Ga direct naar de content

Zijn vrouwen minder competitief op het werk?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 24 2013

Om carriere te maken in het bedrijfsleven of bij de overheid is het niet genoeg om goed te presteren. Je moet de competitie aangaan met collega’s om op te klimmen op de ladder. Vrouwen slagen daar nog steeds veel minder goed in dan mannen. De top van het bedrijfsleven en overheid bestaat nog altijd voornamelijk uit mannen. Een belangrijke vraag is hoe dat komt?

Discriminatie van vrouwen en tijdelijke onderbreking van de carriere door zwangerschap worden vaak genoemd als redenen voor het langzamer beklimmen van de carriereladder. Onderzoek suggereert dat er nog een andere belangrijke reden zou kunnen zijn: In competitieverband presteren vrouwen minder goed dan mannen, ofwel doordat vrouwen minder gemotiveerd raken door competitie, danwel doordat ze minder effectief zijn in competitieve omgevingen.

Dit verschil komt al op jonge leeftijd naar voren. Gneezy en Rustichini (2004) lieten jongens en meisjes van 9 jaar oud een stuk hardlopen (zie hier). Zonder competitie (dat wil zeggen: wanneer de kinderen alleen lopen) lopen jongens en meisjes gemiddeld even snel. Competitie (twee kinderen lopen tegen elkaar) moedigt de jongens aan om sneller te lopen, terwijl de meisjes juist wat langzamer gaan dan wanneer ze alleen lopen!

Andere onderzoeken lieten studenten spelletjes spelen in het laboratorium, waarbij de manier van belonen werd gevarieerd (Gneezy et al. (2003), zie hier). Bij ‘stukloon’ presteerden mannelijke en vrouwelijke studenten even goed. Wanneer de beloning voor goede prestaties een groter competitief element bevatte, gingen vooral de mannelijke studenten beter hun best doen. 

Deze bevindingen hebben potentieel belangrijke consequenties voor het personeelsbeleid van organisaties. Als organisaties hun vrouwelijke talent willen motiveren en behouden, dan lijkt het op basis van deze onderzoeken beter om werknemers op een andere manier te belonen en promoveren dan nu het geval is. Dat is niet alleen belangrijk voor die organisaties, maar ook voor onze economie als geheel.

De vraag is echter of de bevindingen op het sportveld en in het laboratorium ook gelden voor echte werknemers in echte organisaties? 

Binnenkort verschijnen er twee publikaties die daar licht op werpen. De eerste is van Victor Lavy in Economic Journal (zie hier). Hij onderzocht door middel van een veldexperiment in Israel of mannelijke docenten anders reageren op competitieve beloningen dan vrouwelijke docenten. Resultaat: hij vindt geen verschil. Mannen en vrouwen reageren nagenoeg even sterk op competitieve prikkels.

De tweede studie heb ik samen met collega’s van de Erasmus School of Economics en een Nederlandse winkelketen uitgevoerd (zie hier). In een willekeurig deel van de 125 winkels introduceerden we competitieve beloningen. De resultaten, die deze maand gepubliceerd worden in de Journal of Labor Economics en eerder besproken werden in ESB (zie hier), laten zien dat werknemers sterk reageren op de competitieve beloningen en, net als in de studie van Lavy, vinden we geen verschil tussen mannen en vrouwen.

Het eerder op het sportveld en in het lab gevonden gebrek aan competitiviteit van vrouwen lijkt dus afwezig op de werkplek. Kunnen organisaties dus met een gerust hart doorgaan met het motiveren en promoveren van werknemers op basis van competitie? Voor zo’n conclusie is het nog te vroeg, om tenminste drie redenen. Ten eerste zijn de onderzochte werkomgevingen en de preciese beloningsvormen niet erg representatief. Het zou interessant zijn om te onderzoeken of de resultaten ook opgaan in bijvoorbeeld de consultancy, de industrie, of de ambtenarij. Ten tweede beperkten de bovenstaande onderzoeken zich tot de productiviteitseffecten. In de praktijk speelt er uiteraard meer. Zo zijn er steeds meer aanwijzingen dat de manier van belonen een stempel drukt op de werksfeer en daarmee, op lange termijn, op de loonkosten en het ziekteverzuim. Tenslotte zijn er sterke aanwijzingen dat vrouwen, als ze de kans krijgen, competitieve omgevingen liever links laten liggen, terwijl mannen de competitie juist graag opzoeken. In bovenstaande studies zijn deze ‘zelfselectie’-effecten niet meegenomen omdat aan de competitie niet te ontkomen was (behalve door ontslag te nemen).

Auteur

Categorieën