.9 bereikt.
Wanneer wij de oorzaken willen nagaan van deze ont-
wikkeling op het gebied der Amerikaansche conjunctuur,
dan valt allereerst op, dat tengevolge van de hooge be-
lastingen de gunstige invloeden van de levendigheid in
de productie en op de goederenmarkten niet kunnen door-
dringen tot de deelgerechtigden in de winsten der onder-
nemingen. Terwijl, volgens de gegevens van de Federal
Reserve Board, de winsten v66r aftrek van belastingen
over 1940 aanzienlijk hooger zijn dan in de bloeiperiode
1925/30, blijft er minder ter verdeeling onder de winst-
gerechtigden over. Bedoelde gegëvens leveren de volgen-
de totalen en verhoudingscijfers.

in milliarden dollar in procenten van de
winsten
1925/30
1940
1925/30
1940
Wiissten v6r af

trek van belast.
4,0
5,5
100

.
100
Belastingen
1,1
3,0 27,5 54,5
Netto-winsten
2,9 2,5
72,5 45,5
Dividenden
2,1
2,0 52,5
36,4

Indien men hierbij nog in aanmerking nOemt, dat de
kans zoowel op verdere verhooging van de bestaande be-
lastingen als op afkondiging van nieuwe heffingen groot

is, dan heeft men reeds een gedeeltelijke verklaring ge-
vonden voor de divergestie van de lijnen, die onderschei-
denlijk de goederenprijzen en de effectenkoersen weer-
geven. Bovendien valt te bedenken, dat in de voor-
naamste takken van bedrijf enorme bedragen voor uit-
breiding van de productiecapaciteit moeten worden ge-
reserveerd, zoodat van de na voldoening der belastingen
overblijvende netto-winsten nôg aanzienlijke sommen

aan dividend-uitkeering – althans voorloopig – zijn
onttrokken. Voorts zullen de loongeschillen, die zich

384

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 Juni 1941

hebben voorgedaan, waarschijnlijk tenevo1ge hebben,
dat de productiekosten der bedrijven een algemeene ver-
hooging ondergaan, die de baten van omzetvermeerdering
en prijsstijging voor die bedrijven kunnen temperen, voor-
al, ondat de prijzen dci industrieproducten onder con-
trôle staan teneinde prijsopdrijving te voorkomen. Ook
deze factor werkt ongunstig op de rentabiliteit der aan-
deelen, dus op de effectenkoërsen.

Amerikaansche con juncticur eenzijdig gericht op de be-
wapenings industrie.

Hierbij komt echter nog een andere factor, en wel deze’
dat de huidige Amerikaansche conjunctuur eenzijdig ge-
richt is op de bewapeningsproductie, waardoor deze
economisch bezien op een slechts zeer smalle basis berust,
welke bovendien iii hooge mate beïnvloed kan worden
door factoren, die niet op economisch terrein liggen. Wan-
neer hijv. vroeger vrede bereikt zou worden dan verwacht
wordt, dan zou deze, menschelijk gesproken, zeer ver-
heugende gebeurtenis, voor Amerika – zuiver economisch
gezien – ongetwijfeld het gevaar van een geweldige
crisis in zich bergen, die nog onvermijdelijker zou zijn,
naar mate het economisch leen in al zijn geledinger in-
gesteld zou zijn op debewapeningsproductie. Ook echter in
het geval, dat de oorlog voortduurt, bergt de overschakeling
van een overspannen oorlogseconomie met opeenhooping
van de economische krachten op de economisch impro-ductieve bewapening naar een rustiger en vrediger ont-
wikkelin na den oorlog zooveel onzekerheden in zich,
dat groote voorzichtigheid ten aanzien van de toekom-
stige rentabiliteit van het bedrijfsleven in de rede ligt.
Menige bedrijfsoutillage, die nu, al dan niet met overheids-
steun, inderhaast wordt ingericht, zal in vredestijd niet
meer noodig zijn en tot stilstand worden gedoemd. Ten
aanzien van talrijke artikelen kan de thans zoo dringende
vraag in de toekomst plotseling tot een fractie van haar
tegenwoordigen omvang ineenschrompelen. Met die toe-
komst, al wordt zij wellicht nog niet nabij geacht, houdt
de kooper van aandeelen rekening, hij belegt op langen
termijn en ziet verder dan de huidige rentabiliteit. Van-
daar de terughoudendheid op de effectenbeurs. Voor de goederenmarkt en haar prijsvorming gelden
deze overwegingen natuurlijk in veel mindere mate. Hier
zijn het enorme dagelijkche verbruik, de moeilijke aan-
vulling der voorraden, het prioriteitensysteein, dat de
dekkingsaankoopen in de industrieën, welke niet voor de be-
wapening werken, bemoeilijkt, en tenslotte de voorradenpo-
litiek, aanleiding genoeg voor het aantrekken van het prijs-
niveau. Men kan zelfs aannemen, dat de Amerikaansche
goederenprijzen thans in vele gevallen aanzienlijk hooger
zouden liggen, wanneer de officieele prijscontrôle zich
niet reeds over een aanzienlijk aantal takken van be-
drijf had uitgestrekt.
Wat betreft de beurswaardeering van het Amerikaan-
sche bedrijfsleven, is het – vooral ook in verband met de
ondanks alle verhoogingen der lasten ten dccle zeer sterk
gestegen winsten – uiteraard niet mogelijktebeoorcleelen,
of in de tegenwoordige effectenkoersen nog zeer belang-
rijke resefves verborgen liggen. Of en op welke wijze deze
te voorschijn zullen treden, hangt van vele factoren af.
Behalve de duur en het verdere verloop van den oorlog,
alsmede de vraag, hoe na het sluiten vanden vrede de
economische betrekkingen over de geheele wereld opnieuw
geregeld zullen worden, speelt Ilier niet in de laatste plaats
de vraag een rol, in welke mate htAmerika dan zal ge-
lukken, de toch eenmaal noodzakelijke overschakeling
van de oorlogsconjunctuur in een winst opleverende
vredeseconomie tot stand te brengen.

J. C. WOLSE.

AANTEEKENINGEN.

HET JAARVERSLAG 1940.’41 VAN DE NEDER-LANDSCHE
BNK.

Aan het verslag van dn President van De Nederlandsche
Bank over het boekjaar per 31 Maart 1941 ontleenen wij
eenige belangwekkende passages het geld- en het crediet-
wezen betreffende.

Wij zende
01)
de gestadige toeneming van de marken-
saldi van de Nederlandche Volkshuishouding, die in De
Nederlandsche Bank cent’aal worden beheerd, en na de
vaste verhouding van den gulden en van andere valuta
tot de mark te hebben belicht, merkt de President op:
,,Naarrnate de mark door accoorden als hierboven ver-
meld in een toenemend aantal landen voor aankoopen
kan gebezigd worden, krijgt zij meer en meer het karakter
van een eerSte klasse devies, dat als dekking voor andere
betaalmidflelen kan worden gebezigd.”

Op den arbeid is de waarde van de mark gegrondvest.”
,,Op deze arbeidsorganisatie van het vasteland
011 0

het verbreede economische draagvlak der vrije levensruim-
te van Europa ig de waardevatheid der mark; op deze
en haar Europeesche gelding is haar karakter als dekkings-
devies gegrondvest. Derhalve zijn de markensaldi die de
Nederlandsche Bank onderhoiidt als volwaardige -dcvie-zen te beschouwen
,,FIet spreekt vanzelf, dat de opeenhooping der marken-
saldi, die op het oogenblik plaats heeft, de schijnbare cir-
culatie van betaalmiddelen vergroot. In de beoordeeling
van de waardevastheid van den gulden zijn er z.g. deskun-
digen die nog steeds hun wijsheid door eenvoudige reken-
sommen meenen te kunnen uitdrukken en dus gelooven,
dat de waarde van den gulden omgekeerd avenredig is
met den omvang der circulatie. Deze eenvoudige quan-
titeitstheorie, die zulke theoretici nog steeds parten
schijnt te spelen, geldt niet in vredestijd. Zij gaat echter
in het geheel niet op in oorlogstijd, als door de distributie
en de prijzenbeheersching de koopkracht is gebreideld
en gecontroleerd. De hoegrootheid dci circulatie alleen
beslist echter ook niet in vredestijd over de waardevast-
heid van een betaalmiddel. Om deze uit dergelijke gegevens
te berekenen is de werkzaaniheid der circulatie d.w..
de omloopsnelheid en de hoeveelheid geproduceerde dien-
sten en goederen aan den anderen kant van even groot
belang. De omloopsnelheid is op het oogenblik echter
uiterst gering, niet alleen als gevolg der distributie, maar
ook door het hamsteren -van geld. De groeiende marken-
saldi der Nederlandsche Bank zijn trouwens een verschijn-
sel van voorhijgaanden aard. Zij vormen een overgangs-
vorm in de wordende groote levensruimte van Europa en
functionneeren als een crediet aan het Derde Rijk. Doch
ook de weerstand van het oude tegen het niepwe openbaart
zich in deze aangroeiing der markensaldi. 1-let Neder-
landschd volk, of althans een deel daarvan, vernleidt zich
ter beurze – in aanikoopen van Amerikaansche effecten,
waarvan de tegenwaarde in Amerika is geblokkeerd, en
die dus een volkomen onbepaalde waarde bezitten. Deze
zelfde kapitaalkrachtige kringen, die zich aan een derge-
lijke bliiicle speculatie overgeven, zijn slechts ten dccle
geneigd kapitaalbeleggingen in het Derde Rijk ter hand
te nemen, welke kapitaalbeleggingen zoo hiermede een-
maal een aanvang is gemaakt het markentegoed van de
Nederlandsche Bank ioudèn doen verdwijnen als sneeuw
voor de zon. Een zware verantwoording rust in dit opzicht
op de commissionnairs en op de pers, die het publiek
voorlichtingen geven. Flet is te vreezen, dat hans weder-
om als zoo vaak in het verleden de verliezen, die op de

meest speculatieve Amerikaansche effecten kunnen woi-
den geleden, de kleinste spaarders van het land zullen tref-
fen. Het was dan ook een wijS besluit om de Amerikaan-
sche effecten tot datgene te bestempelen, wat zij werke
lijk zijn, nl. buitenlandche fondsen en de noteering voor
de zeelfecten te verbieden. De oorlog stelt nu eenmaal

18 Juni 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

386

harde noodzakelij1heden. De noodzakelij kheden kunnen
grooter leed op latere tijdstippen vermijden. Bij dit ver-
bod werd ervoor
zorg
gedragen, dat de liquidatie van
kleine posities zoo geleidelijk mogelijk geschieden kon en
dat onnoodige verliezen voor ldei nere effectenbezitters
vermeden werden.

,,Deze en dergelijke maatregelen, die wellicht nog te
wachten zijn, vinden hun rechtvaardiging in de onzeker-
heden welke door den oorlog worden geschapen. liet is
een dwingende noodzakelijkheid dat binnen ons rijk in
Europa zoo min mogelijk de weerslag wordt gevoeld van
gebeurtenissen in andere werelddeelen. Zonder aan den bestaanden toestand en de verdeeling van het volksver-
mogen over verschillende investeeringen buiten ons grond-
gebied in Europa te willen raken, zal het taak zijn ervoor zorg te dragen, dat het spaarkapitaal, dat zich in de toe-
komst vormt, zoo veel mogelijk wordt gericht op beleg

gingen, die binnen de – Europeesche levensruimte haar
grondslag vinden. l-Iierbij heeft het kapitaal de plicht
zich zooveel mogelijk dienstbaar te maken aan de Neder-
landsche Arbeidsgemeenschap, en dus die doeleinden te
bevorderen, waardoor de welvaart dezer arbeidsgerneen-
schap kan worden verhoogd. Deze noodzaak klemt ,te
meer waai- voor den duur van den oorlog helaas een be-
langrijk gedeelte van het nieuwe spaarkapitaal moet wor-
den opgeëischt voor de financiering van de buitenge-
wone uitgaven, die op ons grondgebied drukken… De
financiering van de Overheidsuitgaven overweegt dan ook
op het oogenblik in zoodanige mate, dat de oriënteering
van het spaarkapitaal naar de obligatiemarkt vanzelf-
sprekend behoort te zijn.”

,,In Duitschland wordt het staatscrediet in snel tempo
op de basis van een rentevoet van 31 pCt. geplaatst. Het
kan niet uitblijven dat van Duitschland uit aankoopen
van obligaties zullen plaatsvinden, die hier een hoogere
rente afwerpen, dat mettertijd niet onafwendbare kracht
deze aankoopen de koersen van de Nederiandsche obli-
gatieszullen opstuwen. FIet moet dan ook in de toekomst
niogelijk zijn in Nederland eveneens op de basis van 3–
pCt. te leenen.”

,,In herinnering moge worden gebracht, dat wij in
verband met de storting op de 4 pCt. Staatsleening 1940 II
bijzondere faciliteiten hadden verleend aan inschrijvers
op deze leening, die bij de te verrichten stortingen liquidi-
teitsmoeilijkheden zouden ondervinden en deze niet uit
eigen kracht zouden kunnen overwinnen. De bedoelde
faciliteiten bestonden hierin, dat de waarde van het onder-pand slechts een surplus van 10 pCt. in plaats van 15 pCt.
behoefde op te leveren en dat, hoewel de credieten in den
vorm van beleening worden verleend, de rente van dag
tot dag wordt berekend (in plaats van per maand).
,,Onder deze speciale regeling werd in totaal voor een
bedrag van f 16.475.810 aan beleeningen afgesloten.
Fliervan liep op 31 Maart 1940 nog £ 15.851.910; op 31
Maart 1941 was het l)edrag dezer beleeningen terugge-
loopen tot £ 374.200.

,,Daar het, met het oog op de financieele en monetaire
positie van ons land, van groot belang moest worden
geacht, dat de 4 pCt. Staatsleening 1941 slaagde, hebben
wij ons ook in verband met de storting op deze leening
bereid verklaard tot verleening van bijzondere facili-

teiten aan de inschrijvers. Evenals bij de vorige gelegen-
heid hebben wij, teneinde te bewerkstelligen, dat de
stortingen zooveel mogelijk met eigen geld zouden geschie-
den, de faciliteiten
0
1
)
de bovenomschreven wijze beperkt.
De faciliteiten waren ook overigen van gelijke strekking
als die, welke in verband met de storting op de 4 pCt.
Staatsleeningen 1940 II waren verleend geworden, waarbij
nog valt aan te teekenen, dat de surplusbepaling ditmaal
voor de credietnemers in zooverre gunstiger uitkwam,
dat het normale surplus voor beleening van staatsfondsen van 27 Mei 1940 af 20 pCt. beliep, tegen 15 pCt. ten tijde

van de storting op de 4 pCt. Staatsleening 1940 II. FIet
bericht omtrent de faciliteiten in verband met de storting
op de 4 pCt. Staatsleening 1941 is als bijlage opgenomen.
Onder de hier bedoelde speciale regeling werd in totaal
voor een bedrag var f 11.507.250 aan beleeningen afge-sloten; hiervan liep op 31 Maart 1941 nog £ 8.448.550.”

,,Op de balans kwamen per liet einde van het boekjaar de volgende buiterilandsche activa voor:
ivisels

Saldi

betaalmiddelen

totaal
1936/ 37 f
2.364.000
f

2.399.560


f

4.763.560
1937/38
5.400.000 4.291.228


9.691:228
1938/39
2.700.000 6.010.670


8.710.670
1939/40
750.000
,,19.724.184


,,20.474.184
1940/41
,
,22.908.000
,,32.587.591 f 28.880.801
,,84.376.392

,,De transacties, die wij gedurende het afgeloopen boek-
jaar onder vigueur van de deviezenvoorschriften verricht-
ten, bestonden – afgezien van de goudzaken – in het

koopen en verkoopen van buitenlandsche vorderingen op
banken (hier verder aan te duiden als buitenlaiidsche saldi)
en van buitenlandsche betaalmiddelen. Bij deze trans-
acties bedienden wij ons ten deele van de tusschenkomst
der deviezenbahken, aan welke wij, zooals reeds werd
vermeld, om. toestonden onder zekere voorwaarden be-
paalde deviezen voor onze rekening te verkrijgen en te
vervreemden en van bepaalde deviezen een voorraad aan
te houden voor rekening, en wat de saldi betreft, ook voor
risico van De Nederlandsche Bank. De deviezen, die wij
hiervoor aanwezen, waren:

Rijksmarken

saldi en betaalmiddelen,
Zwitsersche francs
Belgische francs Zweedsche kronen
Dollars

Vrije saldi en hankpapier.

,,Deze deviezen worden aangeduid als baakdeviezen.
Bij het wegvallen van de deviezengrens met. Duitschland,
op 1 April 1941, hebben S’ïj de aanwijzing van de rijksmark
als bankdevies ingetrokken.

,,Onze rechtstreeksche aan- en verkoopen van deviezen
bepaalden zich niet uitsluitend tot de evengenoemde
geldsoorten. Wij kochten en verkochten ook wel geblok-
keerde dollarsaldi, zoomede Fransche lrancs (saldi zoo-
wel als betaalmiddelen), lires (idem), Noorsche kronen
(idem) en nog enkele andere deviezen. De transacties in
deze geldsoorten bepaalden zich echter over het algemeen
tot betrekkelijk bescheiden bedragen.
,,Ingevolge artikel 9 van de Deviezenverordening 1940
is door ons gevordérd: Amerikaansch, Zweedsch, Zwit-
sersch, Nederlandsch-lndisch en Russisch bankpapier;
deze vordering heeft nog niet geheel haar beslag gekregen,
doch het laat zich aanzien, dat debedragen, die uit dezen
hoofde nog zullen binnenkomen, niet meer van groote
heteekenis zullen zijn.

,,De aankoopen van Duitsche betaalmiddelen dateeren
bijna uitsluitend uit de periode na 1 November 1940,
den datum met ingang waarvan, gelijk reeds werd aange-
stipt, het betalingsverkeer tussehen Nederland en Duitsch-
land werd vergemakkelijkt.

,,Van het onder het halanshoofd ,,Buitenlandsche be-taalmiddelen” verantwoorde bedrag komt £ 24.150.437
voor rekening van Duitsche en 14.730.363 voor rekening
van overige buitenlandsche betaalmiddelen.”

386

ECONOMISÇH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 Juni 1941

SYRIË—LIBANON.

Wat men meestal ouder Syrië verstaat, valt uiteen
in cle republieken Syrië en Libanon. De eerste bestaat
uit de staat Syrië, het Mohafazat Lattaquié, en het Mo-

hafazat Djebel ‘Druze.
Bij het einde van de wereldoorlog is dit gebied aan
Frankrijk toegewezen als mandaat. In 1936 heeft Frank-rijk een verdrag gesloten met Syrië en Sén met Libanon,
waarbij bepaald werd, dat deze gebieden tot 1940 nog

onder Frans bestuur zouden staan en daarna zelfstandig
zouden worden. Door het uitbreken van de huidige oor-
log is dit laatSte echter niet gebeurd.
De oppervlakte van het gehele mandaatgebied is
161.400 1cm , met een bevolking van ca. 4 rnillioen. liet
dichtst bevolkt is Libanon met ongeveer 90 personen per
kin
2
. De bevolking is zeer heterogeen; van de ongeveer
3 millioen Arabieren zijn er ca. 600.000 zuiver Arabisch
en 2 millioen gearahiseerde Arameeërs. De 250.000 i3edouï-

nen zij
11
zuivere Arabieren.
Door zijn ligging tussen drie verelddelen – Europa,
Afrika en Azië – was het reeds vroeg een belangrijk ge-
bied. Het ligt op het kruispunt vaij de verbinding van
Azië, via Iran, Irak en de Middellandse Zee met Europa,

en de route Balkan,
ry
cii
.l
c
ij
e
Arabië, Egypte.

Belangrijke internationale spoorwegen, die dooi dit
gebied lopen zijn:
le. de lijn T nstanboel-Ankara-Aleppo-Bagdad-Basra.
2e. de lijn van Aleppo naar Beiroet en Damascus;
3e. de zgn. Mekkalijn van Damascus naar het Zuiden.

De doorvoer
in
dit gebied is dan ook zeer belangrijk.
Bij het 5 jaren-plan in 1934 werd in de eerste plaats
aan de orde gesteld verbetering van de grote vericeers-
wegen, zoals de weg Bagdad—Damascus en verbetering
van de haven van Beiroet.

Een bijlage bij het weekblad Economische Voorlichting
van 6 Mei 1938
No.
18 gaf een aantal gegevens, waaraan

het volgende is ontleend.
De handelspositie van het mandaatgebied voor de jaren
1931-1937 blijkt uit de hieronder volgende tabel.

Invoer
Uitvoer
mv overschot
Doorvoer

o
0
o
c o
0
0
0
c
0
Jaar
0
.
0
.
0

0)0
,0
0)0
00
0)0

°)

1031
570
50
158
12
412
38
18
7

1932
637
40
104
8
533
32
23
S

1933 688
36 101
7
587
28
33
10

1934
559
30
133
S
425
22
35
7

1935
561
30′
176
12
385
18
1961
10

1936 535
29
325
16
210
12
2059
10

1937 596
54
284
26
313
28
1898
15

Zooals hieruit blijkt is de hoeveelheid van de door-
voer in 1935 plotseling zeer stérk gestegen, terwijl de
waarde van de doorvoer slechts met een gering bedrag
toenam.
Deze plotselinge stijging is een gevolg van het in 1934
gereedkomen van de oliepijpleiding, die dwars door dit
gebied loopt van Aboe Kemal aan de grens van Irak naar de Middellandse zeehaven Tripo]is. Deze pijp-
leiding, die in 1934 gelijktijdig met de leiding van I-Iadita
naar 1-laïfa door de Irak Petroleum Co. werd aangelegd,
is vooral tot stand gekomen op aandrang van Franse zijde.
Het belang van deze pijpleidingen is gelegen in hel feit, dat ze de verbinding vormen van de petroleumgebieden
van Mosoel met de Middellandse Zee.
De ruwe petroleum, die door de Syrische tak van de
leiding vervoerd wordt, was voor den oorlog in hoofdzaak
bestemd voor Frankrijk.

De doorvoer van ruwe petroleum bedroeg in 1936:
2.030.000 ton met een waarde van £’S 5.074.000 ‘en in
1937 1.824.205 ton met een waarde van £S4.561.000.
Uit bovenstaand staatje blijkt de grootte van de bui-
tenlandse handel. De invoer bestaat voornamelijk uit
afgewerkte produten. In 1937 werd het meeste ingevoerd
,uit Frankrijk. Palestina kwam op de vierde plaats na
Japan en Engeland. Uitgeyoerd worden landbouw- en
veeteeltproducten. Palestina is de belangrijkste afnemer;
hierop volgen de Vereenigde Staten van Amerika en
Frankrijk.

De beteekenis pan landbouw en industrie.

De landbouw is nog weinig ontwikkeld. Flet gehele
gebied bevat waarschijnlijk 50.000’lcm
2
bouwland, waar-

van 13.000 1cm
2
in cultuur gebracht is. Vooi’ het in cul-
tuur brengen van meer bouwland
is
het noodzakelijk de

irrigatie sterlc uit te breiden.
De belangrij kste landbouwproducten zijn: graan
(tarve, gerst, gieist, maïs), katoen, zijdecoconl, olijven,
druiven, abrikozen ed., Ondanks de belangrijke tarwe-
verbouw moet nog tarwe ingevoerd worden. De katoert
bouw is de laatste jaren sterk vooruitgegaan; de zijde-
cultuur is daarentegen verminderd. De vruchtencultuur
nam in 1935 2000 kin
2
in beslag. Dit is 15 pCt. van het
totaal bebouwde oppervlak. De abrikozenoogst, die ca.
20.000 ton bedraagt, is ongéveer 50 pCI. van de wereld-
oogst. Belangrijker nog zijq de druiven- en citruscultuur, i’esp. 200.000 en 45.000 ton per jaar.
De veeteelt is vooral van belang voor de wol en leer-
industrie. Volgens’ schattingen bedraagt het aantal
schapen 2.200.000 tot 3.000.000 stuks, en het aantal
geiten, runderen ed. beloopt een dergelijk getal.

MAANDCIJFERS.

CIECOMBLNEELIDE MAANDSTAAT
VAN
DE VIELt NEDER-
LANDSC1IE OROOTE BANKEN EN
VAN
HET
NEDELI-
LANDSOLIE BEDRIJF
VAN
DE NEDERLANDSCHE
IIANDEL-MAATSCHAPI’IJ.

Nederl.
Noden. Banken Banken
en Ned.

(In millioenen guldens)
Handel-Mij.

30
31
30
31
April
Sici
April
Mei
1941
1941
1941
1941

Activa:
Kas, kassiers en daggeldieeningen
42
44
51 55
593
658
706
782

635
702
757
837

Ander overheidspapier
30 27
30
27
1
5
2
2
Bankiers in binnen- en buitenland
65

67 88
90
Prolong. en voorsch. .op effecten

.
91
76
115
97

187
171
235 216

193
173
238
218

Ned. sehatkistpapier

…………..

Effecten en syndicaten
31
28
43
40
Deelnemingen
(mci.
voorschotten)
11
Ii
23
23

Vissels

………………………

235
212
304
281

Debiteuren

………………….

15
15
19 19
Diverse reken.
(mci.
oven, posten)


– –
Belegde bestemmingsreserven
.

. .
2
2
2
2 13 13
13 13

Gebouwen
……………………

Effecten leendepôt

……………

1087 1115
1330 1368

Passiva:
752 777

920 955
1

1

58 59
78
79
.Kassiers en genom. daggeldleeniilgen
,2
‘i
2
1

crediteuren

………………….
‘Tisseis

………………………

Diverse rekeningen

…………
21
,
25
25
29

Deposito’s op termijn
…………..

2
2
2
Bestemmingsreserven ………….2
Effecten

leendepôt
………….
.
3

..

13
13 13

849

..
877
1041.
1 1079

Aandeelen kapitaal, …………1-i-ov-
170

170

210

210
Reserve

………………….68

68

79

79

1115 1330 1368

18 Juni 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

387

Syrië is betrekkelijk arm aan mineralen. Alleen in de
Libanon vindt men enig ijzer en hij Antiochië chroom en

koper.
Boringen van de Irak Petroleum Co. hebben aange-
toond, dat er petroleum aanwezig is, maar over de hoeveel-
heid hiervan is nog weinig met zekerheid te zeggen.

Door gebrek aan arbeidskrachten en kapitaal is de
industrie er nbg weinig ontwikkeld. Veel ondernemingen
werken met buitenlands kapitaal, wat weer ongunstig
werkt op de kapitaalvorming van het land zelf. Door de aanwezigheid van zijde, katoen en wol, en de
nabijheid van afzetgebieden voor fabrikaten van deze
producten (Palestina, irak, Iran, Arabië) waren de voor-
waarden voor de vestiging van een textielindustrie er gunstig. De centra van deze industrie zijn Damalcus,

Tripolis en Aleppo.
Van groot belang voor de industrie is de tolunie met Pa-lestina. Naar dit land vordt dan ook het meeste uitgevoerd.
Bi
j
r
r
ip
o
li
s
en Damascus liggen cementfabrieken met
een gezamenlijke jaarproductie van 90.000 ton.
De industrie is vooral gebaseerd op de aanwezigheid
van grondstof, bijvoorbeeld de conservenindustrie en de

leerindustrie.

Verdere industrieën, die nog genoemd moeten worden,
zijn de zeepindustrie, de vervaardiging van alcoholische
dranken, luciferfabrieken, een fabriek van biscuits, ed.
De munteenheid ‘is het Syrische pond, dat verbonden
is aan de Franse franc. Ondanks de moeilijkheden, die
dit meebrengt, is het Turkse goudpond nog steeds in
omloop. De devafliatie van de franc heeft gunstig gewerkt
op de export, door de stijging van de prijzen der land-
bouwproducten.
De belangrijkste bron van inkomsten voor de staat
zijn de invoerrechten. Verder zijn van belang.de
directe

belastingen en de accijnzen op tabak, benzine, zout,
alcoholische dranken en lucifers. De invoerrechten brengen
37,5 pCt., de directe belastingen 23 pCt. en de
accijnzen 19 pCt. op.
In 1938 hadden de republieken geen openbare schulden.
Uit het geheel volgt, dat de zinsnede :,,Ingefolge seiner
geographischen Lage ist Syrienbesonders aI9 Durchgangs-
land geeignet,” ‘) volkomen juist is.

1)
Techriik und Wirtschaft 1937 blz. 221.
W.
Kiewitt:

Virtschaftliche Entwicklungsrichtungen in Syrien –

Libanon.

Maandcijfers en weekcijfers betreffende den economischen toestaild van Nederland.
(Centraal Bureau voor de Statistiek)

1940

1941
Omschrijving maandcijfers
1
Eenheid

1

1
April
1
Mei
1
Juni
1
Juli 1Aug.
1
1
Sept.1
1

t
Oct. Nov.
i
Dec.
i
Jan.
1
Febr.
1
Mrt.
1
Apr.

Mei

Giroverkeer.
Nederlandsche Bank
……
11.000.000
1498
988 948
1026
1282
1536
1804 1653
Postchtque-

en Girodienst
11.000.000
1275
895
1220
1325 1365
1247 1447 1517
Renlestanden.
Vlsseldisconto Nederl. Bank
%
3,00 3,00
3,00 3,00
3,00
3,00 3,00
3,00
Prolongatierente, A’dam
%
2,75
3,21
3
)
2,92
1
)
3,00
2,82 2,75
2,75
Callgeldnoteeringen,,,
%
0,56
0,92
1,15
1,25 1,25 1,25 1,25
1,25
Rendement oblig.
‘)

.
%
4,57
* *
* *
4,20
4,24
Flypotheekrente onroerende
goederen

………….
%
4,40
4,33
4,43
4,51
4,46 4,48 4,43 4,33
1-lypotheekrente schepen . .
%
5,36
5,53
5,46 4,90 5,07 5,62 5,26 5,26
Koersen van Aandeelen.
Algemeen lndexcijfer
……
1930=100
83,9
*
*
*
94,3
104,9
112,7
1930=100
87,6
*
*
*
104,6 115,6 120,7
wo. prod.middelen industr.
1930=100
82,3
*
*
*
99,3
109,6
113,1
cons. goederen industr.
1930=100
94,5
*
‘111,6
123,6
130,6
Spaarbanken.
Rijkspostspaarbank, inlagen
f1.000.000
13,46
6,62
5,07 9,06
10,26
8,96
10,02
9,68
Rijkspostspaarbank, terug-

..

f1.000.000

..

‘19,19
26,25
32,01
36,78
30,43
19,51
27,59
34,68

Nijverheid

…………….

Bijzondere spaarb., inlagen
11.000.000
11,91
8,52
8,11
10,81
11,88
10,09
12,09
13,25
Bijzondere spaarbanken, te-

….

11.000.000
18,34
18,29
20,00
21,99 18,07
15,22
18,57
20,96
Uypotheken.(nwe
inschrijv.)’)
11.000.000
25,37
25,89
15,81
29,25 22,72 25,13
34,86 34,67
11.000.000
17,61 17,59
11,21
18,65 17,96
20,54
28,81
27.95
v.v.

op gebouwen

……..
f1.000.000
4,46
8,10
3,19
3,55
3,54
.

4,18

5,43
6,4′!

betalingen

…………..

11.000.000
3,30 0,20
1,41
7,05
1,22
0,41
0,52
0,31

rugbetalingen

…………

Werkloosheid.

Totaal

………………..

Werkloosheidsd.(excl. landb.)
%
16,9
24,3 25,0
20,0
16,8
15,3
14,6
.14,9

op

landerijen

……..

Aantal werkl. einde maand in-

op

schepen

……….

geschr.

hij

Arbeidsbeurzen
1

1.000
157,1
270,9 232,3 190,3
157,2
142,7 150,8
143,2
Werkverruimingen
werkloozenz.
Aantal tewerkgestelden hij
werkverruimingen..

….
.’1

1.000
54,0
54,3 60,9
54,7
54,0
56,2 53,2
50.9

1549 1691 2672

1951

1883
1394 1380 1345

1445

1435

1615

3,00 3,00

3,00

3,00

3,00

3,00
2,75 2,75

2,75

2,75

2,75

2,67
1,25

1,25

1,64

1,25

1,25

1,25
4,25 4,23

4,56

4,63

4,32

4,13

4,24 4,23

4,29

4,24 §4,19
5,47 5,33

5,44

5,37 §5,43

116,1 120,0 113,4

115,1

126,5

121,9
125,1 131,8 126,2 128,5 141,8 137,1
118,0 126,2 120,8 123,0 134,3

130,2
134,5 139,2 133,4 135,8 151,7 146,2

7,52 8,04

8,64

8,74

7,99 10,86

27,13 20,86 ‘18,75 13,91 17,62 13,04
9,14 13,24 11,16 11,37 11,15

18,3618,62 20,35 12,89 15,65

38,26 22,29 22,06 23,34 §32,63 31,59 18,53 18,96 19,10 §25,05
5,96 3,49

2,88

3,85 § 5,00
0,71 0,27

0,22

0,38 § 2,58

17,3 23,621,1

15,4

253,1 265,9 183,0 119,5 108,9

0,7

2,6

33,1 ‘ 52,8

56,1

1941

Omschrijving

weekcijfers.

:
PQ

2
1-
c

2
c-

Percentage werkloosheids-
dagen (excl. landbouw) . .
%

§ 23,3

§ 19,7

§16,4


§ 14,5

§ 13,7

§ 13,5

§ 12,9
Totaal

aantal

werkzoeken-
den’) (einde van de week)
1.000
284
285 263
231
226
293
196 187 183
181
179 179
175
*
183
187
w. o.

geheel werkloos

(excl.
1.000
261
262
241
195
182
162 138
125 119 116 113
112
108

113
112 A.antal

personen

geplaatst
werkverruiming)

…….

1.000
8
7
7
22
31
37
48
52
53
54
55 56 55 58 57
kantal

personen

geplaatst
bij werkverruiming

…..

in

Duitschland’)

……..
‘1.000
99
100
10’1
102 103
104
106
107 107
108
109
110
111
114
115
Idem in Frankrijk’)

……
.1.000
.
————-
9
10
II
12
14 15
16
18
20

§
= voôrloopig cijfer.

* = onbekend.

2) Volgens opgave van De Ned. Bank.
Berekend van 2 Staatsleeningen,
1

gemeenteleening,
1

provinciale leening,

2 inciustrieele leeningen,

1

tramwegobligal’ie,

1

pandbrief.
2)

Hieronder

niet

begrepen
enkele

bypotbeken,
waarvan de geldschieter niet bekend is.
3)
49 Mei. ‘) 15-31 Juli. ‘)Volgens opgave
van het Rijksarbeidsbureau.
) Volgens

opgave
van

het Bureau Loononderzoek van het Departement van Sociale Zaken. ‘) Onder aftrek van de teruggekeerden,
voor zoover bekend
hij

de organen

der

arbeidsbem.

Gegevens van

het Rijksarbeidsbureau.

388

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

18 Juni 1941

STATISTIEKEN.
ZILVEJIPJUJS

G OUDPRIJS
Londen ‘)
N. York
5)

A’dam 5)
Londen)
10

Juni 1941..
23’/
3451,

10

Juni

1941..

2125
1681-
11

,,

1941..
23/
34’1,

Ii

,,

1941..

2125
168/-
12

,,

4941..
23’1
34/
4

12

,,

1941..

2125
168/-
13

1941..
14

1941..
23/,

343/,

13

,,

1941 ..

2125

14

,,

1941..

2125
1681-
168/-
16

,,

1941..
23/.
343/4 16

1941,.

2125
168/-
17

Juni 1940..
23
34
8
/,

17 Juni

1940..


168/-
23 Aug. 1939..
18’/,
37
1
/, 23

Aug. 1939..

2110
148/6′
1)
In pence p. oz. stand.
5)
Foreign silver in Sc. p. oz.
line.
13 In guldens per ke 1000/1000.
4
3

In sli. p. oz. line.
WISSELKOERSEN TE
NEW-YORK.
(CaSio).
Data
Londen
Parijs

Berlijn
Amsterdam
(8
per £)
(8 per 100 fr.)

($ p. 100 Mh.)
($ p. /100)
10
Juni 1941
4.03
1
/,
2.30

40.05
Ii

,,

1941
4.03’/,
2.30

40.05

12

,,

1941
4.03’/,
2.30

40.05

13

,,

1941
4.03’/,

2.31

40.05

14

,,

1941
4.03
1
/
2

2.31

40.05

16

,,

1941
4.03’/,
2.31

40.05

17 Juni 1940
3.66’/,
2.-

40.10
‘)

Muntpariteit
4.86 3.90
5
/,

23.81
‘/,
40
1
/,.
13 Nominaal.
KOERSEN
TE LONDEN.
Plaatsen en
Not.
9-14
Juni’41
14Juni
3-7
Juni’41
1
7
Jun
landen
I
eenh.
Laagste
1
Hoogstel
1941
1
1
aagslejHoogsfej
1941

Officieel:
New York
$
p.
£
4.02+ 4.03+
4.03
4.02+ 4.03+ 4.03
Parijs
Fr.p.
i




– –
Stockholm
Kr.pS
16.85
16.95
16.90
16.85
16.95
16.90
Montreal
$
p.
£
4.43
4.47 4.45
4.43
4.47
4.45
Buenos Aires
Pes.pI
16.951 17.13
17.04*
16.95*
17.13
17.041
Niet_Officieel:
Alexandrib
P. p.
£
97.50 97.50
97.50
97.50
97.50 97.50
Athene
Dr.p.I
525
525
525 525 525 525
Bangkok
Sh. pijn!




– –
Bombay d. p. r.
17.93
17.96 17.96 17.93 17.93 17.93
Budapest
d. p.
£

Hongkong
P.p.
$
15.-
15.-
15.-
15.- 15.-
15.-
Istanbul
TIp.I






Kobe
d.

p.

con
14.25
14.25
14.25
1’4.25
14.25 14.25
Lissabon
Escu.p.*
99.80
100.20
100.-
99.80 100.20
00.-
Madrid
Pt.p.I
40.50 40.50 40.50 40.50
40.50
40.50
Montevideo
d.p. p.






Rio de Janeiro
d. p.

mii.
– –

– –

Sjanghai
d. p. 8
3.31
3.36 3.36
3.28
3.29
3.29
Singapore
0. p.
$
28.16
28.16

128.16
28.16 28.16 28.16
STAND
VAN
‘s RIJKS
KAS.

V o r d e r i n g e n

1

31 Mei 1941
1

7

Juni1941
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij dc Nederlandsche Bank


Saldo b. d. Bank voor Ned.
192.197,57
1

121.059,35
Voorschotten op ultimo April
1941

aan

de

gemeenten
verstrekt

op

aan

haar

Gemeenten

……………1

uit te keeren hoofdsom der
pers. bel., aand. in de hoofd-
som der grondbel.

en

der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
vermogensbelastlng

……
…..
3.394.487,62
,,

3.394.487,62
Voorschotten aan Ned.-Indil’)
,,

139.421.481,23
,,

138.317.478,73
Idem voor Suriname
1)
10.281 116,69
,,

10.281.116,69
Idem

aan

Curaçao

1)
209.788,71
,,

209.788,71
Kasvord.

wegens credietver-

strekking a. h. buitenland
,,

70.689.470,56
,,

70.534.557,02
Daggeldleeningen tegen onder-
pand

………………
– –
Saldo der postrek. van Riks-
j
comptabelen

…………
65.944.477,68
68.770.954,40
Vordering op het Alg. Burg.

…….

Pensioenfonds

5)

….

Vordering op andere Staats-
…..-

beclr.

en

instellingen

1)

..,,
38,377.377,58
,,

36.083.763,41
Verplichtingen

Voorschot door de Ned. Bank
ingevolge art. 16 van haar
octrooi

verstrekt

……..
t

15.000.000,-
t

15.000.000,-
Voorschot door de Ned. Bank ..
In reken.-cour. verstrekt ..,,
2.457.615,50
,,

2.026.444,80 Schuld

aan

de

Bank voor
Ned. Gemeenten


Schatkistbiljetten

in

omloop
,,
143.251.000,-
,,

140.492.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,,1360.200.000,-)
,,
1360.l00.000,-)
Daggeldleenlngen


Zilverbons In omloop

…….
82.679.707,50 ,,

82.790.536,-
Schuld op ultimo April 1941
aan

de

gemeenten

weg.
a. b. uit te keeren hoofds. 0.
pers. bel., aand. I. d. hoofds.
grondb. e. 0. gem. fondsb. 0.
alsm. opc. op die bel, en op
de

vermogensbelastlng ….

….


Schuld

aan het Alg.

Burg.
Pensioenfonds
5)
845.684,72
,,

1.754.743,38
Id. aan het Staatsbedr. der P.

……..

T.

en

T.

‘)

…………..

…….

147.496.237,83
160.159.884,83
Id. aan andere Staatsbedrij-
ven

‘)

………………….

30.786.125.80
,,

32.735.073,27
Ed. aan div. instellingen
1)


220.124.921.41

1
.. 221.206.172.04
5)
In rekg. crt. met ‘s Rijks Schatkist
‘)
Rechtstreeks bij De
Nederlandsche Bank t 125.000.000,-
2
3 ‘Idem 1’ 126.000.000,-.

DE NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 16 Juni 1941.
Activa.

Binnenl. Wissels,

(, Hfdbank.

t
94.500.000
Promessen, enz.

Bijbank.,,
Agentsch.
,,
75.225

Papier op het Buitenland
. .

f
248.452.944
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet a,Îgeloopen

Beleeningen
mcl.

1, Hfdbank.
t
144.872.059
t)
voorschotten in

Bijbank.,,
2.880.361
rekening-courant( Agentsch.
33.811.950
op onderpand
181.564.370
Op Effecten enz.

……..

.181.364.470
‘)
Op Goederen en Ceelen ……199.900
181.564.370
‘)
Voorschotten

aan

het

Rijk

………………
12.831.345
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……….f1.021.869.068
Zilveren munt, en7.

……

..15.988.435
1.037.857.503
Belegging van kapitaal, reserves en pe
.
nsioenfonds
,,

48.423.417
Gebouwen en meubelen der Bank

…………..
4.500.000
Diverserekeningen

……………………….
231.421.573
11.859.626.377

Passiva.

Kapitaal

…………………………….
t

20.000.000
Reservefonds

…………………………..
4.454.252
Bijeondere

reserves ……………………….
13.494.514
Pensioenfonds

…………………………..
10.934.261
Bankbiljetten

in

omloop

………………….
1.644.988.305
Bankassignatlon

in

omloop

………………..
21.928
Rek-Courant) Van het Rijk

t


saldo’s

Van anderen

,,

153.493.718.-
,,

153.493.718
Diverse

rekeningen

……………………..
12.239.399
t 1.859.626.377 Beschikbaar

metaalsaldo

…. …………….
t

322.409.845
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd

Is

…………..
806.024.610
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht

……………………………..
88.000.000
1
3 Waarvan

aan Nederlandsch-IndlI
(Wet van IS Maart 1933, Staatsblad No. 99)
t

57.977.150

Voornaainsto posten in duizenden guldens.

l

Gouden
I
Circu-
.
Andere
I

Beschikb.
Dek-
Data
1
muni en’)
1

latie
opeischb.
1

Metaal- kings-
Imuntmater.
1
schulden
1

80100
perc.
16 Juni ‘411
1.021.869
1

1.644.988
153.515 322.410
57,5
9

,,

1
41
1.021.891
1.650.100
159.348
318.055
57
3

,,

’41
1.021.886
I

1.659.646
157.592
345.513
57
6 Mei ’40
1,160.287
1

1.158.613
255.183
607.042
83
Totaal
Schatkist-
Belee-

1
Papier

1
Data
bedrag
prom.
1
op
het

1
reken.
disconto’s rechtstr.
ningen

1
buiten!.

1
(act.)
16 .Juni7i
94.575
88.000
181.564
248.453
9

,,

’41
124.575
118.000
185.599
231.422
223.069
3

,,

’41
144.609
138.000
189.817
215.671

1231.422

221.720
6 Mei ’40
9.853

217.756
750
20,648
‘) Per 1 April 1940 herwaardeering van den gouclvoorraad op basis
van een deprectatie-percentage van 18 pCI.

GEZAMENLIJKE STATEN VAN
DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.

(in ml!!. francs)

.5! n
300,-
‘na
cO

0)
4
w
>
0)
030

p

MW
5.)
+’
.34

‘°

030
0)
2
0
Ç)
0
c1’nnl

5 Juni ’41
ï4
560
T’i14
iTT
39.669
T
1TÏ
28

Mei ’41 28.673
548
14.463
1.742
39.235
3.511
2.048
21

,,

’41
28.621 530
1.735
39.054
3.526
2.491 15

,,

’41
28.350
538
14.635
1.735
39.168
3.465
1.994
8

,,

’41
28.103
555

115.017

14.884
1.748

1

39.114
3.489
2.055
8 Mei ’40
23,606
5.394
695
1.480
29.806

909

DUITSCHJI RIJKSBANK.
Goud
Renten-
1

Andere wissels
Betee-
Data
en
bank-
1

chèques en
______________
_
deviezen
scheine
1
schatkistpapier
ningen

7 Juni

1941
1

77,6
270,2
1
15.845,3
22,0
31

Mei
1941
1

77,7
256,4
1
15,91 7,6
23,2
23
,,

1941
1

77,8
312,6
1
15.005,9
16,6
23 Aug.

1939
1

77.0
27,2
1
8.140,0
22,2

Data
E
ffiverse
1

Circu-
1

Rekg.-

1
Diverse
1

ten
Activa
latie
1

Crt.

1
Passiva
7

Juni ’41
i

25,2 1.322,7
i

14.906,5

1
2.051,5

i
347,4
31

Mei

’41
1

17,5
1.542,4

1

1

15.210,3

1
2.012,2

1
354,2
23

,,

’41
18,5
1.426,9
1

14.046,3

1
2.280,7

1
331,9
23 Aug.

‘391

982,6

1.380,5

1

8.709,8

1
1.195,4

1
454,8

94.575.225
248.452.944

Auteur